Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden - Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2019 (Incidentele suppletoire begroting inzake Urgenda-maatregelen) - Hoofdinhoud
Dit verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 35234 - Incidentele suppletoire begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2019 (Urgenda-maatregelen) i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2019 (Incidentele suppletoire begroting inzake Urgenda-maatregelen); Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden; Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden |
---|---|
Documentdatum | 30-09-2019 |
Publicatiedatum | 30-09-2019 |
Nummer | KST352343 |
Kenmerk | 35234, nr. 3 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2019-
2020
35 234
Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2019 (Incidentele suppletoire begroting inzake Urgenda-maatregelen)
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 30 september 2019
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 11 juli 2019 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 27 september 2019 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Ziengs
De griffier van de commissie,
Roovers
kst-35234-3 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2019
Kunt u aangeven welke instrumenten zijn geïnventariseerd in het kader van stap 6 van het integraal afwegingskader met betrekking tot het bepalen van het beste instrument en welke afweging u hier heeft gemaakt?
Bij de inventarisatie van de mogelijke instrumenten voor de gebouwde omgeving was leidend dat de maatregelen op korte termijn CO2-effect moeten kunnen sorteren. Daarom is er voor gekozen de Subsidieregeling Energiebesparing Eigen Huis (SEEH) opnieuw voor eigenaar-bewoners open te stellen. Deze regeling is in de afgelopen jaren succesvol gebleken en kan op korte termijn tot extra verduurzamingsmaatregelen en CO2-besparing leiden. Kern van de regeling is dat eigenaar-bewoners die hun woning met minimaal twee grote maatregelen isoleren, daarvoor ongeveer 20% van de kosten vergoed krijgen.
Niet elke eigenaar-bewoner zal echter al direct verdergaande verduurzamingsmaatregelen kunnen en willen nemen. Dat is de reden om aanvullend een programma te ontwikkelen voor eigenaar-bewoners gericht op het nemen van eenvoudige energiebesparende maatregelen. Er is voor gekozen dit via een specifieke uitkering voor gemeenten vorm te geven. De gemeente is daarbij vrij in de inrichting en uitvoering van de maatregelen. De vrijheid in inrichting en uitvoering maakt dat het programma kan aansluiten bij activiteiten die in gemeenten lopen (bijvoorbeeld de wijkgerichte aanpak).
Anders dan in de memorie van toelichting van de incidentele begroting is aangeven, wordt er niet voor gekozen een subsidieregeling voor bedrijven open te stellen. Dit onder meer omdat het niet mogelijk is een regeling op korte termijn binnen de staatssteunregels vorm te geven.
Op welke manier zijn de medeoverheden betrokken bij de te nemen extra maatregelen om aan de Urgenda-uitspraak te voldoen? Kunt u per categorie medeoverheden (provincies, gemeenten en waterschappen) aangeven of zij n.a.v. de Urgenda-uitspraak extra maatregelen nemen om de CO2-uitstoot te reduceren en zo ja, wat dit voor maatregelen zijn?
De in de brief van 28 juni 2019 (TK 32 813, nr. 34) aangekondigde maatregelen over de uitvoering van het Urgenda-vonnis worden nu uitgewerkt, bijvoorbeeld door aanpassing van wet- en regelgeving en/of de introductie van subsidieregelingen. Daarover vindt met maatschappelijke partijen en medeoverheden overleg plaats. Daar komt aan de orde welke rol zij (kunnen) spelen in de uitvoering. Specifiek voor de gebouwde omgeving krijgen gemeenten een centrale rol in het programma reductie energiegebruik. Zie daartoe het antwoord op vraag 13.
Hoe is precies tot het totaalbedrag van 183 miljoen euro voor de begroting BZK gekomen?
Gegeven de totale beschikbare middelen is, op basis van de in de brief van 28 juni jongstleden aangegeven criteria, een selectie van maatregelen gemaakt die in de gebouwde omgeving tot eind 2020 haalbaar zijn. Met het bedrag van 183 miljoen kan via hernieuwde openstelling van de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH) (90 mln.) en een programma gericht op energiebesparende maatregelen (93 mln.) een stap gezet worden naar verdere verduurzaming van de gebouwde omgeving. Dit budget en de daarmee te bereiken CO2-besparing is afgewogen tegen andere maatregelen.
Hoe is de onderverdeling tussen de SEEH en PRE regelingen precies tot stand gekomen?
Bij de verdeling tussen de SEEH en PRE is de afweging gemaakt wat op korte termijn haalbaar is. Gelet op de ervaringen in eerdere jaren is de verwachting dat een bedrag van 90 miljoen voor de SEEH voldoende is voor 2019 en 2020. Niet elke eigenaar-bewoner zal al direct verdergaande verduurzamingsmaatregelen kunnen nemen. Dat is de redenen om een programma te ontwikkelen gericht op reductie van energiegebruik bij eigenaar-bewoners. De verwachting is dat het bedrag van 93 miljoen voldoende is om een grootschalig programma vermindering energiegebruik te realiseren gericht op eenvoudige maatregelen door eigenaar-bewoners.
Op welke manier wordt gemonitord of deze extra middelen daadwerkelijk voldoende zijn?
Met de extra middelen wordt een stap gezet naar verdere verduurzaming van de gebouwde omgeving en moet tot 2020 extra CO2-reductie worden gerealiseerd. De beschikbare middelen zijn op dit moment leidend voor de maatvoering van de maatregelen. Daarbij is rekening gehouden met de haalbaarheid en uitvoering van deze maatregelen voor eind 2021 en daarmee de verwachte benutting van de middelen.
Kunt u aangeven of een ex-ante evaluatie is gedaan om de gevolgen van maatregelen in kaart te brengen, conform stap 7 van het integraal afwegingskader?
Er is bij de inventarisatie van de verschillende (mogelijke) maatregelen een inschatting gemaakt van de (mogelijke) effecten van de maatregelen. Het gaat dan bijvoorbeeld om inkomenseffecten, draagvlak, te verwachten CO2-reductie en maatschappelijke effecten. Daarnaast is de uitvoerbaarheid en realisatietermijn van de verschillende maatregelen meegewogen. Dit is een inschatting van het kabinet, gevalideerd door experts.
Kunt u per maatregel aangeven hoeveel hiermee de uitstoot van broeikasgassen wordt verminderd en wat daarmee de kostenefficiëntie is?
Per maatregel is het te verwachten effect afhankelijk van diverse factoren, waaronder de maatschappelijke partijen die een rol spelen in de uitvoering van de maatregelen, reacties van (buitenlandse) marktpartijen en de mate waarin de instrumenten die het kabinet ter beschikking stelt worden benut. Het kabinet heeft een indicatie gemaakt van de maximale potentiele emissiereductie die met de maatregelen kan worden gerealiseerd. Gegeven de verschillende onzekerheden is het waarschijnlijk dat niet van elke maatregel het maximale reductiepotentieel wordt gerealiseerd. Rekening houdend met deze onzekerheden, is de inschatting van het kabinet dat het totale pakket aan maatregelen leidt tot een reductie van circa 4 Mton CO2 in 2020. Dit betreffen dus geen doorgerekende effecten. Dit is een inschatting van het kabinet, gevalideerd door experts en waarbij zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van reeds bestaande onderzoeken van onder andere het PBL.
Voor de maatregelen waarvoor het Ministerie van BZK verantwoordelijk is gaat het daarbij om:
-
-Subsidieregeling Energiebesparing Eigen Huis (SEEH): 0,1 Mton.
-
-Programma reductie energiegebruik: 0,3 Mton.
Dit betreft een indicatie van de maximale potentiele emissiereductie voor de maatregelen.
Op welke wijze borgt u dat de middelen van de SEEH in 2019 tot uitputting komen, ook gegeven de kasschuif bij SEEH van 2019 naar latere jaren tijdens de VJN2019?
Voor 2019 is voor de SEEH 15 mln. gereserveerd. De inzet is om deze gereserveerde middelen ook in 2019 tot uitputting te laten komen. Via verschillende media en een brede publiekscampagne wordt door verschillende organisaties aandacht besteed aan de hernieuwde openstelling van de SEEH. De verwachting is dan ook dat er voldoende belangstelling van eigenaar-bewoners voor de regeling zal zijn.
Kunt u nader toelichten waarom SEEH alleen geldt voor eigenaar-bewoners, en niet bijvoorbeeld ook opengesteld wordt voor eigenaar-verhuurders?
Er is voor gekozen de uitgangspunten van de SEEH niet te wijzigen. De (bestaande) SEEH-subsidieregeling is bedoeld voor de particuliere koopsector, dat wil zeggen voor woningen waarin woningeigenaren zelf wonen en voor VvE's met koopwoningen. Dit houdt in dat voor een verhuurde woning geen subsidie kan worden aangevraagd. Voornaamste argument hiervoor is dat er al andere regelingen zijn voor energiebesparing in huurwoningen, zoals de investeringsaftrek in de verhuurder-heffing. Voor energiebesparing in de koopsector zijn er geen andere subsidieregelingen op rijksniveau.
Op welke wijze wordt geborgd dat de middelen die aan het Gemeentefonds worden toegevoegd ten behoeve van de PRE-regeling ook daadwerkelijk aan dit doel worden uitgegeven?
De middelen worden niet toegevoegd aan het Gemeentefonds, maar worden beschikbaar gesteld via een specifieke uitkering. De specifieke uitkering komt ten laste van de begroting van het Ministerie van BZK. Onderdeel van de verantwoording door decentrale overheden over de besteding van de financiële middelen is dat deze uitsluitend aan het doel (maatregelen gericht op reductie energiegebruik) kunnen worden besteed. De controlerend accountant van de decentrale overheid toetst de bijlage met specifieke uitkeringen die opgenomen is in de jaarrekening ook op dit aspect.
Wordt de PRE-regeling via het Gemeentefonds opgezet als een specifieke uitkering?
Ja.
Kunt u nader uiteenzetten op welke wijze het subsidiëren van private partijen via de PRE-regeling bijdraagt aan het nemen van energiebesparende maatregelen door bewoners?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is inmiddels de keuze gemaakt om de middelen via een specifieke uitkering aan gemeenten uit te keren. Er zal dus geen sprake zijn van directe subsidiëring van private partijen. Private partijen kunnen in de programma's die door de gemeenten worden opgezet naar verwachting wel een rol krijgen.
Kunt u uiteenzetten waarom ervoor is gekozen de PRE-regeling (deels) via gemeenten te laten lopen, in plaats van middelen direct aan bewoners beschikbaar te stellen?
De PRE-regeling is gericht op kleine maatregelen. Het gaat om zaken als het laten optimaliseren van CV-installaties, het aanbrengen van radiator-folie en het geven van voorlichting over energieverbruiksmanagers. Een landelijke regeling die direct beschikbaar is voor eigenaar-bewoners zou leiden tot hoge uitvoeringskosten gelet op het beschikbare bedrag per woning. Door de regeling via gemeenten te laten verlopen kunnen zij projecten opzetten waarmee huiseigenaren voorgelicht en gestimuleerd worden om energiebesparende maatregelen te nemen, en kunnen in de uitvoering ook schaalvoordelen behaald worden Daarbij kunnen deze maatregelen gepositioneerd worden als eerste stap in het verdergaand verduurzamen van de gebouwde omgeving, waarbij de gemeente een centrale rol heeft. De gemeente is daarbij vrij in de inrichting en uitvoering van de maatregelen. De vrijheid in inrichting en uitvoering maakt dat het programma kan aansluiten bij activiteiten die in gemeenten lopen (bijvoorbeeld wijkgerichte aanpak).
Kunt u aangeven waarom de PRE-regeling alleen is opengesteld ten behoeve van woningen en niet bijvoorbeeld ook voor panden met een kantoor- of zorgfunctie?
De PRE-regeling is uitsluitend gericht op eigenaar-bewoners, omdat de inschatting is dat daar door middel van bewustwording en voorlichting over het effect van eenvoudige maatregelen de grootste stappen gezet kunnen worden.
Dat betekent overigens niet dat er geen aandacht is voor gebruikers en eigenaren van panden met een kantoor- of zorgfunctie of andere functies. Zo is conform de afspraak in het Klimaatakkoord gewerkt aan een Kennisen Innovatieplatform voor het maatschappelijk vastgoed. Dit samenwerkingsverband tussen verschillende, bestaande kenniscentra start in het derde kwartaal van 2019 en zal bestuurders en eigenaren van maatschappelijk vastgoed (waaronder zorg, sport, monumenten en onderwijs) helpen bij het zetten van stappen richting energiezuinige gebouwen. Ook voor scholen lopen diverse programma's, zoals het Innovatieprogramma Aardgasvrije en Frisse Basisscholen en het programma Scholen besparen Energie. Sportverenigingen kunnen gebruik maken van de subsidieregeling Bouw en Onderhoud Sportaccommodaties en Sportmaterialen waarbinnen zij subsidie kunnen krijgen voor energiebesparende en energie opwekkende maatregelen.
Daarnaast verplicht het Activiteitenbesluit van de Wet Milieubeheer om nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk te voorkomen. Daarin is de verplichting vastgelegd om bij een jaarlijks verbruik van ten minste 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgasequivalent per inrichting alle energiebesparende maatregelen te realiseren met een terugverdientijd van kleiner of gelijk aan vijf jaar.
Kunt u nader ingaan op hoeveel CO2-reductie er met zowel de aanvullende middelen voor de SEEH als voor de PRE-regeling wordt beoogd?
Zie het antwoord op vraag 7.
In hoeverre kan het waterzijdig inregelen van CV-installaties ingeregeld worden in de vereisten van de certificeringsplicht van monteurs van gasverbrandingsinstallaties, in plaats van in een apart opleidings- en leertraject?
De certificeringsplicht voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties waarnaar wordt verwezen betreft een wettelijk stelsel dat specifiek gericht is op het reduceren van incidenten met koolmonoxide. Alleen werkzaamheden die een risico vormen op het vrijkomen van koolmo-noxide in een ruimte waar zich mensen kunnen bevinden vallen onder dit wettelijk stelsel. Voor het waterzijdig inregelen van CV-installaties geldt niet dat dat onder een wettelijke certificeringsplicht valt. Dat neemt echter niet weg dat de installatiebranche de mogelijkheid heeft om opleidings-en leertrajecten met elkaar te verbinden of te combineren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35 234, nr. 3 7