Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden - Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2021 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota) - Hoofdinhoud
Dit verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 35975 XIII - Wijziging begroting begroting Economische Zaken en Klimaat 2021 (Najaarsnota) i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2021 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota); Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden; Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden |
---|---|
Documentdatum | 13-12-2021 |
Publicatiedatum | 13-12-2021 |
Nummer | KST35975XIII3 |
Kenmerk | 35975 XIII, nr. 3 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2021
2022
35 975 XIII
Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2021 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 15 december 2021
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 6 december 2021 voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Bij brief van 13 december 2021 zijn ze door de Minister van Economische Zaken en Klimaat beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Azarkan
Adjunct-griffier van de commissie,
Reinders
kst-35975-XIII-3 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2021
1
In welke fase bevindt zich het betalingsconflict tussen de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en de Nederlandse Staat?
Antwoord
De NAM heeft pro-forma bezwaar aangetekend tegen de wettelijke heffing voor schade over het derde kwartaal van 2020 (Kamerstuk 33 529, nr. 866). Bij dit bezwaar heeft de NAM een uitgebreid informatieverzoek gedaan.
De afhandeling van het bezwaar ligt stil in afwachting van de beslissing op het informatieverzoek. NAM heeft conform de wettelijke termijn de heffing betaald.
De NAM heeft onder protest alle facturen voor schade uit de TCMG-periode betaald, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 31 maart jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 866). In deze brief heb ik ook aangegeven dat het kabinet zich voorbereidt op juridische procedures. NAM heeft aangegeven dat een volgende stap conform de «Tijdelijke overeenkomst inzake betaling voor schadeafhandeling Groningen» is om het geschil tussen de Staat en de NAM in een arbitrageprocedure aan een onafhankelijk scheidsgerecht voor te leggen.
Ook de versterkingsfacturen zijn onder protest en daarmee onder voorbehoud deels betaald (zie ook Kamerstuk 33 529, nr. 908), waarbij de NAM eveneens heeft aangegeven een arbitrageprocedure te overwegen over de doorbelaste kosten. Zoals eerder aangegeven stelt het kabinet zich op het standpunt dat de kosten conform de verantwoordelijkheid van de NAM en de bestaande overeenkomsten zijn doorbelast aan de NAM en zal NAM aan zijn volledige betaalverplichting gehouden worden.
2
Kan in een overzicht specifiek weergegeven worden hoeveel de NAM de Staat nog over 2020 en 2021 moet betalen voor (im-)materiële schadeafhandeling en versterking?
Antwoord
Alle aan de NAM doorbelaste kosten voor de schadeafhandeling tot en met het derde kwartaal 2020 zijn door de NAM betaald. De zorgvuldige voorbereiding en onderbouwing van de heffingsbesluiten voor het vierde kwartaal van 2020 en de kwartalen daarna vergen meer tijd dan eerder werd verwacht. Deze heffingen worden daarom in 2022 opgelegd. Het gaat hierbij over 2020 en 2021 om een bedrag van naar verwachting ca.
1,4 miljard euro. Op 5 oktober jl. heeft de NAM laten weten 60% van de facturen voor versterking te betalen (Kamerstuk 33 529, nr. 908). In totaal moet NAM nog ruim 123 miljoen euro betalen van de doorbelaste kosten voor de versterkingsoperatie.
3
Kan exact worden weergegeven welke zorgvuldige onderbouwing van heffingsbesluiten de NAM verlangt van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG)?
Antwoord
Ja. Ik zal uw Kamer begin volgend jaar uitgebreid informeren over de stand van zaken van de procedures met de NAM. Daarbij zal ik ook weergeven om welke informatie de NAM heeft gevraagd bij de doorbe-lasting van de kosten van schadeherstel en versterken. Overigens wil ik benadrukken dat de discussies over de doorbelaste kosten door de ministeries met de NAM gevoerd worden. Het IMG en de NCG leveren aan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wel de informatie die benodigd is voor de onderbouwing van de doorbelasting van de kosten.
4
Hoeveel fulltime-equivalent (fte) wordt besteed aan de onderbouwing van de heffingsbesluiten? Wat zijn daar de kosten van?
Antwoord
De personeelskosten die gemoeid zijn met de onderbouwing van de heffingsbesluiten worden niet apart geadministreerd. Bij de onderbouwing van de heffingsbesluiten zijn zowel beleidsambtenaren als juristen van mijn ministerie en de Landsadvocaat betrokken. Daarnaast zijn ten behoeve van de informatievoorziening ook medewerkers van het iMg betrokken.
5
Kan inzage worden gegeven in het proces van het opleggen van heffingen bij de NAM? Hoe ziet een tijdpad van deze heffingen er normaal gesproken uit? Welke vertraging loopt dit proces op doordat de zorgvuldige onderbouwing onvoldoende blijkt?
Antwoord
Op grond van de Tijdelijke wet Groningen wordt achteraf een heffing opgelegd. Dit vergt het vaststellen van een ministeriële regeling die het bedrag van de heffing bevat, alsook het opstellen van een onderbouwing van het heffingsbesluit waarin conform de Algemene wet Bestuursrecht wordt gemotiveerd waarom de NAM op basis van de Tijdelijke wet Groningen de doorbelaste kosten moet betalen. De NAM kan binnen zes weken na het opleggen van de heffing bezwaar aantekenen. Na het besluit op bezwaar kan de NAM beroep aantekenen bij de bestuursrechter. Het aantekenen van bezwaar leidt niet tot uitstel van betaling.
De NAM heeft een uitgebreid informatieverzoek ingediend naar aanleiding van de doorbelasting van de kosten van het IMG in het derde kwartaal van 2020. Het kabinet bepaalt in overleg met de Landsadvocaat welke informatie dient te worden verstrekt op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Wet Bestuursrecht en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Zodra duidelijk is welke informatie aan de NAM verstrekt dient te worden, zal ik de Kamer hierover informeren. Nieuwe heffingsbesluiten zal ik nemen nadat ik een beslissing heb genomen op het informatieverzoek. Op die manier kan ik voor deze heffingen een gelijke lijn trekken met betrekking tot de informatievoorziening aan de NAM.
6
Zijn de lessen die het Centraal Planbureau (CPB) en het kabinet hebben getrokken uit eerdere coronasteunpakketten verwerkt in de nieuwe, aanvullende steunmaatregelen? Indien ja, hoe?
Antwoord
In het voorjaar van 2020 zijn in hoog tempo ruimhartige steunregelingen opgetuigd. Het CPB heeft onderzoek gedaan naar de economische effecten van dit steunpakket in 2020 en onderscheidt drie doelen, namelijk 1) het behoud van werk en het voorkomen van een oploop van de werkloosheid, 2) het overeind houden van bedrijven en 3) het beperken van vraaguitval en de negatieve gevolgen voor sectoren die niet door sluiting zijn getroffen. Het CPB concludeert dat het coronasteunpakket van 2020 effectief was in het realiseren van deze doelstellingen.
Daarnaast spelen nog andere motieven voor steun. Zo vindt het kabinet het belangrijk om ondernemers te ondersteunen die door contactbeper-kende maatregelen minder omzet kunnen maken.
Inzet van deze steunpakketten kent tegelijk ook economische nadelen. Ze werken verstorend voor de economie, komen niet altijd op de juiste plekken terecht en doen een groot beroep op belastingmiddelen. Ook het CPB wijst op de nadelen en concludeert dat de kosten van het generieke steunbeleid naarmate de tijd verstreek stegen, terwijl de baten ervan afnamen. Dit komt doordat op langere termijn steunbeleid tot lagere productiviteit kan leiden als gevolg van uitblijvende economische dynamiek en een verminderde reallocatie.
Het kabinet heeft deze voor- en nadelen in het vierde kwartaal opnieuw gewogen in het licht van de oplopende coronabesmettingen en aanvullende maatregelen die genomen zijn om het coronavirus onder controle te krijgen. Dit heeft geleid tot een steunpakket in het vierde kwartaal.
7
Kan een overzicht worden gegeven van coronasteunmaatregelen die gedurende de pandemie zijn verkend of overwogen, maar nooit zijn ingevoerd (inclusief reden van niet invoeren)?
Antwoord
Gedurende de pandemie is het generieke deel van het steunpakket in aard en omvang regelmatig aangepast. Zo is veelvuldig verkend met welke aanpassingen van parameters binnen regelingen het mogelijk was om bedrijven beter te ondersteunen. Denk hierbij aan omzetdrempels, subsidiepercentages, minimale en maximale bedragen en referentieperiodes. Deze beleidsopties zijn in alle gevallen gewogen op doelmatigheid en budgettair beslag, uitvoerbaarheid en vereisten die volgen uit het verruimde Europese staatssteunkader.
Naast het generieke instrumentarium heeft het kabinet op meerdere momenten onderzocht hoe coronasteunmaatregelen toegesneden op specifieke sectoren ingezet konden worden. Hier hebben in veel gevallen uitvoeringsbezwaren een grote rol in de afweging gespeeld. Zo wordt een sectorale afbakening binnen de TVL uitvoeringstechnisch en juridisch niet haalbaar geacht. De enige bestaande bedrijfsindeling is gebaseerd op de SBI-codes voor hoofdactiviteiten in het Handelsregister. Een SBI-code geeft weer welke activiteiten een ondernemer verricht, maar niet tot welke sector hij of zij (primair) behoort. Daarbij zijn veel sectoren (bijvoorbeeld de evenementensector) niet vast te omlijnen aan de hand van SBI-codes.
8
Wat voor steunmaatregelen passen bij de Nederlandse economie, indien de coronapandemie langer aanhoudt en nog jaren onder ons is?
Wordt er nagedacht over een andere vormgeving van dergelijke maatregelen, bijvoorbeeld in het licht van de motie-Amhaouch c.s. (Kamerstuk 35 420, nr. 388) over een overzicht maken met mogelijke maatregelen voor toekomstige crises?
Antwoord
Het is niet uitgesloten dat het coronavirus nog geruime tijd bij ons blijft.
De ontwikkelingen rondom het virus blijven onzeker en moeilijk te voorspellen. Het is in dat licht van belang dat we meer fundamenteel nadenken over hoe we op lange termijn duurzaam leven en werken in een samenleving waarin het coronavirus bestaat. Belangrijke onderdelen hierbij zijn een langetermijnvisie op onder meer het vaccinatiebeleid, het verlichten van de druk op de zorg en een afbouw van de ruimhartige steunpakketten. Het steunpakket houdt bedrijvigheid en banen in stand. Tegelijkertijd bestaan er echter ook economische nadelen aan deze vorm en omvang van steun, die naarmate corona langer bij ons blijft ook steeds evidenter zullen worden. Dit zien we onder meer terug in de oplopende krapte op de arbeidsmarkt, de uitblijvende gezonde economische dynamiek en de overheidsfinanciën.
Gegeven deze nadelen kan steunbeleid in de ogen van dit kabinet niet oneindig zijn. Een combinatie van sluitingen én ruimhartige compensatie is op termijn onhoudbaar, zeker wanneer de coronaepidemie lang aanhoudt. Er is daarom een nieuw perspectief nodig, op bewegingsvrijheid voor mensen en bedrijven, op een zorgsector die niet permanent onder hoge spanning staat en op een situatie waarin niet langer grootschalige financiële ondersteuning vanuit de overheid nodig is en helder is wat tot het normale ondernemersrisico behoort en wat niet. Dan kan ook een nieuwe balans worden gevonden in de verdeling van lasten tussen overheid en bedrijfsleven. Het kabinet voert hierover de komende tijd breed het gesprek, met onder meer uw Kamer en sociale partners.
Specifiek ten aanzien van genoemde motie Amhaouch het volgende. Momenteel wordt nagegaan of en op welke wijze er, op basis van de huidige en voorgaande crises, lessen te trekken zijn die kunnen bijdragen aan een weerbaar en responsief industriebeleid. Deze zullen een plek krijgen in de industriebrief die in het eerste kwartaal van 2022 aan uw Kamer zal worden gestuurd.
9
Bent u bereid onderzoek te doen naar hoe om te gaan met de oplopende belastingschulden van bedrijven en de afhandeling daarvan?
Antwoord
Het kabinet ondersteunt ondernemers om de aflossingen van hun belastingschuld opgebouwd tijdens de coronacrisis zo soepel mogelijk te laten verlopen. De datum waarop ondernemers uiterlijk beginnen met het aflossen van de opgebouwde belastingschuld is vastgesteld op 1 oktober 2022. Zo hebben ondernemers een adempauze voordat de aflossingsverplichting begint. De aflossingstermijn is vijf jaar, wat betekent dat de opgebouwde belastingschuld pas uiterlijk op 1 oktober 2027 volledig moet zijn afgelost. Door de aflossing over een langere periode te spreiden, hebben ondernemers meer financiële ruimte.
Tegelijkertijd begrijpt het kabinet de wens van de Kamer om hen te informeren over de ontwikkelingen van de belastingschulden en de afhandeling daarvan. Eerder is al toegezegd periodiek een overzicht te sturen van de afwikkeling van verschillende coronasteunmaatregelen; daarin zal ook specifiek worden ingegaan op de belastingschulden en de afhandeling daarvan. Het eerste overzicht zal in het eerste kwartaal van 2022 worden verstuurd. Met vertegenwoordigers van enkele belangrijke schuldeisers is eveneens afgesproken om de komende tijd gezamenlijk de economische ontwikkelingen in het algemeen en de ontwikkelingen ten aanzien van de groep ondernemers met uitstel van betaling voor belastingschulden in het bijzonder te monitoren en te analyseren. Hiertoe is een periodiek schuldeisersoverleg ingesteld. Eventuele knelpunten in de praktijk worden dan snel zichtbaar, zodat partijen bij het overleg aanbevelingen kunnen doen voor wenselijke en mogelijke acties. De deelnemers aan het overleg zullen daarnaast verkennen of en zo ja, hoe de samenwerking tussen Belastingdienst en private schuldeisers kan worden versterkt teneinde zo efficiënt en effectief mogelijk herstructurering en schuldhulpverlening te bieden. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan expertisedeling, korte communicatielijnen en eenduidige communicatie richting ondernemers.
10
Kunnen de lagere uitgaven van 100 miljoen euro ten aanzien van de Regeling tegemoetkoming schade 2021 onder de Wet tegemoetkoming schade (Wts) worden toegelicht (Limburg tegemoetkoming schade)?
Antwoord
Bij het vaststellen van de benodigde middelen voor 2021 is een schatting gemaakt aan de hand van de uitkeringen als gevolg van eerdere regelingen onder de Wts, die op de begroting van het Ministerie van J&V staat, en de omvang van het schadegebied. De lagere uitgaven op de Wts hebben enkel betrekking op het jaar 2021 en zijn het gevolg van de doorlooptijd die nodig is voor de beoordeling van de schade. De huidige inzichten zijn dat de grootste betalingen, aan ondernemers, in 2022 zullen plaatsvinden. Daarom is de raming voor 2021 aangepast.
11
Hoeveel Bijzondere Situaties zijn er bij de Commissie aangemeld? Hoeveel van die situaties zijn inmiddels opgelost? Op welke gronden zijn situaties niet opgelost en worden verder ook niet behandeld?
Antwoord
De Commissie Bijzondere Situaties is nog bezig met het opstellen van haar jaarverslag, de volgende cijfers zijn daarom nog niet definitief. In 2021 zijn zeven nieuwe aanmeldingen geweest, twee hiervan zijn afgerond. Er lopen nu in totaal nog zeven zaken. Dit brengt het totaal afgeronde zaken van de Commissie Bijzondere Situaties op 315. Het komt voor dat een bepaalde situatie niet binnen de criteria van de regeling vallen, deze zaken worden niet in behandeling genomen. Deze criteria staan in artikel 1 van het Tijdelijk besluit mandaat, volmacht en machtiging IMG voor hulp in bijzondere situaties.
12
Kan de onderuitputting op de Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (7,8 miljoen euro) worden toegelicht?
Antwoord
Deze verwachte onderbenutting van het kasbudget wordt voor een klein deel veroorzaakt door een aantal intrekkingen bij de MIT-vouchers en R&D-samenwerkingsprojecten. Het grootste deel van de onderbenutting betreft een eenmalige extra decentralisatie naar de provincies van bijna 7 miljoen euro voor de uitvoering van de MIT. De verplichting hiervan is volledig in 2021 aangegaan, maar de kasbetaling verloopt verspreid over drie jaar (in een ritme van 40-30-30, zoals afgesproken met de provincies). Hierdoor blijft een deel van het kasbudget onbenut in 2021.
13
Wat is de reden dat de behandeling van een deel van de aanvragen voor Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19 (TRSEC) niet meer in 2021 wordt afgerond? Hoeveel organisatoren van evenementen moeten hierdoor langer wachten op een tegemoetkoming? Wat wordt gedaan om deze vertraging in te lopen?
Antwoord
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) verwacht, als uitvoerder van de TRSEC, alle aanvragen in 2021 te kunnen afhandelen. De uitbetaling van de subsidie zal deels nog begin 2022 plaatsvinden. Dit is binnen de wettelijke termijnen, uiteraard onder voorwaarde dat de ondernemer het vaststellingsverzoek volledig indient. Doordat ondernemers soms geruime tijd nodig hebben voor dit verzoek, bijvoorbeeld vanwege het leveren van een controleverklaring door een accountant of andere derde, kan uitbetaling wat langer duren.
14
Kan de verlaging van het budget voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) startersregeling met 70 miljoen euro, in verband met een lager dan verwacht beroep op de regeling, worden verklaard? Als het niet aan de communicatie ligt, waaraan dan mogelijk wel?
Antwoord
Aan de hand van het aantal starters in het Handelsregister was het van te voren moeilijk te voorspellen hoeveel starters daadwerkelijk omzetverlies zouden gaan leiden. Met de signalen die we hadden ontvangen van de Ombudsman en een onderzoek in samenwerking met Ondernemend Nederland (ONL) is een inschatting gemaakt. Omdat het een onbekende groep is, waar RVO nog geen cijfers over ter beschikking heeft, was van te voren ook lastig in te schatten hoeveel starters aan de voorwaarden zouden voldoen, bijvoorbeeld of ze geen eigen opgang hadden of onderdeel zouden uitmaken van een reeds bestaande groep waardoor ze niet aanmerking konden komen. Achteraf bleek dat minder starters dan verwacht een aanvraag hebben ingediend of aan de voorwaarden konden voldoen.
15
Kan worden verklaard waarom op de garantieregeling Klein Krediet Corona (KKC) en de coronamodule van de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB-C) een lager beroep is gedaan dan verwacht? Wat heeft u gedaan om de bekendheid en toegankelijkheid van deze regelingen te vergroten?
Antwoord
De KKC en BMKB-C hebben zich qua gebruik vooral bewezen in de beginperiode na de eerste lockdown in 2020. In de tweede helft van 2020 en in 2021 is het gebruik van de regelingen sterk afgenomen. Dit heeft vooral te maken met de introductie van andere steunmaatregelen, zoals NOW, TVL en belastinguitstel, die voor vele miljarden aan liquiditeit hebben gezorgd.
Vanwege het oorspronkelijke plan om de NOW en TVL per 1 oktober 2021 niet te verlengen, werd er rekening mee gehouden dat de kredietvraag en daarmee ook het gebruik van de coronaregelingen in het vierde kwartaal zou kunnen toenemen. Echter, ook in oktober en november was het gebruik van de regelingen zeer beperkt en voor december wordt geen verandering verwacht.
De lage financieringsvraag in deze fase van de coronacrisis heeft zeer waarschijnlijk ook te maken met een verschuiving van liquiditeits- naar solvabiliteitsuitdagingen door verslechterde balansen van bedrijven. Veel ondernemers hebben al een verhoogde schuldenpositie en zijn dan ook gebaat bij subsidieregelingen.
Ondernemers die voor 2022 nog een liquiditeitsbehoefte voorzien als gevolg van corona kunnen hiervoor tot eind 2021 nog krediet afsluiten onder de coronaregelingen. Daarmee kunnen zij desgewenst de financieringsbehoefte voor heel 2022 afdekken. Alle financiers en VNO-NCW en MKB-Nederland zijn hierover in oktober door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat geïnformeerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 35 975 XIII, nr. 3 7