Memorie van toelichting - Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 van de Raad van 22 maart 2021 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PbEU 2021, L 104) (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling digitale platformeconomie) - Hoofdinhoud
Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 36063 - Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling digitale platformeconomie i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 van de Raad van 22 maart 2021 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PbEU 2021, L 104) (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling digitale platformeconomie); Memorie van toelichting; Memorie van toelichting |
---|---|
Documentdatum | 23-03-2022 |
Publicatiedatum | 23-03-2022 |
Nummer | KST360633 |
Kenmerk | 36063, nr. 3 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2021
2022
36 063
Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 van de Raad van 22 maart 2021 tot wijziging van Richtlijn 2011/16 i/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PbEU 2021,
L 104) (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling digitale platformeconomie)
1.1 OESO-modelregels en optionele module 5
2.3 Rapportageverplichting digitale platformen 7
2.3.1 Platformexploitanten die zijn gehouden
gegevens en inlichtingen te rapporteren 8
2.3.1.1 Buitenlandse platformexploi-
2.3.1.2 Het switch off-mechanisme 9
2.3.2 Verkopers en relevante activiteiten 10
2.3.3 Verzamel- en verificatievereisten en
2.3.4 Inlichtingen die worden verzameld en
2.3.5 Informeren van de te rapporteren
2.4 Andersoortige wijzigingen in Richtlijn (EU)
2.4.1 Deelname aan administratief onderzoek
3.2 Recht op respect voor het privéleven 17
kst-36063-3 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2022
3.4 Autoriteit persoonsgegevens 21
-
4.Administratieve lasten, uitvoeringskosten en budgettaire
4.1 Effecten voor bedrijven en burgers 21
4.1.1 Administratieve lasten voor rapporterende platformexploitanten 21
4.1.2 Administratieve lasten voor de te
rapporteren verkoper (burgerparagraaf) 22
4.1.3 Adviescollege toetsing regeldruk 23
4.3 Uitvoeringskosten en budgettaire effecten 24
5.1 Consultatie tijdens het onderzoek «Bouwstenen
voor een beter belastingstelsel» 24
II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTNG 27
Uitgesloten en rapporterende platformexploitant 34
Gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie .35
Artikel 10ter van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen 44
Artikel 10i van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen 46
Artikel 10j van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen 49
Artikel 10k van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen 50
Artikel 10l van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen 51
Artikel 10m van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen 54
Artikel 10n van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen 55
Artikel 10o van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen 55
Afdeling 4ad. Gegevensbescherming 56
Artikel 10p van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen 56
Artikel 10q van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen 56
Artikel I, onderdeel U (Hoofdstuk III, afdeling 3a. Gezamenlijke audits) 61
Artikel 27a van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen 62
Artikel II (inwerkingtreding) 62
De digitalisering van de economie is de afgelopen jaren snel toegenomen.
De opkomst van digitale platformen, die veelal grensoverschrijdend opereren, verandert veel bedrijfssectoren en heeft voor veel verkopers1 op die platformen een vorm van inkomsten tot gevolg. Hiermee zorgt deze ontwikkeling voor een verschuiving van traditionele arbeidsverhoudingen op grond van arbeidsovereenkomsten naar dienstverlening op zelfstandige basis. De activiteiten die via digitale platformen worden uitgevoerd, zijn echter niet altijd bekend bij de belastingautoriteiten van lidstaten van de Europese Unie (EU) (EU-lidstaten). Dit brengt het risico met zich dat het inkomen van EU-inwoners die inkomsten vergaren via dergelijke platformen niet volledig wordt aangegeven, waardoor de concurrentie met traditionele bedrijven wordt verstoord. Meer transparantie inzake de activiteiten die via digitale platformen worden verricht en de inkomsten die via deze activiteiten worden vergaard, leidt tot een eerlijkere belastingheffing en tot een vermindering van de nalevingslasten voor zowel belastingbetalers als de belastingautoriteiten van EU-lidstaten.
Een groot deel van de inkomsten die verkopers via digitale platformen verkrijgen, is grensoverschrijdend. Transparantie omtrent deze inkomsten werkt voor de belastingheffing alleen bevorderend als inlichtingen omtrent die inkomsten terechtkomen bij de EU-lidstaten die deze inkomsten mogen belasten. De automatische uitwisseling van inlichtingen tussen belastingautoriteiten van EU-lidstaten is daarmee van wezenlijk belang om belastingautoriteiten de inlichtingen te bezorgen die zij nodig hebben om de verschuldigde belastingen correct vast te stellen. De afgelopen jaren hebben de belastingautoriteiten van EU-lidstaten exploitanten van digitale platformen (platformexploitanten) regelmatig verzocht om inlichtingen. Voor platformexploitanten ontstaan hierdoor aanzienlijke administratieve- en nalevingskosten, vooral omdat de inlichtingenverzoeken door meerdere EU-lidstaten kunnen worden gedaan en per EU-lidstaat kunnen verschillen. Tegelijkertijd hebben sommige EU-lidstaten een eenzijdige rapportageverplichting voor platformexploitanten ingevoerd. De naleving van verschillende rapportageverplichtingen betekent voor platformexploitanten een extra administratieve last ten opzichte van een uniforme rapportageverplichting. Vanwege voornoemde redenen is het essentieel dat een uniforme rapportageverplichting wordt ingevoerd die overal in de interne markt geldt.
Binnen de EU zijn de afgelopen jaren al verschillende maatregelen genomen ter intensivering van de samenwerking tussen belastingautoriteiten van EU-lidstaten. Het verbeteren van transparantie rondom belastingen staat hierbij steeds centraal. Richtlijn 2011/16 i/EU2, die ziet op de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen (in het Engels kortweg «Directive on Administrative Cooperation», om welke reden de afkorting «DAC» wordt gebruikt), vormt het kader voor veel van deze Europese maatregelen. De afgelopen jaren is aanzienlijke vooruitgang geboekt op het gebied van de automatische uitwisseling van inlichtingen. Vanwege voornoemde ontwikkelingen inzake de digitalisering van de economie bestaat behoefte aan meer transparantie wat betreft de inkomsten die via digitale platformen worden behaald. Op 22 maart 2021 heeft de Raad van de EU daarom Richtlijn (EU) 2021/514 i3 (ook wel «DAC7») aangenomen, waarin een aantal uitbreidingen en verbeteringen in Richtlijn 2011/16 i/EU zijn aangebracht. Allereerst wordt met deze richtlijn het instrumentarium voor samenwerking uitgebreid op het terrein van de digitale economie. De richtlijn bevat onder andere een uniforme rapportageverplichting voor platformexploitanten. Omdat platformexploitanten beter in staat zijn dan belastingdiensten om gegevens en inlichtingen te verzamelen en te verifiëren met betrekking tot verkopers die inkomsten vergaren via hun digitale platform, wordt de genoemde uniforme rapportageverplichting aan hen opgelegd. Ook voorziet Richtlijn (EU) 2021/514 i in een systeem van automatische uitwisseling van de verkregen inlichtingen tussen belastingautoriteiten van de EU-lidstaten. Daarnaast bevat Richtlijn (EU) 2021/514 i een aantal andersoortige wijzigingen van Richtlijn 2011/16 i/EU, bijvoorbeeld ten aanzien van de rechtsbescherming van belastingplichtigen bij gezamenlijke onderzoeken, gezamenlijke audits en gegevensbescherming.
Het onderhavige wetsvoorstel regelt de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 i in de Nederlandse wetgeving, meer specifiek in de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) en de daarop gebaseerde regelgeving.4 De bepalingen in de WIB strekken tot uitvoering van regelingen van internationaal recht en van richtlijnen van de Raad van de EU op het gebied van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen, waaronder Richtlijn 2011/16 i/EU. De beoogde inwerking-tredingsdatum van de maatregelen uit het wetsvoorstel ten aanzien van digitale platformen is 1 januari 2023. Inwerkingtreding van de maatregelen omtrent gezamenlijke audits is voorzien op 1 januari 2024.5 De rapportageverplichtingen vinden voor het eerst toepassing met betrekking tot relevante activiteiten in de periode vanaf inwerkingtreding, derhalve vanaf 1 januari 2023. Het onderhavige wetsvoorstel bevat geen maatregelen die niet samenhangen met de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514, waardoor sprake is van een zogenoemde zuivere implementatie. Een transponeringstabel maakt deel uit van deze toelichting.
1.1 OESO-modelregels en optionele module
Aangezien belastingautoriteiten wereldwijd worden geconfronteerd met uitdagingen in verband met de almaar groeiende digitale platformeco-nomie, is internationale samenwerking ook met landen buiten de EU essentieel. Op 3 juli 2020 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) de «Model Rules for Reporting by Platform Operators with respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy» (de modelregels) gepubliceerd6, zoals goedgekeurd door het OESO/G20 «Inclusive Framework on Base Erosion and Profit Shifting» (IF BEPS) op 29 juni 2020.7 Op grond van de modelregels zijn platformexploi-tanten verplicht om informatie te verzamelen over verkopers in verband met de verhuur van onroerende zaken en het aanbieden van persoonlijke diensten via digitale platformen en om die informatie te rapporteren aan de betrokken belastingdienst (zogenoemde due diligence- en rapportage-verplichtingen).
Na het vaststellen en publiceren van de modelregels met betrekking tot de due diligence- en rapportageverplichtingen voor platformexploitanten heeft de OESO gewerkt aan een internationaal juridisch en technisch kader om de automatische uitwisseling van de in het kader van de modelregels verzamelde informatie te vergemakkelijken. Uitwisseling van deze informatie wordt geoperationaliseerd door een internationaal wettelijk kader in de vorm van de «Multilateral Competent Authority Agreement Automatic Exchange of Information on Income Derived through Digital Platforms» (de «DPI MCAA»). Deze DPI MCAA is een onderdeel van het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (WABB-verdrag)8 en voorziet in een internationaal kader voor de uitwisseling van de gegevens die op grond van de modelregels door platformexploitanten worden verzameld en gerapporteerd.
Met Richtlijn (EU) 2021/514 i hebben de EU-lidstaten het belang erkend van een uitbreiding van de reikwijdte van de modelregels tot de verkoop van goederen en de verhuur van transportmiddelen. Als reactie hierop bevat de DPI MCAA een optionele module waarmee geïnteresseerde OESO-lidstaten de modelregels kunnen implementeren met een uitge-breidere reikwijdte, die tevens ziet op de verkoop van goederen en de verhuur van transportmiddelen. Na de modelregels zijn ook de DPI MCAA en de optionele module goedgekeurd door het IF BEPS. OESO-lidstaten kunnen hun belangstelling voor deelname aan de DPI MCAA kenbaar maken aan de OESO, waarna overgegaan kan worden tot ondertekening van de DPI MCAA. Na ondertekening zal ook voor deze documenten een wettelijke basis worden gecreëerd, waarna de documenten naast Richtlijn (EU) 2021/514 van kracht zijn. Het onderhavige wetsvoorstel bevat deze wettelijke basis dus nog niet (en ziet alleen op de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 i).9 De modelregels zijn wel reeds van belang voor de interpretatie van de definities die in Richtlijn (EU) 2021/514 i worden gebruikt, in de zin dat deze worden uitgelegd conform de OESO-standaard. Dit om een gelijk speelveld te ontwikkelen tussen rapporterende platformexploitanten die, kort gezegd, fiscaal ingezetene zijn van een EU-lidstaat en rapporterende platformexploitanten die, kort gezegd, fiscaal ingezetene zijn van een OESO-lidstaat (niet zijnde een EU-lidstaat).10 Nederland volgt zowel de huidige als de toekomstige uitleg van de OESO ten aanzien van de verplichtingen die door middel van het onderliggende wetsvoorstel worden opgenomen in de WIB, tenzij deze uitdrukkelijk niet overeenkomen met de bepalingen uit of de bedoeling van Richtlijn (EU) 2021/514 i.
2.1 Richtlijn 2011/16 i/EU
Richtlijn 2011/16 i/EU bevat voorschriften inzake de administratieve samenwerking tussen de EU-lidstaten ten behoeve van de handhaving van de nationale wetgeving van de EU-lidstaten met betrekking tot (bepaalde) belastingen.11 Deze administratieve samenwerking kan bestaan uit het uitwisselen van inlichtingen op verzoek, op spontane wijze of op automatische basis. Richtlijn 2011/16 i/EU voorziet reeds in verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op een aantal terreinen. Op grond van de oorspronkelijke tekst van de hiervoor bedoelde richtlijn worden met betrekking tot belastingtijdvakken vanaf 1 januari 2014 over vijf specifieke inkomsten- en vermogenscategorieën automatisch inlichtingen uitgewisseld, te weten arbeidsinkomen, directiehonoraria, bepaalde levensverzekeringsproducten, pensioenen en eigendom van en inkomsten uit onroerende zaken. Richtlijn 2011/16 i/EU is nadien zes keer gewijzigd (door achtereenvolgens Richtlijn 2014/107 i/EU12, Richtlijn (EU) 2015/237613, Richtlijn (EU) 2016/881 i14, Richtlijn (EU) 2016/2258 i15, Richtlijn (EU) 2018/82216 en tot slot de onderhavige Richtlijn (EU) 2021/514 i).
Richtlijn (EU) 2021/514 i vormt een belangrijke pijler in het nieuwe belastingpakket dat de Europese Commissie (EC) heeft aangenomen met als doel het economisch herstel en de groei van Europa op de lange termijn te ondersteunen.17 Zoals opgemerkt omvat Richtlijn (EU) 2021/514 i een uitbreiding van de reikwijdte van Richtlijn 2011/16 i/EU wat betreft de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen tussen de EU-lidstaten ten aanzien van zogenoemde relevante activiteiten die via digitale platformen worden verricht. Daarnaast bevat Richtlijn (EU) 2021/514 een aantal andersoortige maatregelen die tot doel hebben om Richtlijn 2011/16 i/EU op andere punten te verbeteren.
In paragraaf 2.3 van deze toelichting wordt allereerst de werking van Richtlijn (EU) 2021/514 i ten aanzien van de rapportageverplichting voor platformexploitanten verder toegelicht. Ook wordt ingegaan op het systeem van automatische gegevensuitwisseling met betrekking tot deze informatie. In paragraaf 2.4 worden de andersoortige maatregelen uit Richtlijn (EU) 2021/514 i besproken.
2.3 Rapportageverplichting digitale platformen
Op basis van Richtlijn (EU) 2021/514 i zijn bepaalde platformexploitanten (zie verder hieronder) vanaf 1 januari 2023 gehouden bepaalde inlichtingen over bepaalde verkopers op hun digitale platform bij te houden en jaarlijks te rapporteren aan de belastingautoriteit van een EU-lidstaat.18 Vervolgens is de EU-lidstaat waarin is gerapporteerd, gehouden die inlichtingen automatisch te verstrekken aan de belastingautoriteit van de EU-lidstaat waarvan de verkoper een ingezetene is en, als de verkoper een onroerende zaak verhuurt, aan de bevoegde autoriteit van de EU-lidstaat waar de onroerende zaak is gelegen.19
Ten aanzien van de rapportageplicht worden hierna vijf elementen toegelicht:
-
1)platformexploitanten die zijn gehouden gegevens en inlichtingen te rapporteren (paragraaf 2.3.1);
-
2)verkopers en relevante activiteiten (paragraaf 2.3.2);
-
3)verzamel- en verificatievereisten en rapportageverplichtingen (paragraaf 2.3.3);
-
4)inlichtingen die worden verzameld en gerapporteerd (paragraaf 2.3.4); en
-
5)informeren van te rapporteren verkopers (paragraaf 2.3.5),
2.3.1 Platformexploitanten die zijn gehouden gegevens en inlichtingen te rapporteren
De rapportageverplichtingen van Richtlijn (EU) 2021/514 i gelden, kort gezegd, voor elke platformexploitant die fiscaal ingezetene is van een EU-lidstaat20 en voor platformexploitanten die géén fiscaal ingezetene zijn van een EU-lidstaat, maar die wel voorzien in de facilitering van de verrichting van een relevante activiteit door te rapporteren verkopers of een relevante activiteit in verband met de verhuur van onroerende zaken die in een EU-lidstaat zijn gelegen.21 Dergelijke platformexploitanten worden aangeduid als rapporterende platformexploitanten. Om dubbele of meervoudige rapportage te voorkomen, is een rapporterende platformexploitant ontheven van de rapportageverplichting als hij aantoont dat de inlichtingen die hij gehouden is te rapporteren, reeds door een andere rapporterende platformexploitant zijn gerapporteerd.22
Als een rapporterende platformexploitant gehouden is gegevens en inlichtingen aan de belastingautoriteiten van meer dan een EU-lidstaat te rapporteren, bijvoorbeeld omdat die platformexploitant fiscaal ingezetene is van meerdere EU-lidstaten, kiest die platformexploitant in welke van die EU-lidstaten hij aan zijn rapportageverplichtingen voldoet.23 De rapporterende platformexploitant stelt de belastingautoriteiten van alle betrokken EU-lidstaten in kennis van zijn keuze. Ook in het geval de te rapporteren verkopers ingezetene zijn van meerdere EU-lidstaten hoeft een rapporterende platformexploitant slechts in één EU-lidstaat aan de rapportageverplichting te voldoen. Zoals aangegeven wisselen de EU-lidstaten de relevante informatie vervolgens onderling met elkaar uit.24
2.3.1.1 Buitenlandse platformexploitanten
Om het systeem van gegevensuitwisseling goed te laten functioneren, een gelijk speelveld te creëren en oneerlijke concurrentie tegen te gaan, kan de rapportageverplichting zoals aangegeven ook van toepassing zijn op digitale platformen die geen fiscaal ingezetene zijn van een EU-lidstaat maar wel binnen de EU opereren. Dit is het geval als zij vanuit een niet-Unierechtsgebied de verrichting van een relevante activiteit door verkopers faciliteren, waarbij het kort gezegd gaat om verkopers die wél ingezetene zijn van een EU-lidstaat of die een onroerende zaak die in een EU-lidstaat is gelegen, verhuren (buitenlandse platformexploitanten). In dat geval zijn buitenlandse platformexploitanten gehouden zich met betrekking tot hun activiteiten in de interne markt in één EU-lidstaat te registreren, om vervolgens daar aan hun rapportageverplichtingen te voldoen. Vervolgens is deze EU-lidstaat «van unieke registratie» gehouden om de inlichtingen op automatische basis uit te wisselen met de belastingautoriteiten van andere betrokken EU-lidstaten. Ten aanzien van de rapporterende platformexploitanten die in Nederland aan hun rapportageverplichtingen voldoen (en dus Nederland hebben gekozen als EU-lidstaat van unieke registratie), geldt dat de Minister van Financiën de verkregen inlichtingen op automatische basis verstrekt aan de belastingautoriteit van de EU-lidstaat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is. Als de te rapporteren verkoper onroerende zaken verhuurt, verstrekt de Minister van Financiën de inlichtingen in ieder geval aan de belastingautoriteit van de EU-lidstaat waarin de onroerende zaak is gelegen.
De EU-lidstaten streven naar een gecoördineerde handhaving van het naleven van de registratie- en rapportageverplichtingen voor digitale platformen die actief zijn vanuit niet-Unierechtsgebieden, waarbij in het uiterste geval wordt voorkomen dat dergelijke digitale platformen binnen de EU kunnen opereren.25 Wanneer een buitenlandse platformexploitant zich opnieuw in de EU wil registreren nadat een eerdere registratie is ingetrokken, is deze platformexploitant ertoe verplicht om de betrokken EU-lidstaat passende garanties te bieden wat betreft de nakoming van de rapportageverplichtingen zoals onder ede afgelegde schriftelijke verklaringen, zekerheidsstellingen of waarborgsommen.
2.31.2 Het switch off-mechanisme
Zoals in paragraaf 1.1 is aangegeven, zijn niet alleen binnen de EU rapportageverplichtingen voor platformexploitanten geïntroduceerd (door middel van Richtlijn (EU) 2021/514 i), maar ook in OESO-verband (door middel van modelregels). Om dubbele rapportage te vermijden en de administratieve lasten voor platformexploitanten te minimaliseren, bevat Richtlijn (EU) 2021/514 i een zogenoemd switch off-mechanisme.26 Dit mechanisme is in twee vormen van toepassing. Allereerst bestaat de switch off uit een ontheffing van de registratie- en rapportageplicht voor buitenlandse platformexploitanten - zoals beschreven in de paragraaf hiervoor - ten aanzien waarvan al gelijkwaardige inlichtingen worden uitgewisseld.27 Een buitenlandse platformexploitant die, kort gezegd, fiscaal ingezetene is van een niet-Unierechtsgebied dat beschikt over een adequate overeenkomst28 met de bevoegde autoriteiten van alle EU-lidstaten op grond waarvan automatische uitwisseling plaatsvindt van inlichtingen die gelijkwaardig zijn aan de inlichtingen die ingevolge Richtlijn (EU) 2021/514 i worden uitgewisseld, is door deze vorm van het switch off-mechanisme uitgezonderd van de registratie- en rapportagever-plichting.29 Op deze manier zijn dergelijke platformexploitanten uitsluitend gehouden inlichtingen over verkopers te rapporteren aan de belastingautoriteiten van het niet-Unierechtsgebied waar zij zijn gevestigd, waarop die autoriteiten de inlichtingen op automatische basis verstrekken aan de belastingautoriteiten van de EU-lidstaten. Of de inlichtingen die op grond van een hierboven genoemde adequate overeenkomst worden uitgewisseld gelijkwaardig zijn aan de inlichtingen die ingevolge Richtlijn (EU) 2021/514 i worden uitgewisseld, wordt door de EC bepaald. Een door de EC aangesteld comité30 bepaalt op een door de EC vastgestelde wijze31 of sprake is van een adequate overeenkomst tussen een EU-lidstaat en een niet-Unierechtsgebied en of daarmee is voldaan aan een uitwisseling van gelijkwaardige informatie.32 Het comité verricht deze beoordeling op verzoek van een EU-lidstaat of op eigen initiatief. Het feit dat de beoordeling van adequate overeenkomsten op Europees niveau plaatsvindt, zorgt ervoor dat het gelijke speelveld tussen rapporterende platformexploitanten in de EU en in OESO-lidstaten (niet zijnde een EU-lidstaat) wordt gewaarborgd.
Conceptueel gezien is het switch off-mechanisme gebaseerd op het uitgangspunt dat de inlichtingen die tussen OESO-lidstaten en EU-lidstaten worden uitgewisseld op basis van de modelregels (inclusief optionele module), gelijkwaardig zijn aan de inlichtingen die op grond van Richtlijn (EU) 2021/514 i dienen te worden uitgewisseld. Dit betekent dat een buitenlandse platformexploitant die fiscaal ingezetene is van een OESO-lidstaat die zowel de modelregels als de optionele module heeft onderschreven en op grond daarvan relevante inlichtingen uitwisselt met alle EU-lidstaten, zich niet hoeft te registreren in (en niet hoeft te rapporteren aan) een EU-lidstaat. De relevante inlichtingen bereiken de EU-lidstaten in dat geval namelijk via de OESO-lidstaat die de inlichtingen op grond van de modelregels en de optionele module met hen uitwisselt.
Naast de «volledige» switch off, zoals hierboven beschreven, is tevens een switch off-mechanisme van toepassing in de situatie waarin een buitenlandse platformexploitant fiscaal ingezetene is van een niet-Unierechtsgebied dat op grond van een adequate overeenkomst33 inlichtingen uitwisselt ten aanzien van een aantal, maar niet ten aanzien van alle relevante activiteiten die onder Richtlijn (EU) 2021/514 i vallen34, of met een aantal, maar niet met alle EU-lidstaten. Het switch off-mechanisme brengt in dit geval met zich dat een dergelijke buitenlandse platformexploitant zich wel in een EU-lidstaat dient te registreren, maar bepaalde overlappende informatie niet twee keer hoeft te melden (aan de bevoegde autoriteit van het niet-Unierechtsgebied én aan de EU-lidstaat van registratie). Ook op deze manier wordt voorkomen dat gelijkwaardige inlichtingen meer dan eens worden gerapporteerd en doorgegeven.
2.3.2 Verkopers en relevante activiteiten
De inlichtingen die rapporterende platformexploitanten dienen te verstrekken, zien op verkopers die gebruikmaken van hun digitale platform. Onder verkoper wordt de gebruiker van een platform verstaan die op enig ogenblik tijdens de rapportageperiode op het platform is geregistreerd en een zogenoemde relevante activiteit verricht. Verkopers waarover rapporterende platformen dienen te rapporteren (te rapporteren verkopers) zijn verkopers die, kort gezegd, ingezetene zijn van een EU-lidstaat of die een onroerende zaak verhuren die in een EU-lidstaat is gelegen. Gezien het wijdverspreide gebruik van digitale platformen bij commerciële activiteiten, zowel door natuurlijke personen als door entiteiten, is de rapportageverplichting van toepassing ongeacht de juridische aard van de verkoper.35 Overheidsinstanties en verkopers die een entiteit zijn waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op een erkende effectenbeurs of een gelieerde entiteit hiervan vallen niet onder de rapportageverplichting. Ten aanzien van laatstgenoemde entiteiten is transparantie over de behaalde inkomsten langs andere weg gewaarborgd.36 Onder een relevante activiteit wordt verstaan de verhuur van onroerende zaken, de verrichting van persoonlijke diensten, de verkoop van goederen en de verhuur van transportmiddelen. Cruciaal is dat de relevante activiteit wordt verricht voor een tegenprestatie, waarvan het bedrag bij de platformexploitant gekend is of redelijkerwijs gekend kan worden. De term relevante activiteit omvat niet de activiteiten die door een verkoper worden verricht in de hoedanigheid van werknemer van een platformexploitant of werknemer van een met de platformexploitant gelieerde entiteit. De rapportageverplichting heeft zowel betrekking op grensoverschrijdende als op niet-grensoverschrijdende activiteiten, teneinde de doeltreffendheid van de rapportageverplich-tingen, de goede werking van de interne markt, een gelijk speelveld en het non-discriminatiebeginsel te waarborgen.37
Om onnodige nalevingskosten te beperken, kent Richtlijn (EU) 2021/514 i een aantal drempels. Zo geldt dat een entiteit waarvoor de rapporterende platformexploitant tijdens de rapportageperiode meer dan 2.000 relevante activiteiten heeft gefaciliteerd door de verhuur van onroerende zaken die op hetzelfde straatadres zijn gelegen, in het bezit zijn van dezelfde eigenaar en door dezelfde verkoper via een digitaal platform te huur worden aangeboden, wordt aangemerkt als uitgesloten verkoper.38 Dit betekent dat de rapportageverlichting ten aanzien van bijvoorbeeld hotelketens of touroperators niet van toepassing hoeft te zijn. Ook ten aanzien van hen geldt dat transparantie over behaalde inkomsten langs andere weg wordt bewerkstelligd.39 Ook is een rapporterende platformexploitant niet gehouden te rapporteren over een verkoper van goederen voor wie de platformexploitant tijdens de rapportageperiode minder dan 30 relevante activiteiten heeft gefaciliteerd en voor wie het totale bedrag van de tegenprestatie dat is betaald of gecrediteerd, niet meer dan € 2.000 bedroeg. Door deze drempel is de rapportageverplichting dus niet van toepassing ten aanzien van zogenoemde kleine verkopers.
2.3.3 Verzamel- en verificatievereisten en rapportageverplichtingen40
Om aan de rapportageverplichting te kunnen voldoen, zijn rapporterende platformexploitanten gehouden specifieke inlichtingen te verzamelen over verkopers die gebruikmaken van hun digitale platform op grond van zogenoemde verzamel- en verificatievereisten, in Richtlijn (EU) 2021/514 i ook wel due diligence-procedures genoemd.41 Deze verzamel- en verificatievereisten worden opgenomen in een algemene maatregel van bestuur, waarbij strikt wordt aangesloten bij Richtlijn (EU) 2021/514 i en geen andere vereisten worden gesteld dan die richtlijn voorschrijft. Een rapporterende platformexploitant dient de verzamel- en verificatievereisten uiterlijk op 31 december van de rapportageperiode te hebben voltooid.42 Onder de rapportageperiode wordt verstaan het kalenderjaar waarop de rapportage ziet.43 Voor verkopers die op 1 januari 2023 reeds op een digitaal platform zijn geregistreerd (of die reeds op een digitaal platform zijn geregistreerd vanaf de datum waarop een entiteit een rapporterende platformexploitant wordt - zogenoemde «bestaande verkopers»), geldt dat de genoemde verzamel- en verificatievereisten uiterlijk op 31 december van de tweede rapportageperiode voor de rapporterende platformexploitant moeten worden voltooid.44 Dit betekent dat ten aanzien van bestaande gebruikers extra tijd wordt geboden om de juiste gegevens en inlichtingen te verzamelen en te verifiëren. Om de doelstelling van een juiste belastingheffing van inkomsten die via een digitaal platform worden behaald te kunnen realiseren, zijn rapporterende platformexploitanten gehouden om de verzamelde en geverifieerde inlichtingen in een vroeg stadium te rapporteren aan de belastingautoriteiten. Derhalve zijn de rapporterende platformexploitanten gehouden om uiterlijk 31 januari van het jaar dat volgt op de rapportageperiode waarin de verkoper als te rapporteren verkoper is aangemerkt, de inlichtingen aan de belastingautoriteiten te rapporteren.45 De belastingautoriteiten zijn vervolgens gehouden deze inlichtingen uiterlijk twee maanden na het einde van de rapportageperiode op automatische basis uit te wisselen met de betreffende belastingautoriteiten van andere EU-lidstaten.46 Kort gezegd betekent dit dat de belastingautoriteiten de inlichtingen ten aanzien van een rapportageperiode uiterlijk 31 januari van het jaar volgend op die rapportageperiode ontvangen, waarna zij die inlichtingen voor 1 maart van dat jaar dienen uit te wisselen. Om de automatische uitwisseling van inlichtingen te faciliteren, vindt de uitwisselingen van inlichtingen elektronisch plaats via het gemeenschappelijke communicatienetwerk van de EC (CCN).
2.3.4 Inlichtingen die worden verzameld en gerapporteerd
De inlichtingen die platformexploitanten gehouden zijn te rapporteren (en daaraan voorafgaand, indien van toepassing, te verzamelen en te verifiëren), zijn in grote lijnen onder te verdelen in drie categorieën.47 Ten eerste worden inlichtingen over de rapporterende platformexploitant zelf gerapporteerd, zoals het geregistreerde kantooradres, het Tax Identification Number (TIN)48 en de handelsnaam van het platform waarover de platformexploitant rapporteert. Daarnaast worden inlichtingen over te rapporteren verkopers verzameld, geverifieerd en vervolgens gerapporteerd, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen te rapporteren verkopers die onroerende zaken verhuren en te rapporteren verkopers die andere relevante activiteiten verrichten. De inlichtingen ten aanzien van te rapporteren verkopers bestaan deels uit persoonsgegevens om de identiteit van de verkoper vast te kunnen stellen, zoals voor- en achternaam, adres hoofdverblijf, TIN49 of bij gebrek daaraan geboorteplaats, btw-identificatienummer (indien van toepassing), identificatiecode van de financiële rekening en geboortedatum. Daarnaast worden ook gegevens zoals de betaalde of gecrediteerde tegenprestatie(s) en het bijbehorende aantal relevante activiteiten en het adres en kadaster-nummer van de onroerende zaak (indien van toepassing) gerapporteerd. Ten aanzien van te rapporteren verkopers die een entiteit zijn, betreft het ook enkele aanvullende of andersoortige gegevens, zoals het bedrijfsre-gistratienummer en bepaalde gegevens ter zake van vaste inrichtingen.50
2.3.5 Informeren van de te rapporteren verkoper
Rapporterende platformexploitanten zijn gehouden om de inlichtingen die zij rapporteren aan de belastingautoriteiten van een EU-lidstaat ook te verstrekken aan de te rapporteren verkopers waarop die inlichtingen betrekking hebben.51 Deze verstrekking dient uiterlijk plaats te vinden op 31 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de verkoper is aangemerkt als te rapporteren verkoper. Dit moment is gelijk aan het moment waarop de inlichtingen uiterlijk aan de belastingautoriteiten moeten worden verstrekt.52 Op deze manier is de te rapporteren verkoper ervan op de hoogte welke inlichtingen ten aanzien van hem of haar aan de belastingautoriteit zijn doorgegeven. Onder deze inlichtingen bevindt zich onder andere een overzicht van de totale tegenprestatie die aan de te rapporteren verkoper is betaald of gecrediteerd, weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode.53 Dit overzicht kan de te rapporteren verkoper gebruiken voor de belastingaangifte.
2.4 Andersoortige wijzigingen in Richtlijn (EU) 2021/514 i
Naast de bepalingen uit Richtlijn (EU) 2021/514 i die zien op de uitbreiding van de automatische uitwisseling van inlichtingen ten aanzien van inkomsten behaald via de platformeconomie, introduceert deze richtlijn een aantal bepalingen dat ten doel heeft de werking van Richtlijn 2011/16/EU op andere vlakken te verbeteren of uit te breiden. Deze worden hierna kort toegelicht.
2.4.1 Deelname aan administratief onderzoek en gelijktijdige controles
Richtlijn 2011/16 i/EU bevat de mogelijkheid voor EU-lidstaten om - onder bepaalde voorwaarden - direct betrokken te zijn bij een administratief onderzoek dat in een andere EU-lidstaat plaatsvindt (administratief onderzoek)54 en om gelijktijdig met andere EU-lidstaten controles te verrichten, elk op eigen grondgebied, bij een of meer personen ten aanzien van wie zij een gezamenlijk of complementair belang hebben (gelijktijdige controles).55 Deze instrumenten hebben steeds ten doel om te kunnen overgaan tot de uitwisseling van inlichtingen.56 Ingevolge Richtlijn (EU) 2021/514 i worden deze bepalingen versterkt en aangescherpt, met het oog op een doeltreffende toepassing van die bepalingen.57 Zo wordt uitdrukkelijk bepaald dat als in het kader van een administratief onderzoek ambtenaren van een EU-lidstaat aanwezig zijn op het grondgebied van een andere EU-lidstaat, zij onder de procedurele regelingen vallen die de aangezochte EU-lidstaat (op wiens grondgebied het onderzoek plaatsvindt) heeft vastgesteld. Ook is geregeld dat de deelname aan een dergelijk administratief onderzoek, waar passend, met gebruikmaking van elektronische communicatiemiddelen kan plaatsvinden.58 Tevens is bepaald dat de EU-lidstaat die door een andere EU-lidstaat wordt verzocht gemachtigde ambtenaren aanwezig te laten zijn of (elektronisch) te laten deelnemen aan een administratief onderzoek, binnen zestig dagen op een dergelijk verzoek dient te reageren (waarbij het verzoek kan worden ingewilligd of gemotiveerd kan worden geweigerd).59 De termijn van zestig dagen wordt ook geïntroduceerd als reactietermijn op een verzoek aan een EU-lidstaat om deel te nemen aan een gelijktijdige controle.60
2.4.2 Gezamenlijke audits
Uit multilaterale controles die werden uitgevoerd met steun van het Fiscalis 2020-programma61 is het nut gebleken van gecoördineerde controles van een of meer belastingplichtigen die van gezamenlijk of complementair belang zijn voor de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten. Zulke gezamenlijke acties worden momenteel alleen uitgevoerd op basis van de gecombineerde toepassing van bestaande bepalingen inzake de aanwezigheid van ambtenaren van één lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat en inzake gelijktijdige controles. In veel gevallen heeft die praktijk echter aangetoond dat verdere verbeteringen nodig zijn om rechtszekerheid te scheppen. Derhalve is Richtlijn 2011/16/EU aangevuld met een aantal bepalingen ter verduidelijking van het kader en de belangrijkste beginselen die moeten worden toegepast tijdens een zogenoemde gezamenlijke audit (ook wel «joint audit» genoemd).62 Een gezamenlijke audit is een administratief onderzoek dat gezamenlijk door de belastingautoriteiten van twee of meer EU-lidstaten wordt uitgevoerd, en verband houdt met een of meer personen met gezamenlijk of complementair belang voor die autoriteiten. Deze audits vormen een extra instrument voor administratieve samenwerking tussen EU-lidstaten op het gebied van belastingen en kunnen daarmee een bijdrage leveren aan een beter functioneren van de interne markt. Richtlijn (EU) 2021/514 introduceert hiertoe een wettelijk kader in de vorm van onder andere procedureregels teneinde de rechtszekerheid in het kader van gezamenlijke audits te waarborgen. Zo bevat Richtlijn (EU) 2021/514 i bepalingen inzake de specifieke termijn voor het beantwoorden van een verzoek om een gezamenlijk onderzoek, de reikwijdte van de rechten en plichten van de ambtenaren die deelnemen aan een gezamenlijk onderzoek, en het proces dat leidt tot de opstelling van een eindverslag van een gezamenlijke audit.63 De bepalingen inzake gezamenlijke audits mogen niet aldus worden uitgelegd dat zij vooruitlopen op procedures die in een EU-lidstaat conform diens nationale recht zouden plaatsvinden naar aanleiding van of als vervolg op de gezamenlijke audit, zoals het heffen van belastingen of de rechtsmiddelen die belastingplichtigen in het kader van procedures daaromtrent ter beschikking staan. Met het oog op de rechtszekerheid moet het eindverslag van een gezamenlijke audit een weergave zijn van de bevindingen waarover de betrokken belastingautoriteiten overeenstemming hebben bereikt.
2.4.3 Gegevensinbreuk
Op grond van Richtlijn 2011/16 i/EU wordt een grote hoeveelheid gegevens van belastingplichtigen uitgewisseld ten behoeve van het verbeteren van de administratieve samenwerking tussen de EU-lidstaten en het handhaven van nationale belastingwetgeving. Hoewel gegevensuitwisseling plaatsvindt via het door de EC opgezette CCN-netwerk, blijft het van groot belang om gegevensinbreuken te voorkomen en mogelijke schade van een gegevensinbreuk te beperken. In dit kader wordt de beveiliging van deze gegevens verbeterd. Hiertoe is Richtlijn (EU)
2021/514 aangevuld met regels inzake de procedure die de EU-lidstaten en de EC moeten volgen in geval van een gegevensinbreuk in een EU-lidstaat of in het CCN. Gezien de gevoelige aard van de gegevens waarop een gegevensinbreuk betrekking zou kunnen hebben, voorziet Richtlijn (EU) 2021/514 in maatregelen zoals het verzoeken om de schorsing van de uitwisseling van inlichtingen met de EU-lidstaat/lidstaten waar de gegevensinbreuk heeft plaatsgevonden, of het schorsen van de toegang tot het CCN voor een of meer EU-lidstaten totdat de gegevensinbreuk is verholpen.64 Gezien de technische aard van de procedures voor gegevensuitwisseling, moeten de EU-lidstaten, met de hulp van de EC, overeenstemming bereiken over de praktische regelingen die nodig zijn voor de uitvoering van de procedures die moeten worden gevolgd in geval van een gegevensinbreuk en over de maatregelen die moeten worden genomen om toekomstige gegevensinbreuken te voorkomen.65
2.5 Sancties
Ingevolge het onderhavige wetsvoorstel wordt ook de huidige sanctiebe-paling in de WIB uitgebreid.66 Zodoende kan het opzettelijk of grofschuldig niet-nakomen van de in dit wetsvoorstel opgenomen verplichtingen door rapporterende platformexploitanten worden bestraft met een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie67 en kan er tot strafrechtelijke vervolging worden overgegaan. Richtlijn (EU) 2021/514 i vereist dat de EU-lidstaten voorzien in een sanctie die doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend is.68 Een schending van de verplichtingen die met het onderhavige wetsvoorstel worden geïntroduceerd,69 kan immers (internationaal) gevolgen hebben voor de uitwisseling van gegevens met betrekking tot te rapporteren verkopers en daarmee voor het tegengaan van belastingontwijking. Dit risico wordt vergroot door het grensoverschrijdende karakter van digitale platformen en de mogelijkheid die Richtlijn (EU) 2021/514 i biedt ten aanzien van rapportage in één EU-lidstaat over ingezetenen van meerdere EU-lidstaten. Bovendien is nakoming van deze verplichtingen van groot belang om het gelijke speelveld te bewaren. Ook om die redenen vindt het kabinet een boete van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie passend. De woorden «ten hoogste» zijn toegevoegd om te benadrukken dat in elk concreet geval een boete proportioneel dient te zijn. Wat een proportionele boete is, hangt af van alle relevante feiten en omstandigheden van het concrete geval. Deze worden afgewogen door de inspecteur en kunnen leiden tot een forse vermindering van het bedrag van de boete. Het genoemde boetemaximum van de zesde categorie sluit aan bij de bestuurlijke boete die ten hoogste kan worden opgelegd inzake het niet-nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit Richtlijn (EU) 2016/881 («DAC4», inzake Country-by-Country Reporting) en Richtlijn (EU) 2018/822 («DAC6», inzake meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies).70 Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de sanctiebe-paling alleen geldt ten aanzien van rapporterende platformexploitanten en niet ten aanzien van te rapporteren verkopers die via de platformen actief zijn.
3.1 Inleiding
De gegevens en inlichtingen die rapporterende platformexploitanten ingevolge het onderhavige wetsvoorstel dienen te verzamelen, verifiëren en rapporteren aan de Belastingdienst, kunnen betrekking hebben op persoonsgegevens. Onder persoonsgegeven wordt verstaan elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.71 Ingevolge het onderhavige wetsvoorstel zijn rapporterende platformexploitanten gehouden ten aanzien van bepaalde verkopers72 specifieke gegevens te verzamelen, te verifiëren en aan de Belastingdienst te rapporteren.73 De gegevens die de Belastingdienst van de rapporterende platformexploitant ontvangt, verstrekt de Belastingdienst vervolgens op automatische basis via het CCN-netwerk aan de EU-lidstaten waarvan de verkoper ingezetene is.74 De betrokken belastingautoriteiten krijgen via deze automatische uitwisseling alleen de voor hen relevante gegevens, namelijk de gegevens over hun eigen ingezetenen.75 De belastingautoriteiten van de andere EU-lidstaten zullen hetzelfde doen met betrekking tot de door hen ingevolge Richtlijn (EU) 2021/514 i ontvangen gegevens en inlichtingen van verkopers die ingezetene zijn van Nederland.
Het voorgaande roept de vraag op in hoeverre de met de verwerking van persoonsgegevens gepaard gaande inmenging in de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is ten opzichte van het doel dat ermee wordt nagestreefd. In paragraaf 3.2 wordt in dit kader ingegaan op de bepaling inzake het recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en wordt beoordeeld of de verwerking van persoonsgegevens zoals hiervoor beschreven hieraan voldoet. Voorts is op de verwerking van persoonsgegevens de Algemene verordening gegevensbescherming76 (AVG) van toepassing. In paragraaf 3.3 zal worden ingegaan op de specifieke waarborgen uit de AVG.
Een belangrijke notie vooraf is evenwel dat iedere vorm van gegevensverwerking in het onderhavige wetsvoorstel rechtstreeks voortvloeit uit Richtlijn (EU) 2021/514 i. Dit wetsvoorstel introduceert geen extra verplichtingen of voorwaarden ten opzichte van de richtlijn. Een tweede notie is dat het voorstel dat ten grondslag heeft gelegen aan Richtlijn (EU) 2021/514 is onderworpen aan een zogenoemd «impact assessment» door de EC. Hierin is geconcludeerd dat het voorstel wat betreft de impact op fundamentele rechten geheel in lijn is met Europese verdragen.77 Daarnaast is ook de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd welke heeft geoordeeld dat de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Richtlijn 2011/16 i/EU in overeenstemming is en blijft met de AVG en Verordening (EU) 20 1 8/17 2578 van het Europees Parlement en de Raad.
3.2 Recht op respect voor het privéleven
Persoonsgegevens worden beschermd als onderdeel van het privéleven.79 Het recht op respect voor het privéleven wordt gewaarborgd in het EVRM.80 Ingevolge het EVRM is een inmenging in het recht op respect voor het privéleven evenwel gerechtvaardigd wanneer deze bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Met het onderhavige wetsvoorstel wordt voldaan aan de eis dat de inmenging bij wet is voorzien, waardoor het voor burgers kenbaar en voorzienbaar is dat een inmenging kan plaatsvinden en onder welke omstandigheden dat het geval is. Daarnaast geldt dat de voorgestelde bepalingen noodzakelijk zijn in het belang van het economisch welzijn van Nederland. Het doel van Richtlijn (EU) 2021/514 i is, kort samengevat, meer (gestroomlijnde) transparantie inzake de activiteiten die via digitale platformen worden verricht en de inkomsten die via deze activiteiten worden vergaard.81 Dit zal leiden tot een eerlijkere belastingheffing en tot een vermindering van de nalevingslasten voor zowel belastingdiensten als belastingbetalers. Om dit doel te kunnen realiseren, is het van wezenlijk belang dat de belastingautoriteiten van de EU-lidstaten op automatische basis volledige en relevante informatie met elkaar uitwisselen ten aanzien van zogenoemde relevante activiteiten die via digitale platformen worden verricht. Met die informatie komen de EU-lidstaten te beschikken over uitvoerige inlichtingen die nodig zijn om de verschuldigde belastingen correct vast te stellen. Vanwege het internationale karakter van digitale platformen is het essentieel dat een uniforme rapportageverplichting wordt ingevoerd die overal in de interne markt geldt.82 Verschillende nationale regelingen zorgen immers voor aanzienlijke administratieve- en nalevingskosten voor platformexploitanten. Met Richtlijn (EU) 2021/514 i wordt een uniforme rapportageverplichting ingevoerd waarbij platformexploitanten ertoe worden verplicht inkomsten die verkopers door het gebruik van het digitale platform verkrijgen in slechts één enkele EU-lidstaat te rapporteren.83
Voorts dient ingevolge het EVRM het wetsvoorstel te voldoen aan de voorwaarden van proportionaliteit - de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene mag niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel - en subsidiariteit: het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt, dient in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene minder nadelige wijze te kunnen worden bereikt. Toetsing aan voorgenoemde eisen levert het volgende beeld op. De uit Richtlijn (EU) 2021/514 i voortvloeiende verplichtingen gaan niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen daarvan te verwezenlijken. De inmenging in de persoonlijke levenssfeer vindt plaats met het doel om, kort samengevat, meer (gestroomlijnde) transparantie te verkrijgen inzake de activiteiten die via digitale platformen worden verricht en de inkomsten die via deze activiteiten worden vergaard. Gezien de moeilijkheden om belastbare feiten te detecteren in verband met commerciële activiteiten die via digitale platformen worden gefaciliteerd, en tevens rekening houdend met de extra administratieve last voor de belastingdiensten in dergelijke gevallen, is het noodzakelijk een rapportageverplichting in te stellen voor platformexploitanten. De platformexploitanten zijn van alle mogelijk betrokken partijen het best in staat om de noodzakelijke inlichtingen te verzamelen en te verifiëren met betrekking tot alle verkopers die werkzaam zijn op en gebruikmaken van een specifiek digitaal platform.84 Tot de verstrekking van gegevens dient alleen te worden overgegaan ten aanzien van een verkoper die aan bepaalde voorwaarden voldoet.85 Zonder de betreffende persoonsgegevens die worden meegeleverd, is het voor belastingautoriteiten niet mogelijk om te achterhalen op welke te rapporteren verkoper de inlichtingen betrekking hebben. In verband met de subsidiariteit geldt verder dat gegevens en inlichtingen die niet strekken tot de nakoming van (de doelen van)
Richtlijn (EU) 2021/514 i niet worden gevraagd. Zo kent Richtlijn (EU) 2021/514 i, zoals in paragraaf 2.3.2 is toegelicht, een aantal drempels ingevolge waarvan de rapportageverplichting niet van toepassing is ten aanzien van zogenoemde kleine verkopers. Hun persoonsgegevens worden derhalve niet verwerkt. De uitgewisselde informatie mag (in beginsel) alleen worden gebruikt voor de administratie en uitvoering van de belastingwet, inclusief de bijbehorende boetebepalingen.86
3.3 AVG
Zoals reeds opgemerkt, worden persoonsgegevens beschermd als onderdeel van het privéleven. De AVG geeft een nadere uitwerking aan dit recht. In deze paragraaf wordt ingegaan op de belangrijkste waarborgen uit de AVG. Persoonsgegevens mogen alleen worden verwerkt87 in overeenstemming met de wet en op een wijze die ten aanzien van de betrokkene (zijnde degene van wie de persoonsgegevens worden verwerkt) rechtmatig, behoorlijk en transparant is.88 Met het onderhavige wetsvoorstel wordt aan de eis van rechtmatigheid voldaan, aangezien verwerking van de gegevens noodzakelijk is voor naleving van de belastingwet en het voor burgers kenbaar en voorzienbaar is dat een inmenging kan plaatsvinden en onder welke omstandigheden dat het geval is.89 De uitwisseling van gegevens kan daadwerkelijk bijdragen aan de inspanningen die worden geleverd om een goede werking van de interne markt te garanderen en een gelijk speelveld en het non-discriminatiebeginsel te waarborgen.90
Zoals aangegeven is sprake van een zuivere implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 i in de WIB. De WIB bevat reeds de implementatie van een groot aantal bepalingen uit Richtlijn 2011/16 i/EU. Op de gegevensverwerking die onderhavig wetsvoorstel regelt, worden de betreffende bepalingen in de WIB van toepassing. In de WIB is bepaald dat de bepalingen van die wet strekken tot uitvoering van richtlijnen van de Raad van de Europese Unie en andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen.91 In de WIB is daarnaast bepaald dat alleen inlichtingen worden verstrekt indien de verstrekking daarvan strekt tot uitvoering van richtlijnen van de EU en andere regelingen van internationaal of interregionaal recht.92 Het onderhavige wetsvoorstel voorziet derhalve niet in de verwerking van persoonsgegevens die niet strikt samenhangt met de verwezenlijking van het doel dat met Richtlijn (EU) 2021/514 (en Richtlijn 2011/16 i/EU) wordt nagestreefd.
Voorts zal op grond van de AVG de rapporterende platformexploitant alle redelijke maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat de gegevens juist zijn.93 In dit kader is relevant dat in Richtlijn (EU) 2021/514 i verzamel- en verificatievereisten zijn opgenomen ten aanzien van het verzamelen en verifiëren van inlichtingen over te rapporteren verkopers door rapporterende platformexploitanten.94 Voor zover het gaat om het verstrekken van gegevens en inlichtingen door de platformexploitant aan de Belastingdienst, is hierin bepaald welke verantwoordelijkheid de rapporterende platformexploitant draagt bij het vaststellen van de juistheid van die gegevens en inlichtingen. Zo is de rapporterende platformexploitant gehouden om te bepalen of de ontvangen inlichtingen betrouwbaar zijn door gebruik te maken van de inlichtingen en documenten waarover hij in zijn elektronisch doorzoekbare registers beschikt, en, indien aanwezig, ten aanzien van de geldigheid van TIN of btw-identificatienummers, door gebruik te maken van een elektronische interface die gratis beschikbaar is gesteld door een EU-lidstaat of de EU. Hoofdstuk III AVG bevat voorschriften met betrekking tot, kort samengevat, het informeren van de betrokkene van wie persoonsgegevens worden verwerkt in het kader van diens rechten. Richtlijn (EU) 2021/514 i bevat in lijn daarmee ook enkele voorschriften ten aanzien van de inlichtingenplicht richting betrokken natuurlijke personen die te maken hebben met Richtlijn 2011/16 i/EU.95 De AVG is ook van toepassing op buitenlandse platformexploitanten, voor zover zij op grond van deze richtlijn gegevens van Europese ingezetenen verzamelen, verifiëren en rapporteren.96
Wanneer de gegevens en inlichtingen aan de Belastingdienst zijn gerapporteerd, wordt de Belastingdienst als verwerkingsverantwoorde-lijke aangemerkt. De betrokkene van wie persoonsgegevens worden verwerkt, heeft op grond van de AVG bepaalde rechten, zoals het recht op inzage, en kan de Belastingdienst bijvoorbeeld verzoeken om incorrecte persoonsgegevens aan te passen. Op de website van de Belastingdienst kan de betrokkene van wie persoonsgegevens worden verwerkt meer informatie hierover vinden.97
De betreffende gegevens mogen niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor het doel waarvoor zij zijn verwerkt.98 Voor het bewaren en het vernietigen van gegevens hanteert de Belastingdienst de termijnen die overeenkomstig de bepalingen in de Archiefwet bekend worden gemaakt.99 De bestaande beveiligingsregels binnen de Belastingdienst zullen onverkort worden toegepast op de onderhavige verwerking van persoonsgegevens.100 Voorts geldt dat de persoonsgegevens door het nemen van passende technische of organisatorische maatregelen op een dusdanige manier moeten worden verwerkt dat een passende beveiliging ervan gewaarborgd is.101 Nadat de gegevens en inlichtingen door de rapporterende platformexploitant aan de Belastingdienst zijn verstrekt, geldt dat de Belastingdienst de betreffende informatie op automatische basis via het CCN-netwerk aan het door de EC te ontwikkelen beveiligd centraal register verstrekt.102 Zodra de informatie zich in het centraal register bevindt, kan de EC worden aangemerkt als de verwerkingsverantwoordelijke, waarbij geldt dat ook de Europese instituties gehouden zijn de bescherming van persoonsgegevens te eerbiedigen.103
Tot slot wordt in dit verband nog opgemerkt dat ten aanzien van iedere gegevensuitwisseling tussen de EU-lidstaten geldt dat de gegevens en inlichtingen onder de geheimhoudingsplicht vallen en de bescherming genieten waarin het nationale recht van de ontvangende EU-lidstaat met betrekking tot soortgelijke inlichtingen voorziet.104 In de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst geregeld.105 In de WIB is deze geheimhoudingsplicht van overeenkomstige toepassing verklaard op inlichtingen die in het kader van wederzijdse bijstand van een bevoegde autoriteit van een andere staat106 zijn verkregen, alsmede op de inlichtingen die in dat kader zijn verkregen van rapporterende platformexploitanten.107
3.4 Autoriteit persoonsgegevens
Ingevolge de AVG is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) geraadpleegd over de per internet geconsulteerde conceptversie van het onderhavige wetsvoorstel. Nu iedere vorm van gegevensverwerking in het onderhavige wetsvoorstel rechtstreeks voortvloeit uit Richtlijn (EU) 2021/514 i en het wetsvoorstel geen extra verplichtingen of voorwaarden ten opzichte van die richtlijn introduceert, en de afwegingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in belangrijke mate zijn gemaakt op het niveau van de Europese richtlijn, heeft de AP geen opmerkingen die de inhoud van onderhavig wetsvoorstel aangaan108. De AP heeft wel geadviseerd om in de toelichting te expliciteren dat bij de procedure ingeval van een gegevensinbreuk, de relevante artikelen van de AVG onverkort van toepassing zijn.109 In het artikelsgewijze commentaar is deze opmerking overgenomen.110
4.1 Effecten voor bedrijven en burgers
Het onderhavige wetsvoorstel heeft gevolgen voor zowel rapporterende platformexploitanten als voor te rapporteren verkopers. In paragraaf 4.1.1 wordt eerst ingegaan op de administratieve lasten voor rapporterende platformexploitanten. In paragraaf 4.1.2 wordt nader ingegaan op de lasten voor de te rapporteren verkopers (voor de burger).
4.1.1 Administratieve lasten voor rapporterende platformexploitanten
Het onderhavige wetsvoorstel introduceert de verplichting voor rapporterende platformexploitanten om gegevens en inlichtingen te verzamelen, verifiëren en rapporteren ten aanzien van te rapporteren verkopers die relevante activiteiten verrichten via hun digitale platform. Dientengevolge heeft het onderhavige wetsvoorstel een toename van de administratieve lasten tot gevolg voor rapporterende platformexploitanten. Afhankelijk van de activiteiten van de betreffende rapporterende platformexploitant is een aantal van de te verzamelen, verifiëren en rapporteren gegevens en inlichtingen wellicht al aanwezig in de registers van dat platform. Ten aanzien van de gegevens waarvoor dat niet geldt, zal de rapporterende platformexploitant de te rapporteren verkoper moeten vragen deze te verstrekken. Na het verzamelen en verifiëren van de betreffende gegevens en inlichtingen is de rapporterende platformexploitant gehouden om deze jaarlijks te rapporteren aan de Belastingdienst. Tot slot zijn rapporterende platformexploitanten gehouden om de betrokken verkopers in te lichten over de hen aangaande gegevens en inlichtingen die zijn gerapporteerd aan de Belastingdienst. Voorgaande verplichtingen zorgen voor extra administratieve lasten voor rapporterende platformexploitanten. Een van deze lasten kan zich uiten in de aanpassing of het ontwerp van ICT-systemen van rapporterende platformexploitanten. Immers, de verstrekking van de gegevens en inlichtingen zal, net als andere vergelijkbare gegevensstromen, digitaal plaatsvinden. Over de wijze waarop de gegevens en inlichtingen aan de Belastingdienst worden gerapporteerd, worden regels gesteld.111
Teneinde de toename van deze administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden, kunnen rapporterende platformexploitanten in één enkele EU-lidstaat aan hun rapportageverplichting voldoen.112 De gerapporteerde gegevens en inlichtingen worden vervolgens automatisch uitgewisseld met de betrokken EU-lidstaten. Deze vorm van internationale samenwerking voorkomt dat landen nationale verplichtingen opleggen die zorgen voor aanzienlijke administratieve- en nalevingskosten voor rapporterende platformexploitanten. Daarnaast zijn in het onderhavige wetsvoorstel verschillende bepalingen opgenomen ter voorkoming van dubbele rapportage, waarmee onnodige administratieve lasten voor platformexploitanten worden beperkt.113 Ook zijn twee drempels opgenomen114 waardoor de rapportageverplichting niet van toepassing is ten aanzien van zogenoemde kleine verkopers en grote touroperators of hotelketens.
De EC verwacht dat de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 i eenmalige kosten voor rapporterende platformexploitanten met zich brengt ter grootte van € 875 miljoen. De structurele kosten bedragen € 105 miljoen. Naar rato bedraagt de toename in administratieve lasten voor Nederlandse bedrijven incidenteel € 44 miljoen en structureel € 5 miljoen.115
4.1.2 Administratieve lasten voor de te rapporteren verkoper (burgerparagraaf)
Te rapporteren verkopers zijn ingevolge het onderhavige wetsvoorstel niet gehouden om gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de Belastingdienst. Wel kunnen te rapporteren verkopers door de digitale platformen waarop zij actief zijn, worden gevraagd om gegevens en inlichtingen over henzelf aan dat platform te verstrekken (bijvoorbeeld de eigen voor- en achternaam, de eigen geboortedatum en, indien van toepassing, het aan hen afgegeven btw-identificatienummer). Ten aanzien van de toename van administratieve lasten voor te rapporteren verkopers geldt dat de inlichtingen die hen ingevolge het onderhavige wetsvoorstel kunnen worden gevraagd te verstrekken, worden geacht «voor de hand liggende gegevens» te zijn. Dat wil zeggen dat het de te rapporteren verkoper niet veel moeite zal kosten deze informatie aan de rapporterende platformex-ploitant te verstrekken. De administratieve last om hiertoe over te gaan, is dan ook beperkt. De informatie hoeft slechts eenmaal bij de rapporterende platformexploitant te worden aangeleverd, tenzij zich na het aanleveren van die gegevens wijzigingen voordoen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een te rapporteren verkoper verhuist. De betreffende informatie kan digitaal worden aangeleverd bij de betreffende te rapporteren platformexploitant op wiens platform de te rapporteren verkoper actief is. Als een te rapporteren verkoper de vereiste gegevens en inlichtingen niet verstrekt na twee aanmaningen volgend op het initiële verzoek van de rapporterende platformexploitant, maar niet voordat zestig dagen zijn verstreken, is de rapporterende platformexploitant gehouden de account van die te rapporteren verkoper af te sluiten en te verhinderen dat die verkoper zich opnieuw op het platform registreert of de betaling van de tegenprestatie aan te houden zolang de verkoper de vereiste inlichtingen niet heeft verstrekt.116 De termijn van zestig dagen is bedoeld als minimumtermijn waarmee te rapporteren verkopers voldoende tijd wordt geboden om de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de rapporterende platformexploitant voordat de rapporterende platformexploitant dient over te gaan tot een van de hiervoor genoemde acties.
Uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid voor het rapporteren, verzamelen en verifiëren van gegevens en inlichtingen bij de rapporterende platformexploitant. Dat betekent dat de sancties zoals besproken in paragraaf 2.5 alleen gelden ten aanzien van rapporterende platformexploitanten en niet kunnen worden opgelegd aan de te rapporteren verkopers van het digitale platform. Het voorgaande maakt dat het onderhavige wetsvoorstel weinig vergt van het doenvermogen van burgers.
4.1.3 Adviescollege toetsing regeldruk
Het onderliggend wetsvoorstel is voor advies aan de ATR voorgelegd. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat Richtlijn (EU) 2021/514 i geen nationale afwegingsruimte kent. Het onderliggend wetsvoorstel bevat alleen maatregelen die samenhangen met de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514.
4.2 Communicatie
Op dit moment is voor verkopers vaak niet duidelijk wat hun aangifteverplichtingen zijn ten aanzien van de inkomsten die zij verkrijgen via digitale platformen. Deze aangifteverplichtingen kunnen zien op onder meer de inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting.
Met het stijgende aantal verkopers dat actief is op een digitaal platform, stijgt ook het aantal verkopers dat - bewust of onbewust - niet (juist) aangifte doet. Voor een goede compliance van deze verkopers is van groot belang dat hen begrijpelijk wordt uitgelegd wanneer en hoe zij de inkomsten die zij via een digitaal platform verkrijgen, dienen te betrekken in de aangifte. Om dit te bereiken, zal de Belastingdienst specifieke informatie op haar website plaatsen aan de hand waarvan voor verkopers (veel meer dan nu) duidelijk wordt welke belastingverplichtingen ten aanzien van de vergaarde inkomsten gelden en op welke manier de aangifte dient te worden gedaan. Dergelijke informatie wordt ook verspreid via social media. Daarnaast kunnen verkopers terecht bij de Belastingtelefoon, waarbij de medewerkers van de Belastingtelefoon zullen worden voorbereid op vragen die zien op inkomsten die worden behaald via de digitale platformeconomie. Ook zal de Belastingdienst een aantal digitale platformen benaderen voor inhoudelijke samenwerking, zodat verkopers optimaal bereikt worden.
Zoals eerder genoemd zijn rapporterende platformexploitanten gehouden om rapporterende verkopers op de hoogte te stellen van de inlichtingen die zij ten aanzien van hen verstrekken aan de belastingautoriteiten van een EU-lidstaat. Onder deze inlichtingen bevindt zich onder andere een overzicht van de totale tegenprestatie die aan de te rapporteren verkoper is betaald of gecrediteerd, weergegeven per kwartaal van de rapportage-periode.117 Dit overzicht vergemakkelijkt het doen van een juiste aangifte voor de verkoper.
4.3 Uitvoeringskosten en budgettaire effecten
De maatregelen van het onderliggende wetsvoorstel zijn door de Belastingdienst beoordeeld op uitvoerbaarheid. De gevolgen voor de uitvoering zijn beschreven in twee uitvoeringstoetsen (TK-sjablonen deel 1 en 2, als bijlage toegevoegd)118. Eén sjabloon beoordeelt de uitvoerbaarheid van de gegevensuitwisseling in de digitale platformeco-nomie, het andere sjabloon richt zich op de overige wijzgingen van Richtlijn (EU) 2021/514 i. In het eerstgenoemde sjabloon is opgenomen dat het onderliggende wetsvoorstel omvangrijke en complexe wijzigingen vergt voor de automatisering en uitvoering binnen de Belastingdienst. De conclusie is dat de Belastingdienst de maatregelen uitvoerbaar acht, met de daarbij in de uitvoeringstoetsen gemaakte kanttekeningen. De met de maatregelen samenhangende uitvoeringskosten zijn opgenomen in de uitvoeringstoetsen en bijbehorende stukken. De uitvoeringskosten worden gedekt op begroting IX.
5.1 Consultatie tijdens het onderzoek «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel»
In 2020 heeft het Ministerie van Financiën het onderzoek «bouwstenen voor een beter belastingstelsel» gepubliceerd, met als onderdeel een onderzoek naar het belasten van inkomsten behaald via de platformeco-nomie.119 In het kader van dit traject zijn belanghebbende partijen, zoals digitale platformen, in de gelegenheid gesteld om hun visie te geven. In aanloop naar de publicatie van voornoemd onderzoek is in september 2019 een rondetafelbijeenkomst georganiseerd waarvoor een aantal nationaal- en internationaal opererende digitale platformen was uitgenodigd. Zij werden in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze met betrekking tot beleidslijnen kenbaar te maken. In vervolg hierop is in oktober 2019 een seminar georganiseerd waarbij naast de digitale platformen ook andere experts of belanghebbenden zoals wetenschappers, belangenorganisaties, beleidsdepartementen, gemeenten en toezichthouders waren uitgenodigd. Tijdens dit seminar werd vanuit de verschillende perspectieven gereflecteerd op de mogelijkheden om inkomsten behaald uit de deel- en kluseconomie te belasten. Uit beide bijeenkomsten is gebleken dat de voorkeur uit ging naar internationale samenwerking en eenduidige regelgeving tussen EU-lidstaten. Beide bijeenkomsten hebben bijgedragen aan de gedachtenvorming over de mogelijkheden voor de digitale economie. Tevens was de input waardevol gedurende het totstandkomingsproces van de modelregels en Richtlijn (EU) 2021/514.
5.2 Internetconsultatie
Een voorontwerp van dit wetsvoorstel heeft in de periode van 8 oktober 2021 tot 9 november 2021 voor internetconsultatie opengestaan. Er zijn in deze periode acht reacties binnengekomen. Een aantal van deze reacties is openbaar en raadpleegbaar via de website.120 Een vijftal reacties is niet openbaar gemaakt omdat de indiener van de reactie daarvoor heeft gekozen. Naar aanleiding van de opmerkingen en vragen die in reactie op de internetconsultatie zijn geplaatst, is de toelichting ten aanzien van een groot aantal onderwerpen aangevuld. Zo is de artikelsgewijze toelichting uitgebreid ten aanzien van bijvoorbeeld de onderwerpen persoonlijke diensten, samenhangende transacties en de verzamel- en verificatiever-eisten. Bij een aantal definities zijn voorbeelden toegevoegd.
120
Bepaling in gewijzigde Richtlijn 2011/16 i/EU |
Implementatiebepaling |
Toelichting |
|
Artikel 1, eerste lid, onderdelen a en b |
Artikel 3, negende lid, onderdeel a |
Geen wetgeving/implementatie nodig |
Reeds geïmplementeerd in artikel 2, eerste lid, onderdeel l, WIB |
Artikel 1, eerste lid, onderdeel c |
Artikel 3, negende lid, tweede alinea |
Artikel 2e, onderdeel d, WIB |
Voorts reeds geïmplementeerd in de artikelen 2, eerste lid, onderdeel f, 2a, eerste lid, onderdeel a, en 2d, eerste lid, onderdeel d |
Artikel 1, eerste lid, onderdeel d |
Artikel 3, zesentwintigste en zevenentwintigste lid |
Artikel 2, eerste lid, onderdelen r en s, WIB |
|
Artikel 1, tweede lid |
Artikel 5bis |
Artikelen 5bis en 23 WIB |
|
Artikel 1, derde lid |
Artikel 6, tweede lid |
Artikel 8 WIB |
|
Artikel 1, vierde lid |
Artikel 7, eerste lid |
Artikel 5a, eerste lid, WIB |
Zie ook artikel 19, eerste lid, WIB |
Artikel 1, vijfde lid |
Artikel 7, vijfde lid |
Artikel 5a, vijfde lid, WIB |
|
Artikel 1, zesde lid, onderdeel a |
Artikel 8, eerste lid |
Artikel 6b, eerste lid, WIB |
Wat betreft de implementatie van artikel 1, zesde lid, onderdeel a, onder 1, laatste twee alinea's en onderdeel 2, van Richtlijn (EU) 2021/514 i is geen wetgeving/implementatie nodig |
Artikel 1, zesde lid, onderdeel b |
Artikel 8, derde lid |
Artikel 6b, derde lid, tweede zin, WIB |
|
Artikel 1, zevende lid, onderdeel a |
Artikel 8bis, vijfde lid, onderdeel a |
Artikel 6d, vijfde lid, WIB |
|
Artikel 1, zevende lid, onderdeel b |
Artikel 8bis, zesde lid, onderdeel b |
Artikel 6d, eerste lid, WIB |
|
Artikel 1, achtste lid, onder 1 |
Artikel 8 bis quater, eerste lid |
Zie onder andere afdeling 4ac en artikel 11 WIB |
|
Artikel 1, achtste lid, onder 2 |
Artikel 8 bis quater, tweede lid |
Artikelen 6g, 10j, tweede, derde en vierde lid, en 10l, derde en vijfde lid, WIB |
Zie ook bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn (EU) 2021/514 i (verwijzing ingezetene) |
Artikel 1, achtste lid, onder 3 |
Artikel 8 bis quater, derde lid |
Artikelen 6g, tweede lid, en 19, derde lid, WIB |
Bepaling in gewijzigde Richtlijn 2011/16 i/EU |
Implementatiebepaling |
Toelichting |
|
Artikel 1, achtste lid, onder 4 |
Artikel 8 bis quater, vierde lid |
Artikelen 10l, eerste en tweede lid, en artikel 10m, WIB |
|
Artikel 1, achtste lid, onder 5 |
Artikel 8 bis quater, vijfde lid |
Artikel 10n WIB |
|
Artikel 1, achtste lid, onder 6 |
Artikel 8 bis quater, zesde lid |
Geen wetgeving/implementatie nodig |
|
Artikel 1, achtste lid, onder 7 |
Artikel 8 bis quater, zevende lid |
Deels geen wetgeving/implementatie nodig, zie verder artikel 10l, zesde lid, WIB |
|
Artikel 1, negende lid |
Artikel 8 ter, eerste en tweede lid |
Geen wetgeving/implementatie nodig |
|
Artikel 1, tiende lid |
Artikel 11, eerste en tweede lid |
Artikelen 9 en 27 WIB |
|
Artikel 1, elfde lid |
Artikel 12, derde lid |
Artikel 8a, derde lid, WIB |
|
Artikel 1, twaalfde lid |
Artikel 12bis (Gezamenlijke audits) |
Artikelen 10bis, 10ter en 27a WIB |
|
Artikel 1, dertiende lid, onder a |
Artikel 16, eerste lid |
Artikelen 17, eerste lid, 28 en 30, eerste lid, WIB |
|
Artikel 1, dertiende lid, onder b |
Artikel 16, tweede lid |
Artikelen 17, derde lid, en 30, vierde lid, WIB |
|
Artikel 1, veertiende lid, onder a |
Artikel 20, tweede lid |
Geen wetgeving/implementatie nodig |
|
Artikel 1, veertiende lid, onder b |
Artikel 20, derde en vierde lid |
Artikel 19, tweede en derde lid, WIB |
|
Artikel 1, vijftiende lid |
Artikel 21, zevende lid |
Geen wetgeving/implementatie nodig |
|
Artikel 1, zestiende lid |
Artikel 22, eerste lid (bis) |
Artikel 10g, eerste lid, WIB |
|
Artikel 1, zeventiende lid |
Artikel 23bis, tweede lid |
Geen wetgeving/implementatie nodig |
|
Artikel 1, achttiende lid |
Artikel 25 (Gegevensbescherming) |
Afdeling 4ad WIB |
|
Artikel 1, negentiende lid |
Artikel 25bis (Sancties) |
Artikel 11 WIB |
|
Artikel 1, twintigste lid |
Bijlage V |
Opgenomen in een groot aantal artikelen in de WIB, zie hieronder nader gespecificeerd |
|
Artikel 2 |
N.v.t. Inwerkingtredingsbepaling |
Geen implementatie in de WIB |
Zie artikel II van het wetsvoorstel |
Bijlage V, deel I |
Bijlage V, deel I, onderdelen A, B en C |
Artikelen 2a, zesde lid, en 2e WIB |
|
Bijlage V, deel II |
Bijlage V, deel II, onderdelen A, C, E, F, G, H |
Artikel 10i WIB |
Op grond van artikel 10i WIB worden bij algemene maatregel van bestuur verzamel- en verificatievereisten gesteld aan rapporterende platformexploitanten met het oog op het door die platformex-ploitanten rapporteren van gegevens en inlichtingen, waarbij de hieraan gerelateerde bepalingen als opgenomen in bijlage V, delen II en IV, worden opgenomen. |
Bepaling in gewijzigde Richtlijn 2011/16 i/EU |
Implementatiebepaling |
Toelichting |
|
Bijlage V, deel II, onderdeel B |
Artikelen 10j, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, onderdeel a, en 10l, vijfde lid, WIB |
||
Bijlage V, deel II, onderdeel D (Ingezetene) |
Artikelen 6g, eerste lid, 10j, derde lid, onderdelen b en d, vierde lid, onderdelen b en d, en 10l, derde lid, onderdeel f, WIB |
||
Bijlage V, deel III |
Bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 1,6 en 7 |
Artikel 10j WIB |
|
Bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 2 |
Artikelen 10j en 10k WIB |
||
Bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 3 en 4 |
Artikel 10l WIB |
||
Bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 5 |
Artikel 10o WIB |
||
Bijlage V, deel III, onderdeel B |
Artikel 10j, tweede, derde en vierde lid, WIB |
||
Bijlage V, deel IV |
Bijlage V, deel IV, onderdeel A |
Artikelen 10i en 11 WIB |
|
Bijlage V, deel IV, onderdeel B |
Artikelen 10i, 10j, 10k, 10l en 11 WIB |
||
Bijlage V, deel IV, onderdelen C en D |
Geen wetgeving/implementatie nodig |
||
Bijlage V, deel IV, onderdeel E |
Artikel 10k WIB |
||
Bijlage V, deel IV, onderdeel F |
Artikelen 10l en 10m WIB |
Bijlage V, deel IV, onderdeel F, punten 5, 6 en 7 heeft geen implementatie/ wetgeving nodig |
II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTNG
Artikel I, onderdeel A (artikel 2, eerste lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
Aan artikel 2, eerste lid, WIB worden twee onderdelen toegevoegd. Met het voorgestelde artikel 2, eerste lid, onderdeel r, WIB wordt bepaald dat onder gezamenlijke audit wordt verstaan een administratief onderzoek dat gezamenlijk door de bevoegde autoriteiten van twee of meer EU-lidstaten wordt uitgevoerd, en verband houdt met een of meer personen van gezamenlijk of complementair belang voor de bevoegde autoriteiten van die EU-lidstaten. Op dit onderwerp wordt nader ingegaan in de artikelsge-wijze toelichting bij de voorgestelde afdeling 4bis WIB (Gezamenlijke audits), dat in het geheel op gezamenlijke audits ziet.
Met het voorgestelde artikel 2, eerste lid, onderdeel s, WIB wordt bepaald dat onder gegevensinbreuk wordt verstaan een inbreuk op de beveiliging die leidt tot vernietiging, verlies, wijziging of elk voorval van ongepaste of ongeoorloofde inzage, openbaarmaking of gebruik van inlichtingen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, persoonsgegevens die worden doorgegeven, opgeslagen of anderszins verwerkt, als gevolg van opzettelijke onwettige handelingen, nalatigheid of ongevallen. Een gegevensinbreuk kan betrekking hebben op de vertrouwelijkheid, de beschikbaarheid en de integriteit van gegevens. Dit onderwerp wordt nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij het voorgestelde artikel 10q WIB, dat op gegevensinbreuken ziet.
Artikel I, onderdeel B (artikel 2a van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
In artikel 2a, zesde lid, WIB wordt een verwijzing toegevoegd naar de artikelen 10j en 10l WIB. Op deze manier wordt geregeld dat ook voor de toepassing van de artikelen 10j en 10l WIB en de daarop berustende bepalingen onder een fiscaal identificatienummer mede wordt begrepen het functionele equivalent daarvan. Het definiëren van het fiscaal identificatienummer in het voorgestelde artikel 2e WIB is hiermee niet meer nodig.121
Artikel I, onderdeel C (artikel 2e van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
In het voorgestelde artikel 2e, onderdelen a tot en met x, WIB zijn definities opgenomen die van belang zijn voor een aantal artikelen waarmee Richtlijn (EU) 2021/514 i in de WIB wordt geïmplementeerd, te weten genoemd artikel 2e zelf, artikel 6g, artikel 8, eerste lid, hoofdstuk II, afdeling 4ac, en de daarop berustende bepalingen en artikel 11 WIB.
Platform
In het voorgestelde artikel 2e, onderdeel a, WIB wordt het begrip platform gedefinieerd met een verwijzing naar de definitie van dat begrip in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 1, van Richtlijn 2011/16 i/EU. Op grond van deze definitie is een platform elke software, met inbegrip van een website of onderdeel daarvan en toepassingen waaronder mobiele toepassingen, die toegankelijk is voor gebruikers en waardoor verkopers in staat worden gesteld verbonden te zijn met andere gebruikers voor het verrichten van een relevante activiteit, direct of indirect, ten behoeve van dergelijke gebruikers. Daaronder begrepen zijn ook alle regelingen voor de inning en betaling van een tegenprestatie met betrekking tot de relevante activiteit. Onder software kan ook een app worden verstaan. De activiteit vindt direct of indirect plaats ten behoeve van dergelijke gebruikers, wat betekent dat de verkoper zelf de relevante activiteit kan verrichten of deze door een derde kan laten verrichten. Het is voor de kwalificatie van platform niet doorslaggevend of de relevante activiteit rechtstreeks door verkopers aan gebruikers wordt geleverd, of dat het platform de activiteit eerst inkoopt en vervolgens uit eigen naam aan gebruikers aanbiedt.122 Van belang is steeds of verkopers door het platform in staat worden gesteld verbonden te zijn met andere gebruikers voor het verrichten van een relevante activiteit. Als bijvoorbeeld een maaltijdbezorgbedrijf de diensten inkoopt van verkopers (in dit voorbeeld zijn dit de maaltijdbezorgers) om de maaltijden vervolgens uit eigen naam door hen te laten bezorgen aan zijn gebruikers (in dit voorbeeld de afnemers van de maaltijd), kan dat maaltijdbezorgbedrijf als platform in de zin van genoemd artikel 2e, onderdeel a, WIB worden beschouwd. Het bedrijf verbindt de bezorgers als derde partij immers aan de gebruikers van het platform.123 Dit geldt niet als een bezorger een werknemer is van het platform en de maaltijden in die hoedanigheid bezorgt aan de gebruikers van dat platform.124 Wat betreft de verkoop van goederen geldt dat als sprake is van een website van een bedrijf dat uitsluitend de online verkoop van goederen van datzelfde bedrijf faciliteert, een dergelijke website niet kwalificeert als platform.125 In de toelichting op het begrip verkoper wordt hierop verder ingegaan.
Het begrip platform omvat niet de software die zonder enige verdere interventie bij het verrichten van een relevante activiteit uitsluitend een van de volgende activiteiten mogelijk maakt:
-
a)Het uitvoeren van betalingen in verband met een relevante activiteit.
Dit betekent dat betaalservices, waarvan de software uitsluitend betalingsverkeer regelt in verband met een relevante activiteit, als zodanig niet is aan te merken als een platform als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 1, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
-
b)Het aanbieden of adverteren van een relevante activiteit door gebruikers. Elke software die door gebruikers wordt gebruikt om relevante activiteiten uitsluitend aan te bieden of te adverteren maar waarbij die software verder niet intervenieert, wordt niet als zodanig aangemerkt als platform. Te denken valt aan websites waarop aanbiedingen of advertenties worden weergeven die onder de categorie relevante activiteiten zijn te scharen, maar waarbij de software verder geen enkele betrokkenheid heeft.
-
c)Het doorverwijzen of overbrengen van gebruikers naar een platform.
Te denken valt hierbij aan zoekmachines.
Onder een platformexploitant als bedoeld in het voorgestelde artikel 2e, onderdeel b, WIB wordt verstaan een entiteit die een overeenkomst sluit met een verkoper om een platform geheel of gedeeltelijk beschikbaar te stellen aan die verkoper.126
In afwijking van de volgorde van de begrippen in bijlage V van Richtlijn 2011/16 i/EU en in genoemd artikel 2e worden de begrippen verkoper, relevante activiteit en tegenprestatie hieronder eerst toegelicht. De invulling van deze begrippen is namelijk van belang voor de beantwoording van de vraag of bepaalde software al dan niet onder de definitie van platform valt. Het begrip gebruiker dat in diverse definities terugkomt, is niet gedefinieerd in Richtlijn 2011/16 i/EU. Uit de definitie van verkoper blijkt dat een verkoper in ieder geval (ook) wordt gezien als gebruiker van een platform. Het zal van de feiten en omstandigheden van het geval afhangen welke personen als gebruikers worden aangemerkt. In ieder geval zijn gebruikers personen die via een platform verbonden zijn met een verkoper waarbij zij een zogenoemde relevante activiteit afnemen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om degene die via een verhuurplatform een huis huurt van een verkoper, of via een platform een taxi bestelt bij een verkoper (waarvoor hij direct of indirect een tegenprestatie levert, bijvoorbeeld in de vorm van een geldbedrag, waarover hieronder meer).
Verkoper
Onder een verkoper als bedoeld in het voorgestelde artikel 2e, onderdeel l, WIB, wordt verstaan een gebruiker van een platform, hetzij een natuurlijke persoon, hetzij een entiteit, die op enig ogenblik tijdens de rapportageperiode op het platform is geregistreerd en een relevante activiteit verricht. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de verhuurder van een onroerende zaak, de verrichter van een persoonlijke dienst, de verhuurder van transportgoederen of de verkoper van goederen, die als gebruiker van een platform via dat platform wordt verbonden aan andere gebruikers van dat platform voor het verrichten van die activiteit. Het begrip registratie dient ruim te worden geïnterpreteerd. Registratie behelst bijvoorbeeld zowel de situatie waarin verkopers profielen of accounts op een platform aanmaken als de situatie waarin verkopers een contractuele relatie met een platform aangaan.127 Als een platform echter via de traditionele kanalen goederen afneemt of inkoopt van bijvoorbeeld een groothandelaar (of toeleverancier) en die vervolgens onder eigen naam verkoopt, kwalificeert een dergelijke groothandelaar voor die activiteit niet als verkoper als geen sprake is van een (indirecte) verbinding tussen die groothandelaar en de gebruikers van het platform.128 Dit is bijvoorbeeld het geval als een supermarkt een grote hoeveelheid planten inkoopt bij een groothandelaar, om die vervolgens uit eigen naam (ook) online te verkopen. Wanneer via een website van een bedrijf goederen worden verkocht die door datzelfde bedrijf zijn geproduceerd, kwalificeert dat bedrijf ten aanzien van de verkoop via die website niet als verkoper.129 In een dergelijk geval is immers geen sprake van een verkoper die zich op een platform registreert om te worden verbonden met gebruikers van dat platform. Kort gezegd is voor de beoordeling of bij het verrichten van een relevante activiteit sprake is van een verkoper doorslaggevend of deze verkoper via het platform - door middel van registratie - (indirect) wordt verbonden aan andere gebruikers van dat platform voor het verrichten van een relevante activiteit. Uit welke naam de goederen worden verkocht of de diensten worden geleverd kan bijdragen aan deze beoordeling, maar is niet doorslaggevend.
In de meldingssystematiek zijn verder de begrippen actieve verkoper, te rapporteren verkoper en uitgesloten verkoper van belang. Deze begrippen zijn in het voorgestelde artikel 2e, onderdelen m, n, respectievelijk o, WIB gedefinieerd door een verwijzing naar de definities van die begrippen in bijlage V, deel I, onderdeel B, onder 2 tot en met 4, van Richtlijn 2011/16/EU. Een actieve verkoper is een verkoper die tijdens de rapporta-geperiode een relevante activiteit verricht, of aan wie een tegenprestatie wordt betaald of gecrediteerd in verband met een relevante activiteit tijdens de rapportageperiode. Wanneer een verkoper de relevante activiteit wel aanbiedt maar niet zelf verricht omdat de activiteit bijvoorbeeld door een collega of andere derde is verricht, maar de tegenprestatie wel wordt betaald of gecrediteerd aan de verkoper, is deze verkoper ook een actieve verkoper.
Onder te rapporteren verkoper wordt verstaan een actieve verkoper, die geen uitgesloten verkoper is, die een ingezetene is van een EU-lidstaat of die een onroerende zaak heeft verhuurd die in een EU-lidstaat is gelegen. In de verzamels- en verificatievereisten is bepaald wanneer een rapporterende platformexploitant een verkoper als ingezetene van een EU-lidstaat dient te beschouwen.130
Onder uitgesloten verkoper wordt verstaan een verkoper:
-
a)die een overheidsinstantie is;
-
b)die een entiteit is waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op een erkende effectenbeurs of een gelieerde entiteit is van een entiteit waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op een erkende effectenbeurs;
-
c)die een entiteit is waarvoor de platformexploitant tijdens de rapporta-geperiode meer dan 2.000 relevante activiteiten in de vorm van de verhuur van de onroerende zaak met betrekking tot één eigendomslijst heeft gefaciliteerd; of
-
d)voor wie de platformexploitant tijdens de rapportageperiode minder dan 30 relevante activiteiten heeft gefaciliteerd door de verkoop van goederen, en voor wie het totale bedrag van de tegenprestatie dat is betaald of gecrediteerd, ten hoogste € 2.000 bedroeg.
De vraag of een te rapporteren verkoper zich als ondernemer of particulier manifesteert op een platform en de vraag of een te rapporteren verkoper met een bepaalde verkoop winst of verlies maakt, is irrelevant voor de beoordeling of sprake is van een te rapporteren verkoper.
Opgemerkt wordt dat de laatste drempel alleen van toepassing is op de verkoop van goederen en niet op de verhuur van een onroerende zaak, het verlenen van een persoonlijke dienst of de verhuur van transportmiddelen (zie verder hieronder). De uitzondering voor beursgenoteerde entiteiten komt voort uit het feit dat deze entiteiten over het algemeen onderworpen zijn aan andere vormen van regelgevend toezicht en transparantie, wat de naleving door deze entiteiten van hun fiscale verplichtingen bevordert. De uitsluiting geldt ook voor entiteiten die gelieerd zijn aan de beursgenoteerde entiteit.131 Als een dergelijke entiteit actief is als verkoper op een platform, valt deze entiteit dus onder de definitie van uitgesloten verkoper.
Relevante activiteit
Het begrip relevante activiteit, bedoeld in het voorgestelde artikel 2e, onderdeel h, WIB, wordt gedefinieerd door een verwijzing naar de definitie van dat begrip in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 8, van Richtlijn 2011/16 i/EU. Onder relevante activiteit wordt een van de onderstaande activiteiten verstaan die worden verricht voor een tegenprestatie:
-
a)de verhuur van een onroerende zaak;
-
b)een persoonlijke dienst;
-
c)de verkoop van goederen;
-
d)de verhuur van transportmiddelen.
De term relevante activiteit omvat niet de activiteiten die door een verkoper worden verricht in de hoedanigheid van werknemer van de platformexploitant of van werknemer van een met de platformexploitant gelieerde entiteit. Onder werknemer wordt in dit verband verstaan een werknemer als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964. De logica hierachter is dat als een relevante activiteit door een persoon in de hoedanigheid van werknemer als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 wordt verricht, de tegenprestatie (de betaling) al onder de loonbelasting valt en reeds wordt gerenseigneerd. Op deze manier is reeds sprake van transparantie ten aanzien van de tegenprestatie.
Van belang is de koppeling tussen relevante activiteit en tegenprestatie. Als geen sprake is van een tegenprestatie (waarbij een persoonlijke dienst bijvoorbeeld om niet wordt verricht of goederen zonder vergoeding worden uitgeleend of uitgewisseld), is geen sprake van een relevante activiteit waardoor ook geen sprake is van een platform als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 1, van Richtlijn 2011/16 i/EU. Het begrip tegenprestatie wordt hieronder verder toegelicht.
Onder verhuur van een onroerende zaak wordt verstaan het tijdelijk ter beschikking stellen van een onroerende zaak waarvoor de gebruiker een tegenprestatie levert.132 Onroerend zijn de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.133
Opgemerkt wordt dat tevens de verhuur van een gedeelte van een onroerende zaak (bijvoorbeeld een kamer of tuinhuis) wordt aangemerkt als een relevante activiteit. De onroerende zaak kan zowel vanuit privé als vanuit zakelijke eigendom worden verhuurd.
Onder een persoonlijke dienst134 wordt verstaan een dienst, die een tijdgebonden of taakgerichte activiteit omvat, die door een of meer natuurlijke personen wordt uitgevoerd, hetzij zelfstandig, hetzij namens een entiteit, en die wordt verricht op verzoek van een gebruiker, hetzij online, hetzij fysiek offline, na facilitering door een platform. Het begrip persoonlijke dienst kan een breed scala aan diensten omvatten, zoals transport- en bezorgdiensten, bijles-, schoonmaak-, tuinier-, of kluswerk-zaamheden of administratieve, juridische of boekhoudkundige taken, op voorwaarde dat deze worden uitgevoerd op een specifiek verzoek van een gebruiker.135 Een specifiek verzoek van een gebruiker kan een-op-een plaatsvinden (bijvoorbeeld als een woningeigenaar een hovenier via een platform verzoekt om zijn tuin op te knappen), maar ook onpersoonlijker van aard zijn. Van belang is dat de persoonlijke dienst, in ieder geval tot op zekere hoogte, is aangepast of aan te passen is aan de wensen van de gebruiker. Diensten die tegelijkertijd aan meer dan één gebruiker worden geleverd, zoals online taal-, muziek-, of sportlessen of uitvoeringen, kunnen kwalificeren als een persoonlijke dienst die wordt verricht tussen de verkoper en elk van de gebruikers (bijvoorbeeld degenen die de taallessen online volgen) als de gebruikers ieder invloed (kunnen) hebben op het verloop van de dienst. Voor de vraag of een dergelijke activiteit ook wordt aangeboden via een platform, is weer van belang of de verkoper bij het verrichten van de relevante activiteit via het platform - door middel van registratie - (indirect) wordt verbonden aan andere gebruikers van dat platform. Voor de kwalificatie van een persoonlijke dienst is het niet noodzakelijk dat de uitvoerder van de dienst (bijvoorbeeld de sportleraar die digitaal sportlessen geeft) gelijk is aan de aanbieder op het platform (de sportorganisator die de dienst aanbiedt).
Met de verkoop van goederen wordt bedoeld het overgaan van het eigendom van elke materiële zaak van verkoper naar gebruiker anders dan om niet.
Er zijn transacties denkbaar die elementen bevatten van een relevante activiteit, maar ook elementen die niet behoeven te worden gerapporteerd. In een dergelijk geval dient de transactie waar mogelijk te worden gesplitst. Verondersteld wordt dat dit mogelijk is wanneer de elementen van de transactie ook los van elkaar kunnen worden verkocht, verricht of geleverd.136 Als dit niet het geval is en een relevante activiteit derhalve onlosmakelijk verbonden is met een niet te rapporteren element, dient de gehele transactie te worden gerapporteerd, tenzij het niet te rapporteren element van de transactie de hoofdmoot vormt waaraan de relevante activiteit puur ondergeschikt is. Dit dient per situatie te worden beoordeeld.137
Het bepalen van de samenhang tussen meerdere elementen in één transactie is ook relevant voor transacties waarbij meerdere elementen bestaan die allen kwalificeren als relevante activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld spelen als zowel sprake is van de verkoop van een goed als van de verrichting van een persoonlijke dienst. In dergelijk situaties speelt de vraag of sprake is van twee losse te rapporteren activiteiten, of dat de facto sprake is van één (relevante) activiteit. Ook hierbij is van belang om te kijken of een gedeelte van de transactie puur ondergeschikt is aan het grotere geheel van de transactie.
Voorbeeld
Wanneer een te rapporteren verkoper, bijvoorbeeld een bezorger, via een platform een maaltijd bezorgt aan een gebruiker (verrichting van een persoonlijke dienst), maar de maaltijd door een andere verkoper, bijvoorbeeld een restaurant, aan die gebruiker wordt verkocht (verkoop van een goed), kan niet worden gesteld dat de bezorging van de maaltijd door de bezorger ondergeschikt is aan de verkoop van die maaltijd door dat restaurant of andersom. De activiteiten kunnen worden gesplitst, wat betekent dat de transacties (bezorging en verkoop) niet worden gerapporteerd als één relevante activiteit. De bezorger verricht met de bezorging een persoonlijke dienst, het restaurant verkoopt een goed. Wanneer bepaalde onderdelen van de transactie door verschillende te rapporteren verkopers worden verricht, is doorgaans sprake van meerdere relevante activiteiten en kan niet worden gesproken van ondergeschiktheid.
Voorbeeld
In de situatie waarin een te rapporteren verkoper een goed verkoopt en vervolgens verzendt aan de gebruiker, waarbij de verkoper ook arbeid verricht bij het verzenden van het goed (bijvoorbeeld inpakken en op de post doen), kan deze arbeid als ondergeschikt worden beschouwd aan de verkoop van het goed. In dat geval kan de transactie als één relevante activiteit worden gerapporteerd, in casu de verkoop van een goed, en hoeft deze niet te worden gesplitst.
Tegenprestatie
Onder een tegenprestatie als bedoeld in het voorgestelde artikel 2e, onderdeel j, WIB, wordt verstaan een compensatie in welke vorm ook138, met aftrek van alle honoraria, commissielonen of belastingen die door de platformexploitant worden ingehouden of geheven, die wordt betaald of gecrediteerd aan een verkoper in verband met de relevante activiteit, en waarvan het bedrag voor de platformexploitant gekend is of redelijkerwijs gekend kan worden. Een compensatie wordt geacht te zijn betaald of gecrediteerd aan een verkoper als deze is betaald of gecrediteerd op een door de verkoper zelf opgegeven rekening, zelfs als deze rekening niet op naam van de verkoper staat.139 De tegenprestatie kan zowel tussen verkoper en gebruiker onderling worden afgewikkeld, als met tussenkomst van het platform. Van belang is de voorwaarde dat het bedrag van de tegenprestatie door de platformexploitant gekend is of redelijkerwijs gekend kan worden. Bij de beoordeling hiervan wordt kennis van betrokken dienstverleners en andere platformexploitanten meegenomen.140 Als een platformexploitant geen wetenschap heeft, of redelijkerwijs kan hebben, van het bedrag van de tegenprestatie dat wordt betaald of gecrediteerd aan een verkoper in verband met de relevante activiteit, wordt niet voldaan aan het element tegenprestatie. Bij ontbreken van een tegenprestatie is evenmin sprake van een relevante activiteit, waardoor in dat geval ook geen sprake is van een platform als bedoeld in Richtlijn 2011/16 i/EU. Als de platformexploitant - al dan niet op automatische basis - een honorarium, in welke vorm dan ook, toepast op grond van de afname van een relevante activiteit, wordt die platformexploitant geacht het bedrag van de tegenprestatie redelijkerwijs te kennen. Dit is ook het geval wanneer de platformexploitant op welke manier dan ook een terugkoppeling ontvangt over de uiteindelijk betaalde of gecrediteerde tegenprestatie.
Kort samengevat (en in grote lijnen) is de definitie van «platform» van toepassing als sprake is van:
-
1.Software, met inbegrip van een website of onderdeel daarvan en toepassingen waaronder mobiele toepassingen;
-
2.die toegankelijk is voor gebruikers;
-
3.waardoor verkopers in staat worden gesteld verbonden te zijn met andere gebruikers voor het verrichten van een relevante activiteit, direct of indirect, ten behoeve van dergelijke gebruikers;
-
4.waarbij die relevante activiteit ziet op:
-
a.de verhuur van een onroerende zaak, daaronder begrepen een zakelijke en een niet-zakelijke onroerende zaak;
-
b.een persoonlijke dienst;
-
c.de verkoop van goederen; of
-
d.de verhuur van transportmiddelen;
-
5.waarbij die relevante activiteit wordt verricht voor een tegenprestatie die wordt betaald of gecrediteerd aan een verkoper; en
-
6.waarbij het bedrag door de platformexploitant gekend is of redelijkerwijs gekend kan worden.
In het kader van de meldingssystematiek zijn verder de hieronder genoemde begrippen van belang. Deze worden allemaal in het voorgestelde artikel 2e WIB gedefinieerd door een verwijzing naar de definities van die begrippen in bijlage V, deel I, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Uitgesloten en rapporterende platformexploitant
Zoals ook onder het kopje platform beschreven, wordt onder een platformexploitant als bedoeld in het voorgestelde artikel 2e, onderdeel b, WIB verstaan een entiteit die een overeenkomst sluit met een verkoper om een platform geheel of gedeeltelijk beschikbaar te stellen aan die verkoper.141
Met een uitgesloten platformexploitant als bedoeld in het voorgestelde artikel 2e, onderdeel c, WIB wordt bedoeld een platformexploitant die vooraf en jaarlijks ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de EU-lidstaat waaraan hij anders had moeten rapporteren overeenkomstig de voorschriften van bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 1 tot en met 3, van Richtlijn (EU) 2021/514 i, heeft aangetoond dat het volledige bedrijfsmodel van het platform van dusdanige aard is dat het niet over te rapporteren verkopers beschikt. In het geval de Minister van Financiën vaststelt dat een platform een uitgesloten platform is, stelt hij de bevoegde autoriteiten van de andere EU-lidstaten daarvan in kennis. Indien is vastgesteld dat een platformexploitant als uitgesloten platformexploitant kwalificeert, wordt dit geregistreerd in het centraal register van de EC. Dit register is beschikbaar voor de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten.142
Onder een rapporterende platformexploitant als bedoeld in artikel 2e, onderdeel d, WIB wordt verstaan een andere platformexploitant dan een uitgesloten platformexploitant, die in een van de volgende situaties verkeert:
-
a.hij is een fiscaal ingezetene van een EU-lidstaat of, indien dat niet het geval is, voldoet hij aan een van de volgende voorwaarden:
-
i.hij is opgericht in overeenstemming met de wetgeving van een EU-lidstaat;
-
ii.zijn plaats van leiding (inclusief werkelijke leiding) bevindt zich in een EU-lidstaat;
-
iii.hij heeft een vaste inrichting in een EU-lidstaat en is geen gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie; of
-
b.hij is geen fiscaal ingezetene van een EU-lidstaat, noch is hij opgericht in overeenstemming met de wetten van een EU-lidstaat, noch heeft hij zijn plaats van leiding of een vaste inrichting in een EU-lidstaat, maar hij faciliteert de verrichting van een relevante activiteit door te rapporteren verkopers of een relevante activiteit in verband met de verhuur van onroerende zaken die in een EU-lidstaat zijn gelegen, en hij is geen gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie (ook wel buitenlandse platformexploitant genoemd in het algemeen deel van de memorie van toelichting).143
Gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie
Ingevolge bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4 en 5, van Richtlijn 2011/16 i/EU vallen gekwalificeerde platformexploitanten buiten de Unie niet onder de definitie van rapporterende platformexploitant. Dit betekent dat een gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie zich niet bij de bevoegde autoriteit van een EU-lidstaat hoeft te registreren en niet aan de bevoegde autoriteit van die EU-lidstaat hoeft te rapporteren.144 Een gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie hoeft de gelijkwaardige inlichtingen over de te rapporteren verkopers in dat geval uitsluitend te rapporteren aan de belastingautoriteiten van het niet-Unierechtsgebied waarvan hij fiscaal ingezetene is. De betreffende belastingautoriteit wisselt die inlichtingen vervolgens uit met de belastingautoriteiten van alle EU-lidstaten.
Een gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie is een platformexploitant voor wie alle relevante activiteiten die hij faciliteert ook zogenoemde gekwalificeerde relevante activiteiten zijn en die een fiscaal ingezetene is van een zogenoemd gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied of, indien hij dat niet is, aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
-
a.hij is opgericht in overeenstemming met de wetgeving van een gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied, of
-
b.zijn plaats van leiding (inclusief de werkelijke leiding) bevindt zich in een gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied.145
Onder gekwalificeerde relevante activiteiten worden ingevolge het voorgestelde artikel 2e, onderdeel i, WIB verstaan relevante activiteiten die vallen onder de automatische uitwisseling op grond van een vigerende adequate overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten.
Onder gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied wordt ingevolge het voorgestelde artikel 2e, onderdeel f, WIB verstaan een niet-Unierechtsgebied dat beschikt over een van kracht zijnde adequate overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten met de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten die in een door dit niet-Unierechtsgebied gepubliceerde lijst zijn aangemerkt als te rapporteren rechtsgebieden.146
Onder een van kracht zijnde adequate overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten147 wordt ingevolge het voorgestelde artikel 2e, onderdeel g, WIB verstaan een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van een EU-lidstaat en een niet-Unierechtsgebied, op grond waarvan de automatische uitwisseling plaatsvindt van inlichtingen die gelijkwaardig zijn aan die genoemd in het voorgestelde artikel 10j, tweede en derde of vierde lid, WIB.148 Deze overeenkomst moet tevens zijn bevestigd in een uitvoeringshandeling overeenkomstig artikel 8 bis quater, zevende lid, van Richtlijn 2011/16/EU. Hierbij is het uitgangspunt dat de inlichtingen die tussen OESO-lidstaten en EU-lidstaten worden uitgewisseld op basis van de modelregels (inclusief optionele module), gelijkwaardig zijn aan de inlichtingen die op grond van Richtlijn (EU) 2021/514 i dienen te worden uitgewisseld. Dit betekent dat een buitenlandse platformexploitant die fiscaal ingezetene is van een OESO-lidstaat die zowel de modelregels als de optionele module heeft onderschreven en op grond daarvan relevante inlichtingen uitwisselt met alle EU-lidstaten, zich niet hoeft te registreren in (en niet hoeft te rapporteren aan) een EU-lidstaat. De relevante inlichtingen bereiken de EU-lidstaten in dat geval namelijk via de OESO-lidstaat die de inlichtingen op grond van de modelregels en de optionele module met hen uitwisselt. In dat geval is derhalve sprake van een van kracht zijnde adequate overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten.149
Voorbeeld
-
-Platform X is fiscaal ingezetene van staat B150;
-
-Staat B is een gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied, wat betekent dat staat B geen EU-lidstaat is maar beschikt over een van kracht zijnde adequate overeenkomst met de bevoegde autoriteiten van alle EU-lidstaten die in een door staat B gepubliceerde lijst zijn aangemerkt als te rapporteren rechtsgebieden;
-
-Alle activiteiten die platform X faciliteert, zijn gekwalificeerde relevante activiteiten;
-
-Op grond van de genoemde overeenkomst wisselt staat B inlichtingen inzake de gekwalificeerde relevante activiteiten die platform X verricht, automatisch uit met alle EU-lidstaten. Deze inlichtingen zijn gelijkwaardig aan de inlichtingen die in bijlage V, deel III, onderdeel B, van Richtlijn 2011/16 i/EU zijn gespecificeerd (overeenkomende met de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het voorgestelde artikel 10j, tweede, derde en vierde lid, WIB).
Omdat staat B ten aanzien van de gekwalificeerde relevante activiteiten die platform X faciliteert automatisch inlichtingen uitwisselt met de belastingautoriteiten van alle EU-lidstaten, waarbij die inlichtingen gelijkwaardig zijn aan de inlichtingen die in bijlage V, deel III, onderdeel B, van Richtlijn 2011/16 i/EU zijn gespecificeerd, is het niet nodig dat platform X overgaat tot registratie in een EU-lidstaat om vervolgens aan de bevoegde autoriteit van die EU-lidstaat nogmaals aan de rapportagever-plichtingen te voldoen. Ingevolge bovenstaande systematiek krijgen de EU-lidstaten immers reeds beschikking over de benodigde inlichtingen.
Overige definities
Tot slot is in artikel 2e, onderdelen p tot en met x, WIB, door een verwijzing naar de definitie van die begrippen in bijlage V, deel I, onderdeel C, van Richtlijn 2011/16 i/EU, een aantal andere begrippen gedefinieerd. Hierna volgt per begrip een korte toelichting.
Onder entiteit wordt voor deze richtlijn verstaan een rechtspersoon of een juridische constructie, zoals een vennootschap, samenwerkingsverband, trust of stichting. Een entiteit is een gelieerde entiteit als een van de entiteiten zeggenschap heeft over de andere, of als beide entiteiten onder een gemeenschappelijke zeggenschap vallen. Onder zeggenschap wordt mede verstaan de directe of indirecte eigendom van meer dan 50% van de stemrechten en het vermogen in een entiteit. Bij indirecte eigendom wordt dit vereiste bepaald door vermenigvuldiging van de deelnemingspercentages door de opeenvolgende niveaus heen. Een persoon die meer dan 50% van de stemrechten houdt, wordt geacht 100% te houden.
Onder overheidsinstantie wordt verstaan de regering van een EU-lidstaat of ander rechtsgebied, een staatkundig onderdeel van een EU-lidstaat of ander rechtsgebied (met inbegrip van een staat, provincie, district of gemeente), of een agentschap of instantie van een EU-lidstaat of ander rechtsgebied of van een of meer van de voorgaande overheidsinstanties dat, onderscheidenlijk die, volledig daartoe behoort.
Onder btw-identificatienummer wordt verstaan het unieke nummer ter identificatie van een belastingplichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon, die is geregistreerd voor btw-doeleinden.
Met hoofdadres wordt bedoeld het adres van de hoofdverblijfplaats van een verkoper die een natuurlijke persoon is, alsook het adres van het geregistreerde kantoor van een verkoper die een entiteit is.
Onder rapportageperiode wordt verstaan het kalenderjaar waarvoor de rapportage wordt afgesloten.
Onder eigendomslijst wordt verstaan alle onroerende zaken die op hetzelfde straatadres gelegen zijn, in het bezit zijn van dezelfde eigenaar en door dezelfde verkoper via een platform te huur worden aangeboden. Meerdere kamers in één hotel (dus hetzelfde straatadres), in het bezit van dezelfde eigenaar, die door dezelfde verkoper worden verhuurd, vallen onder een en dezelfde eigendomslijst. Wanneer sprake is van meerdere kamers in één hotel (dus hetzelfde straatadres) die weliswaar in het bezit zijn van dezelfde eigenaar, maar door verschillende verkopers worden verhuurd, is echter sprake van verschillende eigendomslijsten.
Met de identificatiecode van de financiële rekening wordt bedoeld het unieke identificatienummer of referentienummer van de rekening bij een bank of bij een andere vergelijkbare betalingsdienst waarover de platformexploitant beschikt en waarop de tegenprestatie wordt betaald of gecrediteerd.
Onder het begrip goederen wordt verstaan alle materiële zaken.151
Artikel I, onderdeel D (artikel 5bis van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
In het voorgestelde artikel 5bis, eerste lid, WIB wordt het begrip verwacht belang152 afgebakend en gecodificeerd. Dit om de doeltreffendheid van de uitwisseling van inlichtingen te garanderen en onterechte weigeringen van verzoeken te voorkomen, alsook met het oog op het bieden van meer duidelijkheid aan zowel belastingdiensten als belastingplichtigen. Volgens genoemd artikel 5bis, eerste lid, zijn de inlichtingen waar de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat om verzoekt naar verwachting van belang voor de administratie en handhaving van de nationale wetgeving van die verzoekende staat als, op het moment van het verzoek, die bevoegde autoriteit van oordeel is dat er overeenkomstig haar nationale wetgeving een redelijke mogelijkheid bestaat dat de verzochte inlichtingen van belang zullen zijn voor de belastingaangelegenheden van een of meerdere belastingplichtigen, bij naam of anderszins geïdentificeerd, en het verzoek gerechtvaardigd is voor de doeleinden van het onderzoek. Om het verwachte belang aan te tonen, is de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat ingevolge het voorgestelde artikel 5bis, tweede lid, WIB gehouden ten minste de volgende inlichtingen aan de Minister van Financiën te verstrekken:
-
a.het fiscale doel waarvoor de informatie wordt opgevraagd; en
-
b.een specificering van de inlichtingen die nodig zijn voor de uitvoering of handhaving van haar nationale wetgeving.
Vanwege de koppeling met het verzoek, bedoeld in artikel 5 WIB, betreft het de nationale wetgeving met betrekking tot de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1 WIB. In de context van de inlichtingenuitwisseling op verzoek vereist de norm dat de redelijke mogelijkheid dat de gevraagde informatie relevant zal zijn zoals hiervoor beschreven, zich voordoet op het tijdstip dat een verzoek wordt ingediend. Of de informatie wanneer zij eenmaal is verstrekt ook werkelijk relevant blijkt te zijn, doet niet ter zake. Een verzoek mag bijvoorbeeld niet worden afgewezen in gevallen waarin de relevantie van de informatie voor een lopend onderzoek pas definitief kan worden beoordeeld na ontvangst van de informatie.
Met het voorgestelde artikel 5bis WIB wordt de invulling van het begrip verwacht belang in overeenstemming gebracht met de al heersende praktijk die bestaat naar aanleiding van het Model belastingverdrag voor inkomen en vermogen153 en het WABB-verdrag.154 Op grond van deze praktijk bestaat de toets naar verwacht belang uit een beoordeling van de casusbeschrijving in samenhang met een beoordeling of het belang van de gevraagde informatie voor de belastingheffing voldoende is onder-bouwd. Ook wordt bekeken of het verzoek voldoet aan de overige gestelde voorwaarden voor de inlichtingenuitwisseling. Zo nodig wordt de verzoekende staat verzocht om aanvullende informatie te verstrekken. Zoals aangegeven strekt het voorgestelde artikel 5bis WIB tot afbakening en codificatie van het reeds bestaande begrip verwacht belang. Aan het systeem van rechtsbescherming dat hierbij van toepassing is of andere gerelateerde zaken wordt geen verandering aangebracht.155
Een verzoek om inlichtingen kan ook betrekking hebben op een groep belastingplichtigen die niet individueel kunnen worden geïdentificeerd.
Als sprake is van een dergelijk groepsverzoek, verstrekt de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat ingevolge het voorgestelde artikel 5bis, derde lid, WIB ten minste de volgende inlichtingen aan de Minister van Financiën:
-
a.een gedetailleerde beschrijving van de groep;
-
b.een toelichting bij de van toepassing zijnde wetgeving en bij de feiten op basis waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat de belastingplichtigen in de groep die wetgeving niet hebben nageleefd;
-
c.een toelichting bij de manier waarop de gevraagde inlichtingen zouden bijdragen aan het bepalen van de mate waarin de belastingplichtigen in de groep aan de van toepassing zijnde wetgeving voldoen; en
-
d.in voorkomend geval, feiten en omstandigheden die verband houden met de betrokkenheid van een derde die actief heeft bijgedragen aan de mogelijke niet-naleving van de van toepassing zijnde wetgeving door de belastingplichtigen in de groep.
De woorden «in voorkomend geval» in genoemd artikel 5bis, derde lid, onderdeel d, zijn opgenomen omdat niet ter zake van elke groep belastingplichtigen waarover informatie wordt opgevraagd, derde partijen actief hebben bijgedragen aan mogelijke niet-naleving van de van toepassing zijnde wetgeving door de belastingplichtigen in de groep. De genoemde voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die reeds zijn opgenomen in het Model belastingverdrag voor inkomen en vermogen156 en het WABB-Verdrag157. Als uit een inlichtingenverzoek niet voldoende naar voren komt of aan de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan, wordt de verzoekende staat verzocht om aanvullende informatie te verstrekken alvorens het verzoek wordt geaccepteerd en de inlichtingen worden uitgewisseld.
Artikel I, onderdeel E (artikel 5a van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
Met de voorgestelde wijziging van artikel 5a, eerste lid, WIB worden de termijnen voor het verstrekken van inlichtingen op verzoek gedeeltelijk gewijzigd. Ten aanzien van inlichtingen die nog niet in het bezit zijn van de Minister van Financiën wordt de termijn voor het verstrekken gesteld op uiterlijk drie maanden na de datum van ontvangst van het verzoek. Als dit niet haalbaar is, is de Minister van Financiën gehouden de redenen hiervoor onmiddellijk, maar uiterlijk drie maanden na ontvangst van het verzoek, mee te delen aan de verzoekende EU-lidstaat, met vermelding van de datum waarop hij denkt aan het verzoek te kunnen voldoen. Hierbij geldt dat aan het verzoek uiterlijk zes maanden na de datum van ontvangst van het verzoek dient te worden voldaan. Daarnaast wordt bepaald dat inlichtingen die reeds in bezit zijn van de Minister van Financiën, binnen twee maanden na de ontvangst van het verzoek dienen te worden verstrekt aan de verzoekende EU-lidstaat.
Ingevolge de voorgestelde wijziging in artikel 5a, eerste lid, WIB wordt artikel 5a, vijfde lid, WIB overbodig. Daarom wordt voorgesteld dat lid te laten vervallen.
Artikel I, onderdeel F (artikel 6b van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
Op grond van artikel 6b, eerste lid, WIB verstrekt de Minister van Financiën de bevoegde autoriteit van elke EU-lidstaat automatisch de inlichtingen inzake een aantal specifieke inkomsten- en vermogenscatego-rieën waarover hij ten aanzien van ingezetenen van die andere EU-lidstaat beschikt. Voorgesteld wordt om in genoemd artikel 6b, eerste lid, aanhef, WIB de woorden «de inlichtingen» te vervangen door «alle inlichtingen». Met deze wijziging wordt beoogd vollediger te zijn wat betreft de inlichtingen die worden uitgewisseld per specifieke categorie.
Daarnaast wordt een categorie toegevoegd aan de genoemde inkomstenen vermogenscategorieën waaromtrent automatische gegevensuitwisseling kan plaatsvinden, namelijk de categorie royalty's. Voor de definitie van royalty's kan worden aangesloten bij de definitie zoals deze wordt gebruikt in de EU-Interest- en royaltyrichtlijn.158 Het begrip royalty heeft in het algemeen betrekking op zaken en rechten betreffende de verschillende vormen van werken van literaire of kunstzinnige aard, vormen van intellectuele eigendom of inlichtingen over industriële, commerciële of wetenschappelijke ervaringen. Royalty's zijn de betalingen die worden gedaan voor het gebruik, of het recht tot gebruik, van de zaken of rechten, bedoeld in de vorige zin. Een royalty zal vaak plaatsvinden in de vorm van een periodieke betaling waarbij de hoogte van de betaling afhankelijk is van de mate van het feitelijke gebruik van de hiervoor bedoelde zaken of rechten. Het periodieke karakter is echter geen wezenskenmerk van een royalty. Ook een eenmalige vergoeding is een royalty, mits dit een vergoeding betreft voor het gebruik van de eigendom van de hiervoor bedoelde zaken of rechten en niet een betaling is ter verkrijging daarvan.159 Opgemerkt wordt dat de automatische uitwisseling, bedoeld in artikel 6b WIB, ziet op inlichtingen waarover de Minister van Financiën beschikt, waaronder wordt verstaan dat die inlichtingen zich in de belastingdossiers van de Belastingdienst bevinden en opvraagbaar zijn overeenkomstig de procedures voor het verzamelen en verwerken van inlichtingen in Nederland.160
Tenslotte komt het huidige artikel 6b, derde lid, tweede zin, WIB te vervallen aangezien deze bepaling ingevolge de overige wijzigingen in artikel 8 van Richtlijn 2011/16 i/EU niet langer relevant is.161
Artikel I, onderdeel G (artikel 6d van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
Met de voorgestelde wijziging van artikel 6d, eerste lid, onderdeel b, WIB, worden de inlichtingen die de Minister van Financiën automatisch uitwisselt ten aanzien van grensoverschrijdende rulings of verrekenprijsaf-spraken, uitgebreid met alle andersoortige inlichtingen die nuttig kunnen zijn voor de bevoegde belastingautoriteit van de EU-lidstaat bij de evaluatie van een mogelijk belastingrisico.
Met de voorgestelde wijziging van genoemd artikel 6d, vijfde lid, aanhef, WIB wordt verduidelijkt wanneer de Minister van Financiën de inlichtingen ten aanzien van grensoverschrijdende rulings of verrekenafspraken aan de bevoegde autoriteit dient mede te delen. Inlichtingen dienen aan de bevoegde autoriteit te worden medegedeeld direct zodra de grensoverschrijdende ruling of verrekenafspraak is afgegeven of gemaakt, gewijzigd of hernieuwd en - kort gezegd - uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het halfjaar waarin de grensoverschrijdende ruling of verrekenprijsaf-spraak is afgegeven, gemaakt, gewijzigd of hernieuwd. Met deze wijziging verandert noch de maximale termijn waarbinnen de inlichtingen moeten worden uitgewisseld, noch de werkwijze van de Belastingdienst, maar wordt expliciet benadrukt dat de inlichtingen zo spoedig mogelijk dienen te worden uitgewisseld.
Artikel I, onderdeel H (artikel 6g van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
Het voorgestelde artikel 6g WIB regelt de automatische uitwisseling van de gegevens en inlichtingen, bedoeld in de voorgestelde artikelen 10j, tweede, derde en vierde lid, en 10l, derde en vijfde lid, WIB door de Minister van Financiën aan de bevoegde autoriteit van de EU-lidstaat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16 i/EU. Een verkoper wordt als ingezetene beschouwd van de EU-lidstaat waar deze zijn hoofdadres heeft. Indien verschillend van de EU-lidstaat van het hoofdadres van de verkoper, is een verkoper óók ingezetene van de EU-lidstaat die aan de verkoper een fiscaal identificatienummer heeft afgegeven. Indien de verkoper inlichtingen heeft verstrekt in verband met het bestaan van een vaste inrichting op grond van bijlage V, deel II, onderdeel B, onder 2, subonderdeel f, van Richtlijn 2011/16 i/EU, wordt een verkoper ook als ingezetene van de EU-lidstaat beschouwd waarin de vaste inrichting is gelegen.162 Daarnaast wordt een verkoper gezien als ingezetene van elke EU-lidstaat die wordt bevestigd door een elektronische identificatie-dienst.163 Indien de verkoper onroerende zaken verhuurt, verstrekt de Minister van Financiën de gegevens en inlichtingen in ieder geval aan de bevoegde autoriteit van de EU-lidstaat waarin de onroerende zaak is gelegen. Op grond van het voorgaande kan een verkoper ingezetene zijn van meerdere EU-lidstaten. In dat geval worden de gegevens en inlichtingen over deze verkoper aan meerdere EU-lidstaten verstrekt.
De gegevens en inlichtingen waarop de automatische uitwisseling ziet, zijn de gegevens en inlichtingen, bedoeld in de voorgestelde artikelen 10j, tweede, derde en vierde lid, en 10l, derde en vijfde lid, WIB. Dit zijn, kort gezegd, de gegevens en inlichtingen die rapporterende platformexploi-tanten ingevolge de rapportageverplichtingen (opgenomen in de voorgestelde artikelen 10j en 10l WIB) gehouden zijn te rapporteren aan de Minister van Financiën.
Ingevolge het voorgestelde artikel 6g, tweede lid, WIB is de Minister van Financiën gehouden de gegevens en inlichtingen uiterlijk twee maanden na het einde van de rapportageperiode waarop de op de rapporterende platformexploitant toepasselijke rapportageverplichtingen betrekking hebben, te verstrekken.
Artikel I, onderdeel I (artikel 8 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
Op grond van artikel 8, eerste en derde lid, WIB zijn de (nationale) onderzoeksbevoegdheden, bedoeld in hoofdstuk VIII, afdeling 2, met uitzondering van artikel 53, tweede en derde lid, AWR, van overeenkomstige toepassing bij het verstrekken van de inlichtingen, bedoeld in de artikelen 5 (op verzoek), 6 (op automatische basis in de door de Minister van Financiën met een andere bevoegde autoriteit overeengekomen gevallen), 6f (op automatische basis ten aanzien van meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies) en 7 (spontaan) WIB.
Ingevolge de voorgestelde wijziging van artikel 8, eerste lid, WIB gaan de in dat lid bedoelde onderzoeksbevoegdheden ook gelden ten behoeve van het automatisch uitwisselen van gegevens en inlichtingen als bedoeld in de artikelen 10j, tweede, derde en vierde lid, en 10l, vijfde lid, WIB. Dit betreft de gegevens en inlichtingen die in het kader van de rapportagever-plichting van rapporterende platformexploitanten aan de Minister van Financiën worden verstrekt.
De voorgestelde wijziging van artikel 8, tweede lid, WIB houdt in dat indien de Minister van Financiën van oordeel is dat er geen administratief onderzoek nodig is, dit onmiddellijk en op gemotiveerde wijze aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende EU-lidstaat wordt medegedeeld.
Artikel I, onderdeel J (artikel 8a van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
Artikel 8a WIB ziet op de mogelijkheid dat de Minister van Financiën met de bevoegde autoriteit van één of meer andere staten overeenkomt om gelijktijdig, elk op het eigen grondgebied, bij één of meer personen ten aanzien van wie zij een gezamenlijk of complementair belang hebben, controles te verrichten en de aldus verkregen inlichtingen uit te wisselen. De voorgestelde wijziging van artikel 8a WIB houdt in dat de Minister van Financiën de autoriteit die de gelijktijdige controle voorstelt, binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van het voorstel een bevestiging van deelname of een gemotiveerde weigering toestuurt. Voorheen was deze termijn van zestig dagen niet in de bepaling opgenomen.
Artikel I, onderdeel K (artikel 9 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
De voorgestelde wijzigingen van artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, WIB zijn gedeeltelijk redactioneel van aard. Daarnaast wordt verduidelijkt dat de door Nederland vastgestelde procedurele regelingen van toepassing zijn als sprake is van, kort gezegd, de aanwezigheid van buitenlandse ambtenaren in Nederlandse belastingkantoren of van deelname door die ambtenaren aan onderzoeken die in Nederland worden uitgevoerd.
Het voorgestelde artikel 9, eerste lid, onderdeel c, WIB regelt dat door de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat gemachtigde ambtenaren eveneens via elektronische communicatiemiddelen aan een administratief onderzoek in Nederland kunnen deelnemen in het geval die staat daartoe verzoekt en de Minister van Financiën dat verzoek inwilligt. Ook in dat geval vallen deze ambtenaren onder de door Nederland vastgestelde procedurele regelingen. Het voorgestelde artikel 9, tweede lid (nieuw),
WIB bepaalt dat de Minister van Financiën binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst reageert op het verzoek, bedoeld in artikel 9, eerste lid, WIB, van de bevoegde autoriteit van de andere staat. Hierbij wordt aan de verzoekende autoriteit de inwilliging van het verzoek of de gemotiveerde weigering ervan meegedeeld. Het voorgestelde artikel 9, derde lid (nieuw), WIB regelt dat indien gemachtigde ambtenaren van de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat deelnemen aan een onderzoek, zij onder de door Nederland vastgestelde procedures ook personen kunnen ondervragen en bescheiden kunnen onderzoeken. Dit geldt ook voor ambtenaren van de andere staat die met gebruikmaking van elektronische communicatiemiddelen aan onderzoek in Nederland deelnemen.
Artikel I, onderdeel L (Afdeling 4bis van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
De voorgestelde afdeling 4bis WIB ziet op gezamenlijke audits. Het voorgestelde artikel 2, eerste lid, onderdeel r, WIB definieert een gezamenlijke audit als een administratief onderzoek dat gezamenlijk door de bevoegde autoriteiten van twee of meer EU-lidstaten wordt uitgevoerd, en verband houdt met een of meer personen van gezamenlijk of complementair belang voor de bevoegde autoriteiten van die EU-lidstaten. In de voorgestelde afdeling 4bis WIB worden onder andere de procedurele voorschriften ten aanzien van gezamenlijke audits verder uitgewerkt.
Artikel 10bis van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
Het voorgestelde artikel 10bis, eerste lid, WIB bepaalt dat de Minister van Financiën door de bevoegde autoriteit van een of meer verzoekende EU-lidstaten kan worden verzocht om een gezamenlijke audit uit te voeren. Op grond van het voorgestelde artikel 10bis, tweede lid, WIB is de Minister van Financiën verplicht om op een dergelijk verzoek binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van dat verzoek te reageren. Het verzoek kan gemotiveerd worden verworpen. Het voorgestelde artikel 10bis, derde lid, WIB bepaalt dat een gezamenlijke audit die in Nederland plaatsvindt, wordt uitgevoerd op vooraf door de Minister van Financiën en de bevoegde autoriteit van de verzoekende EU-lidstaat of lidstaten overeengekomen gecoördineerde wijze, met inbegrip van taalregelingen, en in overeenstemming met de Nederlandse wetgeving en de in Nederland geldende procedures. Het voorgestelde artikel 10bis, vierde lid, WIB bevat een aantal specifieke bepalingen dat onverminderd het derde lid van dat artikel van toepassing is op een gezamenlijke audit. Onderdeel a van genoemd vierde lid bepaalt dat door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende EU-lidstaat of de verzoekende EU-lidstaten gemachtigde ambtenaren tijdens een gezamenlijke audit personen kunnen ondervragen en bescheiden kunnen onderzoeken. Dit dient te gebeuren in samenspraak met de ambtenaren die namens Nederland zijn betrokken. Door de onverminderde toepassing van artikel 10bis, derde lid, WIB dienen de Nederlandse procedurele regelingen hierbij in acht te worden genomen. Het voorgestelde artikel 10bis, vierde lid, onderdeel b, WIB bepaalt dat bewijsmateriaal dat tijdens de activiteiten van een gezamenlijke audit is verzameld, ook wat betreft de toelaatbaarheid daarvan, wordt beoordeeld onder dezelfde juridische voorwaarden als wanneer de audit alleen door Nederland was uitgevoerd. Het voorgestelde artikel 10bis, vierde lid, onderdeel c, WIB bepaalt dat een persoon die aan een gezamenlijke audit wordt onderworpen of erdoor wordt geraakt, dezelfde rechten en plichten heeft als wanneer de audit alleen door Nederland was uitgevoerd.
Een gezamenlijk audit wordt - zoals de benaming al aangeeft -gezamenlijk uitgevoerd, waarbij het «thuisland» de leiding heeft en daarbij erop moet toezien dat de nationale procedurele regels worden gerespecteerd. Op grond van het voorgestelde artikel 10bis, vijfde lid, WIB wijst de Minister van Financiën derhalve een vertegenwoordiger aan die voor Nederland wordt belast met het toezicht op en de coördinatie van de activiteiten van een gezamenlijke audit in Nederland. Het voorgestelde artikel 10bis, zesde lid, WIB bepaalt dat de rechten en plichten van ambtenaren die zijn gemachtigd door de bevoegde autoriteit van een of meer verzoekende EU-lidstaten worden vastgesteld overeenkomstig de Nederlandse wetgeving indien zij aanwezig zijn bij de activiteiten van een gezamenlijke audit die in Nederland plaatsvindt. De gemachtigde ambtenaren zijn gehouden aan de Nederlandse wetgeving en oefenen in ieder geval geen bevoegdheden uit die verder gaan dan de bevoegdheden die aan hen krachtens de wetgeving van hun lidstaat zijn verleend.
Artikel 10ter van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
Het voorgestelde artikel 10ter WIB beschrijft het proces dat leidt tot de opstelling van een eindverslag van een gezamenlijke audit, en op welke manier dat eindverslag kan worden toegepast. Het voorgestelde artikel 10ter, eerste lid, WIB bepaalt dat de Minister van Financiën ernaar moet streven met de bij de gezamenlijke audit betrokken bevoegde autoriteit van een of meer verzoekende lidstaten overeenstemming te bereiken over de feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de gezamenlijke audit, en over de fiscale positie van de geauditeerde persoon op basis van de resultaten van de gezamenlijke audit. De bevindingen van de gezamenlijke audit worden ingevolge het voorgestelde artikel 10ter, tweede lid, WIB opgenomen in een eindverslag. Op grond van het voorgestelde artikel 10ter, derde lid, WIB geldt dat in het eindverslag de punten worden opgenomen waarover de betrokken bevoegde autoriteiten overeenstemming hebben bereikt. Deze punten worden in aanmerking genomen bij de toepassing van de relevante instrumenten die de Minister van Financiën - in de praktijk de inspecteur -naar aanleiding van de gezamenlijke audit kan uitvaardigen. Overigens kunnen de betrokken bevoegde autoriteiten ook overeenkomen dat het eindverslag de punten bevat waarover geen overeenstemming kon worden bereikt.164 De reden waarom geen overeenstemming is bereikt, kan worden toegelicht in het eindverslag. Indien sprake is van een verschil in inzicht omtrent de waargenomen feiten of een verschil van mening over de interpretatie daarvan, kan deze toelichting behulpzaam zijn voor latere procedures zoals een zogenoemde mutual agreement procedure.165 De ambtenaren die betrokken zijn bij een gezamenlijke audit zijn anderen dan diegene die betrokken zijn bij een mutual agreement procedure.
Het voorgestelde artikel 10ter, vierde lid, WIB bepaalt dat de geauditeerde persoon binnen zestig dagen na het uitbrengen van het eindverslag in kennis wordt gesteld van het resultaat van de gezamenlijke audit en een kopie van dat eindverslag ontvangt. Dit komt overeen met de in Nederland geldende procedures voor een boekenonderzoek. Op grond van het voorgestelde artikel 10ter, vijfde lid, WIB geldt dat de handelingen die de Minister van Financiën - in de praktijk de inspecteur - verricht naar aanleiding van een gezamenlijke audit, alsmede eventuele verdere procedures, plaatsvinden overeenkomstig de Nederlandse wetgeving. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het besluit over te gaan tot navordering op basis van gegevens die uit de gezamenlijke audit naar voren zijn gekomen, een beroepsprocedure of een daarmee verband houdende schikking. Het eindverslag dat gedeeld is met de geauditeerde persoon wordt toegevoegd aan het dossier van de belastingplichtige.
Artikel I, onderdeel M (artikel 10g van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
Met de voorgestelde wijziging van artikel 10g, eerste lid, WIB, wordt een verwijzing naar artikel 32 bis van Richtlijn (EU) 20 1 5/849166 toegevoegd aan artikel 10g, eerste lid, WIB. Genoemd artikel 32 bis van die richtlijn ziet op de verplichting voor lidstaten om te voorzien in gecentraliseerde automatische mechanismen die de tijdige identificatie mogelijk maken van alle natuurlijke personen of rechtspersonen die houder zijn van of zeggenschap hebben over betaalrekeningen en bankrekeningen met een IBAN-identificatienummer, zoals bepaald in Verordening (EU) nr. 260/2012 i van het Europees Parlement en de Raad, alsook over kluizen die worden aangehouden door een kredietinstelling op hun grondgebied. Met de toevoeging van artikel 32 bis aan artikel 10g, eerste lid, WIB krijgt de Minister van Financiën op verzoek binnen een door hem te stellen termijn en op een door hem te bepalen wijze toegang tot de mechanismen, procedures, documenten en overige inlichtingen, bedoeld in genoemd artikel 32 bis.
Artikel I, onderdeel N (afdelingen 4ac en 4ad van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
Afdeling 4ac. Verplichtingen ten behoeve van de verzameling en verificatie van inlichtingen over verkopers door rapporterende platformexploi-tanten en de rapportage daarvan
Met de nieuwe afdeling 4ac WIB worden verschillende artikelen voorgesteld ten behoeve van de verzamel- en verificatievereisten ten aanzien van inlichtingen over verkopers (het voorgestelde artikel 10i WIB) en de rapportage van die inlichtingen (de voorgestelde artikelen 10j tot en met 10l WIB). De nieuwe afdeling is gericht op de rapporterende platformex-ploitant die, kort gezegd, fiscaal ingezetene is van Nederland of, indien dat niet het geval is, voldoet aan de voorwaarde dat hij is opgericht naar Nederlands recht, de plaats van de werkelijke leiding zich in Nederland bevindt of hij een vaste inrichting in Nederland heeft en geen gekwalificeerde platformexploitant buiten de EU is (het voorgestelde artikel 10j, eerste lid, WIB), de rapporterende platformexploitant die zowel in Nederland als in een of meer andere lidstaten voldoet aan een met bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel a, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling en ervoor heeft gekozen in Nederland te rapporteren (de voorgestelde artikelen 10k, eerste lid, en 10j, eerste lid, WIB) en de rapporterende platformexploitant die (kort gezegd) geen fiscaal ingezetene is van een EU-lidstaat167 (de buitenlandse platformexploitant) en ervoor kiest zich in Nederland te registreren (het voorgestelde artikel 10l, tweede lid, WIB).
Artikel 10i van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
Op grond van het voorgestelde artikel 10i WIB worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur verzamel- en verificatievereisten gesteld aan rapporterende platformexploitanten die, kort gezegd, zijn gehouden hun rapportageverplichtingen te voldoen aan de Minister van Financiën.168 De verzamelings- en verificatievereisten worden gesteld met het oog op het door die rapporterende platformexploitanten rapporteren van gegevens en inlichtingen als bedoeld in de voorgestelde artikelen 10j tot en met 10l WIB. Het gaat hierbij om de verzamelings- en verificatievereisten zoals weergegeven in deel II van bijlage V van Richtlijn 2011/16 i/EU. Deze zullen worden opgenomen in een algemene maatregel van bestuur. Er worden geen nadere of aanvullende eisen gesteld dan de eisen die zijn opgenomen in de genoemde bijlage. Op basis van de delegatiebepaling zullen tevens regels worden gesteld over de wijze waarop de gegevens en inlichtingen, bedoeld in de voorgestelde artikelen 10j tot en met 10l WIB, aan de Belastingdienst dienen te worden verstrekt. Deze verstrekking zal, net als andere vergelijkbare gegevensstromen, digitaal plaatsvinden.
In bijlage V, deel II, onderdeel A, van Richtlijn 2011/16 i/EU is bepaald op welke manier een rapporterende platformexploitant kan bepalen of een verkoper geldt als een uitgesloten verkoper omdat die verkoper a) een overheidsinstantie is, b) een entiteit is waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op een erkende effectenbeurs of een gelieerde entiteit is van een entiteit waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op een erkende effectenbeurs, c) een entiteit is waarvoor de platformexploitant tijdens de rapportageperiode meer dan 2.000 relevante activiteiten heeft gefaciliteerd die bestaan uit de verhuur van onroerend goed met betrekking tot een eigendomslijst, of d) een verkoper is voor wie de platformexploitant tijdens de rapportageperiode minder dan 30 relevante activiteiten heeft gefaciliteerd door de verkoop van goederen, en voor wie het totale bedrag van de tegenprestatie dat is betaald of gecrediteerd, ten hoogste € 2.000 bedroeg.169 Om te bepalen of een verkoper als uitgesloten verkoper kan gelden als bedoeld in de hiervoor genoemde onderdelen a en b, kan een rapporterende platformexploitant zich baseren op publiekelijk beschikbare informatie of een bevestiging van de desbetreffende verkoper. Om te bepalen of een verkoper kan gelden als uitgesloten verkoper als bedoeld in de onderdelen c en d, kan de rapporterende platformexploitant zich baseren op de registers waarover hij beschikt.
In een algemene maatregel van bestuur wordt opgenomen welke inlichtingen de rapporterende platformexploitant dient te verzamelen ten aanzien van elke verkoper die een natuurlijke persoon en geen uitgesloten verkoper is170 171 172 en ten aanzien van elke verkoper die een entiteit en geen uitgesloten verkoper is.171, 172 In bijlage V, deel II, onderdeel C, van Richtlijn 2011/16 i/EU is aangegeven dat een rapporterende platformexploitant bepaalt of de inlichtingen die zijn verzameld op grond van bijlage V, deel II, onderdeel A, onderdeel B, onder 1 en onder 2, subonder-delen a tot en met e, en onderdeel E, betrouwbaar zijn door gebruik te maken van alle inlichtingen en documenten waarover hij in zijn registers beschikt. Als sprake is van een elektronische interface die gratis beschikbaar is gesteld door een EU-lidstaat of de Europese Unie, dient een rapporterende platformexploitant hiervan gebruik te maken voor het vaststellen van de geldigheid van de verzamelde fiscale identificatienummers of btw-identificatienummers.173 Als uit de registers of de elektronische interface blijkt dat de verzamelde inlichtingen niet betrouwbaar zijn, bijvoorbeeld omdat deze afwijken van hetgeen al in registers is opgenomen, is de rapporterende platformexploitant gehouden alsnog de juiste informatie te verzamelen. Naast het onderzoek op basis van de registers of de elektronische interface is een rapporterende platformexploitant niet gehouden om ook extern onderzoek te doen naar de verzamelde inlichtingen, bijvoorbeeld in de zin van onderzoek op internet of in andere publiekelijk beschikbare bronnen. Voor de voltooiing van de verzamelings- en verificatievereisten ten aanzien van verkopers die, kort gezegd, op 1 januari 2023 al op het platform waren geregistreerd, kan een rapporterende platformexploitant bepalen of de hiervoor genoemde inlichtingen betrouwbaar zijn door gebruik te maken van de inlichtingen en documenten waarover hij in zijn elektronisch doorzoekbare registers beschikt.174 Als de Minister van Financiën aan een rapporterende platformexploitant inlichtingen verstrekt over een specifieke verkoper op basis waarvan de rapporterende platformexploitant redenen heeft om aan te nemen dat gegevens als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdelen B of E, van Richtlijn 2011/16 i/EU onnauwkeurig kunnen zijn, verzoekt die rapporterende platformexploitant die verkoper om de gegevens die niet correct zijn gebleken, te corrigeren. Ook is de rapporterende platformexploitant in een dergelijk geval gehouden de betreffende verkoper te verzoeken om ondersteunende documenten, gegevens of inlichtingen te verstrekken die betrouwbaar zijn en afkomstig uit een onafhankelijke bron, zoals a) een geldig identiteitsbewijs afgegeven door een overheidsorgaan, of b) een recent certificaat van fiscale woonplaats.175
Bijlage V, onderdeel II, van Richtlijn 2011/16 i/EU bevat ook voorschriften inzake het tijdschema en de geldigheid van de verzamelings- en verificatievereisten, die eveneens in de algemene maatregel van bestuur worden opgenomen. Voorgeschreven is dat de rapporterende platformexploitant uiterlijk op 31 december van de rapportageperiode de verzamelings- en verificatievereisten, bedoeld in bijlage V, deel II, onderdelen A tot en met E, van Richtlijn 2011/16 i/EU, zal voltooien.176 Voor verkopers die op 1 januari 2023 al op het platform waren geregistreerd (of die al op het platform waren geregistreerd vanaf de datum waarop een entiteit een rapporterende platformexploitant wordt), zogenoemde bestaande verkopers, geldt dat de genoemde verzamelings- en verificatievereisten uiterlijk op 31 december van de tweede rapportageperiode voor de rapporterende platformexploitant moeten worden voltooid.177 Als bijvoorbeeld sprake is van een platformexploitant die vanaf het moment van inwerkingtreding van de bepalingen uit het onderhavige wetsvoorstel (1 januari 2023) kwalificeert als rapporterende platformexploitant, geldt dat die platformexploitant ten aanzien van de verkopers die op dat moment (dus vóór 1 januari 2023) al op dat platform waren geregistreerd, de verzamel- en verificatievereisten uiterlijk op 31 december 2024 dient te hebben voltooid waarna de gegevens en inlichtingen over deze bestaande verkopers uiterlijk op 31 januari 2025 moeten worden gerapporteerd.178
Ook wordt in de algemene maatregel van bestuur opgenomen dat een rapporterende platformexploitant zich kan baseren op de verzamel- en verificatievereisten die in eerdere rapportageperiodes zijn uitgevoerd, mits:
-
a.de in bijlage V, deel II, onderdeel B, onder 1 en 2, van Richtlijn 2011/16/EU vereiste inlichtingen over de verkoper hetzij werden verzameld en geverifieerd, hetzij werden bevestigd, in de laatste 36 maanden, en
-
b.er voor de rapporterende platformexploitant geen redenen zijn om aan te nemen dat de inlichtingen die op grond van bijlage V, deel II, onderdelen A, B en E, van Richtlijn 2011/16 i/EU zijn verzameld, onbetrouwbaar of incorrect zijn (geworden).179
Verder wordt in de algemene maatregel van bestuur opgenomen dat de rapporterende platformexploitant ervoor kan kiezen de voorgeschreven verzamel- en verificatievereisten uitsluitend toe te passen op actieve verkopers.180 Wat betreft de voltooiing van verzamel- en verificatievereisten door derden wordt in de algemene maatregel van bestuur opgenomen dat een rapporterende platformexploitant een beroep kan doen op een derde als dienstverrichter om de verzamel- en verificatievereisten te vervullen, maar dat de verantwoordelijkheid ter zake in dat geval bij de rapporterende platformexploitant blijft berusten.181 Dit is ook het geval als een platformexploitant de verzamel- en verificatievereisten vervult voor een rapporterende platformexploitant met betrekking tot hetzelfde platform.182
Ook wordt in de algemene maatregel van bestuur opgenomen dat als een te rapporteren verkoper de vereiste gegevens en inlichtingen niet verstrekt na twee aanmaningen volgend op het initiële verzoek van de rapporterende platformexploitant, die platformexploitant gehouden is de account van die te rapporteren verkoper af te sluiten en te verhinderen dat die verkoper zich opnieuw op het platform registreert of de betaling van de tegenprestatie aan te houden zolang de verkoper de vereiste inlichtingen niet heeft verstrekt.183 Deze acties mogen niet plaatsvinden voordat zestig dagen na het initiële verzoek zijn verstreken (en voordat twee aanmaningen zijn uitgegaan). Deze termijn is bedoeld als minimum-termijn waarmee te rapporteren verkopers voldoende tijd wordt geboden om de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de rapporterende platformexploitant voordat de rapporterende platformex-ploitant dient over te gaan tot een van de hiervoor genoemde acties.
Artikel 10j van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
Het voorgestelde artikel 10j WIB ziet op de rapporterende platformexploitant die fiscaal ingezetene is van Nederland of, als dat niet het geval is, voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
-
a.hij is opgericht naar Nederlands recht;
-
b.de plaats van de werkelijke leiding bevindt zich in Nederland;
-
c.hij heeft een vaste inrichting in Nederland en is geen gekwalificeerde platformexploitant buiten de EU.184
Als sprake is van een rapporterende platformexploitant die, naast in Nederland, ook in andere EU-lidstaten aan vergelijkbare vereisten voldoet185 en die ervoor kiest in een andere EU-lidstaat dan Nederland te rapporteren, is het voorgestelde artikel 10j, eerste lid, WIB niet van toepassing op die platformexploitant.186 Rapporterende platformexploi-tanten die onder de kwalificatie van genoemd artikel 10j, eerste lid, WIB vallen zijn gehouden de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10j, tweede en derde of vierde lid, WIB te rapporteren aan de Minister van Financiën. De gegevens en inlichtingen die zien op de rapportageperiode dienen uiterlijk op 31 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin een verkoper als te rapporteren verkoper187 is aangemerkt, te worden gerapporteerd. Het voorgestelde artikel 10j, tweede lid, WIB schrijft voor welke inlichtingen de rapporterende platformexploitant dient te rapporteren over zichzelf. Het gaat hierbij om de naam, het geregistreerde kantooradres, het fiscale identificatienummer en, in voorkomend geval, het op grond van het voorgestelde artikel 10l, tweede lid, WIB aan hem toegewezen individuele registratienummer. Ook gaat het hierbij om de handelsnaam of de handelsnamen van het platform of de platformen waarover de rapporterende platformexploitant rapporteert. Het voorgestelde artikel 10j, derde en vierde lid, WIB schrijven voor welke gegevens en inlichtingen de rapporterende platformexploitant dient te rapporteren over de te rapporteren verkopers die een relevante activiteit hebben verricht. In artikel 10j, derde lid, WIB worden de gegevens en inlichtingen opgesomd die een rapporterende platformexploitant met betrekking tot elke te rapporteren verkoper die een andere activiteit heeft verricht dan de verhuur van onroerende zaken moet rapporteren. Artikel 10j, vierde lid, WIB somt op welke gegevens en inlichtingen met betrekking tot elke te rapporteren verkoper die als relevante activiteit de verhuur van onroerende zaken heeft verricht, moeten worden gerapporteerd. Ten aanzien van de rapportage van elk aan de verkoper afgegeven fiscaal identificatienummer188 geldt dat dit nummer dient te worden gerapporteerd inclusief vermelding van elke EU-lidstaat die dat nummer heeft afgegeven. Verder wordt opgemerkt dat bijvoorbeeld een contractuele verplichting tot geheimhouding van de tegenprestatie niet in de weg staat aan de verplichting tot rapportage van die tegenprestatie zoals bepaald in het voorgestelde artikel 10j, derde lid, onderdeel e, en vierde lid, onderdeel f, WIB.
Het voorgestelde artikel 10j, vijfde lid, WIB schrijft voor op welke manier de inlichtingen met betrekking tot de tegenprestatie behoren te worden gerapporteerd. Inlichtingen over de tegenprestatie die is betaald of gecrediteerd in een fiduciaire valuta worden gerapporteerd in de munt waarin die tegenprestatie is betaald of gecrediteerd. Als de tegenprestatie is betaald of gecrediteerd in een andere vorm dan een fiduciaire valuta, is de rapporterende platformexploitant gehouden de tegenprestatie op een consistent vastgestelde wijze om te zetten of te waarderen in de lokale munt en te rapporteren in die lokale munt.
Het voorgestelde artikel 10j, zesde lid, WIB bevat een ontheffing van de rapportageverplichting voor de rapporterende platformexploitant, bedoeld in genoemd artikel 10j, eerste lid, WIB ingeval die rapporterende platformexploitant kan aantonen dat de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10j, tweede en derde of vierde lid, WIB op grond van een met artikel 8 bis quater, eerste lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU overeenkomende wettelijke bepaling reeds door een andere rapporterende platformexploitant zijn gerapporteerd. Genoemd zesde lid beoogt daarmee dubbele rapportage van gegevens en inlichtingen te vermijden.189 Het aannemelijk maken dat bepaalde gegevens en inlichtingen reeds door een andere platformexploitant zijn gerapporteerd, kan bijvoorbeeld aan de hand van een ontvangstbevestiging van een EU-lidstaat waaraan de betreffende gegevens en inlichtingen reeds zijn gerapporteerd door een andere rapporterende platformexploitant.
Artikel 10k van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
Het voorgestelde artikel 10k, eerste lid, WIB ziet op de rapporterende platformexploitant die zowel in Nederland als in een of meer andere lidstaten voldoet aan een met bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel a, van Richtlijn 2011/16 i/EU overeenkomende wettelijke bepaling. Deze platformexploitant kiest in welke van die lidstaten hij de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10j, tweede, derde en vierde lid, WIB rapporteert. Indien een dergelijke platformexploitant ervoor kiest in Nederland te rapporteren, is het voorgestelde artikel 10j WIB van toepassing op die platformexploitant. Dit betekent dat die rapporterende platformexploitant is gehouden de betreffende gegevens en inlichtingen uiterlijk op 31 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin een verkoper als te rapporteren verkoper is aangemerkt, aan de Minister van Financiën te rapporteren. Ook de ontheffingsmogelijkheid van het voorgestelde artikel 10j, zesde lid, WIB geldt ten aanzien van een dergelijke platformexploitant.
Ingevolge het voorgestelde artikel 10k, tweede lid, WIB is de rapporterende platformexploitant gehouden alle bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaten ten aanzien waarvan hij voldoet aan een met bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel a, van Richtlijn 2011/16 i/EU overeenkomende wettelijke bepaling in kennis te stellen van zijn keuze inzake de EU-lidstaat waarin hij aan zijn rapportageverplichtingen voldoet.190 In
Nederland wordt hiervoor een elektronisch formulier beschikbaar gesteld op een portaal van de Belastingdienst.191
Artikel 10l van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
Het voorgestelde artikel 10l WIB voorziet in de procedure ten aanzien van rapporterende platformexploitanten als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel b, van Richtlijn 2011/16 i/EU, ook wel buitenlandse platformexploitanten genoemd. Dit betreft platformexploitanten die geen fiscaal ingezetene zijn van een EU-lidstaat, noch zijn opgericht in overeenstemming met de wetten van een EU-lidstaat, noch hun plaats van leiding of een vaste inrichting hebben in een EU-lidstaat, maar die faciliteren in de verrichting van een relevante activiteit door te rapporteren verkopers of een relevante activiteit in verband met de verhuur van onroerende zaken die in een EU-lidstaat zijn gelegen, en geen gekwalificeerde platformexploitant buiten de Europese Unie zijn.
Ingevolge het voorgestelde artikel 10l, eerste lid, WIB dient een dergelijke buitenlandse platformexploitant zich te registreren bij de bevoegde autoriteit van een EU-lidstaat (waarbij het om het even is welke EU-lidstaat die buitenlandse platformexploitant kiest). Deze registratie dient plaats te vinden bij aanvang van zijn activiteit als rapporterende platformexploitant of op het moment waarop hij als rapporterende platformexploitant kwalificeert. Dit betekent dat een platformexploitant die op het moment waarop het onderhavige wetsvoorstel in werking treedt (1 januari 2023) valt onder de definitie van bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel b, van Richtlijn 2011/16 i/EU, zich op dat moment moet registreren. De EU-lidstaat waarin de buitenlandse platformexploitant zich registreert, wordt de lidstaat van unieke registratie genoemd.192
Uit het voorgestelde artikel 10l, tweede lid, WIB volgt dat indien een dergelijke buitenlandse platformexploitant ervoor kiest zich in Nederland te registreren, de Minister van Financiën hem een individueel registratienummer toekent. De Minister van Financiën deelt het toegekende individuele registratienummer via elektronische weg mee aan de bevoegde autoriteiten van alle EU-lidstaten. Na registratie wordt deze buitenlandse platformexploitant opgenomen in het centraal register dat uiterlijk op 31 december 2022 door de EC wordt opgezet.193
Met het voorgestelde artikel 10l, derde lid, WIB wordt geregeld welke gegevens en inlichtingen een buitenlandse platformexploitant dient te verstrekken aan de Minister van Financiën bij unieke registratie in Nederland. In het centraal register dat door de EC wordt opgezet, worden de overeenkomstig bijlage V, deel IV, onderdeel F, onder 2, van Richtlijn 2011/16/EU te verstrekken gegevens geregistreerd. Dat centraal register is beschikbaar voor de bevoegde autoriteiten van alle EU-lidstaten.194 Op grond van het voorgestelde artikel 10l, vierde lid, WIB is de buitenlandse platformexploitant die zich op basis van het voorgestelde tweede lid van dit artikel in Nederland heeft geregistreerd, gehouden de Minister van Financiën in kennis te stellen van wijzigingen die zich voordoen ten aanzien van de inlichtingen die op grond van het voorgestelde derde lid van dit artikel zijn verstrekt.
Op grond van het voorgestelde artikel 10l, vijfde lid, WIB is de buitenlandse platformexploitant die ervoor heeft gekozen zich in Nederland te registreren, verplicht om in Nederland aan de rapportageverplichting te voldoen. Dit betekent dat deze platformexploitant is gehouden de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het voorgestelde artikel 10l, derde lid, WIB en in het voorgestelde artikel 10j, derde of vierde lid, WIB met betrekking tot de rapportageperiode uiterlijk op 31 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de verkoper als te rapporteren verkoper is aangemerkt, aan de Minister van Financiën te rapporteren.
Switch off mechanisme (artikel 10l, zesde lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
Het voorgestelde artikel 10l, zesde lid, WIB bevat een uitzondering op de hiervoor beschreven rapportageplicht voor de buitenlandse platformexploitant195 die ervoor heeft gekozen zich in Nederland te registreren. Deze buitenlandse platformexploitant is niet gehouden de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10j, derde en vierde lid, WIB te rapporteren aan de Minister van Financiën als het gaat om gekwalificeerde relevante activiteiten die vallen onder een zogenoemde van kracht zijnde adequate overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten196 (hierna kortheidshalve adequate overeenkomst), die reeds voorziet in de automatische uitwisseling van gelijkwaardige inlichtingen met een EU-lidstaat over te rapporteren verkopers die ingezetene zijn van die lidstaat. Het gaat hierbij dus om een rapporterende platformexploitant van buiten de Europese Unie197 die zich bijvoorbeeld registreert in Nederland, maar die ten aanzien van bepaalde aspecten is vrijgesteld van de rapportageverplichting in Nederland. Deze dient te worden onderscheiden van een gekwalificeerde platformexploitant buiten de Europese Unie198 die zich niet hoeft te registreren in een EU-lidstaat, waarover hieronder meer.
Als, kort gezegd, een adequate overeenkomst tussen een niet-Unierechtsgebied en een EU-lidstaat ervoor zorgt dat gelijkwaardige inlichtingen worden uitgewisseld tussen dat rechtsgebied en die EU-lidstaat over te rapporteren verkopers die ingezetene zijn van die EU-lidstaat, is een rapporterende platformexploitant die in dat niet-Unierechtsgebied heeft gerapporteerd, ontheven van zijn verplichting om die gegevens en inlichtingen ook in de EU-lidstaat van registratie te rapporteren. De logica hiervan is dat de bewuste gegevens en inlichtingen dan reeds via die adequate overeenkomst worden gerapporteerd aan de betreffende EU-lidstaat, en deze gegevensstroom dus niet nogmaals via de EU-lidstaat van registratie hoeft te lopen. De betreffende gegevens en inlichtingen zijn dan immers al op de «plaats van bestemming».
Benadrukt wordt dat bovenstaande situatie afwijkt van de situatie zoals besproken in de toelichting bij het voorgestelde artikel 2e, onderdeel e, WIB, waar het gaat over gekwalificeerde platformexploitanten buiten de Unie. Als sprake is van een gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie wisselt het niet-Unierechtsgebied waar dat platform is gevestigd op grond van een adequate overeenkomst, kort gezegd, ten aanzien van alle relevante activiteiten die dat platform faciliteert199 gelijkwaardige inlichtingen uit met alle EU-lidstaten, waardoor dat platform zich niet in een EU-lidstaat hoeft te registreren.200 Deze algehele vrijstelling van registratie verschilt van de situatie, bedoeld in het voorgestelde artikel 10l, zesde lid, WIB omdat in laatstgenoemd geval wel degelijk registratie nodig is.201 Onder het voorgestelde artikel 10l, zesde lid, WIB valt namelijk de situatie waarin op grond van de adequate overeenkomst geen volledige uitwisseling van inlichtingen plaatsvindt (bijvoorbeeld slechts ten aanzien van een aantal, maar niet ten aanzien van alle relevante activiteiten die onder Richtlijn 2021/514 i vallen)202, of waarin de uitwisseling niet met alle EU-lidstaten plaatsvindt. In een dergelijke situatie valt een rapporterende platformexploitant203 niet onder de definitie van gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie. Om te voorkomen dat een platformexploitant in een dergelijk geval bepaalde «overlappende» informatie twee keer dient te rapporteren (aan de bevoegde autoriteit van een niet-Unierechtsgebied én aan de EU-lidstaat van registratie) voorziet artikel 10l, zesde lid, WIB in het hiervoor beschreven mechanisme, dat «switch off» wordt genoemd.
Voorbeeld
Een rapporterende platformexploitant faciliteert de verhuur van onroerende zaken door te rapporteren verkopers in de EU-lidstaten Duitsland, Nederland en Frankrijk en is gevestigd in het niet-Unierechtsgebied Y De rapporterende platformexploitant heeft zich geregistreerd in Nederland.204 Dit betekent dat de rapporterende platformexploitant is gehouden te rapporteren aan de Minister van Financiën.205 Als echter sprake is van een adequate overeenkomst tussen niet-Unierechtsgebied Y en Duitsland op grond waarvan reeds wordt voorzien in de automatische uitwisseling van gegevens en inlichtingen over de te rapporteren verkopers die ingezetene zijn van Duitsland, hoeft de rapporterende platformexploitant die gegevens en inlichtingen niet meer aan Nederland te rapporteren. Die gegevens en inlichtingen worden immers al aan Duitsland gerapporteerd door het niet-Unierechtsgebied Y De gegevens en inlichtingen over de te rapporteren verkopers uit Nederland en Frankrijk dient de rapporterende platformexploitant wel te rapporteren aan Nederland.
Voorbeeld
Als een adequate overeenkomst tussen niet-Unierechtsgebied Y en alle lidstaten voorziet in de automatische uitwisseling van gelijkwaardige inlichtingen ten aanzien van de verhuur van onroerende zaken, maar niet ten aanzien van de verkoop van goederen, is de rapporterende platformexploitant niet verplicht gegevens en inlichtingen ten aanzien van de verhuur van onroerende zaken te rapporteren aan de Minister van Financiën (die worden immers al door het niet-Unierechtsgebied verstrekt), maar wél verplicht de gegevens en inlichtingen ten aanzien van de verkoop van goederen te rapporteren.
Onder gekwalificeerde relevante activiteiten worden alle relevante activiteiten begrepen die vallen onder de automatische uitwisseling op grond van een van kracht zijnde adequate overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten.206' 207 Onder een dergelijke overeenkomst wordt verstaan een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van een EU-lidstaat en een niet-Unierechtsgebied, op grond waarvan de automatische uitwisseling plaatsvindt van inlichtingen die gelijkwaardig zijn aan die welke in bijlage V, deel III, onderdeel B, van Richtlijn 2011/16 i/EU zijn gespecificeerd (overeenkomend met de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het voorgestelde artikel 10j, derde en vierde lid, WIB), zoals bevestigd in een uitvoeringshandeling overeenkomstig artikel 8 bis quater, zevende lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU. Op grond van artikel 26 van Richtlijn 2011/16 i/EU en de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG i zal een comité op een door de EC vastgestelde wijze208 bepalen of sprake is van een adequate overeenkomst tussen een EU-lidstaat en een niet-Unierechtsgebied en of daarmee is voldaan aan een uitwisseling van gelijkwaardige informatie.209 Dit comité beoordeelt daarmee of een buitenlandse platformexploitant zich niet in de EU hoeft te registreren en ook geen rapportageverplichting heeft binnen de EU, dan wel dat zij als non-EU-platformexploitant gedeeltelijk wordt vrijgesteld van haar rapportageverplichting binnen de EU op basis van het switch off-mechanisme. Het comité verricht deze beoordeling op verzoek van een EU-lidstaat of op eigen initiatief. Het feit dat de beoordeling van adequate overeenkomsten op Europees niveau plaatsvindt, zorgt ervoor dat het gelijke speelveld tussen Europese en niet-Europese lidstaten wordt gewaarborgd. Het switch off mechanisme is conceptueel gebaseerd op de veronderstelling dat de informatie die de komende jaren op basis van de OESO-modelregels210 tussen niet-Unierechtsgebieden en lidstaten wordt uitgewisseld, als gelijkwaardig kan worden beschouwd.
In het voorgestelde artikel 10l, zevende lid, WIB is bepaald dat de ontheffingsmogelijkheid, bedoeld in artikel 10j, zesde lid, WIB van overeenkomstige toepassing is op de buitenlandse platformexploitant die ervoor kiest zich in Nederland te registreren.
Artikel 10m van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
Het voorgestelde artikel 10m WIB regelt dat de registratie van een buitenlandse platformexploitant die zich in Nederland registreert als bedoeld in het voorgestelde artikel 10l, tweede lid, WIB wordt ingetrokken als die rapporterende platformexploitant na twee aanmaningen van de Minister van Financiën nog steeds niet voldoet aan de rapportageverplich-tingen die ten aanzien van hem gelden.211 Het voorgestelde artikel 10m, tweede lid, WIB bepaalt dat de intrekking van de registratie niet eerder plaatsvindt dan na het verstrijken van 30 dagen na de tweede aanmaning. Dit biedt de rapporterende platformexploitant de tijd om alsnog aan de rapportageverplichtingen te voldoen. Als niet alsnog aan de rapportage-verplichtingen wordt voldaan, vindt de intrekking van de registratie niet later plaats dan na het verstrijken van 90 dagen na die tweede aanmaning. Ingevolge het voorgestelde artikel 10m, derde lid, WIB kan een rapporterende platformexploitant ten aanzien van wie de registratie eerder is ingetrokken - in welke EU-lidstaat dan ook - zich enkel in Nederland registreren als hij passende waarborgen verstrekt aan de Minister van Financiën inzake zijn vaste voornemen om te voldoen aan de rapportage-verplichtingen als bedoeld in het voorgestelde artikel 10l, derde tot en met vijfde lid, WIB. Deze passende waarborgen dienen ook te zien op het alsnog nakomen van de rapportageverplichtingen waaraan niet is voldaan. Bij passende waarborgen kan gedacht worden aan een extra toets voorafgaand aan de tweede registratie of borgsommen. Voor het handhaven van de naleving van de registratieplicht, streven EU-lidstaten ernaar hun acties te coördineren, waarbij in het uiterste geval wordt voorkomen dat de rapporterende platformexploitant binnen de EU kan opereren.212 Intrekking van de registratie betreft een voor bezwaar vatbare beschikking van de Minister van Financiën. Aldus staat tegen een besluit tot intrekking van de registratie bezwaar en beroep open.213
Artikel 10n van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
Het voorgestelde artikel 10n WIB regelt dat als de Minister van Financiën vaststelt dat een platformexploitant kwalificeert als een uitgesloten platformexploitant als bedoeld in het voorgestelde artikel 2e, onderdeel c, WIB (dat verwijst naar de opgenomen definitie in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 3, van Richtlijn 2011/16 i/EU), hij de bevoegde autoriteiten van alle andere EU-lidstaten daarvan in kennis stelt, alsmede van eventuele latere wijzigingen (waarbij kan worden gedacht aan het geval waarin een platformexploitant niet langer als uitgesloten platformexploitant kwalificeert door verandering van activiteiten).
Artikel 10o van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
Het voorgestelde artikel 10o WIB bepaalt dat de rapporterende platformexploitant, bedoeld in de voorgestelde artikelen 10j, eerste lid, en 10l, tweede lid, WIB, die de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10j, derde en vierde lid, WIB rapporteert aan de Minister van Financiën, deze gegevens en inlichtingen tevens verstrekt aan de te rapporteren verkoper waarop deze betrekking hebben.214 Op deze manier is de te rapporteren verkoper ervan op de hoogte welke inlichtingen ten aanzien van hem of haar aan de Minister van Financiën zijn doorgegeven en mogelijk op automatische basis worden uitgewisseld met de betrokken belastingautoriteiten van andere EU-lidstaten. Onder deze inlichtingen bevindt zich onder andere een overzicht van de totale tegenprestatie die aan de te rapporteren verkoper is betaald of gecrediteerd, weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode. De termijn voor deze informatieplicht aan de te rapporteren verkoper is gelijk aan de termijn waarin de rapporterende platformexploitant aan zijn rapportageverplichtingen dient te voldoen, namelijk uiterlijk 31 januari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de verkoper als te rapporteren verkoper is aangemerkt. Deze verplichting geldt onverminderd de verplichting die is opgenomen in het voorgestelde artikel 10p WIB.
Als een te rapporteren verkoper tevens administratieplichtig is in de zin van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), maken de door hem ontvangen gegevens en inlichtingen als bedoeld in het voorgestelde artikel 10o WIB onderdeel uit van zijn administratie. Deze gegevens en inlichtingen maken tevens deel uit van de administratie van de rapporterende platformexploitant. Er is namelijk sprake van bescheiden die gegevens bevatten die voor de heffing van belasting van belang (kunnen) zijn. Daarmee geldt voor deze documenten een bewaarplicht.
Afdeling 4ad. Gegevensbescherming
De voorgestelde afdeling 4ad in de WIB ziet op gegevensbescherming. Deze afdeling bestaat uit de artikelen 10p en 10q WIB.
Artikel 10p van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
Het voorgestelde artikel 10p WIB ziet op de gegevensbescherming van natuurlijke personen. Ingevolge dit artikel is elke rapporterende financiële instelling215, intermediair216 en rapporterende platformexploitant217 die is gehouden gegevens en inlichtingen te rapporteren aan de Minister van Financiën, gehouden om elke betrokken natuurlijke persoon in kennis te stellen van het feit dat de hem betreffende inlichtingen op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen zullen worden verzameld en gerapporteerd (het voorgestelde artikel 10p, onderdeel a, WIB). Het voorgestelde artikel 10p, onderdeel b, WIB bepaalt daarnaast dat aan elke betrokken natuurlijke persoon ook tijdig alle gegevens en inlichtingen moeten worden verstrekt waarop die persoon van deze financiële instelling, intermediair of rapporterende platformexploitant ingevolge de AVG recht heeft, zodat die persoon zijn rechten inzake gegevensbescherming kan uitoefenen. Tijdig betekent in elk geval voordat de inlichtingen worden gerapporteerd aan de Minister van Financiën.
Artikel 10q van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
Het voorgestelde artikel 10q WIB beschrijft de procedure ingeval van een gegevensinbreuk. Een gegevensinbreuk is het gevolg van een inbreuk op de beveiliging die leidt tot vernietiging, verlies, wijziging of elk voorval van ongepaste of ongeoorloofde inzage, openbaarmaking of gebruik van inlichtingen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, persoonsgegevens die worden doorgegeven, opgeslagen of anderszins verwerkt, als gevolg van opzettelijke onwettige handelingen, nalatigheid of ongevallen. Een gegevensinbreuk kan betrekking hebben op de vertrouwelijkheid, de beschikbaarheid en de integriteit van gegevens.218 In het voorgestelde artikel 10q, eerste lid, WIB is bepaald dat als een gegevensinbreuk in Nederland plaatsvindt, de Minister van Financiën die inbreuk en alle daaropvolgende corrigerende maatregelen onverwijld meldt aan de EC. De EC stelt vervolgens alle EU-lidstaten onverwijld in kennis van de haar gemelde of bekende gegevensinbreuk en van eventuele corrigerende maatregelen. Als de gegevensinbreuk niet onmiddellijk en op passende wijze onder controle kan worden gebracht, is de Minister van Financiën ingevolge het voorgestelde artikel 10q, tweede lid, WIB gehouden de EC schriftelijk om een schorsing van de toegang tot het CCN-netwerk te verzoeken voor de toepassing van de WIB. Het voorgestelde artikel 10q, derde lid, WIB bepaalt dat de Minister van Financiën de uitwisseling van inlichtingen met een EU-lidstaat waar een gegevensinbreuk heeft plaatsgevonden kan schorsen door de EC en de betrokken EU-lidstaat daarvan schriftelijk in kennis te stellen. Een dergelijke schorsing wordt onmiddellijk van kracht. Als een dergelijke gegevensinbreuk (ook) betrekking heeft op persoonsgegevens, zijn de verplichtingen genoemd in de artikelen 33 en 34 AVG onverkort van toepassing.219 Dat betekent dat de Minister van Financiën in een dergelijk geval in principe ook de bevoegde toezichthoudende autoriteit (in Nederland de Autoriteit Persoonsgegevens) zonder onredelijke vertraging en, indien mogelijk, uiterlijk 72 uur nadat hij van de gegevensinbreuk kennis heeft genomen, over de inbreuk dient te informeren.220 Onder omstandigheden (zie artikel 34 AVG) dient ook degene op wie de persoonsgegevens betrekking hebben over de inbreuk te worden geïnformeerd.221
Artikel I, onderdeel O (artikel 11 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
Het voorgestelde artikel 11, derde lid (nieuw), WIB bepaalt dat sprake is van een vergrijp indien het aan opzet of grove schuld van de rapporterende platformexploitant, bedoeld in de artikelen 10j, eerste lid, 10k, eerste lid, of 10l, eerste en tweede lid, WIB is te wijten dat de voorgestelde verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 4ac, WIB, en de op die afdeling berustende bepalingen, niet, niet tijdig, niet volledig of niet juist zijn of worden nagekomen en dat dit vergrijp kan worden bestraft met een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie222 (met ingang van 1 januari 2022: € 900.000).
De bepaling ziet op de rapporterende platformexploitant die is gehouden te rapporteren aan de Minister van Financiën vanwege bijvoorbeeld fiscaal ingezetenschap van Nederland (op grond van artikel 10j, eerste lid, WIB) en op de buitenlandse platformexploitant die ervoor kiest zich in Nederland te registreren (artikel 10l, tweede lid, WIB). Ook ziet de bepaling op rapporterende platformexploitanten als bedoeld in artikel 10k, eerste lid, WIB die dienen te kiezen om in Nederland of in een andere EU-lidstaat te rapporteren en op buitenlandse platformexploitanten als bedoeld in artikel 10l, eerste lid, WIB, die zich dienen te registeren in een EU-lidstaat. De in hoofdstuk II, afdeling 4ac, WIB en de daarop berustende bepalingen opgenomen verplichtingen voor rapporterende platformexploitanten zijn in hoofdzaak (maar niet uitsluitend) de verplichting tot naleving van de verzamel- en verificatievereisten223, de verplichting tot het rapporteren van gegevens en inlichtingen over te rapporteren verkopers224 en, indien van toepassing, de verplichting om te kiezen in welke EU-lidstaat tot rapportage wordt overgegaan en dit mee te delen225 en - ten aanzien van buitenlandse platformexploitanten - de verplichting tot registratie in een EU-lidstaat.226
Het genoemde boetemaximum van de zesde categorie sluit aan bij de bestuurlijke boete die ten hoogste kan worden opgelegd inzake het vergrijp, bedoeld in artikel 29h, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) en het vergrijp, bedoeld in artikel 11, tweede lid, WIB. Zowel genoemd artikel 11, tweede lid, als de onderliggende boetebepaling betreft de implementatie van artikel 25 bis van
Richtlijn 2011/16 i/EU.227 De zesde categorie past derhalve in de bestaande systematiek. Daarnaast wordt een boete van de zesde categorie passend geacht omdat een schending van de verplichtingen die met het onderhavige wetsvoorstel worden geïntroduceerd, (internationaal) nadelige gevolgen kan hebben voor de uitwisseling van gegevens en inlichtingen met betrekking tot te rapporteren verkopers en daarmee voor het tegengaan van belastingontwijking. Deze gevolgen worden vergroot door het grensoverschrijdende karakter van digitale platformen en de mogelijkheid die Richtlijn (EU) 2021/514 i biedt ten aanzien van rapportage in één EU-lidstaat. Immers, nu in één EU-lidstaat kan worden gerapporteerd over te rapporteren verkopers uit meerdere EU-lidstaten, zijn meerdere EU-lidstaten afhankelijk van een volledige en juiste rapportage in de EU-lidstaat van rapportage. Van belang is dat een boete in elk concreet geval proportioneel dient te zijn.228 Wat een proportionele boete is, hangt af van alle relevante feiten en omstandigheden van het concrete geval. Zowel strafverminderende als strafverzwarende omstandigheden dienen bij de straftoemeting te worden betrokken.229 Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is hierbij van toepassing.230 Een boetemati-gende omstandigheid kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als een rapporterende platformexploitant ten aanzien van slechts een klein aantal rapporterende verkopers niet (volledig) voldoet aan zijn rapportagever-plichting. Een boete moet voorts in verhouding staan tot de ernst van het vergrijp. Zo verschilt de situatie waarin een rapporterende platformexploitant de gegevens en inlichtingen van «zijn» te rapporteren verkopers opzettelijk in het geheel niet of onjuist meldt van de situatie waarin de gegevens en inlichtingen van de te rapporteren verkopers correct maar een dag te laat worden gemeld. Daarnaast spelen financiële omstandigheden van de rapporterende platformexploitant een rol bij het bepalen van de hoogte van de boete. Bij recidive of samenspanning kan sprake zijn van een strafverzwarende omstandigheid. Voorts worden de strafrechtelijke bepalingen uit hoofdstuk IX AWR231 van overeenkomstige toepassing verklaard op het niet-nakomen van de verplichtingen, bedoeld in het voorgestelde hoofdstuk II, afdeling 4ac, WIB.232 Dit gebeurt door de voorgestelde aanpassing van artikel 11, zesde lid (nieuw), WIB. Op die manier kan in ernstige gevallen tot strafrechtelijke vervolging worden overgegaan. Indien sprake is van een strafrechtelijke overtreding kan de betrokkene worden gestraft met een geldboete van de derde categorie233 (met ingang van 1 januari 2022: € 9.000) of met hechtenis van ten hoogste zes maanden. Gebeurt het niet-nakomen opzettelijk, dan is sprake van een misdrijf waarop een geldboete van de vierde categorie234 (met ingang van 1 januari 2022: € 22.500) of een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren staat. Voor een vergrijp als bedoeld in het voorgestelde artikel 11, derde lid (nieuw), WIB geldt derhalve het duale stelsel, dat wil zeggen dat het bestuurlijke boeterecht of het strafrecht van toepassing kan zijn.235 Overigens geldt ook met betrekking tot voormelde strafbepalingen dat de geldboete, hechtenis of gevangenisstraf in elk concreet geval proportioneel moet zijn. Met de mogelijkheid om bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sancties te treffen, wordt voorzien in het doeltreffende handha-vingskader dat de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 i vereist («De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschikkend236»).
Door de voorgestelde aanpassing van artikel 11, vierde lid (nieuw), WIB wordt hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, AWR van overeenkomstige toepassing op het vergrijp, bedoeld in het voorgestelde artikel 11, derde lid (nieuw), WIB. Genoemde afdeling 2 bevat een aantal bepalingen van meer procedurele aard. Ingevolge de voorgestelde aanpassing van artikel 11, vijfde lid (nieuw), WIB geldt dat de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete ook ten aanzien van het vergrijp, bedoeld in genoemd artikel 11, derde lid (nieuw), vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de verplichting is ontstaan, vervalt.
Artikel I, onderdeel P (artikel 14 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
Artikel 14 WIB bevat een aantal weigeringsgronden voor het verstrekken van inlichtingen aan een andere staat. De voorgestelde wijziging van artikel 14, vijfde lid, WIB voorkomt dat de bepalingen in dat artikel ook van toepassing zijn op de automatische uitwisseling van inlichtingen op grond van het voorgestelde artikel 6g WIB.
Artikel I, onderdeel Q (artikel 17 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
De voorgestelde wijziging van artikel 17, eerste lid, WIB, beoogt te verduidelijken dat de inlichtingen die de Minister van Financiën ter uitvoering van Richtlijn 2011/16 i/EU verstrekt aan de bevoegde autoriteit van een andere EU-lidstaat, tevens gebruikt kunnen worden voor de vaststelling, tenuitvoerlegging en handhaving van het nationale recht van de andere EU-lidstaat met betrekking tot de omzetbelasting en andere indirecte belastingen. Dit was tot dusver niet uitgesloten, maar als gevolg van een onduidelijk kader is hierover onzekerheid ontstaan. Met de aanpassing van artikel 17 WIB wordt de mogelijkheid van het gebruik van inlichtingen voor het genoemde doel derhalve verduidelijkt.237
In het voorgestelde artikel 17, derde lid (nieuw), WIB is bepaald dat de Minister van Financiën de bevoegde autoriteiten van alle andere EU-lidstaten een lijst kan mededelen van andere doeleinden dan die genoemd in artikel 17, eerste lid, WIB waarvoor overeenkomstig het nationale recht van die andere EU-lidstaten de verstrekte inlichtingen kunnen worden gebruikt. De bevoegde autoriteit van de EU-lidstaat die de inlichtingen ontvangt, kan de inlichtingen vervolgens zonder verdere toestemming van de Minister van Financiën gebruiken voor alle doeleinden die in de lijst zijn medegedeeld.238
Artikel I, onderdeel R (artikel 19 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
De voorgestelde wijziging van artikel 19, eerste lid, WIB is redactioneel van aard en houdt verband met de voorgestelde wijzigingen in artikel 5a WIB. De voorgestelde wijziging in het tweede lid van dat artikel is opgenomen omdat in Richtlijn (EU) 2021/514 i een aantal bepalingen wordt toegevoegd waarvoor geldt dat gebruikgemaakt wordt van de door de EC vastgestelde standaardformulieren.239 Op grond van de voorgestelde wijziging in artikel 19, derde lid, WIB geldt dat ook de automatische inlichtingenuitwisseling op grond van het voorgestelde artikel 6g WIB plaatsvindt door middel van een standaardformulier en voor zover mogelijk langs elektronische weg.240
Artikel I, onderdeel S (artikel 23 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
Artikel 23 WIB biedt de Minister van Financiën de mogelijkheid om een bevoegde autoriteit van een andere staat te verzoeken om inlichtingen wanneer die inlichtingen naar verwachting van belang zijn voor de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1 WIB. De voorgestelde leden 2 tot en met 4 (nieuw) van artikel 23 WIB zijn voor een groot gedeelte spiegelbeeldig aan het voorgestelde artikel 5bis WIB. Met het voorgestelde artikel 23, tweede lid (nieuw), WIB wordt het begrip verwacht belang afgebakend en gecodificeerd. Aangegeven wordt dat de verzochte inlichtingen naar verwachting van belang zijn als op het moment van het verzoek de Minister van Financiën van oordeel is dat er overeenkomstig de Nederlandse wetgeving een redelijke mogelijkheid bestaat dat de verzochte inlichtingen van belang zullen zijn voor de belastingaangelegenheden van een of meerdere belastingplichtigen, hetzij bij naam geïdentificeerd of anderszins, en het verzoek gerechtvaardigd is voor de doeleinden van het onderzoek.
Om het verwachte belang aan te tonen, is de Minister van Financiën ingevolge het voorgestelde artikel 23, derde lid (nieuw), WIB gehouden ten minste de volgende inlichtingen aan de bevoegde autoriteit van een aangezochte staat te verstrekken:
-
a)het fiscale doel waarvoor de informatie wordt opgevraagd; en
-
b)een specificering van de inlichtingen die nodig zijn voor de uitvoering of handhaving van de Nederlandse wetgeving. Zoals volgt uit artikel 23, eerste lid, WIB betreft dit de Nederlandse wetgeving met betrekking tot de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1 WIB. In het voorgestelde artikel 23, vierde lid (nieuw), WIB is opgenomen welke inlichtingen de Minister van Financiën dient te verstrekken bij een verzoek om inlichtingen dat betrekking heeft op een groep belastingplichtigen die niet individueel kunnen worden geïdentificeerd.241
Artikel I, onderdeel T (artikel 27 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
Artikel 27 WIB ziet op de spiegelbeeldige situatie als de situatie die is beschreven in artikel 9 WIB. Artikel 27 WIB betreft de situatie waarin de Minister van Financiën de bevoegde autoriteit van een andere staat verzoekt ter uitwisseling van inlichtingen in het kader van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1 WIB, ambtenaren aanwezig te laten zijn in de buitenlandse belastingkantoren of te laten deelnemen aan een belasting-onderzoek dat in het buitenland wordt uitgevoerd. De voorgestelde wijzigingen in artikel 27, eerste lid, aanhef, onderdelen a en b, WIB, zijn deels redactioneel van aard. Daarnaast wordt verduidelijkt dat de door de aangezochte staat vastgestelde procedurele regelingen van toepassing zijn als sprake is van een hiervoor beschreven situatie waarin Nederlandse ambtenaren deelnemen aan buitenlandse onderzoeken. De bevoegdheden van Nederlandse belastingambtenaren zijn van toepassing voor zover de bevoegdheden naar het recht van de aangezochte staat dit toelaten. In het geval de procedures voor een audit in de aangezochte staat verder reiken dan de Nederlandse procedures, blijven de Nederlandse gemachtigde ambtenaren gehouden aan de Nederlandse wetgeving. Zij oefenen derhalve geen bevoegdheden uit die verder gaan dan de bevoegdheden die hen krachtens de Nederlandse wetgeving zijn verleend.
Het voorgestelde artikel 27, eerste lid, onderdeel c, WIB regelt dat door de Minister van Financiën gemachtigde ambtenaren eveneens via elektronische communicatiemiddelen aan een administratief onderzoek in het buitenland kunnen deelnemen in het geval de Minister van Financiën daarom verzoekt en de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat dat verzoek inwilligt. Ook in dat geval vallen deze ambtenaren onder de door de aangezochte staat vastgestelde procedurele regelingen.
Het voorgestelde artikel 27, derde lid (nieuw), WIB regelt dat indien gemachtigde ambtenaren van Nederland deelnemen aan een onderzoek in een aangezochte staat, zij overeenkomstig de door de aangezochte staat vastgestelde procedures ook personen kunnen ondervragen en bescheiden kunnen onderzoeken. Dit geldt ook voor de ambtenaren die met gebruikmaking van elektronische communicatiemiddelen aan een onderzoek in de aangezochte staat deelnemen.
Een belastingplichtige kan de Belastingdienst verzoeken zich in te spannen om mogelijke dubbele belastingheffing te voorkomen. Indien de Belastingdienst naar aanleiding hiervan een audit uitvoert, overweegt de Belastingdienst of de uitvoering van een gezamenlijke audit van toegevoegde waarde is.242
Artikel I, onderdeel U (Hoofdstuk III, afdeling 3a. Gezamenlijke audits)
De voorgestelde afdeling 3a WIB ziet op gezamenlijke audits in een andere EU-lidstaat op verzoek van de Minister van Financiën. Afdeling 3a bestaat uit artikel 27a WIB.
Artikel 27a van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
De voorgestelde afdeling 3a WIB ziet op gezamenlijke audits in een andere EU-lidstaat op verzoek van de Minister van Financiën. Het voorgestelde artikel 27a WIB verleent de Minister van Financiën de bevoegdheid om de bevoegde autoriteit van een aangezochte EU-lidstaat te verzoeken om een gezamenlijke audit.
Artikel I, onderdeel V (artikel 28 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
In artikel 28 WIB wordt de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR van overeenkomstige toepassing verklaard op de gegevens en inlichtingen die door de Minister van Financiën in het kader van wederzijdse bijstand van een bevoegde autoriteit van een andere staat zijn verkregen. Voorgesteld wordt de fiscale geheimhoudingsplicht ook van toepassing te laten zijn op de gegevens en inlichtingen die de Minister van Financiën verkrijgt op grond van de voorgestelde artikelen 10j en 10l WIB.
Artikel I, onderdeel W (artikel 30 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
In artikel 30, eerste lid, WIB is bepaald dat tenzij een bevoegde autoriteit van een andere staat anders bepaalt, de door haar aan de Minister van Financiën verstrekte inlichtingen uitsluitend kunnen worden gebruikt voor de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1 WIB. Met de voorgestelde aanvulling op artikel 30, eerste lid, WIB wordt verduidelijkt dat deze inlichtingen eveneens kunnen worden gebruikt voor de vaststelling, tenuitvoerlegging en handhaving van het nationale recht met betrekking tot de omzetbelasting en andere indirecte belastingen. Dit was tot dusver niet uitgesloten, maar als gevolg van een onduidelijk kader is hierover onzekerheid ontstaan. De voorgestelde wijziging is voor een groot gedeelte spiegelbeeldig aan de voorgestelde wijziging in artikel 17 WIB.
Artikel 30, vierde lid (nieuw), WIB voorziet in de mogelijkheid dat de bevoegde autoriteit van een andere EU-lidstaat de Minister van Financiën een lijst mededeelt van andere dan de in genoemd artikel 30, eerste en derde lid, bedoelde doeleinden waarvoor de verstrekte inlichtingen kunnen worden gebruikt overeenkomstig de Nederlandse wetgeving. In dat geval kan de Minister van Financiën die inlichtingen zonder de toestemming, bedoeld in artikel 30, tweede lid, WIB, gebruiken voor alle doeleinden die in de lijst zijn medegedeeld.243
Artikel II (inwerkingtreding)
Ingevolge artikel II, eerste lid, treedt deze wet in werking met ingang van 1 januari 20 23.244
Ingevolge artikel II, tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing op artikel I, onderdelen L en U, betreffende de gezamenlijke audits. Deze bepalingen treden in werking op 1 januari 20 2 4.245
Artikel III (citeertitel)
Ingevolge artikel III kan deze wet worden aangehaald als: Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling digitale platformeconomie.
De Staatssecretaris van Financiën,
M.L.A. van Rij
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 36 063, nr. 3 63
Onder verkoper wordt verstaan een gebruiker van een platform, hetzij een natuurlijke persoon, hetzij een entiteit, die op enig ogenblik tijdens de rapportageperiode op het platform is geregistreerd en een zogenoemde relevante activiteit verricht. Onder relevante activiteit wordt bijvoorbeeld de verhuur van een onroerende zaak of het verrichten van een persoonlijke dienst voor een tegenprestatie verstaan. Deze begrippen worden uitgebreider toegelicht in paragraaf 2.3.2 en de artikelsgewijze toelichting. Zie verder bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 8 en onderdeel B, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Richtlijn 2011/16 i/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG i (PbEU 2011, L 64).
Richtlijn (EU) 2021/514 i van de Raad van 22 maart 2021 tot wijziging van Richtlijn 2011/16 i/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PbEU 2021, L 104/1).
Om te realiseren dat de rapportageverplichting zowel op grensoverschrijdende als op niet-grensoverschrijdende activiteiten betrekking heeft (ingevolge recital 10 van Richtlijn (EU) 2021/514) wordt in ieder geval ook het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 aangepast.
Zie artikel II van het onderhavige wetsvoorstel, conform artikel 2, tweede lid, Richtlijn (EU) 2021/514. Dit betreft de maatregelen ten aanzien van gezamenlijke audits en waarborgen in het geval van een gegevensinbreuk.
Zowel de modelregels (Model Rules for Reporting by Platform Operators with respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy) als de DPI MCAA zijn te raadplegen via de website van de OECD.
Het OESO/G20 Inclusive Framework on BEPS is in 2016 gevormd met het oog op implementatie van de maatregelen uit het OESO/G20-project om grondslaguitholling en winstver-schuiving tegen te gaan (het BEPS-project) en verdere internationale samenwerking op het gebied van belastingheffing. Binnen het Inclusive Framework werken lidstaten en niet-lidstaten van de OESO op gelijke voet samen. Het Inclusive Framework heeft op het moment van schrijven van deze toelichting 139 leden.
Het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken en het Protocol tot wijziging van het verdrag, getekend in Straatsburg op 25 januari 1988 (Trb. 1991, 4 en
Trb. 1997, 10) zoals gewijzigd op 27 mei 2010 (Trb. 2010, 221 en 314).
Afhankelijk van het moment waarop Nederland de DPI MCAA ondertekent, wordt bekeken hoe de wettelijke basis ten aanzien van de DPI MCAA het beste kan worden verwerkt in de WIB.
Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij afdeling 4ac WIB.
Namelijk de belastingen, bedoeld in artikel 2 Richtlijn 2011/16 i/EU. Kort samengevat gaat het om elke vorm van belasting die door of namens een EU-lidstaat, met inbegrip van de lokale overheden, wordt geheven, met uitzondering van btw, douanerechten, accijnzen, verplichte socialezekerheidsbijdragen en leges.
Richtlijn 2014/107 i/EU van de Raad van 9 december 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/16 i/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PbEU 2014, L 359).
Richtlijn (EU) 2015/2376 i van de Raad van 8 december 2015 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PbEU 2015, L 332).
Richtlijn (EU) 2016/881 i van de Raad van 25 mei 2016 tot wijziging van Richtlijn 2011/16 i/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PbEU 2016,
L 146).
Richtlijn (EU) 2016/2258 i van de Raad van 6 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft toegang tot antiwitwasinlichtingen door belastingautoriteiten (PbEU 2016, L 342).
Richtlijn (EU) 2018/822 i van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16 i/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (PbEU 2018, L 139).
Het Action plan for Simple & Fair Taxation, aangenomen op 15 juli 2020. Raadpleegbaar via: Fair and Simple Taxation: Commission proposes new measures (europa.eu).
Zie bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 1 en deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel a, van Richtlijn 2011/16 i/EU, waar is bepaald in welke EU-lidstaat tot rapportage dient te worden overgegaan.
Zie artikel 8 bis quater, tweede lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Of een daaraan gerelateerde voorwaarde; hij is opgericht in overeenstemming met de wetgeving van een EU-lidstaat, zijn plaats van leiding bevindt zich in een EU-lidstaat of hij heeft een vaste inrichting in een EU-lidstaat en is geen gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie. Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel a, van Richtlijn 2011/16/EU.
Zie paragraaf 2.3.1.1 en bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel b, van Richtlijn 2011/16/EU.
Zie bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 1 en 2, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 2, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie artikel 8 bis quater, tweede lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel IV, onderdeel F, onder 6, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Het switch off-mechanisme is vastgelegd in artikel 10l, zesde lid, WIB en wordt toegelicht in de bijbehorende artikelsgewijze toelichting.
Zie tevens de artikelsgewijze toelichting onder «gekwalificeerde platformexploitanten buiten de Unie» (onder toelichting op artikel I, onderdeel C (artikel 2e van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen).
Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 7, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel I, onder A, punten 5, 6, 7 en 9, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Op grond van artikel 26 van Richtlijn 2011/16 i/EU en artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG i.
In Richtlijn (EU) 2021/514 i ook wel uitvoeringshandelingen genoemd.
Zie artikel 8 bis quater, zevende lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Het gaat hierbij om een overeenkomst tussen een niet Unie-rechtsgebied waarvan de platformexploitant ingezetene is en een EU-lidstaat.
Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 5 en 8 van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Ook fiscaal transparante entiteiten kunnen als verkoper kwalificeren.
Zie ook Commentary op de OESO Model Rules for Reporting by Platform Operators with respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy, paragraaf A, onder 48.
Zie overweging 10 van Richtlijn (EU) 2021/514 i.
Zie bijlage V, deel I, onderdeel B, onder 4, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie ook Commentary op de OESO Model Rules for Reporting by Platform Operators with respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy, paragraaf A, onder 46.
Een uitgebreide toelichting op de systematiek hieromtrent is opgenomen in de artikelsgewijze toelichting.
Opgenomen in bijlage V, deel II van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel II, onderdeel F, onder 1, van Richtlijn 2011/16/EU.
Zie bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 6, van Richtlijn 2011/16/EU.
Zie bijlage V, deel II, onderdeel F, onder 2, van Richtlijn 2011/16/EU.
Zie bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 1, 2 en 3, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Meer specifiek worden de inlichtingen op automatische basis uitgewisseld met de belastingautoriteit van de EU-lidstaat waarvan de verkoper een ingezetene is en, als de verkoper een onroerende zaak verhuurt, in ieder geval aan de bevoegde autoriteit van de EU-lidstaat waar de onroerende zaak is gelegen. Zie artikel 8 bis quater, tweede lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
In deze paragraaf wordt slechts in grote lijnen de inlichtingen besproken. De volledige lijst van te rapporteren inlichtingen is te vinden in artikel 10j, tweede, derde en vierde lid, WIB en bijbehorende artikelsgewijze toelichting, overeenkomstig bijlage V, deel III, onderdeel B, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Het TIN is het door een EU-lidstaat afgegeven fiscaal identificatienummer of, bij gebreke daarvan, het functioneel equivalent. Zie bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 3, en artikel 2a, zesde lid, WIB.
Inclusief vermelding van elke EU-lidstaat van afgifte.
De in deze paragraaf genoemde gegevens zijn slechts enkele voorbeelden en zijn daarmee niet uitputtend.
Zie bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 5, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 1, 2 en 3, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel III, onderdeel B, onder 2, subonderdelen e en f, en onder 3, subonderdelen f en g, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie artikel 11 van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie artikel 12 van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie artikel 11, eerste lid, en artikel 12, eerste lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie overweging 22 van Richtlijn (EU) 2021/514 i.
Zie artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie artikel 11, eerste lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie artikel 12, derde lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Het fiscalis 2020-programma is opgezet bij Verordening (EU) nr. 1286/2013 i van het Europees Parlement en de Raad. Zie Verordening (EU) nr. 1286/2013 i van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een actieprogramma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Fiscalis 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 1482/2007/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 25).
Zie overweging 24 en 25 van Richtlijn (EU) 2021/514 i.
Zie afdeling II bis (gezamenlijke audits) van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie artikel 25, zesde lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie overweging 33 van Richtlijn (EU) 2021/514 i.
Ingevolge overweging 21 van Richtlijn (EU) 2021/514 i en artikel 25bis van Richtlijn 2011/16 i/EU dienen de EU-lidstaten sancties vast te stellen voor overtredingen van de nationale omzettingsbepalingen.
Bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Zie artikel 25bis van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zoals bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 4ac, WIB, en de op die afdeling berustende bepalingen.
Beide boetebepalingen betreffen de implementatie van artikel 25bis van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG i (algemene verordening gegevensbescherming).
Zie voor een uitgebreidere toelichting over verkopers paragraaf 2.3.2.
De precieze gegevens die door rapporterende platformexploitanten worden gerapporteerd volgen uit het voorgestelde artikel 10j, derde of vierde lid, WIB en overeenkomstig bijlage V, deel III, onderdeel B, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie het voorgestelde artikel 6g, eerste lid, WIB.
Zie voor het begrip ingezetene bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG i (Algemene verordening gegevensbescherming). (PbEU 2016, L 119).
Te raadplegen via: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/ ?uri=SWD%3A2020%3A131%3AFIN. Het relevante citaat luidt: «To sum up, irrespective of the precise scope and possible exemptions, any EU intervention on the basis of which personal data will be processed will be compliant with GDPR and any possible impact justified. According to the Charter of Fundamental Rights of the European Union, the freedom to conduct a business is recognised, as long as business is conducted in accordance with EU and national laws (art. 16 EVRM). The intervention does not impact negatively such freedom, rather it will contribute to ensure that such freedom is exercised in respect of the law, in particular applicable tax laws of the Member States.»
Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 i en Besluit nr. 1247/2002/EG (PbEU 2018, L 295/39).
Zie ook artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest), waarin expliciet is bepaald dat eenieder recht heeft op bescherming van de hem betreffende persoonsgegevens.
Artikel 7 van het Handvest is bijna gelijkluidend aan artikel 8 van het EVRM en stelt dat eenieder recht heeft op «eerbiediging van zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie». Voor zover het Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten die zijn gegarandeerd door het EVRM, is de inhoud en reikwijdte daarvan ingevolge artikel 52, derde lid, van het Handvest hetzelfde als in het EVRM is bepaald.
Derhalve wordt hier alleen ingegaan op artikel 8 EVRM. Voorts is in artikel 10, eerste lid, van de Grondwet bepaald dat eenieder recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen. In het tweede lid van genoemd artikel 10 is bepaald dat de wet regels stelt ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.
Wat betreft Richtlijn 2011/16 i/EU in het geheel is in overweging 36 van Richtlijn (EU) 2021/514 i opgenomen dat gegevensverwerking uitsluitend aan bod komt met als doel een algemeen openbaar belang te dienen, namelijk belastingheffing en de beoogde bestrijding van belastingfraude- ontduiking en ontwijking, het veiligstellen van belastinginkomsten en het bevorderen van eerlijke belastingheffing, waardoor de mogelijkheden voor sociale, politieke en economische inclusie in de lidstaten worden verstrekt.
Zie overweging 7 van Richtlijn (EU) 2021/514 i.
Zie overweging 13 van Richtlijn (EU) 2021/514 i.
Zie overweging 9 van Richtlijn (EU) 2021/514 i.
De voorwaarden zoals genoemd in bijlage V, deel I, onderdeel B, onder 3 van Richtlijn 2011/16/EU.
Zie artikel 16, eerste, tweede en derde lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU en de artikelen 17 en 30 WIB, waaruit blijkt onder welke voorwaarden de gegevens en inlichtingen ook voor andere doeleinden dan de administratie en uitvoering van de belastingwet mogen worden gebruikt.
Artikel 4, tweede lid, AVG bevat de definitie van verwerking.
Artikel 5, eerste lid, onderdeel a, AVG.
Artikel 5, eerste lid, onderdeel b en c, AVG en artikel 6, eerste lid, onderdeel c, AVG.
Zie overweging 9 van Richtlijn (EU) 2021/514 i en artikel 5, eerste lid, onderdeel b, AVG.
Artikel 1 WIB.
Artikel 14 WIB.
Artikel 5, eerste lid, onderdeel d, AVG.
De verzamel- en verificatievereisten worden op basis van artikel 10i WIB vastgelegd in de algemene maatregel van bestuur conform bijlage V, deel II, onderdeel C, onder 1 en 2, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 3, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Conform overweging 23 van de AVG.
Te raadplegen via: www.belastingdienst.nl/privacy.
Artikel 5, eerste lid, onderdeel e, AVG.
Te raadplegen op de website van het Nationaal Archief: www.nationaalarchief.nl/archiveren/, zoekterm: selectielijst Belastingdienst. In beginsel geldt een bewaartermijn van 7 jaar.
Ten aanzien van de bestaande beveiligingsregels binnen de Belastingdienst geldt de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR) 2017.
Artikel 5, eerste lid, onderdeel f, AVG.
Zie overweging 32 van Richtlijn 2021/514 i en artikel 21, vijfde lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 i en Besluit nr. 1247/2002/EG (PbEU 2018, L 295/39).
Artikel 16, eerste lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Artikel 67 AWR.
Zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, WIB.
Artikel 28 WIB en de voorgestelde wijziging van dat artikel ingevolge artikel I, onderdeel X, van het onderhavige wetsvoorstel.
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Het gaat hierbij om de artikelen 33 en 34 AVG.
Zie de toelichting op het voorgestelde artikel 10q WIB.
Zie het voorgestelde artikel 10i WIB.
Zie overweging 13 van Richtlijn (EU) 2021/514 i.
De zogenoemde switch off-bepalingen, de ontheffing voor gekwalificeerde platformexploitanten buiten de Unie, maar ook de uitsluiting van de rapportageverlichting ten aanzien van bijvoorbeeld hotelketens of touroperators.
Zie bijlage V, deel I, onderdeel B, onder 4, subonderdelen c en d, van Richtlijn 2011/16 i/EU. Zie ook paragraaf 2.3.2.
Zie het Impact assessment van de Europese Commissie bij Richtlijn (EU) 2021/514 i tot wijziging van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel IV, onderdeel A, onder 2, van Richtlijn 2011/16 i/EU, die op basis van het voorgestelde artikel 10i WIB wordt opgenomen in de algemene maatregel van bestuur.
Zie het voorgestelde artikel 10o WIB, conform bijlage V, deel MI, onderdeel A, onder 3, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Kamerstukken II, 2019/2020, nr. 32 140, D, bijlage 933313.
www.intemetconsultatie.nl/dac7.
Dit betekent dat de definitie van TIN zoals deze is gegeven in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 3, niet in het voorgestelde artikel 2e WIB terugkomt.
Zie ook Commentary op de OESO Model Rules for Reporting by Platform Operators with respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy, paragraaf A, onder 3.
Zie ook Commentary op de OESO Model Rules for Reporting by Platform Operators with respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy, paragraaf A, onder 3.
Zie verder onder de toelichting van het begrip relevante activiteit in de onderliggende memorie van toelichting.
Zie ook de interpretative guidance van de OESO Model reporting rules for digital platforms: International Exchange framework and optional module for sale of goods and rental of means of transportation, part II, onder 13. Zie verder de toelichting onder het begrip «verkoper» in de onderliggende memorie van toelichting.
Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 2, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie ook Commentary op de OESO Model Rules for Reporting by Platform Operators with Respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy, paragraaf B, onder 41 en 42. Zie wel de werknemersuitzondering, die wordt toegelicht onder relevante activiteit in dit stuk.
Zie ook de interpretative guidance van de OESO Model reporting rules for digital platforms: International Exchange framework and optional module for sale of goods and rental of means of transportation, part II, onder 13.
Zie ook de interpretative guidance van de OESO Model reporting rules for digital platforms: International Exchange framework and optional module for sale of goods and rental of means of transportation, part II, onder 13.
Zie bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Conform het voorgestelde artikel 2e, onderdeel q, WIB. Zie ook Commentary op de OESO Model Rules for Reporting by Platform Operators with respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy, paragraaf B, onder 46.
Artikel 7:201 BW.
Conform definitie onroerende zaak, artikel 3:3, eerste lid, BW.
Zie het voorgestelde artikel 2e, onderdeel k, WIB.
Zie ook Commentary op de OESO Model Rules for Reporting by Platform Operators with Respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy, paragraaf A, onder 15 e.v.
Zie ook Commentary op de OESO Model Rules for Reporting by Platform Operators with respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy, paragraaf A, onder 26, laatste zin.
Zie ook Commentary op de OESO Model Rules for Reporting by Platform Operators with respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy, paragraaf A, onder 28.
Onder compensatie in welke vorm ook kan bijvoorbeeld vallen geld, cryptocurrencies of betalingen in natura.
Zie ook Commentary op de OESO Model Rules for Reporting by Platform Operators with respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy, paragraaf A, onder 36.
Zie ook Commentary op de OESO Model Rules for Reporting by Platform Operators with respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy, paragraaf A, onder 38.
Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 2, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie artikel 8 bis quater, zesde lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie paragraaf 2.3.1.1, van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
Zie bijlage V, deel IV, onderdeel F, onder 1, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 5, van Richtlijn 2011/16 i/EU (via het voorgestelde artikel 2e, onderdeel e, WIB).
Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 6, van Richtlijn 2011/16 i/EU (via het voorgestelde artikel 2e, onderdeel f, WIB).
Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 7, van Richtlijn 2011/16 i/EU (via het voorgestelde artikel 2e, onderdeel g, WIB). In Richtlijn 2011/16 i/EU worden de begrippen «van kracht zijnde» en «vigerende» door elkaar gebruikt. Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 7 en 9, van Richtlijn 2011/16 i/EU. In deze memorie van toelichting wordt het begrip «van kracht zijnde» gebruikt.
Zie het voorgestelde artikel 2e, onderdeel g, WIB.
Zie overweging 16 van Richtlijn (EU) 2021/514 i.
Of hij is opgericht in overeenstemming met de wetgeving van staat B of zijn plaats van leiding (inclusief de werkelijke leiding) bevindt zich in staat B, ingevolge deel I, onderdeel A, onder 5, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie hiertoe ook Richtlijn 2006/112/EG i van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2006, L 327/1).
Het begrip verwacht belang komt terug in artikel 5 WIB, dat luidt: Op verzoek van de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat deelt Onze Minister alle inlichtingen die hij in zijn bezit heeft of naar aanleiding van een administratief onderzoek verkrijgt en die naar verwachting van belang zijn voor de administratie en handhaving van de nationale wetgeving van de verzoekende staat met betrekking tot de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, aan die bevoegde autoriteit mee.
Het Model belastingverdrag voor inkomen en vermogen is opgesteld door de OESO als leidraad voor landen bij het opstellen van een bilateraal belastingverdrag.
Het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken en het Protocol tot wijziging van het verdrag, getekend in Straatsburg op 25 januari 1988 (Trb. 1991, 4 en
Trb. 1997, 10) zoals gewijzigd op 27 mei 2010 (Trb. 2010, 221 en 314).
Zie in dit kader bijvoorbeeld Kamerstukken I 2020/21, 25 087, P, Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 21 september 2021, 2021-0000186083 (Prinsjesdagbrief fiscale moties en toezeggingen aan de Eerste Kamer) en Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 oktober 2020, C-245/19 en C-246/19, ECLI:EU:C:2020:795.
Het Model belastingverdrag voor inkomen en vermogen is opgesteld door de OESO als leidraad voor landen bij het opstellen van een bilateraal belastingverdrag.
Het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken en het Protocol tot wijziging van het verdrag, getekend in Straatsburg op 25 januari 1988 (Trb. 1991, 4 en
Trb. 1997, 10) zoals gewijzigd op 27 mei 2010 (Trb. 2010, 221 en 314).
Zie Richtlijn 2003/49/EG i van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PbEU 2003, L 157), artikel 2, punt b.
Kamerstukken II 2019/20, 35 305, nr. 3, p. 33 en 34.
Zie artikel 6b, tweede lid, WIB.
In navolging van de wijziging in artikel 8, derde lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel II, onderdeel D, onder 1, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Het gaat hierbij op grond van bijlage V, deel II, onderdeel D, onder 2, van Richtlijn 2011/16 i/EU om een elektronische identificatiedienst die door een EU-lidstaat of de Europese Unie beschikbaar is gesteld.
Zie overweging 26 van Richtlijn (EU) 2021/514 i.
Artikel 25 van het OESO-Model belastingverdrag voor inkomen en vermogen.
Richtlijn (EU) 2015/849 i van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 tot wijziging van Verordening (EU) 648/2012 i inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering (PbEU 2015, L 141/73).
Voor de volledigheid: zie het voorgestelde artikel 10l, eerste lid, WIB alwaar wordt verwezen naar een rapporterende platformexploitant als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel b, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
De verzamel- en verificatievereisten worden immers gesteld aan rapporterende platformex-ploitanten als bedoeld in de voorgestelde artikelen 10j, eerste lid, en 10l, tweede lid, WIB.
Zie bijlage V, deel I, onderdeel B, onder 4, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel II, onderdeel B, onder 1, van Richtlijn 2011/16/EU.
Zie bijlage V, deel II, onderdeel B, onder 2, van Richtlijn 2011/16/EU.
Volledigheidshalve: Zie ook bijlage V, deel II, onderdeel B, onder 3 en 4, van Richtlijn 2011/16/EU, hetgeen ook in de algemene maatregel van bestuur zal worden opgenomen.
Zie bijlage V, deel II, onderdeel C, onder 1, van Richtlijn 2011/16/EU.
Zie bijlage V, deel II, onderdeel C, onder 2, van Richtlijn 2011/16/EU.
Zie bijlage V, deel II, onderdeel C, onder 3, van Richtlijn 2011/16/EU.
Zie bijlage V, deel II, onderdeel F, onder 1, van Richtlijn 2011/16/EU.
Zie bijlage V, deel II, onderdeel F, onder 2, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie de voorgestelde artikelen 10j, eerste lid, WIB en 10l, vijfde lid, WIB.
Zie bijlage V, deel II, onderdeel F, onder 3, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel II, onderdeel G, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel II, onderdeel H, onder 1, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel II, onderdeel H, onder 2, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel IV, onderdeel A, onder 2, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel a, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Onder vergelijkbare vereisten wordt verstaan de vereisten die in andere EU-lidstaten overeenkomstig bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel a, van Richtlijn 2011/16/EU zijn gesteld.
Zie het voorgestelde artikel 10k WIB.
Zie het voorgestelde artikel 2e, onderdeel n, WIB en bijlage V, deel I, onderdeel B, onder 1 t/m 3, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Deze rapportage vindt plaats ingevolge artikel 10j, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, onderdeel a, WIB, alsmede bijlage V, deel II, onderdeel B, onder 1, subonderdeel c, en onder 2, subonderdeel c, van Richtlijn (EU) 2021/514 i.
Zie ook de OESO Model Rules for Reporting by Platform Operators with respect to Sellers in the Sharing and Gig economy, commentary on section III, 12 (p. 32).
Iedere bevoegde autoriteit van een lidstaat dient apart te worden geïnformeerd.
Dit formulier wordt uiterlijk 31 december 2022 beschikbaar gesteld aan rapporterende platformexploitanten.
Zie bijlage V, deel IV, onderdeel F, aanhef, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie artikel 8 bis quater, zesde lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie artikel 8 bis quater, zesde lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Voor de duidelijkheid: dit is dus de rapporterende platformexploitant, bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel b, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 7, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel b, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 5, van Richtlijn 2011/16 i/EU en het voorgestelde artikel 2e, onderdeel e, WIB.
Waarbij geldt dat al deze relevante activiteiten ook kwalificeren als «gekwalificeerde relevante activiteiten», zie bijlage V, deel I, onderdeel A, punt 5, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 5 en 6, van Richtlijn 2011/16 i/EU en de artikelsgewijze toelichting bij het voorgestelde artikel 2e, onderdelen e en f, WIB.
Er is immers sprake van een rapporterende platformexploitant als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel b, van richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 5 en 8, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Hier wordt een rapporterende platformexploitant als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel b, van Richtlijn 2011/16 i/EU bedoeld.
Het betreft registratie als bedoeld in artikel 10j, vijfde lid, WIB.
Waarbij het gaat om de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het voorgestelde artikel 10j, tweede en derde of vierde lid, WIB.
Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 9, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
In Richtlijn 2011/16 i/EU worden de begrippen van kracht zijnde en vigerende door elkaar gebruikt. Zie bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 7 en 9, van Richtlijn 2011/16 i/EU. In deze memorie van toelichting wordt het begrip van kracht zijnde gebruikt.
In Richtlijn (EU) 2021/514 i ook wel uitvoeringshandelingen genoemd.
Zie artikel 8 bis quater, zevende lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
OECD Model Rules for Reporting by Platform Operators with respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy.
Deze verplichtingen zijn opgenomen in het voorgestelde artikel 10l, derde tot en met vijfde lid, WIB.
Zie bijlage V, deel IV, onderdeel F, onder 6, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Een vergelijkbare bevoegdheid komt bijvoorbeeld voor bij De Nederlandsche Bank jegens betaalinstellingen.
Zie bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 5, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Het gaat hierbij om een rapporterende financiële instellingen als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onderdeel a, WIB.
Het gaat hierbij om een intermediair als bedoeld in artikel 10h, eerste lid, WIB.
Het gaat hierbij om rapporterende platformexploitanten als bedoeld in de artikelen 10j, eerste lid, of 10l, tweede lid, WIB.
Zie het voorgestelde artikel 2, eerste lid, onderdeel s, WIB.
Artikel 33 en 34 AVG.
Zie artikel 33 AVG.
Zie artikel 34 AVG.
Bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Zie het voorgestelde artikel 10i WIB.
Zie de voorgestelde artikelen 10j, eerste lid, en 10l, vijfde lid, WIB.
Zie het voorgestelde artikel 10k, eerste en tweede lid, WIB.
Zie artikel 10l, eerste lid, WIB.
Artikel 25bis van Richtlijn 2011/16 i/EU luidt: «De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen ter uitvoering van de artikelen 8 bis bis, 8 bis ter, en 8 bis quater, en treffen alle maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.» Derhalve ziet dit artikel alleen op, kort gezegd, de verplichtingen die voortvloeien uit Richtlijn (EU) 2016/881 i (DAC4), Richtlijn (EU) 2018/822 i (DAC6) en Richtlijn 2021/514 i (DAC7).
Zie ook bijvoorbeeld artikel 5:46 Awb en artikel 49, derde lid, Handvest.
Zie ook paragraaf 7 en 8 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
Daaronder begrepen de voorschriften inzake straftoemeting (paragraaf 6, 7 en 8 BBBB). Overigens zal in paragraaf 28f BBBB tevens invulling worden gegeven aan het voorgestelde artikel 11, tweede lid, WIB.
Met uitzondering van het in artikel 69 AWR opgenomen strekkingsvereiste.
Zoals ook is gebeurd in artikel 29h, derde lid, Wet Vpb 1969 ter zake van de verplichting, bedoeld in de artikelen 29c of 29d van die wet.
Bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, zie ook artikel 68, eerste lid, AWR.
Bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, zie ook artikel 69, eerste lid, AWR.
Zoals ook geldt voor het niet voldoen aan de in het huidige artikel 11, vierde lid (na vernummering: het vijfde lid), WIB genoemde verplichtingen en voor het niet voldoen aan de verplichtingen inzake Country-by-Country Reporting. Zie in dit verband ook Kamerstukken II 2015/16, 34 305, nr. 6, p. 23. Er moet in een concreet geval evenwel worden gekozen voor bestuursrechtelijke óf strafrechtelijke weg (una via-beginsel).
Zie artikel 25bis van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie ook overweging 30 van Richtlijn (EU) 2021/514 i.
In dit verband is relevant dat ten aanzien van iedere gegevensuitwisseling tussen de EU-lidstaten geldt dat de gegevens en inlichtingen onder de geheimhoudingsplicht vallen en de bescherming genieten waarin het nationale recht van de ontvangende EU-lidstaat met betrekking tot soortgelijke inlichtingen voorziet. Zie artikel 16, eerste lid, vanRichtlijn 2011/16/EU.
Zie artikel 20, derde lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie artikel 20, vierde lid, van Richtlijn 2011/16 i/EU.
Zie tevens de artikelsgewijze toelichting op het voorgestelde artikel 5bis WIB (onder toelichting op artikel I, onderdeel D).
Besluit verrekenprijzen, toepassing van het arm's-lengthbeginsel en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen), Stcrt. 2018, 26874.
Zie, in het kader van de fiscale geheimhoudingsplicht, artikel 28 WIB.
Zie ook artikel 2, onder 1, van Richtlijn (EU) 2021/514 i.
Zie ook artikel 2, onder 2, van Richtlijn (EU) 2021/514 i.