Vragen BBB over berekeningen over stikstof van het ministerie van Financiën, die een totaal ander beeld op de stikstofproblematiek werpen en over de bemiddelingspoging van de heer Remkes

status beantwoording beantwoord
vraag datum 11 juli 2022
antwoord datum 20 juli 2022
antwoordduur in dagen 9

1.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2021-2022    Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

3621

Vragen van de leden Omtzigt (Omtzigt) en Van der Plas (BBB) aan de Minister-President en de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor Natuur en Stikstof en van Financiën over berekeningen over stikstof van het Ministerie van Financiën, die een totaal ander beeld op de stikstofproblematiek werpen en over de bemiddelingspoging van dhr. Remkes (ingezonden 11 juli 2022).

Antwoord van Minister Van der Wal-Zeggelink (Natuur en Stikstof), mede namens de Minister van Financiën (ontvangen 20 juli 2022).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ministerie van Financiën: «Minder stikstofreductie nodig bij halen klimaatdoelen»», waarin gesteld wordt dat er berekeningen zijn gemaakt op het Ministerie van Financiën waaruit blijkt dat het halen van de klimaatdoelstellingen leidt tot fors minder stikstofuitstoot en dus tot een lagere opgave voor bijvoorbeeld de landbouwsector om de kabinetsdoelstellingen van het stikstofbeleid te halen?1

Antwoord 1 Ja.

Vraag 2

Kunt u alle berekeningen die het afgelopen jaar op het Ministerie van Financiën gemaakt zijn over scenario's voor stikstofreductie en de financiële gevolgen binnen 24 uur aan de Kamer doen toekomen? Kunt u ervoor zorgen dat daar werkelijk alle doorgerekende scenario's tussen zitten, inclusief de scenario's die in het bovenstaande artikel genoemd worden en in een eerder artikel in de NRC?2

Antwoord 2

Door de Minister van Financiën is de Tweede Kamer gelijktijdig geïnformeerd over de openbaar te maken stukken die raken aan de stikstofberekeningen die door het Ministerie van Financiën zijn gemaakt. Het betreft stukken die in het

1    NRC, 10 juli 2022, «Ministerie van Financiën: «Minder stikstofreductie nodig bij halen klimaatdoelen»» (https://www.nrc.nl/nieuws/2022/07/10/stikstofdoel-landbouw-kan-lager-a4136100).

2    NRC, 22 juni 2022, «Ministerie Financiën: stikstofcrisis kan voor de helft goedkoper worden opgelost» (https://www.nrc.nl/nieuws/2022/06/22/stikstofdoel-halen-met-gerichte-uitkoop-boeren-kost-helft-minder-a4134427).

ah-tk-20212022-3621 ISSN 0921 - 7398 's-Gravenhage 2022

afgelopen jaar (vanaf maart 2021) zijn verstuurd naar bewindspersonen bij het Ministerie van Financiën. Om zo transparant mogelijk te zijn is het verzoek van de leden Omtzigt en Van der Plas ruim opgevat.

De openbaar gemaakte berekeningen tonen de kwantitatieve uitkomsten in een modelmatige benadering van de stikstofproblematiek. De documenten betreffen hoofdzakelijk interne advisering voor de bewindspersonen op het Ministerie van Financiën, de interne advisering is niet gelijk aan de beleidsinzet van dit kabinet. De berekeningen zijn een toetssteen om aanpakken te kunnen vergelijken, ook in financiële zin. Deze berekeningen zijn niet gevalideerd en hebben een indicatief karakter. Zulke berekeningen laten per definitie ook veel niet zien, zoals de onzekerheid voor boeren, de individuele moeilijkheden die op de boerderijen leven en de verhalen die achter de bedrijven schuilgaan. Dit type overwegingen laten zich niet vatten in een dergelijke modelmatige aanpak, maar zijn bij uitstek onderwerp van politieke weging. Het kabinet heeft hier dan ook de volle aandacht voor, meer dan uit delen van dit ambtelijke werk blijkt.

De documenten gaan breder dan berekeningen en bevatten adviezen van het Ministerie van Financiën aan de bewindspersonen die verwijzen naar berekeningen. Er is ook een aantal stukken toegevoegd met kwantitatieve analyses die hebben voorgelegen in hoog ambtelijk overleg waarin de berekeningen en uitkomsten centraal staan. Tot slot bevatten de openbaar gemaakte formatiestukken1 ook stukken waarin inzichten zijn verwerkt die voortvloeien uit de berekeningen door ambtelijk Financiën.

Vraag 3

Welke van deze berekeningen, die aan de Kamer opgestuurd worden, zijn ook gedeeld met het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en/of het kabinet? Kunt u dat per berekening meedelen, inclusief de datum van delen en met wie ze gedeeld zijn?

Antwoord 3

In het kader van de formatie heeft het kabinet in voorjaar 2021 gevraagd om verschillende varianten op te stellen en is het PBL gevraagd om deze te beoordelen. Daarbij is ambtelijk gerekend door het Ministerie van Financiën om een gerichte variant met gerichte opkoop op te stellen (variant B) naast een bredere variant (variant A). De bredere variant is gericht op een brede transitie van de landbouw en het landelijk gebied ten behoeve van klimaat, water, natuur en stikstof zodat ook met het halen van de doelen een sterke agrarische sector kan voortbestaan. Deze bredere variant bevat niet alleen opkoopmaatregelen maar met ook maatregelen gericht op extensivering en stimulerende maatregelen. 2 Vanaf het begin zijn er verschillende varianten in ogenschouw genomen. De Tweede Kamer is geïnformeerd over de Quickscan van deze varianten door het PBL.3 Vervolgens zijn de berekeningen verschillende keren gebruikt om de beleidskeuzes te toetsen. De Ministeries van Financiën en LNV hebben samengewerkt aan deze exercitie ten behoeve van de formatie. De stukken die naar de formatietafel verstuurd zijn, zijn op 15 februari 2022 zijn gepubliceerd op de website kabinetsformatie.4 Deze stukken bevatten informatie en analyse van twee varianten, waar ook het PBL naar heeft gekeken.5.

In het vervolg hierop heeft het Ministerie van Financiën berekeningen gemaakt om de (financiële) gevolgen van beleidsstrategieën voor het behalen van natuurdoelen modelmatig te kunnen duiden en hierover te kunnen adviseren. Deze berekeningen zijn niet gevalideerd en daarom niet eerder openbaar gemaakt. De berekeningen moesten nog worden gedeeld met het RIVM, zodat deze beoordeeld kunnen worden en eventueel een plek kunnen krijgen in de berekeningen die het RIVM zal uitvoeren ten behoeve van beleidsondersteuning.

Er zijn verschillende inzichten door het Ministerie van Financiën met betrekking tot deze vervolgberekeningen gedeeld met het Ministerie van LNV waarbij (nog) geen sprake was van een gedragen beeld. Bij de brief van de Minister van Financiën zijn een aantal stukken bijgevoegd met kwantitatieve analyses die hebben voorgelegen in hoog ambtelijk, interdepartementaal overleg waarin de berekeningen en uitkomsten centraal staan. De datum van de stukken wordt bij de stukken zelf benoemd.

Vraag 4

Kunt u aangeven of er ook overleg geweest is over deze berekeningen tussen departementen, in onderraden of elders tussen bewindspersonen? Zo ja, kunt u dan een overzicht geven van deze overleggen, inclusief de conclusies?

Antwoord 4

Zie ook het antwoord op vraag 3. Analyses op grond van de varianten en vervolgberekeningen hebben onderdeel uitgemaakt van de input voor diverse besprekingen. Over varianten die zijn opgesteld ten behoeve van de formatie was reeds informatie openbaar. Waar relevant zijn (modelmatige) uitkomsten van de vervolgberekeningen teruggekomen in interdepartementale overleggen en in stukken en advisering voor onderraden. Bij de brief van de Minister van Financiën zijn deze stukken bijgevoegd, waarbij de datum is benoemd.

Vraag 5

Zijn er ook Kamerleden geïnformeerd over het bestaan van deze berekeningen of hebben zij deze berekeningen kunnen zien? Zo ja, wie en wanneer?

Antwoord 5

De stukken die naar de formatietafel verstuurd zijn, zijn op 15 februari 2022 gepubliceerd op de website van de kabinetsformatie.6 Zoals gezegd betrof dit informatie en analyse van twee varianten, waar ook het PBL naar heeft gekeken. Op verzoek van de Tweede Kamer is er op 23 juni 2022 een stuk over de vervolgberekeningen verstuurd naar de Kamer n.a.v. een publicatie van een NRC-artikel.7

De vervolgberekeningen in navolging van de variant die vorig jaar door het Ministerie van Financiën ontwikkeld is, betreffen een ambtelijke exercitie. De berekeningen tonen de kwantitatieve uitkomsten in een modelmatige benadering van de stikstofproblematiek. De berekeningen zijn een toetssteen om aanpakken te kunnen vergelijken, ook in financiële zin. Het betreffen berekeningen met een indicatief karakter en ze zijn nog niet wetenschappelijk gevalideerd.

De berekeningen zullen worden gedeeld met het RIVM, zodat deze beoordeeld kunnen worden en eventueel een plek kunnen krijgen in de berekeningen die het RIVM zal uitvoeren ten behoeve van beleidsondersteuning.

Vraag 6

Waarom is de Kamer niet op de hoogte gebracht van deze berekeningen, aangezien zij toch van groot belang waren voor het debat over het Nationaal Programma Landelijk Gebied (het rapport met de stikstofkaart), dat zeer expliciet als doelstellingen heeft natuur (stikstof), water en klimaat?8

Antwoord 6

Er is ambtelijk gerekend door de Ministeries van Financiën en LNV aan varianten voor de formatie.9 Onderdeel van deze exercitie was ook een quickscan door PBL. Deze informatie is reeds met de Tweede Kamer gedeeld.10 Verder betreffen het ambtelijke berekeningen met een indicatief karakter en die nog niet wetenschappelijk zijn gevalideerd. De berekeningen zullen worden gedeeld met het RIVM, zodat deze beoordeeld kunnen worden en eventueel een plek kunnen krijgen in de berekeningen die het RIVM zal uitvoeren ten behoeve van beleidsondersteuning. Naar aanleiding van uw vragen publiceert het kabinet nu vast de stukken waarin uitkomsten en analyses op basis van berekeningen van het Ministerie van Financiën zijn opgenomen.

De startnotitie NPLG is een beleidsdocument waarin een aantal beleidsvoornemens is opgenomen. Het is de eerste stap ter uitwerking van de het NPLG, dat al was aangekondigd in de Nationale Omgevingsvisie. Bij bepaling van de richtinggevende doelen is de relevante informatie betrokken. Zoals vermeld in het startdocument NPLG kunnen stikstofdoelstellingen per gebied in aanloop naar de definitieve gebiedsprogramma's worden aangepast aan de hand van nieuwe inzichten.11 Het gaat dan onder andere ook om de resultaten van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van dit najaar. Op dit moment wordt het NPLG verder uitgewerkt en in oktober worden de hoofdlijnen van het NPLG naar het parlement gestuurd.

Vraag 7

Bent u ervan op de hoogte dat artikel 68 van de Grondwet een actieve informatieplicht kent, omdat bij de behandeling door de regering betoogd is dat bewindspersonen het parlement uit eigen beweging moeten informeren wanneer «dat in het belang van een goede en democratische bestuursvoering wenselijk is»?12

Antwoord 7 Ja.

Vraag 8

Bent u ervan op de hoogte dat die actieve informatieplicht keer op keer bevestigd is aan het parlement, bijvoorbeeld in 2002 en in 2016?

Antwoord 8 Ja.

Vraag 9

Deelt u de mening dat deze berekeningen en conclusies zeer relevant zijn voor de democratische bestuursvoering de afgelopen maand?

Antwoord 9

Het kabinet realiseert zich dat het klimaatbeleid mogelijk effect heeft op de richtinggevende doelen voor stikstof. Zoals ook vermeld in de startnotitie NPLG (pagina 25) zullen de richtinggevende doelen worden bijgesteld als nieuwe inzichten hier aanleiding toe geven. Ten behoeve van accurate besluitvorming zal het kabinet zich daarbij baseren op gevalideerde en recente prognoses. De eventuele bijstelling van de richtinggevende stikstof-doelen zal onder andere gebeuren op basis van de Klimaat en Energieverkenning (KEV) 2022 en de emissiebijlage bij de KEV. Dit betekent niet dat de transitieopgave in het landelijk gebied hier zonder meer kleiner van wordt.

Om de klimaat-, water- en natuurdoelstellingen te kunnen halen is een transitie van het landelijk gebied noodzakelijk. Een deel daarvan zal via het klimaatbeleid lopen en een deel van deze transitie zal via het stikstofbeleid lopen.

Vraag 10

Bent u van mening dat het kabinet zich aan artikel 68 van de Grondwet gehouden heeft, terwijl het geen van de berekeningen aan de Kamer gestuurd heeft? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?

Antwoord 10

Ja. Naast de passieve inlichtingenplicht die ligt besloten in artikel 68 van de Grondwet wordt ook een actieve inlichtingenplicht onderscheiden. Wij zijn ons bewust van beide inlichtingenplichten. De invulling die door het kabinet aan de actieve inlichtingenplicht op grond van artikel 68 van de Grondwet wordt gegeven is onder meer neergelegd in de beleidslijn actieve openbaarmaking nota's. Met deze beleidslijn wil het kabinet richting het parlement meer openheid bieden over de afwegingen die ten grondslag liggen aan het beleid. In de antwoorden op de vragen 3, 5 en 6 zijn wij ingegaan op het karakter van de berekeningen en hebben wij aangegeven welke informatie eerder door het Ministerie van Financiën aan de Kamer is verstrekt. Het kabinet acht het openbaar maken van niet-gevalideerde berekeningen die nog onderdeel zijn van de beleidsvoorbereiding niet in het belang van goede en democratische bestuursvoering.

Vraag 11

Hoe beoordeelt u het feit dat er in de startnotitie hoge doelen voor stikstofre-ductie in de landbouw zijn vastgesteld zijn - en binnen drie weken door de Kamer zijn gejaagd - die geen rekening gehouden hebben met de daling van de stikstofuitstoot die plaatsvindt als nevenproduct van de daling van de uitstoot van broeikasgassen, de derde doelstelling van hetzelfde programma, die bovendien wettelijk is vastgelegd?

Antwoord 11

Voor stikstof zijn op 10 juni jl. in de startnotie de richtinggevende gebieds-doelstellingen meegegeven ten behoeve van de gebiedsprocessen. Deze zijn daarmee niet vastgesteld. De komende periode zullen de gebiedsprocessen verder vormkrijgen, waarbij op basis van maatwerk naar de doelstellingen per gebied en de invulling zal worden gekeken. De uitkomsten van de gebiedsprocessen, evenals aanvullende inzichten en informatie bepalen mede de definitieve doelstellingen in juli 2023. Dit is ook eerder met de Tweede Kamer gecommuniceerd.

Bij het vaststellen van richtinggevende doelen is rekening gehouden met de brede doelstellingen van de integrale aanpak. Dat betekent dat niet alleen gekeken is naar de stikstofopgave, maar ook naar de verplichtingen op het vlak van natuur, klimaat en water. Ook is tot op bepaalde hoogte rekening gehouden met het stikstofeffect als gevolg van klimaatmaatregelen in o.a. de sectoren mobiliteit en industrie, waarmee de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd wordt. Bij de bepaling van de gebiedsdoelen is er namelijk op basis van de KEV 2020 vanuit gegaan dat in 2030 38 procent NOx-reductie heeft plaatsgevonden ten opzichte van 2018. In de KEV 2020 werd de CO2-reductie een stuk lager geraamd (30-40% in 2030 ten opzichte van 1990) dan de doelstelling van dit kabinet (55-60% in 2030 ten opzichte van 1990), waarmee in recentere (nog niet gevalideerde) berekeningen door het Ministerie van Financiën werd gerekend. Daardoor is ook het effect van de KEV op de NOx-reductie lager dan in de recente Financiën berekeningen. De berekeningen van het Ministerie van Financiën zijn niet gevalideerd en geven een indicatie. Het kabinet heeft aangegeven bij de aanvullende doelstellingen voor andere sectoren gebruik te willen maken van de KEV 2022, die een vollediger en accurater beeld geeft van de effecten klimaatbeleid.

Zoals ook gemeld in de startnotitie NPLG kunnen het gehanteerde landelijke uitgangspunt van 39 kton NH3-reductie, alsook de gebiedsdoelstellingen worden bijgesteld als nieuwe inzichten hier aanleiding toe geven. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een deel van deze opgave al is ingevuld door staand of voorgenomen beleid vanuit het Klimaatakkoord. Het kan dan gaan om nieuwe geraamde effecten uit de KEV 2022 (met inzicht in de effecten van diverse klimaatmaatregelen van het kabinet, mits volledig volgens plan uitgevoerd), de natuurdoelanalyses of inzichten vanwege de interactie met de overige natuur-, klimaat- en waterdoelstellingen. Voorwaarde is dat de gezamenlijke inspanningen moeten leiden tot het realiseren van deze landelijke doelstellingen.

Vraag 12

Hoe en op welk moment is de Minister van Financiën voor het eerst geïnformeerd over het bestaan van de berekeningen waaruit blijkt dat er door de klimaatdoelen minder extra stikstofdaling nodig is om de doelen uit het regeerakkoord te halen en er dus ook miljarden minder uitgegeven hoeven te worden dan voorzien in het regeerakkoord?13

Antwoord 12

De Minister van Financiën heeft op 25 mei jl. een adviesnota ontvangen waarin staat dat in scenario's wordt uitgegaan van het PBL-basispad uit de KEV 2020. Daarbij is ook aangegeven dat nog niet alle stikstofrelevante maatregelen in andere sectoren zijn meegenomen, waardoor de (resterende) stikstofopgave voor de landbouw op grond van eerste berekeningen waarschijnlijk wordt overschat en dat het PBL met een update komt van de KEV dit najaar.

In een adviesnota van 22 juni 2022 is aangegeven dat de berekeningen laten zien stikstofemissie afneemt in andere binnenlandse sectoren vanwege het klimaatakkoord, waardoor een kleinere stikstofreductie van de landbouw mogelijk zou kunnen zijn en dat richtinggevende doelen nog nader worden vastgesteld aan de hand van de KEV 2022.

Beide nota's zijn bijgevoegd als bijlage aan de brief van de Minister van Financiën, die de Tweede Kamer parallel aan deze beantwoording heeft ontvangen.

Vraag 13

Staan de doelstellingen (inclusief de reductiedoelstelling voor ammoniak)

  • waarvan u in antwoord op eerdere Kamevragen stelde dat «[d]e nationale doelstelling zoals opgenomen in het NPLG en het coalitieakkoord daarbij voor het kabinet vast [staan]» - nog steeds vast nu gebleken is dat er voor die reductiedoelstelling geen wettelijke basis bestaat en dat zelfs als die wettelijke basis zou bestaan, er minder reductie nodig zou zijn om de door u gewenste doelen te behalen?14

Antwoord 13

De zorgelijke staat van de natuur en het water in Nederland, alsook de noodzaak klimaatverandering terug te dringen, maakt dat er urgent een pad moet worden ingezet om weer binnen de grenzen van de draagkracht van de natuur te komen. In het coalitieakkoord «omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» heeft het kabinet het voornemen uitgesproken om de nationale doelstelling van 2035 dat ten minste 74 procent van het areaal in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden geen overschrijding heeft van de kritische depositiewaarde met vijf jaar te vervroegen (naar 2030). Een wettelijke verankering draagt eraan bij om ook voor de langere termijn duidelijkheid te geven. Momenteel wordt een wetsvoorstel voorbereid, dat in de eerste helft van 2023 in het parlement zal kunnen worden behandeld. Gelijktijdig wordt gewerkt aan de uitwerking van het beleid om de stikstofbe-lasting terug te dringen en te verzekeren dat de instandhoudingsdoelen worden gerealiseerd. Daarbij speelt dat hoe sneller de natuur wordt verbeterd en de stikstofuitstoot wordt teruggebracht tot een acceptabel niveau, er ook weer meer perspectief ontstaat op het verder op gang brengen van vergunningverlening voor bijvoorbeeld de PAS-melders, de energietransitie en de woningbouw. De aanpak van het kabinet geeft invulling aan de internationale verplichtingen zoals neergelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, op welk punt ook nadrukkelijk verplichtingen zijn neergelegd in de Wet natuurbescherming voor provincies en voor het Rijk. Wat betreft de opgenomen omgevingswaarden in de Wet natuurbescherming wordt er ook aan herinnerd dat het daar gaat om een minimumverplichting. D.w.z. een verplichting waaraan de regering in ieder geval moet voldoen, maar die de regering niet beperkt in de ruimte om verdergaand beleid te formuleren indien dat nodig of wenselijk is. In de Wetgevingsagenda die de Minister voor Natuur en Stikstof naar de Kamer heeft gestuurd op 1 april 2022 is inzichtelijk gemaakt wanneer welke wetgeving in dit verband aan de Kamer zal worden aangeboden15, waarbij uiteraard ook invulling wordt gegeven aan de door de Tweede Kamer aanvaarde motie-De Groot (D66) en Van Campen (VVD) (Kamerstuk 35 925 XIV i, nr. 106 i) die de regering verzoekt de versnelling van het halen van de omgevingswaarde naar 2030 zo spoedig mogelijk vast te leggen.

Zoals ook in de Kamerbrief en startnotitie NPLG is aangegeven, liggen de richtinggevende emissiereductiedoelen nog niet vast. Deze regionale doelen zijn indicatief meegegeven aan de provincies ten behoeve van de gebiedspro-cessen. Op 1 juli 2023 worden de gebiedsplannen vastgesteld waarmee de provincies aangeven hoe zij de doelen gaan realiseren. Vanuit het Rijk stuurt het kabinet erop dat de depositie voldoende wordt teruggebracht zodat landelijk de wettelijke omgevingswaarde (ten minste 74% stikstofgevoelig Natura 2000-areaal geen overschrijding van de KDW) en de overige nationale doelen op het gebied van water, natuur en klimaat worden gehaald.

Zoals ook gemeld in de startnotitie NPLG zullen het gehanteerde landelijke uitgangspunt van 39 kton NH3-reductie, alsook de gebiedsdoelstellingen worden bijgesteld als nieuwe inzichten hier aanleiding toe geven. Het kan dan gaan om nieuwe geraamde effecten uit de KEV 2022, de natuurdoelanalyses of inzichten vanwege de interactie met de overige natuur-, klimaat- en waterdoelstellingen. Voorwaarde is dat de gezamenlijke inspanningen moeten leiden tot het realiseren van deze landelijke doelstellingen.

Vraag 14

Kunt u de precieze vraag/verzoek/opdracht die u aan de heer Remkes gesteld heeft aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord 14

De heer Remkes is door het kabinet bereid gevonden om als onafhankelijk gesprekleider op te treden voor de gesprekken tussen het kabinet, medeoverheden, de agrarische sector en andere belanghebbende organisaties, zoals ik de Tweede Kamer op 3 juli 2022 heb gemeld (brief met voorlopig kenmerk 2022Z13864).

Het kabinet benadrukt dat de heer Remkes een onafhankelijke positie heeft, en ook onafhankelijk is in zijn rol als gespreksleider. De focus van de gesprekken met de heer Remkes is wat het kabinet betreft het komen tot een beter onderling begrip en het creëren van een goede basis voor de verdere gesprekken (nationaal en regionaal) over de toekomst van het landelijk gebied. In de gesprekken bestaat wat het kabinet betreft de ruimte om over diverse vraagstukken het gesprek aan te gaan, zoals over de te nemen maatregelen en het noodzakelijke maatwerk (brief met voorlopig kenmerk 2022Z14389).

Vraag 15

Bent u nog steeds van mening dat de heer Remkes (auteur van het rapport over stikstof en de betreffende zin het coalitieakkoord) onbevooroordeeld is als bemiddelaar/gespreksleider in het stikstofdossier?

Antwoord 15

Ja, want de heer Remkes is een zeer ervaren bestuurder en bewezen succesvol in het bij elkaar brengen van partijen in moeilijke omstandigheden.

Vraag 16

Wie is de beoogde gesprekspartner of onderhandelingspartij namens de boeren? Welk contact is er de afgelopen weken geweest met die gesprekspartner?

Antwoord 16

De heer Remkes is gevraagd om in zijn gesprekken breed uit te nodigen naar het kabinet, medeoverheden, de agrarische sector, natuurorganisaties en andere belanghebbende organisaties. Het is aan de heer Remkes om als onafhankelijk gespreksleider een toelichting te geven op de contacten die hij met betrokkenen heeft.

Vraag 17

Wat is de wettelijke basis van de Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied, nu daarin stikstofreductiedoelstellingen staan die niet overeenkomen met de reductiedoelstellingen in artikel 1.12a van de Wet natuurbescherming?

Antwoord 17

De startnotitie NPLG is een beleidsdocument waarin een aantal beleidsvoornemens is opgenomen. Het is de eerste stap ter uitwerking van de het NPLG, dat al was aangekondigd in de Nationale Omgevingsvisie. In het coalitieakkoord «omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» heeft het kabinet het voornemen uitgesproken de landelijke omgevingswaarde vijf jaar eerder te willen realiseren dan momenteel is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (2030 in plaats van 2035). Dit gebeurt via een aanpassing van de Wet natuurbescherming/Omgevingswet.

De huidige bevoegdheden als het gaat om het vaststellen van beschermende regels over activiteiten als het gaat om natuur zijn reeds vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

In de Wetgevingsagenda die de Minister voor Natuur en Stikstof naar de Tweede Kamer heeft gestuurd op 1 april 2022 is inzichtelijk gemaakt wanneer welke wetgeving in dit verband aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Het wetsvoorstel met een aanscherping van de omgevingswaarde voor 2030 waarom de Kamer bij motie van De Groot (D66) en Van Campen (VVDMKamerstuk 35 925 XIV i, nr. 106 i) heeft gevraagd, wordt momenteel voorbereid en naar verwachting in de eerste helft van 2023 bij de Tweede Kamer ingediend.

Vraag 18

Vindt u dat de Startnotitie Programma Landelijk Gebied op een zorgvuldige wijze en met voldoende inspraakmogelijkheden tot stand gekomen is?

Antwoord 18

De startnotitie vormt de aftrap van het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Het inhoudelijke programma zelf wordt het komende jaar ontwikkeld. Dat programma zal naast de doelen ook de structurerende (ruimtelijke) keuzes bevatten, zoals het leidend maken van water en bodem voor een toekomst vaste inrichting en gebruik van het landelijk gebied.

Participatie is daarbij vanzelfsprekend van groot belang. In het ontwerpprogramma zal ik ook aangeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Het ontwerpprogramma zal worden gepubliceerd, waarna het mogelijk is om zienswijzen in te dienen. Het is daarbij wel van belang een onderscheid te maken tussen het NPLG als nationaal programma en de gebiedsgerichte uitwerking per provincie die hieruit zal volgen. Over dat laatste leggen provincies zelf verantwoording af aan hun eigen provinciale staten. Het uitgangspunt van het NPLG is dat er in de gebiedsprocessen juist op regionaal niveau ruimte is voor participatie, bijvoorbeeld over de vormgeving van de regionale doelstellingen, de geografische afbakening en de invulling met maatregelen. Het kabinet zet daarbij de overkoepelende kaders neer.

Vraag 19

Hoe beoordeelt u het feit dat u meerdere voorstellen uit de oppositie heeft afgewezen om een deel van de middelen beschikbaar voor stikstof (ongeveer 24 miljard euro) in te zetten voor de koopkracht van de 1,2 miljoen huishoudens die hun voedsel en energierekeningen niet langer kunnen betalen?

Antwoord 19

Voor 2022 hebben het vorige kabinet en dit kabinet voor 6,5 miljard euro aan maatregelen genomen om de gevolgen van de hoge energierekening voor huishoudens te dempen. Ook heeft het kabinet in de VJN-maatregelen genomen voor de koopkracht van huishoudens, zo is de verhoging van het minimumloon naar voren gehaald en is de AOW hieraan gekoppeld.

Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota gekozen om een deel van de dekking voor de maatregelen te halen uit onder andere het Klimaat- en Transitiefonds. De doelen uit het coalitieakkoord gelden echter onverkort. Daarom worden op het terrein van klimaat en stikstof aanvullend normerende afspraken gemaakt. Verdere onttrekkingen uit de fonds kunnen echter het doelbereik en het draagvlak voor de aanpak onder druk zetten.

In augustus kijkt het kabinet naar structurele maatregelen om huishoudens te ondersteunen bij de hoge energierekening. Hierbij wordt, op aanraden van onder andere het CPB, gekeken naar maatregelen om het besteedbaar inkomen van huishoudens te vergroten door bijvoorbeeld toeslagen, het minimumloon of belastingkortingen te verhogen.

Vraag 20

Kunt u aangeven hoe het basispad berekend is van de stikstofuitstoot? Welke ontwikkelingen zijn meegenomen in het basispad en welke ontwikkelingen zijn niet meegenomen in het basispad en in welke mate? Kunt u dat per ontwikkeling (zoals autonome vergroening, technische vooruitgang, CO2-programma et cetera) aangeven?

Antwoord 20

Het RIVM heeft voor elke sector een prognose gehanteerd voor de emissies richting 2030. De Nederlandse emissies in deze prognose zijn conform de Klimaat- en Energieverkenning 2020 (KEV2020). Deze prognose bevat het beleid dat was vastgesteld voor 1 mei 2020. Onder vastgesteld beleid valt bijvoorbeeld de subsidieregeling voor retrofit van binnenvaartschepen en de in april 2020 aangekondigde verhoging van het subsidiebudget voor de tweede uitbreiding Warme Sanering Varkenshouderijen. Voorbeelden van beleid dat nog niet of niet volledig in de prognoses van de KEV-2020 is verwerkt, zijn het Schone Luchtakkoord, het Klimaatakkoord, het 7e Actieprogramma in het kader van de Nitraatrichtlijn en het volledige bronmaatregelenpakket in het kader van de structurele aanpak stikstof van april 2020. Voor een volledig overzicht wat wel en niet in het basispad is opgenomen verwijs ik de Tweede Kamer naar het rapport van PBL: «Overzicht van uitgangspunten, scenario-aannames en beleid in de KEV 2020 - Achtergronddocument bij de Klimaat- en Energieverkenning 2020». De buitenlandse bijdrages zijn berekend op basis van de ruimtelijke verdeling uit de TNO MACC-III emissie database en zijn per sector en per stof geschaald naar emissietotalen over 2018 en prognoses voor 2025 en 2030. Deze emissies zijn gebaseerd op emissietotalen van het Centre on Emission Inventories and Projections (CEIP) en prognoses van het International Institute for Applied System Analysis (IIASA).

Vraag 21

Bent u voornemens om de reductiedoelstellingen in de Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied naar beneden aan te passen? Kunt u uitleggen waarom wel of niet en, indien wel, tot welk niveau?

Antwoord 21

Zoals aangegeven bij vraag 13 en in de startnotitie NPLG zijn dit richtinggevende emissiereductiedoelstellingen bedoeld als uitgangspunt voor provincies om mee aan de slag te gaan in de gebieden. In het proces van richtinggevend naar definitieve gebiedsdoelen op 1 juli 2023 zal er nieuwe kennis en informatie beschikbaar komen op basis waarvan de doelstellingen door provincies kunnen worden bijgesteld. Het gaat dan onder andere om:

  • Oktober 2022: De doorvertaling van de structurerende keuzes en de (aanvullende) doelen op water, klimaat en natuur naar de regio in het NPLG.
  • Eind 2022: Resultaten van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) en nevenpublicatie luchtemissieramingen.
  • Uiterlijk begin 2023: De indicatieve doelen voor de stikstofuitstoot van mobiliteit en industrie worden vastgesteld.
  • Eerste kwartaal 2023: Publicatie van de natuurdoelanalyses.
  • Uitkomsten uit de gebiedsprocessen.
  • Doorlopende bijstelling aan de hand van de monitorings- en bijsturings-rapportages waarmee periodiek de voortgang op de doelen wordt gepubliceerd.

Bij een eventuele bijstelling van de richtinggevende doelen kan het zowel gaan om een aanpassing van het gehanteerde landelijke uitgangspunt van 39 kton NH3-reductie als om de richtinggevende vertaling van de gebiedsdoe-len. Voor nadere informatie hierover verwijs ik de Tweede Kamer graag naar pagina 25 van de startnotitie NPLG.

Vraag 22

Wilt u deze vragen een voor een en binnen tien dagen beantwoorden en, indien er een Kamerdebat over stikstof gehouden wordt in het reces, beantwoorden voor dat Kamerdebat?

Antwoord 22 Ja.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, Aanhangsel 10

1

   Documenten | Kabinetsformatie (kabinetsformatie2021.nl).

2

   Documenten | Kabinetsformatie (kabinetsformatie2021.nl).

3

   Kamerbrief Voortgang stikstofproblematiek | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl.

4

   Documenten | Kabinetsformatie (kabinetsformatie2021.nl).

5

   Antwoord LNV 2 doorgerekende natuurstikstoflandbouwpakketten | Publicatie | Kabinetsformatie (kabinetsformatie2021.nl).

6

   Documenten | Kabinetsformatie (kabinetsformatie2021.nl).

7

   Detail 2022D26667 | Tweede Kamer der Staten-Generaal.

8

   Kamerstuk 34 682 i, nr. 96 i.

9

   Documenten | Kabinetsformatie (kabinetsformatie2021.nl).

10

   Documenten | Kabinetsformatie (kabinetsformatie2021.nl).

11

   Kamerbrief bij aanbieding startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl.

12

   Kamerstuk 19 014 i, nr. 5 i.

13

NRC, 10 juli 2022, «Ministerie van Financiën: «Minder stikstofreductie nodig bij halen klimaatdoelen»» (https://www.nrc.nl/nieuws/2022/07/10/stikstofdoel-landbouw-kan-lager-a4136100).

14

   Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over de bemiddelaar in het stikstofdossier en de juridische status van de stikstofplannen (2022Z13913).

15

   https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2022/04/01/wetgevingsagenda-lnv-2022.