De moed van de hoop (speech Gert-Jan Segers partijcongres) - Hoofdinhoud
Ik heb vandaag het zekere voor het onzekere genomen. Ik ben met de auto, niet met de trein. Ik heb geen uitgeschreven speech, dus ik kan hem ook niet laten liggen. Het is een verhaal uit mijn hart.
Als ik over deze week nadenk, en dat deed ik gisteravond, dan moet ik zeggen dat ik het een hele bewogen, heftige week vond.
Gisteravond, ik weet niet of u de beelden gezien heeft, zag ik Rotterdam branden. Zag ik protest tegen het coronabeleid van het kabinet. Mensen gingen de straat op en er was een orgie van geweld, zoals burgemeester Aboutaleb dat zei.
Het laat iets zien van de spanning die er op de samenleving zit. Het laat iets zien van de heftige emoties waar we nu doorheen gaan. Dit was wel heel extreem en echt afschuwelijk. Je zou er als politieagent maar tegenover staan. Heel veel respect voor die politie.
Maar dit is de werkelijkheid waar we nu in staan. Al in een politieke week waarin het ene Kamerlid tegen het andere Kamerlid zei: jouw tijd komt nog wel, er komt een tribunaal, en dan zullen we je te grazen nemen. Dat was de boodschap. Ik vind dat ongelooflijk beklemmend. Maar dat is de politieke werkelijkheid waar we ons nu in bevinden.
Ondertussen wordt er onderhandeld. We hebben twee dagen in de Zwaluwenberg gezeten, in Hilversum, daarvoor in Den Haag, en dat was heel intens en heel intensief. Het zijn momenten van spanning. Soms ontspanning, maar alle onderwerpen komen langs. Alles bespreek je, en je weet: het komt er nu op aan.
Toen ik gisteravond zo die week tot me door liet dringen, toen ik zo die week langs liep, moest ik denken aan een prachtige, ontroerende film: Des Hommes et des Dieux. Een Franstalige film. ‘Van de mensen en van de goden’, dat is de vertaling.
Het zoomt in op een klein klooster in Algerije. Tussen de glooiende heuvels van dat prachtige landschap in de jaren ‘90.
Maar het was geen liefdevolle tijd. Het was de tijd van een burgeroorlog. Aan de ene kant stonden de islamisten, aan de andere kant stond het leger, stond de regering. En daar tussenin was dat kleine dorpje en in dat dorpje was al lang deze kloostergemeenschap met negen Franse monniken.
Zij leefden daar, zij werkten daar, zij dienden de lokale gemeenschap. Zij werkten op het land, zij verkochten hun producten, zij waren aan het bidden, zij waren aan het lezen in het ritme van het klooster. Dat was hun gemeenschap.
Maar het was een gemeenschap die ingeklemd was tussen het geweld van de ene kant en het geweld van de andere kant. En het was in een tijd dat er tienduizenden doden vielen in Algerije. Een ontzettend beklemmende tijd.
En er is één beeld in die film, dat je die negen monniken ziet staan in hun kerkje en dat er boven die kerk een helikopter hangt en dat dat geweld even heel dichtbij komt. Dat zij de dreiging voelen. En die negen mannen klampen zich aan elkaar vast, slaan de armen om elkaar heen en wachten zo het gevaar af. De helikopter hangt zo boven die kerk en verdwijnt dan langzaam.
Ik vond het een indrukwekkend, ontroerend beeld. Een beeld van een heel kwetsbare gemeenschap. Van een paar mannen, temidden van een samenleving die verscheurd werd door geweld en polarisatie. Een burgeroorlog, veel erger dan hier. Maar misschien merken we er iets van.
Maar dan die kleine gemeenschap die zich even aan elkaar vastklampt. In de kerk van God. En ik dacht, ja, misschien zijn wij dat wel. Een kleine fractie, vijf zetels in de Tweede Kamer, allerlei eenmansfracties, hier en daar wethouders. Veel wethouders soms, maar ook eenlingen. En soms moet je je even aan elkaar vastklampen in de kerk van God. Om dan vervolgens te blijven waar je bent.
De film gaat verder. Er zijn ook mooie, ontroerende scenes. Bijvoorbeeld één scène, dan zit een monnik naast een tienermeisje uit het dorp. En het tienermeisje vertelt aan die monnik dat ze zo verliefd is. Dan vraagt ze aan de monnik: ‘ben jij ook weleens verliefd?’ En toen zei hij: ‘nou, dat ben ik wel veel geweest, tot die ene grote liefde in mijn leven kwam: dat was God.’
Zo delen zij hun leven en trekken zij met de lokale bevolking op, op de plek waar ze geroepen zijn, op de plek waar Christus hen geplaatst heeft. Zijn ze trouw aan de lokale gemeenschap, trouw aan hun roeping, trouw aan God.
Maar het geweld rukt op, de islamisten staan letterlijk aan de poort. Enorme dreiging. Ze hebben hun eisen. Aan de andere kant komt het leger en ook daar dreigt het geweld.
En tussen die twee groepen, die gewelddadige groepen, zit die kleine kwetsbare gemeenschap ingeklemd. En dat is het dan. En dan komt de gouverneur: ik kan jullie vrijheid niet meer garanderen, ik kan jullie veiligheid niet meer garanderen. Jullie moeten gaan.
En dan komt de indringende vraag: moeten we gaan of moeten we blijven?
Christian de Chergé, dat is de de abt, roept de negen broeders bij elkaar. De acht, en hijzelf. En hij vertelt van het risico, hij vertelt van het verhaal waar ze zich in bevinden. En hij vertelt ze van hun roeping en dan vraagt hij: ‘moeten we weggaan of moeten we blijven?’
Een heel indringende vraag die je misschien zelf ook wel herkent. Moeten we nou altijd verantwoordelijkheid dragen? Moeten we nou altijd op onze plek blijven? Moeten we nu trouw zijn aan een coalitie? Moeten we trouw zijn aan onze politieke roeping? Moeten we trouw zijn aan onze lokale gemeenschap, aan onze kerk? Of is het een keer tijd om weg te gaan, om even een beetje rust te hebbe, de veiligheid te zoeken? En dat is de vraag die Christian de Chergé stelt aan zijn acht medebroeders: ‘moeten we gaan, of moeten we blijven?’
De laatste vraag is, en dat is de stemming, willen jullie blijven? Wie is er voor dat we blijven? En dan gaan één voor één de handen omhoog. Totdat alle negen handen omhoog gaan. ‘Wij blijven’. En voor zeven van de negen mannen, was dat het doodvonnis. Want later zouden ze worden weggevoerd en zouden ze worden vermoord.
En zo dramatisch kan het zijn. Maar zo dramatisch is het hier en nu niet. In ieder geval niet in Nederland, in ieder geval niet bij ons. Er wordt heel dramatisch gesproken over de situatie waar we ons nu in bevinden. Maar laten we ook dat een beetje relativeren.
Algerije was vele malen erger. Andere plekken in de wereld zijn vele malen erger. Maar toch die beklemmende vraag: moeten we gaan of moeten we blijven? Ja, dat is wel de vraag van nu.
Ik moest denken aan deze film, ik moest denken aan deze kloostergemeenschap, toen ik zo de week de revue liet passeren.
En het feit dat deze gemeenschap iedereen wilde dienen, de hele gemeenschap wilde dienen, het hele land wilden dienen. En de islamisten de broeders van de bergen noemden en de militairen de broeders van de vlakte. Dat ze al hun naasten wilden liefhebben. Daar klopt hun hart.
En ik moest er toch aan denken toen we heel intensief discussieerden over het coronabeleid. En ook op het congres hebben we nu net intensief gediscussieerd en gestemd ook over moties. 2G, 3G, 1G.
En waarom hebben we ons als fractie uitgesproken tegen 2G? Waarom hebben we gezegd dat we dat geen heilzame weg vinden?
Dat is omdat dat de polarisatie vergroot, omdat dat een grotere tegenstelling maakt tussen de ene en de andere groep.
En wat we nu nodig hebben, dat is beleid en dat zijn politieke keuzes die verbinden. Die samenbrengen in plaats van verdelen.
En daarom heeft Mirjam Bikker ‘1G’ naast het voorstel van het kabinet gelegd en gezegd: dít zou de weg moeten zijn. Dít doet een beroep op ons allemaal.
Want als het spannend is, als de cijfers oplopen, als de IC het niet meer aankan - want laten we dat nooit vergeten: de mensen op de IC lopen op hun laatste benen - dan kunnen we niet alleen maar ‘nee’ zeggen tegen maatregelen. Dat is te makkelijk, véél te makkelijk, maar we moeten ons verantwoordelijk opstellen, op zo’n manier dat die samenleving heel blijft en niet in de fik vliegt.
En daarom heeft Mirjam dat voorstel neergelegd. Dat als het spannend is, en als er iets gevraagd wordt van mensen, dat het van ons allemaal wordt gevraagd en dat we ons allemaal moeten laten testen.
Uit verantwoordelijkheid voor elkaar, uit naastenliefde en uit verantwoordelijkheid voor die mensen op de IC.
Maar daar klopt ons hart. We willen heel Nederland dienen. We willen al onze naasten liefhebben.
En daar moest ik aan denken toen ik de week liet passeren, toen ik daarover nadacht en nadacht over die monniken in het glooiende, groene Algerijnse landschap.
Maar dat hele dramatische moment - moeten we gaan of moeten we blijven? - dat voelt soms ook bij ons zo. We zitten middenin de onderhandelingen, op een heel spannend moment. Op een spannend moment dat de politieke polarisatie zo toeneemt, dat de ene partij de andere naar het leven lijkt te staan. Dat er geen normaal bestuur meer mogelijk lijkt. Moeten we gaan of moeten we blijven?
Ik heb zes maanden lang mijn best gedaan en als fractie hebben we zes maanden lang heel erg duidelijk gemaakt dat we eigenlijk helemaal geen trek hebben in de coalitie. We hebben zes maanden lang ons best gedaan om uit deze onderhandelingen te blijven, en u merkt het - dat mislukt.
Maar waarom is dat? Dat is niet omdat we zo graag regeren. Dat is niet omdat we zo graag op een bepaalde stoel willen zitten.
Maar waarom wij blijven, waarom wij trouw blijven aan de mensen die God ons heeft gegeven, trouw blijven aan de plek waar we zijn geplaatst, trouw blijven aan onze roeping, dat is niet omdat we denken dat we het hele land kunnen verlossen of de hele wereld kunnen redden, maar omdat we recht kunnen doen aan die ene.
Dat is een jongere die het moet hebben van jeugdzorg.
Dat is dat ene gezin dat de eindjes eigenlijk niet meer aan elkaar vastknoopt.
Dat zijn jongeren die op zoek zijn naar een betaalbaar huis.
Dat is die ene die dakloos is.
Dat is die ene prostituee die vast zit in dwang en uitbuiting, die we zo graag de vrijheid weer willen geven, zo graag haar waardigheid weer willen teruggeven.
Dat is waarom wij het doen. Voor die ene.
En daarom blijven we, daarom knokken we, daarom onderhandelen we, en daarom gaan we campagne voeren. Voor die ene. Om samen, met al die mensen op al die plekken, als navolgers van Jezus, recht te doen aan die ene die voor ons staat.
Daarom gaan we niet weg, daarom blijven we.
Of de onderhandelingen lukken, ik weet het oprecht nog steeds niet. We zijn nog niet het moment gepasseerd dat dat duidelijk is. Maar ik doe het, ik praat en ik maak soms ruzie, omdat ik het voor die ene wil doen.
Dat is onze harteklop. Dat is de harteklop van Michiel Grauss in Rotterdam. Dat is de harteklop in Hellendoorn. Dat is de harteklop in Fryslân, in Groningen, in Maastricht. Al die plekken waar christenen opstaan en het voor die ene doen.
En we gaan het doen. Wij willen trouw zijn aan de mensen en aan God. Wij willen het doen voor die ene. En we doen dat in een heel spannend klimaat, in een heel gepolariseerd land, maar we doen dat niet met de moed van de wanhoop, maar met de moed van de hoop.