Verslag van een schriftelijk overleg over de financiële positie van onderwijsbesturen in 2019 - Financiële positie van publiek bekostigde onderwijsinstellingen - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 119 toegevoegd aan dossier 33495 - Financiële positie van publiek bekostigde onderwijsinstellingen.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Financiële positie van publiek bekostigde onderwijsinstellingen; Verslag van een schriftelijk overleg; Verslag van een schriftelijk overleg over de financiële positie van onderwijsbesturen in 2019 |
---|---|
Documentdatum | 11-02-2021 |
Publicatiedatum | 11-02-2021 |
Nummer | KST33495119 |
Kenmerk | 33495, nr. 119 |
Commissie(s) | Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2020-
2021
33 495
Financiële positie van publiek bekostigde onderwijsinstellingen
Nr. 119
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 februari 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 13 oktober 2020 over de financiële positie van onderwijsbesturen in 2019 (Kamerstuk 33 495, nr. 118).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 november 2020 aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 11 februari 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie,
Bosnjakovic
kst-33495-119 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2021
Inhoud blz.
CM CM CM CO Lf) CO
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
-
*Inbreng van de leden van de VVD-fractie
-
*Inbreng van de leden van de CDA-fractie
-
*Inbreng van de leden van de D66-fractie
-
*Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
-
*Inbreng van de leden van de SP-fractie
-
*Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
II Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media 6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de financiële positie van onderwijsbesturen in 2019 en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister «ervan uit gaat» dat de middelen die laat in het jaar beschikbaar zijn gekomen voor onder andere het po1, vo2 en wo3 in 2020 worden besteed. Op welke manier waarborgt de Minister dat dit onderwijsgeld ook daadwerkelijk wordt besteed? De leden lezen dat de jaren ervoor het bovenmatig eigen vermogen ook al hoog was. Wat is hiervoor de verklaring, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de samenwerkingsverbanden over 2019 voor het eerst een negatief resultaat realiseerden van 1,1 miljoen euro. Hiermee worden mogelijke bovenmatige eigen vermogens weggenomen. Deze leden vragen of het geld wel op een doelmatige manier wordt besteed. Aangezien het doel niet moet zijn om eigen vermogens weg te werken, maar om onderwijsgeld op een doelmatige manier te besteden, zo merken deze leden op.
De leden van de VVD-fractie lezen dat instellingen in het mbo4 over 2019 een fors positief resultaat van 63 miljoen euro hebben gerealiseerd. De positieve financiële resultaten zullen leiden tot een stijging van de reserves van de sector. De leden lezen dat de Minister van mening is dat de inzet het verlagen van reserves blijft. Op welke manier gaat de Minister dat vormgeven? Hoe zorgt de Minister ervoor dat onderwijsgeld binnen het mbo ook daadwerkelijk naar onderwijs gaat en niet wordt gebruikt om reserves te verhogen, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij hebben nog enige vragen.
Primair en voortgezet onderwijs
De leden van de CDA-fractie merken op dat in 2019 150 miljoen euro extra aan scholen in het po is overgemaakt in het kader van de aanpak van het lerarentekort. Hierdoor ligt het resultaat hoger dan in 2018, maar ook zonder het convenantsgeld is het resultaat meer dan begroot (39 miljoen euro) en ook meer dan in 2018. Wat is de reden dat ook zonder het convenantsgeld het resultaat in het po niet alleen hoger was dan verwacht, maar ook hoger dan in 2018? Komt dit doordat scholen laat duidelijkheid hebben gekregen over de middelen die zij ontvangen of is het een kwestie van realistischer begroten door de scholen? Dezelfde vraag geldt voor het vo waar ook zonder convenantsgeld het resultaat hoger is dan begroot (maar wel minder hoog dan in 2018).
De Ministers gaan er vanuit dat de scholen de loon- en prijsbijstellingen meenemen in hun begroting. Is er zicht op of scholen dit ook echt doen, of doen scholen dit nog te weinig en kan dit ook een verklaring zijn voor hogere resultaten dan begroot?
De Ministers geven aan dat door beheerst negatief te begroten, mogelijk het bovenmatig eigen vermogen geleidelijk en gecontroleerd kan worden ingezet voor het onderwijs waarmee deze bovenmatig eigen vermogens naar beneden kunnen gaan. Kan worden aangegeven of scholen met bovenmatig eigen vermogens dit ook daadwerkelijk doen om hun eigen vermogen te verkleinen, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de reserves op het mbo afgezet kunnen worden tegen de te verwachten krimp per instelling. Zo ja, kunnen deze gegevens mee gestuurd worden? In hoeverre is het inzetten op het verlagen van de reserves voor het mbo nog steeds een punt van aandacht als dit afgezet wordt tegen de te verwachten krimp, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat uit tabel 1 blijkt dat voor het po het aantal besturen is afgenomen met bovenmatig eigen vermogen van 628 in 2015 naar 590 in 2019, tegelijkertijd is het bovenmatig eigen vermogen toegenomen van in totaal 879 miljoen euro in 2015 naar 906 miljoen euro in 2019. Is dit laatste het gevolg van convenantsgelden van 150 miljoen euro of zijn er ook andere verklaringen? Wat is de verklaring dat in het vo het aantal besturen met bovenmatig eigen vermogen is gestegen, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de financiële positie van onderwijsbesturen in 2019 en willen de Ministers nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister in welke maand de besturen het geld ontvingen uit het convenant aanpak lerarentekort. Ook zonder het convenantsgeld was het resultaat in 2019 hoger dan begroot. Deze leden vragen de Minister om in de brief over de Financiële Staat van het Onderwijs 2019 nader in te gaan op de jarenlange trend van voorzichtige begrotingen en hogere resultaten en wat er wordt gedaan om zoveel mogelijk onderwijsgeld in de klas te krijgen. Hoe worden besturen gestimuleerd om scherpere begrotingen te maken of negatief te begroten om bovenmatige eigen reserves aan te wenden, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat de samenwerkingsverbanden een negatief resultaat boekten van 1,1 miljoen euro waardoor de bovenmatige eigen vermogens afnemen. Deze leden merken op dat dit geen forse stap is aangezien de bovenmatige reserve van 179 miljoen euro naar 175 miljoen euro is gegaan. Wat gaat de Minister doen om deze bovenmatige reserves sneller in beweging te krijgen aangezien samenwerkingsverbanden geen reserves hoeven aan te houden, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie zien forse verschillen tussen de begroting en de resultaten in het mbo, hbo5 en universiteiten en vragen de Minister of daar een verklaring voor is.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Inspectie van het Onderwijs benadrukt dat de signaleringswaarde voor het eigen vermogen geen norm is, maar een startpunt voor een gesprek, aangezien een bestuur goede redenen kan hebben om tijdelijk eigen vermogen aan te houden. Deze leden vragen de Minister of deze aanpak ook van toepassing is op de samenwerkingsverbanden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie Extra geld laat beschikbaar
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er geld bij besturen overbleef in 2019. Dit kwam onder meer omdat geld laat in het jaar beschikbaar werd gesteld aan de verschillende onderwijssectoren. De voornoemde leden lezen dat de Minister hoopt dat deze middelen in 2020 tot besteding komen. Deze leden vragen of dit ook wordt gecheckt. Zijn de besturen gebonden om deze middelen voor specifieke doeleinden te besteden? Of kan het verdwijnen in de lumpsum en reserves, zo vragen de leden.
Financiële positie primair en voortgezet onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de signaleringswaarde vanaf verslagjaar 2020 een verplicht onderdeel wordt van de financiële verantwoording. Waarom voorziet de nieuwe signaleringswaarde als financiële bovengrens voor onderwijsinstellingen alleen in het afbouwen van publiek eigen vermogen en niet in het afbouwen van privaat eigen vermogen? Verwacht de Minister ook dat onderwijsinstellingen zich gaan richten op conversie van publiek eigen vermogen in privaat eigen vermogen? Waarom wel of waarom niet? De voornoemde leden vragen ook hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat de afbouw van te hoge financiële reserves, opgebouwd uit de lumpsumfinanciering en die bedoeld zijn voor de klas, niet wordt aangewend voor nieuwbouwplannen (die in het po in de regel voor rekening zijn van gemeenten). Hoe zorgt de Minister ervoor dat de afbouw van te hoge financiële reserves van onderwijsinstellingen niet wordt aangewend voor het financieren van het toch al drukke bestuurlijk middenveld rondom schoolbesturen? De leden vinden het belangrijk dat het geld uit de reserves op de juiste plek terecht komt. Hoe zorgt de Minister ervoor dat de afbouw van te hoge financiële reserves aansluit bij het aanpakken van de echte noden, zoals het lerarentekort? Klopt het dat er ook steeds meer schoolbesturen zijn - met forse financiële reserves - die inmiddels geen rente meer ontvangen over hun financiële reserves, maar er rente over moeten betalen? Indien ja, hoe doelmatig vindt u dat, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief met verbetervoor-stellen rondom passend onderwijs dat samenwerkingsverbanden per januari 2021 een plan moeten maken om reserves af te bouwen. Denkt de Minister er ook over na om dit soort afbouwplannen per januari 2021 te vragen bij schoolbesturen in het po en vo? Zo nee, waarom niet? De voornoemde leden lazen eerder dat de Minister de schoolbesturen een kans wil geven om de hoge reserves af te bouwen en pas als zij dit niet doen, gaat het Ministerie vanaf 2024 optreden (vanaf het boekjaar 2023). De voornoemde leden vinden dit vrij laat. Waarom wordt er niet eerder opgetreden? Waarom wordt de besturen niet een jaar gegeven om de reserves af te bouwen en wordt er opgetreden vanaf 2022 (vanaf het boekjaar 2021)? De voornoemde leden vinden het ook nog onduidelijk hoe de Minister gaat handhaven en sanctioneren als schoolbesturen zich er niet aan houden. Kan de Minister daar snel duidelijkheid over geven, zo vragen de leden.
Samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de samenwerkingsverbanden over 2019 voor het eerst een negatief resultaat realiseerden. Weet de Minister waarom dit is? Kan hij hier verklaringen voor geven? De Minister vraagt de samenwerkingsverbanden in januari 2021 te komen met een plan om de reserves af te bouwen. Kan de Minister uitleggen wat de sancties zullen zijn als de plannen niet goed genoeg zijn? Worden dan alle samenwerkingsverbanden gekort? Welke maatstaven zijn er om te bepalen of het plan goed is of niet, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de financiële positie van onderwijsbesturen in 2019. Zij hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen over.
Brief Financiële positie van publiek bekostigde onderwijsinstellingen
Financiële resultaten positief: extra geld laat beschikbaar
De leden van de SP-fractie vragen waar in zowel het po als het vo het convenantsgeld van 150 miljoen euro aan is uitgegeven. Kan de Minister hiervan een overzicht aan de Kamer doen toekomen, zo vragen de leden.
Bijlage 1 Financiële positie per onderwijssector
Samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs (po en vo)
De leden van de SP-fractie merken op dat de Minister spreekt over het doorzetten van een dalende trend vanaf 2016. Welke dalende trend bedoelt hij precies? Zowel het totale eigen vermogen als het mogelijk bovenmatig eigen vermogen en het aantal besturen met een mogelijk bovenmatig vermogen zijn sinds 2016 niet gedaald. Wat is de status van de maatregelen die de Minister wil treffen om bovenmatig eigen vermogen volgend jaar al terug te halen indien er geen of onvoldoende plannen zijn om dat geld te besteden? In hoeverre worden er eisen gesteld aan deze plannen en wordt voorkomen dat het bijvoorbeeld in overhead gestoken wordt in plaats van dat het bij leerlingen terecht komt? Daarnaast vragen de leden wat er met het geld gebeurt dat wordt teruggehaald. Vloeit dit geld terug naar de begroting OCW of wordt dit toegevoegd aan de algemene middelen? Geldt dit op termijn ook voor bovenmatige eigen vermogens van schoolbesturen, zo vragen de leden.
Bijlage 2 Bovenmatige reserves per sector
Inleiding en samenvatting
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister een overzicht in tabelvorm kan geven van het totale eigen vermogen van besturen po, vo, mbo, hbo, wo en samenwerkingsverbanden po en vo van 2015 tot en met 2019.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief van beide bewindslieden. De bewindslieden melden dat deze brief eigenlijk te vroeg komt voor een goede analyse van de financiële situatie van het onderwijs en dat zij in december daar met de Financiële Staat van het Onderwijs 2019 wel meer zicht op hebben. Toch hebben de leden nu al enkele vragen, die zij graag voorleggen aan beide Ministers.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Ministers melden dat de resultaten van de besturen in 2019 positief waren en er geld overbleef. Delen zij het oordeel van de leden dat de reserves in het onderwijs daarmee de afgelopen jaren steeds verder zijn toegenomen en dat dit ongewenst is? Horen de reserves niet in verhouding te staan met de risico's? Sparen met onderwijsgeld zou immers toch geen doel op zich mogen zijn? Moeten reserves niet omlaag nu deze onnodig hoog zijn? De leden waarderen het hanteren van een signaleringswaarde voor bovenmatig publiek eigen vermogen als een eerste stap in de goede richting. De Minister wil de schoolbesturen echter de kans geven om de te hoge reserves af te bouwen, maar pas vanaf 2024 gaat OCW optreden als schoolbesturen hun te hoge reserves niet afbouwen (pas vanaf het boekjaar 2023!). De leden vinden dit echt te laat. Daarnaast is nog niet duidelijk hoe OCW gaat handhaven en sanctioneren indien schoolbesturen zich er niet aan houden. Kunnen beide bewindslieden hierover meer duidelijkheid verschaffen, zo vragen de leden.
II Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
We hebben met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de CDA, GroenLinks, D66, PvdA, SP en de VVD inzake de op 13 oktober 2020 toegezonden brief over de financiële positie van publiek bekostigde onderwijsinstellingen (Kamerstuk 33 495, nr. 118).
Bij de volgorde van de beantwoording is de volgorde van de inbreng van het schriftelijk overleg aangehouden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister «ervan uit gaat» dat de middelen die laat in het jaar beschikbaar zijn gekomen voor onder andere het po, vo en wo in 2020 worden besteed. Op welke manier waarborgt de Minister dat dit onderwijsgeld ook daadwerkelijk wordt besteed?
Naar aanleiding van deze vraag van de leden van de VVD-fractie merken we op dat in lijn met het convenant afspraken zijn gemaakt over hoe deze middelen door de besturen ingezet kunnen worden. We gaan ervan uit dat besturen zich aan de afspraken in dit convenant houden. In het po zijn de convenantsmiddelen meegenomen in de cao-afspraken. In het vo zijn de convenantsmiddelen aangewezen als maatschappelijk thema. In het jaarverslag over 2020 zullen de schoolbesturen zich verantwoorden over de besteding van deze middelen. In het wetenschappelijk onderwijs zijn onder andere bestuurlijke afspraken gemaakt in het kader van de sectorplannen voor Beta/Techniek en Social Sciences & Humanities.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de jaren ervoor het bovenmatig eigen vermogen ook al hoog was. Wat is hiervoor de verklaring, zo vragen de leden.
Net als de leden van de VVD-fractie wilden wij ook meer zicht op redenen van besturen om reserves aan te houden. Daarom hebben we onderzoeksbureau Oberon gevraagd hiernaar onderzoek te doen. Op 17 december 20196 hebben we de uitkomsten van dit onderzoek naar uw Kamer verstuurd. Uit het onderzoek komt naar voren dat besturen hun reserves wel willen inzetten. Ze worstelen daarbij met de vraag hoe ze dat goed, verstandig en doelmatig kunnen doen. Ze vinden het bijvoorbeeld riskant om personeel aan te nemen van incidenteel geld. Reserves zijn immers incidenteel geld en personeelslasten zijn structureel.
Besturen noemen daarnaast de onvoorspelbaarheid van de bekostiging door het Rijk als belangrijke reden dat het niet lukt om scherp te begroten. Hierdoor valt de realisatie vaak hoger uit en lukt het niet om de reserves af te bouwen. We vereenvoudigen daarom de bekostiging. Zo vergroten we de voorspelbaarheid. Om reserves te laten afnemen moeten besturen minder voorzichtig en negatief begroten. Door een negatief resultaat wordt immers ingeteerd op de reserves. In het po en vo zijn schoolbesturen ook voorzichtig met het besteden van incidentele middelen aan personeel. Ook moeten besturen hun kennis over het nemen van verantwoorde risico's en het besteden van incidentele middelen vergroten.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de samenwerkingsverbanden over 2019 voor het eerst een negatief resultaat realiseerden van 1,1 miljoen euro. Hiermee worden mogelijke bovenmatige eigen vermogens weggenomen. Deze leden vragen of het geld wel op een doelmatige manier wordt besteed. Aangezien het doel niet moet zijn om eigen vermogens weg te werken, maar om onderwijsgeld op een doelmatige manier te besteden, zo merken deze leden op.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de VVD-fractie merken we op dat het goed te zien is dat de samenwerkingsverbanden bezig zijn met het afbouwen van de reserves. Dat is een goede ontwikkeling maar nog niet voldoende. Een groot deel van de samenwerkingsverbanden heeft een reserve boven de signaleringswaarde. Hierdoor blijft geld mogelijk onnodig op de plank liggen. Het is belangrijk dit geld in te zetten voor de ondersteuning van het kind. We zijn het met de leden eens dat het inzetten van middelen daarbij doelmatig moet zijn. Het is van belang dat het gesprek over het doelmatig inzetten van middelen gevoerd wordt binnen het samenwerkingsverband. De inspectie onderzoekt in haar rol of onderwijsmiddelen rechtmatig zijn aangewend.
De leden van de VVD-fractie lezen dat instellingen in het mbo over 2019 een fors positief resultaat van 63 miljoen euro hebben gerealiseerd. De positieve financiële resultaten zullen leiden tot een stijging van de reserves van de sector. De leden lezen dat de Minister van mening is dat de inzet het verlagen van reserves blijft. Op welke manier gaat de Minister dat vormgeven? Hoe zorgt de Minister ervoor dat onderwijsgeld binnen het mbo ook daadwerkelijk naar onderwijs gaat en niet wordt gebruikt om reserves te verhogen, zo vragen deze leden.
Wij zijn het met de leden eens dat onderwijsgeld zoveel mogelijk ten goede moet komen aan het onderwijs. Op welke wijze een bestuur haar middelen aanwendt is in eerste instantie aan het bestuur samen met de rvt en mr. Daartussen moet het goede gesprek over de begroting en het financiële beleid worden gevoerd. We dringen er sterk op aan bij de besturen dat zij kritisch naar hun vermogenspositie kijken en daarover het gesprek voeren met de rvt en mr. De signaleringswaarde mogelijk bovenmatig eigen vermogen dient in eerste instantie ook als instrument om dit gesprek te initiëren, mede onderbouwd door de jaarstukken waar toelichting wordt gegeven op de realisatie en begroting. Het mbo komt de komende jaren voor uitdagingen te staan zoals krimp en de doelen uit het klimaatakkoord. Ook ondervindt de sector nu de gevolgen van de coronacrisis. Het is daarom goed dat de sector financieel stabiel is, vanzelfsprekend zonder dat daarbij sprake is van een bovenmatig eigen vermogen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat in 2019 150 miljoen euro extra aan scholen in het po is overgemaakt in het kader van de aanpak van het lerarentekort. Hierdoor ligt het resultaat hoger dan in 2018, maar ook zonder het convenantsgeld is het resultaat meer dan begroot (39 miljoen euro) en ook meer dan in 2018. Wat is de reden dat ook zonder het convenantsgeld het resultaat in het po niet alleen hoger was dan verwacht, maar ook hoger dan in 2018? Komt dit doordat scholen laat duidelijkheid hebben gekregen over de middelen die zij ontvangen of is het een kwestie van realistischer begroten door de scholen?
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de CDA-fractie merken we op dat scholen de middelen laat in het jaar hebben gekregen. Het was daarom voor de besturen niet meer mogelijk om middelen in dat jaar in te zetten. Daarom is voor deze middelen gecorrigeerd in de kamerbrief. We zien echter nog steeds verschillen tussen de begroting en realisatie (ten opzichte van de totale bekostiging is er sprake van een verschil van 0,5%) waardoor de sector ook dit jaar geld overhoudt. Besturen noemen de onvoorspelbaarheid van de bekostiging als belangrijke reden voor dit verschil. Door middel van vereenvoudiging van de bekostiging en goede communicatie over loon- en prijsbijstelling helpen we schoolbesturen beter te begroten, waardoor het verschil tussen realisatie en begroting kleiner wordt en het scherper begroten, dat schoolbesturen steeds meer doen, ook beter bijdraagt aan het afbouwen van reserves. Er is geen specifieke reden aan te wijzen waarom het resultaat hoger is dan in 2018.
De leden van de CDA-fractie stellen dezelfde vraag voor het vo waar ook zonder convenantsgeld het resultaat hoger is dan begroot (maar wel minder hoog dan in 2018).
We zijn ons bewust dat in het vo het resultaat hoger is dan begroot. Er worden stappen gezet om dit verschil kleiner te maken. Besturen noemen de onvoorspelbaarheid van de bekostiging als belangrijke reden voor dit verschil. Door middel van vereenvoudiging van de bekostiging en goede communicatie over loon- en prijsbijstelling helpen we de schoolbesturen beter te begroten, waardoor het verschil tussen realisatie en begroting kleiner wordt en het scherper begroten, dat schoolbesturen steeds meer doen (en moeten blijven doen) ook beter bijdraagt aan het afbouwen van reserves.
De Ministers gaan er vanuit dat de scholen de loon- en prijsbijstellingen meenemen in hun begroting. Is er zicht op of scholen dit ook echt doen, of doen scholen dit nog te weinig en kan dit ook een verklaring zijn voor hogere resultaten dan begroot, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Op de vraag van de CDA-leden is ons antwoord dat er geen zicht is op hoe schoolbesturen hun begroting opstellen en in hoeverre zij rekening houden met de loon- en prijsbijstelling. Het is wel zo dat het de afgelopen jaren steeds zo is geweest dat de realisaties hoger uitvielen dan de begrotingen. Dit zou er op kunnen wijzen dat schoolbesturen deze loon-en prijsbijstelling nog te weinig in hun begroting opnemen.
De Ministers geven aan dat door beheerst negatief te begroten, mogelijk het bovenmatig eigen vermogen geleidelijk en gecontroleerd kan worden ingezet voor het onderwijs waarmee deze bovenmatig eigen vermogens naar beneden kunnen gaan. Kan worden aangegeven of scholen met bovenmatig eigen vermogens dit ook daadwerkelijk doen om hun eigen vermogen te verkleinen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de CDA-fractie het volgende. We constateren dat de schoolbesturen voor de komende periode negatieve rentabiliteitscijfers ramen (zie ook de continuiteitspara-graaf in de jaarverslagen). Dat betekent mogelijk dat schoolbesturen van plan zijn in te teren op hun reserves en de middelen daarbij in te zetten voor het onderwijs. Daarbij is ook zichtbaar dat er een verschil is tussen het geraamde resultaat en het daadwerkelijke resultaat, waarbij het daadwerkelijke resultaat vaak hoger uitvalt dan de raming.
De leden van de CDA-fractie vragen of de reserves op het mbo afgezet kunnen worden tegen de te verwachten krimp per instelling. Zo ja, kunnen deze gegevens mee gestuurd worden? In hoeverre is het inzetten op het verlagen van de reserves voor het mbo nog steeds een punt van aandacht als dit afgezet wordt tegen de te verwachten krimp, zo vragen de leden.
We zien dat instellingen in hun continuïteitsparagraaf inzicht geven in de verwachte financiële ontwikkeling voor de drie opvolgende jaren na het verslagjaar. Dat betekent dat instellingen voor de jaren 2020, 2021 en 2022 het eigen vermogen ramen. Hierin is echter nog niet het effect van de coronacrisis opgenomen. De verwachting is dat de coronacrisis in ieder geval op korte termijn de effecten van krimp iets voor zich uit zal schuiven. Om een koppeling te kunnen maken tussen krimp en het eigen vermogen dienen de besturen eerst de continuïteitsparagrafen aan te passen zodat de effecten in beeld kunnen worden gebracht. In het meest recente jaarverslag is het corona-effect nog niet meegenomen. Dit verwachten we op zijn vroegst terug te zien in de jaarstukken van boekjaar 2020.
De leden van de CDA-fractie merken op dat uit tabel 1 blijkt dat voor het po het aantal besturen is afgenomen met bovenmatig eigen vermogen van 628 in 2015 naar 590 in 2019, tegelijkertijd is het bovenmatig eigen vermogen toegenomen van in totaal 879 miljoen euro in 2015 naar 906 miljoen euro in 2019. Is dit laatste het gevolg van convenantsgelden van 150 miljoen euro of zijn er ook andere verklaringen?
De Inspectie schrijft in de Financiële Staat van het Onderwijs 2019 dat rentabiliteit van de schoolbesturen hoger is als gevolg van de convenants-middelen. Uit de analyse van de Inspectie blijkt dat voor alle bestuurs-groottes en -soorten er een daling van rentabiliteit plaatsvind als gecorrigeerd wordt voor de convenantsmiddelen. De convenantsmiddelen dragen dus bij aan de stijging van het eigen vermogen. Opvallend hierbij is dat voor het sbo en so geldt dat deze gecorrigeerd voor de convenantsmiddelen gemiddeld genomen een negatieve rentabiliteit realiseerden.
Wat is de verklaring dat in het vo het aantal besturen met bovenmatig eigen vermogen is gestegen, zo vragen de CDA-fractie leden.
Ook in het vo zien we dat de rentabiliteit van schoolbesturen is gestegen ten opzichte van vorig jaar, voornamelijk als gevolg van de convenantsmiddelen. Uit de Financiële Staat van het Onderwijs blijkt dat dit voor besturen in alle categorieën geldt. De stijging van rentabiliteit zal voor een aantal besturen hebben gezorgd dat zij daarmee boven de signalerings-waarde zijn uitgekomen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister in welke maand de besturen het geld ontvingen uit het convenant aanpak lerarentekort. Ook zonder het convenantsgeld was het resultaat in 2019 hoger dan begroot.
De besturen hebben de convenantsmiddelen in december 2019 ontvangen. Wij zijn ons ervan bewust dat het resultaat in 2019 hoger is dan begroot. Er is geen zicht op hoe schoolbesturen rekening houden met loon- en prijsbijstelling. Het is wel zo dat het de afgelopen jaren steeds zo is geweest dat de realisaties hoger uitvielen dan de begrotingen. Dit zou er op kunnen wijzen dat schoolbesturen deze loon- en prijsbijstelling nog te weinig in hun begroting opnemen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister om in de brief over de Financiële Staat van het Onderwijs 2019 nader in te gaan op de jarenlange trend van voorzichtige begrotingen en hogere resultaten en wat er wordt gedaan om zoveel mogelijk onderwijsgeld in de klas te krijgen.
In de kamerbrief over de Financiële Staat van het Onderwijs (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 175) gaan we in op de trend van negatief begroten en het verschil tussen begroting en realisatie. Net als de leden merken wij ook op dat het resultaat hoger uitvalt dan geraamd. Door middel van vereenvoudiging van de bekostiging en snelle communicatie over loon- en prijsbijstelling helpen we schoolbesturen beter te begroten, waardoor het verschil tussen realisatie en begroting kleiner wordt en het scherper begroten, dat schoolbesturen steeds meer doen (en moeten blijven doen) ook beter bijdraagt aan het afbouwen van reserves.
Hoe worden besturen gestimuleerd om scherpere begrotingen te maken of negatief te begroten om bovenmatige eigen reserves aan te wenden, zo vragen de D66-fractie leden.
We hebben de afgelopen periode de schoolbesturen een brief gezonden over het proces rondom de reserves en het bijbehorende handhavings-traject. Daarnaast heeft de inspectie de besturen waarvan het eigen vermogen boven de signaleringswaarde lag ook een brief gestuurd. In deze brief wordt de schoolbesturen gevraagd kritisch te kijken naar de reserves en samen met interne belanghebbenden een bestedingsplan op te stellen. Ook wordt de schoolbesturen verzocht zich in het jaarverslag te verantwoorden over de reserves.
De leden van de D66-fractie lezen dat de samenwerkingsverbanden een negatief resultaat boekten van 1,1 miljoen euro waardoor de bovenmatige eigen vermogens afnemen. Deze leden merken op dat dit geen forse stap is aangezien de bovenmatige reserve van 179 miljoen euro naar 175 miljoen euro is gegaan. Wat gaat de Minister doen om deze bovenmatige reserves sneller in beweging te krijgen aangezien samenwerkingsverbanden geen reserves hoeven aan te houden, zo vragen de leden.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de D66 fractie merken we op dat in de Kamerbrief Evaluatie en Verbeteraanpak Passend Onderwijs, van 4 november 2020 (Kamerstuk 31 497, nr. 371), is opgenomen samenwerkingsverbanden met een gezamenlijk plan moeten komen om de reserves doelmatig in te zetten. Als er geen goed plan komt of er is onvoldoende voortgang op het plan zal een algemene korting worden toegepast op de bekostiging van de samenwerkingsverbanden. Een individueel samenwerkingsverband krijgt het ingehouden bedrag terug als het een plan opstelt, afgestemd met de OPR en intern toezicht, om de reserves te verlagen.
De leden van de D66-fractie zien forse verschillen tussen de begroting en de resultaten in het mbo, hbo en universiteiten en vragen de Minister of daar een verklaring voor is.
We zien dat Mbo-instellingen de baten lijken te onderschatten. Dit hangt samen met de ontwikkeling van het studentenaantal. Instellingen houden namelijk rekening met een daling daarvan terwijl het afgelopen jaar een lichte stijging liet zien. Om te zorgen dat instellingen zo scherp mogelijk begroten is het belangrijk de voorspelbaarheid van de bekostiging te vergroten. Goede communicatie richting de instellingen over de bekostiging behoeft daarom blijvende aandacht.
Elke WO-instelling heeft in het jaarverslag verantwoording afgelegd aan de Raad van Toezicht en de medezeggenschap over de afwijking van de realisatie ten opzichte van de begroting. Grofweg zijn deze afwijkingen te verdelen in enerzijds hogere baten dan in de begroting was verwacht, bijvoorbeeld door een toename van de rijksbijdrage, van collegegeldinkomsten of extra onvoorziene inkomsten door de verkoop van een gebouw. En anderzijds door lagere lasten dan in de begroting opgenomen, bijvoorbeeld doordat vacatures niet tijdig vervuld zijn of plannen (zowel onderwijs-, onderzoeksgerelateerde als huisvestingsge-bonden plannen) niet volgens het geplande tijdpad konden worden uitgevoerd of in kosten lager uitvielen dan was ingeschat.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Inspectie van het Onderwijs benadrukt dat de signaleringswaarde voor het eigen vermogen geen norm is, maar een startpunt voor een gesprek aangezien een bestuur goede redenen kan hebben om tijdelijk eigen vermogen aan te houden. Deze leden vragen de Minister of deze aanpak ook van toepassing is op de samenwerkingsverbanden.
De vraag van de leden kunnen we met «ja» beantwoorden. De signale-ringswaarde is geen norm maar het startpunt van het gesprek. Wanneer het eigen vermogen boven de signaleringswaarde ligt moeten schoolbesturen zich hierover verantwoorden. Ofwel door goed aan te geven voor welke risico's of toekomstige investering de reserves zijn aangehouden. Voor de middelen waar geen goede onderbouwing voor is moet een plan gemaakt worden om dit af te bouwen. Als deze middelen niet worden afgebouwd, zal er worden gehandhaafd. Om handhaving mogelijk te maken is een wetswijziging noodzakelijk. Dit jaar wordt een wetsvoorstel voorbereid. Voor de samenwerkingsverbanden is, mede in het licht van het aantal schoolbesturen dat boven de signaleringswaarde ligt en het weinige risico dat samenwerkingsverbanden lopen, gekozen voor een aanvullende maatregel die is aangekondigd in de Kamerbrief Evaluatie en Verbeteraanpak Passend Onderwijs. Samenwerkingsverbanden moeten met een gezamenlijk plan komen om de reserves doelmatig in te zetten. Als er geen goed plan komt of er is onvoldoende voortgang op het plan zal er een algemene korting worden toegepast op de bekostiging van de samenwerkingsverbanden. Een individueel samenwerkingsverband krijgt het ingehouden bedrag terug als het een plan opstelt, afgestemd met de OPR en intern toezicht, om de reserves te verlagen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er geld bij besturen overbleef in 2019. Dit kwam onder meer omdat geld laat in het jaar beschikbaar werd gesteld aan de verschillende onderwijssectoren. De voornoemde leden lezen dat de Minister hoopt dat deze middelen in 2020 tot besteding komen. Deze leden vragen of dit ook wordt gecheckt. Zijn de besturen gebonden om deze middelen voor specifieke doeleinden te besteden? Of kan het verdwijnen in de lumpsum en reserves, zo vragen de leden.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie merken we op dat voor een deel van de middelen geldt dat deze verbonden zijn aan bestuurlijke afspraken. Overigens «verdwijnen» middelen niet in de lumpsum en/of reserves. In lijn met het convenant zijn afspraken gemaakt over hoe deze middelen door de besturen ingezet kunnen worden. We gaan ervan uit dat besturen zich aan de afspraken in dit convenant houden. In het po zijn de convenantsmiddelen meegenomen in de cao-afspraken. In het wetenschappelijk onderwijs zijn onder andere bestuurlijke afspraken gemaakt in het kader van de sectorplannen voor Beta/Techniek en Social Sciences & Humanities.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de signaleringswaarde vanaf verslagjaar 2020 een verplicht onderdeel wordt van de financiële verantwoording. Waarom voorziet de nieuwe signaleringswaarde als financiële bovengrens voor onderwijsinstellingen alleen in het afbouwen van publiek eigen vermogen en niet in het afbouwen van privaat eigen vermogen? Verwacht de Minister ook dat onderwijsinstellingen zich gaan richten op conversie van publiek eigen vermogen in privaat eigen vermogen? Waarom wel of waarom niet?
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie merken we op dat instellingen naast de publieke bekostiging die ze ontvangen, ook inkomsten uit andere bronnen verwerven. Die kunnen eveneens leiden tot vermogen. De voorschriften voorzien erin dat zij dat afzonderlijk kunnen boeken als private bestemmingsreserve of privaat bestemmingsfonds. De herkomst van die bronnen kan velerlei zijn. Naast inkomsten uit activiteiten zijn er ook scholen die inkomsten uit schenkingen of legaten van particulieren of gelijkgezinden kerkgenootschappen (in het geval van scholen met een religieuze denominatie) ontvangen.
In het primair onderwijs is het aandeel het grootst. Daar is het privaat eigen vermogen ongeveer 10% van het totaal eigen vermogen. Er zijn twee redenen om het privaat vermogen buiten beschouwing te laten. De inspectie ziet namens de overheid toe op de doelmatige inzet van publieke middelen. Daarmee ligt het voor de hand dat vermogen wordt begrensd tot het publieke vermogen. Daarnaast is het de vraag of een ingreep in de private middelen juridisch wel mogelijk is en of het niet strijdig zou zijn met de vrijheid van inrichting.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat de afbouw van te hoge financiële reserves, opgebouwd uit de lumpsumfinanciering en die bedoeld zijn voor de klas, niet wordt aangewend voor nieuwbouwplannen (die in het po in de regel voor rekening zijn van gemeenten). Hoe zorgt de Minister ervoor dat de afbouw van te hoge financiële reserves van onderwijsinstellingen niet wordt aangewend voor het financieren van het toch al drukke bestuurlijk middenveld rondom schoolbesturen? De leden vinden het belangrijk dat het geld uit de reserves op de juiste plek terecht komt. Hoe zorgt de Minister ervoor dat de afbouw van te hoge financiële reserves aansluit bij het aanpakken van de echte noden, zoals het lerarentekort?
De vragen van de leden doelen erop dat de schoolbesturen de middelen moeten inzetten voor het geven van onderwijs en het verbeteren van de kwaliteit van onderwijs waar nodig. Hierop kan worden toegezien omdat de schoolbesturen zich verantwoorden in het jaarverslag over de aanwending van middelen en of deze op de juiste plek, de echte noden, terecht komen. Daarbij verantwoorden zij zich ook naar belangrijke interne stakeholders zoals de raad van toezicht en de medezeggenschapsraad. De inspectie ziet namens de overheid toe op dat de middelen rechtmatig zijn aangewend. Nieuwbouw van huisvesting is inderdaad een gemeentelijke verantwoordelijkheid, de bekostiging van het primair onderwijs is daar niet voor bestemd.
Klopt het dat er ook steeds meer schoolbesturen zijn - met forse financiële reserves - die inmiddels geen rente meer ontvangen over hun financiële reserves, maar er rente over moeten betalen? Indien ja, hoe doelmatig vindt u dat, zo vragen de GroenLinks-fractie leden.
We hebben geen zicht op bij hoeveel procent van de besturen zich dit voordoet, maar ik ontvang inderdaad signalen dat er schoolbesturen zijn die daar mee te maken hebben. Sommige schoolbesturen kiezen er in deze gevallen voor om hun positieve tegoeden bij de schatkist aan te houden. Daar wordt geen negatieve rente gerekend. We zijn het met de leden eens dat het onwenselijk is als onderwijsgeld wordt besteed aan negatieve rentes als gevolg van een grote reserve. Dat onderstreept des te meer het belang om bovenmatige reserves af te bouwen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief met verbetervoor-stellen rondom passend onderwijs dat samenwerkingsverbanden per januari 2021 een plan moeten maken om reserves af te bouwen. Denkt de Minister er ook over na om dit soort afbouwplannen per januari 2021 te vragen bij schoolbesturen in het po en vo? Zo nee, waarom niet?
We hebben voor de samenwerkingsverbanden een uitzonderlijke en aanvullende maatregel opgesteld om de reserves terug te dringen. Dit heeft allereerst te maken met het zeer hoge aantal samenwerkingsverbanden waarvan het eigen vermogen boven de signaleringswaarde ligt (136 van 152 samenwerkingsverbanden). Daarnaast verschilt het risicoprofiel van samenwerkingsverbanden wezenlijk van dat van schoolbesturen waardoor het aanhouden van dergelijke bovenmatige reserves ook nog eens niet te legitimeren valt. Ook omdat het gaat om passend onderwijs en de middelen zijn bestemd voor ondersteuning van leerlingen. Dit alles noodzaakt mij nu al in te grijpen.
De situatie voor schoolbesturen in het po en vo is anders. Het aantal besturen met een eigen vermogen boven de signaleringswaarde is lager (590 van de 936 besturen in het po en 145 van 245 besturen in het vo).
Ook zijn de risico's van schoolbesturen gevarieerder. Daarom wordt aan een handhavingstraject gewerkt zodat vanaf 2024 bij schoolbesturen, die hun reserves niet kunnen verantwoorden en ook niet willen afbouwen, ingegrepen kan worden. Deze schoolbesturen moeten zich nu al verantwoorden over de stand van de reserves en dit bespreken met hun belangrijkste stakeholders. We vertrouwen erop dat door deze gesprekken een belangrijke stap wordt gezet naar het doelgericht inzetten van de bovenmatige reserves.
De leden van de GroenLinks-fractie lazen eerder dat de Minister de schoolbesturen een kans wil geven om de hoge reserves af te bouwen en pas als zij dit niet doen, gaat het Ministerie vanaf 2024 optreden (vanaf het boekjaar 2023). De voornoemde leden vinden dit vrij laat. Waarom wordt er niet eerder opgetreden? Waarom wordt de besturen niet een jaar gegeven om de reserves af te bouwen en wordt er opgetreden vanaf 2022 (vanaf het boekjaar 2021)? De voornoemde leden vinden het ook nog onduidelijk hoe de Minister gaat handhaven en sanctioneren als schoolbesturen zich er niet aan houden. Kan de Minister daar snel duidelijkheid over geven, zo vragen de leden.
We hebben op dit moment nog geen bevoegdheden binnen de onderwijswetten om op te treden tegen bovenmatige reserves. Wel wordt door de Onderwijsinspectie in het kader van signalerend toezicht, aan de hand van overschrijding van de signaleringswaarde, met schoolbesturen en samenwerkingsverbanden het gesprek aangegaan over bovenmatige reserves. Ook wordt een convenant gesloten met de samenwerkingsverbanden om te komen tot afroming van bovenmatige reserves.
Om daadwerkelijk handhavend te kunnen optreden is het noodzakelijk dat een wettelijke bevoegdheid wordt geïntroduceerd in de onderwijswetten. Daarom wordt dit jaar een wetsvoorstel voorbereid waarin een wettelijke grondslag wordt gecreëerd om tot een afdwingbare afbouw van reserves te komen. Het creëren van een gedegen wettelijke grondslag is een complexe aangelegenheid, hetgeen zorgvuldig dient te gebeuren en de nodige tijd vraagt.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de samenwerkingsverbanden over 2019 voor het eerst een negatief resultaat realiseerden. Weet de Minister waarom dit is? Kan hij hier verklaringen voor geven?
Naar aanleiding van deze vraag van de leden is geen specifieke reden aan te wijzen waarom de samenwerkingsverbanden een negatief resultaat hebben gerealiseerd. Er is in ieder geval meer uitgegeven dan aan middelen is binnengekomen. Dat betekent dat de samenwerkingsverbanden op de reserves interen. Dat is een goede ontwikkeling.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister de samenwerkingsverbanden vraagt in januari 2021 te komen met een plan om de reserves af te bouwen. Kan de Minister uitleggen wat de sancties zullen zijn als de plannen niet goed genoeg zijn? Worden dan alle samenwerkingsverbanden gekort? Welke maatstaven zijn er om te bepalen of het plan goed is of niet, zo vragen de leden.
We hebben gesteld dat als het gezamenlijke plan van de samenwerkingsverbanden niet goed is of de voortgang erop onvoldoende een algemene korting zal worden toegepast op de bekostiging van alle samenwerkingsverbanden. Voor het gezamenlijke plan zal onder andere gekeken worden of dit plan bijdraagt aan het afbouwen van de reserves, of dit op een doelmatige manier gebeurt en op welke wijze wij over de voortgang hierover worden geïnformeerd naast de gebruikelijke verantwoording via het jaarverslag. Als de algemene korting wordt toegepast, kan een individueel samenwerkingsverband het ingehouden bedrag terugkrijgen als het een plan opstelt, afgestemd met de OPR en intern toezicht, om de reserves te verlagen.
De leden van de SP-fractie vragen waar in zowel het po als het vo het convenantsgeld van 150 miljoen euro aan is uitgegeven. Kan de Minister hiervan een overzicht aan de Kamer doen toekomen, zo vragen de leden.
We hebben in het convenant afspraken gemaakt over hoe deze middelen ingezet kunnen worden. De besteding van het geld in het primair onderwijs is meegenomen in de gesprekken tussen de sociale partners over de arbeidsvoorwaarden in de lopende cao-onderhandelingen. In het voortgezet onderwijs is het de bedoeling dat de middelen uitgegeven werden ter verlichting van het lerarentekort en de werkdruk. Schoolbesturen in het vo zullen zich in het jaarverslag 2020 moeten verantwoorden over de besteding van deze middelen. Deze gegevens zullen na de zomer van 2021 beschikbaar komen.
De leden van de SP-fractie merken op dat de Minister spreekt over het doorzetten van een dalende trend vanaf 2016. Welke dalende trend bedoelt hij precies? Zowel het totale eigen vermogen als het mogelijk bovenmatig eigen vermogen en het aantal besturen met een mogelijk bovenmatig vermogen zijn sinds 2016 niet gedaald.
We zien bij de samenwerkingsverbanden de resultaten vanaf 2016 afnemen. Het resultaat in 2019 is zelfs negatief. Door dit resultaat neemt het eigen vermogen in 2019 voor het eerst af. Dat is een goede ontwikkeling maar nog niet voldoende. Deze dalende trend moet sterker worden doorgezet om het bovenmatige eigen vermogen bij de samenwerkingsverbanden te laten afnemen. Met de aanpak waarover u bent geïnformeerd in de kamerbrief Evaluatie en Verbeteraanpak Passend Onderwijs zorgen we er voor dat de samenwerkingsverbanden hier gezamenlijk werk van gaan maken.
De leden van de SP-fractie vragen zich af wat de status is van de maatregelen die de Minister wil treffen om bovenmatig eigen vermogen volgend jaar al terug te halen indien er geen of onvoldoende plannen zijn om dat geld te besteden? In hoeverre worden er eisen gesteld aan deze plannen en wordt voorkomen dat het bijvoorbeeld in overhead gestoken wordt in plaats van dat het bij leerlingen terecht komt?
We zullen u in de brief over de Financiële Staat van het Onderwijs informeren over de voortgang van het handhavingstraject.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie wat er met het geld gebeurt dat wordt teruggehaald. Vloeit dit geld terug naar de begroting OCW of wordt dit toegevoegd aan de algemene middelen? Geldt dit op termijn ook voor bovenmatig eigen vermogens van schoolbesturen, zo vragen de leden.
Naar aanleiding van de vragen van de leden geldt dat voor de samenwerkingsverbanden dat een algemene korting wordt toegepast wanneer een bestedingsplan ontbreekt of onvoldoende blijkt. Een individueel samenwerkingsverband kan dit ingehouden budget terug krijgen als bijzondere bekostiging wanneer ze met een plan komen om de reserves af te bouwen, afgestemd met de OPR en intern toezicht. Mocht een individueel samenwerkingsverband niet met een plan komen streef ik ernaar het ingehouden budget in te zetten binnen passend onderwijs.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister een overzicht in tabelvorm kan geven van het totale eigen vermogen van besturen po, vo, mbo, hbo, wo en samenwerkingsverbanden po en vo van 2015 tot en met 2019.
Het totale eigen vermogen per bestuur & per sector is te vinden in bijlage 1 van dit verslag van schriftelijk overleg7. Hier ziet u het totaal eigen vermogen per sector per jaar.
X 1 mln. |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
PO |
€ 3.025 |
€ 3.118 |
€ 3.234 |
€ 3.242 |
€ 3.427 |
VO |
€ 2.084 |
€ 2.143 |
€ 2.243 |
€ 2.346 |
€ 2.552 |
MBO |
€ 2.539 |
€ 2.616 |
€ 2.615 |
€ 2.712 |
€ 2.772 |
HBO |
€ 1.729 |
€ 1.639 |
€ 1.623 |
€ 1.745 |
€ 1.653 |
WO |
€ 3.510 |
€ 3.609 |
€ 3.702 |
€ 3.761 |
€ 3.790 |
TOTAAL |
€ 12.887 |
€ 13.126 |
€ 13.417 |
€ 13.806 |
€ 14.194 |
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Ministers melden dat de resultaten van de besturen in 2019 positief waren en er geld overbleef. Delen zij het oordeel van de leden dat de reserves in het onderwijs daarmee de afgelopen jaren steeds verder zijn toegenomen en dat dit ongewenst is? Horen de reserves niet in verhouding te staan met de risico's? Sparen met onderwijsgeld zou immers toch geen doel op zich mogen zijn? Moeten reserves niet omlaag nu deze onnodig hoog zijn?
Wij delen deze mening. Al enkele jaren lang zijn de reserves onnodig hoog op sectorniveau.
Ook de resultaten over 2019 laten zien dat onderwijsbesturen aan het eind van het jaar structureel geld over te houden. Zeker gezien de grote uitdagingen (zoals gelijke kansen of het lerarentekort) waar het onderwijs voor staat, kan het niet zo zijn dat onderwijsgeld niet wordt besteed. Reserves moeten in verhouding bekeken worden met o.a. de boekwaarde van de bezittingen van de instellingen. De Inspectie heeft een methode ontwikkeld om onnodig hoge reserves te identificeren. Er kunnen goede reden zijn om te sparen, maar inderdaad moet dat geen doel op zich zijn. Als er geen goede reden is voor het aanhouden van hoge reserves, spreekt het voor zich dat de reserves omlaag moeten. Overheidsgeld moet immers ten goede komen aan de kwaliteit van het onderwijs en niet onnodig op de plank blijven liggen.
De leden van de PvdA-fractie waarderen het hanteren van een signale-ringswaarde voor bovenmatig publiek eigen vermogen als een eerste stap in de goede richting. De Minister wilt de schoolbesturen echter de kans geven om de te hoge reserves af te bouwen, maar pas vanaf 2024 gaat OCW optreden als schoolbesturen hun te hoge reserves niet afbouwen (pas vanaf het boekjaar 2023!). De leden vinden dit echt te laat. Daarnaast is nog niet duidelijk hoe OCW gaat handhaven en sanctioneren indien schoolbesturen zich er niet aan houden. Kunnen beide bewindslieden hierover meer duidelijkheid verschaffen, zo vragen de leden.
Wij begrijpen dat 2024 nog ver weg is en klinkt. Op dit moment kennen de onderwijswetten echter nog geen bevoegdheden om op te treden tegen bovenmatige reserves. Wel wordt door de Onderwijsinspectie in het kader van signalerend toezicht, aan de hand van overschrijding van de signaleringswaarde, met schoolbesturen en samenwerkingsverbanden het gesprek aangegaan over bovenmatige reserves. Ook wordt een convenant gesloten met de samenwerkingsverbanden om te komen tot afroming van bovenmatige reserves. Om daadwerkelijk handhavend te kunnen optreden is het noodzakelijk dat een wettelijke bevoegdheid wordt geïntroduceerd in de onderwijswetten. Daarom wordt thans een wetsvoorstel voorbereid waarin een wettelijke grondslag wordt gecreëerd om tot een afdwingbare afbouw van reserves te komen. Het creëren van een gedegen wettelijke grondslag is een complexe aangelegenheid, hetgeen zorgvuldig dient te gebeuren en de nodige tijd vraagt. Het streven is om in de loop van het najaar 2021 een wetsvoorstel te kunnen consulteren
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 33 495, nr. 119 17
Po: primair onderwijs.
Vo: voortgezet onderwijs.
Wo: wetenschappelijk onderwijs.
Mbo: middelbaar beroepsonderwijs.
Hbo: hoger beroepsonderwijs.
Kamerstuk 35 300 VIII nr. 139.
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.