Brief regering; Bijlagenboek bij de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën - Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën - Hoofdinhoud
Deze bijlage(n) is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 35300 - Miljoenennota 2020.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën; Brief regering; Bijlagenboek bij de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën |
---|---|
Documentdatum | 17-09-2019 |
Publicatiedatum | 17-09-2019 |
Nummer | KST353002 |
Kenmerk | 35300, nr. 2 |
Commissie(s) | Financiën (FIN) |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal35 300 Nota over de toestand van 's rijks financiën
Nr. 2 Nota over de toestand van 's rijks financiënVergaderjaar 2019‒2020
INHOUDSOPGAVE
Blz.
1
Budgettaire kerngegevens en plafondtoetsen
4
1.1
Budgettaire kerngegevens
4
1.2
Plafondtoetsen
5
1.3
Aansluiting visuele samenvatting met begrotingen en bijlagen Miljoenennota
18
2
Uitgaven en niet-belastingontvangsten
20
3
Inkomstenkader
28
4
De belasting - en premieontvangsten
35
5
Toelichting op de belastingontvangsten
52
6
EMU-saldo
67
7
EMU-schuld
71
8
Overheids- en staatsbalans
74
8.1
Overheidsbalans
75
8.2
Staatsbalans
78
8.3
Balansen en het inzicht in de staat van de overheidsfinanciën
82
8.4
Methodebeschrijving staatsbalans
88
9
Fiscale regelingen
100
10
Toelichting op de fiscale regelingen
115
11
Normeringssystematiek Gemeentefonds en Provinciefonds
141
12
Overzicht risicoregelingen van het Rijk
145
13
Regeerakkoordmiddelen op de aanvullende post
149
14
Verbetering informatievoorziening in en rond begrotingen
152
15
Europese begrotingsregels
154
16
Horizontale toelichting
157
De
Koning
158
Staten Generaal
159
Hoge Colleges van Staat en Kabinetten
160
Algemene Zaken
162
Koninkrijksrelaties
163
Buitenlandse Zaken
165
Justitie en Veiligheid
166
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
168
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
170
Nationale Schuld (Transactiebasis)
173
Financiën
174
Defensie
176
Infrastructuur en Waterstaat
179
Economische Zaken en Klimaat
182
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
184
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
185
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
188
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
191
Sociale Verzekeringen
192
Premiegefinancierd Budgettair Plafond Zorg
194
Gemeentefonds
195
Provinciefonds
196
Infrastructuurfonds
197
Diergezondheidsfonds
199
Accres Gemeentefonds
200
Accres Provinciefonds
201
BES-fonds
202
Deltafonds
203
Prijsbijstelling
205
Arbeidsvoorwaarden
206
Koppeling Uitkeringen
207
Algemeen
208
Consolidatie
210
Homogene Groep Internationale Samenwerking
211
17
Verticale toelichting
216
De
Koning
218
Staten Generaal
219
Hoge Colleges van Staat en Kabinetten
221
Algemene Zaken
223
Koninkrijksrelaties
224
Buitenlandse Zaken
227
Justitie en Veiligheid
230
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
236
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
241
Nationale Schuld (Transactiebasis)
246
Financiën
249
Defensie
254
Infrastructuur en Waterstaat
257
Economische Zaken en Klimaat
261
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
268
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
271
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
279
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
284
Sociale Verzekeringen
285
Zorg
289
Gemeentefonds
294
Provinciefonds
299
Infrastructuurfonds
302
Diergezondheidsfonds
305
Accres Gemeentefonds
308
Accres Provinciefonds
310
BES-fonds
312
Deltafonds
313
Prijsbijstelling
315
Arbeidsvoorwaarden
317
Koppeling Uitkeringen
319
Algemeen
322
Consolidatie
323
Homogene Groep Internationale Samenwerking
333
1 BUDGETTAIRE KERNGEGEVENS EN PLAFONDTOETSEN
1.1 Budgettaire kerngegevens
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste budgettaire kerngegevens tot en met 2021, het laatste kabinetsjaar. Deze cijfers zijn gebaseerd op de Macro Economische Verkenning (MEV) van het Centraal Planbureau (CPB). Het kabinet verwacht in 2020 305,5 miljard euro aan inkomsten op te halen via belasting- en premieontvangsten. Dit is een stijging van 3,8 miljard euro ten opzichte van 2019. Er worden totale uitgaven verwacht van 302,1 miljard euro in 2020. Dit is een stijging van 12,7 miljard euro ten opzichte van 2019.
Tabel 1.1 Budgettaire kerngegevens
(in miljard euro, tenzij anders aangegeven)
2019
2020
2021
Inkomsten (belastingen en sociale premies)
301,7
305,5
311,3
Netto-uitgaven onder het uitgavenplafond
289,3
302,2
312,0
Rijksbegroting
138,2
143,5
147,0
Sociale zekerheid
80,9
85,2
87,8
Zorg
70,2
73,4
77,2
Overige netto-uitgaven relevant voor het EMU-saldo
0,1
0,0
0,4
Gasbaten
‒ 1,1
‒ 1,1
‒ 0,9
Zorgtoeslag
4,9
5,2
5,7
Werkgeversbijdrage kinderopvang
‒ 1,3
‒ 1,3
‒ 1,3
SDE+
‒ 1,7
‒ 2,4
‒ 2,6
Overig
‒ 0,7
‒ 0,5
‒ 0,5
Totale netto-uitgaven relevant voor het EMU-saldo
289,4
302,1
312,4
EMU-saldo centrale overheid
12,3
3,4
‒ 1,1
EMU-saldo decentrale overheden
‒ 1,5
‒ 1,5
‒ 1,5
Feitelijk EMU-saldo
10,8
1,9
‒ 2,6
Feitelijk EMU-saldo (in procenten bbp)
1,3%
0,2%
‒ 0,3%
EMU-schuld
397,3
397,3
401,9
EMU-schuld (in procenten bbp)
49,2%
47,7%
46,9%
Bruto binnenlands product (bbp)
808
833
857
Het feitelijk overschot van de centrale overheid daalt van 12,3 miljard euro in 2019 naar 3,4 miljard euro in 2020. Voor 2021 wordt een tekort verwacht van de centrale overheid van 1,1 miljard euro. De mede-overheden - onder andere de gemeenten, provincies en waterschappen - komen in deze jaren naar verwachting uit op een tekort van 1,5 miljard euro. Het totale EMU-saldo van de overheid komt daarmee naar verwachting uit op een overschot van 1,3 procent van het bbp in 2019 en 0,2 procent van het bbp in 2020. Voor 2021 wordt een tekort verwacht van 0,3 procent van het bbp.
1.2 Plafondtoetsen
Het kabinet stuurt in zijn begrotingsbeleid op uitgavenplafonds die voor de hele kabinetsperiode worden vastgested. Voor het overgrote deel van de rijksuitgaven geldt een uitgavenplafond. Het totale uitgavenplafond is onderverdeeld in drie deelplafonds: Rijksbegroting, Sociale Zekerheid en Zorg. Het kabinet toetst in de plafondtoetsen het verwachte uitgavenniveau aan het vooraf afgesproken uitgavenplafond voor de jaren van de kabinetsperiode. Het uitgavenplafond geeft de maximale ruimte weer voor uitgaven binnen de kabinetsperiode en hoeft niet maximaal benut te worden.
Tabel 1.2 Plafondtoetsing totaalplafond en deelplafonds
(in miljarden euro, - is onderschrijding)
2019
2020
2021
Totaal uitgavenplafond
Uitgavenplafond
289,7
302,2
312,0
Uitgavenniveau
289,3
302,2
312,0
Over-/onderschrijding
‒ 0,4
0,0
0,0
Plafond Rijksbegroting
Uitgavenplafond
136,9
142,6
146,0
Uitgavenniveau
138,2
143,5
147,0
Over-/onderschrijding
1,3
1,0
1,0
Plafond Sociale zekerheid
Uitgavenplafond
81,6
84,9
87,6
Uitgavenniveau
80,9
85,2
87,8
Over-/onderschrijding
‒ 0,7
0,3
0,2
Plafond Zorg
Uitgavenplafond
71,2
74,7
78,4
Uitgavenniveau
70,2
73,4
77,2
Over-/onderschrijding
‒ 1,0
‒ 1,3
‒ 1,2
Het totale uitgavenplafond laat voor 2019 een onderschrijding zien van 0,4 miljard euro. In de jaren 2020 en 2021 sluit het uitgavenplafond. De drie deelplafonds, die samen het totale uitgavenplafond vormen, laten zowel over- als onderschrijdingen zien.
Ontwikkeling uitgaven deelplafond Rijksbegroting
Tabel 1.3 Ontwikkeling uitgaven plafond Rijksbegroting
(in miljoenen euro, - is onderschrijding)
2019
2020
2021
2022
2023
2024
1
Uitgavenplafond bij Miljoenennota 2019
139.385
143.358
145.576
Aanpassingen van het uitgavenplafond n.a.v.:
2
Overboekingen met Sociale Zekerheid en Zorg
719
648
790
3
Loon- en prijsontwikkeling
‒ 255
‒ 667
‒ 755
4
Volumebesluit gas
‒ 110
‒ 350
‒ 270
5
Investeringsritme bereikbaarheid, defensie, en in=uittaakstelling
‒ 1.844
254
681
6
Klimaatakkoord
0
‒ 246
107
7
Woningmarkt
‒ 749
220
242
8
Pensioenakkoord
0
66
133
9
Overige uitgavenmutaties
‒ 226
‒ 722
‒ 468
10
Uitgavenplafond bij Miljoenennota 2020 (= 1 t/m 9)
136.921
142.562
146.036
11
Uitgaven bij Miljoenennota 2019
140.317
143.802
146.176
150.141
153.250
Uitgavenmutaties met aanpassing van het uitgavenplafond
12
Overboekingen met Sociale Zekerheid en Zorg (incl. GF/PF)
719
648
790
649
481
476
13
Loon- en prijsontwikkeling (incl. GF/PF en HGIS)
‒ 255
‒ 667
‒ 755
‒ 1.309
‒ 1.516
‒ 1.972
14
Publiek Private Samenwerking
‒ 277
‒ 313
‒ 255
‒ 287
179
169
15
Macro economische mutaties na de kabinetsperiode
0
0
0
‒ 261
‒ 94
‒ 85
16
Aanpassing investeringsritme bereikbaarheid, defensie, en in=uittaakstelling
‒ 1.844
254
681
610
515
1.113
17
Klimaatakkoord
0
59
107
92
77
‒ 11
18
Salderingsregeling
0
‒ 213
‒ 240
‒ 240
‒ 240
‒ 240
19
Scholingsaftrek
0
‒ 218
0
0
0
0
20
Overige uitgavenmutaties zonder beslag budgettaire ruimte
52
32
36
38
38
40
Uitgavenmutaties met beslag budgettaire ruimte
21
Gemeentefonds en Provinciefonds en BCF (excl. loon- en prijsontwikkeling)
84
371
421
168
369
389
22
HGIS (excl. loon- en prijsontwikkeling)
316
‒ 121
‒ 35
‒ 59
‒ 48
‒ 68
23
EU-afdrachten
‒ 213
‒ 898
‒ 20
‒ 18
‒ 16
‒ 14
24
Rente
‒ 196
‒ 831
‒ 898
‒ 689
‒ 689
‒ 689
25
Winstafdracht DNB en dividend staatsdeelnemingen
‒ 181
‒ 128
‒ 296
‒ 447
‒ 37
214
26
Capaciteitsdoelstellingen NAVO
10
42
249
358
406
461
27
Rechtspraak en Openbaar Ministerie
61
78
75
70
60
50
28
Prognosemodel justitiële ketens
78
155
167
0
0
0
29
Asielketen
15
134
146
134
112
100
30
Afpakopbrengsten en Boeten en Transacties
6
‒ 18
‒ 62
‒ 101
‒ 101
‒ 101
31
Leerlingenramingen en bètatechniek
96
112
80
90
99
105
32
Klimaatakkoord
150
200
295
270
210
205
33
Woningmarkt
0
250
250
250
250
0
34
Eindejaarsmarge (incl. GF/PF en HGIS)
776
13
0
0
0
0
35
In=uittaakstelling
‒ 776
‒ 13
0
0
0
0
36
Invulling in=uittaakstelling
220
0
0
0
0
0
37
Kasschuiven
‒ 713
476
‒ 40
350
98
‒ 170
38
Reservering digitale veiligheid
0
201
32
2
2
2
39
Extrapolatie uitgaven
0
0
0
0
0
130.901
40
Diversen
‒ 261
139
102
111
134
112
41
Uitgaven bij Miljoenennota 2020 (= 11 t/m 40)
138.184
143.546
147.008
149.922
153.537
156.833
42
Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Miljoenennota 2019 (= 11-1)
932
444
600
43
Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Miljoenennota 2020 (= 41-10)
1.263
985
972
De toets op het deelplafond Rijksbegroting laat in de Miljoenennota 2020 een verwachte overschrijding van het plafond zien van 985 miljoen euro in 2020. In de Miljoenennota 2019 werd de overschrijding voor dat jaar nog ingeschat op 444 miljoen euro. De huidige overschrijding is een gevolg van zowel aanpassingen van de uitgaven als van het uitgavenplafond. Deze worden onder de tabel toegelicht.
Aanpassingen van het uitgavenplafond
Het plafond Rijksbegroting wordt, conform de begrotingsregels, aangepast voor enkele mutaties. Er zijn aanpassingen van het plafond die gelijk zijn aan mutaties in de uitgaven. Dit zijn in het geval van het plafond Rijksbegroting onder andere de overboekingen met de plafonds Sociale Zekerheid en Zorg, de loon- en prijsbijstelling en de aanpassing voor het investeringsritme bereikbaarheid en defensie. Deze uitgavenmutaties waarvoor het plafond wordt aangepast worden verder uitgesplitst in de tabel onder ‘uitgavenmutaties met aanpassing van het uitgavenplafond’ en worden onder dat kopje verder toegelicht.
Er zijn ook aanpassingen van het uitgavenplafond die niet gepaard gaan met een even grote uitgavenmutatie. In deze gevallen wordt het uitgavenplafond door het kabinet bijgesteld om de beschikbare ruimte onder het uitgavenplafond aan te passen waardoor er meer of minder budgettaire ruimte onder het plafond resteert. Dit is het geval bij het volumebesluit gas, het pensioenakkoord, een deel van de mutaties die samenhangen met het Klimaatakkoord en bij de middelen voor woningmarkt.
In de begrotingsregels is opgenomen dat besluiten over het volume van gaswinning onder het uitgavenplafond gedekt worden. De technische uitwerking hiervan is dat het uitgavenplafond neerwaarts wordt bijgesteld waardoor er minder ruimte resteert onder het uitgavenplafond.
Dit voorjaar heeft het kabinet een Klimaatakkoord en Pensioenakkoord gesloten (zie hoofdstuk 2), en daarvoor heeft het kabinet het uitgavenplafond aangepast. Om het Pensioenakkoord mogelijk te maken, geeft het kabinet meer uit dan voorzien bij Regeerakkoord. Ook schuift het kabinet voor het Klimaatakkoord tussen uitgaven en inkomsten. Zo wordt er 305 miljoen euro aan lastenverlichtende maatregelen gedekt met ruimte onder het uitgavenplafond in 2020 en worden bepaalde uitgaven gedekt aan de lastenkant (zie verderop). Het aanpassen van het uitgavenplafond en het inkomstenkader is een bewuste keuze. Hoewel er op korte termijn meer wordt uitgegeven dan voorzien, staan hier op langere termijn hogere inkomsten en lagere uitgaven tegenover. Bovendien zijn vanuit maatschappelijk oogpunt de akkoorden belangrijke stappen om Nederland duurzaam te maken en te zorgen voor toekomstbestendig pensioenstelsel. Daarnaast zet het kabinet ook de ruimte die in 2019 ontstaat, in latere jaren in voor de woningmarkt.
Uitgavenmutaties met aanpassing van het uitgavenplafond
Overboekingen van de deelplafonds Sociale Zekerheid en Zorg leiden tot een opwaartse bijstelling van de uitgaven onder het deelplafond Rijksbegroting. Deze bijstelling van de uitgaven is gelijk aan de plafondaanpassing hiervoor. Het betreft hier voornamelijk overboekingen naar het Gemeentefonds en het Provinciefonds. Hierbij gaat het onder meer om de middelen voor jeugdzorg en de overheveling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2019 voor de overgehevelde budgetten van Wmo en Jeugd (187 miljoen euro structureel) naar de algemene uitkering van het Gemeentefonds.
De loon- en prijsontwikkeling is lager dan geraamd in de Miljoenennota 2019. Dit leidt tot een neerwaartse bijstelling van de uitgaven aan deze post, en een neerwaartse aanpassing van het uitgavenplafond die gelijk is aan de mutatie in de uitgaven.
In het geval van een Publiek Private Samenwerking (PPS) kan sprake zijn van een budgettair neutrale omzetting van (kas)budget in (meerjarige) beschikbaarheidsbudgetten. Dit is het geval bij het gebruik van Design, Build, Finance and Maintain-contracten (DBFM) voor de A24 Blankenburgverbinding en de A16 Rotterdam. Als het kabinet kiest voor een DBFM-constructie wordt het gereserveerde budget voor de projecten aangepast aan het betaalritme van het contract. In plaats van hoge investeringen in een korte periode wordt er een lagere gebruiksvergoeding betaald over een veel langere periode. Conform de begrotingsregels wordt het uitgavenplafond evenredig met de uitgavenmutatie aangepast.
Een andere post uitgavenmutaties die geen effect hebben op de beschikbare ruimte onder het plafond zijn de macro-economische mutaties na de kabinetsperiode. Volgens de begrotingsregels worden deze uitgavenmutaties namelijk niet betrokken in de besluitvorming. Zo wordt voorkomen dat deze beslag leggen op de budgettaire ruimte van het volgende kabinet. Het betreft hier vooral de macro-economische doorwerking op de middelen voor de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) en de rente.
Het kabinet heeft in het Regeerakkoord een investeringsimpuls gegeven aan de bereikbaarheid en defensie. In de jaren 2018 tot en met 2020 is er voor bereikbaarheid incidenteel een bedrag van 2 miljard euro beschikbaar gesteld en vanaf 2021 100 miljoen euro per jaar. Voor Defensie is structureel 1,5 miljard euro beschikbaar gesteld. De ministers van Infrastructuur en Waterstaat en Defensie vertalen deze ambities naar de concrete aanschaf van materiaal, bestuurlijk afspraken en projectplannen. Onderuitputting op enkele projecten in 2018 heeft vorig jaar geleid tot een kasschuif naar latere jaren. Deze zijn technisch verwerkt door het inboeken van een in=uittaakstelling in 2020 en 2021. Bij Voorjaarsnota 2019 is er een risico op onderuitputting van deze budgetten voor 2019 gesignaleerd. De afgelopen periode is gebruikt om de projectportefeuille van Infrastructuur en Waterstaat en Defensie te analyseren. Hierbij is het risico op onderuitputting verder in kaart gebracht en is bezien welke mogelijkheden voorhanden zijn om de programmering, raming en realisatie van alle projecten te optimaliseren. Hieruit blijkt dat een ander kasritme nodig is dan verondersteld ten tijde van het Regeerakkoord. De investeringsmiddelen worden op basis van deze analyse daarom eenmalig in het op dit moment meest realistische kasritme geplaatst. Daarbij worden middelen geschoven uit de jaren 2019-2021 naar latere jaren. In 2019 wordt er vanuit de begroting van Infrastructuur en Waterstaat 1,5 miljard euro doorgeschoven naar latere jaren en voor Defensie 300 miljoen euro. Hierbij wordt ook de eerder vermelde technische verwerking van de in=uittaakstelling tegengeboekt.
Zoals eerder vermeld worden een aantal klimaatuitgaven gedekt via de lastenkant. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanschafsubsidie elektrisch vervoer, mobiliteitsmaatregelen en verduurzaming van huurwoningen. Deze correcties vallen niet onder de standaardgronden voor het aanpassen van het uitgavenplafond en inkomstenkader, maar worden genomen om op een efficiënte en voor iedereen betaalbare en haalbare manier de opgave van 49 procent minder broeikasgassen in 2030 ten opzichte van 1990 te behalen.
De salderingsregeling duurzame elektriciteit blijft een fiscale regeling die behouden blijft tot 2023, daarna geleidelijk wordt afgebouwd en na 2030 komt te vervallen. Er komt geen subsidievariant. Hiervoor is een plafondcorrectie nodig om de gereserveerde reeks uit de uitgavenramingen te halen. Tevens wordt het inkomstenkader gecorrigeerd om het fiscale alternatief in te passen.
De fiscale regeling aftrek van scholingsuitgaven wordt een jaar langer dan oorspronkelijk beoogd gecontinueerd. Daarom wordt het bedrag dat in 2020 gereserveerd staat bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor een uitgavenregeling ter vervanging van de aftrek van de scholingsuitgaven afgeboekt ter compensatie van derving van fiscale inkomsten. Het betreft een budgettair neutrale schuif tussen het uitgavenplafond en het inkomstenkader waarbij zowel het uitgavenplafond als het inkomstenkader gecorrigeerd wordt.
De post overige uitgaven mutaties zonder budgettair beslag bestaat uit enkele kleinere correcties van het uitgavenplafond Rijksbegroting. Deze post bevat onder meer een correctie voor de schade-uitkeringen van de exportkredietverzekeringen (EKV). Bij de revisie van de nationale rekeningen verwerkt het CBS de schade-uitkeringen van de exportkredietverzekeringen als financiële transacties. Pas bij het sluiten van de polis wordt de schade geboekt ten laste van het uitgavenplafond.
Uitgavenmutaties met beslag budgettaire ruimte
De hoogte van de uitgaven van het Rijk werkt via de normeringssystematiek door in de indexatie van het Gemeentefonds, Provinciefonds en in het plafond van het Btw-compensatiefonds (BCF). De actualisatie van het uitgavenbeeld voor 2019 en verder laat een stijging zien voor deze fondsen als gevolg van hogere uitgaven door het Rijk. Ook is er een toename van de grondslag van de fondsen als gevolg van overhevelingen van middelen voor onder andere jeugd en klimaat. De lagere uitgaven aan lonen prijzen van de Rijksoverheid werken ook door naar de decentrale overheden. De loon- en prijsontwikkeling van de decentrale overheden is in tabel Ontwikkeling uitgaven plafond Rijksbegroting onderdeel van de totale loon- en prijsbijstelling (regel 13). In bijlage 11 ‘Normeringssystematiek’ worden de geldstromen naar de decentrale overheden verder toegelicht.
De ODA-middelen binnen de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) zijn, conform de reguliere systematiek, bijgesteld op basis van de groeiverwachting van het BNI van het CPB. Ook is de toerekening aan ODA van de kosten van de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen met ingang van 2019 herijkt. Daarnaast is een verbetering van de toerekeningssystematiek doorgevoerd. Dit leidt tot een transparantere, schokbestendigere en doelmatigere toerekening.
De post EU-afdrachten is een saldo van verschillende uitgavenmutaties. De Spring Forecast 2019 van de Europese Commissie leidt o.a. door een hogere raming van het BNI tot hogere afdrachten. Eerder is op de Aanvullende Post hiervoor een structurele reservering van 100 miljoen euro getroffen. Deze reservering wordt nu voor een deel ingezet en het resterende deel van de reservering valt vrij. Daarnaast is de raming onder meer incidenteel verlaagd in 2020 met 810 miljoen euro als gevolg van de recent door de Europese Commissie gepresenteerde ontwerpbegroting 2020.
De raming van de rentelasten wijzigt als gevolg van geactualiseerde rentestanden in de MEV-raming van het CPB en doordat de verwachte financieringsbehoefte is geactualiseerd.
De nieuwste winstramingen van de staatsdeelnemingen leiden tot een hogere dividendraming. Ook de raming van de winstafdracht DNB is aangepast naar aanleiding van de meest recente winstraming.
Het kabinet heeft zijn politieke intentie om structureel te investeren in een aantal prioritaire capaciteiten, die aansluiten op de capaciteitendoelstellingen van de NAVO, bevestigd. In lijn met deze intentieverklaring wordt hiervoor extra geld, oplopend tot 461 miljoen euro in 2024, vrijgemaakt. Structureel wordt er 162 miljoen euro extra per jaar ingezet.
Door het uitblijven van baten van het inmiddels stopgezette digitaliseringsprogramma «Kwaliteit en Innovatie» en vanwege de autonome terugloop van het aantal zaken, kampt de Rechtspraak met een tekort. Daarnaast wordt het nog niet ingevulde deel van de taakstelling Rutte II voor het Openbaar Ministerie (OM) teruggedraaid.
De uitkomsten van het Prognosemodel Justitiële Ketens zijn budgettair verwerkt. De raming van de capaciteitsbehoefte in de justitiële ketens wordt verwerkt in de diverse uitgavenramingen op de begroting van het ministerie van Justitie en Veiligheid, voor de jaren 2019-2021, waaronder voor het Openbaar Ministerie en de forensische zorg.
Voor een stabiele financiering van de asielketen wordt structureel circa 100 miljoen euro beschikbaar gesteld. Hierdoor kan het operationele proces beter worden ingericht en kunnen de doorlooptijden in de asielketen verder worden teruggebracht. In 2020 komt het totaal aan extra middelen voor de asielketen uit op 134 miljoen, onder andere door de budgettaire verwerking van de asielramingen. De raming van de afpakopbrengsten wordt vanaf 2020 structureel verhoogd en per jaar op hetzelfde niveau gebracht. Het ministerie van Justitie en Veiligheid draagt een deel van het risico als de raming niet wordt gerealiseerd. Tevens is de raming voor boeten en transacties geactualiseerd.
Op de Algemene Post is een reservering gemaakt om de betrouwbaarheid van de digitale samenleving te waarborgen.
Meer leerlingen en studenten nemen deel aan het onderwijs dan geraamd bij de Miljoenennota 2019. De onderwijsinstellingen worden gecompenseerd voor de kosten die hierdoor ontstaan. Hiervoor wordt vanaf 2019 55 miljoen euro beschikbaar gesteld tot structureel 64 miljoen euro. Daarbovenop wordt structureel 41 miljoen euro vrijgemaakt voor bèta-techniek in het hoger onderwijs. De taakstelling van structureel 161 miljoen euro op de OCW-begroting wordt structureel ingevuld door de niet-wettelijk verplichte loon- en prijsbijstelling tranche 2019 op onderwijs en onderzoek niet uit te keren.
Het kabinet heeft bij de aanbieding van het ontwerp-klimaatakkoord en bij de eerste reactie op de doorrekening van het ontwerp-klimaatakkoord een pakket aan maatregelen aangekondigd. Voor de uitvoering van deze maatregelen is bij Voorjaarsnota geld gereserveerd op de aanvullende post. Deze middelen worden toegevoegd aan de departementale begrotingen.
Een bedrag van 1 miljard euro wordt in de vorm van een rijksbijdrage beschikbaar gesteld voor het realiseren van woningbouw op specifieke locaties. Het bedrag is mede bedoeld voor de ontsluiting van de infrastructuur van deze woningbouwlocaties. Daarnaast kan een deel van het extra geld worden ingezet voor de bekostiging van noodzakelijke maatregelen in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Het extra geld wordt verdeeld in vier tranches van 250 miljoen euro in de jaren 2020 tot en met 2023. De rijksbijdrage wordt als specifieke uitkering vertrekt aan gemeenten voor het realiseren van woningen en de daar bijhorende infrastructuur. Het geld wordt op de aanvullende post gereserveerd en wordt onder voorwaarde van een bestedingsplan overgeheveld naar de begroting van BZK.
Bij de Voorjaarsnota 2019 hebben departementen een deel van de in 2018 niet bestede middelen middels de Eindejaarsmarge doorgeschoven naar 2019. Als tegenhanger van deze Eindejaarsmarge is daarbij ook een in=uittaakstelling geboekt. De gedachte hierachter is dat er aan het einde van dit jaar in dezelfde mate als eind 2018 sprake zal zijn van onderbesteding op de begrotingen. Bij de Miljoenennota 2020 is deze in=uittaakstelling voor 2019 deels ingevuld.
Bij Voorjaarsnota zijn middelen geschoven tussen 2019 en latere jaren. Het gaat onder andere om kasschuiven van middelen voor warme sanering van de varkenshouderij, de Belastingdienst en de Dienst Justiële Inrichtingen. De kasschuif van middelen voor de Wereldbank maakt onderdeel uit van de reeks HGIS.
Onder de post Extrapolatie zijn de uitgaven voor het jaar 2024 vastgesteld.
De post Diversen bevat het saldo van de, veelal kleine, resterende uitgavenmutaties op de departementale begrotingen. De forse neerwaartse bijstelling van deze post in 2019 is vooral het gevolg van overboekingen van de departementale begrotingen van de Rijksbegroting naar het Gemeentefonds en het Provinciefonds.
Ontwikkeling uitgaven deelplafond Sociale Zekerheid
Tabel 1.4 Ontwikkeling uitgaven plafond Sociale Zekerheid
(in miljoenen euro; - is onderschrijding)
2019
2020
2021
2022
2023
2024
1
Uitgavenplafond bij Miljoenennota 2019
81.705
84.838
87.523
Aanpassingen van het uitgavenplafond n.a.v.:
2
Overboekingen met Rijksbegroting en Zorg
‒ 31
‒ 79
‒ 78
3
Loon- en prijsontwikkeling
‒ 136
‒ 381
‒ 679
4
Conjuncturele effect WW en Bijstand
38
128
276
5
Pensioenakkoord
2
389
845
6
Pensioenakkoord (taakstelling)
‒ 100
7
WIA en LBZ
1
3
‒ 198
8
Overige uitgavenmutaties
8
18
18
9
Uitgavenplafond bij Miljoenennota 2020 (= 1 t/m 8)
81.586
84.916
87.606
10
Uitgaven bij Miljoenennota 2019
81.232
84.865
87.498
90.251
93.952
11
Overboekingen met Rijksbegroting en Zorg
‒ 31
‒ 79
‒ 78
‒ 76
‒ 76
‒ 75
12
Loon- en prijsontwikkeling
‒ 136
‒ 381
‒ 679
‒ 1.038
‒ 1.536
‒ 1.950
13
WW en Bijstand
38
128
276
336
385
441
14
Pensioenakkoord (plafondcorrectie)
2
389
845
914
601
357
15
WIA en LBZ (plafondcorrectie)
1
3
‒ 198
‒ 269
‒ 266
‒ 280
16
Plafondcorrecties (overige uitgaven)
8
18
18
18
‒ 12
18
17
AOW
‒ 89
‒ 65
‒ 105
‒ 141
‒ 148
‒ 127
18
Wajong
‒ 103
‒ 120
‒ 142
‒ 117
‒ 120
‒ 122
19
Ziektewet
55
76
72
88
90
89
20
Kindregelingen
30
76
87
96
102
94
21
Herstel niet-automatisch herstarten WKB
215
255
50
50
50
50
22
Dekking herstel niet-automatisch herstarten WKB
‒ 39
‒ 70
‒ 24
‒ 51
‒ 56
‒ 50
23
Arbeidsongeschiktheid
25
69
80
60
26
27
24
Pensioenakkoord
0
0
100
100
100
100
25
Loonkostenvoordeel
‒ 132
‒ 70
‒ 70
‒ 60
‒ 55
‒ 52
26
Kasschuiven plafond Sociale Zekerheid
‒ 94
25
41
14
‒ 2
16
27
In= uittaakstelling
‒ 13
0
0
0
0
0
28
Eindejaarsmarge
13
0
0
0
0
0
29
Overige mutaties
‒ 53
85
76
80
119
101
30
Extrapolatie
0
0
0
0
0
97.672
31
Uitgaven bij Miljoenennota 2020 (= 10 t/m 30)
80.928
85.204
87.847
90.257
93.153
96.309
32
Over-/onderschrijding uitgavenplafond bij Miljoenennota 2019 (= 10-1)
‒ 473
28
‒ 25
33
Over-/onderschrijding uitgavenplafond bij Miljoenennota 2020 (= 31-9)
‒ 659
288
241
Bij Miljoenennota 2020 is sprake van onderschrijding van het uitgavenplafond Sociale Zekerheid van 659 miljoen euro voor 2019. In 2020 wordt een overschrijding verwacht van 288 miljoen euro en in 2021 een overschrijding van 241 miljoen euro. Bij Miljoenennota 2019 was er sprake van een verwachte onderschrijding van het uitgavenplafond Sociale Zekerheid van 473 miljoen euro in 2019, een overschrijding van 28 miljoen euro in 2020 en een onderschrijding van 25 miljoen euro in 2021.
In de begrotingsregels van dit kabinet is afgesproken het uitgavenplafond aan te passen voor de loon- en prijsontwikkeling en voor het conjuncturele effect van de WW en bijstand. De uitgaven aan de WW zijn meerjarig naar boven bijgesteld, hoofdzakelijk vanwege de door het CPB hoger voorspelde werkloosheid. De uitgaven aan de bijstand zijn meerjarig naar beneden bijgesteld. Omdat de opwaartse bijstelling op de WW groter is dan de neerwaartse bijstelling op de bijstand wordt het uitgavenplafond per saldo naar boven bijgesteld. Tevens wordt het uitgavenplafond aangepast voor overboekingen met uitgavenplafonds Rijksbegroting en Zorg en voor statistische correcties, waarbij de correcties voor het pensioenakkoord en voor de mutaties van de WIA en LBZ afzonderlijk vermeld staan.
De uitgaven aan de AOW zijn naar beneden bijgesteld ten opzichte van eerdere verwachtingen voor 2019. De bijstelling wordt vooral verklaard door een lager aantal AOW’ers, hetgeen samenhangt met de nieuwe CBS-bevolkingsprognose. Het aantal AOW’ers viel in 2018 lager uit dan verwacht, omdat de sterfte in 2018 hoger uitviel dan het CBS verwachtte. Dit werkt meerjarig door omdat het aantal AOW'ers hierdoor ook in latere jaren naar verwachting lager uitkomt dan ten tijde van de Miljoenennota 2019 werd geraamd.
Op basis van realisatiegegevens van het UWV zijn de verwachte uitkeringslasten Wajong neerwaarts bijgesteld. Dit komt onder andere doordat er meer Wajongers werken dan verwacht, wat zorgt voor een lagere gemiddelde uitkering, en doordat de verwachte uitstroom uit de Wajong structureel hoger is dan eerder geraamd.
De tegenvaller op de Ziektewet wordt veroorzaakt door een opwaartse bijstelling van het aantal ZW-uitkeringen. Ten opzichte van eerdere verwachtingen heeft vooral de ontwikkeling van het aantal ziektejaren van flexwerkers doorgezet. Daarnaast is de werkloosheidsraming van het CPB ten opzichte van de begroting opwaarts bijgesteld. Naar verwachting neemt hierdoor het aantal zieke werklozen in de Ziektewet toe.
De uitgaven aan de kindregelingen (AKW, KOT en WKB) zijn opwaarts bijgesteld. De bijstelling in de AKW is grotendeels het gevolg van een hoger aantal kinderen volgens de laatste bevolkingsprognose van het CBS, met name door een opwaartse bijstelling van het migratiesaldo. De bijstelling van de KOT is het gevolg van een sterkere toename van het gebruik van kinderopvang dan verwacht. De uitgaven aan de WKB komen hoger uit doordat, naast de hogere bevolkingsprognose, de inkomensontwikkeling neerwaarts is bijgesteld.
De Belastingdienst is er bij een onderzoek naar het niet-gebruik van de WKB achter gekomen dat er een groep mensen is die ten onrechte geen WKB heeft ontvangen. Het kabinet gaat deze omissie herstellen voor de periode vanaf 2013 tot en met het lopende toeslagjaar. Dit leidt tot incidentele uitgaven van in totaal naar verwachting 420 miljoen euro verdeeld over 2019 en 2020.
De gevolgen van het herstel van het niet-automatisch herstarten van de WKB zijn voor een deel ook structureel (50 miljoen euro), omdat de uitvoering ook naar de toekomst toe wordt aangepast.
De dekking van de kosten bestaat voor 2019 uit meevallers in het algehele beeld van SZW. De dekking voor 2020 bestaat onder andere uit een incidenteel overschot in 2020 op de middelen voor de transitievergoeding (overgeboekt van de aanvullende post) en uit ruimte die was ontstaan doordat de RA-maatregel bij de kinderopvangtoeslag in de eerste jaren minder kostte dan eerder was voorzien. Omdat de dekking deels in andere jaren staat, zijn de middelen via een budgetschuif naar 2020 geschoven. In eerste instantie werd dekking voor de structurele component gevonden in het eenmalig niet-indexeren van de WKB in 2020.
Het kabinet heeft voor de zomer besloten het kindgebonden budget alsnog te indexeren (63 miljoen euro). Het budgettaire probleem wat hierdoor is ontstaan, wordt deels gedekt op de SZW-begroting en deels uit beschikbare ruimte in het uitgavenbeeld.
De tegenvaller op de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen wordt voornamelijk veroorzaakt door een stijging van het aantal uitkeringen Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). De doorstroom uit de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) naar de IVA valt hoger uit dan eerder verwacht. Bij de WGA is een tegenovergesteld effect zichtbaar, daar daalt het volume. Omdat de IVA een duurdere regeling is, levert dit per saldo een tegenvaller op.
Het kabinet heeft met de sociale partners een pensioenakkoord gesloten over de vernieuwing van het pensioenstelsel, een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd, een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen en over een pakket maatregelen op het gebied van duurzame inzetbaarheid (Tweede Kamer, 2018-2019, 32 043, nr. 457). Het pensioenakkoord heeft gevolgen voor de begroting van 2020 en de jaren daarna. Het temporiseren van de verhoging van de AOW-leeftijd leidt tot hogere uitgaven aan de AOW en lagere uitgaven aan andere uitkeringsregelingen zoals de bijstand, WW en arbeidsongeschiktheid. Per saldo leidt dit tot hogere uitgaven. Ook wordt de RVU-heffing versoepeld, wat leidt naar verwachting tot hogere uitkeringslasten van de WW. Daarnaast stelt het kabinet incidenteel 800 miljoen euro beschikbaar (200 miljoen per jaar vanaf 2021) zodat sociale partners afspraken kunnen maken over het faciliteren van langer doorwerken. Aan de uitgavenkant wordt de temporisering deels gedekt met middelen uit de Wet tegemoetkomingen loondomein. De budgettaire uitwerking van de aanpassing van de koppeling aan de levensverwachting is nog niet zichtbaar in de begroting omdat deze pas later effect zal hebben.
Daarnaast vallen de uitgaven aan het Loonkostenvoordeel (LKV) lager uit dan eerder vanuit werd gegaan. Dit volgt uit de realisatiecijfers van de Belastingdienst.
De kasschuiven sinds Miljoenennota 2019 betreffen onder andere een schuif wegens de herziening Bbz. Door een aanpassing in de raming wordt de vrijval van middelen in 2020 ingezet voor de uitgaven in latere jaren. Daarnaast blijkt uit de uitvoeringstoets van het wetsvoorstel Vereenvoudiging Wajong dat sommige onderdelen pas per 2021 uitvoerbaar zijn waardoor het budget verschuift. Ook is er een kasschuif van de RA-middelen voor de Veranderopgave Inburgering.
Onder de post overige mutaties valt onder andere een incidentele meevaller op de compensatie dagloon doordat de dekking van de compensatie in 2019 lager uitvalt dan verwacht. Daarnaast is er een meevaller op de Participatiewet door veranderingen in prijs en volume. In latere jaren ontstaat er een tegenvaller door onder andere een tegenvaller op de WAZO (Wet Arbeid en Zorg).
Ontwikkeling uitgaven deelplafond Zorg
Tabel 1.5 Ontwikkeling uitgaven plafond Zorg
(in miljoenen euro; - is onderschrijding)
2019
2020
2021
2022
2023
2024
1
Uitgavenplafond bij Miljoenennota 2019
71.940
76.121
80.335
Aanpassingen van het uitgavenplafond n.a.v.:
2
Overboekingen met Rijksbegroting en Sociale Zekerheid
‒ 687
‒ 569
‒ 712
3
Loon- en prijsontwikkeling
‒ 80
‒ 838
‒ 1.259
4
Uitgavenplafond bij Miljoenennota 2020 (= 1 t/m 3)
71.173
74.713
78.364
5
Uitgaven bij Miljoenennota 2019
71.438
75.629
79.766
83.917
88.953
6
Overboekingen met Rijksbegroting en Sociale Zekerheid
‒ 687
‒ 569
‒ 712
‒ 574
‒ 406
‒ 401
7
Loon- en prijsontwikkeling
‒ 80
‒ 838
‒ 1.259
‒ 1.907
‒ 2.552
‒ 3.228
8
Actualisering Zvw
‒ 558
‒ 496
‒ 296
‒ 296
‒ 296
‒ 296
9
Actualisering Wlz
‒ 71
‒ 71
‒ 71
‒ 71
‒ 71
‒ 71
10
Ramingsbijstelling opleidingen
‒ 225
‒ 176
‒ 86
‒ 150
‒ 110
‒ 80
11
Jeugdhulp
350
190
290
190
0
0
12
Ramingsbijstelling geneesmiddelen
‒ 120
‒ 160
‒ 230
‒ 230
‒ 230
‒ 230
13
Nominaal en onverdeeld Zvw
‒ 72
‒ 40
‒ 83
‒ 72
‒ 63
‒ 60
14
Ambulantisering ggz-domein
50
50
50
60
60
60
15
Taakstelling MSZ
0
40
75
75
75
75
16
Tariefherijking verpleeghuiszorg
0
‒ 87
‒ 87
‒ 87
‒ 87
‒ 87
17
Ramingsbijstelling Wlz
4
‒ 116
‒ 273
‒ 322
‒ 331
‒ 325
18
Tegenvaller Wlz
190
0
0
0
0
0
19
Extrapolatie
0
0
0
0
0
94.060
20
Diversen
‒ 38
89
72
158
105
150
21
Uitgaven bij Miljoenennota 2020 (=5 t/m 20)
70.180
73.443
77.154
80.692
85.047
89.566
22
Over-/onderschrijding uitgavenplafond bij Miljoenennota 2019 (= 5-1)
‒ 502
‒ 492
‒ 569
23
Over-/onderschrijding uitgavenplafond bij Miljoenennota 2020 (= 21-4)
‒ 993
‒ 1.270
‒ 1.210
De uitgaven onder plafond Zorg voor het begrotingsjaar 2020 zijn 2,2 miljard euro lager geraamd dan in de Miljoenennota 2019. Dit hangt voor 1,4 miljard euro samen met technische factoren, namelijk de overboekingen met de deelplafonds Rijksbegroting en Sociale Zekerheid, en de aanpassingen als gevolg van nieuwe CPB ramingen van de loon- en prijsontwikkeling. Het restant verschil van 0,8 miljard euro hangt vooral samen met beschikbaar gekomen realisatiecijfers. De grootste post betreft de actualisering van de Zvw-uitgaven (neerwaartse bijstelling 0,5 miljard euro). Hierna worden de verschillende mutaties meer in detail toegelicht.
Plafondaanpassingen
Het uitgavenplafond Zorg wordt verlaagd als gevolg van overboekingen naar het uitgavenplafond Rijksbegroting. Dit betreft onder meer middelen voor én de overheveling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2019 voor de al eerder overgehevelde budgetten van Wmo en Jeugd (187 miljoen structureel) naar de algemene uitkering van het Gemeentefonds. Verder is, ten opzichte van de CPB-raming bij Miljoenennota 2019, de raming van loon- en prijsontwikkeling in de zorg op basis van nieuwe CPB-ramingen naar beneden bijgesteld. Het uitgavenplafond Zorg is hiervoor conform begrotingsregels gecorrigeerd.
Bijstelling uitgaven
Op basis van voorlopige realisatiecijfers over 2018 van het Zorginstituut Nederland zijn de uitgaven onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) geactualiseerd. De uitgaven op diverse sectoren zijn in 2018 lager uitgevallen dan geraamd. Vanaf 2019 worden structureel lagere uitgaven verwerkt in de begroting. Het gaat dan onder meer om aanpassingen van 63 miljoen bij geneesmiddelen, 57 miljoen bij hulpmiddelen, 47 miljoen bij grensoverschrijdende zorg en in totaal 99 miljoen bij diverse sectoren in de overige eerstelijnszorg. Daarnaast zijn ook op basis van de eerste voorlopige realisatiecijfers over 2019 de Zvw-uitgaven voor 2019 en 2020 geactualiseerd. Op basis van deze cijfers zijn de totale Zvw-uitgaven in 2019 met 222 miljoen euro verlaagd en in 2020 met 200 miljoen euro.
Op basis van voorlopige realisatiegegevens over 2018 van het Zorginstituut en de NZa zijn de uitgaven onder de Wet langdurige zorg (Wlz) geactualiseerd. Dit betreft het structureel verwerken van de vrijval van de resterende herverdelingsmiddelen Wlz-kader over 2018 (130 miljoen), lagere opbrengsten van de eigen bijdragen Wlz in 2018 (25 miljoen), en een aantal overige actualisaties (33 miljoen).
De uitgaven aan medische (vervolg)opleidingen zijn in 2019 en verder naar verwachting lager dan eerder geraamd. Het Capaciteitsorgaan constateert dat er steeds meer artsen in opleiding tot specialist (aios) in deeltijd werken. Deze trend zet naar verwachting de komende jaren door. Tevens leiden ziekenhuizen minder gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel op dan waarmee in de raming van het Capaciteitsorgaan rekening is gehouden.
Gemeenten zijn nog niet in staat geweest om de transitie- en transformatiedoelen van de decentralisatie van de Jeugdhulp binnen een termijn van vier jaar te realiseren. Er is sprake van een volumestijging en uitgavenstijging. Daarvoor komt het kabinet de gemeenten de komende jaren tegemoet.
De uitgaven aan geneesmiddelen zijn in 2019 en verder naar verwachting lager dan eerder geraamd. Dit leidt tot een neerwaartse bijstelling van de uitgaven aan geneesmiddelen van 120 miljoen in 2019 oplopend tot 230 miljoen in 2021 (additioneel bij de actualisatie van geneesmiddelen van 63 miljoen).
De post nominaal en onverdeeld betreft niet ingezette middelen voor Voorwaardelijke Toelating en het verlagen van de beschikbare groeiruimte voor diverse Zvw-sectoren (niet zijnde hoofdlijnenakkoord-sectoren of genees- en hulpmiddelen).
Middels het Hoofdlijnenakkoord ggz en de Juiste Zorg op de Juiste Plek wordt binnen het ggz-domein ingezet op ambulantisering van de zorg. Dit leidt tot meer zorg in het gemeentelijk domein, zowel voor beschermd wonen als voor begeleiding.
De laatste twee tranches van een taakstelling op de medisch-specialistische zorg uit het regeerakkoord Rutte I worden gedekt binnen het Uitgavenplafond Zorg.
De tarieven voor de verpleeghuiszorg worden op basis van een advies van de NZa herijkt.
In de raming van de Wlz-uitgaven is rekening gehouden met een jaarlijkse volumegroei van de uitgaven. Op basis van actualisatiegegevens wordt de raming van de volumegroei met 52 miljoen euro verlaagd in 2020 oplopend tot 165 miljoen euro vanaf 2021. Daarnaast wordt de raming van het beroep op aanspraken voor dagbesteding, vervoer en huishoudelijke hulp neerwaarts bijgesteld (83 miljoen euro structureel). Deze ramingsbijstelling van de Wlz-uitgaven op de begroting was mogelijk zonder het Wlz-kader bij te stellen.
Op grond van uitvoeringsinformatie en advies van de NZa worden de gereserveerde herverdelingsmiddelen 2019 van 200 miljoen euro volledig en structureel beschikbaar gesteld en wordt het Wlz-kader vanaf 2019 structureel aanvullend met 270 miljoen euro verhoogd. Dekking van de aanvullende middelen wordt vanaf 2019 gevonden in een schuif vanuit de wijkverpleging (80 miljoen euro structureel) en vanaf 2020 in de middelen die aan de contracteerruimte worden toegevoegd als gevolg van de aanzuigende werking van het kwaliteitskader (190 miljoen euro structureel). Er resteert in 2019 een incidentele tegenvaller van 190 miljoen euro.
De uitgavenstanden in 2024 zijn geëxtrapoleerd op basis van de uitgavenstanden in 2023.
De post diversen betreft onder meer een neerwaartse bijstelling van de opbrengsten van het eigen risico met 40 miljoen euro. Extra middelen voor uitvoerende taken van gemeenten als gevolg van de invoering van de Wet verplichte ggz (20 miljoen euro), extra middelen voor zorgkantoren voor de implementatie van het kwaliteitskader Verpleeghuiszorg (10 miljoen euro), en middelen voor de nieuwe Wet zorg en dwang die per 2020 in werking treedt (10 miljoen euro).
1.3 Aansluiting visuele samenvatting met begrotingen en bijlagen Miljoenennota
De visuele samenvatting bij de Miljoenennota biedt een toegankelijk overzicht van de belangrijkste cijfers voor het Miljoenennotajaar. Deze presentatie verschilt op een aantal punten van de begrotingssystematiek zoals die wordt gehanteerd in de rest van de Miljoenennota en haar bijlagen. Deze bijlage behandelt de samenhang tussen de cijfers uit de visuele samenvatting en de rest van de Miljoenennota en geeft deze aansluiting weer in tabel 1.6.
De visuele samenvatting gaat uit van een netto-uitgavenbegrip; dat wil zeggen, de (bruto)uitgaven (tabel 2.2 in bijlage 2) verminderd met de zogenaamde niet-belastingontvangsten (tabel 2.3 in bijlage 2). Dit zijn ontvangsten die tot de uitgavenkant van de begroting worden gerekend, waaronder boete-opbrengsten, leges en teruggevorderde toeslagen.
Een ander verschil in presentatie tussen de visuele samenvatting en de Miljoenennota betreft de individuele begrotingsposten. De visuele samenvatting gaat uit van een thematische indeling die niet exact aansluit bij de afzonderlijke begrotingshoofdstukken. Zo wordt het Btw-compensatiefonds in de visuele samenvatting samengevoegd met het Gemeentefonds en het Provinciefonds, terwijl het begrotingstechnisch wordt verantwoord op de begroting van Financiën. Een meer complex voorbeeld is de verwerking van de middelen bestemd voor internationale samenwerking (HGIS = homogene groep internationale samenwerking). In de visuele samenvatting worden al deze middelen gegroepeerd onder de uitgavenpost ‘Buitenlandse Zaken/Internationale Samenwerking’, omdat het minsiterie van Buitenlandse Zaken deze middelen coördineert. In de begrotingssystematiek worden deze middelen echter toegewezen aan verschillende begrotingshoofdstukken, zoals die van Justitie en Veiligheid en Defensie. Het overzicht van de toewijzing van deze middelen is terug te vinden in tabel 2.9 in bijlage 2.
Tabel 1.6 Aansluiting visuele samenvatting met begrotingen en bijlagen Miljoenennota 2020
2020
Bron
Inkomsten
305,51
Tabel 4.4.2
Uitgaven
302,15
Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt
85,81
Plafond S totaal begrotings- en premiegefinancierd
85,20
Tabel 2.6 bijlagen MN
Plafond R Sociale Zekerheid en Werkgelegenheid
0,61
Tabel 2.5 bijlagen MN
Zorg
82,18
Plafond Z totaal begrotings- en premiegefinancierd
73,44
Tabel 2.7 bijlagen MN
Plafond R Volksgezondheid, Welzijn en Sport
3,51
Tabel 2.5 bijlagen MN
Plafond R Volksgezondheid, Welzijn en Sport
5,24
Hoofdstuk 16 artikel 8.1 en 8.3
af: HGIS Volksgezondheid, Welzijn en Sport
0,00
Tabel 2.9 bijlagen MN
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
39,12
Plafond R Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
39,18
Tabel 2.5 bijlagen MN
af: HGIS Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0,06
Tabel 2.9 bijlagen MN
Gemeentefonds, Provinciefonds en Btw-compensatiefonds
34,21
Plafond R Gemeentefonds en accres Gemeentefonds
28,28
Tabel 2.5 bijlagen MN
Plafond R Provinciefonds en accres Provinciefonds
2,51
Tabel 2.5 bijlagen MN
Btw-compensatiefonds
3,43
Hoofdstuk 9 artikel 6
Buitenlandse Zaken en Internationale Samenwerking
13,05
Plafond R Buitenlandse Zaken
9,57
Tabel 2.5 bijlagen MN
af: HGIS Buitenlandse Zaken
1,44
Tabel 2.9 bijlagen MN
bij: totale plafondrelevante uitgaven Internationale Samenwerking (HGIS)
4,93
Tabel 2.9 bijlagen MN
Justitie en Veiligheid
11,80
Plafond R Justitie en Veiligheid
11,83
Tabel 2.5 bijlagen MN
af: HGIS Justitie en Veiligheid
0,03
Tabel 2.9 bijlagen MN
Defensie
10,56
Plafond R Defensie
10,77
Tabel 2.5 bijlagen MN
af: HGIS Defensie
0,21
Tabel 2.9 bijlagen MN
Infrastructuur en Waterstaat
8,87
Plafond R Infrastructuur en Waterstaat
8,90
Tabel 2.5 bijlagen MN
af: HGIS Infrastructuur en Waterstaat
0,03
Tabel 2.9 bijlagen MN
bij: plafond R Infrastructuurfonds
0,00
Tabel 2.5 bijlagen MN
Rentelasten
4,78
Rentelasten staatsschuld
4,85
Hoofdstuk 9A artikel 11
Rentelasten schatkistbankieren
‒ 0,07
Hoofdstuk 9A artikel 12
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
5,46
Plafond R Binnenlandse Zaken
5,40
Tabel 2.5 bijlagen MN
Plafond R Koninkrijksrelateis
0,02
Tabel 2.5 bijlagen MN
Economische Zaken en Klimaat
4,79
Plafond R Economische Zaken en Klimaat
4,82
Tabel 2.5 bijlagen MN
af: HGIS EZK
0,03
Tabel 2.9 bijlagen MN
Financiën
1,70
Plafond R Financiën
5,24
Tabel 2.5 bijlagen MN
af: Btw-compensatiefonds
3,43
Hoofdstuk 9B artikel 6
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
1,28
Plafond R Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
1,32
Tabel 2.5 bijlagen MN
af: HGIS LNV
0,03
Tabel 2.9 bijlagen MN
Gas
‒ 1,05
Tabel 1.1 Budgettaire kerngegevens
Overig
‒ 0,42
Tabel 1.1 Budgettaire kerngegevens
-
1.Totaal inkomsten
305,51
Budgettaire kerngegevens, poster en visuele samenvatting
-
2.Totale netto-uitgaven relevant voor het EMU-saldo
302,15
Budgettaire kerngegevens, poster en visuele samenvatting
-
3.EMU-saldo centrale overheid (=1-2)
3,36
Tabel 1.1 Budgettaire kerngegevens
2 UITGAVEN EN NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
Deze bijlage biedt een overzicht van de verschillende manieren waarop de uitgaven en de niet-belastingontvangsten van de overheid worden weergegeven. De overheidsuitgaven kunnen op kasbasis, maar ook op transactiebasis worden geregistreerd. In het eerste geval worden betalingen geboekt in de periode waarin betaling plaatsvindt, in het tweede geval de periode waarin rechten en verplichtingen zijn ontstaan. Op de departementale begrotingen worden de uitgaven op kasbasis geregistreerd: welke bedragen worden van de bankrekeningen van het Rijk afgeschreven. Bij het saldo van de overheid (EMU-saldo) wordt niet uitgegaan van de uitgaven op kasbasis, maar op transactiebasis: de uitgaven worden geboekt in de periode waarin rechten en verplichtingen zijn ontstaan. Bij de tabellen hieronder worden de gebruikte begrippen verder toegelicht.
Tabel 2.1. bevat alle netto-uitgaven van de Rijksoverheid: de optelsom van de uitgaven minus de niet-belastingontvangsten. Om de uitgaven te beheersen is er een uitgavenplafond. De uitgaven mogen het uitgavenplafond niet overschrijden. Het uitgavenplafond is gesplitst in drie deelplafonds: het plafond Rijksbegroting, het plafond Sociale Zekerheid en het plafond Zorg. De meeste netto-uitgaven vallen onder een van de drie plafonds. Er zijn echter ook uitgaven en ontvangsten die niet onder een plafond vallen, deze worden de niet-plafondrelevante uitgaven genoemd.
In het bovenste deel van de tabel zijn de uitgaven uitgesplitst in de begrotingsgefinancierde en de premiegefinancierde uitgaven. De begrotingsgefinancierde uitgaven worden betaald uit belastingen en zijn de optelling van alle uitgaven en niet-belastingontvangsten op de departementale begrotingen. Dit zijn de uitgaven waarvoor het parlement autorisatie verleent door de begrotingen aan te nemen. Naast de begrotingsgefinancierde uitgaven zijn er ook premiegefinancierde uitgaven. De uitgaven aan zorg en sociale zekerheid worden voor een groot deel gefinancierd uit sociale premies. In het onderste deel van de tabel zijn de begrotings- en premiegefinancierde uitgaven per plafond opgeteld.
Tabel 2.1 Netto-uitgaven naar type en plafond
(in miljoenen euro)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
bron
Begrotingsgefinancierde netto-uitgaven
Plafond Rijksbegroting
123.797
138.184
143.546
147.008
149.922
153.537
156.836
Tabel 2.5
Plafond Sociale Zekerheid
22.049
22.678
23.864
24.250
24.709
25.299
25.935
Tabel 2.6
Plafond Zorg
7.595
2.292
2.450
2.450
2.460
2.388
2.401
Tabel 2.7
Netto-uitgaven buiten het uitgavenplafond
9.939
18.556
21.016
21.674
29.139
31.449
33.542
Tabel 2.8
Totaal begrotingsgefinancierde netto-uitgaven
163.380
181.709
190.876
195.381
206.231
212.674
218.715
Tabel 2.4
Premiegefinancierde netto-uitgaven
Plafond Sociale Zekerheid
56.577
58.250
61.340
63.597
65.548
67.854
70.374
Tabel 2.6
Plafond Zorg
63.067
67.888
70.993
74.705
78.231
82.660
87.165
Tabel 2.7
Totaal premiegefinancierde netto-uitgaven
119.643
126.138
132.334
138.302
143.780
150.513
157.539
Totaal netto-uitgaven
283.024
307.847
323.209
333.683
350.011
363.187
376.254
Plafond Rijksbegroting
123.797
138.184
143.546
147.008
149.922
153.537
156.836
Tabel 2.5
Plafond Sociale Zekerheid
78.625
80.928
85.204
87.847
90.257
93.153
96.309
Tabel 2.6
Plafond Zorg
70.662
70.180
73.443
77.154
80.692
85.047
89.566
Tabel 2.7
Totaal netto-uitgaven onder het uitgavenplafond
273.084
289.291
302.194
312.010
320.871
331.738
342.712
Netto-uitgaven buiten het uitgavenplafond
9.939
18.556
21.016
21.674
29.139
31.449
33.542
Tabel 2.8
Totaal netto-uitgaven
283.024
307.847
323.209
333.683
350.011
363.187
376.254
Tabel 2.2 geeft alle uitgaven zoals die vermeld zijn in de individuele begrotingshoofdstukken van de Rijksbegroting. In die hoofdstukken zelf zijn de uitgaven verdeeld over verschillende beleids- en niet-beleidsartikelen, maar in de tabel wordt alleen het totaal per hoofdstuk weergegeven. Deze tabel bevat dus alle geraamde uitgaven waarvoor het parlement goedkeuring geeft door het betreffende begrotingswetvoorstel aan te nemen. Deze uitgaven worden daarom ook wel de begrotingsgefinancierde uitgaven genoemd. Voor vrijwel alle begrotingshoofdstukken geldt dat de genoemde bedragen ook de raming is van wat de rijksoverheid op kasbasis denkt te gaan uitgeven. Alleen voor het begrotingshoofdstuk van Nationale Schuld geldt dat die begroting deels op transactiebasis wordt opgesteld. Omdat inzicht wordt gegeven in de uitgaven en verderop in bijlage 6 het saldo van de overheid, zijn de uitgaven aan het aflossen van de staatsschuld niet in deze tabel opgenomen.
Tabel 2.2 Uitgaven begrotingen
(in miljoenen euro)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
1
De Koning
43
44
44
44
46
46
46
2A
Staten-Generaal
154
179
162
157
154
152
152
2B
Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten van de Gouverneurs
124
132
134
129
127
127
127
3
Algemene Zaken
64
68
70
70
73
73
73
4
Koninkrijksrelaties
625
219
83
81
78
78
94
5
Buitenlandse Zaken
9.174
10.008
10.351
10.879
11.169
11.493
11.812
6
Justitie en Veiligheid
12.814
13.602
13.376
13.111
12.767
12.737
12.728
7
Binnenlandse Zaken
5.951
5.840
6.016
5.714
5.728
5.857
5.997
8
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
42.327
43.060
42.718
42.546
43.027
43.442
43.259
9A
Nationale Schuld (Transactiebasis)
9.196
7.265
6.663
6.390
6.551
6.118
6.253
9B
Financiën
7.736
8.883
7.903
7.673
7.762
7.702
7.673
10
Defensie
9.417
10.772
11.035
11.452
11.787
11.593
11.639
12
Infrastructuur en Waterstaat
8.199
8.084
8.912
9.320
9.433
9.957
9.868
13
Economische Zaken en Klimaat
5.355
5.269
5.706
5.747
5.582
6.116
6.189
14
Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid
0
1.099
1.406
1.129
961
942
934
15
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
34.412
39.388
39.697
40.138
40.420
40.757
41.336
16
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
15.374
17.428
18.909
20.055
23.217
24.272
24.833
17
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
0
0
0
0
0
0
0
18
Wonen en Rijksdienst
3.071
3.033
3.079
3.175
3.194
3.337
3.477
50
Gemeentefonds
29.083
31.213
31.826
31.670
31.183
31.001
30.811
51
Provinciefonds
2.454
2.463
2.480
2.367
2.333
2.323
2.313
55
Infrastructuurfonds
5.810
6.009
6.546
6.973
6.743
7.264
7.235
58
Diergezondheidsfonds
51
60
36
34
34
34
34
64
BES-fonds
39
43
42
34
34
34
34
65
Deltafonds
1.084
1.117
1.105
1.114
1.292
1.298
1.278
AP
Aanvullende posten
0
‒ 401
4.341
8.587
12.175
15.788
19.166
90
Consolidatie1
‒ 6.335
‒ 6.047
‒ 6.979
‒ 7.429
‒ 7.550
‒ 8.058
‒ 7.970
HGIS
Internationale Samenwerking2
5.322
5.444
5.091
5.279
5.481
5.657
5.847
Totaal
196.224
208.829
215.663
221.160
228.319
234.484
239.392
Noot 1
Dit betreft een correctie voor dubbeltellingen die ontstaan door het <> boeken van bijdragen. Het bruto-boeken houdt in dat zowel het departement dat bijdraagt, als het departement dat ontvangt de uitgaven op zijn begroting opneemt.
Noot 2
In deze en volgende tabellen zijn de uitgaven voor Internationale Samenwerking (HGIS) toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord. De totale uitgaven HGIS zijn tussen haken vermeld en lopen niet mee in de totaaltelling.
Tabel 2.3 bevat alle niet-belastingontvangsten op de verschillende begrotingshoofdstukken van de Rijksbegroting. Dit betreft alle ontvangsten die geen belasting- of premie-ontvangst zijn. Denk bijvoorbeeld aan het dividend dat uitgekeerd wordt door staatsdeelnemingen, terugbetaalde studieschulden of de opbrengst van boetes en schikkingen. Ook hier geldt dat alle bedragen op kasbasis zijn, behalve de begroting van Nationale Schuld, die deels op transactiebasis is opgesteld. Omdat inzicht wordt gegeven in de niet-belastingontvangsten en verderop in bijlage 6 het saldo van de overheid, worden de ontvangsten vanuit het uitgeven van nieuwe staatschuld niet meegeteld.
Tabel 2.3 Niet-belastingontvangsten begrotingen
(in miljoenen euro)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
1
De Koning
0
0
0
0
0
0
0
2A
Staten-Generaal
4
4
4
4
4
4
4
2B
Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten van de Gouverneurs
6
6
6
6
6
6
6
3
Algemene Zaken
6
7
7
7
7
7
7
4
Koninkrijksrelaties
54
41
39
31
31
31
31
5
Buitenlandse Zaken
1.201
145
787
782
794
810
825
6
Justitie en Veiligheid
2.279
1.702
1.546
1.552
1.607
1.603
1.602
7
Binnenlandse Zaken
1.343
753
654
648
644
637
598
8
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1.369
1.312
1.364
1.416
1.500
1.574
1.671
9A
Nationale Schuld (Transactiebasis)
15.509
12.043
9.146
10.525
6.932
6.118
4.915
9B
Financiën
3.339
3.389
3.101
3.103
3.277
3.218
3.179
10
Defensie
664
340
265
254
247
285
285
12
Infrastructuur en Waterstaat
29
55
16
17
15
14
16
13
Economische Zaken en Klimaat
3.560
4.114
4.879
4.435
4.149
4.601
4.614
14
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
0
112
90
97
80
68
65
15
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
1.845
1.981
1.923
1.947
1.985
2.000
1.978
16
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
838
144
134
115
106
106
106
17
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
85
80
79
76
76
75
75
18
Wonen en Rijksdienst
0
0
0
0
0
0
0
50
Gemeentefonds
0
0
0
0
0
0
0
51
Provinciefonds
55
Infrastructuurfonds
5.926
5.814
6.546
6.973
6.743
7.264
7.235
58
Diergezondheidsfonds
35
37
36
34
34
34
34
64
BES-fonds
65
Deltafonds
1.085
1.087
1.105
1.114
1.292
1.298
1.278
AP
Aanvullende posten
0
0
39
73
110
114
123
90
Consolidatie
‒ 6.335
‒ 6.047
‒ 6.979
‒ 7.429
‒ 7.550
‒ 8.058
‒ 7.970
HGIS
Internationale Samenwerking
231
172
164
149
149
149
149
Totaal
32.844
27.120
24.787
25.778
22.088
21.810
20.677
Tabel 2.4 geeft per begrotingshoofdstuk de netto-uitgaven weer, oftewel de uitgaven (tabel 2.2) minus de niet-belastingontvangsten (tabel 2.3).
Tabel 2.4 Netto-uitgaven begrotingen
(in miljoenen euro)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
1
De Koning
43
44
44
44
46
46
46
2A
Staten-Generaal
150
175
158
153
150
148
148
2B
Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten van de Gouverneurs
118
126
128
123
121
121
121
3
Algemene Zaken
58
62
64
64
66
66
66
4
Koninkrijksrelaties
571
178
45
50
47
47
63
5
Buitenlandse Zaken
7.973
9.862
9.565
10.098
10.376
10.683
10.987
6
Justitie en Veiligheid
10.536
11.900
11.830
11.559
11.160
11.134
11.126
7
Binnenlandse Zaken
4.608
5.087
5.361
5.066
5.084
5.219
5.398
8
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
40.958
41.747
41.353
41.130
41.527
41.867
41.588
9A
Nationale Schuld (Transactiebasis)
‒ 6.313
‒ 4.778
‒ 2.483
‒ 4.135
‒ 380
0
1.339
9B
Financiën
4.397
5.494
4.802
4.570
4.485
4.484
4.494
10
Defensie
8.752
10.431
10.770
11.197
11.540
11.308
11.354
12
Infrastructuur en Waterstaat
8.170
8.029
8.896
9.303
9.418
9.943
9.852
13
Economische Zaken en Klimaat
1.795
1.155
827
1.312
1.432
1.515
1.575
14
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
0
987
1.316
1.032
881
875
869
15
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
32.567
37.407
37.774
38.191
38.434
38.757
39.358
16
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
14.536
17.284
18.775
19.940
23.111
24.166
24.727
17
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
2.987
2.954
3.000
3.099
3.119
3.262
3.401
18
Wonen en Rijksdienst
0
0
0
0
0
0
0
50
Gemeentefonds
29.083
31.213
31.826
31.670
31.183
31.001
30.811
51
Provinciefonds
2.454
2.463
2.480
2.367
2.333
2.323
2.313
55
Infrastructuurfonds
‒ 117
196
0
0
0
0
0
58
Diergezondheidsfonds
16
23
0
0
0
0
0
64
BES-fonds
39
43
42
34
34
34
34
65
Deltafonds
‒ 2
30
0
0
0
0
0
AP
Aanvullende posten
0
‒ 401
4.302
8.514
12.065
15.674
19.043
HGIS
Internationale Samenwerking
5.091
5.272
4.927
5.130
5.332
5.509
5.698
Totaal
163.380
181.709
190.876
195.381
206.231
212.674
218.715
De volgende tabellen (2.5 tot en met 2.7) geven per deelplafond aan welke uitgaven er onder vallen, op welk begrotingshoofdstuk deze staan, en of de uitgaven begrotings- of premiegefinancierd zijn.
Tabel 2.5 Netto-uitgaven onder plafond Rijksbegroting
(in miljoenen euro)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
1
De Koning
43
44
44
44
46
46
46
2A
Staten-Generaal
150
175
158
153
150
148
148
2B
Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten van de Gouverneurs
118
126
128
123
121
121
121
3
Algemene Zaken
58
62
64
64
66
66
66
4
Koninkrijksrelaties
417
108
24
28
24
24
40
5
Buitenlandse Zaken
7.973
9.862
9.565
10.098
10.376
10.683
10.987
6
Justitie en Veiligheid
10.536
11.900
11.830
11.559
11.160
11.134
11.126
7
Binnenlandse Zaken
4.608
5.083
5.396
5.099
5.117
5.252
5.431
8
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
39.160
39.725
39.182
38.769
38.989
39.301
39.081
9A
Nationale Schuld (Transactiebasis)
5.968
5.346
4.797
4.744
4.900
4.388
4.490
9B
Financiën
5.023
5.171
5.235
5.085
5.039
5.058
5.099
10
Defensie
8.858
10.426
10.766
11.192
11.539
11.306
11.352
12
Infrastructuur en Waterstaat
8.170
8.029
8.896
9.303
9.418
9.943
9.852
13
Economische Zaken en Klimaat
4.884
4.405
4.817
5.270
5.314
5.409
5.535
14
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
987
1.316
1.032
881
875
869
15
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
427
554
610
556
557
553
557
16
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
2.589
3.456
3.510
3.312
3.076
3.023
2.985
17
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
3.002
2.967
3.013
3.109
3.128
3.271
3.411
18
Wonen en Rijksdienst
0
0
0
0
0
0
0
50
Gemeentefonds
19.445
27.416
28.059
27.944
27.491
27.355
27.211
51
Provinciefonds
2.454
2.463
2.480
2.367
2.333
2.323
2.313
55
Infrastructuurfonds
‒ 117
196
0
0
0
0
0
58
Diergezondheidsfonds
‒ 8
0
0
0
0
0
0
60
Accres Gemeentefonds
0
0
216
1.226
2.181
3.295
4.424
61
Accres Provinciefonds
0
0
28
125
213
316
420
64
BES-fonds
39
43
42
34
34
34
34
65
Deltafonds
‒ 2
30
0
0
0
0
0
80
Prijsbijstelling
0
0
477
946
1.381
1.880
2.347
81
Arbeidsvoorwaarden
0
0
1.651
3.349
4.747
6.351
7.839
86
Algemeen
0
‒ 388
1.242
1.478
1.643
1.382
1.052
HGIS
Internationale Samenwerking
5.055
5.235
4.927
5.130
5.332
5.509
5.698
Begrotingsgefinancierde netto-uitgaven
123.797
138.184
143.546
147.008
149.922
153.537
156.836
Totaal netto-uitgaven onder plafond Rijksbegroting
123.797
138.184
143.546
147.008
149.922
153.537
156.836
Tabel 2.6 Netto-uitgaven onder plafond Sociale Zekerheid
(in miljoenen euro)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
15
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
19.493
20.704
21.542
21.325
21.380
21.551
21.790
50
Gemeentefonds
2.556
1.987
1.893
1.842
1.795
1.749
1.703
AP
Aanvullende posten
0
‒ 13
429
1.083
1.533
1.999
2.441
Begrotingsgefinancierde netto-uitgaven
22.049
22.678
23.864
24.250
24.709
25.299
25.935
40
Sociale verzekeringen
56.577
58.250
61.340
63.597
65.548
67.854
70.374
Premiegefinancierde netto-uitgaven
56.577
58.250
61.340
63.597
65.548
67.854
70.374
Totaal netto-uitgaven onder plafond Sociale zekerheid
78.625
80.928
85.204
87.847
90.257
93.153
96.309
Tabel 2.7 Netto-uitgaven onder plafond Zorg
(in miljoenen euro)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
16
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
513
483
562
536
517
434
435
50
Gemeentefonds
7.082
1.809
1.874
1.885
1.897
1.897
1.897
AP
Aanvullende posten
0
0
14
28
47
57
69
Begrotingsgefinancierde netto-uitgaven
7.595
2.292
2.450
2.450
2.460
2.388
2.401
41
Zorg
63.067
67.888
70.993
74.705
78.231
82.660
87.165
Premiegefinancierde netto-uitgaven
63.067
67.888
70.993
74.705
78.231
82.660
87.165
Totaal netto-uitgaven onder plafond Zorg
70.662
70.180
73.443
77.154
80.692
85.047
89.566
Tabel 2.8 geeft per begrotingshoofdstuk de uitgaven weer die buiten het totale uitgavenplafond vallen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om uitgaven die niet meetellen in het overheidstekort (EMU-saldo), zoals het verstrekken van leningen, de bijdrage van het Rijk aan de sociale fondsen of de opbrengst van het verkopen van staatsdeelnemingen. Daarnaast zijn er uitgaven die wel EMU-saldorelevant zijn, maar buiten het uitgavenplafond zijn geplaatst, zoals de uitgaven aan de zorgtoeslag.
Tabel 2.8 Netto-uitgaven buiten het uitgavenplafond
(in miljoenen euro)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
4
Koninkrijksrelaties
154
71
21
21
22
23
24
7
Binnenlandse Zaken
0
4
‒ 34
‒ 33
‒ 33
‒ 33
‒ 33
8
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1.798
2.022
2.172
2.362
2.539
2.567
2.507
9A
Nationale Schuld (Transactiebasis)
‒ 12.281
‒ 10.124
‒ 7.280
‒ 8.879
‒ 5.281
‒ 4.388
‒ 3.152
9B
Financiën
‒ 626
323
‒ 433
‒ 515
‒ 554
‒ 574
‒ 605
10
Defensie
‒ 106
5
4
5
1
3
2
12
Infrastructuur en Waterstaat
0
0
0
0
0
0
0
13
Economische Zaken en Klimaat
‒ 3.089
‒ 3.251
‒ 3.990
‒ 3.958
‒ 3.882
‒ 3.894
‒ 3.960
15
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
12.647
16.149
15.622
16.310
16.497
16.653
17.010
16
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
11.434
13.346
14.703
16.091
19.519
20.709
21.307
17
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
‒ 16
‒ 13
‒ 13
‒ 10
‒ 10
‒ 9
‒ 9
58
Diergezondheidsfonds
23
23
0
0
0
0
0
AP
Aanvullende posten
0
0
245
279
320
394
451
HGIS
Internationale Samenwerking
36
36
Begrotingsgefinancierde netto-uitgaven buiten het plafond
9.939
18.556
21.016
21.674
29.139
31.449
33.542
Totaal netto-uitgaven buiten het uitgavenplafond
9.939
18.556
21.016
21.674
29.139
31.449
33.542
Tabel 2.9 geeft een overzicht van de uitgaven aan de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) per begrotingshoofdstuk. De HGIS-uitgaven staan op verschillende begrotingen maar worden gecoördineerd door de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Deze stelt ook de HGIS-nota op, die een gedetailleerder overzicht van de HGIS-uitgaven bevat en gelijktijdig met de Miljoenennota wordt gepubliceerd.
Tabel 2.9 Overzicht netto-uitgaven HGIS per begrotingshoofdstuk
(in miljoenen euro)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
5
Buitenlandse Zaken
1.301
1.462
1.438
1.453
1.482
1.521
1550
6
Justitie en Veiligheid
22
48
34
34
34
34
34
7
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
0
1
1
1
1
1
0
8
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
60
62
62
62
62
62
62
9B
Financiën
362
325
70
174
283
332
355
10
Defensie
211
257
209
207
207
207
206
12
Infrastructuur en Waterstaat
25
29
27
26
20
19
18
13
Economische Zaken en Klimaat
52
28
27
25
25
25
25
14
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
0
33
32
31
31
31
31
15
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0
1
1
1
1
1
1
16
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
19
23
15
7
5
5
5
17
Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking
3.002
2.967
3.013
3.109
3.128
3.271
3411
86
Algemeen
0
0
0
0
53
0
0
Totaal plafondrelevante netto-uitgaven HGIS
5.055
5.235
4.927
5.130
5.332
5.509
5698
9B
Financiën
36
36
0
0
0
0
0
Totaal niet-plafondrelevante netto-uitgaven HGIS
36
36
0
0
0
0
0
3 INKOMSTENKADER
Uitleg inkomstenkader
In het Regeerakkoord en de Startnota zijn de financiële afspraken en het begrotingsbeleid van het kabinet vastgelegd. Het inkomstenkader speelt een belangrijke rol binnen het begrotingsbeleid. Om de lastendruk voor burgers en bedrijven te beheersen, wordt bij het Regeerakkoord een pad afgesproken voor de beleidsmatige lastenontwikkeling, die in de Startnota voor de duur van de kabinetsperiode in het inkomstenkader wordt vastgelegd.
Gedurende de kabinetsperiode kunnen er om verschillende redenen wijzigingen optreden in het inkomstenkader:
-
1.Nieuw beleid dat van na het Regeerakkoord dateert (tariefs- dan wel grondslagwijzigingen). Bij additionele lastenverlichting is compenserende lastenverzwaring nodig, en vice versa.
-
2.Zorgpremies (de nominale premie en de iab-premie) zijn inkomstenkaderrelevant. Fluctuaties in zorgpremies hebben in de huidige systematiek geen gevolgen voor het EMU-saldo, omdat zowel de zorguitgaven als zorgpremies zijn ingekaderd en de uitgaven voor de Zvw lastendekkend zijn gefinancierd. Een voorbeeld illustreert dit. Stel dat zich een meevaller voordoet in de zorguitgaven. Dit geeft ruimte binnen de uitgavenplafonds, die mag worden ingezet voor uitgaven elders. Per saldo worden de totale uitgaven daarmee niet lager. Tegelijkertijd leiden de lagere uitgaven automatisch tot lagere zorgpremies vanwege de lastendekkende financiering van de zvw, waardoor de inkomsten dus wel afnemen. Om de inkomsten op peil te houden, is dan een compenserende lastenverzwaring nodig. Per saldo is het effect op het EMU-saldo dan nul. Incidentele wijzigingen in de premies die onder meer het gevolg zijn van het wegwerken van tekorten en overschotten in het zorgverzekeringsfonds en het verschil tussen de VWS-raming en de door verzekeraars vastgestelde nominale premie worden niet binnen het inkomstenkader gecompenseerd. Ook worden wijzigingen in de ZVW-premiegrondslag nadat de hoogte van de zorgpremies eenmaal is vastgesteld niet gecompenseerd binnen het inkomstenkader.
-
3.Maatregelen uit het Regeerakkoord en nieuwe maatregelen die onderdeel uitmaken van het inkomstenkader worden, voordat ze worden omgezet in wetgeving, eenmaal opnieuw geraamd (‘herijkt’). Het CPB certificeert deze herijkte raming. Zo wordt geborgd dat in de wet een zo goed mogelijke raming van de maatregel staat. Eventuele verschillen tussen de oorspronkelijke raming en de herijkte raming moet volgens de begrotingsregels binnen het inkomstenkader worden gecompenseerd.
Het inkomstenkader beheerst alleen de beleidsmatige ontwikkeling van de lasten. Wijzigingen in de beleidsmatige lastenontwikkeling moeten gecompenseerd worden met tegengestelde lastenmaatregelen om te borgen dat de totale beleidsmatige ontwikkeling van de lastendruk gelijk blijft aan wat bij het Regeerakkoord en Startnota was voorgenomen.
Verschillen in de (geraamde) belasting- en premiekomsten die niet het gevolg zijn van hierboven genoemde oorzaken, maar veroorzaakt worden doordat de conjunctuur zich anders ontwikkelt dan verwacht ten tijde van de Startnota, lopen in het saldo. Een toename van de werkgelegenheid bijvoorbeeld leidt tot hogere inkomsten uit de inkomstenbelasting en hoeft niet gecompenseerd te worden binnen het inkomstenkader.
Stand inkomstenkader bij Startnota
Bij Startnota is een pad afgesproken voor de beleidsmatige lastenontwikkeling voor deze kabinetsperiode, die alle beleidsmatige aanpassingen in collectieve lasten (tariefs- dan wel grondslagwijziging) bevat, als ook budgettaire veranderingen in zorgpremies (die vanwege het verplichte karakter van de zorgverzekering tot ook inkomstenkaderrelevant zijn) en de zorgtoeslag. De beleidsmatige lastenontwikkeling in de periode 2018 tot en met 2021 wordt bepaald door het basispad, dat bestaat uit maatregelen van eerdere kabinetten, en het effect van het Regeerakkoord. Het basispad bestaat uit een beleidsmatige lastenverzwaring van €9 mld over de kabinetsperiode. De lastenverzwaring in het basispad komt voornamelijk door maatregelen van vorige kabinetten en doordat stijgende zorgkosten leiden tot hogere zorgpremies. De maatregelen van het Regeerakkoord leiden tot een lastenverlichting van €6,5 mld ten opzichte van dit basispad. Inclusief basispad zouden de beleidsmatige lasten deze kabinetsperiode met €3,4 mld toenemen.
Veranderingen inkomstenkader sinds Miljoenennota 2019
-
-Vorig jaar bij Miljoenennota 2019 is het inkomstenkader gesloten. Daarmee sloot de beleidsmatige lastenontwikkeling deze kabinetsperiode weer aan bij het pad van de Startnota (zie tabel 3.1).1 Sindsdien zijn er verschillende afwijkingen in het inkomstenkader geweest. Tabel 3.1 geeft een overzicht van deze afwijkingen, onderverdeeld in zes pakketten.
-
-Bij het Klimaat- en Pensioenakkoord en bij het lastenverlichtingspakket huishoudens augustus is gekozen voor een kadercorrectie. Hierdoor stijgen de beleidsmatige lasten deze kabinetsperiode minder dan bij Startnota beoogd (€1 mld in plaats van €3,4 mld). Voor de overige pakketten is het inkomstenkader gesloten.
Tabel 3.1 Inkomstenkader Miljoenennota 2020
In miljarden euro's, - is saldoverslechtering, in mutaties
2018
2019
2020
2021
Cum 2018-2021
Stand inkomstenkader MN2019
2,1
3,8
‒ 1,0
‒ 1,6
3,4
-
(1)Gevolgen Klimaatakkoord en Pensioenakkoord voor inkomstenkant (kadercorrectie)
0,0
0,0
0,0
‒ 0,7
‒ 0,6
-
(2)Zorgpremies (aanpassing tussen MN2019 en MN2020)
0,0
0,0
‒ 1,4
0,2
‒ 1,1
-
(3)Nieuwe maatregelen en herijkingen
0,0
0,0
0,3
‒ 0,2
0,1
-
(4)Additionele maatregelen om aan te sluiten bij verlaging EB uit KA
0,0
0,0
‒ 0,1
‒ 0,1
‒ 0,2
-
(5)Dekking tekort (2+3+4) door verhoging nieuwe tarief eerste schijf en aof-premie
0,0
0,0
1,0
0,3
1,2
-
(6)Lastenverlichtingspakket huishoudens augustus (kadercorrectie)
0,0
0,0
‒ 0,8
‒ 0,9
‒ 1,6
Stand inkomstenkader MN2020
2,1
3,8
‒ 2,0
‒ 2,9
1,0
Hieronder worden de zes verschillende afwijkingen in het kader verder toegelicht.
-
(1)Gevolgen Klimaatakkoord en Pensioenakkoord voor inkomstenkant
Op 28 juni heeft het kabinet het Klimaatakkoord gepresenteerd. Dit Klimaatakkoord bevatte veel maatregelen aan de lastenkant. In juli van dit jaar is er een overzicht gestuurd van de maatregelen uit het Klimaatakkoord.2 Toen is toegezegd bij Miljoenennota 2020 terug te komen op de invulling van de dekkingsbronnen van de lastenmaatregelen uit het Klimaatakkoord.
De lastenmaatregelen uit het Klimaatakkoord worden gedekt door een verhoging van de 3e en 4e schijf van de ODE (opbrengst €440 mln in 2020, €483 mln in 2021, oplopend tot €624 mln in 2030), een verhoging van de overdrachtsbelasting van niet-woningen van 6% naar 7% (€297 structureel vanaf 2021), het vervallen van de dekking CO2-minimumprijs (€236 mln structureel vanaf 2022) en incidenteel €305 mln dekking vanuit de uitgavezijde in 2020 (waar een kadercorrectie voor is toegepast).
Voor het resterende dekkingstekort aan de inkomstenkant deze kabinetsperiode is gezamenlijk met een dekkingstekort a.g.v. het dit jaar gesloten pensioenakkoord voor deze kabinetsperiode een kadercorrectie toegepast van €0,6 mld. Hier is voor gekozen omdat het gaat om structurele hervormingen en er daarnaast sprake is van additionele inkomsten na de kabinetsperiode.
-
(2)Lagere zorgpremies (aanpassing tussen MN2019 en MN2020)
De raming van de zorgpremies in de ZvW in de periode 2018-2021 is neerwaarts bijgesteld ten opzichte van de Miljoenennota 2019, voornamelijk als gevolg van lagere zorgkosten. De premies zijn immers kostendekkend. Dit zorgt voor een lastenverlichting voor burgers en bedrijven van € 1,1 mld deze kabinetsperiode, welke volgens de begrotingsregels gedekt moet worden met compenserende maatregelen.
-
(3)Nieuwe maatregelen en herijkingen
Naast bovengenoemde pakketten zijn er sinds Miljoenennota 2019 tal van maatregelen genomen met gevolgen voor het inkomstenkader. Het gaat hier onder meer om de opbrengst van de accijnsverhoging uit het preventieakkoord (opbrengst €170 mln deze kabinetsperiode), en een herijking van de minimumkapitaalregeling ten opzichte van MN2019 (opbrengst €120 mln deze kabinetsperiode). Ook is afgesproken dat in het kader van het Pensioenakkoord €200 mln aan de inkomstenkant moest worden gedekt. Per saldo leiden al deze maatregelen tot meer lastenrelevante inkomsten van €0,1 mld deze kabinetsperiode.
-
(4)Additionele maatregelen om aan te sluiten bij verlaging energiebelasting uit Klimaatakkoord
Na het herijken van de maatregelen uit het Klimaatakkoord bleek dat het belastingdeel van de energierekening van burgers minder hard daalde dan eerder door het kabinet is toegezegd. Om aan te sluiten bij de eerder gecommuniceerde verlaging van het belastingdeel van de energierekening zijn daarom aanvullende maatregelen noodzakelijk. De kosten hiervan bedragen €0,2 mld.
-
(5)Dekking bovenstaand tekort door verhoging tarief eerste schijf en aof-premie
In augustus is besloten het tekort in het inkomstenkader als gevolg van de bovenstaande pakketten te dekken door het tarief eerste schijf deze kabinetsperiode te verhogen met €0,5 mld en de aof-premie te verhogen met €0,7 mld. Er is besloten om op jaarbasis het inkomstenkader niet volledig te sluiten.
-
(6)Pakket lastenverlichting huishoudens augustus
In augustus is besloten tot een additioneel lastenverlichtingspakket voor huishoudens. In onderstaande tabel staan deze maatregelen, daaronder een toelichting per maatregel. De lastenverlichting voor huishoudens is deels gedekt door een lastenverzwaring bij bedrijven. Voor het overige dekkingstekort van €1,6 mld deze kabinetsperiode en €2,2 mld structureel is ervoor gekozen om een kadercorrectie toe te passen. De lastenverlichting gaat namelijk gepaard met een hervorming: het verkleinen van het verschil in fiscale behandeling tussen vaste werknemers en zzp’ers.
Tabel 3.2 budgettair overzicht pakket lastenverlichting huishoudens
in miljarden euro’s; - saldoverslechtering, in standen
2020
2021
2022
structureel
Lastenverlichting huishoudens naar voren halen
1a Lastenverlichting naar voren halen (van 2021 naar 2020)
‒ 1,7
0
0
0
1b Uitstel verlaging vpb 2020 (hoog) met een jaar
1,8
0
0
0
Koopkracht onderkant verbeteren
2a Zorgtoeslag verhogen met €185 mln
‒ 0,2
‒ 0,2
‒ 0,2
‒ 0,2
2b Dekken door nieuwe tarief eerste schijf (TES) te verhogen met €185 mln
0,2
0,2
0,2
0,2
Structurele lastenverlichting huishoudens
3a Verhoging algemene heffingskorting (AHK)
‒ 0,2
‒ 0,75
‒ 0,75
‒ 0,75
3b lastenverlichting via tarief eerste schijf (TES)
0,2
‒ 0,55
‒ 0,55
‒ 0,55
3c Vpb hoog minder verlagen naar 21,7%
0
0,9
0,9
0,9
3d Grondslagverbredingsmaatregelen bedrijven
0
0,3
0,4
0,6
w.v. verhogen innovatiebox van 7% naar 9% (in mln)
140
140
140
w.v. liquidatie- en stakingsverliesregeling aanpassen (in €mln)
38
76
265
3e betalingskorting Vpb afschaffen (in €mln)
160
160
160
Hervorming
4a Verlagen ZA met stapjes van 250 euro naar 5000 euro
0,05
0,1
0,15
0,45
4b Verhogen arbeidskorting in stappen
‒ 0,8
‒ 1,6
‒ 2,15
‒ 2,15
4c Reservering hervorming zzp
‒ 0,6
5 Verhuurderheffing: heffingsvermindering nieuwbouw
‒ 0,1
‒ 0,1
‒ 0,1
‒ 0,1
Kadercorrectie ivm hervorming zzp
‒ 0,8
‒ 1,6
‒ 2,1
‒ 2,2
1a Lastenverlichting naar voren halen (van 2021 naar 2020).
Invoering tweeschijvenstelsel per 2020 en extra verhoging van de algemene heffingskorting in 2020.
1b Uitstel verlaging Vpb 2020 (hoog) met een jaar
De beoogde verlaging van het hoge Vpb-tarief in de vennootschapsbelasting (Vpb) in 2020 wordt een jaar uitgesteld. Daardoor blijft het tarief in 2020 25%.
2a Zorgtoeslag verhogen met € 185 mln.
2b Dekken door tarief eerste schijf (TES) te verhogen met € 185 mln.
Om de verlaging van de zorgtoeslag te dekken wordt het nieuwe tarief eerste schijf verhoogd met 0,05%-punt.
3a & 3b lastenverlichting via algemene heffingskorting (AHK) en tarief eerste schijf
Het nieuwe tarief eerste schijf (TES) komt hiermee in 2021 uit op 37,10% en de algemene heffingskorting op maximaal €2.801 (dat is € 81 hoger t.o.v. het basispad).
3c VPB hoog 1,2%-punt minder verlaagd in 2021
Het hoge vpb-tarief wordt in 2021 met 1,2%-punt minder verlaagd, waarmee het hoge vpb-tarief structureel uitkomt op 21,7%.
3d Grondslagverbredingsmaatregelen bedrijven
Er worden twee grondslagverbredende maatregelen genomen in de Vpb:
-
-Innovatiebox: Verhogen van het effectieve tarief van de innovatiebox van 7% naar 9%.
-
-Aanpassing liquidatie- en stakingsverliesregeling: De liquidatie- en stakingsverliesregeling worden aangepast in lijn met het (concept) initiatiefwetsvoorstel dat door het Tweede Kamerlid Snels (GroenLinks) op 16 april 2019 ter consultatie is aangeboden3. Door het aanpassen van de liquidatie- en stakingsverliesregeling wordt beoogd:
-
-
-
•het niet meer mogelijk te maken om liquidatie- en stakingsverlies te nemen op deelnemingen en vaste inrichtingen buiten de EU/EER; en
-
-
-
-
•de planbaarheid van het aftrekmoment van een liquidatie- en stakingsverlies te beperken.
-
3e Afschaffen betalingskorting Vpb
Vennootschappen die de Vpb-aanslag in één keer vooruitbetalen in plaats van in termijnen krijgen een korting, gebaseerd op de invorderingsrente, nu 4%. Dit is veel hoger dan de marktrente, waardoor dit een voordelige regeling voor bedrijven is. Afschaffen levert € 160 mln. per jaar op.
4 Verkleinen verschil zzp’ers met werknemers
Maatregel 4 bestaat uit een aantal elementen:
-
-
-
•Om het verschil in fiscale behandeling tussen werknemers en zelfstandigen te verkleinen zal de zelfstandigenaftrek met ingang van 2020 in acht stappen van €250 en één stap van €280 worden afgebouwd naar €5.000 in 2028.
-
-
-
-
•Hiertegenover staat een verhoging van de arbeidskorting in zowel 2020 als 2021 met €106 en in 2022 met €73. Hiervan profiteren zelfstandigen en werkenden.
-
-
-
-
•De structurele ruimte (a.g.v. structurele oploop grondslagverbreding Vpb en oploop zelfstandigenaftrek) wordt gereserveerd voor het zzp-dossier. De Commissie Borstlap is gevraagd om aanbevelingen te doen voor een fundamentele stap naar een toekomstbestendige arbeidsmarkt. Deze budgettaire reservering kan gebruikt worden voor verdere stappen in het zzp-dossier, bijvoorbeeld in reactie op de Commissie Borstlap.
-
5 Verhuurderheffing: heffingsvermindering nieuwbouw
In de verhuurderheffing wordt een structurele heffingsvermindering van € 100 mln. per jaar opgenomen voor nieuwbouw van woningen in regio’s waar de druk op de woningmarkt het grootst is. Daarmee ontstaat meer financiële ruimte om te investeren in nieuwbouw van huurwoningen.
Overige kadercorrecties inkomstenkant
Sinds MN2019 is er naast bovenstaande maatregelen en kadercorrecties ook besloten tot het nemen van een aantal andere kadercorrecties. In tabel 3.3 staat een overzicht hiervan. In het kader van schuiven tussen fondsen en sociale premies zijn er enkele kadercorrecties geweest. Omdat besloten is enkele uitgavenmaatregelen die samenhangen met loondoorbetaling bij ziekte uit het regeerakkoord terug te draaien is ook besloten dat de daaraan gekoppelde sociale premies te verlagen. Hiervoor was een kadercorrectie aan zowel de inkomsten als de uitgavenzijde nodig. In het kader van de samenhang tussen de compensatie transitievergoeding en de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren is besloten tot een schuif tussen de aof-premie en awf-premie om ook overheidswerkgevers mee te laten betalen. In het kader hiervan is ook een kadercorrectie toegepast.
Daarnaast is (naast de in tabel 3.1 getoonde kadercorrectie Klimaatakkoord en Pensioenakkoord ) besloten tot enkele andere kadercorrecties bij het Klimaatakkoord waarbij het een schuif tussen inkomsten en uitgaven betreft (hoewel niet getoond in de tabel, vinden er ook na de kabinetsperiode schuiven plaats). Tot slot zijn er enkele overige kadercorrecties genomen: door het uitstel van de scholingsaftrek is er zowel aan de inkomsten als uitgaven een kadercorrectie genomen; hetzelfde geldt voor het terugdraaien van het afschaffen van de salderingsregeling. Daarnaast is er besloten tot kadercorrectie aan zowel de inkomsten- als uitgavenzijde in het kader van het invoeren een tijdelijke categorie voor milieu-investeringen in de MIA.
Tabel 3.3 Overzicht overige kadercorrecties
(in miljoenen euro’s; in mutaties)
2020
2021
Cum 2020-2021
Kadercorrecties premies
Kadercorrectie ivm terugdraaien maatregelen loondoorbetaling bij ziekte uit RA
‒ 7
215
208
Kadercorrectie ivm samenhang compensatie bij ziekte transitievergoeding en wet normalisatie rechtspositie ambtenaren (wnra)
‒ 44
‒ 44
Overige kadercorrecties klimaatakkoord
Inzet reserve EIA voor dekking uitgaven (KA)
‒ 50
‒ 50
Aanschafsubsidie uit mobiliteitspakket
‒ 5
‒ 12
‒ 18
Dekking voor uitgavenkant OKA plaat
‒ 4
‒ 40
‒ 44
Dekking KA uitgavenzijde
305
‒ 305
0
Kadercorrecties overig
Uitstel scholingsaftrek
218
‒ 218
0
Terugdraaien afschaffen salderingsregeling
211
34
245
Invoeren van een tijdelijke categorie voor milieuinvesteringen in de MIA
10
‒ 10
0
4 DE BELASTING - EN PREMIEONTVANGSTEN
4.1 Inleiding
Deze bijlage bevat een toelichting op de raming van de belasting- en premieontvangsten van het Rijk en de Sociale fondsen. Om inzicht te geven in de ontwikkeling van het totale ontvangstenbeeld worden de belasting- en premieontvangsten gezamenlijk gepresenteerd.
Net als in hoofdstuk 2 van deze Miljoenennota wordt de ontwikkeling van de verschillende belastingsoorten op EMU-basis toegelicht. Vanzelfsprekend zijn voor het EMU-saldo de belastingen en premies volksverzekeringen op EMU-basis4 relevant. Daarnaast worden in overeenstemming met de Comptabiliteitswet de belastingontvangsten op kasbasis getoond in de tabel aan het einde van deze bijlage. In deze tabel wordt tevens de aansluiting van de ontvangsten op kasbasis naar EMU-basis gemaakt.
De ramingen voor de premieontvangsten komen overeen met de ramingen in de begrotingen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Begroting XV) en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Begroting XVI). In de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is een nadere toelichting opgenomen van de ramingen voor de WLZ en de ZVW. De overige fondsen worden toegelicht in de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
In paragraaf 4.2 wordt de raming van de totale belastingen, premies volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen weergegeven. De ontwikkeling in 2019 en 2020 ten opzichte van het jaar ervoor wordt op hoofdlijnen besproken. Vervolgens worden in paragraaf 4.3 de ramingen van de belasting- en premieontvangsten van 2019 (de Vermoedelijke Uitkomsten) vergeleken met de stand van het vorige ramingsmoment (Voorjaarsnota 2019), waarbij de belangrijkste ramingsbijstellingen worden toegelicht. Paragraaf 4.4 bevat vervolgens een toelichting op de raming van 2020 (de Ontwerpbegroting), onderverdeeld naar endogene ontwikkeling en beleidsmaatregelen. Paragraaf 4.5 gaat over de bijstellingen van het ramingsmodel (‘expert opinion’). Paragraaf 4.6 presenteert de meerjarige ontvangstenraming tot en met 2023. Tot slot geeft paragraaf 4.7 een gedetailleerd overzicht van de raming van de belasting- en premieontvangsten voor 2019 en 2020 op EMU-basis en op kasbasis. Voor een verdere toelichting op de raming van de belastingen wordt verwezen naar bijlage 5 van deze Miljoenennota.
4.2 Ontwikkeling belasting- en premieontvangsten 2019 en 2020
Vooral door de economische groei ontvangt het Rijk in 2019 in totaal 16,6 miljard euro meer belasting- en premieontvangsten dan in 2018. Dit is te zien in tabel 4.2.1. De toename komt grotendeels (+12,9 miljard euro) door de positieve endogene ontwikkeling van de belasting- en premieontvangsten. De endogene ontwikkeling is de ontwikkeling door niet-beleidsmatige ontwikkelingen, zoals economische ontwikkeling. De waarde van het bbp stijgt in 2019 met 4,4 procent,5 en dat werkt ongeveer net zo sterk door in de endogene belastinginkomsten. Beleidsmaatregelen leiden in totaal tot 3,8 miljard euro hogere belasting- en premieontvangsten. Onderliggend is sprake van (beleidsmatig) 1 miljard euro hogere zorgpremies. Voorts bestaat een groot deel van de beleidsmaatregelen uit anticipatie-effecten op de tariefsverhoging in box 2 en de Rekening-Courant-maatregel in 2020. Deze leiden in 2019 incidenteel tot hogere belastingontvangsten.
Tabel 4.2.1 Ontwikkeling inkomsten op EMU-basis 2018-2020 (in miljoenen euro's)
2018
2019
2020
Belastingen en premies volksverzekeringen
221,2
233,3
235,5
waarvan belastingen
178,6
193,0
193,8
waarvan premies volksverzekeringen
42,7
40,2
41,7
Premies Werknemersverzekeringen
63,9
68,4
70,1
Totaal
285,1
301,7
305,5
Jaar-op-jaarmutatie
16,6
3,9
waarvan endogene groei
12,9
9,3
waarvan beleidsmaatregelen
3,8
‒ 5,4
Endogene mutatie (in %)
4,5%
3,1%
Waardeontwikkeling BBP (in %)
4,4%
3,1%
In 2020 groeien de belasting- en premieontvangsten met 3,9 miljard euro. De beleidsmatige mutatie is 5,4 miljard euro neerwaarts, terwijl de economische ontwikkeling leidt tot een endogene inkomstengroei van 9,3 miljard euro, 3,1 procent. Beleidsmaatregelen zorgen in 2020 voor 5,4 miljard euro lagere belasting- en premieontvangsten op EMU-basis. Dat komt voornamelijk door een lagere loon- en inkomensheffing (-3,9 miljard euro), energiebelasting (-1,1 miljard euro) en de dividendbelasting (-0,9 miljard euro).
4.3 De belasting- en premieontvangsten in 2019
In tabel 4.3.1 wordt de nieuwe raming voor 2019 vergeleken met de stand bij Voorjaarsnota 2019. De nieuwe raming voor 2019 is gebaseerd op het macro-economisch beeld conform de MEV 2020 van het CPB en de gerealiseerde belasting- en premieontvangsten tot en met juli 2019. Ten opzichte van de Voorjaarsnota 2019 is de raming van de totale belasting- en premieontvangsten op EMU-basis per saldo 1,9 miljard euro opwaarts bijgesteld.
De raming in de Voorjaarsnota 2019 was voornamelijk gebaseerd op het economisch beeld dat volgde uit het CEP 2019 van het CPB. Ten opzichte van het CEP 2019 is de verwachte waardeontwikkeling van het bbp in 2019 met 0,6 procentpunt opwaarts bijgesteld.
Tabel 4.3.1 Raming belasting- en premieontvangsten 2019 op EMU-basis (in miljoenen euro's)
Voorjaarsnota 2019
Vermoedelijke uitkomsten 2019
Verschil
Indirecte belastingen
93.761
94.507
746
Invoerrechten
3.274
3.384
110
Omzetbelasting
57.753
58.350
598
Belasting op personenauto's en motorrijwielen
2.285
2.315
30
Accijnzen
12.043
12.083
41
Overdrachtsbelasting
3.016
3.012
‒ 4
Assurantiebelasting
2.785
2.822
37
Motorrijtuigenbelasting
4.256
4.261
5
Belastingen op een milieugrondslag
5.671
5.600
‒ 71
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.
287
289
2
Belasting op zware motorrijtuigen
186
185
‒ 1
Verhuurderheffing
1.759
1.759
0
Bankbelasting
447
447
0
Directe belastingen en premies volksverzekeringen
137.959
138.527
568
Loon- en inkomensheffing
104.124
104.449
324
Dividendbelasting
6.117
6.118
2
Kansspelbelasting
544
558
14
Vennootschapsbelasting
25.596
25.773
177
Schenk- en erfbelasting
1.578
1.629
51
Overige belastingontvangsten
231
231
0
Totaal belastingen en premies volksverzekeringen
231.951
233.265
1.314
Premies werknemersverzekeringen
67.830
68.386
556
waarvan zorgpremies
42.402
42.585
183
Totaal belasting- en premieontvangsten
299.781
301.651
1.870
De raming van de totale indirecte belastingen is met 0,7 miljard euro opwaarts bijgesteld opzichte van de Voorjaarsnota 2019. Een iets sterkere volumeontwikkeling van de invoer zorgt - in combinatie met de gerealiseerde kasontvangsten - voor een opwaartse bijstelling van de invoerrechten (0,1 miljard euro). De raming van de btw-ontvangsten is met 0,6 miljard euro opwaarts bijgesteld. Onderliggend neemt de waarde van de consumptie van huishoudens in 2019 sterker toe dan geraamd in het CEP 2019. De belastingen op een milieugrondslag komen naar verwachting 0,1 miljard euro lager uit. De geraamde opbrengst van de energiebelasting is op basis van de kasontvangsten neerwaarts bijgesteld.
De ontvangsten uit de directe belastingen en premies volksverzekeringen zijn voor 2019 met 0,6 miljard euro opwaarts bijgesteld ten opzichte van de Voorjaarsnota 2019. De raming van de loon- en inkomensheffing is met 0,3 miljard euro opwaarts aangepast. Onderliggend is sprake van een opwaartse bijstelling van de loonheffing op basis van de kasontvangsten en door een toename van de werkgelegenheid. De minder sterke loonontwikkeling valt daar tegen weg. De inkomensheffing is juist neerwaarts bijgesteld. De vpb-ontvangsten komen in 2019 naar verwachting 0,2 miljard euro hoger uit. Deze bijstelling ten opzichte van de Voorjaarsnota volgt voornamelijk uit de kasrealisaties. Ten opzichte van de Voorjaarsnota 2019 is de raming van de schenk- en erfbelasting voor 2019 met 0,1 miljard euro opwaarts bijgesteld naar 1,6 miljard euro. Deze bijstelling volgt uit de hogere kasrealisaties van dit jaar.
Ten slotte komen de ontvangsten uit de premies werknemersverzekeringen 0,6 miljard euro hoger uit. Dat komt vooral door hogere ontvangsten uit de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet en andere werkgeverspremies als gevolg van een sterkere grondslagontwikkeling.
4.4 De belasting- en premieontvangsten in 2020
In figuur 4.4.1 zijn de geraamde belasting- en premieontvangsten voor 2020 opgenomen.
Figuur 4.4.1 Raming belasting- en premieontvangsten 2020 op EMU-basis
Tabel 4.4.1 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de geraamde belasting- en premieontvangsten in 2020. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het effect van fiscale beleidsmaatregelen op de ontwikkeling van de ontvangsten van 2019 naar 2020 en de endogene ontwikkeling. Dat is de ontwikkeling van de ontvangsten die vooral samenhangt met macro-economische ontwikkelingen.
Tabel 4.4.1 Raming belasting- en premieontvangsten 2020 op EMU-basis (in miljoenen euro's)
Vermoedelijke uitkomsten 2019
Maatregelen
Endogeen
Endogeen in %
2020
Indirecte belastingen
94.507
‒ 948
2.962
3,1%
96.522
Invoerrechten
3.384
0
116
3,4%
3.500
Omzetbelasting
58.350
2
2.126
3,6%
60.478
Belasting op personenauto's en motorrijwielen
2.315
10
137
5,9%
2.462
Accijnzen
12.083
187
118
1,0%
12.388
Overdrachtsbelasting
3.012
0
119
4,0%
3.131
Assurantiebelasting
2.822
‒ 6
98
3,5%
2.914
Motorrijtuigenbelasting
4.261
49
82
1,9%
4.392
Belastingen op een milieugrondslag
5.600
‒ 1.081
0
0,0%
4.520
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.
289
0
8
2,6%
296
Belasting op zware motorrijtuigen
185
18
0
‒ 0,2%
202
Verhuurderheffing
1.759
‒ 127
158
9,0%
1.791
Bankbelasting
447
0
0
0,0%
447
Directe belastingen en premies volksverzekeringen
138.527
‒ 4.784
4.962
3,6%
138.704
Loon- en inkomensheffing
104.449
‒ 3.931
4.598
4,4%
105.116
Dividendbelasting
6.118
‒ 851
‒ 114
‒ 1,9%
5.153
Kansspelbelasting
558
6
26
4,7%
590
Vennootschapsbelasting
25.773
13
381
1,5%
26.167
Schenk- en erfbelasting
1.629
‒ 21
71
4,4%
1.679
Overige belastingontvangsten
231
0
‒ 1
‒ 0,6%
230
Totaal belastingen en premies volksverzekeringen
233.265
‒ 5.732
7.923
3,4%
235.456
Premies werknemersverzekeringen
68.386
297
1373
2,0%
70.056
waarvan zorgpremies
42.585
‒ 711
1290
3,0%
43.163
Totaal belasting- en premieontvangsten
301.651
‒ 5.435
9.296
3,1%
305.511
In 2020 bedragen de totale belasting- en premieontvangsten op EMU-basis naar verwachting 305,5 miljard euro. Ten opzichte van de meest actuele raming van de ontvangsten voor 2019 stijgen de ontvangsten in 2020 daarmee met 3,9 miljard euro. Beleidsmaatregelen zorgen voor 5,4 miljard euro lagere ontvangsten in 2020 ten opzichte van het jaar daarvoor. Het gaat om zowel maatregelen waartoe dit kabinet en vorige kabinetten eerder hebben besloten als maatregelen die het kabinet met deze Miljoenennota voorstelt. De verwachte endogene groei van de belasting- en premieontvangsten in 2020 bedraagt 9,3 miljard euro (3,1 procent). In de volgende paragrafen wordt nader op de endogene ontwikkeling ingegaan. In bijlage 5 van deze Miljoenennota staat een uitgebreidere toelichting op de ramingsmethodiek en wordt ingegaan op de ramingen op transactiebasis zoals opgesteld voor de grootste belastingsoorten.
4.4.1 Endogene ontwikkeling belasting- en premieontvangsten 2020
De endogene ontwikkeling van de ontvangsten wordt toegelicht aan de hand van de relevante economische indicatoren zoals deze geraamd zijn in de Macro Economische Verkenning 2020. Voor 2020 verwacht het Centraal Planbureau (CPB) een waardeontwikkeling van het bbp van 3,1 procent. De endogene groei van de totale belasting- en premieontvangsten in 2020 is daar gelijk aan. Daarmee nemen de totale belasting- en premieontvangsten in 2020 net zo sterk toe als waardegroei van het bbp, uitgezonderd het effect van beleidsmaatregelen.
De endogene groei van de inkomsten uit de indirecte belastingen in 2020 bedraagt 3,1 procent. Deze ontwikkeling wordt voor een groot deel bepaald door de btw-ontvangsten, verreweg de grootste post bij de indirecte belastingen. De btw-ontvangsten hangen vooral af van de consumptieve bestedingen, de investeringen in woningen en de overheidsinvesteringen. De waardeontwikkeling van de particuliere consumptie is in 2020 met 3,3 procent vergelijkbaar met de totale economische groei in waardetermen. Binnen de particuliere consumptie neemt het aandeel van duurzame goederen toe, omdat de consumptie van duurzame goederen sneller groeit dan de gehele particuliere consumptie. Dat leidt tot hogere ontvangsten omdat deze goederen belast worden tegen het algemene btw-tarief. De investeringen in woningen nemen met 4,9 procent toe, terwijl de overheidsinvesteringen toenemen met 5,3 procent. Daarmee komt de endogene ontwikkeling van de btw-ontvangsten naar verwachting uit op 3,6 procent in 2020.
De endogene ontwikkeling van de ontvangsten uit de bpm komt uit op 5,9 procent in 2020. De bpm-ontvangsten hangen af van het aantal autoverkopen en de CO2-uitstoot daarvan. De verwachting is dat het gemiddelde bpm-bedrag per auto in 2020 verder oploopt. De ontvangsten uit de motorrijtuigenbelasting - waarvoor het gewicht van de in Nederland geregistreerde auto’s de grondslag vormt - nemen naar verwachting met 1,9 procent toe in 2020 door een groter wagenpark. De ontvangsten uit de overdrachtsbelasting komen in 2020 4,0 procent hoger uit. Het CPB verwacht dat zowel de transacties als de verkoopprijzen stijgen. De totale WOZ-waarde van sociale huurwoningen vormt de grondslag van de verhuurderheffing. Voor 2020 nemen de ontvangsten uit de verhuurderheffing naar verwachting met 9,0 procent toe. Een groei van zowel het volume als de prijs van ingevoerde goederen zorgen voor een toename van de ontvangsten uit invoerrechten. De ontvangsten uit de belastingen op een milieugrondslag blijven gelijk. Dat komt vooral door de (beperkte) negatieve ontwikkeling bij de energiebelasting die voor meer dan 90 procent bijdraagt aan de totale ontvangsten uit belastingen op een milieugrondslag. De grondslag van de energiebelasting is het elektriciteits- en gasverbruik. Tot slot nemen de ontvangsten uit de accijnzen in 2020 met 1,0 procent toe.
De endogene ontwikkeling van de directe belastingen en de premies volksverzekeringen - de belastingen op inkomen en vermogen - bedraagt 3,6 procent in 2020. De qua omvang belangrijkste directe belastingsoort is de loon- en inkomensheffing.6 Voor de ontwikkeling van de ontvangsten uit deze belastingsoort zijn vooral de verwachte loonontwikkeling, de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de ontwikkeling van winsten van zelfstandigen van belang. De grondslag van de loon- en inkomensheffing wordt daarnaast ook beïnvloed door de omvang van de hypotheekrenteaftrek en pensioenpremies. De ontvangsten uit de loon- en inkomensheffing groeien in 2020 met 4,4 procent. Dat is met name het gevolg van een toename van de werkgelegenheid met 1,0 procent en hogere lonen (contractlonen +2,6 procent, incidenteel loon +0,3 procent). Ook groeien de ontvangsten uit de loon- en inkomensheffing in 2020 door een lagere hypotheekrenteaftrek en hogere winsten van IB-ondernemers (dat zijn ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting).
De vpb-ontvangsten komen in 2020 1,5 procent hoger uit dan in 2019, voornamelijk op basis van de door het CPB geraamde groei van de bedrijfswinsten. De raming van de dividendbelasting laat een afname van 1,9 procent zien in 2020. De raming van de schenk- en erfbelasting voor 2020 bedraagt 1,7 miljard euro en volgt uit de ontwikkeling van huizenprijzen als benadering voor de ontwikkeling van het nagelaten vermogen.
De ontvangsten uit de premies werknemersverzekeringen - waar ook de zorgpremies onder vallen - nemen met 2,0 procent toe in 2020. Onderliggend gaat het om een positieve ontwikkeling van de grondslag door hogere lonen en meer werkgelegenheid in combinatie met de ontwikkeling van de aan de zorguitgaven gekoppelde zorgpremies.
4.4.2 Het effect van beleidsmaatregelen op de belasting- en premieontvangsten
In 2020 nemen de belasting- en premieontvangsten met 5,4 miljard euro af als gevolg van beleidsmaatregelen. In tabel 4.4.1 wordt het effect van de beleidsmaatregelen op de ontvangsten in 2020 per belastingsoort getoond. Dit is zowel beleid van vorige kabinetten met in 2020 nog een op- of neerwaarts effect op de inkomsten ten opzichte van 2019, als (nieuw) beleid van het huidige kabinet dat in 2020 effect heeft.
Bij de indirecte belastingen is de beleidsmatige afname per saldo ‒ 0,9 miljard euro. Dat komt vooral door een neerwaarts effect van 1,1 miljard euro bij de energiebelasting. Het verhogen van de belastingvermindering in de energiebelasting ligt daaraan ten grondslag. Deze maatregel zorgt voor een lagere energierekening voor vooral burgers.
De andere categorie binnen de belastingen op milieugrondslag met beleidseffecten is de afvalstoffenheffing. Door het uitbreiden van de grondslag naar buitenlands afval zal in 2020 sprake zijn van hogere ontvangsten. De MRB gaat vooral omhoog door een extra toeslag voor oude dieselauto’s. Bij de verhuurderheffing wordt een heffingsvermindering ingevoerd om meer nieuwbouw te stimuleren.
Als gevolg van beleidsmaatregelen nemen de ontvangsten uit de directe belastingen en premies volksverzekeringen met 4,8 miljard euro af in 2020. Het gaat om een saldo van vele maatregelen, voor een groot deel binnen de loon- en inkomensheffing. De beleidsmatige mutatie bij de loon- en inkomensheffing komt uit op ‒ 3,9 miljard euro. Deze mutatie wordt vooral bepaald door de (versnelde) implementatie van het twee-schijvenstelsel, een verhoging van de arbeidskorting en een verhoging van de algemene heffingskorting.
Beleidsmaatregelen hebben per saldo vrijwel geen effect op de vpb. De grondslagverbreding door de beperking van de renteaftrek staat (op kasbasis) tegenover de verlaging van het lage tarief naar 16,5 procent. De renteaftrek wordt in 2020 beperkt door de implementatie van de minimumkapitaalregel. Daarnaast heeft ook de in 2019 ingevoerde earningsstrippingmaatregel een opwaarts kaseffect in 2020.
Bij de dividendbelasting is sprake van een neerwaarts effect, als gevolg van de in 2019 incidentele anticipatie op zowel de tariefsverhoging van box 2 in 2020 als de beperking van rekeningcourantschulden voor DGA’s.7
Beleid met betrekking tot de premies werknemersverzekeringen leidt per saldo tot 0,3 miljard euro hogere ontvangsten in 2020. Bij de premies zorgverzekeringswet is sprake van een beleidsmatige afname van 0,7 miljard euro. Deze beleidsmutatie is ondanks stijgende zorgkosten (en een lastendekkende premie voor het zorgverzekeringsfonds) neerwaarts door de snellere groei van de loongrondslag. Vooral bij het arbeidsongeschiktheidsfonds is sprake van een opwaarts effect van beleid.
In tabel 4.4.2 wordt de totale beleidsmatige mutatie in 2020 van 5,4 miljard uitgesplitst naar de opeenvolgende momenten waarop tot beleidsmaatregelen is besloten en wanneer deze in de begroting zijn verwerkt en/of de ramingen zijn geüpdatet. Dit noemen we ook wel de «verticale mutaties» van de beleidsmatige ontwikkeling van de ontvangsten in 2020. Ook wordt zo inzichtelijk dat ook beleid van vòòr deze kabinetsperiode in 2020 nog budgettaire effecten heeft. Budgettair omvangrijk zijn met een opwaarts effect van 1,5 miljard vooral de hogere zorgpremies. Daarnaast zijn mutaties bij de premies werknemersverzekeringen die onderdeel uitmaakten van het arbeidsmarktpakket van Rutte II noemenswaardig (0,2 miljard euro).8
Tabel 4.4.2 Verticale toelichting beleidsmutaties 2020 op EMU-basis (in miljoenen euro's)
Beleid vorige kabinetten
1.335
waarvan zorgpremies
1.475
waarvan arbeidspakket
173
waarvan overig
‒ 313
Beleid Startnota
‒ 5.038
waarvan afschaffing dividendbelasting
‒ 2.910
waarvan lasten op arbeid (o.a. invoering tweeschijvenstelsel)
‒ 1.866
waarvan vpb-tariefsverlaging en vpb-maatregelen
‒ 393
waarvan box 2
‒ 680
waarvan overig
810
Miljoenennota 2019
‒ 2.088
waarvan zorgpremies
210
waarvan BP2019 en augustusbesluitvorming (incl. update ramingen)
‒ 2.367
-
-tariefsaanpassingen box 2 (incl update raming)
124
-
-Rekeningcourantmaatregel DGA's
‒ 1.496
-
-lasten op arbeid
‒ 192
-
-vpb-maatregelen
352
-
-dividendbelasting
‒ 1.094
-
-overig
‒ 61
waarvan overig
69
Miljoenennota 2020
356
waarvan Pensioen Eigen Beheer
550
waarvan zorgpremies
‒ 2.060
waarvan BP2019
2.961
-
-Heroverweging Pakket Vestigingsklimaat
2.903
-
-overig
58
waarvan preventieakkoord
128
waarvan pensioenakkoord
‒ 20
waarvan klimaatakkoord
‒ 688
waarvan BP2020 en augustusbesluitvorming (incl. update ramingen)
‒ 515
-
-vpb-maatregelen
1.243
-
-lastenverlichting op arbeid
‒ 1.811
-
-tweeschijvenstelsel box 1 IB naar voren
‒ 1.723
-
-verhogen AHK, AK en tarief eerste schijf en overige maatregelen
‒ 88
-
-overig
53
Totaal
‒ 5.435
Het in de Startnota verwerkte beleid heeft - op basis van de op dat moment ingeboekte beleidsramingen - in 2020 een lastenverlichtend effect van 5,0 miljard euro. Onderliggend is vooral sprake van lastenverlichtingen door de toen voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting en door verlaging van de lasten op arbeid. Het effect van de afschaffing van de dividendbelasting is in 2020 incidenteel groter doordat de verrekening van dividendbelasting in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting met een jaar vertraging stopt. Het effect van de tariefsverhoging in box 2 is (op EMU-basis) negatief in 2020. Dat is een gevolg van lagere ontvangsten ten opzichte van 2019. Door aflopende anticipatie op de tariefsverhoging per 1 januari 2020 zullen ondernemers minder dividend uitkeren in 2020 ten opzichte van 2019.
Beleid dat voor het eerst tot uiting komt in Miljoenennota 2019 met (tevens) een budgettair effect in 2020 is onder meer de rekeningcourantmaatregel DGA’s. Ook deze maatregel zorgt voor anticipatie-effecten in box 2, waardoor in 2020 op EMU-basis minder geld binnenkomt ten opzichte van 2019. Voorts zijn de ramingen geüpdatet. De zorgpremies vallen iets hoger uit, daar staan compenserende maatregelen tegenover.
Voor de Miljoenennota 2020 zijn ook weer verschillende beleidsmaatregelen met een budgettair effect verwerkt. Ten eerste is het pakket ‘heroverweging pakket vestigingsklimaat’ ook in de begroting voor 2020 verwerkt. Bij deze heroverweging heeft het kabinet gekeken naar het gehele pakket aan fiscale maatregelen gericht op het versterken van het vestigingsklimaat. Het opwaartse effect van dit pakket vloeit voort uit het terugdraaien van de afschaffen van de dividendbelasting, die in 2020 ook een incidentele budgettaire derving op EMU-basis tot gevolg zou hebben.9 Ten tweede zijn verschillende akkoorden verwerkt: het preventieakkoord, het klimaatakkoord en het pensioenakkoord. Ten derde heeft de augustusbesluitvorming plaatsgevonden waarvoor niet alleen de ramingen zijn geüpdatet, maar ook onder andere besloten is tot aanvullende lastenverlichting op arbeid en lastenverzwaring in de vpb.
Tabel 4.4.3 Budgettair effect van belasting- en premiemaatregelen 2020 (in miljoenen euro's)
Belastingen en premies op EMU-basis
Lasten-ontwikkeling
Belastingen en premies op transactie-basis
Aanpassing box 2 tarief
‒ 585
213
‒ 707
Rekeningcourantmaatregel DGA's (RC)
‒ 1.142
0
‒ 1.379
Zorgpremies
‒ 682
‒ 634
‒ 682
Zorgtoeslag
0
‒ 63
0
Opslag Duurzame Energie (ODE, inclusief wijzigingen klimaatakkoord)
0
1.129
0
Lage Inkomensvoordeel
0
‒ 45
0
ETS-veilingopbrengsten
0
267
0
Premies werknemersverzekeringen
1.008
991
1.008
Tabaksaccijns
186
183
186
Inkomensheffing en dividendbelasting overig
831
604
583
Vpb-tariefsmaatregelen
‒ 580
‒ 427
‒ 582
Vpb-grondslagmaatregelen
495
785
241
Pensioenakkoord
‒ 20
7
7
Klimaatakkoord overig (excl. ODE en kadercorrecties)
‒ 677
‒ 658
‒ 662
Lastenverlichting op arbeid (loonheffing overig)
‒ 3.830
‒ 3.719
‒ 3.830
Kadercorrecties
0
33
0
Overig
‒ 438
‒ 656
‒ 408
Totaal
‒ 5.435
‒ 1.989
‒ 6.226
In tabel 4.4.3 wordt een relatie gelegd tussen het effect van beleidsmaatregelen op de belasting- en premieontvangsten op EMU-basis10, het effect daarvan op transactiebasis en het effect op de lastenontwikkeling zoals relevant voor het inkomstenkader in 202011. Voor de belasting- en premieontvangsten op EMU-basis, die relevant zijn voor het EMU-saldo, gaat het voor de meeste belastingsoorten om de één-maands-verschoven-kasontvangsten. Bij de ontvangsten op transactiebasis wordt - in dit geval - het beleid toegerekend aan het jaar waarin de daadwerkelijke economische transactie waaruit het effect op de ontvangsten volgt zich voordoet. Daarop sluit het op de lastenontwikkeling gebaseerde inkomstenkader zoveel mogelijk aan. Een uitzonderingen vormen anticipatie-effecten. De aanpassing van het box 2 tarief heeft anticipatie tot gevolg op EMU- en transactiebasis, maar is niet relevant voor het inkomstenkader en daarmee de lastenontwikkeling. Ook de rekeningcourantmaatregel gaat gepaard met anticipatie-effecten en kent daarnaast intertemporele effecten die ook niet relevant zijn voor het lastenkader.
Het budgettaire effect van zorgpremies in 2020 verschilt op lastenbasis van het effect op EMU-basis. Dit wordt veroorzaakt omdat incidentele wijzigingen in de premies zoals (1) het effect op de premies van het wegwerken van tekorten en overschotten in het zorgverzekeringsfonds, (2) incidentele bijstellingen in het saldo verzekeraars en (3) het verschil tussen de VWS-raming en de door verzekeraars vastgestelde nominale premie, niet binnen het inkomstenkader gecompenseerd maar wel relevant zijn voor het EMU-saldo.
Een ander verschil ontstaat door de zorgtoeslag. Vanwege de directe koppeling met de nominale premie is de zorgtoeslag wel relevant voor de beleidsmatige lastenontwikkeling, terwijl dit geen belasting- en premieontvangsten betreft. Dat geldt ook voor de Opslag Duurzame Energie, de ETS-veilingopbrengsten12 en het verschuiven van het lage-inkomensvoordeel (LIV) naar de uitgavenkant van de vergroting. Ook kadercorrecties spelen alleen een rol voor de beleidsmatige lastenontwikkeling zoals vastgelegd in het inkomstenkader.13 Bij andere belastingsoorten kan sprake zijn van een verschil tussen de lastenontwikkeling en het transactiebegrip door het hanteren van constante prijzen van het jaar waarin de wetgeving gemaakt wordt voor de lastenontwikkeling en lopende prijzen bij omvangrijke maatregelen uit een eerder ingeboekt beleidspakket zoals het Regeerakkoord voor de transactie- en EMU-basis begrippen. Verschillen tussen de effecten op EMU- en transactiebasis ontstaan hoofdzakelijk door de duur van het aanslag- en aangifteproces van sommige belastingsoorten. Daardoor ontstaat bij een deel van de belastingsoorten een achterwaartse verschuiving bij de ontvangsten op EMU-basis
4.5 Bijstellingen van het ramingsmodel
Net zoals in de vorige Miljoenennota maakt het ministerie van Financiën ook in deze Miljoenennota de handmatige bijstellingen bij het ramingsproces inzichtelijk. Onderstaande tabel 4.5.1 toont het effect dat deze ramingsbijstellingen (deskundigenoordeel; ‘expert opinion’) hebben op de ramingen op EMU-basis als percentage van de desbetreffende belastingontvangst. Dat is immers relevant voor het EMU-saldo. Daarbij is expert opinion gedefinieerd als de handmatige bijstellingen van de ramingen op kas- of transactiebasis. Daarnaast kan de raming ook nog beïnvloed worden door aanpassing van de kas-transparameters of in het geval van de raming op EMU-basis via de omvang van het kas/EMU-verschil.
De eerste kolom toont de raming voor 2019 zoals eerder toegelicht in miljoenen euro’s. De tweede kolom bevat de bijstelling ten opzichte van de raming volgens het ramingsmodel als percentage van de raming in de eerste kolom. Per saldo komt de inkomstenraming 0,7 procent hoger uit door expert opinion. Over het algemeen zijn de gerealiseerde kasontvangsten tot en met de maand juli de belangrijkste verklaring voor deze bijstellingen. Bij de schenk- en erfbelasting waren de ontvangsten in 2018 hoger als gevolg van een eenmalige ontvangst. Dat zorgt in 2019 voor een neerwaartse bijstelling door expert opinion. De ramingsbijstellingen bij een aantal indirecte belastingsoorten op basis van de kasontvangsten zijn mede toe te schrijven aan de keuze om meer algemene economische variabelen te gebruiken. De ramingsvergelijking van de BPM is daar een voorbeeld van.14 Ontwikkelingen specifiek op het terrein van autoverkopen zullen daardoor per definitie via bijstellingen in de raming verwerkt moeten worden.
Bij de ramingen van de belastingsoorten die op transactiebasis worden geraamd (btw, loon- en inkomensheffing en vpb) werken ook bijstellingen in nog niet volledig afgeronde ramingsjaren gedeeltelijk door in het niveau van de raming voor 2019. Een bijstelling van de transactieraming 2015 van de vpb komt bijvoorbeeld voor een deel in de kas van 2019 terecht. Daarnaast beïnvloedt een dergelijke bijstelling het ‘startniveau’ voor alle latere jaren. Dat is de zogenoemde doorwerking15.
Tabel 4.5.1 bijstellingen ramingsmodel 2019
Raming 2019
Bijstelling ramingsmodel in % raming
Indirecte belastingen
94.507
0,0%
Invoerrechten
3.384
4,1%
Omzetbelasting
58.350
0,3%
Belasting op personenauto's en motorrijwielen
2.315
2,8%
Accijnzen
12.083
‒ 1,1%
Overdrachtsbelasting
3.012
‒ 4,3%
Assurantiebelasting
2.822
0,0%
Motorrijtuigenbelasting
4.261
‒ 0,7%
Belastingen op een milieugrondslag
5.600
‒ 2,8%
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.
289
0,0%
Belasting op zware motorrijtuigen
185
0,0%
Verhuurderheffing
1.759
0,0%
Bankbelasting
447
0,0%
Directe belastingen en premies volksverzekeringen
138.527
1,1%
Loon- en inkomensheffing
104.449
0,8%
Dividendbelasting
6.118
‒ 3,2%
Kansspelbelasting
558
0,0%
Vennootschapsbelasting
25.773
4,5%
Schenk- en erfbelasting
1.629
‒ 12,2%
Overige belastingontvangsten
231
0,0%
Totaal belastingen en premies volksverzekeringen
233.265
0,7%
Omdat voor de raming van 2020 de raming van 2019 - en niet de gerealiseerde kasontvangsten - het uitgangspunt vormt, werkt de expert opinion in 2019 één-op-één door naar 2020. Dat geldt in principe voor alle belastingsoorten. Bij de ramingen op transactiebasis kan het belang van een bijstelling afnemen door een verschil tussen de kas/transparameters waarmee de aansluiting tussen de raming op transactie- en kasbasis wordt gemaakt.
Bij een deel van de belastingen loopt de bijstelling in 2020 verder op ten opzichte van 2019, in lijn met de bijstellingen in 2019 op basis van de kasontvangsten.
Tabel 4.5.2 bijstellingen ramingsmodel 2020
Raming 2020
Bijstelling ramingsmodel in % raming
Indirecte belastingen
96.522
‒ 0,3%
Invoerrechten
3.500
5,4%
Omzetbelasting
60.478
0,4%
Belasting op personenauto's en motorrijwielen
2.462
0,0%
Accijnzen
12.388
‒ 2,1%
Overdrachtsbelasting
3.131
‒ 8,3%
Assurantiebelasting
2.914
0,0%
Motorrijtuigenbelasting
4.392
‒ 1,3%
Belastingen op een milieugrondslag
4.520
‒ 3,3%
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.
296
0,0%
Belasting op zware motorrijtuigen
202
0,0%
Verhuurderheffing
1.791
0,0%
Bankbelasting
447
0,0%
Directe belastingen en premies volksverzekeringen
138.704
0,1%
Loon- en inkomensheffing
105.116
‒ 0,5%
Dividendbelasting
5.153
‒ 14,8%
Kansspelbelasting
590
0,0%
Vennootschapsbelasting
26.167
6,2%
Schenk- en erfbelasting
1.679
‒ 11,8%
Overige belastingontvangsten
230
0,0%
Totaal belastingen en premies volksverzekeringen
235.456
‒ 0,1%
4.6 Meerjarige ontvangstenontwikkeling en raming
De ontwikkeling van de belasting- en premieontvangsten voor de periode 2019-2023 is weergegeven in tabel 4.6.1. De ramingen voor 2019 en 2020 zijn in voorgaande paragrafen toegelicht. Voor 2021 tot en met 2023 betreft dit een technische extrapolatie van de geraamde belastinginkomsten. Deze technische extrapolatie is op basis van de meest recente MLT-raming van het CPB.
Tabel 4.6.1. Meerjarige belasting- en premieraming (in miljarden euro's)
2019
2020
2021
2022
2023
Totaal belasting- en premieontvangsten op EMU-basis
301,7
305,5
311,3
319,1
328,8
waarvan belastingen op kasbasis
191,7
193,3
192,7
201,8
205,9
Tabel 4.6.2. bevat - in aanvulling op de ramingen voor 2019 en 2020 die reeds besproken zijn - een technische extrapolatie van de geraamde belastingsoorten voor 2021 tot en met 2023.
Tabel 4.6.2 Raming belasting- en premieontvangsten 2019-2023 op EMU-basis (in miljoenen euro's)
2019
2020
2021
2022
2023
Indirecte belastingen
94.507
96.522
99.210
101.194
102.948
Invoerrechten
3.384
3.500
3.595
3.693
3.800
Omzetbelasting
58.350
60.478
62.425
63.989
65.431
Belasting op personenauto's en motorrijwielen
2.315
2.462
2.344
2.261
2.048
Accijnzen
12.083
12.388
12.583
12.661
12.757
Overdrachtsbelasting
3.012
3.131
3.504
3.657
3.793
Assurantiebelasting
2.822
2.914
3.003
3.088
3.176
Motorrijtuigenbelasting
4.261
4.392
4.410
4.466
4.520
Belastingen op een milieugrondslag
5.600
4.520
4.510
4.486
4.467
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.
289
296
300
302
305
Belasting op zware motorrijtuigen
185
202
209
211
213
Verhuurderheffing
1.759
1.791
1.879
1.932
1.991
Bankbelasting
447
447
447
447
447
Directe belastingen en premies volksverzekeringen
138.527
138.704
138.197
141.490
146.470
Loon- en inkomensheffing
104.449
105.116
105.916
108.794
113.309
Dividendbelasting
6.118
5.153
5.123
5.513
5.417
Kansspelbelasting
558
590
620
644
669
Vennootschapsbelasting
25.773
26.167
24.832
24.821
25.350
Schenk- en erfbelasting
1.629
1.679
1.706
1.719
1.725
Overige belastingontvangsten
231
230
230
230
230
Totaal belastingen en premies volksverzekeringen
233.265
235.456
237.637
242.914
249.647
Premies werknemersverzekeringen
68.386
70.056
73.626
76.148
79.113
waarvan zorgpremies
42.585
43.163
46.152
47.979
50.407
Totaal belasting- en premieontvangsten
301.651
305.511
311.263
319.062
328.760
4.7 De belastingraming 2019-2020
Tabel 4.7.1 bevat een gedetailleerd overzicht van de raming van de belasting- en premieontvangsten 2019 en 2020 op EMU-basis.
Tabel 4.7.1 Overzicht van belasting- en premieontvangsten 2019 ‒ 2020 (in miljoenen euro's)
Vermoedelijke uitkomsten 2019
Ontwerpbegroting 2020
Indirecte belastingen
94.507
96.522
Invoerrechten
3.384
3.500
Omzetbelasting
58.350
60.478
Belasting op personenauto's en motorrijwielen
2.315
2.462
Accijnzen
12.083
12.388
-
-Accijns van lichte olie
4.527
4.610
-
-Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie
3.957
4.030
-
-Tabaksaccijns
2.480
2.614
-
-Alcoholaccijns
332
333
-
-Bieraccijns
437
441
-
-Wijnaccijns
350
360
Belastingen van rechtsverkeer
5.834
6.045
-
-Overdrachtsbelasting
3.012
3.131
-
-Assurantiebelasting
2.822
2.914
Motorrijtuigenbelasting
4.261
4.392
Belastingen op een milieugrondslag
5.600
4.520
-
-Afvalstoffenbelasting
188
233
-
-Energiebelasting
5.116
3.984
-
-Waterbelasting
293
300
-
-Brandstoffenheffingen
2
2
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.
289
296
Belasting op zware motorrijtuigen
185
202
Verhuurderheffing
1759
1.791
Bankbelasting
447
447
Directe belastingen
98.295
97.032
Inkomstenbelasting
4.113
3.516
Loonbelasting
60.105
59.927
Dividendbelasting
6.118
5.153
Kansspelbelasting
558
590
Vennootschapsbelasting
25.773
26.167
-
-Gassector
600
370
-
-niet-gassector
25.173
25.797
Schenk- en erfbelasting
1.629
1.679
Overige Belastingontvangsten
231
230
waarvan Belasting- en premieontvangsten Caribisch Nederland
154
157
Totaal belastingen
193.034
193.783
Premies volksverzekeringen
40.231
41.672
Premies werknemersverzekeringen
68.386
70.056
waarvan zorgpremies
42.585
43.163
Totaal belasting- en premieontvangsten
301.651
305.511
Tabel 4.7.2 bevat een gedetailleerd overzicht van de raming van de belasting- en premieontvangsten 2019 en 2020 op kasbasis met op de laatste regels de aansluiting naar de totaalraming op EMU-basis.
Tabel 4.7.2. Overzicht van belasting- en premieontvangsten 2019 ‒ 2020 (in miljoenen euro's)
Vermoedelijke uitkomsten 2019
Ontwerpbegroting 2020
Indirecte belastingen
93.116
96.074
Invoerrechten
3.375
3.492
Omzetbelasting
57.074
59.997
Belasting op personenauto's en motorrijwielen
2.310
2.466
Accijnzen
12.076
12.366
-
-Accijns van lichte olie
4.519
4.605
-
-Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie
3.952
4.024
-
-Tabaksaccijns
2.488
2.602
-
-Alcoholaccijns
332
334
-
-Bieraccijns
436
441
-
-Wijnaccijns
349
359
Belastingen van rechtsverkeer
5.814
5.995
-
-Overdrachtsbelasting
3.003
3.091
-
-Assurantiebelasting
2.811
2.904
Motorrijtuigenbelasting
4.248
4.391
Belastingen op een milieugrondslag
5.542
4.632
-
-Afvalstoffenbelasting
185
237
-
-Energiebelasting
5.062
4.093
-
-Waterbelasting
293
300
-
-Brandstoffenheffingen
2
2
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.
288
296
Belasting op zware motorrijtuigen
182
201
Verhuurderheffing
1759
1.791
Bankbelasting
447
447
Directe belastingen
98.339
96.981
Inkomstenbelasting
4.113
3.516
Loonbelasting
60.152
59.880
Dividendbelasting
6.118
5.153
Kansspelbelasting
554
586
Vennootschapsbelasting
25.773
26.167
-
-Gassector
600
370
-
-niet-gassector
25.173
25.797
Schenk- en erfbelasting
1.629
1.679
Overige Belastingontvangsten
231
230
waarvan Belasting- en premieontvangsten Caribisch Nederland
154
157
Totaal belastingen
191.687
193.286
Premies volksverzekeringen
40.091
41.720
Premies werknemersverzekeringen (EMU)
68.386
70.056
Aansluiting naar EMU-basis
1.487
450
Totaal belasting- en premieontvangsten op EMU-basis
301.651
305.511
5 TOELICHTING OP DE BELASTINGONTVANGSTEN
5.1 Inleiding
Deze bijlage bevat een nadere toelichting op de raming van belasting- en premieontvangsten. De uitkomsten van de raming op EMU-basis zijn reeds gepresenteerd in paragraaf 2.3 en bijlage 4 van deze Miljoenennota. Deze bijlage gaat in op de methodiek die ten grondslag ligt aan de raming. Het ramingsmodel inclusief de toegepaste ramingsvergelijkingen wordt uitgebreid toegelicht. Vervolgens wordt - in aanvulling op de bijlage 5 van Miljoenennota 2019 - nader ingegaan op de conclusies en de aanbevelingen van de onafhankelijke Commissie Toetsing systematiek raming van de belasting- en premieontvangsten. Paragraaf 5.6 toont de endogene en beleidsmatige ontwikkeling van de verschillende belastingsoorten op kasbasis. Daarna besteden we in paragraaf 5.7 specifiek aandacht aan belastingen en premies die op transactiebasis (naar belastingjaar) geraamd worden en vervolgens naar kasbasis en EMU-basis worden vertaald. Dit betreffen de loon- en inkomensheffing, de omzetbelasting en de vennootschapsbelasting.
5.2 Het belang van een raming van belasting- en premieontvangsten
Het ministerie van Financiën maakt jaarlijks de rijksbegroting op. De raming van de belasting- en premieontvangsten is hierbij een belangrijke bouwsteen. De geraamde ontvangsten zijn immers noodzakelijk om het te verwachten begrotingssaldo (EMU-saldo) te bepalen. De inkomstenraming is bovendien relevant voor de financieringsbehoefte van de Nederlandse Staat.
De belasting- en premieontvangsten zijn, in tegenstelling tot de meeste overheidsuitgaven, zeer gevoelig voor economische ontwikkelingen. Zo leiden toenemende werkgelegenheid en hogere lonen direct tot meer ontvangsten via de loonheffing. Via hogere consumptieve bestedingen van huishoudens stijgen bovendien de btw-ontvangsten. Dalende winsten in een laagconjunctuur kunnen zelfs tot negatieve kasontvangsten bij de vennootschapsbelasting leiden (door verliesverrekening). Onder andere deze gevoeligheid voor macro-economische ontwikkelingen is reden voor het kabinet om niet op het EMU-saldo te sturen bij de opstelling van de begroting maar te kiezen voor een trendmatig begrotingsbeleid. Dit betekent dat de overheidsinkomsten mogen meebewegen met de economische ontwikkeling. Binnen dit begrotingsbeleid leidt een opwaartse bijstelling van de inkomsten, en daarmee van het EMU-saldo, niet tot intensivering van de overheidsuitgaven of lastenverlichting. Dit werkt stabiliserend op de economie. Fiscale beleidsmaatregelen zijn wel begrensd. Met het inkomstenkader houdt het kabinet vast aan een pad van beleidsmatige lastenverlichting of lastenverzwaring over de kabinetsperiode (zie bijlage 3). Dat pad legt het kabinet bij de start van de kabinetsperiode vast in de Startnota.
Een zo trefzeker mogelijke raming kan ervoor zorgen dat het uiteindelijk gerealiseerde EMU-saldo (relatief) in de buurt ligt van de raming in de begroting. Tegelijkertijd is het goed om te beseffen dat het gaat om een raming gebaseerd op een macro-economisch model. De uitkomsten van het belasting- en premiemodel blijven macro-inschattingen en zijn daarmee vooral sterk afhankelijk van de raming van macro-economische variabelen, die als input voor het model gebruikt worden.
5.3 Ramingsmethodiek ministerie van Financiën
Voor de raming van de belasting- en premieontvangsten gebruikt het ministerie van Financiën een econometrisch geschat ramingsmodel. Input voor dat model vormen ten eerste de gerealiseerde belasting- en premieontvangsten van het meest recente volledige jaar, zoals aangeleverd door de Belastingdienst.
Tweede input zijn de ramingen van relevante macro-economische variabelen voor toekomstige jaren, aangeleverd door het Centraal Planbureau (CPB). Het CPB maakt periodiek een onafhankelijke raming van de ontwikkeling van de Nederlandse economie. Het kabinet baseert de opstelling van de begroting zowel aan de uitgaven- als de inkomstenkant op deze ramingen van het CPB. Daarmee is gegarandeerd dat er niet politiek gestuurd kan worden op de cijfers over de economie.
Als derde beïnvloeden ook wijzigingen in beleid de belasting- en premieontvangsten. Beleidseffecten worden ingeboekt in een database, waarna het effect per belastingsoort wordt meegenomen bij de raming.
Tot slot speelt zogenoemde ‘expert opinion’ een rol. De uitkomsten van het model - de geraamde ontwikkeling op basis van macro-economische variabelen en beleidswijzigingen - worden gewogen in samenhang met onder andere de gerealiseerde belastingontvangsten in het lopende jaar (als daar al sprake van is), informatie over de uitvoering van de Belastingdienst (waaronder opgelegde aanslagen) en meer sectorspecifieke informatie. Ook de trefzekerheid van het model in de meest recente jaren wordt daarbij bezien. Voor de raming van de belasting- en premieontvangsten in deze Miljoenennota zijn voor 2019 de gedetailleerde kasgegevens tot en met juli bekend en meegewogen in de raming.16 De inkomsten voor 2019 zijn deels dus reeds gerealiseerd. Voor ramingsjaar 2020 zijn daarentegen nog geen kasgegevens beschikbaar. De geraamde belasting- en premieontvangsten voor 2019 vormen daarom de basis voor de raming van 2020.
Een voorbeeld waarbij specifieke uitvoeringsinformatie van de Belastingdienst een rol speelt, is de vpb-raming voor 2016. Ondernemingen bleken vaker dan in het verleden om een (aangepaste) voorlopige aanslag gevraagd te hebben om op een later moment geen belastingrente te hoeven betalen. Ook het actiever opleggen van aanslagen door de Belastingdienst vormde een verklaring voor de sterke stijging van de kasontvangsten in 2016. Deze stijging in 2016 ging overigens ten koste van de ontvangsten in 2017. Dergelijke ‘kasschuiven’ spelen ook een rol in de overwegingen rond de raming voor de belasting- en premieontvangsten.
Sectorspecifieke informatie speelt een rol bij bijvoorbeeld de raming van de bpm. Naast de op macro-economische variabelen gebaseerde vergelijking wordt gekeken naar het aantal verkochte voertuigen in het lopende jaar in relatie tot de gerealiseerde kasontvangsten en verwachtingen voor de rest van het jaar en het komende jaar. Deze informatie wordt naast de modeluitkomst gehouden en indien nodig wordt de modeluitkomst bijgesteld.
5.4 Ramingsmodel voor de belasting- en premieontvangsten
Het ministerie van Financiën raamt de opbrengst per belasting- en premiesoort. Het ramingsmodel houdt hierbij rekening met beleidsmaatregelen en economische ontwikkelingen. Beleidsmatige keuzes beïnvloeden de hoogte van belastingtarieven en de omvang van belastinggrondslagen. De omvang van belastinggrondslagen wordt bovendien beïnvloedt door economische ontwikkelingen, vooral door de stand van de conjunctuur. Een aantrekkende huizenmarkt met gemiddeld stijgende huizenprijzen en een stijgend aantal woningtransacties leidt bijvoorbeeld tot een hogere opbrengst van de overdrachtsbelasting. Het ramingsmodel bestaat uit meerdere vergelijkingen: elke belastingsoort heeft namelijk een specifieke ramingsvergelijking, aansluitend op de grondslag van de betreffende belastingsoort. Deze vergelijkingen zijn econometrisch geschat.
Bovenstaand kan samengevat worden in onderstaande vergelijking:
Tt = Tt-1 + At + Et
Tt = Ontvangst van een belastingsoort in jaar t
Tt-1 = Ontvangst van een belastingsoort in jaar t-1
At = Beleidsmatig effect op ontvangst belastingsoort in jaar t
Et = Effect van economische ontwikkeling op ontvangst belastingsoort in jaar t
De geraamde opbrengst van een belastingsoort in een bepaald jaar is gelijk aan de opbrengst van de belastingsoort uit het voorafgaande jaar plus de veranderingen door beleid en als gevolg van economische ontwikkelingen in dat jaar. Het startpunt van de raming in deze Miljoenennota is daarom de gerealiseerde stand van de belasting- en premieontvangsten in 2018. Het Financieel Jaarverslag Rijk 2018 bevat nadere informatie over de gerealiseerde belasting- en premieontvangsten over 2018. Door de geraamde beleidsmatige en economische ontwikkelingen raamt het ministerie vervolgens de belasting- en premieontvangsten in 2019. Deze raming geldt vervolgens als startpunt voor de raming van belasting- en premieontvangsten in 2020, welke eveneens wordt aangevuld met de beleidsmatige en verwachte economische veranderingen van dat jaar.
Beleidsmatige ontwikkelingen
Beleidsmatige ontwikkelingen beïnvloeden de hoogte van de belasting- en premieontvangsten. Een aanpassing van belastingtarieven zorgt bijvoorbeeld voor een verandering van de belastingopbrengsten. Het budgettaire effect van een beleidsmaatregel ex ante wordt vastgesteld met inachtneming van een eerste-orde-gedragseffect.17 In hoofdstuk 3 van de Miljoenennota 2018 is een box opgenomen over de systematiek van de eerste-orde-gedragseffecten. Deze ex ante-inschatting met eerste-orde-gedragseffect is de best mogelijk inschatting van het effect van beleid op de desbetreffende grondslag of het tarief. Mogelijke effecten van het beleid op macro-economische ontwikkelingen spelen hierbij geen rol. Economische ontwikkelingen worden immers apart geraamd: opname hiervan in beleidsramingen leidt tot dubbeltelling.
Endogene ontwikkeling
De verdere verandering van de belasting- en premieontvangsten wordt hoofdzakelijk gedreven door economische ontwikkelingen. In de Miljoenennota wordt dit ook de endogene ontwikkeling genoemd. Het gaat hier bijvoorbeeld om hogere belastingopbrengsten door hogere consumptie van huishoudens, of door hogere lonen bij een gunstige economische ontwikkeling. De endogene ontwikkeling van elke belastingsoort wordt geraamd met een model waarin macro-economische variabelen zijn opgenomen. Deze macro-economische variabelen hebben bewezen samenhang met de betreffende belastingsoort. Hierbij maakt het ministerie van Financiën gebruik van de economische raming van het CPB. Bij deze Miljoenennota betreft dit de Macro-economische Verkenning 2020 (MEV 2020).
De relatie tussen een macro-economische variabele en de endogene verandering van de belastingopbrengst is vaak niet één-op-één. Daarom wordt deze relatie vastgesteld op basis van empirische schatting op historische gegevens, deskundigenoordeel, wetenschappelijke inzichten of andere relevante informatie. De relatie wordt weergegeven door een coëfficiënt. Onderstaande tabel met ramingsvergelijkingen geeft de verschillende coëfficiënten weer. Een negatieve coëfficiënt geeft aan dat de macro-economische ontwikkeling en de endogene ontwikkeling van de belastingopbrengst tegen elkaar in bewegen. Een positieve coëfficiënt geeft aan dat de endogene ontwikkeling en de ontwikkeling van de macro-economische variabele in dezelfde richting bewegen. Deze coëfficiënten worden periodiek herzien. In 2019 zijn de vergelijkingen van het model tegen het licht gehouden en herschat. De beschikbaarheid van (specifieke) macro-economische variabelen en de kwaliteit daarvan is een duidelijke randvoorwaarde bij het empirisch schatten van de ramingsvergelijkingen. Zo is bij de bpm en MRB gekozen voor koppeling aan respectievelijk de ontwikkeling van de duurzame consumptie en het bbp in plaats van meer specifieke ‘auto’-gerichte variabelen vanwege de beperkte voorspelkracht van laatstgenoemde variabelen.
De meeste belastingensoorten worden op kasbasis geraamd. Dat wil zeggen dat het moment van betaling bepaalt aan welk jaar de belasting wordt toegerekend. Omdat de begroting en de verantwoording op EMU-basis - doorgaans de één-maands-verschoven-kas - plaatsvindt, wordt deze raming voor de meeste belastingsoorten gecorrigeerd met het verschil tussen de verwachte kasontvangsten in januari van jaar t en jaar t+1.18
De grootste belastingsoorten - de vennootschapsbelasting, de btw, de loonheffing en de inkomensheffing - worden niet op kasbasis geraamd.19 Die belastingsoorten worden op ‘transactiebasis’ geraamd. Dat wil zeggen dat de belastingopbrengsten worden toegerekend aan de jaren waarin de daadwerkelijke economische transactie waaruit de belastingopbrengst voortkomt zich heeft voorgedaan. Dat maakt een betere raming mogelijk, omdat zo omvangrijke kasstromen uit eerdere jaren modelmatig gekoppeld worden aan de macro-economische ontwikkeling van het betreffende jaar. De Belastingdienst splitst gerealiseerde kasontvangsten uit in transactiejaren. Door deze systematiek zijn de gerealiseerde belastinginkomsten op transactiebasis pas enkele jaren na afloop van het jaar bekend. Na het maken van de transactiebasisraming vertaalt het ministerie van Financiën deze naar kasontvangsten. Hiertoe maakt het gebruik van kan-transparameters. Deze parameters delen de ontvangsten in een economisch jaar toe aan kasjaren. De grootte van deze parameters is in eerste instantie gebaseerd op historische kaspatronen van de desbetreffende belastingsoort en op uitvoeringsinformatie van de belastingdienst.
Verklarende variabelen ramingsmodel
Afkorting
Variabele
arbvu
Arbeidsvolume in arbeidsjaren, mutatie
bbpvu
BBP marktprijzen, volumemutatie
bbpwu
BBP marktprijzen, waardemutatie
Box2
Waardemutatie grondslag box 2
Box3
Waardemutatie grondslag box 3
clpu
Contractloonstijging
hznpu
Huizenverkoop prijsmutatie
hznvu
Huizenverkoop volumemutatie
ihhyptr
Grondslag hypotheekrenteaftrek en eigenwoningforfait
incpu
Incidentele loonstijging
iond
Waardemutatie inkomen box 1 ondernemers
invpu
Invoer, prijsmutatie
invvu
Invoer, volumemutatie
ivswu
Investeringen in woningen, waardemutatie
oiwu
Overheidsinvesteringen, waardemutatie
pcdvu
Consumptie van duurzame goederen, volumemutatie
pcdwu
Consumptie van duurzame goederen, waardemutatie
pcvgvu
Consumptie van voeding en genot, volumemutatie
pcwu
Particuliere consumptie, waardemutatie
prpsv
Aftrekbare premies loonheffing, waardemutatie
tcf
Tabelcorrectiefactor
verr
Waardemutatie verrekende dividendbelasting en heffingskortingen
grvpb
Ontwikkeling grondslag vpb
wozwu
Waardemutatie gemiddelde woz-waarde
Overzicht ramingsvergelijkingen
Belastingsoort
Ramingsvergelijking voor Et
Accijns op lichte oliën
0,19 * bbpvut + 1 * tcft
Accijns op minerale oliën uitgezonderd lichte oliën
0,63 * bbpvut + 1 * tcft
Afvalstoffenbelasting
1 * bbpvut + 1 * tcft
Alcoholaccijns
‒ 0,027 + 1,24 * pcvgvut
Assurantiebelasting
1,05 * pcwut
Bankbelasting
0
Belasting zware motorrijtuigen (bzm)
0,96 * bbpvut
Belasting op personenauto's en motorrijwielen (bpm)
‒ 0,045 + 4,320 * pcdvut + 1 * tcft
Bieraccijns
0,42 * pcvgvut
Dividendbelasting
‒ 0,106 + 5,87 * bbpwut
Energiebelasting
‒ 0,03 + 0,62 * bbpvut + 1 * tcft
Schenk- en erfbelasting
1 * hznput
Inkomensheffing
Box 1 ondernemers
1 * iondt
Box 2
1 * box2t
Box 3
1 * box3t
Eigen woning
1 * ihhyptrt
Inkomensheffing overig
1 * verrt
Kansspelbelasting
1,45 * pcwut
Loonheffing
0,6 * arbvut+ 1,53 * clput + 1,13 * incput ‒ 0,62 * tcft ‒ 0,81 * prpsvt
Motorrijtuigenbelasting (mrb)
0,77 * bbpvut+ 1 * tcft
Omzetbelasting (btw)
0,44* pcwut + 0,29 * pcdwut + 0,18 * ivswut + 0,02 * oiwut
Overdrachtsbelasting
1 * hznvut + 1 * hznput
Rechten bij invoer
0,63 * invvut+ 0,51 * invput
Tabaksaccijns
0,97 * pcvgvut
Vennootschapsbelasting (niet-gas)
1 * winstwut
Verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken
1,05 * pcvgvut
Verhuurderheffing
1 * wozwut
Waterbelasting
0,008 + 1 * tcft
Wijnaccijns
1,16 * pcvgvut
Als voorbeeld voor de werking van het ramingsmodel en de totstandkoming van een raming van een belastingsoort nemen we de bieraccijns. Deze belasting wordt geraamd op kasbasis. Volgens bovenstaande vergelijking zijn de geraamde bieraccijnsontvangsten afhankelijk van de volumemutatie van de ‘consumptie van voeding en genot’. De positieve coëfficiënt betekent een positieve relatie: als het CPB een hogere consumptie van voeding en genot raamt, dan leidt dit tot hogere geraamde bieraccijnsontvangsten. De grootte van de coëfficiënt bedraagt 0,42. Dit betekent dat de bieraccijnsontvangsten met 0,42% stijgen ten opzichte van voorgaand jaar als het CPB een stijging van het volume van de consumptie van voeding en genot raamt met 1% in dat jaar. In dit voorbeeld spelen geen beleidsmatige ontwikkelingen. Voorts wordt deze uitkomst uit het ramingsmodel in vergeleken met reeds gerealiseerde kasontvangsten in het lopende jaar, uitvoeringsinformatie, de voorgaande raming en/of andere relevante (sectorspecifieke) informatie. Zo nodig wordt de uitkomst van het model op basis van expert opinion bijgesteld.
5.5 Aanvullende reactie conclusie en aanbevelingen rapport Commissie Visitatie raming belasting- en premieontvangsten
De Commissie Toetsing systematiek raming van de belasting- en premieontvangsten heeft op het verzoek van de minister van Financiën een onafhankelijke toetsing verricht voor de systematiek van de raming van de belasting- en premieontvangsten. Voorzitter van de commissie was Honorair hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) Mr. C.A. (Flip) de Kam. Het eindrapport is gepubliceerd in bijlage 6 van de Miljoenennota 2019.
De commissie heeft aanbevelingen geformuleerd om onderdelen van het ramingsmodel en de bij de raming gevolgde procedures te verbeteren. Bijlage 5 van de Miljoenennota 2019 bevatte een reactie op deze aanbevelingen. Sindsdien is er verder gewerkt aan het implementeren van de aanbevelingen. Hieronder is een korte beschrijving van de werkzaamheden die zijn verricht in het afgelopen jaar, met daarbij de relevante aanbevelingen.
Overleg met het CPB over de macro-economische variabelen
In het voorjaar van 2019 is er uitgebreid overleg geweest met het CPB. De focus lag daarbij op de macro-economische variabelen die in het ramingsmodel worden gebruikt om belastinginkomsten te voorspellen. Voor verschillende belastingsoorten is gesproken over de trefzekerheid van de huidige variabelen en alternatieve voorspellende variabelen. Daarbij is de meeste aandacht is uitgegaan naar de vennootschapsbelasting, maar ook variabelen als de ontwikkeling van het aantal nieuwverkochte auto’s en de verschillende categorieën van de ontwikkeling van de consumptie zijn aan bod gekomen. Er is geconcludeerd dat op basis van huidige beschikbare variabelen - zoals het CPB die aanlevert - geen of maar zeer beperkte verbetering van het model van Financiën mogelijk is.
Het overleg leverde twee aanknopingspunten op. Ten eerste informeert het CPB het Ministerie van Financiën wanneer het voornemens is onderzoek te doen dat relevant is voor de belastingraming. In het bijzonder wanneer dit de vennootschapsbelasting aangaat. Ten tweede nemen het CPB en de belastingramers van het Ministerie van Financiën gemeenschappelijk contact op met het PBL. Mogelijk kunnen hieruit nieuwe inzichten verschaft worden relevant voor macro-economische indicatoren die relevant zijn voor een aantal milieubelastingen.
Raming belasting- en premieontvangsten in andere landen
Met het in het kader van de commissie gedane onderzoek door het Ministerie van Financiën naar de methodiek en institutionele inbedding van belastingramingen in het buitenland is hiervoor reeds de eerste stap gezet. Zie hiervoor de bijlage van het rapport.
Dit onderzoek is sindsdien voortgezet. Daarbij is het onderzoek uitgebreid naar meer landen, en is er meer nadrukkelijk aandacht besteed aan het gebruik van microsimulatiemodellen (zie aanbeveling 3). Er is contact gelegd met belastingramers in Noorwegen, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk en Finland. Ook is er contact geweest met de OECD en de Europese Commissie. (Het eerdere onderzoek betrof het Verenigd Koninkrijk, Ierland, de Verenigde Staten, Australië, Noorwegen, Denemarken, Duitsland.) Daarnaast staat er nog een aantal verzoeken uit, die mogelijk in de toekomst nog inzichten zullen opleveren.
Ook uit het vervolgonderzoek is gebleken dat slechts enkele landen, in specifieke gevallen gebruik maken van microsimulatiemodellen voor het verwerken van macro-economische verwachtingen. Wel wordt microsimulatie door veel landen voor het ramen van beleid gebruikt, net als dat ook bij het Ministerie van Financiën het geval is voor onder andere maatregelen in box 1 van de inkomstenbelasting. Ook op andere vlakken bevestigde het vervolgonderzoek de conclusies van het oorspronkelijke onderzoek.
Consistentie ramingsmethodiek loonheffing en premies werknemersverzekeringen
Het Ministerie van Financiën werkt momenteel aan een herziening van de premies werknemersverzekeringen in de ramingsmethodiek. Daarbij wordt in kaart gebracht of de premies werknemersverzekeringen op een vergelijkbare wijze kunnen worden geraamd als de loonheffing. Hoewel enige voortgang is gemaakt, is ook duidelijk dat dit een gecompliceerde herziening betreft. Het Ministerie van Financiën is voornemens dit project het komende jaar af te ronden.
Periodieke bijstelling ramingsmodel
Sinds de vorige miljoenennota zijn de ramingsvergelijkingen empirisch herschat. Daarmee is een vierjaarlijkse cyclus ingezet: de resultaten van de herschatting zijn met deze Miljoenennota geïmplementeerd, waar de laatste herschatting in 2015 werd gecompleteerd. Het Ministerie van Financiën is voornemens om deze cyclus ook in de toekomst voort te zetten.
Transparante verantwoording deskundigenoordeel
In bijlage 4 van de Miljoenennota 2019 is het deskundigenoordeel bij de raming van de verschillende belastingsoorten voor het eerst gepubliceerd en op hoofdlijnen toegelicht. Deze lijn wordt in deze Miljoenennota voortgezet. Het Ministerie van Financiën is voornemens om deze praktijk ook in de toekomst voort te zetten.
5.6 De belastingramingen voor 2019 en 2020 op kasbasis
De volgende twee tabellen geven de opbouw weer van de belastingramingen op kasbasis. Tabel 5.6.1 toont de ontwikkeling van de realisaties in 2018 naar de Vermoedelijke Uitkomsten in 2019. Tabel 5.6.2 toont vervolgens de ontwikkeling van de Vermoedelijke Uitkomsten in 2019 naar de Ontwerpbegroting 2020. De tabel splitst de verandering per belastingsoort uit naar beleidsmatige mutatie en endogene mutatie. Beleidsmatige mutaties zijn mutaties als gevolg van fiscale beleidsmaatregelen of van overige maatregelen. Endogene mutaties zijn mutaties van de belastingopbrengsten als gevolg van de economische ontwikkeling.
Tabel 5.6.1 Raming belastingontvangsten 2019 op kasbasis (in miljoenen euro's)
2018
Beleids-mutaties
Endogene mutaties
Endogene mutatie in %
2019
Indirecte belastingen
87.281
3.475
2.360
2,7%
93.116
Invoerrechten
3.173
0
202
6,4%
3.375
Omzetbelasting
52.342
2.930
1.801
3,4%
57.074
Belasting op personenauto's en motorrijwielen
2.276
‒ 74
108
4,7%
2.310
Accijnzen
11.926
53
97
0,8%
12.076
-
-Accijns van lichte olie
4.431
0
89
2,0%
4.519
-
-Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie
3.903
5
44
1,1%
3.952
-
-Tabaksaccijns
2.469
48
‒ 30
‒ 1,2%
2.488
-
-Alcoholaccijns
331
0
1
0,2%
332
-
-Bieraccijns
452
0
‒ 16
‒ 3,5%
436
-
-Wijnaccijns
340
0
9
2,7%
349
Belastingen van rechtsverkeer
5.721
0
93
1,6%
5.814
-
-Overdrachtsbelasting
3.028
0
‒ 25
‒ 0,8%
3.003
-
-Assurantiebelasting
2.693
0
118
4,4%
2.811
Motorrijtuigenbelasting
4.161
8
79
1,9%
4.248
Belastingen op een milieugrondslag
5.044
671
‒ 173
‒ 3,4%
5.542
-
-Afvalstoffenbelasting
88
95
3
3,0%
185
-
-Energiebelasting
4.667
577
‒ 182
‒ 3,9%
5.062
-
-Waterbelasting
287
0
6
2,0%
293
-
-Brandstoffenheffingen
2
0
0
1,5%
2
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.
281
0
7
2,4%
288
Belasting op zware motorrijtuigen
170
9
3
1,8%
182
Verhuurderheffing
1.738
‒ 123
144
8,3%
1.759
Bankbelasting
447
0
0
0,0%
447
Directe belastingen
90.574
1.967
5.798
6,4%
98.339
Loon- en inkomstenbelasting
60.184
‒ 579
4.659
7,7%
64.265
Dividendbelasting
4.484
1.146
488
10,9%
6.118
Kansspelbelasting
520
2
31
6,1%
554
Vennootschapsbelasting
23.655
1.413
705
3,0%
25.773
-
-Gassector
710
0
‒ 110
‒ 15,5%
600
-
-Niet-gassector
22.945
1.413
815
3,6%
25.173
Schenk- en erfbelasting
1.731
‒ 16
‒ 86
‒ 5,0%
1.629
Overige belastingontvangsten
244
‒ 12
0
0,0%
231
Totaal belastingen op kasbasis
178.099
5.429
8.158
4,6%
191.687
Tabel 5.6.2 Raming belastingontvangsten 2020 op kasbasis (in miljoenen euro's)
2019
Beleids-mutaties
Endogene mutaties
Endogene mutatie in %
2020
Indirecte belastingen
93.116
‒ 491
3.449
3,7%
96.074
Invoerrechten
3.375
0
117
3,5%
3.492
Omzetbelasting
57.074
328
2.595
4,5%
59.997
Belasting op personenauto's en motorrijwielen
2.310
1
155
6,7%
2.466
Accijnzen
12.076
147
142
1,2%
12.366
-
-Accijns van lichte olie
4.519
0
86
1,9%
4.605
-
-Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie
3.952
1
72
1,8%
4.024
-
-Tabaksaccijns
2.488
146
‒ 32
‒ 1,3%
2.602
-
-Alcoholaccijns
332
0
2
0,5%
334
-
-Bieraccijns
436
0
5
1,1%
441
-
-Wijnaccijns
349
0
11
3,0%
359
Belastingen van rechtsverkeer
5.814
‒ 5
187
3,2%
5.995
-
-Overdrachtsbelasting
3.003
0
89
2,9%
3.091
-
-Assurantiebelasting
2.811
‒ 5
98
3,5%
2.904
Motorrijtuigenbelasting
4.248
49
93
2,2%
4.391
Belastingen op een milieugrondslag
5.542
‒ 900
‒ 10
‒ 0,2%
4.632
-
-Afvalstoffenbelasting
185
46
6
3,1%
237
-
-Energiebelasting
5.062
‒ 946
‒ 23
‒ 0,5%
4.093
-
-Waterbelasting
293
0
7
2,4%
300
-
-Brandstoffenheffingen
2
0
0
1,9%
2
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.
288
0
8
2,7%
296
Belasting op zware motorrijtuigen
182
17
3
1,5%
201
Verhuurderheffing
1.759
‒ 127
158
9,0%
1.791
Bankbelasting
447
0
0
0,0%
447
Directe belastingen
98.339
‒ 3.347
1.990
2,0%
96.981
Loon- en inkomstenbelasting
64.265
‒ 2.493
1.625
2,5%
63.397
Dividendbelasting
6.118
‒ 851
‒ 114
‒ 1,9%
5.153
Kansspelbelasting
554
5
27
4,8%
586
Vennootschapsbelasting
25.773
13
381
1,5%
26.167
-
-Gassector
600
0
‒ 230
‒ 38,3%
370
-
-Niet-gassector
25.173
13
611
2,4%
25.797
Schenk- en erfbelasting
1.629
‒ 21
71
4,4%
1.679
Overige belastingontvangsten
231
‒ 1
0
0,0%
230
Totaal belastingen
191.687
‒ 3.839
5.438
2,8%
193.286
Nadere toelichting
De raming voor de totale belastingontvangsten in 2019 komt op kasbasis 13,6 miljard euro hoger uit dan de realisatie van de totale belastingontvangsten in 2018 (zie tabel 5.6.1). Deze stijging is het totaal van de beleidsmatige mutatie van 5,4 miljard euro en de endogene ontwikkeling van 8,2 miljard euro. Voor 2020 geldt een toename van de totale belastingontvangsten op kasbasis met 1,6 miljard euro ten opzichte van 2019. Dit is het saldo van een beleidsmatige mutatie van ‒ 3,8 miljard euro en een endogene ontwikkeling van 5,4 miljard euro (zie tabel 5.6.2). De volgende paragrafen lichten deze beleidsmatige en endogene mutaties toe.
Beleidsmatige ontwikkeling
De belastingontvangsten in 2019 nemen met 5,4 miljard euro toe als gevolg van fiscale en overige maatregelen. In tabel 5.6.3 staat aangegeven welke wijzigingen sinds de Miljoenennota 2019 hebben plaatsgevonden.
Tabel 5.6.3 Effecten beleidsmaatregelen (waaronder nabetalingen) op belastingontvangsten in 2019 (in mln euro)
Kas 2019
Totaal maatregelen, zoals gemeld in Miljoenennota 2019 (bijlage 5)
5.790
Mutatie vanwege nabetalingen
‒ 12
Mutatie vanwege beleid
‒ 349
Totaal maatregelen
5.429
Beleidsmatige wijzigingen vloeien voort uit het Regeerakkoord, maatregelen die het kabinet sindsdien heeft genomen en maatregelen van eerdere kabinetten met effecten in 2019. Daarnaast zijn er mutaties als gevolg van nabetalingen tussen het Rijk en de sociale fondsen. Deze nabetalingen vinden plaats omdat via de inkomensheffing en de loonheffing de belastingen en premies volksverzekeringen geïntegreerd worden geheven. De verdeling van deze ontvangsten tussen het Rijk en de sociale fondsen gebeurt op basis van voorlopige verdeelsleutels. Wanneer de Belastingdienst de gegevens over de feitelijke inkomens van mensen binnen heeft, kan nauwkeurig worden bepaald welk deel van de heffingen het Rijk toekomen en welk deel de sociale fondsen. Bij de loonheffing gebeurt dit na twee jaar, omdat dan het grootste deel van de aanslagen en aangiften is afgehandeld. Bij de inkomensheffing gebeurt dit om dezelfde reden pas na vier jaar. Hierdoor vinden er in de jaren nadat een transactiejaar is afgesloten nog nabetalingen plaats tussen het Rijk en de sociale fondsen. Tabel 5.6.3 laat zien dat dit in 2019 dit tot een mutatie in de belastingontvangsten voor het Rijk heeft geleid van ‒ 12 miljoen ten opzichte van wat in Miljoenennota 2019 aan nabetalingen werd verwacht. Omdat het hier onderlinge nabetalingen betreft tussen premieontvangsten (volksverzekeringen) en de ontvangsten uit de loon- en inkomstenbelasting, zijn deze verschuivingen niet relevant voor het EMU-saldo.
Voor 2020 bedraagt de geraamde beleidsmatige mutatie van de belastingontvangsten per saldo ‒ 3,8 miljard euro (tabel 5.6.2). Deze mutatie betreft voor 0,1 miljard euro verwachte onderlinge nabetalingen tussen premieontvangsten (volksverzekeringen) en ontvangsten uit de loon- en inkomstenbelasting. Deze verschuivingen zijn niet relevant voor het EMU-saldo. Het voor het EMU-saldo relevante, beleidsmatige deel van de mutatie bij de belastingontvangsten (exclusief premieontvangsten) betreft daarom ‒ 3,7 miljard euro. Bijlage 4 van deze Miljoenennota licht de beleidsmatige mutatie van de totale belasting- en premieontvangsten toe.
Endogene ontwikkeling
De belastingontvangsten (exclusief premies volksverzekeringen) nemen in 2020 met 5,4 miljard euro toe als gevolg van de endogene ontwikkeling. Dit betekent een groei van 2,8 procent. Bijlage 4 van de Miljoenennota bevat een toelichting van de endogene ontwikkeling voor het totaal van de belasting- en premieontvangsten. Dat zijn de totale belastingen inclusief premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en premies zorgverzekeringen.
5.7 Nadere toelichting ramingen op transactiebasis
Deze paragraaf bevat een nadere toelichting op de endogene ontwikkeling van de op transactiebasis geraamde belastingsoorten. Dat zijn de vennootschapsbelasting, de loon- en inkomensheffing (de som van het belastingdeel en het premiedeel van de loon- en inkomensheffing) en de omzetbelasting. Deze belastingsoorten vormen samen ruim 80 procent van de totale belastingontvangsten inclusief premies volksverzekeringen.
Vennootschapsbelasting
Bij de vennootschapsbelasting wordt onderscheid gemaakt tussen de gassector en de niet-gassector. Voor de vennootschapsbelasting afkomstig uit de gassector wordt een aparte raming opgesteld op basis van de winstontwikkeling in die sector, die in belangrijke mate afhangt van de beursprijs van TTF-gas. Voor een toelichting op de aardgasbatenraming, inclusief de vpb-afdracht uit de gassector, wordt verwezen naar de begroting van Economische Zaken en Klimaat (Begroting XIII). Deze bijlage bespreekt alleen de ontwikkeling van de vpb-opbrengst in de niet-gassector.
Voor een nader inzicht in de ontwikkeling van de kasontvangsten volgt een korte toelichting op het proces van aanslagoplegging. De heffing van de vennootschapsbelasting vindt in eerste instantie plaats via voorlopige aanslagen. In januari wordt een inschatting gemaakt van de winst voor dat jaar op basis van winsten uit de afgelopen twee jaren, eventueel gecorrigeerd voor verwachtingen betreffende de winsten van dat jaar zelf. Op basis hiervan worden voorlopige aanslagen verstuurd. Vervolgens kan op basis van tussentijdse inschattingen van de winstontwikkeling een bijstelling van de voorlopige aanslag plaatsvinden. In juli / augustus van het daaropvolgende jaar (T+1) vindt vervolgens de voorlopige aangifte plaats. Dit kan wederom leiden tot een nadere voorlopige aanslag. Afhankelijk van de omvang van het bedrijf en de aard van de aangifte vindt in een van de daaropvolgende jaren de definitieve vaststelling van de winst plaats. Meestal wordt circa driekwart van de uiteindelijke aanslagopleggingen reeds in het eerste jaar via voorlopige aanslagen ontvangen, maar dit percentage fluctueert.
Voor het opstellen van de begroting zijn de kasontvangsten van de vennootschapsbelasting relevant. Daarom is het van belang hoe het verloop van aanslagoplegging zich vertaalt in kasontvangsten. Tabel 5.7.4 toont de ontwikkeling van de totale kasopbrengst per jaar met een opsplitsing naar transactiejaar. Deze tabel laat zien dat het grootste deel van de opbrengst in een bepaald jaar voortkomt uit de voorlopige aanslagen over dat jaar zelf. Deze opbrengst stijgt bovendien door bijstellingen in de voorlopige aanslagen over de twee voorgaande jaren. Maar als gevolg van verliesverrekening is de bijdrage van jaar T-3 en ouder over het algemeen negatief.
Tabel 5.7.4 Opbrengst en ontwikkeling van de vennootschapsbelasting (exclusief gas) op kasbasis naar transactiejaar (in miljoenen euro's)
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Jaar T
11.578
14.565
16.630
17.712
19.716
19.796
Jaar T-1
3.837
5.518
4.211
4.996
5.063
5.649
Jaar T-2
445
828
629
650
644
693
Jaar T-3
‒ 152
‒ 172
‒ 102
‒ 317
‒ 190
‒ 196
Jaar T-4 en ouder
‒ 101
‒ 17
‒ 112
‒ 96
‒ 60
‒ 145
Totaal kasopbrengst VPB niet-gas
15.607
20.722
21.256
22.945
25.173
25.797
Per saldo bedraagt de verwachte endogene mutatie van 2018 naar 2019 0,8 miljard euro bij de niet-gassector. Ook beleidsmaatregelen hebben in 2019 per saldo een opwaarts effect op de ontvangsten (1,4 miljard euro). De totale mutatie in 2019 komt daarom uit op 2,2 miljard euro. In 2020 bedraagt de endogene toename van de vpb-ontvangsten bij de niet-gassector naar verwachting 0,6 miljard euro. Het beleidsmatige effect is nihil. Per saldo stijgen de vpb-ontvangsten van de niet-gassector in 2020 afgerond 0,6 miljard euro.
Loon- en inkomensheffing
De loonheffing is een voorheffing van de inkomensheffing. In eerste instantie wordt door inhoudingsplichtigen maandelijks loonbelasting afgedragen op basis van het loon of de uitkering van de belastingplichtigen. Na het verstrijken van het kalenderjaar dient de belastingplichtige voor 1 mei van het volgende jaar belastingaangifte te doen. Op basis hiervan wordt bepaald hoeveel belasting in totaal verschuldigd is (met inachtneming van andere bronnen van inkomen, belastingkortingen en aftrekposten). Wanneer dit bedrag hoger is dan de reeds betaalde loonheffing, moet men het resterende bedrag aan inkomensheffing voldoen. Wanneer de verschuldigde belasting lager is, krijgt men geld terug van de Belastingdienst. In onderstaande alinea wordt gekeken naar de ontwikkeling van de loon- en inkomensheffing. Dit betreft naast de belasting tevens de ontvangsten van de premies volksverzekeringen, welke geïntegreerd worden geheven. Voor analysedoeleinden zijn de ontvangsten op heffingsniveau beter bruikbaar, omdat deze eenvoudiger kunnen worden waargenomen.
Loonheffing
De raming van de loonheffing vindt net als bij de vennootschapsbelasting op transactiebasis plaats. Het ontvangstpatroon van de transactieopbrengst in de kas is bij de loonheffing echter veel stabieler dan bij de vpb. Daarnaast geldt dat de transactieopbrengst ook aanzienlijk sneller wordt ontvangen en binnen drie maanden na afloop van het jaar bijna volledig gerealiseerd is. Hierdoor treden minder grote verschillen op tussen de ontwikkeling van de transactieopbrengst en de kasopbrengst dan bij de vpb.
Tabel 5.7.5 Ontwikkeling loonheffing op transactiebasis (in miljoenen euro's)
2018
2019
2020
Opbrengst op transactiebasis
101.336
102.186
102.144
Mutatie
851
‒ 42
waarvan endogeen
5.764
3.843
waarvan beleidsmatig
‒ 4.914
‒ 3.885
Endogene groei (in %)
5,7%
3,8%
Tabel 5.7.5 toont de (geraamde) endogene ontwikkeling van de loonheffing in 2019 en 2020. De verwachte endogene ontwikkeling bedraagt in 2019 5,8 miljard euro. In 2020 bedraagt deze 3,8 miljard euro. De ontwikkeling van de loonheffing is afhankelijk van de ontwikkeling van de totale belastbare loonsom. De ontwikkeling van de totale belastbare loonsom wordt bepaald door de groei van het arbeidsvolume, de stijging van de contractlonen, de hoogte van verschillende aftrekbare premies en de ontwikkeling van uitkeringen en pensioenen. Onderstaande tabel 5.7.6 geeft een overzicht van enkele relevante gegevens uit de Macro Economische Verkenning 2020 van het CPB
Tabel 5.7.6 Relevante economische indicatoren voor de loonheffing
2019
2020
Arbeidsvolume in arbeidsjaren
2,0%
1,0%
contractloonstijging
2,4%
2,6%
Incidentele loonstijging
0,3%
0,3%
Tabelcorrectiefactor
1,2%
1,6%
Uit de economische indicatoren kan de ontwikkeling van de loonheffing worden verklaard. In 2019 neemt de werkgelegenheid toe met 2,0 procent. De contractloonstijging komt uit op 2,4 procent en ook de incidentele loonontwikkeling draagt met 0,3 procent bij aan de stijging van de loonheffingontvangsten. Dat leidt gezamenlijk tot een endogene ontwikkeling van de loonheffing in 2019 van 5,8 miljard op transactiebasis. In 2020 neemt de werkgelegenheid met 1,0 procent toe. De loonontwikkeling valt met een contractloonontwikkeling en een incidentele loonstijging van respectievelijk 2,6 procent en 0,3 procent ook positief uit. Per saldo leidt dit in 2020 tot een endogene ontwikkeling van de loonheffing van 3,8 miljard euro op transactiebasis.
Inkomensheffing
De ontvangsten uit de inkomensheffing zijn het saldo van de belastingontvangsten van particulieren en zelfstandige ondernemers. Voor de particulieren geldt de loonheffing als voorheffing. Bij de inkomensheffing voor particulieren hebben de ontvangsten dan ook betrekking op bijtel- en aftrekposten en heffingskortingen die niet al via de loonheffing zijn verrekend. Bij de zelfstandigen wordt de ontwikkeling daarnaast ook bepaald door de winstontwikkeling.
De raming van de ontvangsten van de inkomensheffing is opgesteld op basis van de beleidsmaatregelen, de geraamde endogene ontwikkeling en de kasrealisaties tot en met juli.
Tabel 5.7.7 Ontwikkeling inkomensheffing op transactiebasis (in miljoenen euro's)
2018
2019
2020
Inkomensheffing op transactiebasis
1.428
3.029
2.782
mutatie
1.601
‒ 247
waarvan endogeen
43
40
waarvan beleidsmatig
1.558
‒ 287
De endogene ontwikkeling van de ontvangsten inkomensheffing is in 2019 en 2020 licht positief. Onderliggend is in beide jaren sprake van een negatieve ontwikkeling van de hypotheekrenteaftrek. Dit heeft met vertraging een positief effect op de ontvangsten uit de inkomensheffing. Ook de winsten van zelfstandigen voor de inkomstenbelasting nemen toe. Daartegenover staat een afname door afnemende ontvangsten uit box 3 en meer verrekende heffingskortingen en (andere) aftrekposten.
Omzetbelasting
De omzetbelasting is verantwoordelijk voor circa 30 procent van de totale belastingontvangsten. De endogene groei van de omzetbelasting wordt vooral bepaald door de waardeontwikkeling van de bestedingen waarop btw rust, te weten de particuliere consumptie, de overheidsinvesteringen en de investeringen in woningen.De ramingen van het CPB voor deze bestedingscategorieën zijn samengevat in onderstaande tabel
Tabel 5.7.8 Raming van de procentuele ontwikkeling van bestedingen in 2019 en 2020
2019
2020
Particuliere consumptie, waardemutatie
4,2%
3,3%
Investeringen in woningen, waardemutatie
6,8%
4,9%
Overheidsinvesteringen, waardemutatie
5,3%
5,3%
Bij de particuliere consumptie speelt ook de samenstelling van de consumptie een rol, omdat er verschillende bestedingscategorieën zijn waarvoor een verschillend btw-tarief geldt. Bij laagconjunctuur is het bijvoorbeeld geen ongebruikelijk verschijnsel dat er een verschuiving plaatsvindt van consumptie waarvoor het normale tarief geldt (inclusief alle «luxe goederen») naar consumptie waarvoor het verlaagde btw-tarief geldt. Hierdoor neemt het gemiddelde btw-tarief over de totale particuliere consumptie af en daarmee de btw-ontvangsten. In hoogconjunctuur is sprake van het omgekeerde.
De btw-ontvangsten op transactiebasis bedragen naar verwachting 58,4 miljard euro in 2019. In 2020 wordt een positieve ontwikkeling naar 60,5 miljard euro verwacht.
5.7.9 Raming van de omzetbelasting op transactiebasis (in miljoenen euro's)
2018
2019
2020
Omzetbelasting op transactiebasis
52.708
58.350
60.478
mutatie
5.642
2.128
waarvan endogeen
2.387
2.126
waarvan beleidsmatig
3.255
2
Endogene mutatie in procent
4,5%
3,6%
De endogene ontwikkeling van de btw-ontvangsten wordt voor een groot deel bepaald door de waardeontwikkeling van de particuliere consumptie. Deze is in 2019 positief: 4,2 procent. Ook de investeringen in woningen vallen met een mutatie van 6,8 procent positief uit. Voorts nemen de overheidsinvesteringen met 5,3 procent toe. Op basis van de ontwikkeling van deze relevante macro-economische indicatoren wordt per saldo een positieve endogene ontwikkeling (2,4 miljard euro) van de btw-ontvangsten op transactiebasis in 2019 verwacht. In 2020 nemen de particuliere consumptie en de investeringen in woningen toe met respectievelijk 3,3 en 4,9 procent. De overheidsinvesteringen ontwikkelen zich met 5,3 procent in 2020 positief. Dat leidt tot een positieve endogene ontwikkeling (2,1 miljard) van de btw-ontvangsten op transactiebasis.
6 EMU-SALDO
Tabel 6.1 geeft het EMU-saldo van de hele collectieve sector weer. Dit EMU-saldo (ook wel overheidssaldo genoemd) is de optelsom van alle inkomsten en uitgaven van de Rijksoverheid en de decentrale overheden. De inkomsten en uitgaven van de Rijksoverheid zijn in meer detail te vinden in respectievelijk bijlage 2 en bijlage 4. Om tot het EMU-saldo te komen moeten hier nog een paar correcties op worden toegepast: sommige uitgaven tellen niet mee voor het EMU-saldo (zie tabel 6.2) en voor sommige posten telt een ander bedrag mee voor het EMU-saldo dan in de Rijksbegroting (op kasbasis) is opgenomen (zie tabel 6.3).
Tabel 6.1 EMU-saldo
(in miljoenen euro, + is overschot)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
bron
1
Belasting- en premieontvangsten
284.929
301.651
305.511
311.263
319.062
328.760
338.831
PM
2
Totale netto-uitgaven
283.024
307.847
323.209
333.683
350.011
363.187
376.254
Tabel 2.1
3
Af: niet EMU-saldo relevante uitgaven
‒ 10.585
‒ 19.059
‒ 21.863
‒ 22.033
‒ 29.154
‒ 31.050
‒ 32.770
Tabel 6.2
4
Bij: Kas-transverschillen en overige posten
‒ 407
‒ 581
‒ 800
‒ 728
‒ 655
‒ 670
‒ 398
Tabel 6.3
5
Bij: EMU-saldo decentrale overheden
‒ 735
‒ 1.484
‒ 1.484
‒ 1.484
‒ 1.484
‒ 1.484
‒ 1.484
Tabel 6.7
6
EMU-saldo collectieve sector (1-2-3+4+5)
11.348
10.797
1.880
‒ 2.599
‒ 3.934
‒ 5.531
‒ 6.532
De uitgaven die wel op de Rijksbegroting staan, maar die niet meetellen voor het EMU-saldo staan vermeld in tabel 6.2. Wat er wel en niet meetelt voor het EMU-saldo is vastgesteld door Eurostat. Financiële transacties, zoals het verstrekken van (studie)leningen of het verkopen van staatsbezit, zijn meestal ook niet relevant voor het EMU-saldo. Ook de rente ontvangen op renteswaps en uit de verkoop ervan tellen niet mee. De rijksbijdrage en rente van het Rijk aan de sociale fondsen zijn niet relevant, omdat die een transactie vormen tussen twee onderdelen van de collectieve sector: de uitgave van het Rijk is een ontvangst voor de sociale fondsen. Ook de post kasbeheer is een transactie binnen de collectieve sector, deze bestaat uit de toe- of afname van het geld dat de deelnemers aan schatkistbankieren bij het Rijk aanhouden.
Tabel 6.2 Uitgaven niet-relevant voor het EMU-saldo
(in miljoenen euro, + is uitgave)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Rente-ontvangsten swaps
‒ 1.203
‒ 1.092
‒ 1.074
‒ 1.325
‒ 1.143
‒ 694
‒ 480
Opbrengst beëindigen renteswaps
‒ 3.335
0
0
0
0
0
0
Studieleningen
1.798
2.022
2.172
2.362
2.539
2.567
2.507
Netto-verkoop staatsbezit
350
1.074
330
330
330
330
297
Diverse leningen
74
232
‒ 23
‒ 101
‒ 139
‒ 137
‒ 137
Rijksbijdragen aan de sociale fondsen
20.602
25.839
26.639
28.297
31.696
32.669
33.245
Rente sociale fondsen
0
0
0
6
46
117
139
Kasbeheer
‒ 7.706
‒ 8.998
‒ 6.172
‒ 7.539
‒ 4.164
‒ 3.791
‒ 2.791
Overig
11
‒ 19
‒ 9
4
‒ 11
‒ 11
‒ 11
Totaal
10.585
19.059
21.863
22.033
29.154
31.050
32.770
Tabel 6.3 geeft de posten weer die wel meetellen voor het EMU-saldo, maar die niet, of niet op dezelfde manier in de Rijksbegroting staan. Voor een deel ervan geldt dat voor het EMU-saldo wordt gerekend met de uitgaven en ontvangsten op transactiebasis, terwijl de Rijkbegroting op kasbasis wordt opgesteld. Om tot het EMU-saldo te komen moet daarom bovenop de uitgave of ontvangst op kasbasis ook nog een kas-transverschil worden meegeteld. Daarnaast is er een aantal posten die niet op de Rijkbegroting staan, zoals bijvoorbeeld het positieve of negatieve saldo van agentschappen en de kosten van zorgverzekeraars.
Tabel 6.3 Kas-transverschillen en overige posten
(in miljoenen euro, + is EMU-saldoverbeterend)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
KTV gasbaten
‒ 346
290
‒ 220
‒ 130
‒ 260
‒ 100
‒ 110
KTV EU-afdrachten
‒ 689
293
‒ 4
0
0
0
0
KTV LIV/LKV
‒ 458
0
0
0
0
0
0
KTV OV-jaarkaart
826
31
‒ 275
‒ 625
0
0
0
KTV Defensie
‒ 134
0
0
0
0
0
0
Overige kas-transverschillen
‒ 115
‒ 250
‒ 1
107
‒ 27
403
696
Mutatie begrotingsreserves
873
‒ 315
‒ 300
0
0
‒ 450
‒ 400
EMU-saldo agentschappen en rest centrale overheid
57
0
0
0
0
0
0
Overig
376
‒ 135
332
504
344
181
0
Subtotaal Rijk
389
‒ 87
‒ 467
‒ 144
56
33
186
Eigen risico dragers WGA/ZW
311
333
353
372
394
419
443
Zorgbemiddelingskosten
‒ 1.205
‒ 828
‒ 686
‒ 955
‒ 1.106
‒ 1.122
‒ 1.027
Overig
98
0
0
0
0
0
0
Subtotaal sociale fondsen
‒ 796
‒ 495
‒ 333
‒ 583
‒ 711
‒ 703
‒ 584
Totaal
‒ 407
‒ 581
‒ 800
‒ 728
‒ 655
‒ 670
‒ 398
Tabel 6.4 geeft de verdeling van het EMU-saldo over de verschillende onderdelen van de collectieve sector. In tabel 6.5 tot en met tabel 6.7 wordt het EMU-saldo per sector verder toegelicht.
Tabel 6.4 Opbouw EMU-saldo collectieve sector
(in miljoenen euro, - is tekort)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
EMU-saldo Rijk
5.386
4.458
‒ 2.336
‒ 8.596
‒ 6.411
‒ 7.967
‒ 8.591
EMU-saldo sociale fondsen
6.697
7.824
5.700
7.480
3.961
3.920
3.543
EMU-saldo decentrale overheden
‒ 735
‒ 1.484
‒ 1.484
‒ 1.484
‒ 1.484
‒ 1.484
‒ 1.484
EMU-saldo collectieve sector
11.348
10.797
1.880
‒ 2.599
‒ 3.934
‒ 5.531
‒ 6.532
EMU-saldo collectieve sector (in procenten bbp)
1,5
1,3
0,2
‒ 0,3
‒ 0,4
‒ 0,6
‒ 0,7
Tabel 6.5 EMU-saldo Rijk
(in miljoenen euro, - is uitgave / tekort)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
bron
Belastingontvangsten
178.394
193.034
193.783
193.200
202.352
206.410
210.549
Netto begrotingsgefinancierde uitgaven
‒ 163.380
‒ 181.709
‒ 190.876
‒ 195.381
‒ 206.231
‒ 212.674
‒ 218.715
Tabel 2.1
Af: niet EMU-saldo relevante uitgaven
10.585
19.059
21.863
22.033
29.154
31.050
32.770
Tabel 6.2
Betaalde rijksbijdrage en rente aan sociale fondsen
‒ 20.602
‒ 25.839
‒ 26.639
‒ 28.303
‒ 31.742
‒ 32.786
‒ 33.385
Tabel 6.2
Kas-transverschillen en overige posten Rijk
389
‒ 87
‒ 467
‒ 144
56
33
186
Tabel 6.3
EMU-saldo Rijk (centrale overheid )
5.386
4.458
‒ 2.336
‒ 8.596
‒ 6.411
‒ 7.967
‒ 8.591
Tabel 6.6 EMU-saldo sociale fondsen
(in miljoenen euro, - is uitgave / tekort)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
bron
Premie-ontvangsten
106.535
108.617
111.728
118.063
116.710
122.350
128.282
Ontvangen rijksbijdragen en rente
20.602
25.839
26.639
28.303
31.742
32.786
33.385
Tabel 6.2
Premiegefinancierde uitgaven
‒ 119.643
‒ 126.138
‒ 132.334
‒ 138.302
‒ 143.780
‒ 150.513
‒ 157.539
Tabel 2.1
Eigen risico dragers WGA/ZW
311
333
353
372
394
419
443
Tabel 6.3
Zorgbemiddelingskosten
‒ 1.205
‒ 828
‒ 686
‒ 955
‒ 1.106
‒ 1.122
‒ 1.027
Tabel 6.3
Overige uitgaven
98
0
0
0
0
0
0
Tabel 6.3
EMU-saldo sociale fondsen
6.697
7.824
5.700
7.480
3.961
3.920
3.543
Tabel 6.7 EMU-saldo decentrale overheden
(in miljoenen euro, - is uitgave / tekort)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Belastinginkomsten
10.300
10.648
10.933
11.274
11.603
11.915
12.226
Rijksbijdragen
75.090
76.105
78.810
80.495
82.180
84.217
86.255
Overige inkomsten
14.775
14.972
15.348
16.336
16.591
16.820
17.048
Uitgaven decentrale overheden
‒ 100.900
‒ 103.208
‒ 106.574
‒ 109.589
‒ 111.858
‒ 114.436
‒ 117.013
EMU-saldo decentrale overheden
‒ 735
‒ 1.484
‒ 1.484
‒ 1.484
‒ 1.484
‒ 1.484
‒ 1.484
Het overheidssaldo komt in 2020 naar verwachting uit op een overschot van 0,2 procent van het bbp. Tabel 6.8 bevat de toelichting op dit cijfer.
Tabel 6.8 Horizontale toelichting EMU-saldo
(- is een verslechtering)
Miljarden euro
Procenten bbp
EMU-saldo 2019
10,8
1,3%
Noemereffect
0,0%
Belasting- en premie-inkomsten
3,9
0,5%
Uitgaven aan zorg (inclusief loon- en prijsbijstelling)
‒ 3,4
‒ 0,4%
Uitgaven aan Sociale zekerheid (inclusief loon- en prijsbijstelling)
‒ 4,3
‒ 0,5%
Loon- en prijsbijstelling Rijksbegroting
‒ 2,1
‒ 0,3%
EU-afdrachten
0,0
0,0%
Gemeentefonds, Provinciefonds en BTW-compensatiefonds
‒ 0,9
‒ 0,1%
KTV's
‒ 0,1
0,0%
Aardgasbaten
‒ 0,5
‒ 0,1%
Rente staatsschuld
0,5
0,1%
Overig
‒ 2,0
‒ 0,2%
EMU-saldo lagere overheden
0,0
0,0%
EMU-saldo 2020
1,9
0,2%
Het overschot van zowel 2019 als 2020 is bijgesteld, 2019 naar boven, 2020 naar beneden. Dit wordt zichtbaar wanneer de verandering van het overschot niet van jaar op jaar (horizontaal) wordt bekeken, maar als ontwikkeling sinds vorige Miljoenennota (verticaal). Deze verticale ontwikkeling is weergeven in tabel 6.9.
Tabel 6.9 Verticale toelichting EMU-saldo
(in procenten bbp, - is een verslechtering)
2019
2020
EMU-saldo Miljoenennota 2019
1,0%
0,5%
Noemereffect
0,0%
0,0%
Belasting- en premie-inkomsten
‒ 0,2%
‒ 0,5%
Aardgasbaten
0,0%
‒ 0,1%
Loon- en prijsbijstelling
0,1%
0,2%
Gemeentefonds, Provinciefonds en BTW-compensatiefonds
‒ 0,1%
‒ 0,1%
HGIS-uitgaven
0,0%
0,0%
EU-afdrachten
0,0%
0,1%
Overige uitgaven Rijksbegroting
0,3%
‒ 0,2%
Uitgaven aan Sociale zekerheid (exclusief loon- en prijsbijstelling)
0,0%
‒ 0,1%
Uitgaven aan zorg (exclusief loon- en prijsbijstelling)
0,2%
0,2%
Overig
0,1%
0,0%
EMU-saldo Miljoenennota 2020
1,3%
0,2%
Tabel 6.10 bevat een overzicht van de gerealiseerde EMU-saldi vanaf 2004 en de verwachte EMU-saldi tot en met het jaar 2024, uitgedrukt in zowel miljarden euro als in procenten van het bbp.
Tabel 6.10 Historisch overzicht EMU-saldo
(in miljarden euro, - is tekort)
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
EMU-saldo
‒ 9,7
‒ 2,2
0,6
‒ 0,6
1,3
‒ 31,8
‒ 33,5
BBP
529
551
585
619
647
625
639
EMU-saldo (in procenten bbp)
‒ 1,8
‒ 0,4
0,1
‒ 0,1
0,2
‒ 5,1
‒ 5,2
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
EMU-saldo
‒ 28,8
‒ 25,6
‒ 19,3
‒ 14,5
‒ 14,0
0,1
9,3
BBP
650
653
660
672
690
708
738
EMU-saldo (in procenten bbp)
‒ 4,4
‒ 3,9
‒ 2,9
‒ 2,2
‒ 2,0
0,0
1,3
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
EMU-saldo
11,6
10,8
1,9
‒ 2,6
‒ 3,9
‒ 5,5
‒ 6,5
BBP
774
808
833
857
881
906
931
EMU-saldo (in procenten bbp)
1,5
1,3
0,2
‒ 0,3
‒ 0,4
‒ 0,6
‒ 0,7
7 EMU-SCHULD
Tabel 7.1 geeft het financieringssaldo van het Rijk. Het financieringssaldo is het bedrag dat het Rijk op kasbasis in een jaar tekort komt of over heeft. Het financieringssaldo is daarmee dus ook het bedrag dat in een jaar extra moet worden geleend of, bij een overschot, waarmee schulden kunnen worden afgelost. Waar het EMU-saldo een begrip op transactiebasis is, is het financieringssaldo op kasbasis. Dat betekent dat naast de belasting-ontvangsten en de uitgaven op de begrotingen er nog een aantal correcties moet worden toegepast. Ten eerste zijn de belastingen zoals die meetellen voor het EMU-saldo berekend op transactiebasis. Om tot de belastingen op kasbasis te komen moet het kas-transverschil hier dus vanaf worden getrokken. Hetzelfde geldt voor posten op de rijksbegroting die niet op kasbasis zijn. Allereerst is dat de rente op de staatsschuld: deze staan in de rijksbegroting op transactiebasis, terwijl voor het financieringssaldo alleen de kasuitgaven meetellen. Daarnaast wordt geld storten in (of opnemen uit) een begrotingsreserve op de begroting gezet als uitgave of ontvangst, terwijl het geld niet daadwerkelijk de schatkist verlaat of binnenkomt.
Tabel 7.1 Financieringssaldo Rijksoverheid
(in miljoenen euro, - is kasuitgave / kastekort)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
bron
Belastinginkomsten (kasbasis)
178.099
191.687
193.285
192.666
201.766
205.944
210.179
Tabel 5.6.1
Netto begrotingsgefinancierde uitgaven
‒ 163.380
‒ 181.709
‒ 190.876
‒ 195.381
‒ 206.231
‒ 212.674
‒ 218.715
Tabel 2.1
Af: kas-transverschil rentelasten
‒ 733
‒ 940
‒ 710
‒ 640
‒ 480
‒ 1.210
0
Mutatie begrotingsreserves
873
‒ 315
‒ 300
0
0
‒ 450
‒ 400
Mutatie derdenrekeningen
‒ 241
0
0
0
0
0
0
Overbruggingskrediet Fortis/ABN Amro
0
0
100
250
0
0
0
Financieringssaldo Rijksoverheid
14.618
8.722
1.499
‒ 3.105
‒ 4.945
‒ 8.390
‒ 8.933
Het financieringssaldo werkt één op één door in de staatsschuld. Voor een financieringstekort moet immers geleend worden, terwijl een overschot gebruikt kan worden om schulden af te lossen. Tabel 7.2 geeft de opbouw van de EMU-schuld weer. De EMU-schuld betreft de hele collectieve sector, dus ook het tekort van decentrale overheden en agentschappen heeft invloed op de EMU-schuld.
Tabel 7.2 Opbouw EMU-schuld collectieve sector
(in miljoenen euro, - is kasoverschot)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
bron
EMU-schuld begin jaar
419.778
405.427
397.289
397.274
401.863
408.292
418.166
Financieringssaldo Rijksoverheid
‒ 14.618
‒ 8.722
‒ 1.499
3.105
4.945
8.390
8.933
Tabel 7.1
EMU-saldo decentrale overheden
735
1.484
1.484
1.484
1.484
1.484
1.484
Tabel 6.4
EMU-saldo rest centrale overheid
‒ 25
0
0
0
0
0
0
Schatkistbankieren decentrale overheden
‒ 900
‒ 900
0
0
0
0
0
SNS/Propertize
0
0
0
0
0
0
0
Overig
457
0
0
0
0
0
0
EMU-schuld einde jaar
405.427
397.289
397.274
401.863
408.292
418.166
428.583
EMU-schuldquote (in procenten bbp)
52,4
49,2
47,7
46,9
46,4
46,2
46,0
Tabel 7.3 bevat de ontwikkeling van de EMU-schuldquote (de EMU-schuld in verhouding tot het bbp). Behalve het begrotingstekort of -overschot heeft ook de ontwikkeling van het bbp zelf invloed op de schuldquote, dit is weergegeven als het noemereffect.
Tabel 7.3 Opbouw EMU-schuldquote
(in procenten bbp)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
EMU-schuldquote begin jaar
57,0
52,4
49,2
47,7
46,9
46,4
46,2
Noemereffect bbp
‒ 2,7
‒ 2,2
‒ 1,5
‒ 1,4
‒ 1,2
‒ 1,3
‒ 1,3
Financieringssaldo Rijksoverheid
‒ 1,9
‒ 1,1
‒ 0,2
0,4
0,6
1,0
1,0
EMU-saldo decentrale overheden
0,1
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
EMU-saldo rest centrale overheid
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Schatkistbankieren decentrale overheden
‒ 0,1
‒ 0,1
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
SNS/Propertize
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Overig
0,1
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
EMU-schuldquote einde jaar
52,4
49,2
47,7
46,9
46,4
46,2
46,0
De EMU-schuld komt in 2020 naar verwachting uit op 47,7 procent van het bbp. In miljarden euro blijft de afgeronde schuld gelijkt. Uitgedrukt in percentage van het bbp neemt de schuld naar verwachting in 2020 af met 1,5 procentpunt bbp (van 49,2 procent bbp). Voor deze afname zijn verschillende verklaringen. In tabel 7.4 zijn deze verder uitgesplitst.
Tabel 7.4 Horizontale toelichting EMU-schuld
(+ is toename schuld)
Miljarden euro
Procenten bbp
EMU-schuld ultimo 2019
397,3
49,2%
Noemereffect
‒ 1,5%
EMU-saldo
‒ 1,9
‒ 0,2%
Renteontvangsten derivaten
‒ 1,1
‒ 0,1%
Schatkistbankieren
‒ 0,5
‒ 0,1%
Aan- en verkoop staatsdeelnemingen
0,3
0,0%
Studieleningen
2,2
0,3%
Kastransactieverschillen
0,7
0,1%
Overige financiële transacties
0,2
0,0%
EMU-schuld ultimo 2020
397,3
47,7%
De schuld is, sinds de Miljoenennota 2019, enigszins bijgesteld voor beide jaren. De verwachte schuld ultimo 2019 is gedaald naar 49,2 procent van het bbp. De schuldverwachting ultimo 2020 is 47,7 procent bbp. De onderliggende posten die bepalend zijn voor de schuld zijn gewijzigd, maar hebben per saldo niet tot een wijziging van de schuldraming in procenten bbp geleid.
Tabel 7.5 Verticale toelichting EMU-schuld
(in procenten bbp)
2019
2020
EMU-schuld Miljoenennota 2019
49,6%
47,7%
Noemereffect
0,3%
0,5%
Doorwerking lagere schuld t-1
‒ 0,6%
‒ 0,7%
EMU-saldo
‒ 0,3%
0,3%
Renteontvangsten derivaten
0,0%
0,0%
Voortijdige beëindiging derivaten
0,0%
0,0%
Aan- en verkoop staatsdeelnemingen
0,1%
0,0%
Kastransactieverschillen
0,0%
‒ 0,1%
Overige financiële transacties
0,0%
0,0%
EMU-schuld Miljoenennota 2020
49,2%
47,7%
Tabel 7.6 bevat een overzicht van de gerealiseerde EMU-schuld vanaf 2004 en de verwachte EMU-schuld tot en met het jaar 2024, uitgedrukt in zowel miljarden euro als in procenten van het bbp.
Tabel 7.6 Historisch overzicht EMU-schuld
(in miljarden euro)
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
EMU-schuld
266,1
274,3
264,2
266,1
353,9
354,7
378,7
BBP
529
551
585
619
647
625
639
EMU-schuld (in procenten bbp)
50,3
49,8
45,2
43,0
54,7
56,8
59,3
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
EMU-schuld
401
432
447
456
446
438
420
BBP
650,4
653,0
660,5
671,6
690,0
708,3
738,1
EMU-schuld (in procenten bbp)
62
66
68
68
65
62
57
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
EMU-schuld
405,5
397,3
397,3
401,9
408,3
418,2
428,6
BBP
774
808
833
857
881
906
931
EMU-schuld (in procenten bbp)
52,4
49,2
47,7
46,9
46,4
46,2
46,0
8 OVERHEIDS- EN STAATSBALANS
Inleiding
Nederland kent een lange traditie van het in kaart brengen van het vermogen van de Staat. Kort na de Tweede Wereldoorlog begon minister van Financiën Lieftinck met het samenstellen van de balans van de Staat der Nederlanden. Directe aanleiding was om te weten hoe de Staat der Nederlanden er financieel voor stond na de Tweede Wereldoorlog. Deze staatsbalans is gepubliceerd tot 2013.
In 2013 besloot het kabinet om de overstap te maken van de publicatie van een staatsbalans naar de publicatie van een overheidsbalans. Belangrijke overweging om de reikwijdte uit te breiden was om aan te sluiten bij de reikwijdte van het EMU-saldo en de EMU-schuld. De reikwijdte van saldo en schuld is de gehele overheid (‘general government’) en omvat naast het Rijk ook de sociale fondsen, de lokale overheden en overheidsinstellingen. Het CBS stelt de overheidsbalans op en gebruikt hiervoor de methode van het ESA 2010. Het ESA 2010 is ook de methode om het EMU-saldo en de EMU-schuld samen te stellen. Saldo, schuld en vermogen zijn dus alle drie gebaseerd op dezelfde methode. Dit keer bevat deze Miljoenennota naast de overheidsbalans ook een staatsbalans. De Adviescommissie Verslagleggingsstelsel Rijksoverheid (AVRo) heeft in 2017 een herintroductie van de staatsbalans aanbevolen. Het CBS heeft daarom in opdracht van het ministerie van Financiën een pilot van de staatsbalans gemaakt. Deze staatsbalans is een deelbalans van de overheidsbalans, die eveneens gepubliceerd wordt door het CBS.
Deze bijlage bevat dus allereerst de overheidsbalans 2018, aangevuld met de balansstanden van de periode 2015-2017. Daarnaast staat in deze bijlage de pilot-staatsbalans 2018 inclusief een toelichting op de mutaties van de balansposten en een methodebeschrijving van de staatsbalans. Ook worden in deze bijlage het nut en de noodzaak van verschillende overheidsbalansen besproken. Het IMF heeft in 2018 namelijk een studie uitgebracht over overheidsbalansen. De conclusies van deze studie zijn in het licht gehouden van de specifieke Nederlandse situatie. Ook is onderzocht hoe de overheidsbalans zich verhoudt tot de studies van het CPB naar de houdbaarheid van het overheidsbeleid.
Samenvatting toegevoegde waarde balansen
Concluderend kan gezegd worden dat de overheidsbalans wel toegevoegde waarde heeft, zij het een beperkte. Zo laat de overheidsbalans zien of de overheid een positief of negatief vermogen heeft, en hoe groot dit vermogen dan is. Ook maakt de overheidsbalans het verschil tussen consumptie en investeringen goed duidelijk. Bij investeringen neemt het vermogen van de overheid vaak toe terwijl dit bij consumptie niet het geval is. Hierdoor is een mogelijk EMU-tekort beter te duiden. Daarnaast maakt de overheidsbalans specifiekere risicoanalyse mogelijk door mismatches qua bezittingen en verplichtingen inzichtelijk te maken. De staatsbalans geeft ten opzichte van de overheidsbalans echter een incompleet beeld van de staat van de overheidsfinanciën en heeft daardoor vrijwel geen toegevoegde waarde. Niet alleen doordat zo’n 10 procent van de overheidsuitgaven ontbreekt bij de staatsbalans, maar ook bijvoorbeeld doordat schulden van het Rijk soms neerslaan als bezit bij de decentrale overheden.
De overheidsbalans geeft echter geen informatie over een aantal belangrijke toekomstige categorieën van uitgaven en ontvangsten. Zo ontbreekt informatie op een balans over bijvoorbeeld de toekomstige belastingontvangsten, toekomstige uitgaven voor vergrijzing, zorg en onderwijs. De houdbaarheidsstudies van het CPB houden daarentegen wel rekening met dergelijke toekomstige posten. Bij deze studies gebruikt het CPB posten van de overheidsbalans.
8.1 Overheidsbalans
In deze paragraaf staat de overheidsbalans van het CBS voor de periode 2015-2018. Dit is de balans na de revisie van de nationale rekeningen uit 2018. Eenmalig wordt een korte toelichting gegeven op de effecten van deze revisie.
Tabel 8.1 Overheidsbalans
(bedragen in miljoenen euro)
2015
2016
2017
2018
Activa
800.257
730.203
719.042
729.259
Niet-financiële activa
554.412
482.316
473.564
487.992
Vaste activa
407.611
408.604
418.318
430.993
Voorraden
2.116
2.016
2.108
2.137
Olie- en gasreserves
113.607
38.244
17.546
18.734
Grond
31.078
33.452
35.592
36.128
Financiële activa
245.845
247.887
245.478
241.267
Aandelen en overige deelnemingen
95.400
98.710
98.759
96.993
Leningen
61.161
55.975
56.970
58.485
Handelskredieten, transitorische posten
50.918
56.842
55.738
56.391
Schuldbewijzen
9.076
8.450
7.603
8.529
Chartaal geld en deposito's
11.447
12.359
14.653
13.099
Financiële derivaten
17.843
15.551
11.755
7.770
Wat is een overheidsbalans?
De overheidsbalans geeft de balans van de gehele overheid weer en biedt zo inzicht in het totaal van bezittingen, schulden en het vermogen van de centrale overheid, decentrale overheden en de socialeverzekeringsinstellingen als geheel. De bezittingen, de zogenoemde activa, bestaan uit financiële activa zoals uitgezette leningen en niet-financiële activa zoals wegen en gebouwen. De passivazijde van de balans bestaat uit de schulden en het vermogen.
De overheidsbalans is een foto van het nettovermogen van de overheid op een bepaalde datum. Toekomstige rechten en verplichtingen als toekomstige belastingopbrengsten en AOW-verplichtingen ontbreken.
De cijfers
De overheidsbalans ultimo 2018 laat een positief vermogen zien van 222 miljard euro. In de overheidsbalansen is te zien dat er tussen 2015 en 2018 een fluctuerend positief vermogen is.
In 2018 heeft het CBS een revisie van de nationale rekeningen doorgevoerd. Deze revisie heeft ook effect gehad op een aantal posten van de overheidsbalans.
Toelichting op de mutaties van de CBS-revisie
Niet-financiële activa
De balanswaarde van bedrijfsgebouwen is met ongeveer 5 à 6 miljard euro gedaald. Daarentegen is de balanswaarde van grond-, weg- en waterbouwkundige werken (GWW) juist gestegen met ongeveer 5 à 6 miljard euro. Voor een deel hebben wijzigingen te maken met de nieuwe boekingswijze van PPS-projecten. Die nieuwe methode houdt in dat de PPS-projecten worden geactiveerd op de balans van de overheid, en dat dit al tijdens de constructiefase gebeurt. Ook zijn de investeringsreeksen gewijzigd door opnieuw uitgevoerde bronanalyses.
Ook de waarde van de post landbouwgronden is gedaald. De daling bedraagt ruim 3 miljard euro. Dit komt door een nieuwe berekening, waarbij nieuw bronmateriaal van oppervlaktes is gebruikt. Voor een kleiner deel wordt de daling veroorzaakt doordat gronden een andere bestemming hebben gekregen. Landbouwgrond dat wordt omgezet in natuurgebied of bouwgrond, verdwijnt dan uit deze balanspost.
De balanswaarde van machines en installaties is toegenomen. De stijging is ongeveer 1,5 miljard euro. Dit komt met name door nieuw bepaalde tijdreeksen van investeringen in dit type activum.
Tot slot is er na revisie ook een balanswaarde geraamd voor de voorraden van de overheid. Voorheen was aan deze post geen waarde toegekend. De waarde van de voorraden bedraagt ongeveer 2 miljard euro. Dit zijn met name aardolie, brandstoffen en munitievoorraden.
Financiële activa
De vorderingen op de girale deposito’s zijn na revisie toegenomen met ongeveer 1,5 miljard euro. Dit komt voornamelijk doordat de populatie van de sub-sector Instellingen zonder winstoogmerk voor de centrale overheid met de revisie fors is uitgebreid. Hierdoor zijn eenheden tot de overheid gerekend, die voorheen buiten de overheid vielen. De banksaldi van deze instellingen maken daardoor na revisie onderdeel uit van de overheidsbalans.
De vorderingen op de post langlopende leningen zijn juist in waarde gedaald met 2 miljard euro. Ook hier speelt de gewijzigde populatie van de overheid een grote rol. Doordat een groot aantal eenheden vóór revisie buiten de overheid werden geclassificeerd, stonden vorderingen op deze instellingen op de overheidsbalans. Omdat deze instellingen na revisie tot de overheid worden gerekend vallen deze vorderingen voortaan binnen de consolidatiekring van de overheidsbalans, waardoor de vorderingenpost is verlaagd. Daarnaast heeft nader onderzoek bij de lokale overheden tot lagere vorderingen geleid.
Daarnaast is de waarde van de overheidsdeelnemingen gedaald met bijna 1 miljard euro. Dit komt vooral doordat bepaalde eenheden na revisie tot de overheid worden gerekend, waarmee het aandelenbezit niet langer wordt opgenomen in de overheidsbalans. Dit zijn eenheden zoals Ultra Centrifuge Nederland, Energie Beheer Nederland, Groningen Seaports en de RET.
De toename van de handelskredieten en transitorische posten komt voornamelijk door de toename van de post overige vorderingen met bijna 5 miljard euro. Dit komt met name doordat bij de btw een brutering van vorderingen en verplichtingen heeft plaatsgevonden waar voorheen de bedragen genetteerd bij de vorderingen stonden.
Financiële passiva
De balanswaarde van langlopende schuldbewijzen is toegenomen met 0,7 miljard euro. Deze toename vloeit voort uit nader onderzoek naar het bronmateriaal van lokale overheden, met name gemeenten. Dit onderzoek heeft tot andere inzichten geleid.
Daarnaast zijn ook de langlopende leningen in waarde toegenomen. De stijging bedraagt ongeveer 3 miljard euro. Dit komt door een nieuwe boekingsmethode van de investeringen in PPS-projecten.
De overige schulden, vallend onder de handelskredieten en transitorische posten, zijn toegenomen met zo’n 16 miljard euro. Dit komt voor een groot gedeelte door de eerder bij de activa genoemde brutering van de vorderingen en verplichtingen bij de btw. Daarnaast zijn aan de financiële balans van de rijksoverheid de schulden buiten begrotingsverband van ministeries en de transitorische schulden van agentschappen toegevoegd. Deze ontbraken voorheen op de overheidsbalans.
Ook een gewijzigde registratiewijze van veilingopbrengsten van frequenties leidt tot een toename van de overige schulden. Voorheen schreven Europese regels voor dat de opbrengsten ten gunste van het saldo werden geboekt in het jaar waarin de telecombedrijven de vergunning kregen, ongeacht wanneer de opbrengsten daadwerkelijk in kas werden ontvangen. Nieuwe richtlijnen vereisen juist dat de opbrengsten worden gespreid over de gehele looptijd van de vergunningen. De 4G-frequenties die in 2013 geveild zijn, hebben nog een lange looptijd. De opbrengsten zijn wel al in 2013 in de schatkist beland, maar hier staat een schuld/verplichting van bijna 3 miljard euro tegenover. De begunstigden hebben namelijk nog een lange tijd recht op het gebruik van de frequenties, terwijl ze daarvoor al hebben betaald.
Daarnaast is de boekingswijze van de ontvangsten uit afkoop van erfpacht bij gemeenten geconformeerd aan de Europese richtlijnen. Hierbij is geld ontvangen dat pas op een later moment in het saldo van gemeenten geboekt mag worden. De kasontvangst wordt daarom als een overlopend passivum (vooruit ontvangen betaling) geregistreerd. De omvang bedraagt ongeveer 3 miljard euro.
Activa
De activa, oftewel bezittingen, bestaan uit niet-financiële activa en financiële activa. De niet-financiële activa zijn objecten die een economische waarde hebben. In de praktijk komt dit neer op alle (niet-financiële) objecten die verkocht kunnen worden.
In de schuldcijfers die elders in de Miljoenennota zijn opgenomen, zijn de bezittingen niet verwerkt. De overheidsschuld is namelijk een brutoschuldbegrip. Dit betekent dat (financiële) bezittingen van de overheid - bijvoorbeeld de staatsdeelnemingen in Schiphol of de Nederlandse Spoorwegen - niet in mindering worden gebracht op de uitstaande schulden. De achterliggende reden voor het hanteren van een brutoschuldbegrip is dat het arbitrair is welke bezittingen wel en welke niet moeten worden meegeteld. Ook is het moeilijk om de exacte waarde van bezittingen op een eenduidige manier vast te stellen en bovendien zijn veel bezittingen niet of slecht liquide te maken.
De grootste niet-financiële post bestaat uit de vaste activa. Hierbinnen vormen de grond-, weg- en waterbouwkundige werken van Nederland veruit de grootste post. Een andere grote post zijn de olie- en gasreserves.
De post financiële activa bestaat uit alle financiële bezittingen van de overheid. Het gaat bijvoorbeeld om aandelen van de overheid in ondernemingen en leningen aan financiële instellingen.
Passiva
Aan de kant van de passiva laat een balans zien hoe de bezittingen zijn gefinancierd en hoe groot het vermogen is. De waarde van de financiële passiva is in 2018 vrijwel gelijk gebleven.
Het vermogen is het saldo van bezittingen (activa) en schulden (financiële passiva). Bij een positief vermogen zijn de bezittingen groter dan de schulden. In 2018 is er sprake van een positief vermogen van 222 miljard euro. Het overheidsvermogen is gestegen ten opzichte van 2017 met circa 25 miljard euro.
8.2 Staatsbalans
Pilot Staatsbalans
De Adviescommissie Verslagleggingsstelsel Rijksoverheid (AVRo) heeft in 2017 een herintroductie van de staatsbalans aanbevolen. Dit jaar heeft het CBS daarom op verzoek van het ministerie van Financiën een pilot van de staatsbalans opgesteld.
De overheidsbalans beschrijft de gehele Nederlandse overheid, waarbij interne vorderingen en schulden, tussen bijvoorbeeld het Rijk en gemeenten, zijn geëlimineerd. De vaste activa op de overheidsbalans betreffen dus ook de gezamenlijke bezittingen van alle overheidssectoren.
De staatbalans is een deelverzameling van de overheidsbalans en schetst daarmee een minder volledig beeld. De staatsbalans beschrijft de bezittingen, schulden en het vermogen van de Nederlandse staat. Voor dit onderzoek is de Staat afgebakend als de sector rijksoverheid zoals deze binnen de nationale rekeningen is gedefinieerd. Onder het Rijk vallen ministeries, programmaministeries, begrotingsfondsen en agentschappen. Ook horen hierbij rechtspersonen waarover het Rijk zodanige zeggenschap heeft, dat deze rechtspersonen geringe eigen beslissingsbevoegdheid hebben, zoals de Stichting Ether Reclame (STER) en NL Financial Investments (NLFI).
Tabel 8.2 Staatsbalans
(bedragen in miljoenen euro)
2017
Mutatie
2018
Activa
350794
‒ 591
350203
Niet-financiële activa
127.714
4.376
132.090
Vaste activa
102.328
3.211
105.539
Woningen
192
5
197
Bedrijfsgebouwen
15.511
256
15.767
Grond-, weg- en waterbouwkundige werken
71.074
2.614
73.688
Overdrachtskosten op grond
264
‒ 10
254
Vervoermiddelen
1.162
‒ 87
1.075
Computers
388
33
421
Telecommunicatie apparatuur
128
‒ 5
123
Machines en installaties
9.707
77
9.784
Overige materiële vaste activa
135
19
154
In cultuur gebrachte activa
0
0
0
Onderzoek en ontwikkeling
1.386
139
1.525
Computerprogrammatuur en databanken
2.381
170
2.551
Overige immateriële activa
0
0
0
Voorraden
1.283
‒ 35
1.248
Grond
6.557
12
6.569
Grond onder woningen
235
24
259
Grond onder bedrijfsgebouwen
4.870
55
4.925
Landbouwgrond
1.452
‒ 67
1.385
Olie- en gasreserves
17.546
1.188
18.734
Financiële activa
223.080
‒ 4.967
218.113
Chartaal geld en deposito's
4.769
‒ 321
4.448
Chartaal geld
1
0
1
Girale deposito's
3.888
‒ 1.199
2.689
Overige deposito's
880
878
1.758
Schuldbewijzen
1.931
1.314
3.245
Kortlopende schuldbewijzen
569
1.267
1.836
Langlopende schuldbewijzen
1.362
47
1.409
Leningen
84.695
‒ 880
83.815
Kortlopende leningen
31.799
‒ 2.711
29.088
Langlopende leningen
52.896
1.831
54.727
Aandelen en overige deelnemingen
73.445
‒ 1.770
71.675
Beursgenoteerde aandelen
1.606
‒ 380
1.226
Niet-beursgenoteerde aandelen
65.220
‒ 1.195
64.025
Overige deelnemingen
6.370
54
6.424
Aandelen in beleggingsfondsen
249
‒ 249
0
Financiële derivaten
12.189
‒ 3.988
8.201
Handelskredieten en transitorische posten
46.051
678
46.729
Toelichting op de staatsbalans
Niet-financiële activa
De waarde van de niet-financiële activa van het Rijk nam in 2018 toe met 4,4 miljard euro. Voor het overgrote deel komt deze stijging door de toegenomen waarde van grond-, weg- en waterbouwkundige werken (GWW). Hierin werd 2,4 miljard euro geïnvesteerd, vooral vanuit het Infrastructuurfonds.
Naast de reguliere investeringen maken ook de investeringen in het kader van publiek-private samenwerking (PPS) hiervan deel uit. Grote infrastructurele PPS-projecten waarin is geïnvesteerd, zijn bijvoorbeeld de verbreding van de A9 en de nieuwe zeesluis in IJmuiden. Ook door herwaarderingen is de waarde van de GWW toegenomen, al werd dit grotendeels tenietgedaan door de afschrijvingen.
Naast de GWW laten ook de bedrijfsgebouwen een waardestijging zien in 2018. Hoewel hierop veel werd afgeschreven, werd er ruim 1 miljard euro geïnvesteerd, met name door het Rijksvastgoedbedrijf. Ook bij bedrijfsgebouwen is sprake van PPS-projecten. Zo is er in 2018 geïnvesteerd in de nieuwe huisvesting van het RIVM, het gerechtsgebouw Breda en de rechtbank Amsterdam.
Tabel 8.3 GWW en bedrijfsgebouwen
(bedragen in miljoenen euro)
Beginbalans
Herwaardering
Saldo aan- en verkopen
Afschrijvingen
Eindbalans
Bedrijfsgebouwen
15.511
260
820
‒ 824
15.767
Grond-, weg- en waterbouwkundige werken
71.074
2.210
2.387
‒ 1.983
73.688
Minerale reserves
De minerale reserves namen in 2018 met bijna 1,2 miljard euro in waarde toe. Door de gaswinning gedurende het jaar nam de waarde van de olie- en gasreserves in de grond met 2 miljard euro af. Daar stond een waardestijging van 3,2 miljard euro tegenover, die vooral werd veroorzaakt door de toegenomen waarde van de ‘resource rent’20, waarin de gasprijs een belangrijke rol speelt. Gas dat niet gewonnen zal worden, is gewaardeerd op nul euro.
Financiële activa
De vorderingen van het Rijk namen in 2018 af met bijna 5 miljard euro. Dit kwam onder andere doordat er per saldo zo’n 3,9 miljard euro op werd afgelost. Daarnaast leidden prijsveranderingen ook tot een afname van 1,1 miljard euro.
Door het voortijdig afwikkelen en in mindere mate het aflopen van contracten, werd de waarde van de derivatenportefeuille verlaagd met 4,4 miljard euro. De contracten die eind 2018 nog liepen, namen per saldo juist met 0,4 miljard euro in waarde toe door ontwikkelingen van de rente.
De waarde van staatsdeelnemingen nam in 2018 af. Deze daling werd vooral bepaald door de beurskoers van ABN AMRO. Ten opzichte van 2017 nam het aandeel ABN AMRO bijna een kwart in waarde af. Voor het Rijk kwam dit neer op een vermogensverlies van bijna 3,4 miljard euro. Andere staatsdeelnemingen maakten dit verlies deels goed. Zo namen de deelnemingen in Tennet, de Nederlandse Spoorwegen (NS), het Havenbedrijf Rotterdam en Schiphol gezamenlijk zo’n 0,8 miljard euro toe. De grootste stijger was echter de deelneming in De Nederlandsche Bank. Daarvan nam de waarde in 2018 ruim 0,8 miljard euro toe.
Naast de daling van de derivaten en staatsdeelnemingen, namen ook de vorderingen op de kortlopende leningen af. Dit werd met name veroorzaakt door een afname van de vorderingen op de socialezekerheidsfondsen van 2,7 miljard euro. De vorderingen vanuit verstrekte langlopende leningen namen in 2018 juist in waarde toe. Dit kwam voornamelijk doordat er voor 1,8 miljard euro aan studieleningen zijn verstrekt.
Een andere stijging op de vorderingen kwam vanuit de kortlopende schuldbewijzen. Deze post nam in 2018 bijna 1,3 miljard euro in waarde toe. Dit kwam doordat Energie Beheer Nederland heeft belegd in commercial paper. De derde grote stijging is op de post handelskredieten en transitorische posten. Deze post nam in 2018 met bijna 0,7 miljard euro toe. Dit werd voornamelijk veroorzaakt doordat vervoersbedrijven, zoals de NS, een vooruitbetaling hebben ontvangen voor de vervoerskosten van studenten in 2019.
Financiële passiva
De financiële passiva van het Rijk zijn in 2018 afgenomen met ruim 9,8 miljard euro. Dit kwam vrijwel volledig doordat er per saldo schulden zijn afgelost. Prijsveranderingen hadden bijna geen effect op de schuld.
Er werd vooral afgelost op de staatsobligaties. Met een afname van ruim 15,4 miljard euro werd de schuld op de post langlopende schuldbewijzen teruggebracht tot 352 miljard euro. In 2018 waren er vrijwel geen prijsmutaties op de staatobligaties.
Tegenover de verlaging van de staatsobligaties stond wel een toename van het kortlopende schatkistpapier. Hiervan heeft het Rijk in 2018 per saldo ruim 5 miljard euro aangetrokken.
Ook de schulden in de vorm van deposito’s namen in 2018 met 3,5 miljard euro toe. Dit komt hoofdzakelijk door het schatkistbankieren van de socialezekerheidsfondsen. Hun vorderingen op het Rijk namen met 3,6 miljard euro toe.
Op de aangegane leningen werd in 2018 ruim 3,9 miljard euro afgelost. Dit had te maken met de onderpanden die het Rijk ontvangt uit hoofde van derivaten. Deze onderpanden worden tot de kortlopende leningen gerekend en namen in 2018 af met 4,3 miljard euro.
Tot slot steeg ook de balanspost handelskredieten en transitorische posten. De toename van 1,1 miljard kwam voor een groot deel door nog terug te betalen omzetbelasting. Het totaal van btw-teruggaven bedroeg eind 2018 bijna 0,9 miljard euro meer dan een jaar eerder.
Vermogenssaldo
In 2018 is het vermogen van de Nederlandse staat gestegen met bijna 9,3 miljard euro. Dit kwam met name door het exploitatieoverschot, waarmee schulden konden worden afgelost.21 In 2018 had het Rijk een exploitatieoverschot van 6,2 miljard euro. Dit overschot werd voor een groot deel veroorzaakt door gestegen opbrengsten uit belastingen en wettelijke premies.
Naast het exploitatiesaldo veranderde het vermogen ook door waardeveranderingen van niet-financiële activa, vorderingen of schulden. Met name de prijs- en volumemutaties van de niet-financiële activa hadden een groot effect op het vermogen van de rijksoverheid. De balans nam hierdoor met ruim 4,4 miljard euro in waarde toe. Daarentegen nam het vermogenssaldo van het Rijk met 1,1 miljard euro af door herwaarderingen van de vorderingen. Prijsmutaties van de schulden hadden in 2018 nauwelijks een effect op het vermogen.
Ondanks de toename van het vermogen, is het vermogenssaldo negatief. De schulden zijn 113,5 miljard euro meer waard dan de bezittingen.
8.3 Balansen en het inzicht in de staat van de overheidsfinanciën
Gezonde overheidsfinanciën zijn een randvoorwaarde voor duurzame welvaart. Publieke voorzieningen en lastenverlagingen zijn alleen toekomstbestendig, als de begroting ook bestand is tegen een conjunctuuromslag. Uit het verleden weten we hoe snel een lage schuld en een begrotingsoverschot om kunnen slaan naar een ongewenst hoge schuld en een flink begrotingstekort. Als dit dwingt tot vergaande bezuinigingen, kan dit de economie schaden. Dit roept de vraag op hoe de huidige staat van de overheidsfinanciën beter inzichtelijk gemaakt kan worden en hoe de economie bij een volgende crisis weerbaarder gemaakt kan worden.
8.3.1 Huidige indicatoren in Nederland
Voor het inzichtelijk maken van de staat van de overheidsfinanciën is het belangrijk dat de overheidsfinanciën op een goede manier gepresenteerd worden. In Nederland wordt veel belang gehecht aan het EMU-saldo, de EMU-schuld en het houdbaarheidssaldo. Onafhankelijke instituties dragen zorg voor betrouwbare cijfers over de overheidsfinanciën. Het CBS publiceert realisatiecijfers van de overheidsfinanciën op jaar-, kwartaal en maandbasis. Het CPB publiceert regelmatig ramingen voor de korte en middellange termijn. Voor de lange termijn publiceert het CPB houdbaarheidsstudies. Het daarin opgenomen houdbaarheidssaldo wordt gezien als een goede indicator van de houdbaarheid van huidig overheidsbeleid. Daarnaast staan in de rijksbegroting de voor het Rijk geïntegreerde meerjarencijfers.
In hoofdstukken 1 en 2 van de Miljoenennota zijn de ontwikkelingen weergegeven in uitgaven en ontvangsten. Het weergegeven EMU-saldo en EMU-schuld zijn hier een resultante van. De EMU-schuld geeft de bruto schuld van de overheid weer, maar biedt daarmee geen volledig inzicht in de financiële positie van de overheid. Voor dit inzicht moeten ook de bezittingen in ogenschouw worden genomen. De overheidsbalans geeft een overzicht van de omvang en samenstelling van het vermogen van de overheid en daarmee van de bezittingen én schulden.
Het CPB maakt houdbaarheidsstudies om de houdbaarheid van huidig overbeidsbeleid te analyseren. In de paragraaf over de relatie tussen de balansen en de houdbaarheid wordt hierop dieper ingegaan.
Het Financieel Jaarverslag van het Rijk (FJR) bevatte tot en met 2012 een staatsbalans. Deze staatsbalans presenteerde voor de meeste jaren een negatief vermogen. De Rijksoverheid gaat namelijk vaak schulden aan, maar de daaruit volgende bezittingen zijn voor een groot deel elders in de collectieve sector ondergebracht, zoals bij decentrale overheden, zelfstandige bestuursorganen en scholen. De staatsbalans geeft daarmee een onvolledig beeld van de positie van de overheid. In tegenstelling tot de staatsbalans laat de overheidsbalans een vollediger beeld zien.
8.3.2 Het nut van balansen in het algemeen en in de Nederlandse context
In een recent paper22 stelt het IMF dat het opstellen van overheidsbalansen het mogelijk maakt om het begrotingsbeleid en de begrotingsrisico’s beter te analyseren. Zo kan de overheid een betere risicoanalyse maken. Het IMF maakt hier een onderscheid tussen een balans die een momentopname is, en een intertemporele balans die ook toekomstige inkomsten- en uitgavenstromen meeneemt. Het opstellen van dergelijke overheidsbalansen heeft verschillende voordelen volgens het IMF. Maar een intertemporele balans is weer lastig samen te stellen. Met name de activering van de belastingcapaciteit van een land is complex.
Het IMF baseert zijn conclusies op een analyse van een grote groep heterogene landen (35 ontwikkelde economieën, 40 opkomende economieën en 40 lagelonenlanden) met grote onderlinge verschillen wat betreft economische ontwikkeling, staat van overheidsfinanciën, en (economische) karakteristieken. De vraag is daarom in hoeverre de conclusies van het IMF over de toegevoegde waarde van de overheidsbalans toepasbaar zijn op Nederland. Daarom worden eerst de mogelijke voordelen van het opstellen van een balans volgens het IMF gepresenteerd, en vervolgens hoe deze voordelen zich verhouden tot de Nederlandse context.
-
-
-
1.Beter inzicht in de staat van de overheidsfinanciën
-
De overheidsbalans onthult de volledige omvang en aard van publieke activa en niet-schuldverplichtingen. Dit maakt beter beheer van publieke activa, en daardoor rendementsverbetering, mogelijk. Dit kan bijvoorbeeld door via een balansanalyse te bepalen of de overheid wel voldoende gecompenseerd wordt voor het gedragen risico, en contracten te heronderhandelen wanneer dit niet zo is. Volgens het IMF kan dit tot behoorlijke rendementswinsten leiden.
In de Nederlandse context
Door de activa en passiva te bekijken, wordt inzichtelijker hoeveel en wat voor soort bezittingen en verplichtingen een land heeft. Hierdoor kan ook de nettowaarde van een land berekend worden. Dit maakt beter beheer van de bezittingen mogelijk. Ook maken balansen een einde aan de begrotingsillusie. Deze illusie ontstaat wanneer overheden op het eerste gezicht hun financiële positie verbeteren door direct aan schuldvermindering of begrotingsverbetering te doen, maar tegelijkertijd hun bezittingen verminderen. Denk bijvoorbeeld aan privatiseringen.
Hier moet wel de kanttekening bij gemaakt worden dat een overheidsbalans vooral veel toegevoegde waarde heeft voor landen die niet over goede datavoorziening beschikken. De datakwaliteit in Nederland is bijzonder hoog. Daarnaast kent Nederland verschillende hoogwaardige instituties die zich bezighouden met het in kaart brengen van de staat van de overheidsfinanciën (zoals het CBS en het CPB).
Daarnaast houdt de statische balansanalyse geen rekening met het belangrijkste instrument van de overheid: de mogelijkheid om in de toekomst belastingen te heffen. Bovendien leidt het in kaart brengen van de bezittingen er niet toe dat de kwetsbaarheden die bij een hoge schuld horen er niet meer toe doen. Juist van de overheid zijn veel bezittingen moeilijk of niet verkoopbaar en kunnen dus niet gebruikt worden om (op de korte termijn) schulden af te lossen. Bovendien zijn waarderingen van bezittingen bijzonder volatiel (zeker in vergelijking met schulden) en vaak gecorreleerd met de conjunctuur: tijdens laagconjunctuur zijn de bezittingen het minst waard, terwijl er juist dan drang bestaat om schulden aan te gaan.
Kortom, de overheidsbalans geeft extra inzicht in de staat van de overheidsfinanciën, maar de toegevoegde waarde is in de Nederlandse context beperkt.
-
-
-
2.Verbeterde risicobeheersing
-
De overheidsbalans verbetert de identificatie en beheersing van risico's. Door beide zijdes van de balans te bekijken, worden mogelijke mismatches in kaart gebracht. Zo kunnen er mismatches ontstaan tussen bijvoorbeeld de hoeveelheid kortlopende verplichtingen en de liquiditeit van de bezittingen. Of tussen de hoeveelheid schuld in buitenlandse valuta en het bezit van buitenlandse valuta. Daarnaast kwantificeert het uitvoeren van fiscale stresstests de gevoeligheid van de overheidsfinanciën voor schokken. Wel is het zo dat voorwaardelijke verplichtingen niet worden meegenomen op de balans, zoals vrijwel alle garantieregelingen. Daarom is het belangrijk dat voorwaardelijke verplichtingen wel apart in kaart worden gebracht. In Nederland doen we dit al bij de garanties van het Rijk.
Een balansanalyse kan onderscheid maken tussen verschillende soorten risico’s:
-
-
-
i.Liquiditeitsrisico’s. Een balans kan de hoeveelheid liquide bezittingen (als percentage van het bbp) in kaart brengen en dit tegenover de hoeveelheid kortlopende verplichtingen zetten.
-
-
-
-
ii.Valutarisico’s. Veel landen lenen geld in buitenlandse valuta waardoor ze significante buitenlandse valuta verplichtingen hebben. Als hier geen grote buitenlandse valuta bezittingen tegenover staan, dan is er sprake van een wisselkoersrisico.
-
-
-
-
iii.Herwaarderingsrisco’s. Met name financiële bezittingen zijn vaak inherent volatiel. De combinatie van hoge blootstelling aan volatiele activa en relatief stabiele verplichtingen kan leiden tot snelle veranderingen in het vermogen en de liquiditeit. Zo blijkt dat veel ontwikkelde landen de begrotingstekorten van tijdens de crisis weer hebben teruggedrongen, maar dat de verslechterde nettowaarde (dankzij de herwaardering van de bezittingen) nog niet hersteld is. Dit zet het Nederlandse EMU-overschot van 2018 ook in een ander licht.
-
-
-
-
iv.Afdekkingsrisico’s. Veel landen in de steekproef laten een aanzienlijk verband zien tussen de waarderingswijzigingen van activa en passiva. In veel gevallen dempen deze verbanden de waarderingswijzigingen van de netto financiële waarde, wat een natuurlijke hedge in de balans oplevert. In sommige landen versterken waarderingswijzigingen in activa en passiva elkaar, waardoor de impact op de netto financiële waarde wordt versterkt. Een balans kan dus inzichtelijk maken in hoeverre het risico van herwaarderingen van bezittingen tijdens een crisis is afgedekt door herwaarderingen van de verplichtingen.
-
In de Nederlandse context
Het EMU-saldo, waarvoor veel aandacht is, zegt relatief weinig over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Hierin worden namelijk een aantal zaken niet meegenomen. Denk aan zaken als de hoogte van de overheidsschuld, de richting van de ontwikkeling van het EMU-saldo over een paar jaar, en toekomstige begrotingsuitdagingen. Voor het EMU-saldo maakt het namelijk niet uit of de overheid geld uitgeeft aan consumptie of aan investeringen, het saldo verslechtert evenveel. Bij de balansbenadering nemen in het geval van consumptie de bezittingen niet toe, en bij investeringen wel. Zo wordt beter inzichtelijk in hoeverre een negatief EMU-saldo in de toekomst een probleem kan worden.
Hier staat echter wel tegenover dat de overheid vaak investeert in zaken die niet of moeilijk verkoopbaar zijn en ook niet per se (veel) rendement opleveren.
-
-
-
3.Betere budgettaire beleidsvorming
-
Volgens het IMF maakt het opstellen van een overheidsbalans betere budgettaire beleidsvorming mogelijk. De effecten van beleid op de korte en lange termijn zouden dan inzichtelijk worden via mutaties in de bezittingen en verplichtingen.
In de Nederlandse context
In Nederland worden vrijwel alle plannen grondig doorgerekend, vaak door het CPB. Zowel incidentele als structurele effecten worden hierin meegenomen. Een balansbenadering zou hieraan niet veel toevoegen.
-
-
-
4.Sneller crisisherstel
-
Ook zouden landen met deze «sterke balansen» beter in staat zijn om anticyclisch beleid te voeren tijdens een crisis. Hierdoor zouden ze minder macro-economische schade lijden en sneller herstellen van een recessie.
In de Nederlandse context
Volgens het IMF herstellen landen met sterke balansen sneller van een recessie. Een land heeft een sterke balans volgens het IMF wanneer de netto financiële waarde boven de mediaan ligt. Het is het niet verrassend dat het IMF tot deze conclusie komt. Gezonde en verstandige overheidsfinanciën zorgen er immers voor dat er tijdens een crisis niet direct bezuinigd hoeft te worden en dat er wellicht juist ruimte is voor stimulerende maatregelen. Dit zorgt voor een minder diep dal en een sneller herstel. Dit staat los van het feit of er wel of geen balansen worden opgesteld.
Alleen wanneer landen geen goed inzicht hebben in hun financiële positie en daardoor onnodig gaan bezuinigen, kan het opstellen van een balans wellicht duidelijk maken dat bezuinigen niet nodig is. Wel is het makkelijker om goede balansen op te stellen in al ver ontwikkelde landen. Deze landen zijn waarschijnlijk ook beter bestand tegen een crisis.
-
-
-
5.Lagere rentelasten
-
Het IMF stelt dat financiële markten niet alleen kijken naar de bruto schuld bij de rendementsbepaling voor staatsobligaties, maar ook naar de overheidsbezittingen en de nettowaarde. Een hogere nettowaarde zou dan, via een verlaagde risicoperceptie, leiden tot lagere rentelasten op de schuld. Volgens het IMF betalen landen met «sterke balansen» dus minder rente over hun schuld en is de rente op hun staatsobligaties lager.
In de Nederlandse context
Het is logisch dat een land dat er financieel gezond voorstaat (en dus een sterke balans heeft volgens het IMF), lagere rentelasten betaalt. Het hebben van een balans leid op zichzelft echter niet per definitie tot lagere rentelasten. Voor landen waarvan de (toekomstige) financiële situatie lastig in te schatten is, kan een balans beter inzicht verschaffen. Het is echter geen gegeven dat dit leidt tot een lagere rente; dit hangt af van of de balans leidt tot een hogere of lagere risicoschatting door de financiële markten dan ex ante. Voor landen die op het oog risicovoller lijken dan ze in de praktijk zijn, kan het opstellen van een balans leiden tot een lagere rente.
Nederland heeft al een lange tijd een triple A-status. De financiële markten beschikken al over voldoende informatie om een zuivere risicoschatting te maken. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat de overheidsbalans hierop (veel) invloed op heeft. Bovendien kan onze rating niet verder verbeteren.
8.3.3 Balansen en de houdbaarheidssommen
De houdbaarheidssommen van het CPB schetsen de houdbaarheid van het huidige overheidsbeleid op de lange termijn. Voor deze analyse kijkt het CPB of de huidige arrangementen ook in de toekomst betaalbaar zijn, zonder in de toekomst de lasten te moeten verzwaren of de uitgaven te moeten verlagen anders dan reeds in huidig beleid is vastgelegd. De focus ligt hier op toekomstige stromen van uitgaven en inkomsten en of er gemeten in percentage van het bbp er een stabiele overheidsschuld ontstaat op de lange termijn. Dit is waar het om draait bij houdbare overheidsfinanciën. In die zin zijn de houdbaarheidssommen een filmpje waarin een indicatie van de toekomstige ontwikkeling van de overheidsfinanciën zichtbaar wordt, als het huidige beleid zou worden doorgezet. De houdbaarheidssommen zijn echter geen precieze voorspelling van de staat van de overheidsfinanciën of de schuld in de toekomst. De sommen zijn vooral een indicatie van de verdeling qua het genoten profijt van de overheid tussen generaties.
Balansen zijn daarentegen een foto van de voorraden aan bezittingen en schulden. Het is een momentopname van wat je op een specifiek moment bezit en verplicht bent. Dit zegt weinig over de toekomstige houdbaarheid van de financiën. Een balans kan immers een behoorlijk positief vermogenssaldo laten zien terwijl het beleid alsnog niet houdbaar is. Zo kan een groot gedeelte van de bezittingen niet of moeilijk verkoopbaar zijn, kan besloten worden dat de minerale reserves niet gewonnen worden en kan het vermogen jaar op jaar flink aan het dalen zijn. Daarentegen wil een negatief vermogenssaldo niet per se zeggen dat de financiën onhoudbaar zijn, toekomstige ontvangsten (bijvoorbeeld door hogere belastingen) staan immers niet op de balans.
Een intertemporele balans zou dit inzicht mogelijk kunnen bieden. Evenwel, de beschikbare internationale accounting standards zoals IPSAS bieden geen houvast voor registratie van posten als de belastingcapaciteit van een land of van alle toekomstige verplichtingen zoals uitgaven voor de vergrijzing.
Hoe werken de overheids- en staatsbalans door in de houdbaarheidssommen?
Belangrijk voor de uitkomsten van de houdbaarheidsstudie van het CPB is welke aannames het CPB doet over de beginstanden van de balansposten en hoe deze standen muteren in de volgende jaren. Hoeveel olie- en gasreserves we hebben en wat we hiermee in de toekomst gaan doen, heeft bijvoorbeeld invloed op de staat van de overheidsfinanciën. Hetzelfde geldt voor zaken als deelnemingen en vaste activa.
Als beginstand neemt het CPB de cijfers van de nationale rekeningen over. Zo voeren ze de overheidsbalans, in geaggregeerde vorm, in hun modellen in en is de overheidsbalans dus een-op-een gekoppeld tussen het CBS en de houdbaarheid. De staatsbalans gebruikt het CPB dus niet, aangezien hier niet alle benodigde informatie van de gehele overheid in zit.
Voor de mutaties gaat het CPB voor de periode tot en met t+5 uit van de cijfers van de Middellangetermijnverkenning (MLT). Afschrijvingen zijn gebaseerd op de nationale rekeningen en zitten in de MLT. Deze methode hanteert het CPB dus voor de niet-financiële activa, de financiële activa én de financiële passiva.
Voor olie- en gasreserves hanteert het CPB de gasproductiecijfers van EZK tot en met 2035. Hiervoor gebruiken ze een vergelijkbare methode als het CBS voor de netto contante waarde. Staatsdeelnemingen worden overigens niet specifiek gemodelleerd, maar zijn onderdeel van de totale niet-financiële activa.
Bij precies houdbaar overheidsbeleid groeit de brutoschuld mee met het bbp en blijft zo als percentage van het bbp constant.
8.3.4 Conclusie
Nederland beschikt over veel goede indicatoren die de staat van de overheidsfinanciën inzichtelijk maken. De overheidsbalans voegt hier in beperkte mate iets aan toe door inzicht te geven in de huidige activa en passiva en het bijbehorende vermogen. Dit maakt de financiële staat van de gehele overheid inzichtelijk en dit maakt het identificeren van specifieke risico’s mogelijk.
De staatsbalans voegt hieraan echter vrijwel niets toe. De staatsbalans geeft immers een incompleet beeld. Ook het IMF pleit voor een zo volledig mogelijke balans van de collectieve sector. Zo zijn de uitgaven aan de decentrale overheden in 2019 32,5 miljard euro; dit is meer dan 10 procent van de totale overheidsuitgaven. Door het niet meenemen van de decentrale overheden, wordt een groot gedeelte van de bezittingen en verplichtingen van de overheid geneerd. Dit kan tot een sterk vertekend beeld leiden. Daarnaast slaat een deel van de schuld van het Rijk neer als bezit bij de decentrale overheden. Een compleet en integraal beeld is noodzakelijk om goed geïnformeerde en overwogen beslissingen te nemen. Het CPB gebruikt daarom ook louter de overheidsbalans als input.
Wat de overheids- en staatsbalans gemeen hebben is dat ze beide vrijwel niets zeggen over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in de toekomst. Gelukkig beschikt Nederland over goede instituties die zorgen voor een transparante en nauwkeurige dataverzameling. Zo wordt de staat van de Nederlandse overheidsfinanciën nauwkeurig in kaart gebracht. Bovendien worden er vrijwel geen plannen doorgevoerd, zonder dat er rekening wordt gehouden met de gevolgen van deze plannen op de lange termijn. Zowel de planbureaus als de ministeries zelf rekenen plannen uitvoerig door.
Kortom, de overheidsbalans voegt beperkt wat toe aan het inzicht in de toestand van de overheidsfinanciën en risicoanalyse, waar de staatsbalans dat nauwelijks doet. Verder dragen beide balansen nauwelijks bij aan betere budgettaire besluitvorming. Tot slot laat het IMF zien dat uiteindelijk voornamelijk de gezondheid van de overheidsfinanciën bepaalt hoe hoog de rente op de schuld is en hoe snel je van een crisis kunt herstellen. In Nederland staan gezonde overheidsfinanciën hoog in het vaandel. Het opstellen van de overheidsbalans heeft dus slechts beperkt toegevoegde waarde en lost geen concrete problemen op. Wat betreft de staatsbalans lijkt het verstandiger om het geld en de energie die hierin gestoken wordt te investeren in andere zaken.
8.4 Methodebeschrijving staatsbalans
Deze methodebeschrijving maakt deel uit van de pilot van de staatsbalans. Dit onderzoek behelst het samenstellen van een staatsbalans volgens de richtlijnen van het Europees Systeem van Rekeningen (ESR 2010).
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) stelt al een overheidsbalans op volgens het ESR 2010. Die statistiek beschrijft echter de gehele Nederlandse overheid; naast de rijksoverheid onder meer ook gemeenten, provincies, waterschappen en onderwijsinstellingen. De opdrachtgever, het Ministerie van Financiën, heeft het CBS verzocht om langs dezelfde richtlijnen een balans op te stellen die enkel de Nederlandse staat beschrijft.
In deze paragraaf is eerst kort toegelicht welke instellingen onder de Staat worden verstaan. Vervolgens staan hierin de toegepaste methoden voor de verschillende balansposten.
Basis voor consolidatie staatsbalans
De staatsbalans is opgesteld volgens dezelfde richtlijnen en grotendeels dezelfde methoden als de overheidsbalans die het CBS samenstelt. De twee statistieken beschrijven echter verschillende sectoren.
De overheidsbalans beschrijft de gehele Nederlandse overheid, waaronder de rijksoverheid, gemeenten, provincies en waterschappen. De activa op de overheidsbalans zijn dus ook de gezamenlijke bezittingen van alle overheidssectoren. Vorderingen en schulden, tussen overheden onderling, bijvoorbeeld tussen het Rijk en gemeenten, tellen niet mee.
De staatsbalans beschrijft daarentegen enkel de rijksoverheid. Zij bestaat voornamelijk uit alle ministeries, begrotingsfondsen en de agentschappen. Daarnaast bestaan er rechtspersonen waarover het Rijk een zodanige zeggenschap heeft, dat deze rechtspersonen weinig eigen beslissingsbevoegdheid hebben. Ook deze rechtspersonen worden voor de staatsbalans tot de rijksoverheid gerekend. Dit zijn:
-
-
-
•Energie Beheer Nederland (EBN)
-
-
-
-
•Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL)
-
-
-
-
•NL Financial Investments (NLFI)
-
-
-
-
•Stichting Ether Reclame (STER)
-
-
-
-
•Stichting Marine Cantine Dienst
-
-
-
-
•Pensioen- en uitkeringsraad
-
-
-
-
•Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO)
-
-
-
-
•Ultra-Centrifuge Nederland (UCN)
-
-
-
-
•Depositogarantiefonds
-
-
-
-
•Stichting Wetenschappelijk Onderwijs en Afwikkelingsfonds Onderzoek (NLDA)
-
De staatsbalans beschrijft dus méér dan enkel de Staat der Nederlanden. De onderlinge vorderingen en schulden tussen onderdelen van de rijksoverheid zijn wel geëlimineerd. Daarentegen zijn vorderingen op en schulden aan andere overheidssectoren wel in de staatsbalans inbegrepen, terwijl deze posten in de overheidsbalans ook geëlimineerd zijn.
Revisie
Als onderdeel van de nationale rekeningen worden de balanswaarden, evenals de overheidsbalans, periodiek gereviseerd. Dat houdt in dat wijzigingen in methodologie worden doorgevoerd voor een gehele tijdreeks. Ook informatie uit nieuwe gegevensbronnen worden bij een revisie toegevoegd aan de ramingen. Door de meest recente revisie zijn de cijfers van de overheidsbalans gewijzigd ten opzichte van de cijfers die in de Miljoenennota 2018 zijn opgenomen tot en met verslagjaar 2016.
Niet-financiële activa
Het ESR 2010 kent een activa-indeling die is onderverdeeld in niet-financiële en financiële activa en passiva. In de staatsbalans wordt voor vier hoofdgroepen van niet- financiële activa de balanswaarde geraamd. Dit zijn de kapitaalgoederenvoorraad, voorraden, grond en minerale reserves. Hieronder is voor elke hoofdgroep de raming beknopt beschreven.
Voor een aantal andere activa worden geen balansstanden berekend. Dit zijn:
-
-
-
•kostbaarheden;
-
-
-
-
•overige natuurlijke hulpbronnen;
-
-
-
-
•contracten, leases en vergunningen;
-
-
-
-
•saldo aan- en verkopen van goodwill en marketingactiva.
-
Op de overheidsbalans zijn voor deze activa geen balansstanden berekend, omdat er geen betrouwbare waarderingsmethode is. Dit komt met name door het ontbreken van goede broninformatie. Bovendien zouden de waarderingen een grote mate van onzekerheid kennen. Het is bijvoorbeeld niet eenvoudig om een kunstvoorwerp te waarderen. Veelal ontbreekt het simpelweg aan vergelijkbare objecten die zijn verhandeld, waar een waarde van afgeleid zou kunnen worden. Om die reden is met de opdrachtgever afgesproken deze posten evenmin op te nemen in de staatsbalans.
Voor de overige natuurlijke hulpbronnen (zoals bossen) geldt dat er relatief weinig waarde aan toegekend kan worden en dat waarderingen op basis van de netto contante waarde naar verwachting vrij volatiel zullen zijn. Door de combinatie van een relatief geringe waarde en vrij grote volatiliteit is ervoor gekozen om geen waardering toe te kennen aan de andere natuurlijke hulpbronnen.
De bepalingen in het ESR 2010 voor contracten, leases en vergunningen compliceren het toekennen van een waarde. Voor deze posten is de waarde het positieve verschil tussen de waarde genoemd in het contract en de marktprijs. Hiervoor ontbreken gegevens en is de berekening in de praktijk moeilijk uit te voeren. Iets soortgelijks geldt voor goodwill en marketingactiva. Het ESR 2010 definieert de waarde van dit activum als: «Het verschil tussen de prijs die is betaald voor een gevestigde institutionele eenheid en het saldo van haar activa en passiva, waarvan elke post afzonderlijk is vastgesteld en gewaardeerd.» Ook hier stuit het CBS op praktische bezwaren voor de uitvoering hiervan. Tot slot geldt dat de niet-opgenomen balansposten ook niet horen tot het verplichte leveringsprogramma richting Eurostat.
Kapitaalgoederenvoorraad
De ramingen van de vaste activa zijn gebaseerd op de zogenoemde PIM, de Perpetual Inventory Method. Bij deze methode wordt een lange tijdreeks van investeringen gebruikt om de balanswaarden per activumtype te schatten.23
Deze methode geeft een modelmatige schatting van de balanswaarde van de vaste activa, zonder dat begin- en eindbalans direct worden waargenomen. De reden voor deze manier van het bepalen van balansstanden is dat balansstanden afkomstig uit verschillende databronnen niet eenvoudigweg opgeteld kunnen worden tot een zinvol totaal. Dit komt door verschillen in waarderingsgrondslag. Ook kunnen bepaalde activa niet op de balans van een bedrijf of instelling zijn opgenomen, terwijl de regels van de nationale rekeningen dit wel voorschrijven. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij software geproduceerd in eigen beheer.
De investeringsreeks van het Rijk is afkomstig van gegevens binnen het CBS, directie Overheidsfinanciën en consumentenprijzen. Deze reeks bevat de (nieuwe) investeringen en aan- en verkoop van gebruikte vaste activa. Doordat dit detail in de reeks beschikbaar is, hoeft er geen aparte raming van de investeringen van het Rijk opgezet te worden.
Investeringen in het kader van publiek-private samenwerking (PPS) maken deel uit van de activa van het Rijk. De waarde van die projecten (zoals wegen en gebouwen etc.) zijn ook opgenomen op de balans van het Rijk. De specifieke Europese richtlijnen voor PPS- projecten schrijven voor dat deze investeringen op de balans worden geactiveerd gedurende de constructiefase.
De gemiddelde levensduren zijn belangrijk voor het bepalen van de balansstanden. In tabel 8.4 staan de levensduren per activumtype die zijn toegepast.
Tabel 8.4 Levensduren per activumtype
Activumtype
Gemiddelde levensduur in jaren
Woningen
67
Bedrijfsruimten
34
Grond-, weg- en waterbouwkundige werken
55
Personenauto’s
9
Overige wegvervoer
9
Schepen
35
Vliegtuigen
20
Computers
5
Machines en installaties
11
Overige materiële activa
8
Overdrachtskosten op grond
20
Overdrachtskosten op bestaande gebouwen
17
Software
4
Telecommunicatie
4
Research & Development
12
Elektronische apparatuur
10
(zend-/meet-/regel-/navigatieapparatuur)
Wapens en tanks
30
Militaire voertuigen
10
Militaire schepen
25
Militaire vliegtuigen
34
«Om-niettransacties»
De balanswaarden van de grond-, weg- en waterbouwkundige werken (GWW) op de staatsbalans worden bepaald op basis van de historische reeksen van investeringen, desinvesteringen, prijsinformatie en afschrijvingen. Hierbij moet worden opgemerkt dat (des)investeringen met name worden waargenomen wanneer er sprake is van geldelijke betalingen.
Er vinden echter ook overdrachten van activa plaats, waar geen geldelijke betaling tegenover staat. Deze zogenoemde om-niettransacties werden voorheen niet waargenomen in de statistieken van de overheidsfinanciën, maar hebben uiteraard wel gevolgen voor wie de eigenaar van de betreffende GWW is. Daarbij hebben deze overgedragen activa wel een waarde en zorgt het niet-registreren voor een overschatting van het bezit van de rijksoverheid. Vervolgens is er een onderschatting bij andere lagen van de overheid. Voor de overheid als geheel is er geen vertekening van de waarde zoals bepaald met de PIM.
Deze kwestie is besproken met het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat en Rijkswaterstaat. Deze om-niettransacties vinden inderdaad plaats, zij het van beperkte omvang. Het meest voorkomende geval is wanneer een primaire wegverbinding door de aanleg van een nieuwe weg wordt ‘gedegradeerd’ tot secundaire wegverbinding, waarmee de nieuwe weg de functie van hoofdverbinding overneemt. In deze gevallen komt het voor dat de nu secundaire weg wordt overgedragen aan bijvoorbeeld een provincie of gemeente. Ook vaarwegen en sluizen kunnen om niet overgedragen worden aan andere overheidslagen.
Het is gebleken dat dergelijke overdrachten beperkt van omvang en aantal zijn. Per jaar gaat het gemiddeld om slechts enkele gevallen. Er is overigens geen uitputtend overzicht van dergelijke transacties beschikbaar. Omdat er geen daadwerkelijke betaling plaatsvindt en er ook geen actuele waardering aan het overgedragen object wordt toegekend, is het moeilijk om uitspraken te doen over de exacte omvang van de transacties. Wel is duidelijk geworden dat het om relatief oude GWW gaat, vaak van beperkte omvang in bijvoorbeeld de hoeveelheid kilometers van wegen.
Gezien de beperkte omvang van de overdrachten om niet, is de verwachting dat deze transacties een zeer beperkte invloed uitoefenen op de toe- en afname van de GWW in het bezit van de Rijksoverheid. Om deze reden zijn er geen correcties aangebracht op de gebruikte methodiek om te komen tot een waardebepaling van de GWW van het Rijk.
Voorraden
De raming van de voorraden is gebaseerd op bronmateriaal dat op het CBS beschikbaar is. Dit betreft voornamelijk de jaarverslagen van rijksonderdelen. De geraamde balanswaarde bestaat met name uit de munitievoorraden en voor een kleiner gedeelte uit grond- en hulpstoffen en gereed product.
Grond
Grond is te onderscheiden naar grond onder bedrijfsgebouwen, grond onder woningen en landbouwgrond. Voor de eerste twee subtypen wordt de raming gebaseerd op een residuele waardemethode. Kort gezegd: de waarde van grond wordt bepaald door de WOZ-waarde te verminderen met de waarde van de opstal. Deze opstalwaarde is gelijk aan de waarde van het vaste activum «woningen» die met de PIM bepaald wordt. De waarde van landbouwgrond is gebaseerd op het totale areaal waarvoor met verschillende prijzen de totale waarde wordt bepaald.24
Landbouwgrond
Om de waarde van landbouwgrond in Nederland te berekenen wordt gestart met een totale oppervlakte die elk jaar bekend is. De grond wordt vervolgens opgedeeld in verschillende subtypen, zoals akkerbouw, glastuinbouw en bloembollenteelt. Dit is nodig, omdat elk van de onderscheiden subtypes landbouwgrond een andere prijs kent. De prijzen zijn afkomstig van het Landbouw Economisch Instituut (LEI)/Wageningen universiteit (WUR) en deels van eigen berekeningen. Door de waarden van verschillende subtypen bij elkaar op te tellen, kan de balanswaarde voor heel Nederland bepaald worden. Daarmee is de precieze waarde per sector nog niet bekend.
Een afbakening van de sector rijksoverheid, of liever gezegd een betere afbakening daarvan, is een van de doelen van het pilotonderzoek staatsbalans. De aanpak die is gekozen voor de pilot is om van een tijdreeks het bezit van de overheid en van de rijksoverheid vast te stellen. Een zo goed mogelijke vaststelling van het bezit van de overheid is het uitgangspunt voor een berekening van de landbouwgrond van de rijksoverheid.
De eerste stap is per verslagjaar de oppervlakte in hectares in bezit van de overheid vast te stellen. Dit was niet voor alle jaren mogelijk, waardoor er soms voor enkele jaren interpolatie samen met mutaties is gebruikt. Het startpunt vormt het interne CBS-rapport «De waarde van de grond in Nederland voor 1990-1997».25 Hierin wordt het bezit van de overheid geraamd op 200.000 hectare landbouwgrond. De centrale overheid bezit hiervan 130.000 hectare. Voor het restant van 70.000 hectare is geen expliciete verdeling gemaakt. Daarom vormt dit het bezit van alle andere overheden samen. Voor de pilot is een precieze toedeling naar andere overheidslagen niet van belang, omdat enkel het bezit van het Rijk benodigd is. Vervolgens is met behulp van andere bronnen een overzicht gemaakt. Deze lijst van bronnen staat hieronder in tabel 8.5.
Tabel 8.5 Overzicht van bronnen voor de oppervlakte landbouwgrond van de rijksoverheid
Bronnen
Verslagjaar
Welke overheid
Oppervlakte in hectare x 1.000
Hoekema 2000
1997
Totaal
199
Hoekema 2000
1997
Centrale overheid
130
Jaarverslagen BBL (2008 t/m 2017)
2008
Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL)
36
Herijking domeingronden 2009
2008
Rijksvastgoed- en Ontwikkelbedrijf (RVOB)
49
Staatbalans onroerende activa, Keskin 2009
2008
RVOB
48
Staatbalans onroerende activa, Keskin 2009
2008
BBL
36
Evaluatie pachtbeleid 2011
2008
Totaal erfpacht
4
E-mail van RVB
2018
Rijksvastgoedbedrijf (RVB)
44
Uit tabel 8.5 blijkt dat de bronnen niet dekkend zijn voor alle onderdelen van de overheid en/of alle verslagjaren. De oppervlakte voor het verslagjaar 1997 uit het eerdergenoemde rapport vormt het uitgangspunt van de raming. Dit is in overeenstemming met de huidige statistiek van de landbouwgrond voor de verslagjaren tot en met 1997. Vervolgens is met de standgegevens uit tabel 8.5 een raming gemaakt. Ook is daarbij gebruikgemaakt van mutaties die bekend zijn uit de verschillende rapporten. Die zijn vermeld in tabel 8.6. In tabel 8.6 ontbreken de aan- en verkopen van het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) en rechtsvoorlopers, omdat die niet strikt noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het bezit. Wel zijn die gebruikt om de waarde van aan- en verkopen te bepalen. Sinds verslagjaar 2014 is het grootste gedeelte van het bezit van BBL overgegaan naar de provincies. Hiermee is expliciet rekening gehouden.
Tabel 8.6 Grote mutaties landbouwgronden
Bronnen
Verslagjaar
Welke overheid
Mutatie in hectare x 1.000
Herijking domeingronden 2009
1995-1999
Rijksvastgoed- en Ontwikkelbedrijf (RVOB)
‒ 29
Evaluatie pachtbeleid 2011
2003-2007
Overheid
‒ 36
De afbakening van de rijksoverheid is gebaseerd op het rapport «Staatsbalans onroerende activa». De aanname is dat het bezit van de centrale overheid, qua landbouwgrond, gelijk is aan dat van de rijksoverheid.26 Tabel 8.7 geeft voor de laatste vijf jaren van de tijdreeks de oppervlakte van landbouwgrond van het Rijk weer.
Tabel 8.7 Oppervlakte landbouwgrond Rijk
Verslagjaar
2014
2015
2016
2017
2018
Hectares x 1.000
54
52
50
48
45
Voor de balanswaarde van landbouwgrond wordt gebruik gemaakt van prijzen van LEI/WUR. Jaarlijkse cijfers zijn beschikbaar per regio. Deze cijfers worden bewerkt, waaruit een totaalprijs per hectare voor Nederland volgt. Omdat de regionale verdeling van de landbouwgrond van het Rijk niet bekend is, wordt verondersteld dat de verdeling van landbouwgrond die van het totaal in Nederland volgt. De gemiddelde jaarprijs wordt vervolgens vermenigvuldigd met de oppervlaktes uit tabel 8.7. Dit resulteert in tabel 8.8.
Tabel 8.8 Balanswaarde landbouwgrond Rijk
Verslagjaar
2014
2015
2016
2017
2018
(bedragen in miljoenen euro)
1.428
1.478
1.470
1.452
1.385
Grond onder woningen en grond onder bedrijfsgebouwen
De waarde van de grond onder woningen en grond onder bedrijfsgebouwen wordt berekend volgens de zogenoemde residuele methode. Deze methode houdt in dat de waarde van grond wordt bepaald door de WOZ-waarde te verminderen met de waarde van de opstal. Deze opstalwaarde is gelijk aan de waarde van het vaste activum woningen of bedrijfsgebouwen, die met de PIM bepaald wordt. Vervolgens wordt de grond onder woningen en bedrijfsgebouwen verdeeld over de verschillende overheidslagen in dezelfde verhouding als de woningen en bedrijfsgebouwen.
Overige typen grond
Voor natuurgrond, recreatiegrond, bouwgrond en grond onder wegen wordt geen raming gemaakt. De waarde van bouwgrond is bijvoorbeeld moeilijk te bepalen van jaar tot jaar. Voor natuurgrond, recreatiegrond en grond onder wegen wordt bovendien verondersteld dat de waarde (gedeeltelijk) ligt besloten in de waarde van de grond onder woningen en bedrijfsgebouwen of, zoals bij natuurgrond, dat de economische waarde vrijwel nihil is. Wegen verschaffen toegang tot woningen en andere gebouwen en daarom kan de waarde niet apart bepaald worden van deze gebouwen.
Minerale reserves
De waarde van de olie- en gasreserves
De waarde van de olie- en gasreserves wordt, zoals voorgeschreven in het ESR 2010, berekend met behulp van de netto contante waarde.27 Het deel van de toegevoegde waarde dat toewijsbaar is aan het onttrokken aardgas (in het Engels de ‘resource rent’), wordt in de productierekening van de mijnbouwindustrie per saldo berekend door van de waarde van het geproduceerde aardgas (en de olie) de intermediaire kosten, de loonkosten en de kapitaalkosten af te trekken. Deze resource rent wordt gebruikt om de netto contante waarde te berekenen. Hierbij wordt uitgegaan van een reële discontovoet van 3 procent, overeenkomstig het laatste advies van de werkgroep discontovoet.28
De resource rent wordt vervolgens gedeeld door de hoeveelheid gewonnen olie en gas. Dit wordt de «unit resource rent» genoemd. Deze variabele wordt ingezet als prijs om toekomstige extractievolumes om te rekenen naar monetaire waardes. De unit resource rent vertoont door de wijze van berekenen een hoge correlatie met de wereldmarktprijzen van olie en gas, maar is niet hetzelfde. Door de berekeningswijze is het niet nodig om rekening te houden met wisselkoersen.
De toekomstige extractievolumes zijn afkomstig van het fysieke extractiescenario, dat beschrijft hoeveel olie en gas per jaar wordt opgepompt totdat de economisch winbare reserves uitgeput zijn. Het extractiescenario is afkomstig van de makers van het rapport «Natural resources and geothermal energy in the Netherlands», aangevuld met een eigen berekende (lineaire) extractie, als er geen scenario is of er geen sprake is van volledige uitputting in het rapport. Voor olie wordt één scenario gemaakt. Voor gas twee: één voor het Groningenveld en één voor de overige velden.
Hoofdzakelijk zijn er drie oorzaken voor de daling van de balanswaarde in het recente verleden. Dit zijn een lagere unit resource rent, het gewijzigde extractiescenario en de extractie zelf. Hier kwam in 2017 het einde van de gaswinning in Groningen in 2030 bij. Winningsbesluiten van het kabinet worden dus meegenomen in deze extractiescenario's.
De daling van de unit resource rent komt, doordat de kosten van de productie in minder sterke mate zijn afgenomen dan de waarde van de productie. Dit komt vooral door het grote bezit aan kapitaalgoederen.
Gewijzigde extractiescenario's beïnvloeden de waarde, doordat in recente jaren steeds minder extractie plaatsvond, ten faveure van extractie verder in de toekomst. Door de verdiscontering zijn extractie-jaren verder in de toekomst minder waardevol dan recentere jaren.
Door het stopzetten van de winning in 2030 in Groningen kan alle geplande winning voor latere jaren niet meer plaatsvinden. Daarom is de economisch winbare voorraad naar beneden bijgesteld. Hierdoor is ook de monetaire waarde gedaald.
Deze grote aanpassingen hebben vóór verslagjaar 2018 plaatsgevonden. In 2015 en 2016 daalde de waarde sterk door een lagere unit resource rent en andere extractiescenario’s, in 2017 door het stopzetten van winning in Groningen in 2030.
De eigenaar van de olie- en gasreserves
Voor dit project is ook de vraag gesteld wie de eigenaar is van de aardgas- en olievoorraad. De waarde kan toegeschreven worden aan de overheid en het bedrijfsleven, of alleen aan de overheid. Geen van de bestudeerde opties is zonder nadelen. Een argument voor splitsing van de voorraden is dat zowel bedrijfsleven als overheid inkomsten genereren uit de winning. Een argument ertegen is dat het bedrijfsleven maar beperkt zelfstandig kan bepalen hoeveel het oppompt. In geval van twijfel over eigenaarschap schrijft het ESR 2010 voor de juridische eigenaar aan te wijzen. Aan een volledige toeschrijving aan de overheid kleven omgekeerd ook nadelen. Hoofdzakelijk is het nadeel dat de overheid een activum op de balans heeft staan waarvan de waarde de verwachte stroom van inkomsten overstijgt. Het voordeel is dat de overheid de juridische eigenaar is en zeggenschap heeft over de hoeveelheid die elk jaar gewonnen kan worden.
Als derde optie kan ook gekozen worden om de olie- en gasvoorraden niet op de balans op te nemen. Het argument daarvoor is dat de waarde sterk beïnvloed wordt door beleidskeuzes. Echter, de balansen leveren een aanzienlijke inkomstenstroom, terwijl er dan geen activum tegenover staat.
Uiteindelijk is ervoor gekozen de huidige situatie te handhaven, dus het Rijk het volledige eigendom toe te kennen van alle olie- en gasvoorraden. De optie voor het splitsen is theoretisch een goede keuze, maar er kan in de praktijk geen optimale splitsing vastgesteld worden. Het niet opnemen van de waarde op de balans stuit ook op bezwaren. De optie om alles aan het Rijk toe te schrijven is conform het ESR 2010 en daarom de beste keuze.
Financiële activa en passiva
Anders dan de niet-financiële balans bestaat het samenstellen van de financiële balans van het Rijk vooral uit de bronverwerking van detailinformatie en in mindere mate uit ramingen of modelmatige waarderingen. De financiële items worden op basis van de beschikbare bronnen geclassificeerd naar de verschillende financiële instrumenten.
Omdat de financiële balans van het Rijk al lange tijd door het CBS wordt samengesteld, was er op dat punt geen verder onderzoek nodig voor het pilotonderzoek staatsbalans. De financiële balans van het Rijk wordt op kwartaal- en jaarbasis gepubliceerd en gaat terug tot verslagjaar 2008.
In het algemeen worden de balansposten gewaardeerd tegen marktwaarde. De marktwaarde geeft het bedrag weer waarvoor een activum verkocht kan worden. Indien er geen markt bestaat voor een activum, wordt een zo goed mogelijke benadering gegeven van de marktwaarde. Balansposten die niet op de markt verhandeld worden, zoals chartaal geld, deposito’s, leningen, handelskredieten en transitoria worden tegen de nominale waarde gewaardeerd.
Door deze waarderingsgrondslag wijken de cijfers van de financiële passiva van de staatsbalans af van de overheidsschuld van het Rijk volgens de EMU-definitie. Bij het berekenen van de overheidsschuld volgens de EMU-definitie worden schuldinstrumenten gewaardeerd tegen de nominale waarde.
Bronnen
Ministeries
De financiële balans bestaat hoofdzakelijk uit de vorderingen en schulden van de ministeries. Deze financiële relaties worden veelal waargenomen vanuit de jaarverantwoordingen, waarvan de saldibalans het belangrijkste gedeelte is.
Er bestaan conceptuele verschillen tussen hoe de ministeries hun jaarverantwoording opstellen en hoe het CBS zijn statistieken over overheidsfinanciën moet opstellen. Hierdoor zijn er nog diverse bewerkingen nodig op de brongegevens. De voornaamste bewerkingen bestaan uit het elimineren van onderlinge vorderingen en schulden en het elimineren of juist toevoegen van financiële posities om te voldoen aan de ESR-richtlijnen. Zo zijn er strikte voorwaarden om volgens het ESR 2010 te kunnen spreken van bijvoorbeeld een deelneming of lening, terwijl de jaarverantwoording van de ministeries een eigen kader heeft.
Daarnaast moet worden opgemerkt dat de ministeries een kas-verplichtingenstelsel kennen, terwijl het ESR 2010 verlangt dat statistieken worden samengesteld op transactiebasis. Dit houdt in dat de saldibalansen nog moeten worden uitgebreid met posten die buiten de kasboekhouding blijven, maar wel op de financiële balans geboekt moeten worden volgens de Europese richtlijnen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan naheffingen te betalen aan de Europese Unie die in een bepaald verslagjaar komen vast te staan, terwijl de daadwerkelijke betaling in een ander verslagjaar plaatsvindt. De financiële steun aan Griekenland vanuit de Europese Financiële Stabiliteitsfaciliteit (EFSF) is een ander voorbeeld. Hiervoor geldt dat er geen daadwerkelijke kasbetalingen vanuit het Rijk plaatsvinden, maar Europese regels schrijven voor dat deze faciliteit wel deels moet toegerekend worden aan de financiële balans van de Nederlandse staat.
Agentschappen en overige rechtspersonen
Zoals eerder is toegelicht, beschrijft de staatsbalans het gezamenlijke vermogen van ministeries, agentschappen en enkele specifieke rechtspersonen. Aan de financiële relaties van de ministeries worden dan ook de vorderingen en schulden van de agentschappen en overige rechtspersonen toegevoegd.
De agentschappen en overige rechtspersonen beschikken over een eigen jaarverantwoording, waarmee het CBS de financiële balans van het Rijk samenstelt. Omdat deze verantwoordingen op zichzelf staan, is er een consolidatieslag nodig waarbij onderlinge rijksrelaties worden geëlimineerd. Er zijn minder bewerkingen nodig om deze posten op te nemen in de balans van het Rijk, omdat de jaarverslagen van deze eenheden zijn opgesteld volgens het baten- en lastenstelsel. Het gaat hierbij met name om het juist classificeren van de verschillende financiële posten naar categorieën die in het ESR 2010 worden onderscheiden.
Financiële activa en passiva naar instrument
Deposito’s
Onder deze categorie vallen de liquide middelen van het Rijk. Dit zijn bijvoorbeeld de bankrekeningen van de ministeries.
Deposito’s komen ook aan de passivakant voor. Onderdeel hiervan is namelijk het schatkistbankieren, oftewel de financiële middelen die met name decentrale overheden in de schatkist hebben uitstaan. De agentschappen doen eveneens aan schatkistbankieren en hebben daardoor vrijwel geen liquide middelen buiten het Rijk.
Verder vallen hieronder ook de rekeningcourantverhouding met de Europese Commissie en de schuld uit hoofde van uitgifte van munten.
Schuldbewijzen
De schuldbewijzen maken het grootste deel uit van de staatsschuld. Dit bestaat hoofdzakelijk uit de staatsobligaties die het Rijk uitgeeft. Ook schatkistpapier valt onder deze categorie.
Er wordt onderscheid gemaakt naar kort- en langlopende schuldbewijzen. Dit hangt af van de oorspronkelijke looptijd bij uitgifte. Is deze langer dan één jaar, dan wordt het schuldbewijs geclassificeerd als langlopend.
Schuldbewijzen worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Schuldbewijzen in vreemde valuta worden omgezet naar euro's tegen de jaareinde wisselkoersen.
Leningen
Leningen zijn kredieten met een contractuele looptijd. De belangrijkste vorderingen vormen de studieleningen en vorderingen op socialezekerheidsfondsen in het kader van het schatkistbankieren. Ook worden er leningen als schulden geïmputeerd voor de pps-projecten van het Rijk. Verder wordt een deel van de financiële steun aan andere EU-landen via het EFSF als schuld opgenomen. Hiervoor staat de Nederlandse staat namelijk garant.
Hier staat ook weer een vordering tegenover in de vorm van een langlopende lening aan deze EU-landen. Net als de schuldbewijzen kennen de leningen een onderscheid in kort- en langlopend, afhankelijk van de oorspronkelijke looptijd. Leningen worden gewaardeerd tegen de nominale waarde.
Deelnemingen
Onder deze categorie vallen alle deelnemingen van het Rijk. Een voorbeeld is onder andere het aandelenbezit van het Rijk in ABN AMRO, maar ook bijvoorbeeld de deelneming in De Nederlandsche Bank.
Beursgenoteerde deelnemingen worden gewaardeerd tegen de actuele beurskoers. Aandelen zonder beursnotering worden gewaardeerd op basis van het eigen vermogen van de onderneming.
Financiële derivaten
Het Ministerie van Financiën gebruikt derivaten om rente- en valutarisico’s van de staatsschuld af te dekken. Ook het Ministerie van Defensie heeft derivaten. Deze instrumenten worden onder een aparte categorie geboekt.
Derivaten kunnen zowel een positieve als een negatieve waarde hebben. De waarde van de totale derivatenportefeuille voor de overheid neemt het CBS op aan de activazijde van de balans.
De derivaten worden tegen marktwaarde geregistreerd.
Handelskredieten en transitorische posten
Deze categorie bestaat onder meer uit de posten nog te ontvangen en nog te betalen. De belangrijkste transitorische posten zijn belastingvorderingen. Ook worden zogenoemde intra-comptabele vorderingen en schulden van de saldibalansen van de ministeries hieronder opgenomen. Dit zijn bedragen die de departementen namens een andere partij hebben voorgeschoten óf ontvangen, maar nog moeten worden afgewikkeld. Hieronder vallen onder andere landbouwsubsidies van de EU die nog niet zijn verstrekt aan de begunstigden.
Literatuurlijst
Bergen, D. van den, M. de Haan, R. de Heij en M. Horsten (2009), ‘Eindrapport herziening kapitaalgoederenvoorraad‘, CBS (Den Haag/Voorburg).
Eurostat (2013), ‘Europees Systeem van Rekeningen 2010’, Eurostat/ Europese Commissie (Luxemburg).
Haan, M. de (2013), ‘Balance sheet for land, energy reserves and mineral reserves in the Netherlands.’ Paper gepresenteerd op de OESO Working Party on National Accounts.
Hoekema, F. (2000), De waarde van de grond in Nederland voor 1990-1997, intern CBS rapport (Voorburg/ Heerlen).
Keskin, Y. (2009), ‘Staatsbalans onroerende activa’, Raad voor Vastgoed Rijksoverheid / Ministerie van Financiën.
TNO, Geological Survey of the Netherlands.
Ministerie van Economische zaken en Klimaat, ‘Natural resources and geothermal energy in the Netherlands’. https://www.nlog.nl/en/annual-reports
Veldhuizen E., C. Graveland, D. van den Bergen en S. Schenau (2009), ‘Valuation of Oil and Gas Reserves in Netherlands 1990-2005’, CBS Discussion paper 09029 (Voorburg/ Heerlen).
Werkgroep discontovoet (2015), ‘Rapport werkgroep discontovoet 2015’. https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2015D43793
9 FISCALE REGELINGEN
9.1 Inleiding
Deze bijlage geeft een overzicht van het budgettaire belang van fiscale regelingen die de belastingopbrengst verminderen.29 Het betreft verschillende soorten regelingen, zoals aftrekposten, vrijstellingen, heffingskortingen en verlaagde tarieven.
Het monitoren van fiscale regelingen is van belang voor transparante Rijksfinanciën. De regelingen hebben immers een budgettair belang. In de hieronder gepresenteerde tabellen wordt inzichtelijk wat de omvang van de verschillende regelingen is en hoe deze zich ontwikkelt. Ook het evalueren van fiscale regelingen is essentieel om het beleid te kunnen verbeteren. Deze bijlage besteedt aandacht aan de evaluaties die afgelopen jaar zijn uitgevoerd en de evaluaties die gepland staan voor komende jaren. Dit jaar is het budgettaire belang van de vrijstelling van assurantiebelasting voor de Brede Weersverzekering toegevoegd aan het overzicht.
Een toelichting op de regelingen is beschikbaar in de bijlage «Toelichting op de fiscale regelingen» en bestaat uit een beschrijving van de regeling, de doelstelling, het ministerie dat verantwoordelijk is voor het beleidsterrein waarop de regeling betrekking heeft, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie, het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie en de ramingsgrond. In die bijlage staat ook een tabel met de uitsplitsing van de ontwikkeling van het budgettaire belang tussen 2017 en 2020 inclusief de bijstelling ten opzichte van de benchmark. De benchmark is de raming voor het basisjaar 2017 ten tijde van de start van dit kabinet en is de basis voor de beoordeling van de ontwikkeling van de regelingen. Fiscale regelingen die verplicht zijn op basis van Europese wet- en regelgeving of een budgettair belang van minder dan € 5 miljoen hebben, worden niet in deze bijlage vermeld, maar zijn wel opgenomen in genoemde toelichtende bijlage.
In de volgende paragraaf worden de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van fiscale regelingen samengevat. Het budgettaire overzicht is opgenomen in paragraaf 9.3. De twee daaropvolgende paragrafen maken inzichtelijk welke factoren bijdragen aan opvallende ontwikkelingen in het budgettaire belang. Paragraaf 9.4 gaat in op de budgettaire effecten van de beleidsmaatregelen die in het Belastingplanpakket 2020 worden aangekondigd en andere maatregelen die zijn genomen sinds de vorige Miljoenennota. Paragraaf 9.5 presenteert de benchmarktoets en gaat in op de belangrijkste endogene ontwikkelingen en (technische) bijstellingen van het budgettaire belang. Tot slot schenkt paragraaf 9.6 aandacht aan de evaluaties in het fiscale domein die sinds de Miljoenennota 2019 zijn afgerond en de evaluaties die gepland staan voor de periode 2019-2022.
9.2 Samenvatting
Over het algemeen is sprake van een beheerste groei van de budgettaire omvang van fiscale regelingen tussen 2015 en 2020. Dit jaar zijn van veel regelingen (met name in de inkomstenbelasting) realisatiecijfers bekend voor 2017 op basis van aangiftegegevens. Het aantal regelingen waarbij de huidige inschatting van het budgettaire belang in 2017 sterk afwijkt van de raming van het budgettaire belang in 2017 ten tijde van de start van het kabinet (de benchmark) is verder toegenomen. Dit is illustratief voor de onzekerheden in het ramen naar de toekomst toe, maar slechts bij enkele regelingen is er daadwerkelijk een sterke endogene (niet-beleidsmatige) ontwikkeling van het belang. Dit betreft in het bijzonder de regelingen voor nulemissievoertuigen, de 30%-regeling en de salderingsregeling in de energiebelasting, stuk voor stuk regelingen waar actief beleid op gevoerd wordt. Daarnaast zijn de verhoging van de belastingvermindering per aansluiting in de energiebelasting, de stapsgewijze verlaging van de zelfstandigenaftrek en de verlaging van de (aftrek)tarieven in de inkomstenbelasting noemenswaardige beleidsmaatregelen die in 2020 van kracht worden. Tot slot is naar aanleiding van de respectievelijke evaluaties de teruggaafregeling LNG in de accijnzen beëindigd per 1 januari 2019 en is de vrijstelling van pleegvergoedingen met ingang van 1 januari 2019 structureel geworden en is de horizonbepaling vervallen.
9.3 Overzicht van het budgettaire belang van fiscale regelingen
Tabel 9.3.1 geeft inzicht in het budgettaire belang van fiscale regelingen van 2015 tot en met 2020. De laatste kolom geeft de gemiddelde jaarlijkse procentuele groei weer tussen 2015 en 2020. De groei kan zowel het gevolg zijn van beleidsmaatregelen als van endogene ontwikkelingen. Endogene ontwikkelingen zijn de ontwikkelingen die niet het gevolg zijn van beleid, maar van andere factoren die het gebruik van een regeling beïnvloeden, zoals de economische ontwikkeling.
Tabel 9.3.1 Fiscale regelingen 2015-2020, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)1
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Gemiddeld % groei ‘15-‘202
Persoonsgebonden aftrek
Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten)
216
217
233
240
237
238
2,0%
Giftenaftrek inkomstenbelasting
346
357
377
388
384
377
1,7%
Aftrek specifieke zorgkosten
265
266
277
277
261
256
‒ 0,7%
Aftrek uitgaven monumentenpanden
57
66
73
78
‒
‒
n.v.t.
Onderhoudsverplichtingen aftrek
338
320
319
319
312
280
‒ 3,7%
Belaste ontvangen alimentatie
‒ 198
‒ 199
‒ 200
‒ 200
‒ 192
‒ 189
‒ 0,9%
Inkomensvoorzieningen
Pensioen niet-belaste premie
17.256
17.270
18.437
19.180
20.184
21.108
4,1%
Pensioen belaste uitkering
‒ 11.917
‒ 11.988
‒ 12.631
‒ 12.889
‒ 12.501
‒ 12.691
1,3%
Pensioen vrijstelling box 3
7.195
7.124
7.215
7.143
7.276
7.427
0,6%
Lijfrente premieaftrek
507
503
544
566
597
622
4,2%
Lijfrente belaste uitkering
‒ 364
‒ 361
‒ 382
‒ 390
‒ 378
‒ 384
1,0%
Lijfrente vrijstelling box 3
220
214
218
216
220
225
0,4%
FOR aftrek
157
168
189
190
190
193
4,2%
FOR belaste afneming
‒ 99
‒ 101
‒ 108
‒ 109
‒ 108
‒ 108
1,8%
Arbeidsongeschiktheidsverzekering premieaftrek
515
510
519
537
548
555
1,5%
Arbeidsongeschiktheidsverzekering belaste uitkering
‒ 410
‒ 400
‒ 398
‒ 412
‒ 409
‒ 420
0,5%
Reisaftrek OV
9
8
9
9
9
9
‒ 1,0%
Middelingsregeling3
90
84
88
113
113
100
2,1%
(Eigen) woning
Hypotheekrenteaftrek
13.207
12.548
11.722
10.627
9.665
9.532
‒ 6,3%
Aftrek financieringskosten eigen woning
224
212
214
193
175
166
‒ 5,8%
Aftrek periodieke betalingen erfpacht, opstal en beklemming
28
29
30
31
31
31
2,6%
Aftrek rente en kosten van geldleningen over restschuld vervreemde eigen woning
25
27
26
27
26
26
0,7%
Eigenwoningforfait
‒ 3.069
‒ 3.139
‒ 3.330
‒ 3.310
‒ 3.221
‒ 3.241
1,1%
Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld
529
561
632
645
621
614
3,0%
Schenk- en erfbelasting Eenmalige vrijstelling eigen woning
33
37
190
190
190
190
41,9%
OVB Verlaagd tarief woning
1.594
2.062
2.454
2.737
2.716
2.865
12,4%
Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen
Vermindering verhuurderheffing3
28
16
45
74
181
242
53,9%
Kamerverhuurvrijstelling
11
11
11
11
10
10
‒ 1,2%
Vrijstelling rechten op bepaalde kapitaalsuitkeringen, waaronder KEW, box 3
946
934
1.011
916
930
871
‒ 1,6%
Vrijstelling rechten op kapitaalsuitkering bij overlijden box 3
25
24
24
20
20
20
‒ 4,4%
Vrijstelling groen beleggen box 3
47
46
44
39
38
35
‒ 5,7%
Heffingskorting groen beleggen box 3
29
28
27
25
22
19
‒ 8,2%
Heffingvrij vermogen box 3
1.456
1.580
1.149
913
892
864
‒ 9,9%
Fiscale faciliteiten Natuurschoonwet
35
35
37
36
37
37
1,4%
Verlaging lastendruk in de winstsfeer
Zelfstandigenaftrek
1.645
1.652
1.745
1.796
1.765
1.686
0,5%
Extra zelfstandigenaftrek starters
95
96
102
106
106
108
2,5%
Meewerkaftrek
8
8
8
8
8
8
‒ 0,9%
Stakingsaftrek
14
15
16
16
15
15
1,6%
Aftrek speur- en ontwikkelingswerk
6
6
6
6
6
6
‒ 2,2%
Willekeurige afschrijving starters
8
8
8
8
8
8
‒ 1,6%
Doorschuiving stakingswinst
246
252
264
274
278
283
2,9%
Doorschuifregelingen inkomen uit aanmerkelijk belang box 2
98
100
102
104
106
108
2,0%
Mkb-winstvrijstelling
1.545
1.688
1.840
1.978
2.064
2.065
6,0%
Terbeschikkingstellingsvrijstelling
17
19
18
18
18
17
0,4%
Innovatiebox
1.264
1.376
1.554
1.496
1.603
1.561
4,3%
Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
338
362
382
400
394
386
2,7%
Energie-investeringsaftrek (EIA)
107
144
135
160
147
147
6,6%
Milieu-investeringsaftrek (MIA)
102
108
114
139
114
124
4,0%
VAMIL
30
20
27
19
25
25
‒ 3,6%
Tonnageregeling winst uit zeescheepvaart
120
120
120
120
119
117
‒ 0,5%
Landbouwvrijstelling in de winstsfeer
1.599
1.293
1.329
1.337
1.364
1.336
‒ 3,5%
Bosbouwvrijstelling
3
2
0
1
1
1
‒ 19,1%
Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer
6
7
7
7
11
10
10,0%
OVB Vrijstelling cultuurgrond
110
114
118
123
128
133
3,9%
OVB Vrijstelling bedrijfsoverdracht in familiesfeer
16
16
16
16
16
17
0,7%
Schenk- en erfbelasting Bedrijfsopvolgingsfaciliteit
429
422
421
421
421
421
‒ 0,4%
Schenk- en erfbelasting Faciliteiten ANBI’s
203
207
211
215
219
223
2,0%
Giftenaftrek vennootschapsbelasting
6
6
7
8
9
9
9,2%
RDA (m.i.v. 2016 geïntegreerd in WBSO)
154
‒
‒
‒
‒
‒
n.v.t.
Loonbelasting
Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk WBSO
769
1.208
1.182
1.074
1.237
1.281
10,7%
Verlaagd gebruikelijk loon voor dga’s van startups
‒
‒
25
23
24
23
‒ 3,3%
30%-regeling
806
850
968
1.056
1.143
1.186
8,0%
Afdrachtvermindering zeevaart
113
112
108
108
108
108
‒ 0,8%
Vrijstelling uitkering wegens 25- of 40-jarig dienstverband
114
115
118
122
122
123
1,6%
Heffingskortingen
Algemene heffingskorting
22.399
19.704
19.687
19.940
21.816
23.789
1,2%
Arbeidskorting
12.968
17.276
18.323
18.966
18.752
21.084
10,2%
Inkomensafhankelijke combinatiekorting
1.596
1.932
1.981
2.027
1.743
1.752
1,9%
Jonggehandicaptenkorting
179
178
178
178
180
182
0,3%
Alleenstaande ouderenkorting
520
516
509
481
452
456
‒ 2,6%
Ouderenkorting
2.484
2.756
2.965
3.243
3.698
3.749
8,6%
Energiebelasting
Verlaagd tarief glastuinbouw
106
125
128
116
136
160
8,6%
Teruggaaf kerkgebouwen en non-profit
26
25
29
29
30
31
3,8%
Teruggaaf energie-intensieve industrie
5
5
6
7
8
8
12,3%
Verlaagd tarief lokaal opgewekte duurzame energie
0
0
1
2
4
7
132,5%
Salderingsregeling
83
100
140
199
249
307
29,9%
Vrijstellingen voor energie-intensieve processen
42
44
83
89
98
129
25,0%
Belastingvermindering per aansluiting
2.471
2.493
2.441
2.443
2.039
3.450
6,9%
Omzetbelasting
Verlaagd tarief voedingsmiddelen en water
7.267
7.491
7.983
8.378
6.964
7.235
‒ 0,1%
Verlaagd tarief geneesmiddelen en hulpmiddelen
1.568
1.532
1.684
1.678
1.379
1.416
‒ 2,0%
Verlaagd tarief culturele goederen en diensten
970
978
1.173
1.217
997
1.042
1,4%
Verlaagd tarief arbeidsintensieve diensten
1.216
923
938
997
822
846
‒ 7,0%
Verlaagd tarief overig
1.856
1.918
2.087
2.182
1.841
1.942
0,9%
Kleineondernemersregeling
141
152
159
177
192
208
8,1%
Auto
BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen
2
3
4
10
13
20
67,9%
MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen
5
8
12
19
39
65
64,2%
IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto's
39
60
84
149
236
319
52,3%
IB/LB Korting op de bijtelling voor zuinige auto's (overgangsrecht)
805
723
510
374
88
‒
n.v.t.
BPM Teruggaaf taxi's en openbaar vervoer
38
54
90
74
80
‒
n.v.t.
MRB Vrijstelling taxi's en openbaar vervoer
49
46
48
50
46
45
‒ 1,6%
BPM Teruggaaf diverse voertuigen
12
15
13
15
14
13
1,6%
MRB Vrijstelling diverse voertuigen
25
25
25
27
27
28
2,6%
MRB Verlaagd tarief bestelauto ondernemers
765
801
826
873
924
966
4,8%
MRB Verlaagd tarief bestelauto gehandicapten
15
15
15
15
15
16
1,9%
MRB Vrijstelling motorrijtuigen ouder dan 40 jaar
48
51
58
64
70
76
9,5%
MRB Overgangsregeling motorrijtuigen vanaf bouwjaar 1988
25
22
19
17
15
13
‒ 12,4%
MRB Kwarttarieven
125
133
141
152
161
170
6,3%
MRB Halftarief plug-in hybride auto’s
‒
32
37
38
35
34
1,5%
Assurantiebelasting
Vrijstelling Brede Weersverzekering
‒
‒
‒
‒
‒
6
n.v.t.
Noot 1
[-] = regeling is in dat jaar niet van toepassing; [0] = budgettair belang van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.
Noot 2
Als de regeling nog niet bestond in 2015 of het budgettair belang van 2015 is niet bekend, is de gemiddelde jaarlijkse groei gegeven vanaf het jaar dat de regeling bestaat.
Noot 3
Budgettair belang middelingsregeling en vermindering verhuurderheffing is op kasbasis.
De interpretatie van de gepresenteerde cijfers vergt aandacht. De recht gedrukte cijfers zijn schattingen van het budgettaire belang die gebaseerd zijn op concreet bronmateriaal over het gebruik van een regeling. Meestal betreft dit realisatiecijfers die volgen uit de aangiftegegevens van de Belastingdienst. Deze cijfers zijn in redelijke mate een definitieve inschatting van het budgettaire belang. De cursieve cijfers zijn ramingen. Hierbij is (nog) geen (volledige) informatie beschikbaar voor dat jaar en is op basis van aannames of trendramingen het budgettaire belang bepaald. Over de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek zijn bijvoorbeeld tot en met 2016 aangiftegegevens beschikbaar, waarmee het budgettaire belang kan worden geschat - deze cijfers staan recht gedrukt. De groei van het gebruik van de regeling na 2016 wordt verondersteld gelijk te zijn aan de groei van de investeringen in vaste activa en op basis van deze aanname worden de ramingen voor de jaren vanaf 2017 gemaakt - deze cijfers staan cursief.
De informatiebasis, ook wel ramingsgrond, verschilt van post tot post en staat per regeling vermeld in de bijlage «Toelichting op de fiscale regelingen». In het ene uiterste volgt het budgettaire belang direct uit de aangiften (zoals de afdrachtverminderingen voor de loonbelasting), in het andere uiterste is er geen kwantitatieve informatie over het feitelijke gebruik, omdat het gebruik niet hoeft te worden aangegeven (zoals bijvoorbeeld de doorschuifregeling voor stakingswinst) en ook cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en andere gegevensbronnen weinig aanknopingspunten bieden voor een benadering van het budgettaire belang. Tussen deze twee uitersten zitten regelingen waarvan het budgettaire belang is berekend op basis van rekenregels, zoals bijvoorbeeld de aftrekposten in de inkomstenbelasting. De aftrekpost blijkt uit de belastingaangiften en het budgettaire belang wordt berekend door de belastingheffing met en zonder de aftrekpost met elkaar te vergelijken. Deze rekenregel impliceert dat voor elke aftrekpost wordt aangenomen dat die aftrekpost de laatste is. Doordat belastingplichtigen meerdere aftrekposten kunnen hebben, is met deze wijze van berekenen het budgettaire belang van de aftrekposten feitelijk niet optelbaar.30 Er wordt ook op gewezen dat het hier vermelde budgettaire belang niet hetzelfde is als de opbrengst in het geval dat een regeling wordt afgeschaft. Het budgettaire belang geldt voor het feitelijke gebruik en houdt geen rekening met gedragseffecten als de regeling zou worden afgeschaft. Ook kan bij afschaffing sprake zijn van samenloop met andere regelingen.
Box 9.3.1 Aftrekbaarheid en marginaal tarief
De berekening van het budgettaire belang van aftrekposten in de inkomstenbelasting verdient nadere toelichting. Burgers kunnen aftrekposten in de belastingaangifte aftrekken van het inkomen, waardoor het belastbaar inkomen en de te betalen inkomstenbelasting dalen. De waarde van een aftrekpost is afhankelijk van het marginale tarief, dat doorgaans stijgt met het inkomen. Ter illustratie: iemand die in een jaar € 100.000 verdient, betaalt over de laatste euro die hij verdient in 2020 49,5% belasting (het tarief in de hoogste belastingschijf). Dit is zijn of haar marginale tarief. Als deze persoon een aftrekpost van 1 euro heeft, hoeft hij dus 49,5 eurocent minder belasting te betalen. Voor iemand die € 20.000 verdient in een jaar, is dezelfde aftrekpost van 1 euro, 37,35 eurocent waard, omdat deze persoon over de laatste euro 37,35% belasting betaalt in 2020 (het tarief in de eerste belastingschijf).
Sinds 2014 wordt de algemene heffingskorting afgebouwd voor hogere inkomens, wat ook doorwerkt in het marginale tarief. Mensen met een inkomen dat op dit moment in de tweede of derde schijf valt, betalen over de laatste euro inkomen het belastingtarief van de schijf waar ze in zitten en daar bovenop enkele centen doordat ze minder algemene heffingskorting krijgen. Dit afbouwpercentage was 2% in 2014 en bedraagt 5,672% in 2020. Hierdoor stijgt het marginale tarief en daarmee ook de waarde van aftrekposten in de inkomstenbelasting.
Bij het bepalen van het budgettaire belang van aftrekposten, moet dus per persoon worden gekeken tegen welk marginaal tarief de aftrekpost wordt verrekend. Wanneer de tarieven of de grenzen van de belastingschijven worden aangepast, leidt dit tot een verandering van het budgettaire belang van aftrekposten. Deze verandering is het gevolg van gevoerd beleid en wordt in tabel 10.2.1 meegenomen in de kolom ‘beleid’.
Vanaf 2020 gaat de maatregel in waarbij bepaalde aftrekposten in de vierde schijf niet meer tegen het reguliere tarief worden verrekend, zie de paragraaf ‘Tariefmaatregel grondslagverminderende posten’. Ook worden de huidige eerste, tweede en derde schijf samengevoegd. Hierdoor worden vanaf 2023 de betreffende aftrekposten voor het hele inkomen nog maar tegen één belastingtarief verrekend en zorgt alleen de afbouw van de algemene heffingskorting nog voor verschillen in de waarde van deze aftrekposten tussen inkomens.
9.4 Beleidsmaatregelen
Tabel 9.4.1 bevat een overzicht van de beleidsmaatregelen die betrekking hebben op de hiervoor gepresenteerde fiscale regelingen, zoals besloten sinds de vorige Miljoenennota. Voor een inhoudelijke uitleg van de maatregelen wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de betreffende wetsvoorstellen.
Tabel 9.4.1 Fiscale beleidsmaatregelen, budgettair belang op transactiebasis in vaste prijzen (x € miljoen)1
2019
2020
structureel
Nota’s van wijziging Belastingplan 2019
Overgangsrecht verkorting maximale looptijd 30%-regeling
‒ 369
‒ 337
54
Verlagen budget Vamil
7
7
7
Verhogen budget MIA
‒ 7
‒ 7
‒ 7
Pakket Belastingplan 2020
Introduceren vrijstelling assurantiebelasting brede weersverzekering
‒ 6
‒ 7
Toepassen verlaagd btw-tarief op elektronische uitgaven
‒ 30
‒ 30
Stapsgewijze oploop bijtelling elektrische voertuigen
22
0
Aanpassen vaste voet BPM elektrische voertuigen
0
Aanpassen MRB elektrische voertuigen
0
Aanpassen MRB bestelauto’s
42
Verhogen belastingvermindering per aansluiting
‒ 1.425
‒ 1.697
Eenmalig verhogen budget MIA
‒ 10
0
Verlagen zelfstandigenaftrek
50
450
Verminderen verhuurderheffing nieuwbouw
‒ 100
‒ 100
Vrijstelling verhuurderheffing tijdelijke nieuwbouw
0
Verhogen algemene heffingskorting
‒ 720
‒ 740
Verhogen arbeidskorting
‒ 800
‒ 2.150
Noot 1
[+] = opbrengst, het budgettaire belang van de regeling neemt af; [-] = derving, het budgettaire belang van de regeling neemt toe.
Naast deze maatregelen hebben ook enkele tariefsmaatregelen invloed op het budgettaire belang van fiscale regelingen. Het effect van specifieke en algemene beleidsmaatregelen op het budgettaire belang in 2018 tot en met 2020 is terug te vinden in de bijlage "Toelichting op de fiscale regelingen".
Maatregelen mobiliteit klimaatakkoord
De bedragen die in deze tabel staan wijken af van de bedragen die in het Belastingplan staan. In het Belastingplan staan bedragen van het integrale pakket aan maatregelen binnen het autodomein, inclusief doorwerkingen van/naar andere belastingsoorten binnen het autodomein (bijtelling, MRB, BPM, accijnzen). De bedragen in deze tabel zien alleen op het effect van de maatregelen op het budgettaire belang van de afzonderlijke fiscale regelingen. Als de stimulering stopt, is er geen belastinguitgave meer, maar de maatregelen kunnen structureel wel een effect hebben op het wagenpark, wat zichtbaar is in de tabellen in het Belastingplan.
Tariefmaatregel grondslagverminderende posten
Op 1 januari 2020 gaat een tariefmaatregel in waardoor het belastingvoordeel van bepaalde grondslagverminderende posten (vanaf hier: aftrekposten) voor hogere inkomens stapsgewijs wordt afgebouwd. De afbouw van het aftrektarief heeft invloed op het budgettaire belang van deze posten. De tariefmaatregel houdt in dat de betreffende aftrekposten in de hoogste tariefschijf niet meer aftrekbaar zijn tegen het reguliere tarief, maar tegen een alternatief (lager) tarief. Dit aftrektarief wordt stapsgewijs afgebouwd van 46% in 2020 tot 37,10% in 2023. Vanaf 2023 kan de gehele aftrekpost worden afgetrokken tegen het dan geldende basistarief. Een beperkt aftrektarief geldt sinds 2014 al voor de aftrek van rente en kosten voor de eigen woning. De afbouw van dat aftrektarief wordt per 2020 versneld en gaat vanaf dat moment ook gelden voor bepaalde andere aftrekposten, namelijk voor de ondernemersaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de terbeschikkingstellingsvrijstelling en de persoonsgebonden aftrek. Aangezien de tariefmaatregel alleen in de hoogste schijf van toepassing is, heeft de tariefmaatregel alleen effect op belastingplichtigen die een belastbaar inkomen uit werk en woning (vóór toepassing van de genoemde aftrekposten) hebben van meer dan € 68.507 (in 2020).
Tabel 9.4.2 Ontwikkeling beperken aftrektarief 2019 t/m 2023
2019
2020
2021
2022
2023
Regulier tarief hoogste schijf
51,75%
49,50%
49,50%
49,50%
49,50%
Maximaal aftrektarief aftrekbare kosten eigen woning
49,00%
46,00%
43,00%
40,00%
37,10%
Maximaal aftrektarief andere grondslagverminderende posten
51,75%
46,00%
43,00%
40,00%
37,10%
De gevolgen van deze maatregel worden bij de betreffende aftrekposten zichtbaar in de beleidsmatige ontwikkeling van het budgettaire belang. Door de tariefmaatregel wordt het voordeel van deze posten kleiner voor mensen met een inkomen in de hoogste schijf, waardoor het budgettaire belang van deze posten daalt.
9.5 Benchmarktoets en opvallende ontwikkelingen
Tabel 9.5.1 biedt inzicht in een aantal opvallende (endogene) ontwikkelingen in de ramingen van fiscale regelingen. De tabel presenteert de raming van het budgettaire belang dat voor 2017 werd geraamd bij de start van dit kabinet in de Miljoenennota 2018 (de benchmark). Vervolgens wordt de bijstelling van de raming voor 2017 vermeld. Deze bijstelling werkt door in de raming voor de kabinetsjaren. Vervolgens wordt de absolute endogene groei en de gemiddelde procentuele endogene groei per jaar tussen 2017 en 2020 gegeven. De tabel bevat alleen de fiscale regelingen waarbij de geraamde endogene ontwikkeling in die periode gemiddeld (absoluut) groter dan 8% per jaar is en/of de bijstelling voor 2017 (absoluut) groter dan 8% is. Bijstellingen kleiner dan € 5 miljoen zijn buiten beschouwing gelaten, evenals bijstelling van gebudgetteerde regelingen.
9.5.1 Toelichting mutatie ten opzichte van benchmark 2017 (x € miljoen)1
Benchmark 2017
Bijstelling 2017
Bijstelling in %
Endogeen 2018-2020
Endogeen in % per jaar
Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten)
212
21
9,9%
21
3,0%
Aftrek uitgaven monumentenpanden
57
16
28,4%
5
2,2%
FOR aftrek
160
28
17,6%
14
2,5%
Arbeidsongeschiktheidsverzekering premieaftrek
574
‒ 55
‒ 9,6%
64
4,0%
Arbeidsongeschiktheidsverzekering belaste uitkering
‒ 460
62
‒ 13,5%
‒ 45
3,7%
Hypotheekrenteaftrek
10.648
1.075
10,1%
‒ 1.370
‒ 4,1%
Aftrek financieringskosten eigen woning
280
‒ 66
‒ 23,7%
‒ 37
‒ 6,2%
OVB Verlaagd tarief woning
2.944
‒ 490
‒ 16,6%
411
5,3%
Vermindering verhuurderheffing
23
22
95,7%
31
19,2%
Mkb-winstvrijstelling
1.635
205
12,5%
441
7,4%
Landbouwvrijstelling in de winstsfeer
1.109
219
19,8%
63
1,6%
Schenk- en erfbelasting Bedrijfsopvolgingsfaciliteit
383
38
9,9%
0
0,0%
EB Teruggaaf kerkgebouwen en non-profit
24
5
23,2%
‒ 5
‒ 6,2%
EB Verlaagd tarief lokaal opgewekte duurzame energie
0
0
100,0%
6
108,4%
EB Salderingsregeling
120
20
16,7%
138
25,7%
EB en kolenbelasting Vrijstellingen voor energie-intensieve processen
71
12
16,6%
0
0,0%
BTW Verlaagd tarief culturele goederen en diensten
1.568
‒ 396
‒ 25,2%
88
2,4%
BTW Verlaagd tarief arbeidsintensieve diensten
660
278
42,1%
114
3,9%
BTW Verlaagd tarief overig
1.877
209
11,1%
320
4,9%
BTW Kleineondernemersregeling
160
‒ 1
‒ 0,4%
49
9,4%
BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen
4
0
10,8%
18
77,7%
MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen
12
0
0,0%
53
76,8%
IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto's
86
‒ 2
‒ 2,3%
263
60,5%
IB/LB Korting op de bijtelling voor zuinige auto's (overgangsrecht)
529
‒ 19
‒ 3,6%
‒ 305
‒ 26,2%
BPM Teruggaaf taxi's en openbaar vervoer
51
39
78,1%
0
0,0%
MRB Vrijstelling motorrijtuigen ouder dan 40 jaar
58
0
0,0%
21
10,6%
MRB Overgangsregeling motorrijtuigen vanaf bouwjaar 1988
19
0
0,0%
‒ 6
‒ 12,0%
Noot 1
[-] = regeling is in dat jaar niet van toepassing; [0] = budgettair belang van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.
Het budgettaire belang wordt afgezet tegen de aan het begin van de kabinetsperiode verwachte ontwikkeling. Hierbij ligt de nadruk op de endogene ontwikkeling en niet op de ontwikkelingen die volgen uit beleidsmaatregelen. Hieronder wordt een aantal posten waarbij er een aanwijsbare oorzaak is voor de opvallende ontwikkeling, nader toegelicht.
Algemeen
Vanaf vorig jaar is de berekening van het budgettaire belang van de aftrekposten in de inkomstenbelasting gewijzigd. Het effect van de algemene heffingskorting op het verzilveren van het fiscale voordeel is nu consistent bij al deze regelingen berekend op basis van aangiftecijfers van de Belastingdienst. Dit beïnvloedt de berekende gemiddelde marginale tarieven. De omvang van dit effect verschilt sterk tussen de regelingen en heeft in slechts een paar gevallen geleid tot een substantiële bijstelling van de raming.
Aftrek voor scholingsuitgaven
In plaats van een verwachte daling van de kosten van de aftrek scholingsuitgaven in 2017 blijkt het gebruik van de aftrekregeling in 2017 juist behoorlijk te zijn toegenomen. Hiervoor is geen duidelijke oorzaak aan te wijzen. In de jaren 2018-2020 is een jaarlijkse toename van 3% verondersteld en is rekening gehouden met de effecten van wijzigingen in de primaire heffingsstructuur.
Arbeidsongeschiktheidsverzekering premieaftrek en belaste uitkering
De raming van het budgettaire belang van de premieaftrek en de belaste uitkering in het kader van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen is vorig jaar reeds omlaag bijgesteld ten opzichte van de raming voor 2017 in Miljoenennota 2018. Dit kwam met name door een wijziging in de ramingsmethode. Voor de ramingsjaren na het laatste realisatiejaar is op een andere, lagere raming van de groeivoet overgestapt. Voorheen werd aangenomen dat de premieontwikkeling de groei van de pensioenpremie volgt. Inmiddels is de realisatie over 2017 bekend en blijkt juist een daling ten opzichte van voorgaande jaren op te treden. Voor ramingsjaren wordt nu de loonontwikkeling gebruikt als voorspeller.
Hypotheekrenteaftrek
Het budgettaire belang van de hypotheekrenteaftrek was in 2017 hoger dan eerder in Miljoenennota 2018 was geraamd. Dit komt voornamelijk door een technische bijstelling in de ramingsmethode; de doorwerking naar de heffingskortingen en het wel of niet kunnen verzilveren van de hypotheekrenteaftrek werd voorheen niet integraal doorgerekend. In de berekeningen in Miljoenennota 2018 werd nog niet integraal rekening gehouden met het feit dat de afbouw van heffingskortingen bij een hoger inkomen, effectief leidt tot een hoger marginaal tarief waartegen aftrekposten kunnen worden afgetrokken. Het meenemen in de raming van deze doorwerking zorgt voor een opwaartse bijstelling van het geraamde budgettaire belang. Daarnaast was de endogene daling iets minder sterk dan geraamd; tegenover de verwachte daling van de hypotheekrentetarieven stond ook een wat sterkere stijging van de huizenprijzen.
Financieringskosten eigen woning
Het budgettaire belang van de aftrek van financieringskosten voor de eigen woning in 2017 is aanzienlijk lager dan in Miljoenennota 2018 was geraamd. In 2015 toonde deze aftrekpost een zeer sterke stijging, vermoedelijk vooral vanwege de grote toename van zogenoemde ‘boeterentes’. Doordat het verschil tussen de uitstaande - en nieuwe hypotheekrentetarieven behoorlijk opliep, werd het relatief aantrekkelijker om een lopend hypotheekcontract open te breken. Vandaar dat voor de jaren erna een verdere oploop van deze aftrekpost was geraamd. Een verdere groei bleef echter uit. Volgens de Nederlandsche Bank was het verschil van de uitstaande - en de nieuwe hypotheekrentetarieven in 2016 vrijwel gelijk aan 2015, in de jaren erna nam dit verschil af. Vandaar dat ook voor de jaren 2017 en verder een daling van de aftrekpost wordt geraamd.
OVB verlaagd tarief voor woningen
De neerwaartse bijstelling van de budgettaire reeks voor het verlaagd OVB-tarief voor woningen is het gevolg van een technische bijstelling. Ten behoeve van de raming vanuit de totale kasontvangsten van de overdrachtsbelasting wordt een onderverdeling geraamd voor het deel van de overdrachtsbelasting dat is toe te rekenen aan woningen en het deel niet-woningen. Op basis van onder meer recente gegevens van het Kadaster is de verhouding van het aandeel van woningen verlaagd en het aandeel van niet-woningen verhoogd. Hierdoor wordt het budgettaire belang van het verlaagde tarief van woningen (2%) ten opzichte van niet-woningen (6%) lager.
Vermindering verhuurderheffing
Voor de jaren 2014 tot en met 2021 is in totaal € 698,5 miljoen beschikbaar voor de heffingsvermindering voor de aanpak van urgente maatschappelijke opgaven en de heffingsvermindering voor de bouw van goedkope huurwoningen. In april 2018 was voor ongeveer € 800 miljoen aan heffingsvermindering aangemeld. Rekening houdend met het feit dat niet alle aanvragen tot realisatie leiden, is de regeling per 1 juli 2018 stopgezet om te voorkomen dat het totale beschikbare budget overschreden wordt. De heffingsvermindering wordt echter pas na realisatie definitief toegekend. Dit verklaart de geringe bedragen vanaf 2014 en de substantiële oploop vanaf 2017. De ramingen voor 2019 en 2020 zijn gebaseerd op de aangemelde investeringen, een inschatting van de mate waarin al deze investeringen worden geëffectueerd en het verwachte tempo daarvan. Tot en met 2020 wordt ten aanzien van voornoemde heffingsverminderingen een totaal aan definitieve heffingsvermindering verwacht van € 532 miljoen.
MKB-winstvrijstelling
Het totaal aangegeven bedrag aan MKB-winstvrijstelling stijgt al sinds 2012 met meer dan 10% per jaar. Op grond van de voorlopige stand van de aangiften voor 2017 wordt het budgettaire belang van deze regeling in dat jaar € 72 miljoen hoger geraamd dan vorig jaar werd verwacht. Op grond van deze ontwikkeling wordt voor de jaren 2018-2020 een groei van gemiddeld 7,5% per jaar verondersteld, terwijl in de vorige Miljoenennota nog was aangenomen dat het budgettaire belang van de mkb-winstvrijstelling na 2016 met 5% per jaar zou groeien.
Landbouwvrijstelling in de winstsfeer
Reguliere waardestijgingen van landbouwgrond (WEVAB) zijn vrijgesteld van inkomstenbelasting door de landbouwvrijstelling. Op basis van recente aangiftecijfers heeft het budgettaire belang van de landbouwvrijstelling een uitschieter naar boven in 2015. Dit is vermoedelijk het gevolg van landbouwers die in 2015 hun grond hebben geherwaardeerd. In 2016 is het budgettaire belang weer aanzienlijk lager. Aangenomen wordt dat het budgettaire belang na 2016 meegroeit met de gemiddelde waardestijging van landbouwgrond.
Energiebelasting
De budgettaire omvang van de salderingsregeling in de energiebelasting blijft hard groeien. Het budgettaire belang van de regeling is omhoog bijgesteld op basis van de prognose uit de Nationale Energieverkenning 2017 dat kleinverbruikers meer zonne-energie opwekken dan ten tijde van het ramen van de benchmark werd ingeschat. In het Klimaatakkoord is aangekondigd om de salderingsregeling vanaf 2023 fiscaal te gaan begrenzen.
Ook het budgettaire belang van het verlaagd tarief lokaal opgewekte duurzame energie kent een forse endogene ontwikkeling. Uit de Lokale Energiemonitor 2018 van HIER opgewekt blijkt namelijk dat het aantal nieuwe postcoderoosprojecten jaarlijks in absolute zin toeneemt. Het is de verwachting dat deze groei zich komend jaar verder zal doorzetten.
In de energiebelasting zijn ook de teruggaaf kerkgebouwen en non-profit en de vrijstelling voor energie-intensieve processen opwaarts bijgesteld ten opzichte van de benchmark, zoals ook in Miljoenennota 2019 gemeld. De realisatiecijfers van de teruggaafregeling zijn door de Belastingdienst naar boven bijgesteld voor het jaar 2017. De toename van de vrijstelling voor energie-intensieve processen valt grotendeels te verklaren doordat vanaf vorig jaar in de raming rekening is gehouden met een aanvullende vrijstelling voor metallurgische procedés. Ten onrechte is toen aangenomen dat alle vrijstellingen de hele periode van kracht waren, terwijl de vrijstelling aardgas voor mineralogische en metallurgische procedés pas per 1 januari 2017 is geïntroduceerd. Dit jaar hebben we hiervoor gecorrigeerd en rapporteren we een lager budgettair belang in 2015 en 2016.
Btw-posten verlaagd tarief
De ramingen voor het verlaagde tarief in de btw zijn op de Nationale Rekeningen gebaseerd. In 2018 heeft het CBS een revisie doorgevoerd van de Nationale Rekeningen. Door de revisie is onder meer een herschikking van consumptiecategorieën doorgevoerd. Hierdoor is bij drie btw-posten sprake van een technische bijstelling ten opzichte van de benchmark. De consumptie van culturele goederen en diensten is met circa € 2 miljard neerwaarts bijgesteld, waardoor het budgettaire belang ongeveer € 300 miljoen omlaag is gebracht. Bij de arbeidsintensieve diensten bedraagt de technische bijstelling van het budgettaire belang circa € 250 miljoen opwaarts. De post verlaagd tarief ‘overig’ is € 150 miljoen opwaarts bijgesteld, als gevolg van een revisie bij het onderdeel logiesverstrekking. Bovengenoemde bijstellingen zijn al in Miljoenennota 2019 gerapporteerd.
Btw Kleineondernemersregeling
De stijging van de kosten van de KOR wordt enerzijds veroorzaakt door een toename belastingplichtigen die aangifte omzetbelasting doen en gebruik maken van de KOR, anderzijds door een aanzienlijke jaarlijkse toename van het aantal zonnepaneelhouders.
Auto
Door de opkomst van elektrisch rijden in Nederland, loopt het budgettaire belang van de fiscale regelingen op dit gebied ten opzichte van 2017 elk jaar op. Dit is ook vorig jaar geconstateerd. In 2018 zijn met name aan het einde van het jaar nog veel elektrische auto’s verkocht in anticipatie op de invoering van de cap in de bijtelling per 2019. Dit werkt voor de bijtelling door in de jaren na 2018 doordat auto’s gemiddeld circa vier jaar in de bijtelling zitten. De raming is verbeterd ten opzichte van vorig jaar doordat er nu rekening mee gehouden wordt dat nieuwe auto’s verspreid over het jaar de lease in gaan. Voor zuinige auto’s is de korting op de bijtelling afgeschaft per 2016 met overgangsrecht, waardoor het budgettaire belang geleidelijk afneemt. De teruggaaf van BPM voor taxi’s en openbaar vervoer kende een uitschieter naar boven in 2017 door met name de verkoop van bestelauto’s op aardgas die een hoge BPM hebben. Het budgettaire belang is weer terugzakt naar een lager niveau in 2018 dan in 2017, maar is nog wel hoger dan in 2016. De teruggaafregeling voor taxi’s wordt afgeschaft in 2020. De teruggaafregeling wordt gerespecteerd voor voertuigen die vóór 2020 gekocht zijn, waardoor in 2018 en 2019 waarschijnlijk extra aankopen (anticipatie-effecten) zullen plaatsvinden.
9.6 Evaluaties
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de voltooide evaluaties naar doelmatigheid en doeltreffendheid van regelingen in het fiscale domein sinds de Miljoenennota 2019. Op hoofdlijnen wordt aandacht geschonken aan de conclusies en eventuele beleidsconsequenties die het kabinet heeft getrokken op basis van de uitgevoerde evaluaties. Verder komt de evaluatieprogrammering voor de periode 2019-2022 aan bod.
Gerealiseerde evaluaties sinds de Miljoenennota 2019
In oktober 2018 heeft de Staatssecretaris van Financiën de evaluatie Teruggaafregeling LNG in de accijnzen aan de Tweede Kamer aangeboden.31 In het rapport wordt ingegaan op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de teruggaafregeling LNG. Sinds 1 januari 2014 werd een gedeeltelijke teruggaaf van accijns verleend voor LNG, namelijk € 125 per 1.000 kg. De teruggaafregeling had als doel het gebruik van LNG te stimuleren vanwege de positieve milieueffecten ten opzichte van diesel en zou door middel van een horizonbepaling aflopen op 31 december 2018. Het rapport concludeert dat de teruggaafregeling gedeeltelijk doeltreffend is geweest. De regeling heeft in het begin bijgedragen aan een positieve businesscase. Het uiteindelijke aantal LNG-trucks, was echter fors lager dan verwacht. De meerkosten van een LNG-truck ten opzichte van een Euro VI dieseltruck waren na 5 jaar terugverdiend. Zonder teruggaafregeling zou een LNG-truck binnen 6,9 jaar worden terugverdiend. De levensduur van een truck is gemiddeld 7 jaar, waardoor de teruggaafregeling nauwelijks een economische prikkel gaf om op LNG te gaan rijden. Uit het rapport bleek dat de milieuvoordelen van LNG-trucks relatief beperkt zijn ten opzichte van dieseltrucks. Uit de kosteneffectiviteitsanalyse bleek dat de maatschappelijke kosten van het rijden, waarbij ook rekening wordt gehouden met de accijnsderving door het lagere tarief dat van toepassing is op LNG, altijd (fors) hoger liggen dan de baten van de daarmee behaalde milieuwinst. Dit geldt niet wanneer volledig op bioLNG zou worden gereden. Dit is voor veel ondernemers echter nog geen optie voor de komende jaren. Daarom zag het kabinet geen reden om het gebruik van LNG nog langer te stimuleren via een korting op de accijns en is de teruggaafregeling niet verlengd .
In november 2018 heeft de Minister van VWS het onderzoeksrapport en de kabinetsreactie omtrent de wettelijke vrijstelling van pleegvergoedingen naar de Kamer gestuurd.32 In het kader van het Actieplan Pleegzorg33 is in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een onderzoek uitgevoerd naar de financiële aspecten rondom pleegzorg. De wettelijke vrijstelling van pleegvergoedingen is per 1 januari 2013 uitgebreid naar een vrijstelling van pleegvergoedingen ongeacht het aantal pleegkinderen dat in het pleeggezin wordt opgevangen. De uitbreiding van de vrijstelling per 2013 naar ook pleeggezinnen met meer dan drie pleegkinderen is aanleiding geweest om een horizonbepaling van vijf jaar - en aansluitend een evaluatie - aan de vrijstelling te koppelen. Doel van de horizonbepaling was om te bezien wat de gevolgen zijn van de vrijstelling, met name de uitbreiding per 2013 naar pleegouders met meer dan drie pleegkinderen. Met de vrijstelling is het ook bij deze groep pleegouders niet langer nodig te onderzoeken of sprake is van een bron van inkomen. Uit de evaluatie van de vrijstelling van pleegvergoedingen komt naar voren dat de uitbreiding geen aanzuigende werking heeft gehad met betrekking tot het aantal pleeggezinnen met meer dan drie pleegkinderen. Ook komt naar voren dat de mate waarin pleegouders met meer dan drie pleegkinderen wel of niet uitkomen met de pleegvergoedingen geen ander beeld geeft dan voor ouders met drie of minder pleegkinderen. Op basis hiervan acht het kabinet het niet langer nodig om de positie van pleegouders met meer dan drie pleegkinderen apart te monitoren. Hoewel uit het onderzoek en de evaluatie naar voren komt dat kosten en vergoedingen niet altijd op elkaar aansluiten is dat voor het kabinet geen reden om de vrijstelling in de inkomstenbelasting als zodanig te laten vervallen. Een zeer belangrijke overweging hierbij is het in stand kunnen houden van voldoende pleegzorgouders. Het afschaffen van de vrijstelling zou naar de mening van het kabinet hier haaks op staan. Uit de evaluatie volgt dat de vrijstelling in positieve zin bijdraagt aan het voorkomen van administratieve lasten bij pleegouders. Daarnaast beperkt de vrijstelling de werklast bij de Belastingdienst. De vrijstelling voorkomt immers dat de Belastingdienst een onderzoek moet instellen of bij pleegouders sprake is van een bron van inkomen. De evaluatie is aanleiding geweest om via een nota van wijziging bij Belastingplan 2019 de vrijstelling van pleegvergoedingen met ingang van 1 januari 2019 structureel te maken en de horizonbepaling voor deze vrijstelling te laten vervallen.
Uit de evaluatie van de Middelingsregeling, die in december 2018 is aangeboden aan de Tweede Kamer,34 blijkt dat jaarlijks circa 50.000 belastingplichtigen (waarvan 40% IB-ondernemers) gebruik maken van deze regeling, die een budgettair beslag heeft van circa € 80 miljoen. Het doel van de regeling is het voorkomen van een progressienadeel als gevolg van sterk fluctuerende inkomens. De conclusie van de evaluatie is dat de doeltreffendheid van de middelingsregeling beperkt is. Hiervoor zijn twee oorzaken aan te wijzen. Ten eerste wordt de regeling weinig benut. Gemiddeld 85% van de belastingplichtigen die recht hebben op een middelingsteruggave maakt er geen gebruik van. Naar de oorzaak van de lage benutting is geen onderzoek gedaan. Ten tweede compenseert de regeling niet voor het volledige progressienadeel dat ontstaat door sterk wisselende inkomens. Het feit dat een aantal heffingskortingen inkomensafhankelijk is, maakt dat de afbouw ervan leidt tot een extra progressienadeel. Doordat heffingskortingen uitgezonderd zijn voor toepassing van de middelingsregeling, kan dit nadeel niet worden gecompenseerd. Door de voorgenomen invoering van het tweeschijvenstelsel in 2021 zal naar verwachting het aantal gebruikers van de regeling dalen en zal een verschuiving plaats vinden van lagere- en midden inkomens naar hogere inkomens. Wat betreft de doelmatigheid geldt dat de regeling niet eenvoudig te gebruiken is door de burger en aanvragen niet eenvoudig te verwerken zijn door de Belastingdienst. De burger moet zelf initiatief nemen, gegevens verzamelen, een berekening maken en een verzoek indienen. Dit leidt tot administratieve lasten bij de burger van circa € 2 miljoen. De uitvoeringskosten voor de Belastingdienst zijn circa € 1,1 miljoen. De introductie van een applicatie door de Belastingdienst zal naar verwachting de toepassing en uitvoering van de regeling vereenvoudigen, voor zowel de burger als de Belastingdienst. In de evaluatie worden de voor- en nadelen van drie beleidsopties beschreven: de regeling onveranderd voort laten bestaan, de regeling aanpassen door de afbouw van de algemene heffingskorting erbij te betrekken, en de regeling afschaffen. De bevindingen uit het rapport worden betrokken bij het onderzoek naar bouwstenen voor stelselverbeteringen.
In april 2019 is de evaluatie van de WBSO aangeboden aan de Tweede Kamer.35 Uit de evaluatie is gebleken dat de WBSO een kostenefficiënte regeling is. De regeling wordt door het gros van de gebruikers gewaardeerd en heeft een aantoonbaar positief effect op de S&O-loonsom van bedrijven. Het is ook aannemelijk dat de WBSO - naast andere factoren - bijdraagt aan het vestigingsklimaat voor die bedrijven die hun S&O-activiteiten op internationale schaal organiseren («internationals»). In deze evaluatie zijn de economische opbrengsten van de extra S&O als gevolg van de WBSO niet vergeleken met de economische kosten van de WBSO (kosten-batenanalyse). De macro-doelmatigheid kan derhalve alleen worden benaderd. Wij concluderen dat als rekening wordt gehouden met spillovereffecten het aannemelijk is dat de baten van de WBSO groter zijn dan de kosten van de WBSO. In de evaluatieperiode 2011-2017 is de geschatte omvang van de korte termijn Bang For The Buck (BFTB) 0,7 en van de lange termijn 0,9. Dit is het directe effect van de WBSO op de S&O-loonsom. De enquêteresultaten en de literatuur geven aanwijzingen dat er daarbovenop spillovereffecten zijn. In de kabinetsreactie is conform de aanbeveling ingegaan op de rationale van de WBSO en is aangegeven dat aan het bestaande nieuwheidscriterium wordt vastgehouden vanwege de doelstelling van de WBSO om de private R&D over de volle breedte van het bedrijfsleven te bevorderen. Van de overige tien aanbevelingen is in de kabinetsreactie aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan. In het Belastingplan 2020 zijn reeds voorstellen opgenomen om conform een van de aanbevelingen en in lijn met de kabinetsreactie de aanvraagsystematiek te vereenvoudigen en te verkorten.
Evaluatieprogrammering 2019-2022
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de evaluaties van fiscale regelingen die gepland staan voor de periode 2019-2022. Deze programmering is erop gericht om met een gerichte inzet van de beschikbare capaciteit relevante evaluaties af te leveren die voorzien in de informatiebehoefte van het parlement. De planning is afgestemd op de planning van de beleidsdoorlichtingen, zodat het beleid aan uitgaven- en inkomstenkant in de doorlichtingen integraal kan worden behandeld.
Voor evaluaties van fiscale regelingen zijn het Ministerie van Financiën en het betreffende vakdepartement beide verantwoordelijk. Als de invalshoek het (bredere) beleidsterrein van het departement is, ligt het voor de hand dat het vakdepartement het voortouw neemt. Als de invalshoek de fiscale wetgeving is, ligt het voor de hand dat het Ministerie van Financiën het voortouw neemt. Beide hebben een eigen verantwoordelijkheid en dus inbreng in de evaluatie.
Naast evaluaties van specifieke fiscale regelingen, is een aantal overkoepelende evaluaties gepland van de fiscale regelingen binnen een bepaalde belastingsoort. Deze evaluaties worden door het Ministerie van Financiën geïnitieerd en in samenwerking met betrokken departementen uitgevoerd.
In de bijlage «Toelichting op de fiscale regelingen» bij deze Miljoenennota is per regeling aangegeven wanneer de volgende evaluatie gepland staat.
Tabel 9.6.1. Evaluatieprogrammering 2019-20221
Evaluaties per departement
Begrotingsartikel
2019
2020
2021
2022
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Fiscale regelingen eigen woning (met FIN)
3: Woningmarkt
X
Vermindering verhuurderheffing
3: Woningmarkt
X
Eenmalige vrijstelling schenk- en erfbelasting t.b.v. de eigen woning (met FIN)
3: Woningmarkt
X
Financiën
Doorlichting fiscale evaluaties
1: Belastingen
X
Fiscale regelingen overdrachtsbelasting
1: Belastingen
X
Fiscale regelingen eigen woning (met BZK)
1: Belastingen
X
Vrijstellingen nettolijfrenten en nettopensioen (met SZW)
1: Belastingen
X
Fiscale regelingen assurantiebelasting
1: Belastingen
X
Eenmalige vrijstelling schenk- en erfbelasting t.b.v. de eigen woning (met BZK)
1: Belastingen
X
Fiscale regelingen BPM en MRB (met IenW)
1: Belastingen
X
Fiscale regelingen energiebelasting (met EZK)
1: Belastingen
X
Fiscale regelingen erf- en schenkbelasting
1: Belastingen
X
Fiscale regelingen kansspelbelasting
1: Belastingen
X
VPB vrijgestelde en fiscale beleggingsinstelling
1: Belastingen
X
Bankenbelasting
1: Belastingen
X
Fiscale regelingen ondernemerschap (met EZK)
1: Belastingen
X
Reisaftrek OV (met IenW)
1: Belastingen
X
Infrastructuur en Waterstaat
Fiscale regelingen groen beleggen
21: Duurzaamheid
X
Fiscale regelingen BPM en MRB (met FIN)
4: Wegen en verkeersveiligheid
X
Fiscale regelingen zeeschepen
18: Scheepvaart en Havens
(X)
Reisaftrek OV (met FIN)
16: Openbaar vervoer en Spoor
X
Economische Zaken en Klimaat
Innovatie-instrumenten
2: Bedrijvenbeleid: innovatief en duurzaam ondernemen
X
Start-upregelingen
2: Bedrijvenbeleid
X
Fiscale regelingen energiebelasting (met FIN)
4: Een doelmatige en duurzame energievoorziening
X
Fiscale regelingen bedrijfsopvolging2
2: Bedrijvenbeleid
X
Fiscale regelingen ondernemerschap (met FIN)
2: Bedrijvenbeleid
X
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Vrijstelling nettolijfrenten en nettopensioen (met FIN)
8: Oudedagsvoorziening
X
Arbeidskorting en Inkomensafhankelijke combinatiekorting
1: Arbeidsmarkt
X
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Landbouwvrijstelling
11: Agro-, visserij- en voedselketens
X
Noot 1
Afgeronde en naar de Kamer verzonden evaluaties zijn vetgedrukt.
Noot 2
Zodra genoeg data beschikbaar is.
10 TOELICHTING OP DE FISCALE REGELINGEN
10.1 Inleiding
In deze bijlage worden de fiscale regelingen nader toegelicht. Voor elke regeling bevat de toelichting een korte beschrijving, de doelstelling, de ramingsgrond, het ministerie dat verantwoordelijk is voor het beleidsterrein waar de regeling betrekking op heeft en informatie over de laatst uitgevoerde en/of geplande beleidsevaluatie. Daarnaast zijn cijfers opgenomen over de verwachte ontwikkeling van het budgettaire belang van fiscale regelingen tussen 2017 en 2020.
Het overzicht van fiscale regelingen in deze bijlage is uitgebreider dan in de bijlage «Fiscale regelingen». Naast de regelingen die daar vermeld staan, bevat deze bijlage ruim twintig regelingen die in het verleden ook in die bijlage stonden, maar niet meer structureel worden gekwantificeerd, vanwege het beperkte beleidsmatige of budgettaire belang. Deze regelingen zijn verplicht op basis van Europese wet- en regelgeving of hebben een budgettair belang van kleiner dan € 5 miljoen.
Het departement dat bij elke regeling vermeld staat, is het departement dat verantwoordelijk is voor het beleidsterrein waar de regeling betrekking op heeft. De Staatsecretaris van Financiën en de bewindspersonen van het betreffende departement dragen ieder verantwoordelijkheid voor de regeling en de evaluatie daarvan, vanuit de invalshoek van hun eigen beleidsterrein. Het Ministerie van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wetgeving, de uitvoering van het fiscale beleid en de budgettaire verantwoording. Conform de rijksbegrotingsvoorschriften wordt het budgettaire belang van de fiscale regelingen ook extracomptabel op de departementale begrotingen opgenomen.
Tenzij anders vermeld, hebben bedragen en tarieven in de toelichting betrekking op het belastingjaar 2020. De jaartallen onder het kopje ‘Evaluatie’ betreffen het beoogde jaar waarin de evaluatie wordt afgerond. De evaluatieprogrammering is afgestemd op de planning van de beleidsdoorlichtingen van het betreffende begrotingsartikelen. Bij de meeste regelingen waar geen evaluatie is voorzien in de komende jaren, staat vermeld dat deze in de periode 2023-2026 worden geëvalueerd. In enkele gevallen wordt geen evaluatie gepland, vanwege het beperkte beleidsmatige of budgettaire belang van de regeling. Dit geldt bijvoorbeeld voor de regelingen die verplicht zijn op basis van Europese wet- en regelgeving. In een aantal gevallen worden fiscale regelingen gezamenlijk geëvalueerd, zoals de regelingen in de energiebelasting in 2020.
De informatiebasis, ook wel ramingsgrond, verschilt van post tot post en staat per regeling vermeld. In het ene uiterste volgt het budgettaire belang direct uit de aangiften (zoals de afdrachtverminderingen voor de loonbelasting), in het andere uiterste is er geen enkele informatie over het feitelijke gebruik, omdat het gebruik niet hoeft te worden aangegeven (zoals bijvoorbeeld de doorschuifregeling voor stakingswinst) en ook cijfers van het CBS en andere gegevensbronnen weinig aanknopingspunten bieden voor een benadering van het budgettaire belang. Tussen deze twee uitersten zitten regelingen waarvan het budgettaire belang is berekend op basis van rekenregels, zoals bijvoorbeeld de aftrekposten in de inkomstenbelasting. De aftrekpost blijkt uit de belastingaangiften en het budgettaire belang wordt berekend door de belastingheffing met en zonder de aftrekpost met elkaar te vergelijken. Deze rekenregel impliceert dat voor elke aftrekpost wordt aangenomen dat die aftrekpost de laatste is. De bedragen van de aftrekposten zijn daarom feitelijk niet optelbaar.36 Er wordt ook op gewezen dat het hier vermelde budgettaire belang niet hetzelfde is als de opbrengst in het geval een regeling wordt afgeschaft. Het budgettaire belang geldt voor het feitelijke gebruik en houdt geen rekening met gedragseffecten als de regeling zou worden afgeschaft. Ook kan bij afschaffing sprake zijn van samenloop met andere regelingen. Bij regelingen die niet in de bijlage «Fiscale regelingen» zijn opgenomen, staat geen ramingsgrond vermeld.
10.2 Nadere uitsplitsing van de budgettaire ontwikkeling van fiscale regelingen
Tabel 10.2.1. Nadere toelichting mutatie ten opzichte van benchmark 2017 (x € miljoen)1
Benchmark 2017
2020 MN2020
Mutatie
waarvan bijstelling 2017
waarvan beleid 2018-2020
waarvan endogeen 2018-2020
Persoonsgebonden aftrek
Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten)
212
238
26
21
‒ 16
21
Giftenaftrek inkomstenbelasting
362
377
15
15
‒ 35
34
Aftrek specifieke zorgkosten
282
256
‒ 26
‒ 5
‒ 21
0
Aftrek uitgaven monumentenpanden
57
‒
‒
16
‒ 62
5
Onderhoudsverplichtingen aftrek
336
280
‒ 56
‒ 17
‒ 39
0
Belaste ontvangen alimentatie
‒ 201
‒ 189
12
1
11
0
Inkomensvoorzieningen
Pensioen niet-belaste premie
19.178
21.108
1.930
‒ 742
‒ 1.006
3.677
Pensioen belaste uitkering
‒ 13.175
‒ 12.691
484
544
768
‒ 828
Pensioen vrijstelling box 3
7.288
7.427
139
‒ 73
0
212
Lijfrente premieaftrek
549
622
73
‒ 5
‒ 31
109
Lijfrente belaste uitkering
‒ 394
‒ 384
10
12
23
‒ 25
Lijfrente vrijstelling box 3
218
225
7
0
0
6
FOR aftrek
160
193
33
28
‒ 10
14
FOR belaste afneming
‒ 101
‒ 108
‒ 7
‒ 7
7
‒ 8
Arbeidsongeschiktheidsverzekering premieaftrek
574
555
‒ 20
‒ 55
‒ 29
64
Arbeidsongeschiktheidsverzekering belaste uitkering
‒ 460
‒ 420
40
62
23
‒ 45
Reisaftrek OV
10
9
‒ 1
‒ 1
0
0
Middelingsregeling
86
100
14
2
0
12
(Eigen) woning
Hypotheekrenteaftrek
10.648
9.532
‒ 1.115
1.075
‒ 820
‒ 1.370
Aftrek financieringskosten eigen woning
280
166
‒ 114
‒ 66
‒ 11
‒ 37
Aftrek periodieke betalingen erfpacht, opstal en beklemming
31
31
1
‒ 1
‒ 2
4
Aftrek rente en kosten van geldleningen over restschuld vervreemde eigen woning
27
26
‒ 1
‒ 1
‒ 2
2
Eigenwoningforfait
‒ 3.280
‒ 3.241
39
‒ 50
196
‒ 107
Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld
631
614
‒ 17
1
‒ 96
79
Schenk- en erfbelasting Eenmalige vrijstelling eigen woning
190
190
0
0
0
0
OVB Verlaagd tarief woning
2.944
2.865
‒ 79
‒ 490
0
411
Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen
Vermindering verhuurderheffing
23
242
219
22
166
31
Kamerverhuurvrijstelling
10
10
0
1
‒ 1
0
Vrijstelling rechten op bepaalde kapitaalsuitkeringen, waaronder KEW, box 3
979
871
‒ 108
32
‒ 73
‒ 67
Vrijstelling rechten op kapitaalsuitkering bij overlijden box 3
27
20
‒ 7
‒ 3
‒ 5
1
Vrijstelling groen beleggen box 3
41
35
‒ 6
3
‒ 4
‒ 5
Heffingskorting groen beleggen box 3
27
19
‒ 8
0
0
‒ 8
Heffingvrij vermogen box 3
1.160
864
‒ 296
‒ 11
‒ 135
‒ 150
Fiscale faciliteiten Natuurschoonwet
‒
37
‒
0
‒ 2
3
Verlaging lastendruk in de winstsfeer
Zelfstandigenaftrek
1.720
1.686
‒ 34
25
‒ 272
212
Extra zelfstandigenaftrek starters
108
108
0
‒ 6
‒ 10
16
Meewerkaftrek
8
8
0
0
0
0
Stakingsaftrek
14
15
1
2
‒ 1
0
Aftrek speur- en ontwikkelingswerk
6
6
0
0
0
0
Willekeurige afschrijving starters
8
8
0
0
‒ 1
0
Doorschuiving stakingswinst
262
283
21
2
‒ 14
34
Doorschuifregelingen inkomen uit aanmerkelijk belang box 2
102
108
6
0
0
6
Mkb-winstvrijstelling
1.635
2.065
430
205
‒ 216
441
Terbeschikkingstellingsvrijstelling
17
17
0
1
‒ 1
0
Innovatiebox
1.687
1.561
‒ 126
‒ 133
‒ 206
213
Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
405
386
‒ 19
‒ 23
‒ 30
34
Energie-investeringsaftrek (EIA)
164
147
‒ 17
‒ 29
‒ 17
29
Milieu-investeringsaftrek (MIA)
97
124
27
17
27
‒ 17
VAMIL
40
25
‒ 15
‒ 13
‒ 15
13
Tonnageregeling winst uit zeescheepvaart
120
117
‒ 3
0
‒ 3
0
Landbouwvrijstelling in de winstsfeer
1.109
1.336
227
219
‒ 56
63
Bosbouwvrijstelling
5
1
‒ 5
‒ 5
0
1
Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer
6
10
4
1
‒ 1
4
OVB Vrijstelling cultuurgrond
118
133
14
0
0
14
OVB Vrijstelling bedrijfsoverdracht in familiesfeer
16
17
0
0
0
0
Schenk- en erfbelasting Bedrijfsopvolgingsfaciliteit
383
421
38
38
0
0
Schenk- en erfbelasting Faciliteiten ANBI’s
211
223
12
0
0
12
Giftenaftrek vennootschapsbelasting
7
9
3
1
0
2
RDA (m.i.v. 2016 geïntegreerd in WBSO)
‒
‒
‒
0
0
0
Loonbelasting
Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk WBSO
1.205
1.281
76
‒ 23
‒ 42
141
Verlaagd gebruikelijk loon voor dga’s van startups
29
23
‒ 6
‒ 4
0
‒ 2
30%-regeling
901
1.186
286
67
‒ 89
308
Afdrachtvermindering zeevaart
111
108
‒ 3
‒ 3
0
0
Vrijstelling uitkering wegens 25- of 40-jarig dienstverband
121
123
3
‒ 2
‒ 6
11
Heffingskortingen
Algemene heffingskorting
20.163
23.789
3.626
‒ 476
3.213
889
Arbeidskorting
18.207
21.084
2.877
116
1.079
1.682
Inkomensafhankelijke combinatiekorting
2.003
1.752
‒ 251
‒ 22
‒ 207
‒ 22
Jonggehandicaptenkorting
178
182
4
0
0
4
Alleenstaande ouderenkorting
510
456
‒ 54
‒ 1
‒ 20
‒ 33
Ouderenkorting
2.971
3.749
778
‒ 6
617
167
Energiebelasting
Verlaagd tarief glastuinbouw
121
160
38
6
48
‒ 16
Teruggaaf kerkgebouwen en non-profit
24
31
8
5
7
‒ 5
Teruggaaf energie-intensieve industrie
6
8
2
0
2
0
Verlaagd tarief lokaal opgewekte duurzame energie
0
7
6
0
0
6
Salderingsregeling
120
307
187
20
29
138
Vrijstellingen voor energie-intensieve processen
71
129
58
12
46
0
Belastingvermindering per aansluiting
2.493
3.450
957
‒ 52
1.015
‒ 6
Omzetbelasting
Verlaagd tarief voedingsmiddelen en water
8.069
7.235
‒ 834
‒ 87
‒ 1.741
993
Verlaagd tarief geneesmiddelen en hulpmiddelen
1.830
1.416
‒ 414
‒ 146
‒ 387
118
Verlaagd tarief culturele goederen en diensten
1.568
1.042
‒ 526
‒ 396
‒ 219
88
Verlaagd tarief arbeidsintensieve diensten
660
846
186
278
‒ 205
114
Verlaagd tarief overig
1.877
1.942
65
209
‒ 464
320
Kleineondernemersregeling
160
208
48
‒ 1
0
49
Auto
BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen
4
20
17
0
‒ 2
18
MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen
12
65
53
0
0
53
IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto's
86
319
233
‒ 2
‒ 28
263
IB/LB Korting op de bijtelling voor zuinige auto's (overgangsrecht)
529
‒
‒
‒ 19
‒ 157
‒ 305
BPM Teruggaaf taxi's en openbaar vervoer
51
‒
‒
39
‒ 10
0
MRB Vrijstelling taxi's en openbaar vervoer
48
45
‒ 3
0
‒ 7
5
BPM Teruggaaf diverse voertuigen
16
13
‒ 2
‒ 3
‒ 2
3
MRB Vrijstelling diverse voertuigen
25
28
3
0
0
3
MRB Verlaagd tarief bestelauto ondernemers
834
966
132
‒ 8
0
140
MRB Verlaagd tarief bestelauto gehandicapten
15
16
1
0
0
1
MRB Vrijstelling motorrijtuigen ouder dan 40 jaar
58
76
18
0
‒ 3
21
MRB Overgangsregeling motorrijtuigen vanaf bouwjaar 1988
19
13
‒ 6
0
0
‒ 6
MRB Kwarttarieven
142
170
28
‒ 1
0
29
MRB Halftarief plug-in hybride auto’s
38
34
‒ 4
‒ 1
0
‒ 3
Assurantiebelasting
Vrijstelling Brede Weersverzekering
‒
6
‒
0
6
0
Noot 1
[-] = regeling is in dat jaar niet van toepassing; [0] = budgettair belang van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.
De tabel presenteert de ontwikkeling tot en met 2020 inclusief de bijstelling ten opzichte van de benchmark. De benchmark is de raming voor het jaar 2017 ten tijde van de start van dit kabinet en is de basis voor de beoordeling van de ontwikkeling van de regelingen in de jaren die volgen. De kolom ‘Beleid 2018 ‒ 2020’ omvat alle maatregelen omtrent de regeling zelf en substantiële wijzigingen in de primaire heffingsstructuur (zoals het verleggen van een schijfgrens of het wijzigen van een tarief) die in die jaren invloed hebben op het budgettaire belang van de regeling. De kolom ‘Endogeen 2018 ‒ 2020’ geeft de ontwikkeling van het budgettaire belang ten gevolge van verwachte veranderingen in het gebruik van de regeling die niet het gevolg zijn van beleidsmaatregelen.
10.3 Toelichting individuele fiscale regelingen
Persoonsgebonden aftrek
Regeling:
Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten)
Beschrijving:
Uitgaven boven € 250 ter zake van een opleiding of studie voor het verwerven van inkomen uit werk en woning kunnen onder voorwaarden worden afgetrokken. Het bedrag dat mag worden afgetrokken is, buiten de standaardstudieperiode, maximaal € 15.000. Als onderdeel van het Belastingplanpakket 2020 wordt voorgesteld de fiscale aftrek van scholingsuitgaven, conform de daarover gemaakte afspraak in het regeerakkoord af te schaffen. De inwerkingtreding van deze maatregel vindt plaats bij koninklijk besluit omdat de regeling ter vervanging van deze fiscale aftrek (de Subsidieregeling STAP-budget) in ieder geval niet eerder dan per 2021 kan worden ingevoerd. Dat betekent dus dat in 2020 de fiscale aftrek van scholingsuitgaven nog wordt gecontinueerd. Op grond van bestaand overgangsrecht (artikel 10a.16 Wet IB 2001) kunnen scholingsuitgaven die voor 1 juli 2015 zijn gedaan en die destijds niet tot aftrek leidden omdat recht bestond op een prestatiebeurs, alsnog (forfaitair) in aftrek kunnen worden gebracht als scholingsuitgaven indien in een jaar - na afloop van de diplomatermijn - de prestatiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift. Dit overgangsrecht zal, aansluitend bij de reguliere diplomatermijn van 10 jaar, uiterlijk tot en met het belastingjaar 2030 worden gehandhaafd.
Doelstelling:
Vergroten van de Nederlandse kennisinfrastructuur.
Ministerie:
OCW, artikel 4: Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.
Evaluatie:
Evaluatie aftrekpost scholingsuitgaven, CPB, 2016. Notitie Evaluatie aftrekpost scholingsuitgaven. Geen volgende evaluatie beoogd, vanwege voorgestelde afschaffing van de regeling.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2017. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Giftenaftrek inkomstenbelasting
Beschrijving:
Giften aan onder andere algemeen nut beogende instellingen (ANBI) zijn aftrekbaar. Periodieke giften geschieden op basis van een bij notariële of onderhandse akte vastgelegde verplichting om gedurende ten minste 5 jaren met onzekerheidsvereiste schenkingen te doen. Voor overige giften aan uitsluitend ANBI’s geldt een drempel van 1% en plafond van 10% van het verzamelinkomen. Er geldt een multiplier voor giften aan culturele ANBI’s.
Doelstelling:
Bevorderen van schenkingen aan bepaalde instellingen.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Evaluatie giftenaftrek, Dialogic, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 34 552, nr. 77. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2023-2026.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2017. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Aftrek specifieke zorgkosten
Beschrijving:
Bepaalde zorgkosten mogen worden afgetrokken. Hiervoor komt in aanmerking het deel van de kosten dat uitkomt boven het drempelbedrag en waarvoor geen vergoeding is gekregen van bijvoorbeeld de (aanvullende) zorgverzekering of de bijzondere bijstand. Onder omstandigheden geldt een verhoging van het in aftrek te brengen bedrag.
Doelstelling:
Tegemoetkoming van chronisch zieken en gehandicapten.
Ministerie:
VWS, artikel 8: Tegemoetkoming specifieke kosten.
Evaluatie:
Onderzoek naar gebruik aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten, FIN, 2016. Kamerstukken II 2016-2017, 34 550 IX, nr. 4. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2023-2026.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2017. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Aftrek uitgaven monumentenpanden
Beschrijving:
In de Wet IB 2001 is een persoonsgebonden aftrekpost voor monumentenpanden opgenomen. Indien het een eigen woning of een bezitting betreft die in de grondslag van de forfaitaire rendementsheffing wordt betrokken, zijn 80% van de onderhoudskosten (minus ontvangen subsidies) aftrekbaar. Deze fiscale aftrekpost is per 1 januari 2019 vervangen door een subsidieregeling.
Doelstelling:
Behoud van het culturele erfgoed.
Ministerie:
OCW, artikel 14: Cultuur.
Evaluatie:
Evaluatie fiscale regelingen monumentenzorg, PwC, 2009. Kamerstukken II 2009-2010, 32 156, nr. 2. Geen volgende evaluatie beoogd, vanwege voorgestelde afschaffing van de regeling.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2017. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Onderhoudsverplichtingen aftrek en belaste ontvangen alimentatie
Beschrijving:
Dit betreft het betalen en ontvangen van partneralimentatie. Omdat hierbij sprake is van inkomensoverheveling is betaalde alimentatie bij de alimentatieplichtige aftrekbaar en is ontvangen alimentatie bij de ontvanger van alimentatie belast. Ook de aftrekbaarheid van bepaalde andere onderhoudsverplichtingen zit verwerkt in de cijfers.
Doelstelling:
Het aansluiten bij draagkracht.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
De planning van de volgende evaluatie is afhankelijk van de uitkomsten van de doorlichting van fiscale evaluaties die in 2019 aan de Kamer zal worden aangeboden.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2017. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Persoonsgebonden aftrekpost durfkapitaal
Beschrijving:
Deze persoonsgebonden aftrekpost biedt de mogelijkheid om geleden verliezen op beleggingen in durfkapitaal in aftrek te brengen. Deze faciliteit is per 1 januari 2011 vervallen met inachtneming van een overgangsbepaling.
Doelstelling:
Stimuleren van investeringen in bedrijven van startende ondernemers en het bevorderen van de ondernemingszin.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
Evaluatie van de durfkapitaalregeling, Bureau Bartels B.V., 2005. Kamerstukken 2005-2006, 30 300 XIII, nr. 57. Geen volgende evaluatie beoogd, omdat de regeling is afgeschaft.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Inkomensvoorzieningen
Regeling:
Pensioen fiscale faciliteiten
Beschrijving:
Het werkgeversdeel van de pensioenpremie wordt niet tot het belastbare loon van de werknemer gerekend en het werknemersdeel van de pensioenpremie wordt in mindering gebracht bij het bepalen van het belastbare loon. Daar staat tegenover dat de pensioenuitkeringen wel tot het belastbare loon worden gerekend en daarmee in de belastingheffing worden betrokken. Het opgebouwde pensioenvermogen valt niet in box 3. Deze faciliteiten gelden voor pensioenopbouw over pensioengevend loon tot de aftoppingsgrens.
Doelstelling:
Het faciliteren/stimuleren van de opbouw van een oudedagsvoorziening. Met de uitgestelde heffing wordt tevens aangesloten bij de maatschappelijke inkomensbeleving.
Ministerie:
SZW, artikel 8: Oudedagsvoorziening.
Evaluatie:
De planning van de volgende evaluatie is afhankelijk van de uitkomsten van de doorlichting van fiscale evaluaties die in 2019 aan de Kamer zal worden aangeboden.
Ramingsgrond:
Uitkomsten van MIMOSI voor de pensioenpremies en pensioenuitkeringen. Gegevens van het CBS voor pensioenvermogen tot 2015 dan wel 2012 en uitkomsten van MIMOSI voor de ontwikkeling van het pensioenvermogen daarna.
Regeling:
Lijfrente fiscale faciliteiten
Beschrijving:
Op grond van de Wet IB 2001 kunnen de voor een lijfrenteproduct betaalde premies als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in box 1 in aftrek worden gebracht, binnen wettelijk bepaalde begrenzingen. Het opgebouwde vermogen valt niet in box 3. De uitkeringen worden belast in box 1. Onder lijfrenteproduct worden voorzieningen begrepen zoals een (tijdelijke) oudedagslijfrente, een nabestaandenlijfrente, lijfrenterekeningen, lijfrentebeleggingsrechten en lijfrenten voor meerderjarige invalide kinderen of kleinkinderen. Deze lijfrenteproducten dienen ter compensatie van een pensioentekort. De faciliteiten gelden voor lijfrenteopbouw over inkomen tot de aftoppingsgrens.
Doelstelling:
Het faciliteren/stimuleren van de opbouw van een oudedagsvoorziening. Met de uitgestelde heffing wordt tevens aangesloten bij de maatschappelijke inkomensbeleving.
Ministerie:
SZW, artikel 8: Oudedagsvoorziening.
Evaluatie:
De planning van de volgende evaluatie is afhankelijk van de uitkomsten van de doorlichting van fiscale evaluaties die in 2019 aan de Kamer zal worden aangeboden.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2017 voor premieaftrek en uitkomsten van MIMOSI voor uitkeringen en vermogens.
Regeling:
Vrijstelling nettopensioen en nettolijfrente box 3
Beschrijving:
Bij deze oudedagsvoorzieningen voor het inkomen boven de aftoppingsgrens is de waarde van de aanspraak vrijgesteld in box 3. Bij het nettopensioen en de nettolijfrente wordt de premie of inleg betaald uit het netto-inkomen of nettovermogen. De uit de aanspraak op een nettopensioen of nettolijfrente voortvloeiende uitkering wordt niet belast in box 1.
Doelstelling:
Het faciliteren/stimuleren van de opbouw van een oudedagsvoorziening voor het inkomen boven de aftoppingsgrens.
Ministerie:
SZW, artikel 8: Oudedagsvoorziening.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2019.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
FOR aftrek en belaste afneming
Beschrijving:
De FOR (fiscale oudedagsreserve) is een voorziening die ondernemers die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt (onder voorwaarden) kunnen gebruiken om maximaal 9,44%, met een maximum van € 9.270, van de winst opzij te zetten om een oudedagsvoorziening op te bouwen. Uiterlijk bij staking van de onderneming kan deze FOR belastingvrij worden omgezet in een lijfrente. Als bij staking van (een gedeelte van) de onderneming of bij het bereiken van de AOW-leeftijd van de ondernemer blijkt dat de oudedagsreserve het ondernemingsvermogen overtreft, wordt het verschil beschouwd als afneming van de oudedagsreserve. Toevoegingen aan de FOR zijn aftrekbaar bij de bepaling van de belastbare winst. Afnemingen van de FOR worden als bijtelpost meegenomen bij de bepaling van de belastbare winst. De in het kader van de afneming van de FOR eventueel betaalde premies voor lijfrenten kunnen worden afgetrokken als uitgaven voor inkomensvoorzieningen. De latere lijfrente-uitkeringen zijn belast.
Doelstelling:
Het creëren van de mogelijkheid voor ondernemers om een oudedagsvoorziening binnen de onderneming op te bouwen. Als direct lijfrenten worden aangekocht, verlaat de premie de onderneming, ten koste van het ondernemingsvermogen.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen, SEO, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 311, nr. 186. De volgende evaluatie is beoogd in 2022.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2016 definitief, 2017 voorlopig. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Arbeidsongeschiktheidsverzekering fiscale faciliteiten
Beschrijving:
Op grond van de Wet IB 2001 kunnen de voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering betaalde premies als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in box 1 in aftrek worden gebracht. De uitkeringen worden belast in box 1.
Doelstelling:
Het stimuleren van de opbouw van een inkomensvoorziening ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval.
Ministerie:
SZW, artikel 3: Arbeidsongeschiktheid.
Evaluatie:
De planning van de volgende evaluatie is afhankelijk van de uitkomsten van de doorlichting van fiscale evaluaties die in 2019 aan de Kamer zal worden aangeboden.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2017 voor premieaftrek en loonontwikkeling uit MIMOSI
Regeling:
Reisaftrek OV
Beschrijving:
Onder bepaalde voorwaarden mogen belastingplichtigen een forfaitair bedrag aan reiskosten voor per openbaar vervoer afgelegde woon-werkkilometers aftrekken in de inkomstenbelasting. Het forfait wordt verminderd met de ontvangen reiskostenvergoeding.
Doelstelling:
Stimuleren van het gebruik van openbaar vervoer voor woon-werkverkeer.
Ministerie:
IenW, artikel 16: Openbaar Vervoer en Spoor.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2022.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2017. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Middelingsregeling
Beschrijving:
Een belastingplichtige met wisselende jaarinkomens kan op verzoek inkomstenbelasting terugkrijgen door de verschuldigde belasting te herrekenen uitgaande van een gelijkmatige toedeling van het inkomen van drie opeenvolgende kalenderjaren aan die jaren. Teruggaaf wordt alleen verleend voor zover het verschil tussen de geheven belasting over het middelingstijdvak en de herrekende belasting over deze drie jaren meer bedraagt dan € 545.
Doelstelling:
Beperken van het progressienadeel bij (sterk) wisselende jaarinkomens.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Evaluatie middelingsregeling, FIN, 2018. Kamerstukken II 2018-2019, 32 140, nr. 49. De planning van de volgende evaluatie is afhankelijk van de uitkomsten van de doorlichting van fiscale evaluaties die in 2019 aan de Kamer zal worden aangeboden.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aanslagen inkomstenbelasting t/m 2018. Budgettair belang is op kasbasis.
(Eigen) woning
Regeling:
Hypotheekrenteaftrek
Beschrijving:
Over eigenwoningschuld betaalde rente is aftrekbaar van het inkomen (hypotheekrenteaftrek). De afgelopen jaren is een aantal beperkende maatregelen doorgevoerd: sinds 2013 dienen nieuwe leningen in dertig jaar volledig en minimaal annuïtair afgelost te worden om in aanmerking te komen voor renteaftrek en sinds 2014 wordt het maximale aftrektarief jaarlijks met 0,5%-punt gereduceerd. Vanaf 2020 wordt het maximale aftrektarief versneld afgebouwd.
Doelstelling:
Het bevorderen van eigenwoningbezit.
Ministerie:
BZK, artikel 3: Woningmarkt.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2019.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2017. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Aftrek financieringskosten eigen woning
Beschrijving:
Kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld zijn aftrekbaar van het inkomen. Sinds 2014 wordt het maximale aftrektarief jaarlijks met 0,5%-punt gereduceerd. Vanaf 2020 wordt het maximale aftrektarief versneld afgebouwd.
Doelstelling:
Het bevorderen van eigenwoningbezit.
Ministerie:
BZK, artikel 3: Woningmarkt.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2019.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2017. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Aftrek periodieke betalingen erfpacht, opstal en beklemming
Beschrijving:
Periodieke betalingen op grond van de rechten van erfpacht, opstal en beklemming, met betrekking tot de eigen woning zijn aftrekbaar van het inkomen. Sinds 2014 wordt het maximale aftrektarief jaarlijks met 0,5%-punt gereduceerd. Vanaf 2020 wordt het maximale aftrektarief versneld afgebouwd.
Doelstelling:
Het bevorderen van eigenwoningbezit.
Ministerie:
BZK, artikel 3: Woningmarkt.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2019.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2017. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Aftrek rente en kosten van geldleningen over restschuld vervreemde eigen woning
Beschrijving:
Als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning worden voor een periode van vijftien jaar na het tijstip van vervreemding van een eigen woning mede aangemerkt de renten en kosten van geldleningen voor een restschuld van die vervreemde woning. Van een restschuld is sprake, wanneer bij een vervreemding van een eigen woning in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017 de op deze woning betrekking hebbende schuld tot een negatief vervreemdingssaldo heeft geleid. Het budgettaire belang vanaf 2018 betreft de gevallen die gebruik maken van de mogelijkheid om na 2017 voor een periode van maximaal vijftien jaar de aftrek toe te blijven passen. Sinds 2014 wordt het maximale aftrektarief jaarlijks met 0,5%-punt gereduceerd. Vanaf 2020 wordt het maximale aftrektarief versneld afgebouwd.
Doelstelling:
Tijdelijke crisismaatregel ter bevordering van de doorstroming op de woningmarkt.
Ministerie:
BZK, artikel 3: Woningmarkt.
Evaluatie:
Geen evaluatie beoogd, aangezien de regeling afloopt na 2017.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2017. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Eigenwoningforfait
Beschrijving:
Huishoudens met een eigen woning dienen afhankelijk van de hoogte van de WOZ-waarde een percentage van de WOZ-waarde bij het belastbaar inkomen op te tellen. Deze regeling is de keerzijde van de aftrekbaarheid van rente en kosten voor de eigen woning.
Doelstelling:
Het doelmatig belasten van het voordeel in natura (het woongenot) van een eigen woning, door een forfaitaire benadering.
Ministerie:
BZK, artikel 3: Woningmarkt.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2019.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2017. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste post is.
Regeling:
Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld
Beschrijving:
Aan eigenwoningbezitters zonder eigenwoningschuld of met een lage eigenwoningschuld wordt een aftrek toegekend ter hoogte van een deel van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de daarop drukkende aftrekbare kosten. In 2020 bedraagt dat deel 93,33%. Hierdoor hoeven eigenwoningbezitters met geen of een lage eigenwoningschuld in 2020 alleen over 6,67% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de daarop drukkende aftrekbare kosten belasting te betalen. De regeling wordt vanaf 2019 in een periode van dertig jaar uitgefaseerd.
Doelstelling:
Bevordering aflossing eigenwoningschuld en lastenverlichting eigenaar-bewoners met geen of een lage eigenwoningschuld.
Ministerie:
BZK, artikel 3: Woningmarkt.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2019.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2017. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Schenk- en erfbelasting Eenmalige vrijstelling eigen woning
Beschrijving:
Voor schenkingen aan personen tussen de 18 en 40 jaar ten behoeve van de eigen woning geldt een eenmalige vrijstelling. De vrijstelling bedraagt € 103.643.
Doelstelling:
Verminderen van de eigenwoningschuld van Nederlandse huishoudens.
Ministerie:
BZK, artikel 3: Woningmarkt.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst t/m 2016. Het gegeven budgettaire belang is het bedrag dat belastingplichtigen in dat jaar zouden moeten betalen als de vrijstelling niet van toepassing was. Het is dus de fictief verschuldigde schenkbelasting over de schenkingen in dat jaar, gegeven de omvang van de schenkingen.
Regeling:
OVB Verlaagd tarief woning
Beschrijving:
Het reguliere belastingtarief in de overdrachtsbelasting bedraagt tot en met 2020 6%. In afwijking hiervan geldt voor woningen een tarief van 2%. Dit tarief is uitsluitend van toepassing op de verkrijging van woningen of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. Onder woningen wordt in dit kader verstaan onroerende zaken die naar hun aard zijn bestemd voor bewoning door particulieren. Het maakt geen verschil of de verkrijger de woning zelf gaat bewonen of dat de verkrijger de woning verhuurt aan een particulier.
Doelstelling:
Structureel bevorderen van de doorstroming op de woningmarkt.
Ministerie:
BZK, artikel 3: Woningmarkt.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
Totale ontvangsten overdrachtsbelasting volgens raming CPB. Realisatiecijfers t/m 2017.
Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen
Regeling:
Vermindering verhuurderheffing
Beschrijving:
Deze regeling is beschikbaar voor belastingplichtigen in het kader van de verhuurderheffing, die onder andere investeren in huurwoningen met een huurprijs onder de liberalisatiegrens. Het bedrag aan heffingsvermindering dat genoemd is in de investeringsverklaring van RVO, wordt van de verhuurderheffing afgetrokken. Het budget is € 698,5 miljoen over de jaren 2014 tot en met 2021 voor de heffingsvermindering voor de aanpak van urgente maatschappelijke opgaven die in 2014 op verzoek van de Tweede Kamer is opgenomen en de heffingsvermindering voor de bouw van goedkope huurwoningen die in 2017 is toegevoegd. Met ingang van 2019 is een nieuwe heffingsvermindering geïntroduceerd. Het doel hiervan is het stimuleren van de verduurzaming van huurwoningen door verhuurders. Het beschikbare budget voor deze nieuwe heffingsvermindering loopt jaarlijks op met € 26 miljoen tot structureel € 104 miljoen in 2022. Per 2020 wordt in de verhuurderheffing aanvullend een structurele heffingsvermindering van € 100 miljoen per jaar opgenomen voor nieuwbouw van woningen in regio’s waar de druk op de woningmarkt het grootst is.
Doelstelling:
Stimulering van maatschappelijk gewenste investeringen (zoals sloop, renovatie, transformatie en nieuwbouw van huurwoningen).
Ministerie:
BZK, artikel 3: Woningmarkt.
Evaluatie:
Rapport evaluatie verhuurderheffing, BZK, 2016. Kamerstukken II 2015-2016, 32 847, nr. 248. De volgende evaluatie is beoogd in 2019.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst t/m 2018. Raming 2019 en 2020 op basis van gegevens investeringsverklaringen RVO t/m juli 2019. Budgettair belang is op kasbasis.
Regeling:
Kamerverhuurvrijstelling
Beschrijving:
Indien de inkomsten uit verhuur - anders dan voor korte duur - van woonruimte die geen zelfstandige woning vormt en onderdeel is van het hoofdverblijf van de verhuurder, niet meer bedragen dan € 5.460 per jaar, blijft het verhuurde deel van de eigen woning vallen onder de fiscale behandeling van de eigen woning, in plaats van de forfaitaire vermogensrendementsheffing in box 3. Het maximumhuurbedrag wordt jaarlijks op basis van de huurontwikkeling geïndexeerd.
Doelstelling:
Vergroten van het particuliere kameraanbod, met name voor studenten.
Ministerie:
BZK, artikel 3: Woningmarkt.
Evaluatie:
Evaluatie kamerverhuurvrijstelling, BZK, 2017. Kamerstukken II 2017-2018, 33 104, nr. 12. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2023-2026.
Ramingsgrond:
Raming zonder recente gegevensbron. Laatst gebruikte bron betreft cijfers VROM uit 2006 over aantal kamers.
Regeling:
Vrijstelling rechten op bepaalde kapitaalsuitkeringen, waaronder KEW, box 3
Beschrijving:
In het overgangsrecht van de Wet IB 2001 zijn vrijstellingen voor bepaalde kapitaalverzekeringen, spaarrekeningen en beleggingsrechten opgenomen. Onder voorwaarden geldt een box 1-vrijstelling voor het voordeel (de uitgekeerde rente of het rendement op de premie/inleg) uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW), spaarrekening eigen woning (SEW) en beleggingsrecht eigen woning (BEW) waardoor deze niet in box 3 vallen. Per 1 april 2013 is de faciliteit vervallen en voor bestaande contracten ondergebracht in het overgangsrecht. Het kapitaal dan wel de inleg kunnen niet meer worden verhoogd en de looptijd kan niet worden verlengd. Tevens gelden er vrijstellingen voor andersoortige kapitaalverzekeringen waarvan de inkomsten vrijgesteld waren onder de Wet IB 1964.
Doelstelling:
Eerbiedigen van bestaande rechten op bepaalde vrijstellingen kapitaalsuitkeringen.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Geen evaluatie beoogd, want de regeling is vervallen voor nieuwe gevallen.
Ramingsgrond:
Gegevens van DNB en het Verbond van Verzekeraars over levensverzekeringen t/m 2017.
Regeling:
Vrijstelling rechten op kapitaalsuitkering bij overlijden box 3
Beschrijving:
Rechten op prestaties uit levensverzekering in verband met het overlijden van de belastingplichtige worden tot een bedrag van maximaal € 7.232 vrijgesteld van de rendementsgrondslag. De prestaties kunnen de vorm hebben van een kapitaalsuitkering of een uitkering in natura (het verzorgen van de uitvaart van de verzekeringnemer).
Doelstelling:
Sociaal beleid (aangezien sprake is van financiering van een begrafenis of crematie) en doelmatigheid (het voorkomen van administratieve lasten voor polissen met een financieel beperkte omvang).
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Evaluatierapport Vrijstelling rechten op kapitaalsuitkeringen bij overlijden in box 3, FIN, 2005. Kamerstukken II 2005-2006, 30 375, nr. 2, bijlage 11. De planning van de volgende evaluatie is afhankelijk van de uitkomsten van de doorlichting van fiscale evaluaties die in 2019 aan de Kamer zal worden aangeboden.
Ramingsgrond:
Gegevens van DNB over overlijdensverzekeringen t/m 2016.
Regeling:
Vrijstelling groen beleggen box 3
Beschrijving:
Op grond van deze regeling is € 59.477 aan groene beleggingen vrijgesteld van de rendementsgrondslag van de vermogensrendementsheffing. Beleggers met een fiscale partner hebben gezamenlijk recht op een vrijstelling van € 118.954. Het bedrag van de vrijstelling wordt jaarlijks geïndexeerd.
Doelstelling:
Stimuleren van investeringen en beleggingen in groenprojecten.
Ministerie:
IenW, artikel 21: Duurzaamheid.
Evaluatie:
Evaluatie MIA, Vamil en Groen Beleggen 2000-2004, VROM, 2007. Kamerstukken II 2007-2008, 30 535, nr. 11. De volgende evaluatie is beoogd in 2019.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2017.
Regeling:
Heffingskorting groen beleggen box 3
Beschrijving:
De heffingskorting voor groene beleggingen sluit aan op de vrijstelling in box 3 voor groene beleggingen. De korting bedraagt 0,7% van het bedrag dat is vrijgesteld van de vermogensrendementsheffing.
Doelstelling:
Stimuleren van investeringen en beleggingen in groenprojecten.
Ministerie:
IenW, artikel 21: Duurzaamheid.
Evaluatie:
Evaluatie MIA, Vamil en Groen Beleggen 2000-2004, VROM, 2007. Kamerstukken II 2007-2008, 30 535, nr. 11. De volgende evaluatie is beoogd in 2019.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2017.
Regeling:
Heffingvrij vermogen box 3
Beschrijving:
Een algemene vrijstelling in box 3 van € 30.846 per belastingplichtige. Bij een rendementsgrondslag groter dan het heffingvrije vermogen, wordt het meerdere in de heffing betrokken. Het bedrag aan heffingvrij vermogen wordt jaarlijks geïndexeerd.
Doelstelling:
Doelmatigheid (vermindering van aantal belastingplichtigen).
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
De planning van de volgende evaluatie is afhankelijk van de uitkomsten van de doorlichting van fiscale evaluaties die in 2019 aan de Kamer zal worden aangeboden.
Ramingsgrond:
MIMOSI.
Regeling:
Fiscale faciliteiten Natuurschoonwet
Beschrijving:
De Natuurschoonwet 1928 voorziet in fiscale tegemoetkomingen in de schenk- en erfbelasting, overdrachtsbelasting, inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en onroerendzaakbelasting aan eigenaren van onroerende zaken als deze eigenaren hun onroerend goed als landgoed in stand houden en daarmee het natuurschoon bevorderen. Er zijn extra faciliteiten indien het landgoed voor het publiek wordt opengesteld.
Doelstelling:
Het natuurschoon en cultureel erfgoed behouden door landgoederen als geheel te bewaren en versnippering tegen te gaan. Stimuleren van particulier natuurbeheer en realisatie van nieuwe natuur en bos door particulieren op landbouwgrond. Openstelling van landgoederen voor het publiek.
Ministerie:
LNV, artikel 12: Natuur en biodiversiteit.
Evaluatie:
Beleidsevaluatie van de Natuurschoonwet 1928, Ecorys, 2014. Kamerstukken II 2016-2017, 33 576, nr. 90. De volgende evaluatie zal worden gepland bij invoering van de voorgenomen wijzigingen.
Ramingsgrond:
Aantal gerangschikte landgoederen volgens RVO t/m 2018. Geen aangiftecijfers beschikbaar, dus het budgettaire belang wordt voor alle jaren geraamd aan de hand van inschattingen van de Belastingdienst.
Regeling:
Vrijstelling voorwerpen van kunst en wetenschap box 3
Beschrijving:
Voorwerpen van kunst en wetenschap vallen niet in de rendementsgrondslag van de vermogensrendementsheffing ook indien deze niet voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt. Voorwerpen van kunst en wetenschap die hoofdzakelijk ter belegging worden aangehouden, zijn uitgezonderd van de vrijstelling om een ongerechtvaardigde bevoordeling ten opzichte van andere beleggingen te voorkomen.
Doelstelling:
Het particuliere kunstbezit en de kunstuitleen van particulieren aan musea in Nederland stimuleren.
Ministerie:
OCW, artikel 14: Cultuur.
Evaluatie:
Geen evaluatie beoogd, vanwege het beperkte budgettaire belang van de regeling.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
Vrijstelling bos- en natuurterreinen box 3
Beschrijving:
Deze regeling bewerkstelligt dat voor de forfaitaire rendementsheffing de volgende bezittingen van de grondslag worden uitgezonderd: bossen, bepaalde natuurterreinen en de volgens de Natuurschoonwet als zodanig aangewezen landgoederen. Gebouwde eigendommen vallen niet onder de vrijstelling.
Doelstelling:
Ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur.
Ministerie:
LNV, artikel 12: Natuur en biodiversiteit.
Evaluatie:
Evaluatie van de fiscale vrijstellingen bos en natuur, Wageningen University & Research, 2016. Kamerstukken II 2016-2017, 33 576, nr. 106. De regeling zal in 2021 worden behandeld in de beleidsdoorlichting van artikel 12, waarna een volgende evaluatie zal worden gepland in de periode 2023-2026.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Verlaging lastendruk in de winstsfeer
Regeling:
Zelfstandigenaftrek
Beschrijving:
De zelfstandigenaftrek is een aftrek in de IB van € 7.030 voor ondernemers die voldoen aan het urencriterium en die aan het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtige leeftijd nog niet hebben bereikt. Na de pensioengerechtigde leeftijd wordt de zelfstandigenaftrek gehalveerd. Vanaf 2020 wordt de zelfstandigenaftrek stapsgewijs verlaagd naar € 5.000 in 2028.
Doelstelling:
Het stimuleren van ondernemerschap.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen, SEO, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 311, nr. 186. De volgende evaluatie is beoogd in 2022.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2016 definitief, 2017 voorlopig. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Extra zelfstandigenaftrek starters
Beschrijving:
Startende ondernemers in de IB die in één of meer van de vijf voorgaande jaren geen ondernemer waren en bij wie in die periode niet meer dan tweemaal de zelfstandigenaftrek is toegepast, hebben recht op een extra zelfstandigenaftrek van € 2.123.
Doelstelling:
Het stimuleren van ondernemerschap en het bevorderen van de bereidheid om startersrisico te lopen.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen, SEO, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 311, nr. 186. De volgende evaluatie is beoogd in 2022.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2016 definitief, 2017 voorlopig. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid
Beschrijving:
De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid in de IB wordt geboden in de startfase van de onderneming ingeval niet aan het normale urencriterium van 1.225 uur wordt voldaan, maar wel aan een verlaagd urencriterium van 800 uur. De aftrekpost bedraagt € 12.000 voor het eerste jaar, € 8.000 voor het tweede jaar en € 4.000 voor het derde jaar. De aftrek kan niet hoger zijn dan de genoten winst.
Doelstelling:
Stimuleren van het starten van een onderneming vanuit een uitkering inzake arbeidsongeschiktheid.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei en SZW, artikel 3: Arbeidsongeschiktheid.
Evaluatie:
Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen, SEO, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 311, nr. 186. De volgende evaluatie is beoogd in 2022.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
Meewerkaftrek
Beschrijving:
Indien de partner van een ondernemer in de IB meewerkt in diens onderneming zonder hiervoor een vergoeding te ontvangen, heeft de ondernemer die voldoet aan het urencriterium recht op de meewerkaftrek. De aftrek is afhankelijk van het aantal door de partner gewerkte uren in de onderneming en bedraagt tussen de 1,25% van de winst (indien ten minste 525 uur wordt meegewerkt) en 4% van de winst (indien ten minste 1.750 uur wordt meegewerkt).
Doelstelling:
Fiscaal faciliteren van arbeid in de onderneming van de partner zonder de verplichting tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen, SEO, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 311, nr. 186. De volgende evaluatie is beoogd in 2022.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2016 definitief, 2017 voorlopig. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Stakingsaftrek
Beschrijving:
Bij de staking van een onderneming of een deel ervan is van de behaalde stakingswinst maximaal € 3.630 vrijgesteld van belastingheffing in de IB. Op de in een kalenderjaar berekende stakingsaftrek wordt de in het verleden genoten stakingsaftrek in mindering gebracht.
Doelstelling:
De stakingsaftrek beoogt een verzachting van belastingheffing te geven over de stakingswinst. De stakingsaftrek is de voortzetting - zij het op een lager niveau - van de stakingsvrijstelling van de Wet IB 1964.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht, SEO, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 32 637, nr. 158. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2016 definitief, 2017 voorlopig. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Aftrek speur- en ontwikkelingswerk
Beschrijving:
Ondernemers in de IB die voldoen aan het urencriterium en in het kalenderjaar ten minste 500 uur hebben besteed aan werk dat bij een zogenoemde S&O-verklaring kwalificeert als speur- en ontwikkelingswerk, hebben recht op een aftrek van € 12.980. Voor starters wordt deze aftrek onder voorwaarden verhoogd met € 6.494.
Doelstelling:
Bevorderen van technologische vernieuwingen.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
Evaluatie WBSO 2011-2017, Dialogic, 2019. Kamerstukken II 2018-2019, 32 637, nr. 358. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2023-2026.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2016 definitief, 2017 voorlopig. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Willekeurige afschrijving starters
Beschrijving:
Startende ondernemers in de IB kunnen op basis van deze regeling willekeurig afschrijven op bedrijfsmiddelen die zijn aangeschaft in een kalenderjaar waarover voor hen de extra zelfstandigenaftrek starters van toepassing was.
Doelstelling:
Het stimuleren van ondernemerschap.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen, SEO, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 311, nr. 186. De volgende evaluatie is beoogd in 2022.
Ramingsgrond:
Raming zonder gegevensbron, de budgettaire kosten zijn gebaseerd op een veronderstelling van het aantal gebruikers en hun investeringen.
Regeling:
Doorschuiving stakingswinst
Beschrijving:
Op verzoek is onder voorwaarden doorschuiving van stakingswinst zonder inkomstenbelastingheffing mogelijk in het kader van overdracht van (een deel van) de onderneming. Hiervan is sprake in geval van overlijden, echtscheiding, overdracht van de onderneming aan alle medeondernemers die gedurende drie jaar een gezamenlijke onderneming drijven, of in geval van inbreng van de onderneming in een naamloze vennootschap of besloten vennootschap. De belastingplichtige voor wiens rekening de onderneming zal worden voortgezet, is verplicht de oude boekwaarden van de overgedragen vermogensbestanddelen over te nemen.
Doelstelling:
Ondersteunen van de continuïteit van de onderneming, in het kader van liquiditeitsproblemen die kunnen ontstaan als gevolg van de fiscale claim die rust op een bedrijfsoverdracht.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht, SEO, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 32 637, nr. 158. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.
Ramingsgrond:
Raming zonder gegevensbron, gebaseerd op rekenveronderstellingen.
Regeling:
Doorschuifregelingen inkomen uit aanmerkelijk belang box 2
Beschrijving:
Onder voorwaarden wordt (op verzoek) een overgang krachtens huwelijksvermogensrecht, erfrecht of schenking, van een aanmerkelijk belang niet als vervreemding aangemerkt. De verkrijgingprijs van de aandelen van de overdrager wordt dan doorgeschoven naar de overnemer.
Doelstelling:
Het waarborgen van de continuïteit van de onderneming, doordat op het moment van overgang niet hoeft te worden afgerekend over het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de verkrijgingsprijs van de aandelen.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht, SEO, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 32 637, nr. 158. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.
Ramingsgrond:
Raming zonder gegevensbron, gebaseerd op rekenveronderstellingen.
Regeling:
Mkb-winstvrijstelling
Beschrijving:
De mkb-winstvrijstelling is een vrijstelling van een deel van de winst voor ondernemers in de IB. Sinds 2014 bedraagt de mkb-winstvrijstelling 14% van de winst nadat de winst is verminderd met de ondernemersaftrek.
Doelstelling:
Stimuleren van ondernemerschap.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen, SEO, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 311, nr. 186. De volgende evaluatie is beoogd in 2022.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2016 definitief, 2017 voorlopig. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Terbeschikkingstellingsvrijstelling
Beschrijving:
De terbeschikkingstellingsvrijstelling bedraagt 12% van het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit terbeschikkingstellingswerkzaamheden, te weten het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een verbonden onderneming, werkzaamheid of vennootschap.
Doelstelling:
Het voorkomen van arbitrage tussen de verschillende boxen en een beter evenwicht in fiscale behandeling tussen enerzijds ondernemers en anderzijds houders van een aanmerkelijk belang.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2022.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2016 definitief, 2017 voorlopig. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Innovatiebox
Beschrijving:
Op verzoek en onder voorwaarden worden winsten uit zelf-ontwikkelde immateriële activa belast in de vennootschapsbelasting tegen een effectief tarief van 7%. Tot en met 2017 bedroeg het effectieve tarief 5%. Er kan gekozen worden voor toepassing van de forfaitaire regeling voor maximaal 3 jaar. Hierbij wordt van een belastingplichtige met een zelf-ontwikkeld immaterieel activum 25% van de winst aangemerkt als winsten uit immateriële activa met een maximum van € 25.000.
Doelstelling:
Stimuleren, aantrekken en behouden van speur- en ontwikkelingswerk en bevorderen vestigingsklimaat.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
Evaluatie innovatiebox 2010 tot 2012, Dialogic, 2016. Kamerstukken II 2015-2016, 34 302, nr. 111. De volgende evaluatie is beoogd in 2022.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte vennootschapsbelasting t/m 2016.
Regeling:
Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
Beschrijving:
De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek vormt, als onderdeel van de investeringsaftrek in de IB en Vpb, een extra aftrek over een gedeelte van het investeringsvolume. De hoogte van de aftrek is afhankelijk van de hoogte van de investering. De aftrek bedraagt maximaal € 16.307.
Doelstelling:
Bevorderen van investeringen van relatief geringe omvang, die in het algemeen gedaan zullen worden in het midden- en kleinbedrijf.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
Evaluatie fiscale ondernemerschapsregelingen, SEO, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 311, nr. 186. De volgende evaluatie is beoogd in 2022.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomsten- en vennootschapsbelasting t/m 2016. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is. Geraamde endogene groei vanaf 2017 is gelijk aan groei investeringen overige vaste activa volgens CEP 2019.
Regeling:
Energie-investeringsaftrek (EIA)
Beschrijving:
De EIA vormt, als onderdeel van de investeringsaftrek in de IB en Vpb, een extra aftrek op de fiscale winst verleend voor door de Minister van EZK aangewezen investeringen in nieuwe energiebesparende bedrijfsmiddelen en maatregelen. De aftrek bedraagt vanaf 2019 45%. De EIA is een gebudgetteerde regeling met een systematiek van meerjarige budgetegalisatie.
Doelstelling:
Stimuleren van investeringen ten behoeve van een doelmatig energiegebruik.
Ministerie:
EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.
Evaluatie:
Beleidsevaluatie Energie-investeringsaftrek 2012-2017, CE Delft, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 34 785, nr. 91. De volgende evaluatie is beoogd in 2023.
Ramingsgrond:
Investeringsbedragen volgens RVO t/m 2018 en rekenveronderstellingen. Cijfer 2019 en 2020 is budget.
Regeling:
Milieu-investeringsaftrek (MIA)
Beschrijving:
De MIA vormt, als onderdeel van de investeringsaftrek in de IB en Vpb, een extra aftrek op de fiscale winst voor milieu-investeringen die bij ministeriële regeling worden aangewezen. Er zijn drie verschillende categorieën op de Milieulijst, waarbij respectievelijk 36%, 27% en 13,5% aftrek wordt verleend. De MIA is een gebudgetteerde regeling met een systematiek van meerjarige budgetegalisatie.
Doelstelling:
Stimuleren van investeringen ter bescherming van het milieu.
Ministerie:
IenW, artikel 21: Duurzaamheid.
Evaluatie:
Beleidsevaluatie MIA\Vamil, CE Delft, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 34 785, nr. 89. De volgende evaluatie is beoogd in 2023.
Ramingsgrond:
Investeringsbedragen volgens RVO t/m 2018 en rekenveronderstellingen. Cijfer 2019 en 2020 is budget.
Regeling:
VAMIL
Beschrijving:
Op basis van de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) mag willekeurig worden afgeschreven op door de Minister van IenW aangewezen milieu-investeringen (Milieulijst) tot 75% van de aanschaf- of voortbrengingskosten. Deze regeling in de IB en Vpb leidt voor de belastingplichtige tot een liquiditeits- en rentevoordeel. De VAMIL is een gebudgetteerde regeling met een systematiek van meerjarige budgetegalisatie.
Doelstelling:
Stimuleren van investeringen ter bescherming van het milieu.
Ministerie:
IenW, artikel 21: Duurzaamheid.
Evaluatie:
Beleidsevaluatie MIA\Vamil, CE Delft, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 34 785, nr. 89. De volgende evaluatie is beoogd in 2023.
Ramingsgrond:
Investeringsbedragen volgens RVO t/m 2018 en rekenveronderstellingen. Cijfer 2019 en 2020 is budget.
Regeling:
Tonnageregeling winst uit zeescheepvaart
Beschrijving:
Op verzoek van de belastingplichtige wordt, in afwijking van het algemeen systeem van winstbepaling in de IB en Vpb, de winst uit zeescheepvaart op basis van deze regeling forfaitair bepaald. Uitgangspunt hierbij vormt de tonnage van de schepen waarmee die winst wordt behaald. Als voor een schip voor de tonnageregeling wordt gekozen, geldt dit voor een periode van 10 jaar.
Doelstelling:
Bevorderen en stimuleren van de zeescheepvaart in Nederland.
Ministerie:
IenW, artikel 18: Scheepvaart en Havens.
Evaluatie:
Evaluatie van de fiscale maatregelen in het zeescheepvaartbeleid, Panteia, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 31 409, nr. 67. De planning van de volgende evaluatie is afhankelijk van de uitkomsten van de doorlichting van fiscale evaluaties die in 2019 aan de Kamer zal worden aangeboden.
Ramingsgrond:
Raming zonder actuele gegevensbron; de raming is een conjunctuurvrije, gemiddelde schatting die gemaakt is ten behoeve van de laatste evaluatie.
Regeling:
Willekeurige afschrijving zeeschepen
Beschrijving:
Deze regeling in de IB en Vpb biedt de mogelijkheid om vervroegd af te schrijven op zeeschepen. De regeling kan uitsluitend worden toegepast indien niet wordt gekozen voor de forfaitaire winstbepaling en bedraagt per jaar maximaal 20% van de af te schrijven aanschaffings- en voortbrengingskosten.
Doelstelling:
Het stimuleren van ondernemerschap.
Ministerie:
IenW, artikel 18: Scheepvaart en Havens.
Evaluatie:
Evaluatie van de fiscale maatregelen in het zeescheepvaartbeleid, Panteia, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 31 409, nr. 67. De planning van de volgende evaluatie is afhankelijk van de uitkomsten van de doorlichting van fiscale evaluaties die in 2019 aan de Kamer zal worden aangeboden.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
Landbouwvrijstelling in de winstsfeer
Beschrijving:
Op grond van deze regeling worden voordelen uit een landbouwbedrijf die verband houden met de waardeverandering van de grond, niet tot de fiscale winst (IB en Vpb) gerekend. De regeling is niet van toepassing als de waardeverandering optreedt in het kader van de bedrijfsuitoefening. Een waardestijging van de grond die de gebruikelijke waarde binnen een landbouwbedrijf te boven gaat is belast.
Doelstelling:
Instandhouding van de fiscale behandeling van grond ten behoeve van voordelen uit een landbouwbedrijf.
Ministerie:
LNV, artikel 11: Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens.
Evaluatie:
IBO Agro-, visserij- en voedselketens, EZ, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 30 991, nr. 25. De volgende evaluatie is beoogd in 2022.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomsten- en vennootschapsbelasting t/m 2016. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Regeling:
Bosbouwvrijstelling
Beschrijving:
Deze regeling in de IB en Vpb houdt in dat voor- en nadelen uit bosbouwbedrijf niet tot de winst worden gerekend. Het staat de belastingplichtige vrij te opteren voor het buiten toepassing laten van de vrijstelling. Toepassing van de facultatieve regeling blijft, indien gebruik wordt gemaakt van de optie, gelden voor een periode van ten minste 10 jaar.
Doelstelling:
Ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur.
Ministerie:
LNV, artikel 12: Natuur en biodiversiteit.
Evaluatie:
Evaluatie van de fiscale vrijstellingen bos en natuur, Wageningen University & Research, 2016. Kamerstukken II 2016-2017, 33 576, nr. 106. De regeling en de uitkomsten van de vorige evaluatie zullen in 2021 worden behandeld in de beleidsdoorlichting van artikel 12, waarna een volgende evaluatie zal worden gepland in de periode 2023-2026.
Ramingsgrond:
Inkomensschattingen LEI.
Regeling:
Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer
Beschrijving:
Deze regeling in de IB en Vpb voorziet in een (gedeeltelijke) vrijstelling voor aangewezen subsidieregelingen ten behoeve van de ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur (SVNL en SKNL).
Doelstelling:
Ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur.
Ministerie:
LNV, artikel 12: Natuur en biodiversiteit.
Evaluatie:
Evaluatie van de fiscale vrijstellingen bos en natuur, Wageningen University & Research, 2016. Kamerstukken II 2016-2017, 33 576, nr. 106. De regeling en de uitkomsten van de vorige evaluatie zullen in 2021 worden behandeld in de beleidsdoorlichting van artikel 12, waarna een volgende evaluatie zal worden gepland in de periode 2023-2026.
Ramingsgrond:
Subsidiebedragen provincies SVNL en SKNL tot en met 2018. Cijfer 2019 en 2020 is budget.
Regeling:
OVB Vrijstelling cultuurgrond
Beschrijving:
Vrijgesteld is de verkrijging van cultuurgrond - daaronder begrepen de rechten van erfpacht of beklemming daarop - die ten behoeve van de landbouw bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd. Voorwaarde is dat de exploitatie van de cultuurgrond voor een aaneensluitende periode van tien jaar wordt voortgezet.
Doelstelling:
Versterken van de economische structuur van de land- en tuinbouwsector.
Ministerie:
LNV, artikel 11: Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens.
Evaluatie:
IBO Agro-, visserij- en voedselketens, EZ, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 30 991, nr. 25. De volgende evaluatie is beoogd in 2019.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst t/m 2013.
Regeling:
OVB Vrijstelling bedrijfsoverdracht in familiesfeer
Beschrijving:
Vrijgesteld van overdrachtsbelasting is de verkrijging door een familielid van goederen die behoren tot en dienstbaar zijn aan (de continuering) van een onderneming. De regeling vindt slechts toepassing indien de overdragende ondernemer een ouder of grootouder betreft en de onderneming in haar geheel (al dan niet in fasen) wordt voortgezet door het verkrijgende familielid.
Doelstelling:
Stimuleren van overdracht onderneming aan de volgende generatie.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht, SEO, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 32 637, nr. 158. De volgende evaluatie is beoogd in 2019.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst t/m 2013.
Regeling:
Schenk- en erfbelasting Bedrijfsopvolgingsfaciliteit
Beschrijving:
Voor een geërfde of geschonken onderneming geldt, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, een voorwaardelijke vrijstelling van erfbelasting respectievelijk schenkbelasting voor het ondernemingsvermogen. Indien de geërfde of geschonken onderneming voor een periode van 5 jaar wordt voortgezet, wordt de voorwaardelijke vrijstelling definitief. De vrijstelling bedraagt 100% van de going-concernwaarde van de onderneming tot een bedrag van € 1.102.209. Voor het meerdere geldt een vrijstelling van 83%.
Doelstelling:
Bevorderen continuïteit van de onderneming.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht, SEO, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 32 637, nr. 158. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst t/m 2016.
Regeling:
Schenk- en erfbelasting Faciliteiten ANBI’s
Beschrijving:
ANBI’s zijn per 2006 geheel vrijgesteld van schenk- en erfbelasting. Voor sociaal belang behartigende instellingen (SBBI’s) is de vrijstelling ingegaan per 2010.
Doelstelling:
Bevorderen van schenken en nalaten aan ANBI’s en SBBI’s.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Evaluatie van de praktijk rondom ANBI’s en SBBI’s, Dialogic, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 34 552, nr. 77. De volgende evaluatie is beoogd in 2021.
Ramingsgrond:
Raming zonder gegevensbron. Laatste cijfers Belastingdienst uit 2005 toen het nog niet volledig was vrijgesteld. Trend is doorgetrokken.
Regeling:
Giftenaftrek vennootschapsbelasting
Beschrijving:
Giften aan onder andere ANBI's zijn aftrekbaar. De totale aftrek bedraagt ten hoogste 50% van de winst met een maximum van € 100.000. Er geldt een multiplier voor giften aan culturele ANBI’s.
Doelstelling:
Bevorderen van schenkingen aan bepaalde instellingen.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Evaluatie giftenaftrek, Dialogic, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 34 552, nr. 77. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2023-2026.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte vennootschapsbelasting t/m 2016 definitief, 2017 voorlopig.
Regeling:
RDA (m.i.v. 2016 geïntegreerd in WBSO)
Beschrijving:
De Research & Development aftrek (RDA) was een extra aftrekpost voor kosten en investeringen, zoals apparatuur en materialen, voor de ontwikkeling van innovatieve producten en diensten. De RDA was een gebudgetteerde regeling. Vanaf 2016 is het budget van de RDA geïntegreerd in de WBSO.
Doelstelling:
Bevordering van speur- en ontwikkelingswerk in het bedrijfsleven.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
Geen evaluatie beoogd, omdat de regeling is afgeschaft.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomsten- en vennootschapsbelasting t/m 2015. Bijbehorend budgettair belang is berekend op grond van de rekenregel dat het de laatste aftrekpost is.
Loonbelasting
Regeling:
Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk WBSO
Beschrijving:
De afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) is van toepassing op werknemers die direct betrokken zijn bij speur- en ontwikkelingswerk. De afdrachtvermindering bedraagt 32% van het S&O-loon van die werknemers (40% voor starters). Voor zover het S&O-loon meer bedraagt dan € 350.000, bedraagt de vermindering 14% van het loon. De WBSO is een gebudgetteerde regeling. Eventuele overschrijdingen of onderuitputtingen van het budget uit t-1 worden ten laste/bate van het budget in t+1 gebracht. Vanaf 2016 is het budget van de RDA geïntegreerd in de WBSO.
Doelstelling:
Bevordering van speur- en ontwikkelingswerk in het bedrijfsleven.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
Evaluatie WBSO 2011-2017, Dialogic, 2019. Kamerstukken II 2018-2019, 32 637, nr. 358. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2023-2026.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst uit loonbelastingaangiften over gebruik WBSO t/m 2018. Cijfer 2019 en 2020 is budget.
Regeling:
Verlaagd gebruikelijk loon voor dga’s van startups
Beschrijving:
Voor dga’s van startups gelden niet de normale regels voor de bepaling van het zogenoemde gebruikelijk loon. Zij mogen het gebruikelijk loon op het wettelijk minimumloon vaststellen.
Doelstelling:
Het stimuleren van startups.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
Raming gebaseerd op aantal bedrijven met S&O-startersverklaring op basis van raming RVO, en andere rekenveronderstellingen.
Regeling:
Vrijstelling aandelenopties werknemers van startups
Beschrijving:
Indien tussen de werknemer en de startup aandelenopties worden overeengekomen, zorgt de vrijstelling ervoor dat het genoten voordeel uit de vervreemding of uitoefening van deze aandelenopties slechts voor 75% als loon wordt belast, voor zover het genoten voordeel niet meer bedraagt dan € 50.000. Daarnaast dient de toekenning van het optierecht reeds twaalf maanden geleden te hebben plaatsgevonden en geldt de mogelijkheid tot toepassing van de vrijstelling voor de duur van vijf kalenderjaren na toekenning van het optierecht.
Doelstelling:
Het stimuleren van het door werknemers investeren in de startup waar zij werkzaam zijn door middel van de aanvaarding van aandelenopties in plaats van regulier loon.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
30%-regeling
Beschrijving:
De werkgever mag aan ingekomen en uitgezonden werknemers onder voorwaarden een forfaitaire onbelaste vergoeding geven van maximaal 30% van het loon inclusief die vergoeding. Deze forfaitaire vergoeding komt in de plaats van de mogelijkheid om de werkelijke extraterritoriale kosten onbelast te vergoeden. Naast deze forfaitaire vergoeding kan de werkgever aan deze werknemers ook de schoolgelden voor internationale scholen onbelast vergoeden of verstrekken. Vanaf 2019 is de maximale looptijd van de 30%-regeling ingekort tot vijf jaar.
Doelstelling:
De 30%-regeling dient ter compensatie van extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking van ingekomen en uitgezonden werknemers. De regeling heeft als doel:
(a) het aantrekken van werknemers uit het buitenland met een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is;
(b) een bijdrage leveren aan het aantrekkelijk en competitief houden van het Nederlandse vestigingsklimaat; en
(c) verminderen van administratieve lasten voor werkgevers en werknemers.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Evaluatie 30%-regeling, Dialogic, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 34 552, nr. 84. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2023-2026.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting t/m 2018. De opbrengst bij afschaffing van de regeling is lager dan het vermelde budgettair belang, aangezien zonder de regeling de werkelijke kosten belastingvrij vergoed kunnen worden.
Regeling:
Afdrachtvermindering zeevaart
Beschrijving:
Deze vermindering mag worden toegepast ter zake van het loon van zeevarenden die werken op een Nederlands schip. De vermindering bedraagt 40% van het loon voor zeevarenden die in Nederland of in een ander EU- of EER-land wonen. Voor overige zeevarenden die onderworpen zijn aan de loonbelasting of premieplichtig zijn voor de volksverzekeringen is het percentage vastgesteld op 10%.
Doelstelling:
Ondersteunen van de sector met de daaraan verbonden werkgelegenheid en het in stand houden van een vloot onder Nederlandse vlag.
Ministerie:
IenW, artikel 18: Scheepvaart en Havens.
Evaluatie:
Evaluatie van de fiscale maatregelen in het zeescheepvaartbeleid, Panteia, 2014. Kamerstukken II 2014-2015, 31 409, nr. 67. De planning van de volgende evaluatie is afhankelijk van de uitkomsten van de doorlichting van fiscale evaluaties die in 2019 aan de Kamer zal worden aangeboden.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst aangifte loonbelasting t/m 2018.
Regeling:
Vrijstelling uitkering wegens 25- of 40-jarig dienstverband
Beschrijving:
De werkgever mag onder voorwaarden maximaal een maandsalaris belastingvrij uitkeren na het bereiken van een diensttijd van ten minste 25 jaar en opnieuw na een diensttijd van ten minste 40 jaar.
Doelstelling:
Sociaal beleid (uitkering bij jubilea buiten de heffing te laten).
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
De planning van de volgende evaluatie is afhankelijk van de uitkomsten van de doorlichting van fiscale evaluaties die in 2019 aan de Kamer zal worden aangeboden.
Ramingsgrond:
Raming zonder gegevensbron, gebaseerd op rekenveronderstellingen en CBS-tabellen over banen, leeftijdsklassen en anciënniteit.
Regeling:
Levensloopverlofkorting
Beschrijving:
Om de aantrekkelijkheid van de levensloopregeling als alternatief voor het spaarloon te vergroten, werd aan werknemers per jaar waarin een voorziening in het kader van een levensloopregeling is opgebouwd een bij de opname van het tegoed te verzilveren tegemoetkoming toegekend in de vorm van een levensloopverlofkorting. De levensloopregeling is per 1 januari 2012 afgeschaft voor nieuwe gevallen. Voor deelnemers aan de levensloopregeling die op 31 december 2011 een aanspraak ingevolge levensloopregeling hebben opgebouwd waarvan de waarde in het economische verkeer minimaal € 3.000 bedroeg, geldt een overgangsregeling tot en met 31 december 2021. Onderdeel van deze overgangsregeling is dat sinds 1 januari 2012 bij inleg in de levensloopregeling geen levensloopverlofkorting meer wordt opgebouwd, maar dat de op 31 december 2011 opgebouwde rechten op de levensloopverlofkorting niet vervallen en nog steeds kunnen worden verzilverd bij de opname van het levenslooptegoed. Het bedrag van de levensloopverlofkorting wordt ook na 2011 nog steeds geïndexeerd en bedraagt in 2020 € 219 per jaar waarin vóór 1 januari 2012 een voorziening in het kader van een levensloopregeling is opgebouwd, verminderd met de reeds verzilverde bedragen.
Doelstelling:
Respecteren bestaande rechten.
Ministerie:
SZW, artikel 1: Arbeidsmarkt.
Evaluatie:
Geen evaluatie beoogd, omdat de oorspronkelijke regeling is afgeschaft en er slechts sprake is van toepassing van overgangsrecht.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Overdrachtsbelasting (OVB)
Regeling:
OVB Vrijstelling stedelijke herstructurering
Beschrijving:
De vrijstelling stedelijke herstructurering bestaat uit drie onderdelen, te weten:
(a) de vrijstelling die het mogelijk maakt voor wijkontwikkelingsmaatschappijen huizen te verkrijgen zonder overdrachtsbelasting;
(b) de vrijstelling die het voor woningcorporaties mogelijk maakt om ter financiering van stedelijke herstructurering huizen zonder overdrachtsbelasting over te dragen aan een landelijk werkende toegelaten instelling; en
(c) de vrijstelling die ertoe strekt de verkrijging van onroerende zaken van wijkontwikkelings-maatschappijen door de deelnemers in een dergelijke maatschappij in bepaalde situaties vrij te stellen van overdrachtsbelasting.
Doelstelling:
Stimulering van stedelijke herstructurering.
Ministerie:
BZK, artikel 3: Woningmarkt.
Evaluatie:
Evaluatie WOM-regeling, Companen, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 34 552, nr. 79. De volgende evaluatie is beoogd in 2019.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
OVB Vrijstelling inrichting landelijk gebied
Beschrijving:
Vrijgesteld zijn verkrijgingen krachtens de Wet inrichting landelijk gebied. De vrijstelling bevordert de overdracht van de onroerende zaken via kavelruil en herverkaveling doordat de overdracht zonder overdrachtsbelasting kan plaatsvinden. Dit maakt het eenvoudiger om wegen, waterlopen en overige infrastructuur aan te leggen en gronden van eigenaren kunnen zo dichter bij elkaar worden gebracht.
Doelstelling:
Structuurverbetering van het landelijk gebied.
Ministerie:
LNV, artikel 12: Natuur en biodiversiteit.
Evaluatie:
Evaluatie van de fiscale vrijstellingen bos en natuur, Wageningen University & Research, 2016. Kamerstukken II 2016-2017, 33 576, nr. 106. De volgende evaluatie is beoogd in 2019.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
OVB Vrijstelling Bureau Beheer Landbouwgronden
Beschrijving:
Vrijgesteld zijn verkrijgingen door het Bureau Beheer Landbouwgronden. Per 01-01-2019 is het Bureau Beheer Landbouwgronden gestopt met haar werkzaamheden.
Doelstelling:
Structuurverbetering van het landelijk gebied.
Ministerie:
LNV, artikel 12: Natuur en biodiversiteit.
Evaluatie:
Evaluatie van de fiscale vrijstellingen bos en natuur, Wageningen University & Research, 2016. Kamerstukken II 2016-2017, 33 576, nr. 106. De volgende evaluatie is beoogd in 2019.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
OVB Vrijstelling natuurgrond
Beschrijving:
Vrijgesteld is de verkrijging van natuurgrond, daaronder begrepen de rechten van erfpacht of beklemming daarop. De vrijstelling is beperkt tot grond. Voor zover er opstallen aanwezig zijn, is de vrijstelling niet van toepassing. Als voorwaarde voor de vrijstelling geldt dat tot minimaal tien jaar na de verkrijging de natuurgrond nog steeds behouden en ontwikkeld wordt.
Doelstelling:
Bevorderen en behoud van natuurschoon in handen van private partijen.
Ministerie:
LNV, artikel 12: Natuur en biodiversiteit.
Evaluatie:
Evaluatie van de fiscale vrijstellingen bos en natuur, Wageningen University & Research, 2016. Kamerstukken II 2016-2017, 33 576, nr. 106. De volgende evaluatie is beoogd in 2019.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Heffingskortingen
Regeling:
Algemene heffingskorting
Beschrijving:
De algemene heffingskorting is een heffingskorting op de inkomstenbelasting en de premie voor de volksverzekeringen. Iedereen heeft recht op de korting, maar de hoogte is inkomensafhankelijk. De korting bedraagt maximaal € 2.711. Vanaf een belastbaar inkomen van € 68.507 bedraagt de korting nul.
Doelstelling:
Inkomensondersteuning.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
De regeling is onderdeel van het inkomensbeleid in den brede en wordt niet afzonderlijk geëvalueerd.
Ramingsgrond:
MIMOSI.
Regeling:
Arbeidskorting
Beschrijving:
De arbeidskorting is een heffingskorting op de inkomstenbelasting en de premie voor de volksverzekeringen voor werkenden. De hoogte van de korting hangt af van de hoogte van het arbeidsinkomen. De korting bedraagt maximaal € 3.819 en bedraagt nul vanaf een belastbaar inkomen van € 98.639.
Doelstelling:
Stimuleren van arbeidsparticipatie en daarmee samenhangend, het verkleinen van de armoedeval.
Ministerie:
SZW, artikel 1: Arbeidsmarkt.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2022.
Ramingsgrond:
MIMOSI.
Regeling:
Inkomensafhankelijke combinatiekorting
Beschrijving:
De inkomensafhankelijke combinatiekorting is een heffingskorting voor ouders met een arbeidsinkomen boven een bepaalde drempel. Een ouder komt in aanmerking als deze een werkende alleenstaande is of de minstverdienende van twee werkende partners, en als deze in het belastingjaar ten minste zes maanden een kind dat aan het begin van het belastingjaar jonger dan 12 jaar oud was, op zijn woonadres heeft staan ingeschreven. De korting bedraagt maximaal € 2.881.
Doelstelling:
Stimuleren van arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen.
Ministerie:
SZW, artikel 1: Arbeidsmarkt.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2022.
Ramingsgrond:
MIMOSI.
Regeling:
Jonggehandicaptenkorting
Beschrijving:
De jonggehandicaptenkorting is een heffingskorting voor belastingplichtigen die recht hebben op een uitkering volgens de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong-uitkering) of op ondersteuning bij het vinden van werk volgens de wet Wajong. De korting vervalt als de belastingplichtige ouderenkorting krijgt. De korting bedraagt € 749.
Doelstelling:
Inkomensondersteuning jonggehandicapten.
Ministerie:
SZW, artikel 4: Jonggehandicapten.
Evaluatie:
De regeling is onderdeel van het inkomensbeleid in den brede en wordt niet afzonderlijk geëvalueerd.
Ramingsgrond:
MIMOSI.
Regeling:
Alleenstaande ouderenkorting
Beschrijving:
De alleenstaande ouderenkorting is een heffingskorting voor belastingplichtigen die een AOW-uitkering voor een alleenstaande ontvangen, of die een AOW-uitkering voor een alleenstaande zouden ontvangen als ze minimaal één jaar verzekerd zouden zijn geweest voor de AOW. De korting bedraagt € 436.
Doelstelling:
Inkomensondersteuning alleenstaande ouderen.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
De regeling is onderdeel van het inkomensbeleid in den brede en wordt niet afzonderlijk geëvalueerd.
Ramingsgrond:
MIMOSI.
Regeling:
Ouderenkorting
Beschrijving:
De ouderenkorting is een heffingskorting voor belastingplichtigen die op 31 december van het belastingjaar de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. De korting bedraagt € 1.622 voor verzamelinkomens tot en met € 37.372 en wordt voor verzamelinkomens daarboven met 15% afgebouwd tot € 0.
Doelstelling:
Inkomensondersteuning ouderen.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
De regeling is onderdeel van het inkomensbeleid in den brede en wordt niet afzonderlijk geëvalueerd.
Ramingsgrond:
MIMOSI.
Energiebelasting
Regeling:
EB Verlaagd tarief glastuinbouw
Beschrijving:
Voor verbruik van aardgas in de glastuinbouw geldt in de eerste twee schijven een verlaagd tarief in de energiebelasting.
Doelstelling:
Het voorkomen van een onbedoelde lastenverzwaring voor de relatief kleinschalige energie-intensieve glastuinbouwsector bij de invoering van de energiebelasting, zoals deze met de degressieve tariefstructuur werd bereikt voor de andere energie-intensieve sectoren.
Ministerie:
LNV, artikel 11: Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens.
Evaluatie:
Evaluatie energiebelastingtarief glastuinbouw, LEI, 2016. Kamerstukken II 2015-2016, 32 627, nr. 24. De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst t/m 2018.
Regeling:
EB Teruggaaf kerkgebouwen en non-profit
Beschrijving:
Non-profitinstellingen en gebouwen die ten dienste staan van de openbare eredienst of het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard, hebben recht op teruggaaf van de helft van de betaalde energiebelasting.
Doelstelling:
Bieden van compensatie aan de beheerders van dergelijke gebouwen, aangezien kerken e.d. weinig betaald personeel hebben en geen vennootschapsbelasting betalen waardoor enig voordeel in de vorm van een terugsluis deze doelgroep niet bereikt.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Evaluatie van de teruggaafregeling energiebelasting voor kerken en non-profit organisaties, FIN, 2005. Kamerstukken II 2005-2006, 30 375, nr. 2, bijlage 12. Deze regeling is tevens geëvalueerd in de Brede heroverwegingen 1. Energie en Klimaat, 2010. De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst t/m 2018.
Regeling:
EB Teruggaaf energie-intensieve industrie
Beschrijving:
Teruggaaf van energiebelasting voor het elektriciteitsgebruik boven de 10 miljoen kWh voor energie-intensieve bedrijven die deelnemen aan een convenant ter verbetering van de energie-efficiëntie.
Doelstelling:
Primair maakt de regeling deel uit van de beleidsarme implementatie van de Richtlijn Energiebelastingen per 2004. Secundair wordt deelname aan een convenant ter verbetering van de energie-efficiëntie bevorderd.
Ministerie:
EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst t/m 2018.
Regeling:
EB Verlaagd tarief lokaal opgewekte duurzame energie
Beschrijving:
Leden van coöperaties en Verenigingen van Eigenaren waar collectief duurzame energie wordt opgewekt komen in aanmerking voor een belastingkorting van 9,789 eurocent per kWh. De regeling geldt voor kleinverbruikers die in dezelfde postcoderoos wonen als waar de productie-installatie zich bevindt. De opgewekte duurzame energie wordt geleverd aan de energiemaatschappij, die de korting toepast op de energiebelasting over de elektriciteit die de leden geleverd krijgen van het net. De korting is gelijk aan het tarief energiebelasting dat drukt op die elektriciteit. Dit leidt er toe dat een lid geen energiebelasting betaalt over zijn energieverbruik van het net voor zover daar aan hem toe te rekenen duurzame opgewekte elektriciteit tegenover staat.
Doelstelling:
Het stimuleren van lokale duurzame opwekking van elektriciteit door particuliere kleinverbruikers.
Ministerie:
EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.
Evaluatie:
Evaluatie Regeling verlaagd tarief, Kwink, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 31 239, nr. 287. Geen volgende evaluatie beoogd, vanwege voorgenomen afschaffing van de regeling.
Ramingsgrond:
Geen aangiftecijfers beschikbaar, dus het budgettaire belang wordt voor alle jaren geraamd aan de hand van inschattingen in het evaluatierapport van Kwink uit 2018 en rekenveronderstellingen.
Regeling:
EB Salderingsregeling
Beschrijving:
De salderingsregeling in de energiebelasting geldt voor kleinverbruikers die duurzame energie opwekken, bijvoorbeeld met zonnepanelen. Per kalenderjaar wordt de van het net afgenomen elektriciteit weggestreept tegen de teruggeleverde elektriciteit. Voor salderen is de bovengrens het eigen jaarlijkse verbruik. Voor de geproduceerde elektriciteit boven het eigen verbruik ontvangt de kleinverbruiker van zijn energieleverancier een terugleververgoeding.
Doelstelling:
Stimuleren van energieopwekking middels zonnepanelen en het in overeenstemming brengen van de toepassing van energiebelasting met de praktijk van terugdraaimeters.
Ministerie:
EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.
Evaluatie:
De historische impact van salderen, PwC, 2017. Kamerstukken II 2016-2017, 31 239, nr. 251. Geen volgende evaluatie beoogd, vanwege voorgenomen afschaffing van de regeling.
Ramingsgrond:
Cijfers ECN over elektriciteitsproductie uit zon-PV in huishoudens (NEV 2018).
Regeling:
EB en kolenbelasting Vrijstellingen voor energie-intensieve processen
Beschrijving:
Deze post omvat de vrijstelling voor verbruik van aardgas voor metallurgische en mineralogische procedés in de energiebelasting, de vrijstelling voor verbruik van elektriciteit voor metallurgische en elektrolytische processen en chemische reductie in de energiebelasting en de vrijstellingen voor duaal verbruik van kolen en elektriciteit
Doelstelling:
Beschermen van internationale concurrentiepositie.
Ministerie:
EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
Cijfers CBS over energieverbruik t/m 2017. Raming 2018-2020 gebaseerd op cijfers uit NEV 2018.
Regeling:
EB Belastingvermindering per aansluiting
Beschrijving:
Per elektriciteitsaansluiting geldt een belastingvermindering. Deze wordt per 2020 verhoogd naar € 435,68 (exclusief btw). De vermindering geldt alleen voor onroerende zaken met verblijfsfunctie (zoals een huis of kantoor).
Doelstelling:
Ondersteunen van de basisbehoefte aan energie en ter compensatie van de invoering van het capaciteitstarief (een vast tarief voor transport van elektriciteit in plaats van een tarief per kWh).
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
De regeling is onderdeel van het beleid rond de energierekening in den brede en wordt niet afzonderlijk geëvalueerd.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst t/m 2018.
Regeling:
EB Stadsverwarmingsregeling
Beschrijving:
De stadsverwarmingsregeling geldt voor installaties voor stadsverwarming die grotendeels gebruik maken van restwarmte. De stadsverwarmingsregeling regelt dat het degressieve tarief in de energiebelasting van toepassing is op het aardgas dat wordt gebruikt voor deze installaties voor stadsverwarming. Zonder de regeling zou dat aardgas worden belast tegen het (hogere) blokverwarmingstarief.
Doelstelling:
Stimuleren van nuttige inzet restwarmte.
Ministerie:
EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
EB en kolenbelasting Inputvrijstelling
Beschrijving:
Aardgas of kolen die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minstens 30% en een elektrisch vermogen van tenminste 60 kilowatt zijn vrijgesteld van energie- en kolenbelasting. De gedachte hierachter is dat de opgewekte elektriciteit bij levering is belast met energiebelasting.
Doelstelling:
Voorkomen van dubbele energiebelasting. Opgewekte elektriciteit bij levering is belast met energiebelasting.
Ministerie:
EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
EB Verlaagd tarief openbare laadpalen
Beschrijving:
Voor elektriciteit geleverd aan laadpalen met een zelfstandige aansluiting geldt over de eerste 10.000 kWh tijdelijk het lagere tarief van de tweede schijf in plaats van het hogere reguliere tarief van de eerste schijf. Het verlaagde tarief zal vier jaar van toepassing zijn, van 2017 tot en met 2020. Verder geldt een nihiltarief voor de elektriciteit voor laadpalen met een zelfstandige aansluiting op het distributienet in de Wet opslag duurzame energie voor de periode van 2017 tot en met 2020.
Doelstelling:
De businesscase voor openbare laadpalen verbeteren.
Ministerie:
EZK, artikel 4: Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering.
Evaluatie:
Geen evaluatie beoogd, vanwege beoogde afschaffing in 2020.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Omzetbelasting (BTW)
Regeling:
BTW Verlaagd tarief voedingsmiddelen en water
Beschrijving:
In plaats van het algemene btw-tarief van 21% geldt voor bepaalde leveringen en diensten met betrekking tot water en de levering van voedingsmiddelen die voldoen aan de eisen van de Warenwetgeving, inclusief niet-alcolhoudende dranken, het verlaagde btw-tarief van 9%. Tot en met 2018 bedroeg het verlaagde tarief 6%.
Doelstelling:
Ondersteunen van de basisbehoefte aan voeding en water.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2023-2026.
Ramingsgrond:
Bestedingscijfers CBS t/m 2016 definitief, 2017 en 2018 voorlopig.
Regeling:
BTW Verlaagd tarief geneesmiddelen en hulpmiddelen
Beschrijving:
In plaats van het algemene btw-tarief van 21% geldt voor leveringen van geneesmiddelen die voldoen aan de definitie uit de Geneesmiddelenwet, voorbehoedsmiddelen, infusievloeistoffen en voor geneeskundige doeleinden bestemde inhalatiegassen het lage btw-tarief van 9%. Ook geldt voor specifiek genoemde medische hulpmiddelen het lage btw-tarief van 9%. Tot en met 2018 bedroeg het verlaagde tarief 6%.
Doelstelling:
Ondersteunen van de basisbehoefte aan zorg.
Ministerie:
VWS, Financieel Beeld Zorg.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2023-2026.
Ramingsgrond:
Bestedingscijfers CBS t/m 2016 definitief, 2017 en 2018 voorlopig.
Regeling:
BTW Verlaagd tarief culturele goederen en diensten
Beschrijving:
In plaats van het algemene btw-tarief van 21% geldt voor leveringen van specifieke culturele goederen of diensten het verlaagde btw-tarief van 9%. Het gaat bijvoorbeeld om de levering en verhuur van boeken, tijdschriften, week- en dagbladen en kunstvoorwerpen en toegangverlening tot musea, kermissen, attractieparken, sportwedstrijden en -accommodatie, circussen, bioscopen, theaters, concerten, e.d. Vanaf 2020 vallen ook bepaalde digitale publicaties onder het verlaagde tarief. Tot en met 2018 bedroeg het verlaagde tarief 6%.
Doelstelling:
Bevorderen van cultuur, kennisvermeerdering, recreatie en sport c.q. ondersteuning van de desbetreffende sectoren.
Ministerie:
OCW, artikel 14: Cultuur.
Evaluatie:
Evaluatie van de verhoging van het btw-tarief op podiumkunsten, OCW, 2014. Kamerstukken I 2013-2014, 33 752 M. Het verlaagde tarief voor fysieke en digitale uitgaven (boeken, kranten, e.d.) wordt in 2023 geëvalueerd.
Ramingsgrond:
Bestedingscijfers CBS t/m 2016 definitief, 2017 en 2018 voorlopig.
Regeling:
BTW Verlaagd tarief arbeidsintensieve diensten
Beschrijving:
In plaats van het algemene btw-tarief van 21% geldt voor bepaalde arbeidsintensieve diensten het verlaagde btw-tarief van 9%. Het gaat om de diensten van kappers, fietsenmakers, schoenmakers, kleermakers en schoonmakers van woningen. Het verlaagde btw-tarief geldt tevens voor het schilderen, stukadoren, isoleren en behangen van woningen ouder dan twee jaar. Tot en met 2018 bedroeg het verlaagde tarief 6%.
Doelstelling:
Bevorderen van werkgelegenheid in de desbetreffende sectoren, aanpakken problemen op de woningmarkt en bestrijding van het zwarte circuit.
Ministerie:
SZW, artikel 1: Arbeidsmarkt.
Evaluatie:
Monitor effecten btw-verlaging arbeidsintensieve diensten, Research voor Beleid, 2002. Contra-expertise effecten btw-verlaging arbeidsintensieve diensten, CPB, 2003. Kamerstukken II 2002-2003, 28 600 IXB, nr. 24. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2023-2026.
Ramingsgrond:
Bestedingscijfers CBS t/m 2016 definitief, 2017 en 2018 voorlopig.
Regeling:
BTW Verlaagd tarief overig
Beschrijving:
In plaats van het algemene btw-tarief van 21% geldt voor bepaalde goederen en diensten het verlaagde btw-tarief van 9%. Deze categorie «overig» ziet onder andere op de sierteelt, het vervoer van personen en logiesverstrekking. Tot en met 2018 bedroeg het verlaagde tarief 6%.
Doelstelling:
Bevorderen van werkgelegenheid in de desbetreffende sectoren.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Beleidsevaluatie btw-regeling sierteeltproducten, LEI, 2007. Kamerstukken II 2007-2008, 31 200 XIV, nr. 157. De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2023-2026.
Ramingsgrond:
Bestedingscijfers CBS t/m 2016 definitief, 2017 en 2018 voorlopig.
Regeling:
BTW Kleineondernemersregeling
Beschrijving:
De huidige Kleineondernemersregeling (KOR) bestaat uit twee onderdelen: een degressieve belastingvermindering indien de verschuldigde omzetbelasting niet meer bedraagt dan € 1.883, en een mogelijke ontheffing van bepaalde administratieve verplichtingen indien de verschuldigde omzetbelasting niet meer bedraagt dan € 1.345. Per 1 januari 2020 treedt de nieuwe KOR in werking. Deze kent een facultatieve vrijstelling van omzetbelasting bij een omzet van maximaal € 20.000. De kleine ondernemers die hiervoor kiezen zijn ontheven van het doen van btw-aangifte en de daarbij horende administratieve verplichtingen.
Doelstelling:
Stimuleren en ondersteunen van kleine ondernemers en verminderen van administratieve lasten.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd minstens een jaar na inwerkingtreding van de gewijzigde kleineondernemersregeling.
Ramingsgrond:
Cijfers btw-aangifte en aanvullende informatie van de Belastingdienst t/m 2018.
Regeling:
BTW Vrijstelling sportclubs
Beschrijving:
Vrijgesteld zijn de diensten van niet-winstbeogende organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen. Het gaat met name om contributie en lesgelden. Deze vrijstelling is binnen de Europese Unie verplicht. Per 2019 wordt de sportvrijstelling verruimd zodat deze ook van toepassing is op sportgerelateerde prestaties door niet-winstbeogende
sportorganisaties aan niet-leden, zoals het ter beschikking stellen van sportaccommodaties.
Doelstelling:
Stimuleren c.q. ondersteunen van sportclubs en verminderen van administratieve lasten.
Ministerie:
VWS, artikel 6: Sport en bewegen.
Evaluatie:
Geen evaluatie beoogd. De regeling is verplicht door de Europese Commissie in de btw-richtlijn. Het is derhalve niet doelmatig om te evalueren.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
BTW Vrijstelling post
Beschrijving:
Vrijgesteld zijn diensten met betrekking tot de levering van brieven tot een bepaald gewicht, bedoeld in artikel 16 van de Postwet 2009. De vrijstelling geldt alleen voor een verlener van de universele postdienst. Binnen de Europees Unie is een vrijstelling voor openbare postdiensten verplicht.
Doelstelling:
Voorkomen van administratieve lasten.
Ministerie:
EZK, artikel 1: Goed functionerende economie en markten.
Evaluatie:
Geen evaluatie beoogd. De regeling is verplicht door de Europese Commissie in de btw-richtlijn. Het is derhalve niet doelmatig om te evalueren.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
BTW Vrijstelling vakbonden, werkgeversorganisaties, politieke partijen, kerken
Beschrijving:
Vrijgesteld zijn de diensten en daarmee nauw samenhangende leveringen door werkgevers- en werknemersorganisaties, alsmede door organisaties van politieke, godsdienstige, vaderlandslievende, levensbeschouwelijke of liefdadige aard aan hun leden tegen een statutair vastgestelde contributie. Deze vrijstelling is binnen de Europese Unie verplicht.
Doelstelling:
Stimuleren of ondersteunen van hierboven bedoelde organisaties en instellingen en verminderen van administratieve lasten.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Geen evaluatie beoogd. De regeling is verplicht door de Europese Commissie in de btw-richtlijn. Het is derhalve niet doelmatig om te evalueren.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
BTW Vrijstelling fondswerving
Beschrijving:
Deze regeling voorziet in een vrijstelling voor bijkomstige activiteiten van reeds vrijgestelde organisaties. Het gaat met name om activiteiten die zij ontplooien ter verwerving van de benodigde middelen voor hun vrijgestelde doelstelling. Om te waarborgen dat deze prestaties geen ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen veroorzaken, is de vrijstelling beperkt tot omzetgrenzen van € 68.067 per jaar voor leveringen en € 22.689 per jaar voor diensten (€ 50.000 voor sportorganisaties).
Doelstelling:
Stimuleren of ondersteunen van bedoelde organisaties en instellingen en verminderen van administratieve lasten.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Geen evaluatie beoogd. De regeling is verplicht door de Europese Commissie in de btw-richtlijn. Het is derhalve niet doelmatig om te evalueren.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
BTW Vrijstellingen medische zorg
Beschrijving:
Vrijgesteld van btw zijn medische handelingen die gericht zijn op de persoonlijke gezondheidskundige verzorging van de mens, alsmede voor de zorg verleend door instellingen waar men is opgenomen en de zorg op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet.
Doelstelling:
Ondersteunen van de basisbehoefte aan medische zorg.
Ministerie:
VWS, Financieel Beeld Zorg.
Evaluatie:
Geen evaluatie beoogd. De regeling is verplicht door de Europese Commissie in de btw-richtlijn. Het is derhalve niet doelmatig om te evalueren.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
BTW Vrijstelling componisten, schrijvers en journalisten
Beschrijving:
Vrijgesteld van btw zijn diensten die naar hun aard diensten zijn door een journalist, schrijver of componist.
Doelstelling:
Stimuleren of ondersteunen van bedoelde organisaties en instellingen en verminderen van administratieve lasten.
Ministerie:
OCW, artikel 14: Cultuur.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in de periode 2023-2026.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
BTW Vrijstelling lijkbezorging
Beschrijving:
Leveringen door lijkbezorgers die in een rechtstreeks verband staan met de door hen verrichte kenmerkende en essentiële diensten zijn vrijgesteld van btw.
Doelstelling:
Stimuleren of ondersteunen van bedoelde organisaties en instellingen en verminderen van administratieve lasten.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Geen evaluatie beoogd, vanwege het beperkte budgettaire belang van de regeling.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
BTW Vrijstellingen overig
Beschrijving:
Deze categorie «overig» ziet onder andere op de btw-vrijstelling voor verhuur van onroerende zaken, betalingsverkeer, handelingen inzake waardepapieren, beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen.
Doelstelling:
Diversen, bijvoorbeeld om de moeilijkheden in verband met de vaststelling van de belastbare grondslag te verhelpen of omdat het elders belast is.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Geen evaluatie beoogd. De regelingen zijn verplicht door de Europese Commissie in de btw-richtlijn. Het is derhalve niet doelmatig om te evalueren.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Auto
Regeling:
BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen
Beschrijving:
Voertuigen met een CO2- uitstoot van 0 gram per kilometer zijn vrijgesteld van BPM. Deze vrijstelling geldt tot 1 januari 2025.
Doelstelling:
Stimuleren van emissievrij rijden.
Ministerie:
IenW, artikel 14: Wegen en verkeersveiligheid.
Evaluatie:
Evaluatie Wet uitwerking Autobrief II, FIN, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 32 800, nr. 44. De regeling zal worden meegenomen in de tussenevaluatie van het Klimaatakkoord in 2022 of 2023 en in de integrale evaluatie in 2024.
Ramingsgrond:
Data over nieuwverkopen van de RDW, cijfers van de Belastingdienst en de publicatie «Mobiliteit in Cijfers Auto’s 2018/19» van de Stichting BOVAG-RAI.
Regeling:
MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen
Beschrijving:
Voor alle voertuigen met een CO2- uitstoot van 0 gram per kilometer geldt in de MRB een nihiltarief. In 2025 geldt een kwarttarief en vanaf 2026 geldt het volle tarief.
Doelstelling:
Stimuleren van emissievrij rijden.
Ministerie:
IenW, artikel 14: Wegen en verkeersveiligheid.
Evaluatie:
Evaluatie Wet uitwerking Autobrief II, FIN, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 32 800, nr. 44. De regeling zal worden meegenomen in de tussenevaluatie van het Klimaatakkoord in 2022 of 2023 en in de integrale evaluatie in 2024.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst over juni t/m 2019. De raming van het jaarlijkse budgettaire belang is afgeleid van de cijfers voor de maand juni.
Regeling:
IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto's
Beschrijving:
Bij privégebruik van een auto van de zaak geldt voor nieuwe auto’s vanaf 2017 een bijtelling in de loon- en/of inkomstenbelasting van 22% van de catalogusprijs. Bij privégebruik van een nulemissieauto van de zaak geldt in 2017 en 2018 een korting van 18% op de bijtelling. Hierdoor komt de bijtelling voor nulemissieauto’s in feite uit op 4%. In 2019 is de korting van 18% gemaximeerd op € 9.000. Vanaf 2020 wordt het kortingspercentage en het maximum afgebouwd. Vanaf 2026 verdwijnt de korting op de bijtelling.
Doelstelling:
Stimulering van emissievrij rijden.
Ministerie:
IenW, artikel 14: Wegen en verkeersveiligheid.
Evaluatie:
Evaluatie Wet uitwerking Autobrief II, FIN, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 32 800, nr. 44. De regeling zal worden meegenomen in de tussenevaluatie van het Klimaatakkoord in 2022 of 2023 en in de integrale evaluatie in 2024.
Ramingsgrond:
Data over nieuwverkopen van de RDW, de publicatie «Mobiliteit in Cijfers Auto’s 2018/19» van de Stichting BOVAG-RAI en data van de Belastingdienst over de bijtelling.
Regeling:
IB/LB Korting op de bijtelling voor zuinige auto's (overgangsrecht)
Beschrijving:
Bij privégebruik van een auto van de zaak geldt voor auto’s van voor 2017 een bijtelling in de loon- en/of inkomstenbelasting van 25% van de catalogusprijs. Bij auto’s met lagere CO2- uitstoot dan bepaalde grenzen kan in 2017 en latere jaren door overgangsrecht een korting op de bijtelling van toepassing zijn.
Doelstelling:
Bevorderen van het gebruik van milieuvriendelijke auto’s.
Ministerie:
IenW, artikel 14: Wegen en verkeersveiligheid.
Evaluatie:
Evaluatie Wet uitwerking Autobrief II, FIN, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 32 800, nr. 44. De regeling zal worden meegenomen in de tussenevaluatie van het Klimaatakkoord in 2022 of 2023 en in de integrale evaluatie in 2024.
Ramingsgrond:
Data over nieuwverkopen van de RDW, de publicatie «Mobiliteit in Cijfers Auto’s 2018/19» van de Stichting BOVAG-RAI en data van de Belastingdienst over de bijtelling.
Regeling:
BPM Teruggaaf en MRB Vrijstelling taxi's en openbaar vervoer
Beschrijving:
Teruggaaf van belasting wordt onder voorwaarden verleend voor personenauto’s die zijn bestemd om geheel of nagenoeg geheel te worden gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer. De BPM-teruggaaf voor taxi's wordt afgeschaft vanaf 2020.
Doelstelling:
Stimuleren van het gebruik van openbaar vervoer en taxivervoer.
Ministerie:
IenW, artikel 16: Openbaar Vervoer en Spoor.
Evaluatie:
Evaluatierapport Openbaar vervoer en taxivervoer in de MRB en BPM, IenM, 2006. Kamerstukken II 2005-2006, 30 300 IXB, nr. 32. De voor 2018 geplande evaluatie is vervallen vanwege de voorgenomen afschaffing van de BPM-teruggaaf per 2020. De evaluatie van de MRB-vrijstelling taxi’s en openbaar vervoer is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst t/m 2018.
Regeling:
BPM Teruggaaf en MRB Vrijstelling diverse voertuigen
Beschrijving:
In de BPM en MRB geldt voor diverse voertuigen een vrijstelling of teruggaafregeling. In de MRB betreft dit (voertuigen voor) politie, defensie, brandweer, ambulance, vervoer van een stoffelijk overschot, dierenambulances, vuilniswagens, aftrek voor het gewicht van een voor rolstoelinstallatie en voertuigen waar gewoonlijk slechts over een geringe afstand van de weg gebruikt gemaakt wordt. In de BPM betreft het (voertuigen voor) politie, defensie, brandweer, ambulance, vervoer van een stoffelijk overschot, dierenambulances, invalidenwagens en vervoer van rolstoelgebruikers in groepsverband.
Doelstelling:
Deze regelingen kennen diverse doelstellingen, waaronder het dienen van het algemeen belang.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Het beperkte en ondergeschikte gebruik van de weg in de MRB, FIN, 2007. Kamerstukken II 2006-2007, 30 800 IXB, nr. 17. De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst t/m 2018.
Regeling:
BPM Vrijstelling bestelauto ondernemers
Beschrijving:
Voor ondernemers die een bestelauto meer dan bijkomstig (meer dan 10% van het totale gebruik van de bestelauto) in het kader van hun onderneming gebruiken, geldt een vrijstelling van BPM.
Doelstelling:
Stimulering ondernemerschap.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
MRB Verlaagd tarief bestelauto ondernemers
Beschrijving:
Voor ondernemers die een bestelauto meer dan bijkomstig (meer dan 10% van het totale gebruik van de bestelauto) in het kader van hun onderneming gebruiken, geldt een verlaagd tarief in de MRB. Dit tarief wordt van 2021 tot en met 2024 jaarlijks met gemiddeld € 24 verhoogd en in 2025 met gemiddeld € 24 verlaagd.
Doelstelling:
Stimulering ondernemerschap.
Ministerie:
EZK, artikel 2: Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst over juni t/m 2019. De raming van het jaarlijkse budgettaire belang is afgeleid van de cijfers voor de maand juni.
Regeling:
MRB Verlaagd tarief bestelauto gehandicapten
Beschrijving:
Een verlaagd MRB-tarief is van toepassing op een bestelauto die wordt gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine van het voertuig en voor het gelijktijdig vervoeren van een niet-opvouwbare rolstoel van die persoon.
Doelstelling:
Tegemoetkoming voor gehandicapten.
Ministerie:
VWS, Financieel Beeld Zorg.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst over juni t/m 2019. De raming van het jaarlijkse budgettaire belang is afgeleid van de cijfers voor de maand juni.
Regeling:
MRB Vrijstelling motorrijtuigen ouder dan 40 jaar
Beschrijving:
Motorrijtuigen van 40 jaar en ouder zijn vrijgesteld van MRB.
Doelstelling:
Stimulering behoud van mobiel historisch erfgoed.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Budgettaire opbrengst van de oldtimermaatregel, FIN, 2015. Kamerstukken II 2014-2015, 34 002, nr. 100. De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst t/m 2018.
Regeling:
MRB Overgangsregeling motorrijtuigen vanaf bouwjaar 1988
Beschrijving:
Voor personen- en bestelauto’s rijdend op benzine, motorrijwielen, bussen en vrachtauto’s die op 1 januari 2014 26 jaar of ouder zijn maar nog geen 40 jaar, geldt een kwarttarief met een maximum van € 124 onder de voorwaarde dat er in de maanden januari, februari en december niet van de openbare weg gebruik wordt gemaakt.
Doelstelling:
Behouden van cultureel rijdend erfgoed in deze leeftijdsgroep waarmee niet dagelijks gebruik wordt gemaakt van de weg.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Budgettaire opbrengst van de oldtimermaatregel, FIN, 2015. Kamerstukken II 2014-2015, 34 002, nr. 100. De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst t/m 2018.
Regeling:
MRB Kwarttarieven
Beschrijving:
Voor kampeerauto’s, voertuigen voor particulier paardenvervoer, kermis- en circusvoertuigen, rijdende werktuigen en rijdende werkplaatsen geldt een kwarttarief in de MRB. Het overgrote deel hiervan betreft kampeerauto’s.
Doelstelling:
Ontzien van voertuigen waarmee beperkt gebruik wordt gemaakt van de weg.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Het beperkte en ondergeschikte gebruik van de weg in de MRB, FIN, 2007. Kamerstukken II 2006-2007, 30 800 IXB, nr. 17. De volgende evaluatie is beoogd in 2020.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst over juni t/m 2019. De raming van het jaarlijkse budgettaire belang is afgeleid van de cijfers voor de maand juni.
Regeling:
MRB Halftarief plug-in hybride auto’s
Beschrijving:
Voor auto’s met een CO2- uitstoot van meer dan 0 gram per kilometer maar minder dan 50 gram per kilometer geldt een halftarief in de MRB. In 2025 wordt het tarief verhoogd naar een driekwarttarief en vanaf 2026 geldt het volle tarief.
Doelstelling:
Stimuleren gebruik plug-in hybride auto.
Ministerie:
IenW, artikel 14: Wegen en verkeersveiligheid.
Evaluatie:
Evaluatie Wet uitwerking Autobrief II, FIN, 2018. Kamerstukken II 2017-2018, 32 800, nr. 44. De regeling zal worden meegenomen in de tussenevaluatie van het Klimaatakkoord in 2022 of 2023 en in de integrale evaluatie in 2024.
Ramingsgrond:
Cijfers Belastingdienst over juni t/m 2019. De raming van het jaarlijkse budgettaire belang is afgeleid van de cijfers voor de maand juni.
Assurantiebelasting
Regeling:
ASB Vrijstelling Brede Weersverzekering
Beschrijving:
De brede weersverzekering is een instrument voor agrariërs om weerrisico’s af te dekken. Deze verzekering wordt met ingang van 2020 vrijgesteld van assurantiebelasting.
Doelstelling:
Met de introductie van de vrijstelling van assurantiebelasting wordt beoogd de deelname van agrariërs aan de brede weersverzekering te stimuleren.
Ministerie:
LNV, artikel 11: Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens.
Evaluatie:
De volgende evaluatie is beoogd in 2023, als onderdeel van de beleidsevaluatie Brede Weersverzekering.
Ramingsgrond:
Expertraming subsidiebenutting voor de premie brede weersverzekering.
Accijns
Regeling:
Accijns Vrijstelling communautaire wateren
Beschrijving:
Op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel c, van Richtlijn 2003/96/EG i moet voor leveringen van motorbrandstof aan de commerciële zeescheepvaart vrijstelling van accijns worden verleend. Op grond van een internationaal verdrag, de Akte van Mannheim, moet vrijstelling van accijns ook worden verleend voor motorbrandstof voor de commerciële scheepvaart op de binnenwateren van de verdragslanden. Accijns is alleen verschuldigd voor zover het verbruik van een accijnsgoed in Nederland plaatsvindt. Omdat het overgrote deel van de motorbrandstof voor de zeescheepvaart niet in Nederland wordt verbruikt, zou hierover sowieso geen accijns verschuldigd zijn. Indien wel accijns zou zijn betaald, wordt op verzoek teruggaaf hiervan verleend.
Doelstelling:
Voorkomen van verstoring van de internationale concurrentieverhoudingen veroorzaakt door accijnzen op brandstof voor vaartuigen.
Ministerie:
IenW, artikel 18: Scheepvaart en Havens.
Evaluatie:
Evaluatierapport Belastinguitgaven op het terrein van de accijnzen, FIN, 2008. Kamerstukken II 2007-2008, 31 200 IXB, nr. 18. Geen evaluatie beoogd. De regeling komt voort uit internationale verdragen, dus het is niet doelmatig om te evalueren.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
Accijns Vrijstelling luchtvaartuigen
Beschrijving:
Op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van Richtlijn 2003/96/EG i en internationale verdragen moet voor motorbrandstof voor de commerciële luchtvaart vrijstelling van accijns worden verleend. Binnenlandse vluchten kunnen wel worden belast, hetgeen in Nederland in de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2012 ook gebeurde.
Doelstelling:
Voorkomen van verstoring van de internationale concurrentieverhoudingen veroorzaakt door accijnzen op brandstof voor luchtvaartuigen.
Ministerie:
IenW, artikel 17: Luchtvaart.
Evaluatie:
Evaluatierapport Belastinguitgaven op het terrein van de accijnzen, FIN, 2008. Kamerstukken II 2007-2008, 31 200 IXB, nr. 18. Geen evaluatie beoogd. De regeling komt voort uit internationale verdragen, dus het is niet doelmatig om te evalueren.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Regeling:
Accijnzen overige regelingen
Beschrijving:
Overige regelingen die de accijns verminderen, zoals het verlaagd tarief voor kleine brouwerijen en teruggaafregelingen voor LNG en LPG.
Doelstelling:
Verschilt per regeling.
Ministerie:
FIN, artikel 1: Belastingen.
Evaluatie:
Evaluatie teruggaafregeling LNG in de accijnzen, Ecorys, 2018. Kamerstukken II 2018-2019, 32 800, nr. 45. Geen volgende evaluatie beoogd, vanwege het beperkte budgettaire belang van de regeling.
Ramingsgrond:
n.v.t.
Afkortingen
ASB
Assurantiebelasting
BPM
Belasting van personenauto’s en motorrijwielen
BTW
Belasting over de toegevoegde waarde
EB
Energiebelasting
IB
Inkomstenbelasting
LB
Loonbelasting
MIMOSI
Microsimulatiemodel van het Centraal Planbureau (CPB)
MRB
Motorrijtuigenbelasting
OVB
Overdrachtsbelasting
VPB
Vennootschapsbelasting
11 NORMERINGSSYSTEMATIEK GEMEENTEFONDS EN PROVINCIEFONDS
Uitgangspunten
Gemeenten en provincies beschikken over verschillende inkomstenbronnen om de uitgaven voor hun taken te financieren. Eén van de belangrijkste inkomstenbronnen voor decentrale overheden is de algemene uitkering uit het Gemeentefonds en het Provinciefonds.
De normeringsystematiek ‘samen trap op, samen trap af’ bestaat sinds 1994 en bewerkstelligt een evenredig, actuele, inzichtelijke en beheersbare indexatie van het Gemeentefonds en Provinciefonds. Het betreft één integrale indexatie voor zowel loon-, prijs- als volumeontwikkelingen. Beleidsintensiveringen, ombuigingen, mee- en tegenvallers en nominale ontwikkelingen op de Rijksbegroting hebben via de normeringsystematiek direct invloed op de omvang van de fondsen (‘samen de trap op, samen de trap af’). De jaarlijkse toe- en afname van het Gemeentefonds en het Provinciefonds die voortvloeit uit de koppeling aan de Rijksuitgaven wordt het accres genoemd.
Doel van de normeringsystematiek is dat budgettaire lusten of lasten op rijksniveau evenredig worden door vertaald naar de ontwikkeling van de fondsen voor decentrale overheden. De evenredigheid, is met de keuzes uit het Regeerakkoord Rutte III, met in gang van 2018 versterkt, door een koppeling in de normeringssystematiek aan de totale rijksuitgaven. Deze bredere basis zorgt voor meer stabiliteit in de accresontwikkeling. Immers, verschuivingen tussen de verschillende budgettaire deelplafonds hebben niet langer effect op de accresontwikkeling.
Actualiteiten
Sinds Miljoenennota 2019 hebben zich een aantal zaken voorgedaan in de accresontwikkeling. Bij de afrekening van 2018 bleek dat de onderuitputting bij het Rijk voor een negatief effect zorgde op het accres. Dit effect was enkeljarig voor 2019. In het voorjaar heeft het CPB de raming voor de loon- en prijsontwikkeling naar beneden bijgesteld. Voor het accres betekent dit een negatieve bijstelling. Hier staan ook lagere uitgaven voor gemeenten en provincies tegenover. De vertraagde investeringen uit het Regeerakkoord bij de departementen Defensie en Infrastructuur en Waterstaat zorgen in de accresontwikkeling het accres voor een negatief effect in eerdere jaren en een positief effect in latere jaren. Daarnaast zorgen het Pensioenakkoord en het woningmarktpakket voor een positieve bijstelling van het accres.
Presentatie en berekening van de accresontwikkeling
Bij de bepaling van de omvang van accresrelevante uitgaven (aru) vormen de netto uitgaven van het Rijk onder het uitgavenplafond het startpunt. Netto wil zeggen dat de Rijksuitgaven worden gesaldeerd met de niet-belastingontvangsten. Op de netto uitgaven onder het uitgavenplafond (A) worden correcties (B) doorgevoerd voor verschillende posten zoals het Gemeentefonds en Provinciefonds zelf. Het saldo (C) geeft de accresrelevante uitgaven (aru) en vormt de basis voor de accresberekening. Het accres (G) is vervolgens het product van de grondslag (E en H) en de aru in procenten (D).
Tabel 11.1 Normeringssystematiek Gemeentefonds en Provinciefonds
(in miljoenen euro, tenzij anders aangegeven)
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Uitgaven Rijksbegroting
138.184
143.546
147.008
149.922
153.537
156.833
Uitgaven Sociale zekerheid
80.928
85.204
87.847
90.257
93.153
96.309
Uitgaven Zorg
70.180
73.443
77.154
80.692
85.047
89.566
-
A)Netto uitgaven onder uitgavenplafond
289.291
302.194
312.010
320.871
331.738
342.708
-
B)Correcties
‒ 42.593
‒ 44.016
‒ 45.322
‒ 46.095
‒ 47.396
‒ 48.658
w.v. Gemeentefonds, Provinciefonds en BTW-Compensatiefonds
‒ 32.626
‒ 33.538
‒ 34.414
‒ 34.971
‒ 36.042
‒ 37.119
w.v. overige Rijksbijdragen aan gemeenten en provincies
‒ 10.550
‒ 10.587
‒ 10.687
‒ 10.793
‒ 10.897
‒ 11.006
w.v. overboekingen met GF, PF en BCF
919
399
390
244
50
13
w.v. financieringsverschuivingen
‒ 174
36
‒ 161
‒ 163
‒ 163
‒ 165
w.v. overige correcties
‒ 162
‒ 326
‒ 451
‒ 412
‒ 344
‒ 382
-
C)Accresrelevante uitgaven (aru) = A+B
246.699
258.177
266.687
274.776
284.342
294.050
-
D)Ontwikkeling aru (%) = (Ct - Ct-1)/Ct-1
6,06%
4,65%
3,30%
3,03%
3,48%
3,41%
Gemeentefonds
-
E)Grondslag (t-1)
17.633
26.736
27.387
28.173
28.576
29.434
-
F)Accres (= E * D)
1.068
1.244
903
855
995
1.005
-
G)accres cumulatief
1.068
2.312
3.215
4.069
5.064
6.069
Provinciefonds
-
H)Grondslag (t-1)
2.454
2.463
2.480
2.448
2.489
2.566
-
I)Accres (= H * D)
149
115
82
74
87
88
-
J)accres cumulatief
149
263
345
419
506
594
Tabel 11.2 Accrestranches Gemeentefonds
(in miljoenen euro)
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Tranche 2019
1068
1068
1068
1068
1068
1068
Tranche 2020
1244
1244
1244
1244
1244
Tranche 2021
903
903
903
903
Tranche 2022
855
855
855
Tranche 2023
995
995
Tranche 2024
1005
Cumulatief accres Gemeentefonds (reeks G)
1068
2312
3215
4069
5064
6069
Tabel 11.3 Accrestranches Provinciefonds
(in miljoenen euro)
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Tranche 2019
149
149
149
149
149
149
Tranche 2020
115
115
115
115
115
Tranche 2021
82
82
82
82
Tranche 2022
74
74
74
Tranche 2023
87
87
Tranche 2024
88
Cumulatief accres Gemeentefonds (reeks G)
149
263
345
419
506
594
Bepaling accresrelevante uitgaven (aru)
Om de aru te berekenen wordt uitgegaan van de netto Rijksuitgaven onder het uitgavenplafond inclusief drie type correcties:
-
-
-
1.Rijksuitgaven aan gemeenten en provincies
Uitgaven onder het uitgavenplafond die het Rijk overmaakt naar gemeenten en provincies worden uit de aru gecorrigeerd. Deze overdrachten zijn immers bestemd voor de financiering van uitgaven door gemeenten en provincies zelf en maken derhalve geen onderdeel uit van de rijksuitgaven waarop de trap-op-trap-af van toepassing is. Het corrigeren van de overdrachten is ook nodig om een onbedoelde doorwerking van accres op accres in hetzelfde jaar te voorkomen. Rijksuitgaven die op deze wijze gecorrigeerd worden zijn onder andere de algemene-, decentralisatie- en integratie-uitkeringen van het Gemeentefonds en Provinciefonds, de uitgaven van het Btw-compensatiefonds, de bijstand en de integratie uitkering sociaal domein.
-
-
-
-
2.Uitgavenmutaties in de WW als gevolg van conjunctuur
In de begrotingsregels van het kabinet Rutte III is afgesproken dat gedurende de regeerperiode het uitgavenplafond gecorrigeerd wordt voor mutaties in de WW-uitgaven als gevolg van de conjunctuur. Het Rijk hoeft zodoende mee- en tegenvallers in de WW uitgaven als gevolg van conjunctuur niet op te vangen binnen het uitgavenplafond en zijn om deze reden ook niet accresrelevant.
-
-
-
-
3.Financieringsverschuivingen gedurende de kabinetsperiode
Financieringsverschuivingen zijn verschuivingen van geldstromen binnen het Rijk die niet tot meer of minder bestedingsruimte van het Rijk leiden, maar zonder correctie wel effect zouden hebben op het accres. Dit zijn dus schuiven tussen accresrelevante uitgaven en niet-accresrelevante uitgaven. Bij een schuif is per saldo geen sprake van meer of minder uitgaven op rijksniveau, maar is alleen sprake van een andere financieringsbron. Denk bijvoorbeeld aan overhevelingen van departementale begrotingen naar het Gemeentefonds en Provinciefonds en financieringsverschuivingen tussen de inkomsten- en de uitgavenkant.
-
Grondslag
De normeringsystematiek is van toepassing op alle middelen die worden verantwoord onder het Gemeentefonds en Provinciefonds en vallen onder het uitgavenplafond Rijksbegroting (voorheen genaamd: uitgavenkader Rijksbegroting in enge-zin). Daarmee is de grondslag waarover de normeringsystematiek wordt uitgekeerd dus breder dan alleen de algemene uitkering van beide fondsen.
Voor de berekening van het accres in jaar t wordt de grondslag van het voorgaande jaar (t-1) genomen. Het accrespercentage in jaar t betreft immers ook de groei van de aru ten opzichte van het voorgaande jaar (t-1). Als de aru met x% stijgen in jaar t groeien het Gemeentefonds en het Provinciefonds via het accres in jaar t ook met x%. Hiermee wordt het principe van trap-op-trap-af gewaarborgd.
Dit heeft tot gevolg dat mutaties in de grondslag altijd met een jaar vertraging doorwerken in de normeringsystematiek. Via taakmutaties kunnen departementen geld toevoegen of onttrekken aan één van beide fondsen, dit werkt door als grondslagmutatie. Uitgangspunt is dat bij taakmutaties geen jaren ontstaan zonder indexatie van deze overgehevelde budgetten. Dat betekent dat bij overheveling van of naar het Gemeentefonds of Provinciefonds het verantwoordelijke departement een reeks overhevelt met indexatie over het lopende jaar.
Het BTW-compensatiefonds
Gemeenten en provincies kunnen de door hen betaalde btw onder voorwaarden terugvragen uit het Btw-compensatiefonds (BCF). Hierdoor speelt btw geen rol meer in de afweging tussen in- of uitbesteden. De bijdrage van het Rijk aan het BCF is geplafonneerd. Dit plafond groeit jaarlijks mee met de uitkomst van de normeringssystematiek. Als er minder geclaimd wordt uit het fonds dan het plafond, dan wordt de ruimte onder het plafond gestort in het Gemeente- en Provinciefonds. Als er meer wordt geclaimd uit het fonds dan het plafond, dan wordt het bedrag boven het plafond teruggevorderd uit het Gemeente- en Provinciefonds. Hierdoor zijn het BCF en het Gemeente- en Provinciefonds communicerende vaten.
Wanneer het Rijk een taak decentraliseert naar een gemeente of provincie, dan wordt er ook een toevoeging gedaan aan het BCF. Hierdoor hebben decentralisaties geen effect op de ruimte onder het plafond van het BCF.
Tabel 11.4 Geraamd plafond BCF
(in duizenden euro)
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Plafond
3.519.703
3.671.278
3.791.793
3.906.157
4.042.143
4.180.137
Grondslag
3.569.421
3.708.459
3.824.075
3.962.612
4.114.792
4.114.792
W.v. overhevelingen i.v.m taakmutaties
8.043
697
201
‒
‒
‒
W.v. accres
‒ 57.761
‒ 37.878
‒ 32.483
‒ 56.455
‒ 72.649
65.345
Uitgaven
3.427.847
3.426.667
3.426.171
3.426.036
3.426.036
3.426.036
W.v. Gemeenten
3.016.105
3.014.557
3.014.448
3.014.448
3.014.448
3.014.448
W.v. Provincies
411.742
412.110
411.723
411.588
411.588
411.588
Ruimte onder plafond
91.856
244.611
365.622
480.121
616.107
754.101
W.v. Gemeenten
80.823
215.193
321.685
422.442
542.091
663.507
W.v. Provincies
11.033
29.418
43.937
57.679
74.016
90.594
12 OVERZICHT RISICOREGELINGEN VAN HET RIJK
Tabellen 12.1, 12.2 en 12.3 geven een totaaloverzicht van directe en indirecte risicoregelingen van het Rijk. Voor details over onderstaande garantiere- gelingen en achterborgstellingen wordt verwezen naar begrotingen en jaarverslagen van de betreffende vakdepartementen
Garanties
Een garantie is een voorwaardelijke, financiële verplichting van het Rijk aan een derde buiten het Rijk, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet. Garantieregelingen worden als verplichting opgenomen in de begroting van het betreffende vakdepartement.
Tabel 12.1 bevat de garantieregelingen van het Rijk. Alle regelingen met een uitstaand risico groter dan 100 miljoen euro zijn weergegeven. Alle regelingen met een uitstaand risico, een risicoplafond en mutaties kleiner dan 100 miljoen euro zijn samengevat in de post «Overig». Het overzicht geeft de stand eind augustus weer. Ontwikkelingen daarna zijn niet in het overzicht opgenomen. Deze worden meegenomen in het overzicht risicoregelingen bij het Financieel Jaarverslag Rijk 2019.
In het overzicht worden achtereenvolgens de begroting (b), het begrotingsartikel (a) en de omschrijving van de garantie weergegeven.
Daarachter staat voor de jaren 2018, 2019 en 2020 het bedrag dat daadwerkelijk als risico is verleend dan wel door de Tweede Kamer is geautoriseerd, genaamd de «uitstaande garanties». Onder de uitstaande garanties vallen ook de garanties die in eerdere jaren zijn verstrekt. In 2019 en 2020 worden garanties verleend en komen garanties te vervallen. Dit is terug te lezen in de kolommen «geraamd te verlenen» en «geraamd te vervallen».
Een garantieregeling van het Rijk kent vrijwel altijd een maximum, het zogenaamde plafond. Dit plafond kan een jaarlijks plafond zijn (per jaar mag een maximaal bedrag aan garanties worden verleend) of een totaalplafond (er mogen nooit meer garanties verleend worden dan het plafond). In tabel 12.1 is onderscheid gemaakt tussen beide soorten plafonds. Bij regelingen waar geen plafond is afgesproken, is het totaalplafond gelijk gesteld aan de uitstaande garanties. Bij internationale organisaties is gekozen het garantieplafond gelijk te stellen aan de uitstaande garanties. Hiervan is sprake bij de Europese garanties (EFSF, EFSM en ESM) en de garanties aan een aantal internationale financiële instellingen.
Tabel 12.1 Garantieregelingen van het Rijk (in miljoenen euro)
b
a
omschrijving
Uitstaande garanties
Geraamd te verlenen
Geraamd te vervallen
Uitstaande garanties
Garantie-plafond
Geraamd te verlenen
Geraamd te vervallen
Uitstaande garanties
Garantie-plafond
Totaal plafond
2018
2019
2019
2019
2019
2020
2020
2020
2020
V
43
IS-Raad van Europa
176,7
176,7
176,7
176,7
VIII
7
Bouwleningen academische ziekenhuizen
163,9
163,9
163,9
176,6
VIII
14
Achterborgovereenkomst NRF
322,7
15,3
15,9
322,1
322,1
380,0
VIII
14
Indemniteitsregeling
288,1
131,3
346,5
72,8
72,8
300,0
IXB
2
Single Resolution Fund
4.163,5
4.163,5
4.163,5
4.163,5
IXB
2
WAKO (kernongevallen)
9.768,9
9.768,9
9.768,9
9.768,9
IXB
3
Financieringsmaatschappij voor ontwikkelingslanden (FMO)
5.507,0
5.507,0
5.507,0
IXB
4
Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB)
719,5
3,1
722,6
722,6
722,6
IXB
4
DNB - deelneming in kapitaal IMF
43.303,7
264,5
43.568,2
43.568,2
43.568,2
IXB
4
European Bank for Reconstruction and Development (EBRD)
589,1
589,1
589,1
589,1
IXB
4
European Financial Stability Facility (EFSF)
34.154,2
34.154,2
34.154,2
34.154,2
IXB
4
European Financial Stabilisation Mechanism (EFSM)
2.880,0
60,0
2.940,0
2.940,0
2.940,0
IXB
4
European Investment Bank (EIB)
9.895,5
1.900,4
11.796,0
11.796,0
11.796,0
IXB
4
European Stability Mechanism (ESM)
35.445,4
35.445,4
35.445,4
35.445,4
IXB
4
Kredieten EU-betalingsbalanssteun
2.400,0
50,0
2.450,0
2.450,0
2.450,0
IXB
4
Wereldbank
4.525,2
774,9
5.300,0
5.300,0
5.300,0
IXB
5
Exportkredietverzekering
16.338,9
10.000,0
10.000,0
16.338,9
10.000,0
10.000,0
10.000,0
16.338,9
10.000,0
XIII
2
Borgstelling MKB Kredieten (BMKB)
1.858,9
765,0
509,8
2.114,1
765,0
765,0
467,9
2.411,3
765,0
XIII
2
Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)
597,9
400,0
89,8
908,1
400,0
400,0
127,1
1.181,0
400,0
XIII
2
Groeifaciliteit
103,7
105,0
19,7
189,0
105,0
85,0
23,0
251,0
85,0
XIII
2
Microkredieten
100,0
30,0
0,6
129,4
7,1
122,2
130,0
XIII
2
MKB-financiering
68,2
68,2
68,2
268,2
XIII
4
Aardwarmte
58,9
66,6
34,4
91,1
66,6
66,6
157,7
66,6
XIV
11
Garantie voor investeringen & werkkapitaal landbouwondernemingen
334,3
79,3
33,1
380,5
120,0
120,0
50,0
350,5
120,0
XIV
12
Garantie voor natuurgebieden en landschappen
346,5
19,1
327,4
19,4
308,0
346,5
XVI
2 & 3
Instellingen voor de gezondheidszorg
250,7
37,6
213,1
35,1
178,0
213,1
XVII
41
Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)
8,2
24,0
32,2
24,0
56,2
140,0
XVII
41
Garantie Dutch Good Growth Fund (DGGF)
80,6
50,0
130,6
50,0
180,6
675,0
XVII
43
International Finance Facility for Education (IFFEd)
212,5
212,5
212,5
XVII
45
Garanties IS-NIO
138,0
15,4
122,6
14,6
108,1
122,6
XVII
45
Garanties Regionale Ontwikkelingsbanken
2.155,5
5,7
2.161,1
2.161,1
2.161,1
Overig
300,2
82,0
38,1
344,2
55,4
81,9
10,3
415,8
55,4
346,1
Totaal
177.044
14.807
11.160
180.691
11.512
11.805
10.755
181.641
11.492
156.546
Tabel 12.2 bevat de uitgaven en ontvangsten behorende bij de door de staat verstrekte garanties in 2019 en 2020. Alleen garanties waarop daadwerkelijk uitgaven en ontvangsten zijn gedaan worden hier weergegeven. De in de tabel getoonde uitgaven betreffen de schade-uitkeringen op afgegeven garanties. De in de tabel getoonde ontvangsten betreffen zowel ontvangen premies, provisies en dergelijke als op derden verhaalde (schade-)uitkeringen.
Tabel 12.2 Uitgaven en ontvangsten door staat verstrekte garanties (in duizenden euro)
b
a
omschrijving
Uitgaven
Ontvangsten
Saldo 2019
Uitgaven
Ontvangsten
Saldo 2020
2019
2019
2020
2020
VI
33
Garantiestelling Faillissementscuratoren dienst JUSTIS
3.000
3.500
500
IXB
1
Garantie procesrisico's
245
‒ 245
245
‒ 245
IXB
2
Terrorismeschades (NHT)
875
875
875
875
IXB
2
WAKO (kernongevallen)
614
614
614
614
IXB
5
Exportkredietverzekering
190.000
218.297
28.297
62.000
235.954
173.954
XIII
2
Borgstelling MKB krediet (BMKB)
36.563
33.000
‒ 3.563
36.744
33.000
‒ 3.744
XIII
2
Garantie Ondernemersfinanciering (GO)
11.745
13.000
1.255
11.745
13.000
1.255
XIII
2
Groeifaciliteit
8.772
8.000
‒ 772
8.772
8.000
‒ 772
XIII
4
Aardwarmte
3.500
1.280
‒ 2.220
4.700
4.700
XVII
41
Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)
7.000
500
‒ 6.500
7.000
500
‒ 6.500
XVII
41
Garantie Dutch Good Growth Fund (DGGF)
5.000
3.000
‒ 2.000
5.000
3.000
‒ 2.000
XVII
41
Garanties Internationale samenwerking - Netwerk internationaal ondernemen (IS-NIO)
300
300
300
300
Achterborgstellingen
Naast het risico uit garantieregelingen staat het Rijk ook indirect bloot aan risico’s uit achterborgstellingen. In die gevallen wordt de daadwerkelijke garantieverplichting niet afgegeven door het Rijk maar door een daarvoor aangewezen tussenpersoon, bijvoorbeeld een stichting. Het Rijk wordt pas aangesproken zodra de tussenpersoon niet aan haar verplichtingen kan voldoen. In de begroting van het betreffende vakdepartement worden achterborgstellingen niet als verplichting opgenomen. De achterborgstellingen zijn opgenomen in tabel 12.3.
Het risico uit de achterborgstellingen (in tabel 12.3) is niet één op één te vergelijken met het risico uit de garantieregelingen (in tabel 12.1). Bij achterborgstellingen worden de risico’s soms gedeeld met gemeenten. Zo worden de verplichtingen die het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) voor 1 januari 2011 is aangegaan voor 50 procent gedekt door gemeenten en voor 50 procent door de rijksoverheid. Verplichtingen aangegaan na deze datum worden volledig door de rijksoverheid gedekt. Bij het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) wordt de gehele positie met gemeenten gedeeld.
Per achterborgstelling zijn er verschillende mogelijkheden om eventuele schade te dekken. Het WSW beschikt over een fondsvermogen en kan daarnaast indien nodig obligo ophalen bij deelnemende woningcorporaties ter hoogte van € 3,1 miljard. Ook kunnen woningcorporaties in financiële problemen onder bepaalde voorwaarden een aanvraag doen voor saneringssteun. Saneringssteun wordt bekostigd via een heffing aan corporaties en deze middelen lopen via een risicovoorziening op de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Alle woningcorporaties zijn op basis van de wet verplicht om deze heffing te betalen. Financiële problemen bij corporaties worden in eerste instantie dus betaald door de corporatiesector zelf via het fondsvermogen WSW, obligo en de saneringsheffing. Pas daarna komen Rijk en gemeenten in beeld via de achtervang. De achtervang is nog niet eerder aangesproken.
De Stichting Waarborgfonds Zorg (WFZ) kent een soortgelijke regeling. Ook hier wordt eerst het bufferkapitaal van de stichting aangesproken om schade te dekken. Daarna moeten de zorginstellingen met een door het WFZ geborgde lening een percentage (maximaal 3 procent van de uitstaande garanties van de deelnemende zorginstelling) van het leningenbedrag afdragen (obligo). Mocht dit onvoldoende zijn om de verplichtingen van het WFZ na te komen, dan kan het WFZ een beroep doen op de rijksoverheid. Bij het WEW geldt geen obligoverplichting. Hier dienen huizen als onderpand, waardoor de schade zich beperkt tot eventuele restschulden na gedwongen verkoop. Het WEW teert bij verlies direct in op het bufferkapitaal.
Tabel 12.3 Achterborgstellingen (in miljoenen euro)
Realisatie 2018
Raming 2019
Raming 2020
Totaal Achterborgstellingen
292.400
295.837
306.193
Stichting Waarborgfonds Zorg
7.100
6.737
9.393
Waarborgfonds Sociale Woningbouw
79.800
82.600
84.800
Waarborgfonds Eigen Woningen
205.500
206.500
212.000
Bufferkapitaal
Stichting Waarborgfonds Zorg
286
288
293
Waarborgfonds Sociale Woningbouw
535
522
508
Waarborgfonds Eigen Woningen
1.265
1.396
1.525
Obligo
Stichting Waarborgfonds Zorg
213
202
191
Waarborgfonds Sociale Woningbouw
3.000
3.100
3.200
13 REGEERAKKOORDMIDDELEN OP DE AANVULLENDE POST
In deze bijlage zijn de mutaties van de regeerakkoordmiddelen op de aanvullende post tot en met Miljoenennota 2020 en de nieuwe stand bij Miljoenennota 2020 opgenomen. De toelichtingen bij de mutaties op de aanvullende post staan in de Verticale Toelichting aanvullende post.
In tabel 1 zijn alle mutaties sinds de Miljoenennota 2019 weergegeven. De mutaties betreffen overhevelingen naar begrotingen en kasschuiven. De stand van de reserveringen Regeerakkoord op de aanvullende post bij Miljoenennota 2020 zijn zichtbaar in tabel 2. Daar waar een 0 in de reeksen staat, is de mutatie en/of de stand kleiner dan 0,5 mln. De reserveringen Regeerakkoord die volledig zijn uitgeput, worden niet meer in tabel 2 weergegeven.
Tabel 1: Mutaties Regeerakkoordmiddelen aanvullende post (in mln. euro)
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Ontvangende begroting
Totaal
‒ 1.886
‒ 1.877
‒ 1.784
‒ 1.519
‒ 1.568
711
Hoofdstuk en artikel
Openbaar bestuur
A3
Belastingdienst
‒ 202
0
25
110
FIN: art. 1
A4
Reservering transitie werkgevers zorg en overheid a.g.v. afschaffing doorsneesystematiek pensioenen
‒ 200
200
Staten-Generaal: art. 1 en 3Overige Hoge Colleges van Staat: art. 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9AZ: art. 1JenV: art. 92BZK: art. 11OCW: art. 95FIN: art. 10IenW: art. 98EZK: art. 40LNV: art. 51SZW: art. 96VWS: art. 11
Veiligheid
B5
Politie (o.a. agenten in de wijk, innovatie, recherche en werkgeverschap)
‒ 50
‒ 82
‒ 82
‒ 82
‒ 82
47
JenV: art. 31
B6
Digitalisering werkprocessen strafrechtketen
‒ 70
‒ 25
‒ 25
‒ 24
JenV: art. 33, 92
B7
Extra capaciteit strafrechtketen
‒ 10
‒ 15
‒ 20
‒ 20
‒ 20
JenV: art. 92
B10
Ondermijnende criminaliteit
‒ 7
‒ 7
‒ 7
‒ 7
‒ 7
JenV: art. 33
B12
Ondermijningsbestrijdingsfonds
‒ 100
JenV: art. 33
B14
Experimenten regulering wietteelt
‒ 1
‒ 1
‒ 1
‒ 1
‒ 1
JenV: art. 33
L110
Meerjarenprogramma werven en opleiden brandweer- en politie
‒ 1
‒ 1
‒ 1
JenV: art. 36
Defensie
C20
Uitbreiding slagkracht, cyber en werkgeverschap
‒ 110
‒ 110
‒ 110
‒ 110
‒ 110
DEF: art. 12
Milieu
E23
Envelop klimaat
‒ 300
‒ 265
‒ 194
‒ 188
‒ 219
81
BZK: art. 4IenW: art. 14, 21EZK: art. 2, 4LNV: art. 11, 12
E24
SDE+: nieuwe verplichtingen vanaf 2020
‒ 103
‒ 368
‒ 290
‒ 288
EZK: art. 4
E26
Invoeren alternatief voor salderingsregeling
‒ 213
‒ 240
‒ 240
‒ 240
nvt
Landbouw
F28
Capaciteit NVWA
‒ 5
‒ 15
‒ 16
‒ 15
‒ 15
LNV: art. 14VWS: art. 1
F29
Cofinanciering Fonds warme sanering varkenshouderij (prioritair voor Noord-Brabant)
‒ 66
‒ 80
‒ 36
‒ 6
3
1
LNV: art. 11, 50
F30
Fonds bedrijfsopvolging agrarische sector
‒ 50
‒ 25
LNV: art. 11
F31
Cofinanciering innovatie visserij
‒ 5
‒ 5
‒ 5
LNV: art. 11
Onderwijs, onderzoek en innovatie
G33
Aanpak werkdruk primair onderwijs (incl. 20 miljoen kleine scholen)
‒ 81
‒ 193
‒ 153
97
OCW: art. 1
G39
Maatschappelijke diensttijd
‒ 50
‒ 40
‒ 27
‒ 7
‒ 1
100
VWS: art. 4, 10
G40
Cultuur (en historisch democratisch bewustzijn)
‒ 2
‒ 28
‒ 28
‒ 29
‒ 29
OCW: art. 14
G42
Media/onderzoeksjournalistiek
‒ 5
‒ 5
‒ 5
‒ 5
‒ 5
OCW: art. 15, 95
G43
Intensivering erfgoed en monumenten
‒ 39
OCW: art. 14
Zorg
H57
Bevorderen digitaal ondersteunende zorg
5
H59
Preventiemaatregelen
‒ 41
‒ 41
‒ 15
8
VWS: art. 1, 4, 10
H62
Onafhankelijke cliëntondersteuning
10
nvt
H64
Brede aanpak LVB, daklozen en zwerfjongeren
‒ 1
‒ 2
‒ 2
‒ 1
VWS: art. 3
H70
Experimenten regulering wietteelt
‒ 1
‒ 1
‒ 1
‒ 1
‒ 1
VWS: art. 1, 10
Sociale Zekerheid
I82
Pilot scholing WGA (voor mensen waarvoor onvoldoende functies te duiden zijn)
‒ 10
‒ 10
‒ 10
0
SZW: art. 99
I86
Collectiviseren transitievergoeding MKB
‒ 100
‒ 100
‒ 100
‒ 100
SZW: art. 99
Overdrachten bedrijven
J101
Eigen vermogen Invest NL (niet EMU-saldorelevant)
‒ 500
‒ 330
‒ 330
‒ 330
‒ 300
153
FIN: art. 3
Overige uitgaven
L105
Reservering regionale knelpunten (waaronder BES, Rotterdam-Zuid, nucleair, Eindhoven, ESTEC, Zeeland)
‒ 205
‒ 164
‒ 105
‒ 1
EZK: art. 5LNV: art. 12, 51
L107
Stimulering ombouw laagcalorisch naar hoogcalorisch
‒ 15
‒ 15
30
nvt
L108
Gasfonds Groningen
‒ 50
6
9
EZK: art. 5
Tabel 2: Resterende RA-reserveringen op de aanvullende post bij Miljoenennota 2020 (in mln. euro)
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Saldo
4
612
829
898
675
711
Openbaar bestuur
A3
Belastingdienst
30
50
110
A4
Reservering transitie werkgevers zorg en overheid a.g.v. afschaffing doorsneesystematiek pensioenen
200
200
200
200
Veiligheid
B5
Politie (o.a. agenten in de wijk, innovatie, recherche en werkgeverschap)
23
47
47
47
B6
Digitalisering werkprocessen strafrechtketen
45
45
46
Milieu
E23
Envelop klimaat
35
106
112
81
81
E25
Natuur en waterkwaliteit
40
Landbouw
F29
Cofinanciering Fonds warme sanering varkenshouderij (prioritair voor Noord-Brabant)
4
4
4
3
1
Onderwijs, onderzoek en innovatie
G33
Aanpak werkdruk primair onderwijs (incl. 20 miljoen kleine scholen)
41
97
G39
Maatschappelijke diensttijd
35
73
93
99
100
Zorg
H57
Bevorderen digitaal ondersteunende zorg
4
10
10
5
5
H59
Preventiemaatregelen
10
9
8
H62
Onafhankelijke cliëntondersteuning
10
10
10
H64
Brede aanpak LVB, daklozen en zwerfjongeren
0
H65
Belonen van uitkomsten
3
6
Overdrachten bedrijven
J101
Eigen vermogen Invest NL (niet EMU-saldorelevant)
170
170
170
170
153
Overige uitgaven
L105
Reservering regionale knelpunten (waaronder BES, Rotterdam-Zuid, nucleair, Eindhoven, ESTEC, Zeeland)
4
178
66
L107
Stimulering ombouw laagcalorisch naar hoogcalorisch
15
30
30
L108
Gasfonds Groningen
56
50
50
10
9
14 VERBETERING INFORMATIEVOORZIENING IN EN ROND BEGROTINGEN
Het kabinet werkt aan diverse trajecten die moeten leiden tot een verbeterde informatievoorziening in de begroting 2021, begrotingsuitvoering 2020 en jaarverslag 2019:
-
-
-
•De voorschriften over de informatie rond budgetflexibiliteit en de verplichtingen op de begrotingsartikelen krijgen meer aandacht. Financiën zal meer erop toezien dat de naleving van de voorschriften wordt verbeterd en waar nodig aangescherpt. Bij de verplichtingen is het de bedoeling dat in een begrotingsartikel voortaan meer toelichting komt om inzicht te vergroten in de meerjarige verplichtingen, en welke verplichtingen zijn komen te vervallen. Dit start met de 1e suppletoire begroting 2020 en het jaarverslag over 2019. Hierdoor krijgt de Tweede Kamer, naast de informatie die nodig is om het budgetrecht uit te oefenen, ook informatie over de gevolgen daarvan meerjarig. Daarnaast krijgt de Tweede Kamer meer inzicht in welke middelen niet juridisch of bestuurlijk verplicht zijn, wat ook de allocatiefunctie van de begroting verbetert. Kamerleden zijn hierdoor immers beter in staat te bepalen welke middelen zich lenen voor eventuele herallocatie.
-
-
-
-
•De digitale beleidsverantwoording, zoals die nu op rijksbegroting.nl en rijksfinancien.nl staat, wordt in 2020 meer geïntegreerd. Beide websites worden daarmee op termijn samen één. Dit leidt ertoe dat de zogenoemde witte stukken (de wetsteksten en memories van toelichting van de Begrotings- en Slotwetten) worden verrijkt met andere doorkijken. Zo bieden de open data beter en meer inzicht in meerjarige uitgaven, uitputting en tussentijdse wijzigingen. Daarnaast kan men op relevante plaatsen in de witte stukken een verrijking met externe beleidsinformatie, beleidsevaluaties en -doorlichtingen, en andere kamerstukken vinden. Ook is het merendeel van de bestede middelen tot op het niveau van de ontvanger te volgen. Hiermee biedt de toekomstige website steeds meer synergie tussen de witte stukken en digitale informatie, en daarmee een integraal informatiepakket rond de begrotingen en jaarverslagen. Nu al is veel van deze informatie beschikbaar op rijksfinancien.nl.
-
-
-
-
•In 2017 heeft de Adviescommissie Verslaggevingsstelsel rijksoverheid (AVro) onderzoek gedaan naar de voor- en nadelen van verdere toevoeging van baten-lasteninformatie binnen het verslaggevingsstelsel van de Rijksoverheid. De Adviescommissie concludeerde dat er aanleiding is het verslaggevingsstelsel verder te verbeteren en harmoniseren. Tijdens het Algemeen Overleg «Rijksbrede ontwikkelingen in begroten en verantwoorden» van 14 februari 2019 heeft het kabinet toegezegd - in lijn met de bevindingen van de rapporteurs Sneller en Snels - verschillende pilotprojecten uit te voeren bij de ministeries van Defensie en Infrastructuur en Waterstaat. Bij vier investeringsprojecten wordt zowel informatie op basis van kas-verplichtingen als op basis van baten-lasten gepresenteerd, waarbij de baten-lasteninformatie extracomptabel tot stand komt. Met de pilots wordt onderzocht of het toevoegen van baten-lasteninformatie de kwaliteit van besluitvorming van investeringen versterkt en of hiermee de waardeontwikkeling van publiek bezit beter zichtbaar wordt. De afgelopen periode is de Tweede Kamer geïnformeerd welke pilotprojecten hiervoor door de twee departementen zijn uitgekozen (zie Kamerstukken 31865 nr. 130 en 31865 nr. 132).
Om de uniformiteit te borgen tussen de pilots wordt momenteel een accounting manual opgesteld waarin de belangrijkste uitgangspunten voor de verslaggeving in een baten-lastenomgeving zijn opgenomen. Tijdens de verschillende begrotingsmomenten in 2020 zal aan de Tweede Kamer zal toegelicht worden welke aanvullende baten-lasteninformatie toegevoegd is en hoe de cijfers tot stand zijn gekomen. Periodiek zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de algemene voortgang van de ontwikkelingen van de AVro. Hierbij zal worden aangesloten op de periodieke voortgangsrapportages van de Operatie Inzicht in Kwaliteit.
Ten slotte heeft het kabinet toegezegd de Studiegroep Begrotingsruimte te verzoeken om advies uit te brengen over de ontwikkelingen binnen het Rijksbrede verslaggevingsstelsel. Dit advies wordt in de zomer 2020 verwacht.
-
Het kabinet werkt ook met de Operatie Inzicht in Kwaliteit aan het vergroten van het inzicht in de maatschappelijke toegevoegde waarde van beleid. Daartoe zijn 18 departementale initiatieven gestart om bij te dragen aan het vergroten van bruikbaar inzicht en wordt gewerkt aan verbeteringen in het Rijksbrede evaluatiestelsel om ook structureel meer inzicht te verkrijgen en benutten. Meer inzicht in de maatschappelijke toegevoegde waarde van beleid is niet alleen van belang om verantwoording af te kunnen leggen over beleidskeuzes en resultaten, maar ook om als een lerende overheid te zijn. Beter inzicht in bijvoorbeeld de beleidsopgaven en beleidstheorie kunnen bijdragen aan de kwaliteit van besluitvorming. Beter inzicht in (tussentijdse) resultaten en mogelijkheden voor verbetering bieden mogelijkheden om beleid waar nodig bij te sturen. Deze inzichten in de maatschappelijke toegevoegde waarde van beleid kunnen tevens de kwaliteit van de informatie in begrotingen en jaarverslagen vergroten en ook rijksfinancien.nl verder verrijken met beleidsinformatie.
15 EUROPESE BEGROTINGSREGELS
Het Stabiliteits- en Groeipact
In het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) hebben de lidstaten van de Europese Unie vastgelegd aan welke eisen hun overheidsfinanciën moeten voldoen. Deze afspraken moeten zorgen voor gezonde overheidsfinanciën van de lidstaten, op zowel korte als lange termijn. Deze afspraken gelden dus ook voor Nederland. De afspraken kennen een zogenoemde correctieve en preventieve arm. De correctieve arm omvat de bekendste grenswaarden van het SGP: een staatsschuld van maximaal 60 procent van het bbp en een feitelijk begrotingstekort (EMU-saldo) van maximaal 3 procent van het bbp. Ook heeft Nederland heeft een overheidsschuld van minder dan 60 procent bbp, en een begrotingsoverschot. Het saldo komt eind 2019 naar verwachting uit op 1,3 procent van het bbp, de schuld daalt tot 49,2 procent van het bbp.
In vergelijking met veel andere lidstaten in de eurozone kent Nederland - met een verwachte schuld van 47,7 procent van het bbp in 2020 - een relatief lage overheidsschuld. Ook het verwachte overschot op de Nederlandse overheidsbegroting voor 2020 van 0,2 procent van het bbp steekt gunstig af bij het gemiddelde overheidssaldo in de eurozone. Nederland behoort tot de groep landen waarvan zowel het saldo als de schuld voldoet aan de normen uit het Stabiliteits- en Groeipact.
Met die normen biedt het Stabiliteits- en Groeipact handvatten om de overheidsfinanciën van de lidstaten op een gezond spoor te krijgen. De staat van de overheidsfinanciën is gevoelig voor veel verschillende factoren, zoals de economische groei in een lidstaat maar ook specifiek gevoerd begrotingsbeleid of politieke keuzes over hervormingen en gewenste belastingniveaus.
Sinds het ontslag uit de buitensporigtekortprocedure in 2014 zit Nederland in de preventieve arm. Voor een lidstaat in de preventieve arm van het SGP zijn middellangetermijndoelstelling (medium term objective, MTO) en de uitgavenregel relevant. De middellangetermijndoelstelling heeft de vorm van een minimaal structureel saldo, en wordt voor elke lidstaat afzonderlijk vastgesteld, op basis van onder andere de volatiliteit en houdbaarheid van de begroting. Nederland heeft momenteel een MTO van ‒ 0,5 procent bbp. De Europese Commissie hanteert hierbij een marge van 0,25 procent. Het structurele EMU-saldo is het feitelijke overheidstekort, gecorrigeerd voor de economische conjunctuur en eenmalige inkomsten en uitgaven. Als een lidstaat niet voldoet aan zijn MTO, schrijven de regels van het SGP voor dat het structureel saldo jaarlijks een verbetering moet laten zien. Omdat de MTO rekening houdt met conjunctuur, biedt de preventieve arm ruimte voor stabiliserend begrotingsbeleid in laagconjunctuur, maar vraagt de preventieve arm ook om prudent begrotingsbeleid in hoogconjunctuur.
Tabel 15.1 laat zien dat Nederland in 2019 en 2020 een structureel saldo kent van naar verwachting 0,5 en ‒ 0,4 procent van het bbp. Met de vooruitzichten uit deze Miljoenennota blijft Nederland dus ook binnen de MTO.
Tabel 15.1 Structureel EMU-saldo
(in procenten bbp)
2017
2018
2019
2020
Feitelijk EMU-saldo
1,2%
1,5%
1,3%
0,2%
Conjuncturele component
0,0%
‒ 0,5%
‒ 0,7%
‒ 0,6%
Incidentele correcties
‒ 0,4%
0,0%
‒ 0,2%
0,0%
Structureel EMU-saldo
0,8%
1,0%
0,5%
‒ 0,4%
Uitgavenregel
Tenzij het structureel saldo van een lidstaat positiever is dan de MTO, moeten lidstaten voldoen aan de uitgavenregel. Die regel schrijft voor dat de gecorrigeerde overheidsuitgaven niet harder mogen groeien dan de gemiddelde potentiële economische groei, waarbij ook rekening gehouden wordt met de afstand tot de MTO.37 De gedachte achter deze uitgavenregel is dat inkomsten meebewegen met de economische ontwikkeling. Als de uitgaven dan meestijgen met het potentiële bbp, blijft het structurele saldo in theorie gelijk. De uitgavenregel kan worden gezien als een concretere en minder volatiele manier om de ontwikkeling van het structurele saldo te verbeteren.
De uitgaven mogen sneller stijgen dan de norm die volgt uit de uitgavenregel, indien dit gecompenseerd wordt met discretionary revenue measures (DRM’s). Dit zijn beleidsmaatregelen om de inkomsten te verhogen, inkomstenmeevallers tellen niet mee. De gedachte is dat de Europese begrotingsregels geen invloed moeten uitoefenen op de omvang van de overheid. Belastingen verhogen om extra uitgaven te financieren is in tegenstelling tot de nationale begrotingsregels dus toegestaan. Belastingverlagingen mogen gefinancierd worden met een lagere uitgavengroei.
Verder corrigeert de uitgavenregel voor one-offs, zowel aan de uitgaven als inkomstenkant. Dit staat niet in de verordeningen, maar is een correctie die de Commissie toepast in de overall assessment als gevolg van
Voor 2019 en 2020 voldoet Nederland naar verwachting aan de uitgavenregel. Die geeft aan dat de overheidsuitgaven niet harder mogen groeien dan de potentiële groei van het bbp.
Wet houdbare overheidsfinanciën
Het CPB en de raad van State informeren en adviseren de overheid gevraagd en ongevraagd over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Het CPB levert het kabinet onafhankelijke economische ramingen als basis voor het begrotingsbeleid. De Raad van State geeft een advies bij de Miljoenennota vanaf de eerste Miljoenennota in 1906. Daarnaast controleert de Afdeling Advisering van de Raad van State sinds 2015 ook of de overheid de Europese begrotingsregels naleeft.38
De Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet hof) heeft de essentiële uitgangspunten van het Nederlandse begrotingsbeleid en de Europese begrotingsregels vastgelegd. Ook voor de decentrale overheden is de de Wet hof relevant omdat zij een aandeel hebben in het EMU-saldo. De Europese Commissie heeft geoordeeld dat Nederland hiermee voldoet aan de eisen van het Fiscal Compact, de verankering van de Europese begrotingsregels.
16 HORIZONTALE TOELICHTING
In deze bijlage wordt per begroting een toelichting gegeven op het verloop van de uitgaven en niet-belastingontvangsten vanaf 2019 tot en met 2024.
De totalen per begroting zijn exclusief de bedragen die onder de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) vallen. De HGIS-uitgaven en niet-belastingontvangsten worden separaat gepresenteerd en toegelicht.
De cijfers van de afzonderlijke begrotingen luiden in miljoenen euro’s in constante prijzen van het jaar 2019. Een uitzondering hierop vormen de premiegefinancierde uitgaven van SZW en VWS, deze luiden in lopende prijzen.
De Koning
I DE KONING
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
44,2
44,4
44,4
45,9
45,9
45,9
totaal niet-belastingontvangsten
0,2
1
Grondwettelijke uitkering aan de leden vh Koninklijk Huis
Uitgaven
8,4
8,5
8,6
10,1
10,1
10,1
2
Functionele uitgaven van de Koning
Uitgaven
29,6
29,6
29,6
29,6
29,6
29,6
3
Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen
Uitgaven
6,2
6,2
6,2
6,2
6,2
6,2
Ontvangsten
0,2
Artikel 1 Grondwettelijke uitkering aan de leden vh Koninklijk Huis
Op dit artikel worden de uitkeringen aan de uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis verantwoord. De lichte stijging in de uitgaven vanaf 2020 wordt veroorzaakt door de doorwerking van de stijging van de ambtenarensalarissen volgens de systematiek van de Wet Financieel Statuut van het Koninklijk Huis op de uitkering van de leden van het Koninklijk Huis. In 2021 wordt de Prinses van Oranje achttien jaar en ontvangt zij vanaf dat moment een grondwettelijke uitkering (voor zowel inkomen, als voor personeel en materieel). Dit is in 2021 (naar rato) 0,1 mln. en vanaf 2022 het jaarbedrag van 1,5 mln.
Artikel 2 Functionele uitgaven van de Koning
Op dit artikel staan de functionele uitgaven van de Koning, waaronder de uitgaven aan personeel en materieel en overige specifieke uitgaven, zoals de inzet van luchtvaartuigen.
Artikel 3 Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen
Op dit artikel staan de doorbelaste uitgaven van andere begrotingen, zoals de uitgaven in het kader van voorlichting, het Militaire Huis als onderdeel van de Dienst van het Koninklijk Huis en de uitgaven van het Kabinet van de Koning.
Staten Generaal
IIA STATEN-GENERAAL
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
178,8
162,1
157,0
153,9
152,4
152,4
totaal niet-belastingontvangsten
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
1
Wetgeving en controle Eerste Kamer
Uitgaven
12,8
13,1
12,8
12,8
12,8
12,8
Ontvangsten
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
2
Uitgaven tbv van (oud) leden Tweede Kamer en leden EP
Uitgaven
32,4
32,4
34,0
32,9
31,9
32,4
Ontvangsten
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
3
Wetgeving en controle Tweede Kamer
Uitgaven
132,6
115,2
108,8
106,7
106,2
105,7
Ontvangsten
4,0
4,0
4,0
4,0
4,0
4,0
4
Wetgeving en controle Eerste en Tweede Kamer
Uitgaven
1,5
1,5
1,5
1,5
1,5
1,5
Ontvangsten
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
10
Nog onverdeeld
Uitgaven
‒ 0,4
Artikel 1 Wetgeving en controle Eerste Kamer
De middelen op dit artikel worden ingezet voor de uitvoering van de kerntaken van de Eerste Kamer. In 2020 zijn extra middelen toegevoegd voor de invoering van het individueel keuzebudget (CAO Rijk 2018-2020).
Artikel 2 Uitgaven tbv van (oud) leden Tweede Kamer en leden EP
De hoogte van de uitgaven aan oud-leden van de Tweede Kamer en het Europees Parlement wordt beïnvloed door verkiezingen. In het jaar van de verkiezingen en het jaar erna stijgt het beroep op wachtgeld. In 2021 nemen daarom de uitgaven op dit artikel toe, om in de jaren daarna weer af te nemen.
Artikel 3 Wetgeving en controle Tweede Kamer
De middelen op dit artikel worden ingezet voor de uitvoering van de kerntaken van de Tweede Kamer. Het gaat bijvoorbeeld om de financiering van de ambtelijke ondersteuning van het constitutionele proces van de Tweede Kamer, de financiering van de digitale en fysieke infrastructuur van het parlement en de kosten van de fracties. In 2019 en 2020 zijn de budgetten voor bedrijfsvoering opgehoogd en zijn er middelen toegevoegd voor vervangingsinvesteringen in audiovisuele middelen en de verhuizing van het datacenter. Daarnaast zijn er in 2020 extra middelen toegevoegd voor de invoering van het individueel keuzebudget (CAO Rijk 2018-2020). In een verkiezingsjaar en het jaar erna, uiterlijk in 2021, nemen de uitgaven voor fractiekosten toe. Dit komt voornamelijk omdat na verkiezingen tijdelijk zowel de fractieondersteuning op basis van de oude samenstelling van de Tweede Kamer, als de fractieondersteuning op basis van de nieuwe samenstelling wordt gefinancierd.
Artikel 4 Wetgeving en controle Eerste en Tweede Kamer
De middelen op dit artikel worden ingezet voor interparlementaire activiteiten. Er zijn geen beleidswijzigingen.
Hoge Colleges van Staat en Kabinetten
IIB OVERIGE HOGE COLLEGES VAN STAAT, KABINETTEN EN DE KIESRAAD
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
131,7
133,8
128,9
127,3
126,9
126,9
totaal niet-belastingontvangsten
5,9
5,9
5,9
5,9
5,9
5,9
1
Raad van State
Uitgaven
65,4
67,0
63,1
60,9
60,4
60,4
Ontvangsten
1,9
1,9
1,9
1,9
1,9
1,9
2
Algemene Rekenkamer
Uitgaven
32,1
33,1
32,7
33,2
33,2
33,2
Ontvangsten
1,2
1,2
1,2
1,2
1,2
1,2
3
De Nationale Ombudsman
Uitgaven
18,9
19,8
19,4
19,5
19,6
19,6
Ontvangsten
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
4
Kanselarij der Nederlandse Orden
Uitgaven
5,8
4,4
4,4
4,4
4,4
4,4
Ontvangsten
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
6
Kabinet van de Gouverneur van Aruba
Uitgaven
1,9
1,9
1,9
1,9
1,9
1,9
Ontvangsten
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
7
Kabinet van de Gouverneur van Curaçao
Uitgaven
2,9
2,9
2,9
2,9
2,9
2,9
Ontvangsten
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
8
Kabinet van de Gouverneur van Sint Maarten
Uitgaven
2,1
2,1
2,1
2,1
2,1
2,1
Ontvangsten
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
9
Kiesraad
Uitgaven
2,5
2,5
2,4
2,4
2,4
2,4
10
Nog onverdeeld
Uitgaven
Artikel 1 Raad van State
De uitgaven van de Raad van State zijn in 2019 en 2020 hoger vanwege een bijstelling van de raming voor de kosten van het Hoger Beroep Vreemdelingen (HBV). Daarnaast ontvangt de Raad van State middelen voor de uitvoering van hun wettelijke taken, conform de afspraken die over de uitwerking van de IV-kalender zijn gemaakt in 2018. Met de nu uitgewerkte IV-kalender wordt de digitalisering van het primaire proces, de beveiliging van gegevens en de vervanging van een zaakvolgsysteem mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn er in 2020 extra middelen toegevoegd voor de invoering van het individueel keuzebudget (CAO Rijk 2018-2020).
Artikel 2 Algemene Rekenkamer
In 2020 zijn er extra middelen toegevoegd voor de invoering van het individueel keuzebudget (CAO Rijk 2018-2020).
Artikel 3 De Nationale Ombudsman
Naar aanleiding van de Taken Middelen Analyse zijn voor borging van de uitvoering van de wettelijke taken van de Hoge Colleges van Staat extra middelen aan artikel 3 toegevoegd vanaf 2019 oplopend tot 1,1 mln. vanaf 2022. Daarnaast zijn in 2020 extra middelen toegevoegd voor de invoering van het individueel keuzebudget (CAO Rijk 2018-2020)
Artikel 4 Kanselarij der Nederlandse Orden
Aan de begroting van de Kanselarij der Nederlandse Orde zijn in 2019 middelen toegevoegd voor de implementatie van het nieuwe digitale systeem LINT.
Artikel 6 Kabinet van de Gouverneur van Aruba
Er zijn geen beleidswijzigingen.
Artikel 7 Kabinet van de Gouverneur van Curaçao
Er zijn geen beleidswijzigingen.
Artikel 8 Kabinet van de Gouverneur van Sint Maarten
Er zijn geen beleidswijzigingen.
Artikel 9 Kiesraad
Er zijn geen beleidswijzigingen.
Algemene Zaken
III ALGEMENE ZAKEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
68,3
70,3
70,3
72,5
72,5
72,5
totaal niet-belastingontvangsten
6,6
6,6
6,6
6,6
6,6
6,6
1
Bevorderen eenheid regeringsbeleid
Uitgaven
63,3
65,3
65,4
67,6
67,6
67,6
Ontvangsten
4,0
4,0
4,0
4,0
4,0
4,0
4
Kabinet van de Koning
Uitgaven
2,6
2,6
2,6
2,6
2,6
2,6
Ontvangsten
2,6
2,6
2,6
2,6
2,6
2,6
5
Cie voor toezicht op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten
Uitgaven
2,3
2,4
2,3
2,3
2,3
2,3
Artikel 1 Bevorderen eenheid regeringsbeleid
Dit artikel bestaat onder andere uit de bijdrage voor het agentschap Dienst Publiek en Communicatie, de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) en de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB). De overgedragen bijdrage voor het categoriemanagement aan het Ministerie van Financiën loopt gedeeltelijk in 2021 af en het grootste gedeelte in 2022. Vanaf 2022 staan de middelen voor categoriemanagement nu nog op de begroting van AZ.
Artikel 4 Kabinet van de Koning
Het Kabinet van de Koning (KvdK) zorgt voor de ambtelijke ondersteuning van de Koning bij de uitoefening van zijn staatsrechtelijke taken en fungeert als schakel tussen Koning en Ministers.
Artikel 5 Cie van toezicht op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten
Op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2017) is er een Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) en een afdeling klachtenafhandeling van deze Commissie ingesteld. Zij houdt toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van deze wet en de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo). De Commissie toetst zowel het handelen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) als de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) aan de juridische kaders voor deze diensten. De afdeling klachtenbehandeling onderzoekt en behandelt klachten, alsmede meldingen over het vermoeden van een misstand.
Koninkrijksrelaties
IV KONINKRIJKSRELATIES
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
219,0
83,3
81,0
77,7
77,7
94,3
totaal niet-belastingontvangsten
40,5
38,5
31,2
31,1
31,1
30,9
1
Versterken rechtsstaat
Uitgaven
38,5
13,6
13,5
10,9
10,9
28,2
4
Bevorderen sociaal-economische structuur
Uitgaven
20,3
15,8
15,0
14,9
14,9
14,3
Ontvangsten
0,3
5
Schuldsanering/lopende inschrijving/leningen
Uitgaven
79,1
28,5
28,5
28,5
28,5
28,5
Ontvangsten
40,2
38,5
31,2
31,1
31,1
30,9
6
Apparaat
Uitgaven
26,5
23,7
21,5
21,1
21,1
21,1
7
Nog onverdeeld
Uitgaven
7,4
1,6
2,5
2,2
2,2
2,2
8
Wederopbouw bovenwindse eilanden
Uitgaven
47,1
Artikel 1 Versterken rechtstaat
Het kabinet heeft besloten tot verlenging van de rechtshandhaving in Sint Maarten tot en met 2021. Vanaf 2020 is het budget voor de recherchesamenwerking voor 4 jaar overgeboekt naar het ministerie van JenV voor verduurzaming van de inzet. Zo wordt ook recht gedaan aan de Politiewet 2012, die bepaalt dat er tussen de Nationale Politie en de minister van JenV een gesloten systeem van financiering bestaat.
Artikel 4 Bevorderen sociaal-economische structuur
In 2019 liggen de uitgaven hoger door voortzetting van de ondersteuning van Nederland aan Aruba en Curaçao. Tevens wordt er in 219 en 2020, mede gelet op de situatie in Venezuela, op diverse terreinen ondersteuning geboden in respons op bijstandsverzoeken van Aruba en Curaçao. In Curaçao wordt bijgedragen aan de uitbreiding en verbouwing van de vreemdelingenbewaring en in Aruba aan de inventarisatie van irreguliere arbeid, aan het onderwijs en aan de rechtshandhaving Ook zijn er middelen overgeboekt voor sociaal economische initiatieven en wordt de bijdrage aan de Integriteitskamer Sint Maarten versterktDe ontvangst betreft de terugontvangst van de restmiddelen Fondo Desaroyo Aruba (FDA) die wordt overgemaakt naar het land Aruba. De lagere uitgaven in 2020 worden veroorzaakt door verwerking van het wisselkoerseffect op de toeslag voor pensioenen.
Artikel 5 Schuldsanering/lopende inschrijving/leningen
Uit hoofde van de beleidsmatige verantwoordelijkheid van de Minister van BZK voor de schuldsanering van de voormalige Nederlandse Antillen worden de meerjarige aflossings- en rentereeksen verantwoord op hoofdstuk IV. Tot en met 2028 is dit een constant bedrag. In 2019 zijn er daarnaast lopende Inschrijvingen verstrekt aan Curaçao en Sint Maarten. De ontvangsten in 2019 en 2020 zijn hoger door verwerking van het wisselkoerseffect op de renteontvangsten.
Artikel 6 Apparaat
In 2019 zijn middelen toegevoegd voor informatiebeveiliging bij de Shared Service Organisatie Caribisch Nederland (SSO-CN) en voor technische ondersteuning vanuit Nederland bij bestuursontwikkeling. Verder liggen de uitgaven in 2019 en 2020 hoger als gevolg van het verwerken van de effecten van de wisselkoers.
Artikel 7 Nog onverdeeld
Het saldo van de wisselkoersreserve 2018 is toegevoegd aan 2019 en na verwerking van de wisselkoerseffecten bedraagt de wisselkoersreserve 6,5 mln. Daarnaast is een deel van de meerjarige middelen gereserveerd voor het opvangen van valutaschommelingen (1 mln. vanaf 2021). De resterende middelen worden op een later moment toegekend aan de relevante beleidsartikelen.
Artikel 8 Wederopbouw Bovenwindse eilanden
Bij Tweede Suppletoire begroting 2017 is naar aanleiding van de orkanen Irma en Maria een artikel aangemaakt voor Noodhulp en Wederopbouw Bovenwindse Eilanden. Afgesproken is dat niet-bestede middelen voor Wederopbouw t/m 2021 volledig doorschuiven naar het volgende jaar. De resterende middelen voor de wederopbouw staan op de Aanvullende Post bij Financiën (initieel 550 mln. voor Sint Maarten en 67 mln. voor Saba en Sint Eustatius). Een deel van deze middelen is in 2018 en 2019 overgeboekt naar de begroting Koninkrijksrelaties en het saldo van 2018 is aan 2019 toegevoegd.
Buitenlandse Zaken
V BUITENLANDSE ZAKEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
8.445,6
8.820,0
9.348,2
9.609,2
9.893,8
10.183,5
totaal niet-belastingontvangsten
45,6
693,6
703,4
715,4
731,8
746,5
43
Effectieve Europese Samenwerking
Uitgaven
8.445,6
8.820,0
9.348,2
9.609,2
9.893,8
10.183,5
Ontvangsten
45,6
693,6
703,4
715,4
731,8
746,5
Relatie begroting van Buitenlandse Zaken en de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS)
De begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bestaat uit HGIS uitgaven/ontvangsten en niet-HGIS uitgaven/ontvangsten. De HGIS uitgaven en ontvangsten worden toegelicht in de horizontale toelichting van de HGIS. De niet-HGIS uitgaven en ontvangsten worden hieronder toegelicht.
Artikel 3 Effectieve Europese Samenwerking
De meerjarige ontwikkeling van het artikel Effectieve Europese samenwerking wordt bepaald door de doorwerking van de jaarlijkse nominale ontwikkeling van de EU-begroting in de Nederlandse afdrachten aan en ontvangsten van de EU.
De ontvangsten presenteren de perceptiekostenvergoedingen die Nederland ontvangt. Dit is de vergoeding voor de kosten die lidstaten maken voor het innen van de douanerechten. Verder lopen in de overige ontvangsten voor 2019 incidenteel de stijging van de BNI-raming als gevolg van de Spring Forecast 2018 mee alsmede de nacalculatie na de bronnenrevisie van het CBS over 2018.
Justitie en Veiligheid
VI JUSTITIE EN VEILIGHEID
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
13.553,7
13.342,2
13.077,0
12.732,4
12.702,7
12.694,0
totaal niet-belastingontvangsten
1.701,7
1.546,4
1.552,0
1.607,0
1.602,7
1.601,7
31
Politie
Uitgaven
6.253,8
6.255,8
6.138,6
6.026,1
6.035,2
6.021,4
Ontvangsten
14,5
12,7
9,2
0,5
0,5
0,5
32
Rechtspleging en rechtsbijstand
Uitgaven
1.598,4
1.552,9
1.559,8
1.561,3
1.571,4
1.553,4
Ontvangsten
190,7
168,8
177,0
230,4
226,1
226,1
33
Veiligheid en criminaliteitsbestrijding
Uitgaven
872,4
815,8
801,2
762,9
762,4
757,8
Ontvangsten
1.194,6
1.252,2
1.253,7
1.253,7
1.253,7
1.252,7
34
Straffen en beschermen
Uitgaven
2.872,5
2.755,9
2.729,4
2.611,3
2.614,7
2.621,4
Ontvangsten
96,1
87,6
87,7
98,0
98,0
98,0
36
Contraterrorisme en nationaal veiligheidsbeleid
Uitgaven
274,1
266,1
268,9
268,8
268,9
268,9
Ontvangsten
2,0
2,0
2,0
2,0
2,0
2,0
37
Migratie
Uitgaven
1.263,9
1.236,6
1.146,7
1.078,8
1.050,7
1.035,5
Ontvangsten
182,3
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
91
Apparaat kerndepartement
Uitgaven
437,2
423,7
424,4
424,0
425,3
425,0
Ontvangsten
21,4
20,1
19,4
19,4
19,4
19,4
92
Nog onverdeeld
Uitgaven
‒ 21,7
32,4
4,9
‒ 3,9
‒ 28,9
7,7
93
Geheim
Uitgaven
3,1
3,0
3,1
3,1
3,1
3,1
Artikel 31 Politie
De Politie ontwikkelt zich in enkele jaren naar het met de vorming van de Politie beoogde pad. De vorming van de Nationale Politie voortvloeiend uit het regeerakkoord van kabinet Rutte I leidt tot een gering aflopende reeks voor de uitgaven aan de politie in de laatste jaren van deze periode.
Artikel 32 Rechtspleging en rechtsbijstand
In 2019 is het negatief vermogen (38 mln.) van de Raad voor de Rechtspraak uit 2018 aangevuld, tevens heeft JenV een liquiditeitsstorting van 50 mln. gedaan bij de Rechtspraak. Daardoor valt het bedrag in 2019 hoger uit ten opzichte van de andere jaren.
Artikel 33 Veiligheid en criminaliteitsbestrijding
In 2019 is incidenteel 100 mln. naar de JenV begroting overgeheveld vanaf de AP voor de aanpak van ondermijning. Dat leidt tot incidenteel hogere uitgaven in dat jaar. De ontvangsten stijgen vanaf 2020, doordat de raming afpakontvangsten structureel verhoogd is.
Artikel 34 Straffen en Beschermen
De uitgaven dalen, o.a. vanwege de sluiting van een aantal gevangenislocaties bij de Dienst Justitiële Inrichtingen.
Artikel 36 Contraterrorisme en Nationaal Veiligheidsbeleid
De uitgaven op artikel 36 blijven nagenoeg stabiel.
Artikel 37 Migratie
De uitgaven dalen aangezien de verwachting is dat de IND vanaf 2021 binnen de wettelijke termijn beslist en de voorraden zijn afgenomen. Hiermee neemt de bezetting van het COA af en zullen de totale uitgaven binnen de migratieketen dalen. Tevens is het variabele deel van de uitgaven, gebaseerd op de Meerjaren Productie Prognose (MPP), tot 2022 verwerkt.
Artikel 91 Apparaatsuitgaven kerndepartement
De hogere uitgaven in het jaar 2019 ten opzichte van het jaar 2020 zijn het gevolg van de vertraagde afrekening van Europol met het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) van 16 mln. Dit wordt in de begroting op het onderdeel bijdrage aan SSO’s verantwoord.
Artikel 92 Nominaal en Onvoorzien
Artikel 92 is een verdeelartikel. Dit niet-beleidsartikel wordt gebruikt voor het parkeren van nog te verdelen loon- en prijsbijstellingen, van andere nog te verdelen middelen. Het negatieve bedrag in 2019 wordt verklaard doordat in dit jaar nog een taakstelling geparkeerd staat. De taakstelling voor 2019 zal dit jaar nog van dekking worden voorzien.
Artikel 93 Geheim
De uitgaven op artikel 93 blijven nagenoeg stabiel.
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
VII BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
5.839,1
6.015,3
5.713,3
5.727,5
5.855,9
5.996,5
totaal niet-belastingontvangsten
752,9
654,4
647,5
644,3
637,5
598,5
1
Openbaar bestuur en democratie
Uitgaven
60,9
59,4
56,2
52,8
52,8
52,8
Ontvangsten
22,0
22,0
22,0
22,0
22,0
22,0
2
Nationale veiligheid
Uitgaven
293,2
297,6
307,8
309,4
309,2
309,1
Ontvangsten
14,7
14,7
14,7
14,7
14,7
14,7
3
Woningmarkt
Uitgaven
4.146,1
4.297,4
4.439,8
4.575,9
4.712,0
4.857,9
Ontvangsten
522,0
472,0
465,6
463,8
457,0
435,3
4
Energietransitie gebouwde omgeving en bouwkwaliteit
Uitgaven
347,5
480,9
110,4
57,8
48,0
44,1
Ontvangsten
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
5
Ruimtelijke ordening en omgevingswet
Uitgaven
120,7
124,8
86,5
81,7
75,5
74,3
Ontvangsten
16,5
3,8
3,8
3,8
3,8
3,8
6
Overheidsdienstverlening en informatiesamenleving
Uitgaven
178,9
170,0
165,4
109,7
109,9
106,4
Ontvangsten
1,3
0,4
0,4
0,4
0,4
0,4
7
Werkgevers- en bedrijfsvoeringsbeleid
Uitgaven
42,9
34,3
28,3
27,3
27,3
27,3
Ontvangsten
1,3
0,5
0,1
0,1
0,1
0,1
9
Uitvoering Rijksvastgoedbeleid
Uitgaven
121,7
128,2
123,4
125,9
135,0
139,2
Ontvangsten
99,8
121,7
121,6
120,3
120,3
103,0
11
Centraal apparaat
Uitgaven
463,3
401,6
382,8
375,7
375,3
374,4
Ontvangsten
62,2
19,3
19,3
19,1
19,1
19,1
12
Algemeen
Uitgaven
64,0
21,2
12,6
11,2
11,0
10,9
Ontvangsten
13,1
13
Nog onverdeeld
Uitgaven
Artikel 1 Openbaar bestuur en democratie
Tot en met 2021 zijn er middelen beschikbaar voor grensoverschrijdende samenwerking en voor de gezamenlijke opzet en inrichting van het interbestuurlijk programma.
Artikel 2 Nationale veiligheid
De capaciteitsuitbreiding van de AIVD voor het uitvoeren van de Geïntegreerde Aanwijzing leidt tot een oplopend budget naar 2024.
Artikel 3 Woningmarkt
Dit artikel bestaat grotendeels uit het budget voor de huurtoeslag. Dit budget neemt toe doordat de huurtoeslag in nominale prijzen wordt gepresenteerd. De ontvangsten betreffen voornamelijk de ontvangsten van de huurtoeslag. Daarnaast is in 2019 de jaarlijkse achtervangvergoeding van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) voor de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) via dit artikel in de risicovoorziening gestort.
Artikel 4 Energietransitie gebouwde omgeving en bouwkwaliteit
De afloop in het budget komt doordat een deel van de klimaatmiddelen alleen voor 2019 en 2020 aan de begroting van BZK is toegevoegd. De rest staat op de aanvullende post in afwachting van verdere uitwerking van bestedingsplannen. Daarnaast zijn de middelen voor de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP) tot 2022 beschikbaar, de middelen voor de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH) tot 2023.
Artikel 5 Ruimtelijke ordening en omgevingswet
Het budget voor Ruimte neemt in 2020 toe door de beschikbare middelen voor de Basisregistratie Ondergrond (BRO). Voor de omgevingswet zijn, naast de eerdere toevoeging van middelen voor de invoering van de eerste fase van de omgevingswet in de periode 2018-2021, aanvullende middelen toegevoegd voor de jaren 2019 en 2020. In 2019 zijn er incidentele meerontvangsten door de verkoop van de bufferzonegronden en vaststellingen van bijdragen over 2018.
Artikel 6 Overheidsdienstverlening en informatiesamenleving
De middelen voor de GDI (Generieke Digitale Infrastructuur van de overheid) die gereserveerd stonden op de aanvullende post zijn voor de periode tot en met 2021 toegevoegd aan de begroting van BZK. Overeenkomstig besluitvorming in het Nationaal Beraad worden deze middelen ingezet voor innovaties binnen de digitale overheid, het Programmaplan Basisinfrastructuur en doorontwikkeling en innovatie van GDI-voorzieningen. De resterende middelen op de aanvullende past vanaf 2022 worden overgeboekt bij goedkeuring van een bestedingsplan.
Artikel 7 Werkgevers- en bedrijfsvoeringsbeleid
Het budget neemt af doordat het beroep op de pensioenregelingen van (voormalige) Nederlandse ambtenaren uit de voormalige overzeese gebiedsdelen en hun nagelaten betrekkingen in de komende jaren afneemt. Verder wordt er na 2019 geen bijdrage meer verstrekt aan het A&O-fonds.
Artikel 9 Uitvoering Rijksvastgoedbeleid
De uitgaven nemen toe door de bijdrage aan het RVB voor de huisvesting van de hoge colleges van staat. De ontvangsten bestaan uit verpachting, verhuur en vervreemding van onroerende zaken van de Staat, de verkoop van bodemmaterialen en de veiling van huurrechten van benzinestations langs rijkswegen. Het ritme is aangepast naar de laatste inzichten.
Artikel 11 Centraal apparaat
In 2019 zijn de uitgaven en ontvangsten hoger vanwege de jaarlijkse desalderingen voor de dienstverleningsafspraken tussen Shared Service organisaties (SSO’s) onderling en de inkomsten van overige departementen en derden voor het gebruik van diensten van DocDirect. Verder zijn er voor de invoering van de omgevingswet extra middelen beschikbaar tot 2020.
Artikel 12 Algemeen
De uitgaven op dit artikel zijn voornamelijk de uitgaven voor vennootschapsbelasting (VPB). Over een deel van de generale en specifieke ontvangsten op artikel 9 moet vennootschapsbelasting worden betaald. De ramingen voor de VPB-uitgaven over de generale ontvangsten zijn geactualiseerd. In 2019 worden nabetalingen over de periode tot en met 2018 verwacht en in 2020 worden nabetalingen over 2019 verwacht. Dit verklaart grotendeels de aflopende reeks.
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
VIII ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
42.997,9
42.656,0
42.484,3
42.964,8
43.379,8
43.197,3
totaal niet-belastingontvangsten
1.312,2
1.364,3
1.416,1
1.499,6
1.574,3
1.670,8
1
Primair onderwijs
Uitgaven
11.653,5
11.685,6
11.650,8
11.588,3
11.505,7
11.455,8
Ontvangsten
12,3
27,0
10,5
9,3
9,2
9,2
3
Voortgezet onderwijs
Uitgaven
8.874,2
8.746,7
8.654,8
8.588,9
8.563,3
8.543,6
Ontvangsten
10,2
7,4
7,4
7,4
7,4
7,4
4
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Uitgaven
4.673,0
4.680,1
4.787,9
4.536,5
4.928,1
4.685,3
Ontvangsten
4,0
4,0
3,0
3,0
3,0
3,0
6
Hoger beroepsonderwijs
Uitgaven
3.387,5
3.413,9
3.489,3
3.523,0
3.505,1
3.520,1
Ontvangsten
2,9
1,2
1,2
1,2
1,2
1,2
7
Wetenschappelijk onderwijs
Uitgaven
5.078,4
5.150,2
5.265,3
5.360,9
5.419,1
5.486,2
Ontvangsten
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
8
Internationaal onderwijsbeleid
Uitgaven
12,1
12,0
10,5
10,3
10,3
10,3
Ontvangsten
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
9
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid
Uitgaven
168,2
167,5
164,3
164,4
163,2
163,2
Ontvangsten
9,0
9,0
9,0
9,0
9,0
9,0
11
Studiefinanciering
Uitgaven
5.547,6
5.221,1
4.940,5
5.665,7
5.749,6
5.774,7
Ontvangsten
885,2
936,1
1.005,8
1.076,9
1.151,6
1.223,2
12
Tegemoetkoming studiekosten
Uitgaven
80,4
77,4
75,8
74,7
73,1
71,7
Ontvangsten
4,0
3,9
3,8
3,7
3,6
3,6
13
Lesgelden
Uitgaven
12,8
13,4
13,5
13,6
13,6
13,6
Ontvangsten
231,9
226,6
231,3
238,9
244,2
248,4
14
Cultuur
Uitgaven
965,2
1.000,5
957,2
944,0
952,5
949,9
Ontvangsten
2,0
0,5
0,5
0,5
0,5
0,5
15
Media
Uitgaven
1.016,6
1.023,1
1.005,5
1.028,4
1.027,8
1.052,7
Ontvangsten
149,9
147,9
142,9
148,9
143,9
164,5
16
Onderzoek en wetenschappen
Uitgaven
1.238,3
1.172,0
1.163,4
1.159,8
1.159,2
1.158,6
Ontvangsten
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
25
Emancipatie
Uitgaven
15,9
15,2
15,0
15,0
15,8
15,8
91
Nominaal en onvoorzien
Uitgaven
4,0
6,0
7,8
13,8
95
Apparaatskosten
Uitgaven
274,1
277,1
286,6
285,4
285,6
282,0
Ontvangsten
0,6
0,6
0,6
0,6
0,6
0,6
Artikel 1 Primair onderwijs
De begrotingen van de onderwijsartikelen volgen de leerlingen- of studentenraming en in het po wordt een daling van het aantal leerlingen geraamd. Hierdoor dalen de uitgaven. De stijging in 2020 t.o.v. 2019 is het gevolg van de oploop in een aantal intensiveringen uit het Regeerakkoord zoals de middelen voor de verlaging van de werkdruk en de middelen voor de voor- en vroegschoolse educatie.
Artikel 3 Voortgezet onderwijs
De begrotingen van de onderwijsartikelen volgen de leerlingen- of studentenraming en in het vo wordt een daling van het aantal leerlingen geraamd. Hierdoor dalen de uitgaven.
Artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
De begrotingen van de onderwijsartikelen volgen de leerlingen- of studentenraming en in het mbo wordt een daling van het aantal leerlingen geraamd. Er is sprake van een korte stijging vanwege een hogere instroom van bbl’ers. Dit wordt uiteindelijk ingehaald door de algehele daling. De incidentele hogere uitgaven in 2023 zijn het gevolg van een kasschuif op het budget voor de kwaliteitsafspraken.
Artikel 6 Hoger beroepsonderwijs en Artikel 7 Wetenschappelijk onderwijs
De begrotingen van de onderwijsartikelen volgen de leerlingen- of studentenraming. Uit de raming blijkt dat het aantal ho-studenten de komende jaren stijgt. De uitgaven op beide artikelen stijgen. Dit heeft voornamelijk te maken met het feit dat er door de invoering van het studievoorschot extra middelen worden geïnvesteerd in het hoger onderwijs. Deze middelen lopen voor zowel het hbo als het wo op in de huidige meerjarenperiode.
Artikel 8 Internationaal onderwijsbeleid
De daling in de uitgaven in 2021 wordt met name veroorzaakt doordat de bekostiging van het Nationaal Agentschap Erasmus+ vanuit de onderwijsartikelen momenteel tot en met 2020 geregeld is.
Artikel 9 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid
De dalingen in de uitgaven wordt met name veroorzaakt doordat enkele subsidies aflopen, zoals de Impuls lerarentekorten en de projecten voor professionalisering.
Artikel 11 Studiefinanciering
De stijging van de uitgaven en ontvangsten komt voornamelijk doordat studenten meer lenen. De invoering van het studievoorschot heeft deze trend versterkt. Daarnaast neemt het aantal studenten in het hoger onderwijs toe, waardoor ook het aantal leningen en daarmee het totaal geleende bedrag toeneemt. De lagere uitgaven in 2020 en 2021 zijn het gevolg van kasschuiven op het OV-contract met vervoersbedrijven voor het optimaliseren van het kasritme van de rijksoverheid.
Artikel 12 Tegemoetkoming studiekosten
De daling van de uitgaven komt voornamelijk doordat in het vo een daling van het aantal leerlingen wordt geraamd. De uitgaven van dit artikel zijn hier voornamelijk van afhankelijk.
Artikel 13 Lesgelden
De ontvangsten onder dit artikel volgen voornamelijk de aantallen lesgeldplichtige studenten in het mbo en zijn redelijk constant.
Artikel 14 Cultuur
Er zijn verschillende factoren die zorgen voor dit verloop van de uitgaven. Per 2019 staat het budget op de begroting van OCW dat gemoeid is met de omvorming van de fiscale monumentenaftrek naar een uitgavenregeling. Daarnaast zijn de regeerakkoordmiddelen voor cultuur (in totaal 80 mln. structureel) overgeboekt naar de begroting van OCW. Tenslotte zorgen de incidentele regeerakkoordmiddelen voor erfgoed en monumenten in de jaren 2018-2021 voor hogere uitgaven.
Artikel 15 Media
De uitgaven blijven over de jaren gezien vrij constant doordat het kabinet structureel 40 mln. heeft vrijgemaakt om de nationale publieke omroep te compenseren voor minder reclame-inkomsten. Daarnaast is voor de periode 2019 tot en met 2021 15 mln. beschikbaar gesteld voor de versterking van de samenwerking tussen regionale en lokale publieke omroepen.
Artikel 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid
De daling in de uitgaven in 2020 t.o.v. 2019 komt doordat de sectorplannen (RA-middelen) worden toegevoegd aan de eerste geldstroom in het hoger onderwijs.
Artikel 25 Emancipatie
De uitgaven blijven over de jaren heen vrij constant.
Artikel 91 Nominaal en onvoorzien
Artikel 91 bevat de oploop in de middelen voor onderhoud en vervanging van de ICT-systemen van DUO van 4 mln.in 2021 oplopend tot 13,8 mln. in 2024 die aangewend worden als de aanbevelingen uit de beleidsdoorlichting ordentelijk zijn geïmplementeerd.
Artikel 95 Apparaatsuitgaven
De lagere uitgaven in 2019 en 2020 worden voornamelijk veroorzaakt doordat de omvorming van de fiscale scholingsaftrek naar een uitgavenregeling op de begroting van OCW is uitgesteld. Het beschikbare budget is daarom weer van de OCW-begroting afgetrokken. De omvorming staat nu gepland voor 2021.
Nationale Schuld (Transactiebasis)
IXA NATIONALE SCHULD (TRANSACTIEBASIS)
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
7.265,5
6.662,9
6.390,4
6.551,5
6.117,7
6.253,3
totaal niet-belastingontvangsten
12.043,3
9.146,3
10.525,3
6.931,9
6.118,2
4.914,7
1
Financiering staatsschuld
Uitgaven
5.633,8
5.131,5
4.838,5
4.901,5
4.336,5
4.457,5
Ontvangsten
1.337,0
1.375,0
1.397,0
1.173,0
724,0
510,0
2
Kasbeheer
Uitgaven
1.631,7
1.531,4
1.551,9
1.650,0
1.781,2
1.795,8
Ontvangsten
10.706,3
7.771,3
9.128,3
5.758,9
5.394,2
4.404,7
Artikel 1 Financiering staatsschuld
Dit artikel heeft betrekking op de extern gefinancierde staatsschuld. De uitgaven bestaan uit de rentelasten en aflossingen van vaste en vlottende schuld. De ontvangsten bestaan uit rentebaten en uitgifte van schuld. De hoogte van de aflossingen van de bestaande schuld ligt vast als gevolg van eerder gemaakte keuzes ten aanzien van de schuldfinanciering. De verwachte schulduitgifte is afhankelijk van de financieringsbehoefte van het Rijk.
Artikel 2 Kasbeheer
Op dit artikel staan de geldstromen die betrekking hebben op het schatkistbankieren van aan de schatkist gelieerde instellingen. De uitgaven bestaan enerzijds uit de rentevergoeding over de saldi die in de schatkist worden aangehouden door baten-lastendiensten, RWT’s (Rechtspersoon met een Wettelijke Taak) en sociale fondsen. Anderzijds bestaan de uitgaven uit verstrekte leningen aan baten-lastendiensten en RWT’s en, in sommige jaren, uit een afname van het rekening-couranttegoed van deze instellingen of van de sociale fondsen. De ontvangsten bestaan uit rentebaten, aflossingen op leningen door deelnemers aan het schatkistbankieren en, in sommige jaren, uit een toename van het rekening-couranttegoed van baten-lastendiensten, RWT’s of sociale fondsen. De schommelingen van de ontvangsten op dit artikel worden met name veroorzaakt door mutaties in de rekening-courant van de sociale fondsen.
Financiën
IXB FINANCIËN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
8.517,3
7.830,1
7.495,6
7.476,2
7.366,9
7.315,5
totaal niet-belastingontvangsten
3.384,7
3.097,8
3.099,9
3.274,2
3.215,2
3.176,5
1
Belastingen
Uitgaven
2.985,2
2.943,2
2.710,7
2.670,1
2.614,2
2.607,3
Ontvangsten
1.059,6
934,1
930,5
928,5
925,9
925,7
2
Financiele Markten
Uitgaven
27,8
26,6
24,3
24,2
22,9
22,9
Ontvangsten
9,8
9,2
10,3
10,0
7,7
7,7
3
Financ. act. Publiek-Private sector
Uitgaven
1.189,3
442,2
440,5
440,5
439,0
406,0
Ontvangsten
2.035,6
1.816,7
1.875,5
2.015,5
1.953,5
1.918,5
4
Internationale Fin. Betrekkingen
Uitgaven
33,0
33,3
27,9
Ontvangsten
7,4
49,5
139,3
182,7
190,5
188,7
5
Exportkrediet- en investeringsverzekering
Uitgaven
205,2
77,2
77,2
77,2
77,2
77,2
Ontvangsten
218,3
236,0
91,9
85,1
85,2
83,4
6
BTW-Compensatiefonds
Uitgaven
3.427,8
3.426,7
3.426,2
3.426,0
3.426,0
3.426,0
9
Douane
Uitgaven
413,7
440,9
442,2
440,9
437,1
437,3
Ontvangsten
0,6
0,6
0,6
0,6
0,6
0,6
10
Nog onverdeeld
Uitgaven
1,5
175,4
77,0
107,4
89,3
75,8
21
Centraal Apparaat
Uitgaven
266,6
264,9
264,2
261,9
261,1
263,0
Ontvangsten
53,5
51,8
51,8
51,8
51,8
51,8
Artikel 1 Belastingen
Vanuit de Aanvullende Post zijn incidentele middelen vrijgegeven voor de vertrekregeling en beheerst vernieuwen. Een deel van deze middelen voor 2019 en verder staat nog op de aanvullende post en artikel 10. De hogere ontvangsten in 2019 komen onder andere door de terugontvangen middelen voor de Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) en hogere ontvangsten bij de belasting- en invorderingsrente.
Artikel 2 Financiële Markten
De hogere uitgaven in 2019 en 2020 ten opzichte van latere jaren wordt onder meer veroorzaakt doordat de kosten voor rechtszaken met betrekking tot SNS Reaal Holding in 2019 en 2020 worden gemaakt (1,8 mln. respectievelijk 1,5 mln.). De lagere ontvangsten in 2023 en 2024 worden verklaard door onder andere lagere ontvangsten bij het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD).
Artikel 3 Financ. act. Publiek-Private sector
In 2019 zijn er hogere uitgaven door de aankoop van aandelen Air France-KLM (holding) en een kapitaalinjectie aan TenneT om de wettelijk verplichte investeringen in het Nederlandse net te realiseren (zie ook Kamerstuk 2015-2016, 28165, nr. 252). In 2019 zijn er hogere ontvangsten ten opzichte van de jaren daarna, vanwege hogere dividenden bij met name de financiële staatsdeelnemingen.
Artikel 4 Internationale Fin. Betrekkingen
De uitgavenreeks betreft het binnen de EU afgesproken, nieuwe ritme van de teruggave van gelden SMP/ANFA aan Griekenland. De ontvangstenraming kent vanaf 2019 een oploop vanwege verwachte hogere renteopbrengsten op de leningen aan Griekenland, en de terugbetaling door Griekenland van de bilaterale lening.
Artikel 5 Exportkrediet- en investeringsverzekering
De hogere uitgaven in 2019 ten opzichte van latere jaren wordt veroorzaakt door schade-uitkeringen op boten in Mexico. De hogere ontvangsten met betrekking tot de exportkredietverzekering (EKV) in de jaren 2019 en 2020 worden voornamelijk bepaald door de terugbetaling van Argentinië, naar aanleiding van het schuldenakkoord met de Club van Parijs (zie ook Kamerbrief 2013-2014, 33 750 IX, nr. 29). In 2020 wordt de laatste terugbetaling verwacht.
Artikel 6 BTW-Compensatiefonds
Het BTW-Compensatiefonds (BCF) wordt uit het gemeentefonds en het provinciefonds gefinancierd. De meerjarige raming is gebaseerd op realisatiecijfers over 2018. De uitgaven aan het BCF zijn stabiel begroot de komende jaren, aangezien het gemeentefonds en het provinciefonds fungeren als ventiel bij een onder- of overschrijding. Een onder- of overschrijding bij het BCF komt namelijk ten laste of ten gunste van het gemeente- en provinciefonds.
Artikel 9 Douane
De hogere uitgaven vanaf 2020 worden onder meer veroorzaakt door de oploop in middelen ter voorbereiding op een Brexit.
Artikel 10 Nominaal en onvoorzien
Op artikel 10 zijn er onder andere middelen gereserveerd voor de uitvoeringskosten van fiscale maatregelen en onvoorziene tegenvallers. De geraamde uitgaven voor 2020 zijn hoger omdat er geld gereserveerd staat voor de invoering van het Individueel Keuzebudget.
Artikel 21 Centraal Apparaat
De hogere uitgaven in 2019 tot en met 2021 worden onder andere veroorzaakt door investeringen in kwaliteit, onderzoek en versterking bij het kerndepartement van Financiën.
Defensie
X DEFENSIE
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
10.513,1
10.825,1
11.243,3
11.579,0
11.385,0
11.431,6
totaal niet-belastingontvangsten
339,0
263,2
252,9
246,1
283,8
284,1
1
Inzet
Uitgaven
11,0
7,4
7,4
7,4
7,4
7,4
Ontvangsten
5,3
1,5
1,5
1,5
1,5
1,5
2
Koninklijke Marine
Uitgaven
919,4
925,9
928,7
921,8
924,3
924,1
Ontvangsten
39,4
20,4
20,4
20,4
20,4
20,5
3
Koninklijke Landmacht
Uitgaven
1.453,2
1.520,8
1.543,3
1.573,9
1.569,5
1.576,8
Ontvangsten
6,4
10,4
10,4
10,4
10,4
10,5
4
Koninklijke Luchtmacht
Uitgaven
844,0
847,3
860,2
845,7
846,3
845,0
Ontvangsten
12,0
12,0
12,0
12,0
12,0
12,1
5
Koninklijke Marechaussee
Uitgaven
456,9
436,7
433,5
433,3
434,5
435,2
Ontvangsten
4,6
4,6
4,4
4,4
4,4
4,4
6
Investeringen
Uitgaven
2.624,1
2.864,7
3.158,9
3.487,5
3.321,4
3.386,5
Ontvangsten
124,6
75,2
65,1
58,3
96,0
96,0
7
Defensie Materieel Organisatie
Uitgaven
985,4
1.020,6
1.039,1
1.053,9
1.057,5
1.056,1
Ontvangsten
58,0
50,1
50,1
50,1
50,1
50,1
8
Defensie Ondersteuningscommando
Uitgaven
1.354,5
1.313,4
1.283,6
1.271,0
1.273,0
1.272,2
Ontvangsten
81,0
81,4
81,4
81,4
81,4
81,4
9
Algemeen
Uitgaven
107,9
159,4
150,3
148,5
148,7
149,0
10
Apparaat kerndepartement
Uitgaven
1.670,2
1.635,4
1.675,4
1.662,7
1.633,1
1.608,7
Ontvangsten
7,7
7,7
7,7
7,7
7,7
7,6
11
Geheim
Uitgaven
8,7
9,9
9,9
9,9
9,9
9,9
12
Nog onverdeeld
Uitgaven
77,8
83,6
153,1
163,3
159,5
160,8
Artikel 1 Inzet
Door de toevoeging van de eindejaarsmarge Budget Internationale Veiligheid (BIV) is het bedrag in 2019 hoger dan in de jaren daarna. Defensie zet deze middelen in voor crisisbeheersingsoperaties, contributies aan gemeenschappelijk gefinancierde NAVO- en EU-operaties, inzet voor nationale en koninkrijkstaken en overige inzet. Daarnaast bevat artikel 1 ook een overzicht voor de structurele inzet die in andere beleidsartikelen is begroot, bijvoorbeeld door de Koninklijke Marechaussee en de Explosieven Opruimingsdienst Defensie.
Artikel 2 Koninklijke Marine
Het beschikbare uitgavenbudget per jaar op dit artikel is te verklaren door een spreiding van de uitgaven aan materiele instandhouding en een geleidelijke stijging aan personele uitgaven ten behoeve van het verbeteren van de basisgereedheid.
Artikel 3 Koninklijke Landmacht
Het kabinet voegt stapsgewijs extra middelen toe ter verhoging van de basisgereedheid. Dit verklaart de geleidelijk oplopende uitgaven op dit artikel.
Artikel 4 Koninklijke Luchtmacht
Op dit artikel is het uitgavenpatroon enerzijds te verklaren door het stapsgewijs toevoegen van middelen door het kabinet ten behoeve van de basisgereedheid, waardoor het budget over de jaren toeneemt. Tegelijkertijd is er een sterkere daling door het overboeken van budget naar andere artikelen voor het uitvoeren van door de luchtmacht opgedragen taken.
Artikel 5 Koninklijke Marechaussee
Het uitgavenbudget voor de Koninklijke Marechaussee (KMar) daalt licht vanaf 2020. Dit heeft te maken met een eerdere incidentele ophoging van het budget ter voorbereiding op de aanstaande Brexit in 2019. Vanaf 2020 is de reeks weer stabiel.
Artikel 6 Investeringen
De toevoeging van extra middelen aan de defensiebegroting door het kabinet resulteert in een oplopend budget. De hogere uitgaven in 2022 zijn het gevolg van het verschuiven van budget van de afgelopen jaren naar dat jaar, als gevolg van herijkingen van de investeringsplannen.
Artikel 7 Defensie Materieel Organisatie
Het verloop van dit artikel is enerzijds te verklaren door de extra middelen die zijn toegevoegd aan de Defensiebegroting ten behoeve van de verbetering van de basisgereedheid. Anderzijds zijn de oplopende uitgaven grotendeels te verklaren door de toegenomen personele uitgaven als gevolg van het samengaan van Joint Informatie Voorziening Commando met het agentschap Operations. Deze onderdelen vormen samen de IT-leverancier van Defensie en haar ketenpartners.
Artikel 8 Defensie Ondersteuningscommando
Op dit artikel stijgt het uitgavenbudget in 2019 en 2020 t.o.v. de basisstand bij het Regeerakkoord. De stijging is het resultaat van een verhoogd budget voor het project ‘Behoud & Werving’ met als doel het behouden van gekwalificeerd personeel en het verhogen van de instroom van nieuw personeel. Daarnaast wordt extra geïnvesteerd in het internationale functiebestand. Na 2020 daalt de reeks weer richting de basisstand.
Artikel 9 Algemeen
De uitgaven op dit artikel betreffen het exploitatiedeel van de bijdragen aan de NAVO, verschillende subsidies en opdrachten en bekostiging. De stijging vanaf 2020 is te verklaren door de bijdrage van andere artikelen voor kennisopbouw.
Artikel 10 Apparaat kerndepartement
Dit artikel toont de apparaatskosten van de bestuursstaf, de MIVD en de defensiebrede pensioenen, uitkeringen en wachtgelden. De meerjarige daling van de uitgaven weerspiegelt met name de daling van de overtolligheidsuitgaven als gevolg van eerdere reorganisaties. Door de pensionering van voormalige werknemers met een wachtgeldregeling uit deze reorganisaties dalen deze uitgaven. Daarnaast dalen de pensioenuitgaven licht door de effecten van het ophogen van de pensioenleeftijd en Functioneel Leeftijdsontslag (FLO)-leeftijd.
Artikel 11 Geheim
Het kabinet voegt vanaf 2020 structureel extra middelen toe aan artikel 11 vanaf 2020. Dit verklaart de lichte stijging t.o.v. 2019.
Artikel 12 Nog onverdeeld
Op artikel 12 staat het restsaldo van o.a. de nog niet uitgedeelde meerjarige loonbijstelling. Dit is o.a. gereserveerd voor onvoorziene uitgaven. De oplopende reeks is te verklaren door de toegevoegde middelen voor het nationaal plan voor de NAVO. Deze middelen moeten nog worden door verdeelt naar de juiste artikelen.
Infrastructuur en Waterstaat
XII INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
8.055,0
8.884,5
9.293,9
9.413,0
9.938,8
9.849,3
totaal niet-belastingontvangsten
55,1
15,5
16,6
14,8
14,0
15,9
11
Integraal waterbeleid
Uitgaven
37,1
39,1
34,2
32,2
30,3
30,1
Ontvangsten
12,5
13
Bodem en ondergrond
Uitgaven
34,9
30,8
133,2
132,5
136,1
136,3
Ontvangsten
4,5
2,0
14
Wegen en verkeersveiligheid
Uitgaven
101,6
85,6
82,8
75,9
82,5
85,0
Ontvangsten
7,5
6,8
6,8
6,8
5,8
5,8
16
Spoor
Uitgaven
33,4
28,5
28,0
26,8
23,5
10,1
Ontvangsten
0,8
17
Luchtvaart
Uitgaven
29,0
23,1
10,6
8,2
7,6
6,7
Ontvangsten
1,5
1,2
1,1
1,3
1,4
1,6
18
Scheepvaart en havens
Uitgaven
57,6
38,7
8,0
7,9
8,4
10,0
Ontvangsten
0,9
0,8
1,8
19
Uitvoering milieubeleid en internationaal
Uitgaven
48,7
38,4
38,1
39,2
39,1
39,1
Ontvangsten
6,3
20
Lucht en geluid
Uitgaven
26,8
26,0
26,7
27,2
29,2
29,8
Ontvangsten
0,2
21
Duurzaamheid
Uitgaven
36,8
89,6
26,5
26,8
30,7
30,7
22
Omgevingsveiligheid en milieurisico's
Uitgaven
35,6
34,2
40,2
47,0
59,5
59,5
Ontvangsten
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
23
Meteorologie, seismologie en aardobservatie
Uitgaven
54,1
56,7
50,5
54,6
48,1
51,1
24
Handhaving en toezicht
Uitgaven
131,5
123,2
126,2
126,3
126,9
127,0
25
Brede doeluitkering
Uitgaven
955,6
920,5
909,2
909,2
909,2
909,2
26
Bijdrage investeringsfondsen
Uitgaven
6.046,6
6.979,2
7.429,5
7.549,9
8.057,7
7.969,9
97
Algemeen departement
Uitgaven
93,6
60,5
53,8
54,1
54,2
54,5
Ontvangsten
1,9
1,1
1,1
1,1
1,1
1,1
98
Apparaatsuitgaven Kerndepartement
Uitgaven
332,0
309,4
295,6
294,2
294,8
297,9
Ontvangsten
18,8
5,4
5,4
5,4
5,4
5,4
99
Nog onverdeeld
Uitgaven
0,3
0,9
0,9
0,9
1,1
2,4
Artikel 11 Integraal waterbeleid
De piek in de budgetten die te zien is in 2019 en 2020 wordt met name veroorzaakt door een overboeking van het Deltafonds naar Hoofdstuk XII met betrekking tot Ruimtelijke Adaptatie. Deze middelen worden ingezet voor onder andere stresstesten en kennisontwikkeling.
Artikel 13 Bodem en ondergrond
De hogere standen vanaf 2021 worden grotendeels veroorzaakt door meerjarige budgetoverboekingen naar het Gemeentefonds en Provinciefonds in het kader van het Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020. Vanaf 2021 is er geen sprake van budgetoverboekingen waardoor het budget vanaf dan hoger is. De geactualiseerde ontvangsten betreffen de ontvangsten voor de verkoop van grond voor de saneringsopgave Stormpolderdijk van de gemeente Krimpen a/d IJssel.
Artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid
De piek in 2019 wordt onder andere veroorzaakt door de bij nota van wijziging toegevoegde middelen (43,4 mln.) vanuit de Klimaatenvelop 2019 (Kamerstukken 35000-XII, nr. 6). Deze middelen worden ingezet voor subsidies duurzame mobiliteit en opdrachten duurzame mobiliteit en brandstof.
Artikel 16 Spoor
De omvang van dit artikel daalt vanaf 2019 omdat subsidieregeling Beheersing GSM-R interferentie stopt. GSM-R is een radiosysteem dat wordt gebruikt in treinen. De subsidieregeling is een tegemoetkoming in de kosten die spoorvervoerders moeten maken voor de aanpassing of vervanging van aanwezige GSM-R treinradio’s.
Artikel 17 Luchtvaart
De hogere bedragen in 2019 en 2020 worden verklaard door 1) middelen die via de Incidentele Suppletoire Begroting inzake Wederopbouw Saba en Sint Eustatius (15,5 mln.) zijn toegevoegd, (2) extra middelen die vanuit herschikking van IenW budgetten beschikbaar zijn gesteld voor ambities uit het Regeerakkoord Rutte III op de programma’s Schiphol, Luchtruimherziening en Lelystad en (3) de inzet van de regio-envelop voor de aanpak van de erosieproblematiek op Sint-Eustatius (3,5 mln. in 2019 en 2020).
Artikel 18 Scheepvaart en havens
De daling van de uitgaven vanaf 2021 wordt verklaard door het meerjarenprogramma Topsector Logistiek dat in 2020 afloopt en een overheveling van LNV naar IenW van 21,5 mln. ten behoeve van de renovatie van de zeehaven in Saba. De ontvangsten in 2019 bestaan grotendeels uit een desaldering van de ontvangsten uit de EU-subsidie in verband met de digitale transportstrategie. De ontvangsten in 2020 zijn te ontvangen deelnemersbijdragen en sponsorbijdragen aan het door Nederland te organiseren vierjaarlijkse symposium van de IALA (International Association on Marine Aids to Navigation and Lighthouse Authorities).
Artikel 19 Uitvoering milieubeleid en internationaal
De hogere uitgaven in 2019 worden verklaard door de desaldering van de ontvangsten die IenW ontvangt van cofinanciers voor de te realiseren doelstellingen van de Global Commission on Adaptation (GCA) en doordat de gecoördineerde opdrachtverlening aan RVO en RIVM jaarlijks wordt overgeboekt naar artikel 19. De ontvangsten in 2019 bestaan grotendeels uit de hierboven genoemde desaldering in het kader van GCA en een desaldering van de ontvangsten in het kader van IRMA (Interreg Rhine Meuse Activities).
Artikel 20 Lucht en geluid
Het verschil in budget over de jaren wordt verklaard door een oplopende reeks in het budget voor Wegverkeerslawaai.
Artikel 21 Duurzaamheid
De hogere uitgaven in 2020 worden verklaard door de middelen die worden ingezet ter uitvoering van het Urgenda-vonnis.
Artikel 22 Omgevingsveiligheid en milieurisico’s
De tijdelijke dip in het budget in de jaren 2019 en 2020 op dit artikel wordt verklaard door overboekingen naar het Provinciefonds ten behoeve van het Programma Impuls Omgevingsveiligheid (IOV).
Artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie
Op dit artikel wordt de financiële bijdrage van IenW aan het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) geraamd. Dit betreft de bijdrage voor de uitvoering van de wettelijke taak door het KNMI. De toe- en afname in de budgettaire reeks wordt met name veroorzaakt door de contributie van het KNMI aan EUMETSAT, het Europese programma voor aardobservatie.
Artikel 24 Handhaving en toezicht
Op dit artikel wordt de financiële bijdrage van IenW aan de Inspectie Leefomgeving en transport (ILT) geraamd.
Artikel 25 Brede doeluitkering
Op dit artikel wordt de financiële bijdrage van IenW aan de Vervoerregio Amsterdam en het samenwerkingsverband van gemeenten in de zuidelijke Randstad, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag geraamd.
Artikel 26 Bijdrage investeringsfondsen
Op dit artikel worden de bijdragen aan het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verantwoord. De ontwikkeling van dit artikel wordt toegelicht in de horizontale toelichting van het Infrastructuurfonds en het Deltafonds.
Artikel 97 Algemeen departement
De piek in 2019 wordt veroorzaak door het niet betaalde deel van de gereserveerde gelden uit 2018 voor de aanschaf van het nieuwe Regeringsvliegtuig. Deze middelen zijn bij de 1e suppletoire begroting aan de IenW-begroting voor 2019 toegevoegd, omdat een deel van de betalingen in 2019 plaatsvindt.
Artikel 98 Apparaatsuitgaven kerndepartement
De uitgaven aan apparaat nemen af als gevolg van lagere uitgaven aan eigen personeel en externe inhuur.
Artikel 99 Nog onverdeeld
Bij begroting 2020 is de taakstellende onderuitputting op de IenW-begroting (XII) verwerkt door verlaging van de budgetten op de diverse artikelen. Hiermee is de taakstellende onderuitputting structureel ingevuld.
Economische Zaken en Klimaat
XIII ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
5.240,9
5.679,3
5.721,7
5.556,4
6.090,9
6.164,1
totaal niet-belastingontvangsten
4.114,1
4.879,0
4.435,2
4.149,3
4.601,4
4.614,3
1
Goed functionerende economie en markten
Uitgaven
205,8
212,6
217,7
212,7
212,7
212,7
Ontvangsten
31,9
31,9
31,9
31,9
31,9
31,9
2
Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei
Uitgaven
986,8
1.053,3
1.005,9
1.003,6
1.016,2
1.006,2
Ontvangsten
124,5
129,9
111,9
105,7
107,1
106,2
3
Toekomstfonds
Uitgaven
263,8
184,5
169,7
164,1
152,8
152,8
Ontvangsten
34,1
34,6
44,0
45,3
50,2
50,3
4
Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering
Uitgaven
2.986,5
3.670,0
3.788,7
3.852,7
4.404,7
4.487,4
Ontvangsten
2.492,2
3.387,2
3.152,0
3.176,0
3.852,3
4.016,0
5
Een veilig Groningen met perspectief
Uitgaven
478,7
264,8
263,7
49,4
34,0
31,7
Ontvangsten
1.406,0
1.270,0
1.070,0
765,0
535,0
385,0
40
Apparaat (EZK)
Uitgaven
319,4
294,2
276,0
274,0
270,5
273,4
Ontvangsten
25,4
25,4
25,4
25,4
24,8
24,8
41
Nog onverdeeld (EZK)
Uitgaven
Artikel 1 Goed functionerende economie en markten
De uitgaven op dit artikel hebben met name betrekking op de bijdragen aan agentschappen (Agentschap Telecom, RVO) en bijdragen aan ZBO’s/RWT’S (Metrologie en CBS). De ontvangsten hebben voornamelijk betrekking op boetes die toezichthouders van EZK opleggen en waar - in het kader van het zogenaamde High Trust-beleid - een meerjarige raming voor wordt aangehouden.
Artikel 2 Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei
De uitgaven op dit artikel zijn met name bestemd voor bijdragen aan (inter)nationale organisaties, bijdragen aan TNO en de Kamer van Koophandel en subsidies ter stimulering van innovatie en (duurzaam) ondernemen. De hogere uitgaven vanaf 2020 wordt veroorzaakt door de overheveling van de Klimaatenveloppemiddelen (maatregel E23 in het regeerakkoord) voor verduurzaming industrie. De middelen worden ingezet voor programmatische aanpak waterstof, subsidiering van pilots en demo's gericht op CO2-reductie en voor de toepassing van CO2 afvang en opslag. Deze reeks start vanaf 2020 met 55 mln. en is vanaf 2023 85 mln. structureel. De ontvangsten zijn grotendeels afkomstig uit de BMKB en Garantie Ondernemersfinanciering, de Rijksoctrooiwet en de luchtvaartkredietregeling. De afloop in de ontvangstenreeks komt met name doordat de raming van de octrooiontvangsten op korte termijn naar boven is bijgesteld.
Artikel 3 Toekomstfonds
Het Toekomstfonds kent een 100% eindejaarsmarge, waardoor overtollige middelen in enig jaar volledig meegenomen kunnen worden naar het volgende jaar. De niet benutte middelen in 2018, die bij Voorjaarsnota 2019 aan de begroting 2019 van het Toekomstfonds zijn toegevoegd, zijn voor de diverse instrumenten gespreid over de komende jaren. Dit zorgt voor een hogere raming in 2019. De verschillende instrumenten binnen het Toekomstfonds zijn geheel of gedeeltelijk revolverend. De ontvangsten komen voornamelijk uit Fund of funds, Innovatiekredieten en Seed. De oploop van de ontvangsten vanaf 2021 worden voornamelijk veroorzaakt door hogere ramingen voor Fund of funds gebaseerd op prognoses.
Artikel 4 Een doelmatige energievoorziening en beperking van klimaatverandering
De uitgaven op dit artikel stijgen door de oplopende uitgaven aan de SDE+-regeling (Stimulering Duurzame Energieproductie+). Deze uitgaven stijgen vanwege het toenemende aantal SDE+-subsidies om tegemoet te komen aan de afspraak in het Energieakkoord voor duurzame energie. Hierin is namelijk afgesproken dat Nederland in 2020 een aandeel van 14% hernieuwbare energieproductie heeft (en in 2023 16%). De stijging in de uitgaven vanaf 2020 is extra versterkt door het overhevelen van de SDE+-reeks op de Aanvullende Post (AP) naar de EZK-begroting. In het Regeerakkoord stond een ophoging voor zowel de ontvangstenreeks Opslag Duurzame Energie (ODE) als de uitgavenreeks (SDE+) vanaf 2020. In 2017 is de ODE met deze afgesproken reeks al opgehoogd. De bijbehorende uitgavenreeks werd op de Aanvullende Post (AP) geplaatst, maar is in deze begroting nu overgeheveld aan het SDE+-budget 2020 en verder.
De ontvangsten op artikel 4 vloeien voornamelijk voort uit de ODE. De ODE-ontvangsten stijgen om de toenemende uitgaven aan de SDE+ zoals vastgelegd in het Energieakkoord te financieren.
Artikel 5 Een veilig Groningen met perspectief
De uitgaven op artikel 5 bestaan voornamelijk uit subsidies voor de verduurzamingsopgave, de betalingen van schadevergoedingen voor gedupeerden van aardbevingen door gaswinning, de bijdrage aan RVO.NL voor de uitvoering van de schadeafhandeling en de kosten voor de TCMG. De hogere uitgaven in de jaren 2019-2021 komen voort uit bijdragen van NAM aan het Nationaal Programma Groningen, de bijdragen van NAM voor schadebetalingen en de uitvoeringskosten van RVO.nl voor de schadeafwikkeling die in deze jaren vallen. De schadevergoedingen en daarbij behorende uitvoeringskosten worden uitbetaald door EZK en daarna volledig verhaald op de NAM. Deze posten zijn daarom ook aan de ontvangstenkant van de EZK-begroting opgenomen. De ontvangsten worden voornamelijk bepaald door de aardgasbaten. In de raming van de gasbaten zijn o.a. de volgende wijzigingen doorgevoerd die hebben bijgedragen aan lagere ramingen: versnelling van de afbouw van de gaswinning in Groningen conform Kamerbrief van 8 februari 2019 (Kamerstuk 33 529, nr. 580) en onderzoek van het Kabinet hoe de gaswinning al in het gasjaar 2019-2020 onder de 12 bcm gebracht kan worden. Deze mutatie is in de begroting verwerkt.
Artikel 40 Apparaat
De uitgaven voor artikel 40 hebben betrekking op personele en materiële uitgaven. De hogere uitgaven in 2019 komen o.a. door een overboeking uit de aanvullende post voor werkzaamheden op het Groningendossier.
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
XIV LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
1.065,7
1.374,5
1.097,9
929,7
911,2
903,0
totaal niet-belastingontvangsten
111,9
90,1
97,0
80,0
67,8
65,3
11
Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedsel
Uitgaven
753,6
909,0
748,8
670,8
661,1
656,6
Ontvangsten
63,2
47,7
50,2
43,1
40,2
38,1
12
Natuur en biodiversiteit
Uitgaven
121,2
131,3
123,9
124,7
122,2
122,2
Ontvangsten
45,9
39,7
44,0
34,2
24,2
23,8
50
Apparaat
Uitgaven
131,6
125,2
116,5
115,2
112,8
112,6
Ontvangsten
2,8
2,8
2,8
2,8
3,4
3,4
51
Nog onverdeeld
Uitgaven
59,2
209,1
108,8
19,0
15,2
11,6
Artikel 11 Een weerbaar, veerkrachtig en veilig agro-, voedsel- en visserijsysteem
De hogere uitgaven op dit artikel in de jaren 2019, 2020 en 2021 hebben te maken met de klimaatmiddelen die zijn toegevoegd aan de begroting van LNV. Een deel van de middelen heeft betrekking op het ontwerp Klimaatakkoord (58 mln.) en een deel van de middelen heeft betrekking op de extra middelen inzake Urgenda (74,5 mln.). Dit artikel heeft een nieuwe naam, voorheen heette dit artikel ‘Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens’.
Artikel 12 Natuur en biodiversiteit
De dalende ontvangstenontwikkeling op art. 12 is te verklaren door de lager geraamde landinrichtingsrente.
Artikel 50 Apparaat
De verhoging van de uitgaven op art. 50 in 2019 en 2020 wordt veroorzaakt door incidentele middelen die zijn ingezet voor de (her)inrichting van LNV en EZK.
Artikel 51 Nog onverdeeld
De hogere uitgaven op dit artikel in de jaren 2019, 2020 en 2021 komen door de overboeking van middelen van de regio-envelop van de aanvullende post naar de LNV-begroting. Het merendeel van deze middelen wordt direct overgeboekt naar het provinciefonds en het gemeentefonds, maar een deel staat nog op het artikel 51. Hierbij wordt rekening gehouden met het BCF. Ook wordt er een overboeking gedaan van € 12,5 mln. naar de begroting van IenW voor de wederopbouw van de zeehaven van Saba.
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
XV SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
39.387,6
39.696,6
40.137,4
40.419,0
40.756,3
41.336,0
totaal niet-belastingontvangsten
1.981,0
1.923,4
1.947,0
1.985,5
1.999,9
1.978,2
1
Arbeidsmarkt
Uitgaven
812,6
890,7
712,1
710,8
714,6
718,6
Ontvangsten
13,0
24,0
24,0
24,0
24,0
24,0
2
Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet
Uitgaven
6.953,2
7.002,8
7.166,9
7.319,6
7.482,9
7.658,1
Ontvangsten
27,2
26,0
13,7
15,5
17,7
18,9
3
Arbeidsongeschiktheid
Uitgaven
1,2
3,9
10,9
10,9
4,9
0,9
4
Jonggehandicapten
Uitgaven
3.355,9
3.386,1
3.403,7
3.402,1
3.418,3
3.434,9
Ontvangsten
24,0
5
Werkloosheid
Uitgaven
129,8
116,9
111,3
117,2
128,4
142,5
Ontvangsten
10,8
6
Ziekte en zwangerschap
Uitgaven
12,0
12,0
8,3
8,3
8,3
8,3
7
Kinderopvang
Uitgaven
3.378,7
3.461,2
3.490,7
3.500,8
3.518,4
3.543,0
Ontvangsten
1.576,2
1.597,6
1.598,2
1.606,2
1.609,7
1.612,6
8
Oudedagsvoorziening
Uitgaven
25,2
25,1
25,1
25,6
26,0
26,4
9
Nabestaanden
Uitgaven
1,1
1,2
1,2
1,2
1,3
1,3
10
Tegemoetkoming ouders
Uitgaven
6.040,2
6.550,1
6.325,4
6.290,4
6.270,6
6.270,6
Ontvangsten
222,0
222,2
242,5
269,9
280,3
255,6
11
Uitvoeringskosten
Uitgaven
509,9
499,6
503,4
496,5
491,6
497,4
Ontvangsten
52,2
12
Rijksbijdragen
Uitgaven
17.430,1
16.901,7
17.573,2
17.760,1
17.915,0
18.272,6
Ontvangsten
8,4
13
Integratie en maatschappelijke samenhang
Uitgaven
272,7
252,4
227,5
217,9
214,4
213,9
Ontvangsten
1,2
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
96
Apparaat
Uitgaven
360,7
371,6
380,0
390,6
388,1
390,2
Ontvangsten
44,8
51,7
66,5
67,8
66,0
64,9
98
Algemeen
Uitgaven
37,6
32,8
31,9
32,7
32,6
33,5
Ontvangsten
1,1
0,9
1,0
1,1
1,2
1,2
99
Nominaal en onvoorzien
Uitgaven
66,8
188,6
165,9
134,4
140,8
123,7
Artikel 2 Bijstand, Participatiewet, Toeslagenwet
De oplopende reeks wordt voornamelijk veroorzaakt door een oplopend macrobudget Participatiewet-uitkeringen. Dit budget heeft betrekking op de bijstand, loonkostensubsidie, inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen (IOAZ) en bijstand voor zelfstandige ondernemers (Bbz). De stijging is met name het gevolg van verschillende beleidswijzigingen, zoals de invoering van de Participatiewet, de verhoging van de AOW-leeftijd en de WW-duurverkorting. In 2020 heeft de conjuncturele ontwikkeling een dalend effect op het budget. Vanaf 2020 stijgt de werkloosheid, wat vanaf 2021 tot een stijging van het budget leidt.
Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid
De Ongevallenverzekering Caribisch Nederland kent een vrijwel vlak verloop. De op- en afloop die zichtbaar is komt voort uit middelen die beschikbaar worden gesteld voor de RA-maatregel «scholingsexperiment WGA» voor de inkoop van leer- werktrajecten.
Artikel 5 Werkloosheid
De IOW bepaalt voor het grootste deel de ontwikkeling van de uitgaven op het artikel Werkloosheid. De IOW-uitgaven groeien in de tijd, doordat ouderen steeds langer in de IOW kunnen zitten. Tot 2021 dalen de totale uitgaven echter, omdat incidentele gelden op dit artikel in 2019 en 2020 aflopen.
Artikel 7 Kinderopvang
De grootste post op dit artikel betreft de uitgaven kinderopvangtoeslag. De stijging in 2019 komt grotendeels door de intensivering uit het Regeerakkoord. Daarnaast leidt de gunstige conjuncturele ontwikkeling in 2019 tot een hoger gebruik van kinderopvang in dat jaar. Omdat het gebruik van kinderopvang waarschijnlijk als gevolg van de intensivering uit het Regeerakkoord geleidelijk verder toeneemt (gedragseffect), stijgen de uitgaven ook in latere jaren licht.
Artikel 10 Tegemoetkoming ouders
De grootste posten zijn de kinderbijslag (AKW) en het kindgebonden budget (WKB). Bij de AKW is er meerjarig een beperkte daling van de uitgaven omdat het aantal kinderen tot 18 jaar licht afneemt. De uitgaven WKB stijgen in 2020 vooral als gevolg van de verhoging van de inkomensgrens voor paren in het kindgebonden budget (RA-maatregel). Daarnaast zijn de uitgaven WKB in 2019 en 2020 incidenteel hoger als gevolg van het herstel van de omissie bij het automatisch toekennen van kindgebonden budget voor de periode 2013-2019. In latere jaren dalen de uitgaven WKB licht door de verwachte positieve inkomensontwikkeling.
Artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang
De uitgaven op dit beleidsartikel nemen de komende jaren af vanwege de afnemende instroom van vluchtelingen. Dat is van invloed op de uitgaven voor voorinburgering, maatschappelijke begeleiding en het leenstelsel, evenals kleinere posten zoals uitvoeringskosten DUO. Daarnaast nemen de uitgaven Remigratieregeling af, doordat de aanscherping van de Remigratiewet in 2013 nu zichtbaar begint te worden.
Artikel 96 Apparaat
De uitgaven en ontvangsten nemen jaarlijks toe doordat enerzijds steeds meer departementen aansluiten op de Rijksschoonmaakorganisatie RSO en anderzijds vanwege een uitbreiding van met name de Inspectie SZW voor het versterken van de handhavingsketen (Inspectie Control Framework).
Artikel 98 Algemeen
Dit betreft algemene beleidsuitgaven die betrekking hebben op meerdere beleidsterreinen en daardoor niet kunnen worden toegerekend aan een specifiek beleidsartikel. Het betreft onder andere beleidsinformatie, uitvoeringskosten Caribisch Nederland (unit SZW), dienstauto’s Inspectie en de materiële component van ICT-systemen voor beleid.
Artikel 99 Nominaal en onvoorzien
Dit bestaat uit onvoorziene en toekomstige uitgaven. Op dit moment betreffen het onder andere middelen voor loondoorbetaling bij ziekte, VOI (Verander Opgave Inburgering), en breed offensief.
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
XVI VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
17.405,1
18.893,8
20.047,4
23.211,4
24.266,9
24.827,7
totaal niet-belastingontvangsten
144,0
133,6
114,7
105,6
105,6
105,6
1
Volksgezondheid
Uitgaven
781,0
1.040,0
989,8
921,8
931,3
915,1
Ontvangsten
11,9
13,9
13,9
13,9
13,9
13,9
2
Curatieve zorg
Uitgaven
3.139,0
3.122,2
3.224,7
3.309,6
3.421,3
3.526,2
Ontvangsten
3,4
5,1
5,1
5,1
5,1
5,1
3
Langdurige zorg en ondersteuning
Uitgaven
6.143,1
7.259,8
7.968,1
10.926,9
11.517,6
11.563,2
Ontvangsten
5,7
5,7
5,7
5,7
5,7
5,7
4
Zorgbreed beleid
Uitgaven
1.178,6
1.072,6
1.049,7
992,9
910,7
913,8
Ontvangsten
73,2
70,7
68,7
66,7
66,7
66,7
5
Jeugd
Uitgaven
155,2
95,8
78,3
71,0
68,3
68,1
Ontvangsten
4,5
26,1
9,2
2,1
2,1
2,1
6
Sport en bewegen
Uitgaven
374,2
436,2
439,7
440,5
442,5
442,5
Ontvangsten
0,7
0,7
0,7
0,7
0,7
0,7
7
Oorlogsgetroffenen en Herinnering Tweede Wereldoorlog
Uitgaven
268,6
254,6
232,5
216,1
201,3
187,1
Ontvangsten
0,9
2,9
2,9
2,9
2,9
2,9
8
Tegemoetkoming specifieke kosten
Uitgaven
4.936,6
5.238,4
5.706,8
5.994,6
6.440,6
6.877,3
9
Algemeen
Uitgaven
30,8
22,7
27,4
22,0
22,0
22,0
10
Apparaatsuitgaven
Uitgaven
387,4
332,2
318,7
305,1
300,5
301,4
Ontvangsten
43,6
8,6
8,6
8,6
8,6
8,6
11
Nog onverdeeld
Uitgaven
10,8
19,4
11,6
11,0
10,8
10,9
Artikel 1 Volksgezondheid
De hogere uitgaven op artikel 1 worden verklaard door het verstrekken van additionele subsidies aan ziektepreventie. Daarnaast is in 2019 de bijdragen aan het RIVM voor vaccinaties hoger. Het RIVM draagt onder andere zorg voor een goede uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma inclusief de uitbreiding met Meningokokken ACWY-vaccinatie, het Nationaal Programma Grieppreventie, de Pneumokkokkenvaccinatie en de Maternale kinkhoestvaccinatie. Vanaf 2020 en later worden de middelen voor de ZonMw-programma’s begroot op artikel 1 in plaats van artikel 4 (298 mln. in 2020). Na 2020 nemen de uitgaven geleidelijk af. Dit is onder andere het gevolg van lagere uitgaven aan de onderzoeksprogramma’s van ZonMw.
Artikel 2 Curatieve zorg
De oploop van de uitgaven op artikel 2 vanaf 2020 is een gevolg van een stijging van de Rijksbijdrage aan het Zorgverzekeringsfonds voor de financiering van verzekerden jonger dan 18 jaar.
Artikel 3 Langdurige zorg en ondersteuning
Dit artikel neemt tussen 2019 en 2024 toe door een stijging van de Rijksbijdrage Wlz (5,3 mld.) en de Bijdrage In Kosten van Kortingen (BIKK, 0,3 mld.). De Rijksbijdrage Wlz stijgt als gevolg van het stabiliseren van de Wlz-premie op 9,65% en de stijgende Wlz-uitgaven. Het verschil tussen de premieopbrengsten (samen met de BIKK) en de uitgaven wordt opgevangen met deze Rijksbijdrage. De hoogte van de BIKK hangt o.a. samen met de ontwikkeling van de heffingskortingen in de inkomstenbelasting. Deze Rijksbijdrage compenseert het Wlz-fonds voor wijzigingen in de ontvangsten die ontstaan door de ontwikkeling van de heffingskortingen.
Artikel 4 Zorgbreed Beleid
Vanaf 2020 en later worden de middelen voor de ZonMw-programma’s begroot op artikel 1 in plaats van artikel 4 (298 mln. in 2020). Na 2020 nemen de uitgaven geleidelijk af. Dit is onder andere het gevolg van lagere uitgaven aan subsidies transparantie kwaliteit van zorg.
Artikel 5 Jeugd
Het artikel Jeugd laat een afname zien van de uitgaven. In 2019 is het budget hoger dan in latere jaren, doordat er tijdelijk extra middelen beschikbaar zijn gesteld voor transitiekosten van de decentralisatie van het jeugdbeleid. Daarom dalen ook de subsidies voor het jeugdstelsel.
Artikel 6 Sport en Bewegen
De oploop van 2019 naar latere jaren wordt verklaard doordat in 2019 circa 62 mln. is overgeheveld naar het Gemeentefonds voor de buurtsportcoaches, terwijl deze storting voor de latere jaren nog niet heeft plaatsgevonden. Deze 62 mln. is dus niet langer zichtbaar in de VWS begroting maar in het Gemeentefonds.
Artikel 7 Oorlogsgetroffenen en Herinneringen Tweede Wereldoorlog
Door afname van het aantal verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen dalen de uitgaven aan pensioenen en uitkeringen op dit artikel.
Artikel 8 Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten
De toename van de uitgaven op dit artikel geeft met name de ontwikkeling van de zorgtoeslag weer. De stijging van de uitgaven aan de zorgtoeslag is het gevolg van de toename van de zorgpremie, bevolkingsgroei en de economische ontwikkeling. Daarnaast is in het kader van de koopkrachtbesluitvorming over 2020 de zorgtoeslag structureel verhoogd.
Artikel 9 Algemeen
Het verschil tussen 2019 en latere jaren ontstaat door een eenmalige aflossing van een schuld van het moederdepartement aan het RIVM.
Artikel 10 Apparaatsuitgaven
De apparaatsuitgaven zijn in 2019 hoger dan de daaropvolgende jaren. Dit hangt samen met incidentele personele en materiële uitgaven, maar ook met de technische verwerking van uitgaven waar niet-belastingontvangsten tegenover staan (zogenaamde desalderingen). Bij desalderingen stijgen zowel de niet-belastingontvangsten als de uitgaven met eenzelfde bedrag, waardoor de netto uitgaven dus niet stijgen. In de begroting worden dergelijke ontvangsten en daarmee corresponderende uitgaven niet structureel geraamd.
Artikel 11 Nog onverdeeld
Het verloop op dit artikel wordt verklaard door nog niet uitgekeerde loon- en prijsbijstelling (10,7 mln. in 2019). Verder staat in 2020 incidenteel budget (circa 8,4 mln.) voor de invoering van het individueel keuzebudget voor Rijksambtenaren.
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
XVII BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
totaal niet-belastingontvangsten
13,4
13,1
9,8
9,6
9,4
9,2
45
Multilaterale samenwerking en overige inzet
Uitgaven
Ontvangsten
13,4
13,1
9,8
9,6
9,4
9,2
Relatie begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS)
De begroting van het ministerie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking bestaat uit HGIS-uitgaven, HGIS-ontvangsten en niet-HGIS-ontvangsten. De HGIS-uitgaven en -ontvangsten worden toegelicht in de horizontale toelichting van de HGIS. De niet-HGIS-ontvangsten worden hieronder toegelicht.
Artikel 5 Multilaterale samenwerking en overige inzet
De fluctuaties in de ontvangsten betreffen rente-inkomsten en restituties uit leningen van de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO). Deze NIO-leningen zijn in het verleden aangegaan en lopen tot uiterlijk 2038. Tot die tijd worden de ontvangsten uit rente en restituties verantwoord op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Sociale Verzekeringen
SOCIALE VERZEKERINGEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
58.502,6
61.600,4
63.864,3
65.822,0
68.134,1
70.662,1
totaal niet-belastingontvangsten
253,0
260,1
266,8
273,5
280,3
288,0
1
Arbeidsmarkt
Uitgaven
852,7
481,9
253,3
257,0
257,0
3
Arbeidsongeschiktheid
Uitgaven
10.236,5
10.544,2
10.765,3
11.166,1
11.655,5
12.068,5
5
Werkloosheid
Uitgaven
3.909,4
3.827,5
4.116,8
4.408,5
4.735,9
5.091,6
Ontvangsten
253,0
260,1
266,8
273,5
280,3
288,0
6
Ziekte en zwangerschap
Uitgaven
2.989,5
3.027,9
3.246,2
3.372,5
3.501,7
3.636,7
8
Oudedagsvoorziening
Uitgaven
39.468,6
41.321,0
43.210,5
44.512,1
45.820,2
47.372,7
9
Nabestaanden
Uitgaven
365,7
350,3
334,8
328,2
326,1
324,9
11
Uitvoeringskosten
Uitgaven
1.533,1
1.676,7
1.708,9
1.781,3
1.837,8
1.910,6
Artikel 1 Arbeidsmarkt
Per 1 april 2020 treedt de compensatieregeling transitievergoeding vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid in werking. Deze regeling kent structureel circa 200 mln. aan uitgaven. Daarbij is er terugwerkende kracht tot 1 juli 2015. Dit leidt tot éénmalig hogere uitgaven in 2020 en deels 2021. Vanaf 2021 treedt daarnaast de compensatieregeling transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging vanwege pensionering of ziekte in werking.
Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid
De WAO en WAZ zijn aflopende regelingen, de WIA groeit in. De totale uitgaven aan arbeidsongeschiktheid (WAO/WIA/WAZ) laten in de periode 2019-2024 een stijging zien. De voornaamste oorzaak van de stijging is de geraamde loon- en prijsbijstelling (nominaal). Daarnaast zorgt de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd en de hogere arbeidsparticipatie bij ouderen voor een stijging van de uitgaven.
Artikel 5 Werkloosheid
Het CPB verwacht een stijging van de werkloosheid voor de komende jaren. Dit komt tot uiting in een stijging van het WW-volume. De WW-uitkeringslasten ontwikkelen zich in lijn met deze volumeontwikkeling. Daarnaast zorgt de nominale ontwikkeling voor een stijging in zowel de uitgaven als de ontvangsten.
Artikel 6 Ziekte en zwangerschap
De grootste verklaring voor de stijging van de uitgaven is het aanvullend geboorteverlof dat vanaf 1 juli 2020 van kracht gaat. Hierdoor stijgen de uitgaven in 2020 en 2021. Daarnaast zorgt de nominale ontwikkeling voor een stijging in de uitgaven.
Artikel 8 Oudedagsvoorziening
De stijgende levensverwachting en de vergrijzing leiden de komende jaren tot een toename van het aantal AOW-gerechtigden en daarmee tot een stijging van de verwachte uitgaven aan de AOW. Vanaf 2022 nemen de uitgaven minder snel toe, omdat de AOW-gerechtigde leeftijd dan weer wordt verhoogd.
Artikel 9 Nabestaanden
De uitkeringslasten van de Anw nemen de komende jaren af, omdat het aantal nabestaanden dat aanspraak maakt op een Anw-uitkering afneemt. De uitstroom uit de regeling is de komende jaren groter dan de instroom, omdat een groot deel van de nabestaanden die sinds 1996 onder ruimere voorwaarden een uitkering ontvangt op basis van de rechtsvoorganger van de Anw, de Algemene Weduwen en Wezenwet (AWW), in de komende jaren recht krijgt op een AOW-uitkering.
Artikel 11 Uitvoeringkosten
De uitvoeringskosten nemen toe als gevolg van ontwikkelingen in de moederwetten die de uitvoeringsorganisaties uitvoeren. Dit betekent dat de stijgingen en dalingen van onder andere de WW, ZW, WGA, Anw en AOW doorwerken in de uitvoeringskosten.
Premiegefinancierd Budgettair Plafond Zorg
PREMIEGEFINANCIERD BUDGETTAIR KADER ZORG
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
72.845,9
76.114,5
79.942,2
83.654,8
88.362,3
93.152,9
totaal niet-belastingontvangsten
4.957,9
5.121,1
5.237,5
5.423,5
5.702,8
5.987,7
11
Zorgverzekeringswet
Uitgaven
49.255,2
51.044,3
52.974,4
54.829,3
57.834,6
60.894,9
Ontvangsten
3.114,9
3.189,7
3.215,4
3.308,8
3.491,6
3.674,9
12
Wet langdurige zorg
Uitgaven
23.590,7
25.070,2
26.967,8
28.825,5
30.527,8
32.258,0
Ontvangsten
1.843,0
1.931,4
2.022,1
2.114,7
2.211,2
2.312,8
Zorgverzekeringswet
De raming van de groei van de uitgaven onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) in de huidige kabinetsperiode (2018-2021) is gebaseerd op de middellangetermijnraming van het CPB. De geraamde nominale groei bedraagt in deze periode 4,4% per jaar. Deze groei wordt bepaald door de verwachte loon- en prijsontwikkeling, en volumefactoren zoals demografie, economische groei, technologische ontwikkeling in combinatie met open pakketinstroom en epidemiologie. De groei is beperkt tot en met 2022 doordat VWS hoofdlijnenakkoorden heeft afgesloten met verschillende Zvw-sectoren en doordat VWS verschillende maatregelen neemt op het gebied van genees- en hulpmiddelen. De groei in 2023 en verder betreft een technische extrapolatie gebaseerd op de bovengenoemde raming van het CPB.
Wet langdurige zorg
De raming van de groei van de uitgaven onder de Wet langdurige zorg (Wlz) in de huidige kabinetsperiode (2018-2021) is gebaseerd op de middellangetermijnraming van het CPB. De geraamde nominale groei bedraagt in deze periode 7,6% per jaar. Deze groei wordt bepaald door de loon- en prijsontwikkeling, en volumefactoren zoals demografie, economische groei, technologische ontwikkeling en epidemiologie. Vanaf 2018 zijn de kosten voor de volledige implementatie van het Kwaliteitskader verpleeghuiszorg in de Wlz-standen verwerkt. Hierbij is sprake van een ingroeipad om aan de personeelsnorm van het kwaliteitskader te kunnen voldoen. De structurele meerkosten van het kwaliteitskader komen uit op ruim 2 mld. De groei in 2022 en verder betreft een technische extrapolatie gebaseerd op de raming van het CPB.
Gemeentefonds
B GEMEENTEFONDS
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
31.213,0
31.826,4
31.669,8
31.183,0
31.001,1
30.811,0
totaal niet-belastingontvangsten
2
Onderzoek
Uitgaven
4,1
1,3
1,5
1,5
2,0
2,0
3
Programma
Uitgaven
26.719,0
27.373,0
27.256,8
26.804,5
26.667,8
26.524,1
4
Integratie-uitkering sociaal domein
Uitgaven
4.489,9
4.452,1
4.411,5
4.377,0
4.331,3
4.284,9
Artikel 2 Onderzoek
Vanaf 2019 is dit artikel uitsluitend bedoeld voor kosten die gemaakt worden voor onderzoek naar de verdeling van het gemeentefonds. Er vindt vanuit latere jaren een kasschuif plaats naar 2019, omdat er momenteel een groot herijkingsonderzoek plaatsvindt.
Artikel 3 Programma
De omvang van het gemeentefonds in 2019 is vertekend ten opzichte van latere jaren, doordat er via het gewijzigde betalingsverloop ongebruikelijk veel middelen (309,6 mln.) zijn meegenomen vanuit 2018 naar 2019. De toename van het fonds in 2020 wordt met name verklaard door toevoeging van de accrestranche 2020. In 2020 en 2021 wordt er verder incidenteel 300 mln. toegevoegd ten behoeve van jeugdhulp. Ook worden er onder andere structurele middelen aan de algemene uitkering toegevoegd voor de invoering van de Wvggz (20 mln.) en de volumegroei beschermd wonen, tranche 2020 (53,2 mln.) en onttrokken voor het Digitaal stelsel omgevingswet (-18 mln.).
De aflopende reeks die vanaf 2021 zichtbaar is, is vertekend doordat de accrestranches voor deze latere jaren nog niet zijn opgeboekt op het gemeentefonds. Deze tranches maken onderdeel uit van hoofdstuk 60. De aflopende reeks die daardoor zichtbaar is, wordt grotendeels verklaard door de maatregel lagere apparaatskosten gemeenten (opschalingskorting) en door diverse decentralisatie-uitkeringen die tijdelijk van aard zijn en aflopen.
Artikel 4 Integratie-uitkering sociaal domein
De daling in dit budget hangt vooral samen met de aflopende reeks van de Wet sociale werkvoorziening (WSW). Dit komt doordat dit een afgesloten regeling is waarbij geen nieuwe instroom is, maar wel uitstroom.
Provinciefonds
C PROVINCIEFONDS
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
2.462,6
2.480,4
2.366,6
2.333,2
2.323,2
2.313,2
totaal niet-belastingontvangsten
1
Provinciefonds
Uitgaven
2.462,6
2.480,4
2.366,6
2.333,2
2.323,2
2.313,2
Artikel 1 Provinciefonds
De toename in 2020 wordt verklaard door toevoeging van de accrestranche 2020.
De aflopende reeks die vanaf 2021 zichtbaar is, is vertekend doordat de accrestranches voor deze latere jaren nog niet zijn opgeboekt op het provinciefonds. Deze tranches maken onderdeel uit van hoofdstuk 61. De aflopende reeks die daardoor zichtbaar is, wordt verklaard door de maatregel minder provincies, die uiteindelijk niet is doorgevoerd, maar waarvan de bijbehorende korting op het provinciefonds is gehandhaafd en door diverse decentralisatie-uitkeringen die tijdelijk van aard zijn en aflopen.
Infrastructuurfonds
A INFRASTRUCTUURFONDS
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
6.009,4
6.546,0
6.973,1
6.742,9
7.264,3
7.234,9
totaal niet-belastingontvangsten
5.813,9
6.546,0
6.973,1
6.742,9
7.264,3
7.234,9
12
Hoofdwegennet
Uitgaven
2.402,6
2.762,7
3.112,0
2.827,1
3.506,4
3.475,2
Ontvangsten
151,7
116,2
116,0
52,7
66,5
123,1
13
Spoorwegen
Uitgaven
2.052,5
2.078,8
2.034,1
2.002,1
1.847,4
1.746,1
Ontvangsten
211,6
181,8
195,9
208,5
213,3
217,4
14
Regionaal, lokale infrastructuur
Uitgaven
160,5
181,2
8,0
90,4
32,6
33,1
Ontvangsten
1,1
15
Hoofdvaarwegennet
Uitgaven
953,0
994,4
1.255,0
1.108,7
942,5
927,0
Ontvangsten
102,2
154,9
89,1
20,7
0,2
9,2
17
Megaprojecten Verkeer en Vervoer
Uitgaven
391,5
451,9
491,0
662,3
824,4
898,0
Ontvangsten
181,0
46,1
75,4
43,6
57,5
44,4
18
Overige uitgaven en ontvangsten
Uitgaven
16,8
2,3
Ontvangsten
1,0
19
Bijdrage andere begrotingen Rijk
Ontvangsten
5.165,3
6.047,0
6.466,8
6.417,4
6.909,3
6.840,9
20
Verkenningen, reserveringen en investeringsruimte
Uitgaven
32,5
74,6
73,1
52,4
111,1
155,5
Ontvangsten
30,0
17,5
Artikel 12 Hoofdwegennet
De uitgaven op dit artikel zijn bestemd voor aanleg, beheer, vervanging en onderhoud van het Hoofdwegennet. De fluctuaties hangen samen met de planning van de uitgaven van de diverse aanlegprojecten (zowel realisatie als verkenningen en planuitwerkingen) in de komende jaren en de middelen die vanuit het Regeerakkoord Rutte III voor Verhoging Infrastructuurfonds beschikbaar zijn gesteld (toegevoegd bij 1e suppletoire begroting 2018). De hogere uitgaven in 2023 worden verklaard door de aanlegprojecten waaronder A27 Houten-Hooipolder, A4 Haaglanden en A28 Knooppunt Hoevelaken.
Artikel 13 Spoorwegen
De uitgaven op dit artikel zijn bestemd voor de aanleg en beheer, vervanging en onderhoud van spoorwegen. De fluctuaties zijn het gevolg van de variatie in het kasritme bij projecten en het aanpassen van de budgetten aan de beschikbare capaciteit voor spoorwerkzaamheden.
Artikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur
De uitgaven op dit artikel hangen samen met grote projecten die regionale overheden aanleggen. De fluctuatie van de budgetten is groot door de planning van deze grote regionale projecten. Zo worden er in de periode 2019-2020 hogere uitgaven verwacht vanwege veranderingen in het tijdspad bij verschillende projecten, onder andere de regionale projecten Utrecht Tram naar de Uithof, de Ombouw Amstelveenlijn, de Rotterdamsebaan en HOV-NET Zuid-Holland Noord.
Artikel 15 Hoofdvaarwegennet
De toename van de uitgaven en ontvangsten in de jaren 2019 en 2020 wordt veroorzaakt door de aanleg van de Nieuwe Sluis Terneuzen waar ook derden aan bijdragen. De toename van uitgaven in 2021 en 2022 wordt veroorzaakt doordat de geraamde uitgaven voor de aanleg van project Zeetoegang IJmond voornamelijk in die jaren plaatsvinden.
Artikel 17 Megaprojecten Verkeer en Vervoer
De uitgaven op dit artikel lopen op doordat de uitgaven voor de megaprojecten ERTMS, PHS en ZuidasDok sterk oplopen richting 2022, dit komt mede door vertraging in de herijkingsfase van het project Zuidasdok. De geraamde ontvangsten betreffen voornamelijk de bijdragen van mede-overheden aan het project ZuidasDok.
Artikel 18 Overige uitgaven en ontvangsten
Het kasritme in 2019 wordt voornamelijk verklaard door het surplus aan eigen vermogen bij Rijkswaterstaat dat conform de Regeling agentschappen wordt afgeroomd en wordt toegevoegd aan het Infrastructuurfonds.
Artikel 19 Bijdragen andere begrotingen Rijk
Dit artikel betreft de voeding van het Infrastructuurfonds vanuit de begroting van IenW (XII).
Artikel 20 Verkenningen, reserveringen en investeringsruimte
Op dit artikel staan de planflexibele middelen van het Infrastructuurfonds. Dit artikel is geïntroduceerd bij Ontwerpbegroting 2019. De middelen bestaan uit de vrije investeringsruimte afkomstig van artikel 12, 13 en 15 en reserveringen voor gebiedsprogramma’s en middelen voor beheer en onderhoud infrastructuur BES vanuit het Regeerakkoord Rutte III.
Diergezondheidsfonds
F DIERGEZONDHEIDSFONDS
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
60,3
36,4
33,6
33,6
33,6
33,6
totaal niet-belastingontvangsten
37,2
36,4
33,6
33,6
33,6
33,6
1
Bewaking en bestrijding van dierziekten
Uitgaven
60,3
36,4
33,6
33,6
33,6
33,6
Ontvangsten
37,2
36,4
33,6
33,6
33,6
33,6
Artikel 1 Bewaking en bestrijding van dierziekten
Het verschil tussen 2019 en 2020 kan verklaard worden door het feit dat het fondssaldo uit 2018 is bijgeboekt op 2019 conform reguliere fondssystematiek. Bij VJN 2020 zal het saldo uit 2019 worden bijgeboekt op 2020. De geraamde uitgaven worden pro forma meerjarig doorgetrokken naar 2021 en latere jaren. De ontvangsten zijn voor deze jaren conform de systematiek gelijkgesteld aan de uitgaven. Omdat het DGF een begrotingsfonds is, dienen de ontvangsten gelijk te zijn aan de uitgaven.
Accres Gemeentefonds
ACCRES GEMEENTEFONDS
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
216,4
1.225,6
2.180,8
3.295,2
4.424,3
totaal niet-belastingontvangsten
1
Accres gemeentefonds
Uitgaven
902,7
1.757,2
2.752,0
3.756,9
2
Reservering BCF
Uitgaven
216,4
322,8
423,6
543,2
667,4
Artikel 1. Accres gemeentefonds
Het accres kent jaarlijks twee bijstellingsmomenten, Voorjaarsnota en Miljoenennota, en één vaststellingsmoment, bij het Financieel Jaarverslag Rijk. Op basis van dit vastgestelde accrespercentage heeft de afrekening dit voorjaar plaats gevonden. De accressen voor de jaren 2019 e.v. zijn aangepast aan de uitkomsten van de normeringssystematiek. De geraamde accressen voor 2019 en 2020 zijn overgeboekt naar het gemeentefonds.
Artikel 2. Reservering Btw compensatiefonds (BCF)
Het plafond van het BCF is per 2015 gekoppeld aan de accrespercentages zoals deze volgen uit de normeringssystematiek voor het gemeentefonds. Het plafond wordt aangepast voor taakmutaties (zoals decentralisaties) die gepaard gaan met onttrekkingen of toevoegingen aan het BCF. Taakmutaties zijn middelen die met een bepaald oogmerk aan het gemeentefonds zijn toegevoegd, maar waar geen bestedingsverplichting aan ten grondslag ligtAls het plafond overschreden wordt, komt het verschil ten laste van het gemeentefonds en het provinciefonds. Bij een realisatie lager dan het plafond, komt het verschil ten gunste van het gemeentefonds en het provinciefonds. De toevoeging of onttrekking wordt over het gemeentefonds en het provinciefonds verdeeld conform de aandelen gezamenlijke gemeenten en provincies in het BCF in het gerealiseerde jaar.
Accres Provinciefonds
ACCRES PROVINCIEFONDS
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
28,2
124,5
212,6
315,6
420,1
totaal niet-belastingontvangsten
1
Accres provinciefonds
Uitgaven
81,8
156,0
242,7
330,3
2
Reservering BCF
Uitgaven
28,2
42,8
56,5
72,9
89,9
Artikel 1. Accres Provinciefonds
Het accres kent jaarlijks twee bijstellingsmomenten, Voorjaarsnota en Miljoenennota, en één vaststellingsmoment, bij het Financieel Jaarverslag Rijk. Op basis van dit vastgestelde accrespercentage heeft de afrekening dit voorjaar plaats gevonden. De accressen voor de jaren 2019 e.v. zijn aangepast aan de uitkomsten van de normeringssystematiek. De geraamde accressen voor 2019 en 2020 zijn overgeboekt naar het provinciefonds.
Artikel 2. Reservering Btw compensatiefonds (BCF)
Het plafond van het BCF is per 2015 gekoppeld aan de accrespercentages zoals deze volgen uit de normeringssystematiek voor het gemeentefonds. Het plafond wordt aangepast voor taakmutaties (zoals decentralisaties) die gepaard gaan met onttrekkingen of toevoegingen aan het BCF. Als het plafond overschreden wordt, komt het verschil ten laste van het gemeentefonds en het provinciefonds. Bij een realisatie lager dan het plafond, komt het verschil ten gunste van het gemeentefonds en het provinciefonds. De toevoeging of onttrekking wordt over het gemeentefonds en het provinciefonds verdeeld conform de aandelen gezamenlijke gemeenten en provincies in het BCF in het gerealiseerde jaar.
BES-fonds
H BES-FONDS
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
42,8
41,9
34,2
34,3
34,3
34,3
totaal niet-belastingontvangsten
1
BES-fonds
Uitgaven
42,8
41,9
34,2
34,3
34,3
34,3
Artikel 1 BES-fonds
Via het BES-fonds krijgen de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) middelen toebedeeld om hun publieke taken uit te voeren. In 2019 en 2020 liggen de uitgaven hoger omdat rekening is gehouden met wisselkoersverschillen.
Deltafonds
J DELTAFONDS
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
1.116,7
1.105,0
1.114,0
1.291,9
1.298,2
1.277,7
totaal niet-belastingontvangsten
1.086,8
1.105,0
1.114,0
1.291,9
1.298,2
1.277,7
1
Investeren in waterveiligheid
Uitgaven
467,3
462,4
421,9
634,7
444,8
535,1
Ontvangsten
203,6
172,4
150,7
159,4
149,8
148,7
2
Investeren in zoetwatervoorziening
Uitgaven
26,9
27,5
33,0
3,0
3,8
3,2
Ontvangsten
1,5
3
Beheer, Onderhoud en vervanging
Uitgaven
200,5
133,3
141,6
139,3
166,9
168,1
4
Experimenteren cf. art. III Deltawet
Uitgaven
18,4
13,0
51,3
50,9
222,4
61,0
5
Netwerkgebonden kosten en overige uitgaven
Uitgaven
332,7
341,2
348,2
351,3
377,5
455,7
Ontvangsten
0,0
6
Bijdragen andere begrotingen Rijk
Ontvangsten
881,3
932,2
962,7
1.132,5
1.148,3
1.129,0
7
Investeren in Waterkwaliteit
Uitgaven
71,0
127,5
118,0
112,8
82,8
54,7
Ontvangsten
0,3
0,3
0,5
Artikel 1 Investeren in waterveiligheid
Het verloop van de jaarlijkse uitgaven en ontvangsten hangt samen met de planning van de diverse aanlegprojecten (zowel realisatie als verkenningen en planuitwerkingen). De hogere uitgaven in 2022 worden verklaard door een piek in de overige aanleg projecten waterveiligheid, met name het Hoogwaterbeschermingsprogramma.
Artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening
Op dit artikel worden de producten op het gebied van zoetwatervoorziening verantwoord. De daling van budgetten na 2021 hangt samen met de afloop van het Deltaplan Zoetwater waarbij maatregelen worden genomen in de periode 2015-2021. De hogere budgetten in 2020 en 2021 hangen samen met het realisatieprogramma zoetwatervoorziening waar verschillende uitgaven via subsidies, waterschappen en het Provinciefonds onder vallen.
Artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging
De budgetten voor beheer, onderhoud en vervanging van zowel waterveiligheid (bescherming tegen overstromen door hoogwater) als de zoetwatervoorziening tonen een hogere stand in 2019 en lagere standen in 2020, 2021 en 2022. Dit wordt onder andere veroorzaakt door het verloop van de uitgaven van de diverse projecten, waaronder variabele uitgaven voor onderhoudsproject Stuwen in de Lek.
Artikel 4 Experimenteren cf. artikel III Deltawet
Op dit artikel worden de uitgaven voortvloeiend uit het DBFM-contract voor het project Afsluitdijk verantwoord. De piek in 2023 valt samen met de verwachte afronding van dit project.
Artikel 5 Netwerkgebonden kosten en overige uitgaven
Op dit artikel worden de apparaatskosten van RWS en de Deltacommisaris geraamd en de investeringsruimte. Ook worden op dit artikel de overige netwerkgebonden uitgaven van RWS en programma-uitgaven van de Deltacommissaris geraamd. Dit zijn uitgaven die niet direct aan de afzonderlijke projecten uit het Deltafonds zijn toe te wijzen, zoals kosten voor de landelijke taken basisinformatie, ICT en kennisontwikkeling & innovatie. De hogere uitgaven in 2023 en 2024 worden veroorzaakt door een oploop in de investeringsruimte.
Artikel 6 Bijdrage ten laste van begroting Hoofdstuk XII
Dit artikel betreft de voeding van het Deltafonds vanuit de begroting van IenW (XII).
Artikel 7 Investeren in Waterkwaliteit
Op dit artikel worden maatregelen op gebied van waterkwaliteit ten behoeve van de Kaderrichtlijn Water (KRW) verantwoord. De piek in 2020 wordt onder andere verklaard door het budget voor de Verruiming vaargeul Westerschelde, waarbij het zwaartepunt van uitgaven aan wrakkenberging en vaargeulwandverdediging in dat jaar zijn voorzien. Daarnaast zijn aan dit artikel in de jaren 2018 ‒ 2023 middelen vanuit het Regeerakkoord Rutte III voor Natuur en waterkwaliteit toegevoegd.
Prijsbijstelling
PRIJSBIJSTELLING
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
587,2
1.130,0
1.646,1
2.225,9
2.774,4
totaal niet-belastingontvangsten
1
Rijksbegroting in enge zin
Uitgaven
476,9
945,6
1.381,5
1.880,1
2.346,5
2
SZA
Uitgaven
5,5
11,3
17,1
22,8
29,0
3
ZORG
Uitgaven
2,0
4,0
5,6
7,3
9,2
4
Niet-relevant
Uitgaven
102,8
169,0
242,0
315,7
389,7
Op de aanvullende post Prijsbijstelling worden de middelen gereserveerd die worden gebruikt om de prijsgevoelige uitgaven op de diverse begrotingen te compenseren voor de prijsontwikkeling. Deze compensatie wordt jaarlijks van deze aanvullende post overgeboekt naar de departementale begrotingen. De oploop in de cijfers ontstaat doordat voor elk jaar een tranche wordt gereserveerd om de begrotingsuitgaven (zoals deze op de afzonderlijke begrotingen zijn opgenomen) van constante naar lopende prijzen te brengen.
Arbeidsvoorwaarden
ARBEIDSVOORWAARDEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
1.728,5
3.503,3
4.959,6
6.629,6
8.179,0
totaal niet-belastingontvangsten
1
arbeidsvoorwaardenruimte ijklijn RB-eng
Uitgaven
1.651,4
3.349,5
4.746,7
6.351,0
7.839,1
2
arbeidsvoorwaardenruimte ijklijn SZ
Uitgaven
64,7
129,4
182,0
239,1
290,7
3
arbeidsvoorwaardenruimte ijklijn Z
Uitgaven
12,3
24,4
30,9
39,4
49,3
Op de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden worden middelen gereserveerd die nodig zijn om de loongevoelige uitgaven op de Rijksbegroting, Sociale Zekerheid en Zorg op het uitgavenpeil van het desbetreffende jaar te brengen. De oploop in de cijfers ontstaat doordat jaarlijks een structurele reservering wordt opgenomen om de begrotingsuitgaven (zoals deze op de afzonderlijke begrotingen zijn opgenomen) van constante naar lopende prijzen te brengen.
Koppeling Uitkeringen
KOPPELING UITKERINGEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
366,0
750,8
1.139,7
1.540,4
1.930,2
totaal niet-belastingontvangsten
39,0
73,2
110,0
113,8
123,2
2
Bijstand, Prticipatiewet en Toeslagenwet
Uitgaven
118,4
237,9
352,8
470,9
593,9
3
Arbeidsongeschiktheid
Uitgaven
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
4
Jonggehandicapten
Uitgaven
79,4
162,9
247,2
331,7
417,5
5
Werkloosheid
Uitgaven
2,5
5,3
8,6
12,5
17,4
6
Ziekte en zwangerschap
Uitgaven
0,4
0,5
0,6
0,6
0,6
7
Kinderopvang
Uitgaven
59,7
131,1
212,6
299,7
390,4
Ontvangsten
28,5
59,6
91,6
91,7
91,7
8
Oudedagsvoorziening
Uitgaven
1,7
2,3
2,8
2,9
3,0
9
Nabestaanden
Uitgaven
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
10
Tegemoetkoming ouders
Uitgaven
103,7
210,6
314,8
421,9
507,3
Ontvangsten
10,4
13,6
18,4
22,1
31,5
Op hoofdstuk 83 Koppeling Uitkeringen staan de ramingen van de uitgaven voor de indexering van de begroting gefinancierde sociale-zekerheidsuitgaven. De mutaties in uitgaven op de artikelen komen met name tot stand door aanpassingen van de WKA-index (Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheden), door wijzigingen in prijsontwikkeling en door grondslageffecten bij de uitkeringen en programma-uitgaven. Aanpassingen van de WKA-index en prijsontwikkeling vinden plaats op basis van CPB-cijfers. De uitgaven betreffen jaarlijkse tranches voor de komende vijf jaar, dit verklaart de oploop op de verschillende artikelen.
Algemeen
ALGEMEEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
‒ 401,3
1.415,0
1.853,1
1.983,2
1.781,4
1.438,2
totaal niet-belastingontvangsten
4
Eindejaarsmarge
Uitgaven
‒ 622,0
‒ 13,1
55
Diversen
Uitgaven
216,5
816,2
1.024,6
1.085,3
1.106,9
727,7
81
RA Openbaar bestuur
Uitgaven
30,4
249,6
310,0
200,0
200,0
82
RA Veiligheid
Uitgaven
45,1
68,1
93,0
47,0
47,0
83
RA Defensie
Uitgaven
85
RA Milieu
Uitgaven
75,0
106,0
112,0
81,0
81,0
86
RA Landbouw
Uitgaven
4,0
4,0
4,0
3,0
1,0
87
RA Onderwijs, onderzoek en innovatie
Uitgaven
35,4
72,6
93,1
139,4
196,5
88
RA Zorg
Uitgaven
0,5
3,6
12,7
35,9
24,1
23,0
89
RA Sociale zekerheid
Uitgaven
90
RA Overdrachten bedrijven
Uitgaven
170,0
170,0
170,0
170,0
153,0
92
RA Overige uitgaven
Uitgaven
3,8
248,3
145,6
80,0
10,0
9,0
Op de Aanvullende Post - Algemeen staan middelen waarvan op het moment van reservering de definitieve aanwending nog niet kan worden aangegeven. Dit betreffen onder andere Regeerakkoordmiddelen. Daarnaast staat op de Aanvullende Post de in=uit-taakstelling op artikel 4 eindejaarsmarge.
Artikel 4 Eindejaarsmarge
Departementen kunnen onbestede middelen in 2019 met behulp van de eindejaarsmarge doorschuiven naar 2020. HGIS-middelen kunnen worden doorgeschoven naar de drie opvolgende jaren. Als tegenhanger van de uitgekeerde eindejaarsmarges is de in=uit-taakstelling op de Aanvullende Post ingeboekt, onder de veronderstelling dat departementen ieder jaar een soortgelijk bedrag doorschuiven met behulp van de eindejaarsmarge.
Artikel 55 Diversen
De stand op artikel 55 wordt hoofdzakelijk gevormd door reserveringen voor de wederopbouw Sint Maarten, de BNI-revisie EU-afdrachten en Groningen. Daarnaast staan nog middelen gereserveerd voor de Investeringsagenda Belastingdienst en Generieke Digitale Infrastructuur.
Artikelen 81 t/m 92
Op de artikelen 81 tot en met 92 staan de intensiveringsmiddelen uit het Regeerakkoord gereserveerd die nog niet zijn overgeboekt naar de verschillende begrotingen. Over de nog niet uitgekeerde middelen zal nog besluitvorming plaatsvinden. Op basis van die besluitvorming zullen dan ook de resterende middelen worden overgeheveld naar de verschillende begrotingen. Voor een exacte uitsplitsing van de Regeerakkoordmiddelen zie ook bijlage [x]: Regeerakkoordmiddelen op de Aanvullende Post.
Consolidatie
CONSOLIDATIE
2019
2020
2021
2022
2023
2024
totaal uitgaven
‒ 6.046,6
‒ 6.979,2
‒ 7.429,5
‒ 7.549,9
‒ 8.057,7
‒ 7.969,9
totaal niet-belastingontvangsten
‒ 6.046,6
‒ 6.979,2
‒ 7.429,5
‒ 7.549,9
‒ 8.057,7
‒ 7.969,9
1
Nog niet toegerekend
Uitgaven
‒ 6.046,6
‒ 6.979,2
‒ 7.429,5
‒ 7.549,9
‒ 8.057,7
‒ 7.969,9
Ontvangsten
‒ 6.046,6
‒ 6.979,2
‒ 7.429,5
‒ 7.549,9
‒ 8.057,7
‒ 7.969,9
De post Consolidatie wordt gebruikt voor het corrigeren van de Rijksbegroting voor dubbeltellingen die ontstaan door het brutoboeken van bijdragen. Het brutoboeken houdt in dat zowel het departement dat bijdraagt, als het departement dat ontvangt de uitgaven op zijn begroting opneemt. Het ontvangende departement raamt daarnaast de te ontvangen bijdragen ook aan de ontvangstenkant van de begroting. Hierdoor wordt het rekenkundig niveau van de totale rijksuitgaven en de rijksontvangsten hoger dan het feitelijk niveau. Op de post Consolidatie wordt hiervoor gecorrigeerd. De hoogte van de post wordt in belangrijke mate bepaald door de bijdragen van de begroting van Infrastructuur & Waterstaat aan het Infrastructuurfonds.
Homogene Groep Internationale Samenwerking
HOMOGENE GROEP INTERNATIONALE SAMENWERKING
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Totaal uitgaven
5.443,6
5.090,8
5.278,6
5.480,9
5.657,3
5.846,8
Totaal niet-belastingontvangsten
172,1
164,2
148,7
148,7
148,6
148,5
-
5.Buitenlandse Zaken
Uitgaven
1.562,0
1.531,4
1.531,2
1.560,2
1.599,2
1.628,4
Ontvangsten
99,7
93,3
78,3
78,3
78,3
78,3
Artikel 1: Versterkte internationale rechtsorde
Uitgaven
130,3
125,8
122,1
122,1
122,0
122,0
Artikel 2: Veiligheid en stabiliteit
Uitgaven
290,0
283,8
285,9
284,5
285,4
284,4
Ontvangsten
1,2
1,2
1,2
1,2
1,2
1,2
Artikel 3: Effectieve Europese Samenwerking
Uitgaven
250,1
249,7
253,6
253,6
253,6
253,6
Ontvangsten
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
Artikel 4: Consulaire dienstverlening en uitdragen Nederlandse waarden
Uitgaven
70,2
54,2
49,3
49,2
49,2
49,7
Ontvangsten
51,7
50,4
50,4
50,4
50,4
50,4
Artikel 6: Nog onverdeeld
Uitgaven
5,3
3,0
20,9
51,7
88,2
120,3
Artikel 7: Apparaat
Uitgaven
816,1
814,8
799,5
799,1
800,9
798,4
Ontvangsten
46,5
41,5
26,4
26,4
26,4
26,4
-
6.Justitie en Veiligheid
Uitgaven
48,4
34,0
34,1
34,1
34,1
33,7
-
7.Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Uitgaven
0,5
0,5
0,5
0,6
0,7
0,2
-
8.Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Uitgaven
61,7
61,8
61,9
61,9
61,9
61,7
9B. Financiën
Uitgaven
365,7
73,3
177,3
285,8
334,8
358,0
Ontvangsten
4,7
3,3
2,9
2,9
2,8
2,7
-
10.Defensie
Uitgaven
258,5
210,0
208,4
208,4
208,4
207,7
Ontvangsten
1,4
1,4
1,4
1,4
1,4
1,4
-
12.Infrastructuur en Waterstaat
Uitgaven
29,1
27,0
26,1
20,3
18,6
18,5
-
13.Economische Zaken en Klimaat
Uitgaven
27,8
26,8
25,2
25,2
25,2
25,2
-
14.Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Uitgaven
32,9
31,6
31,2
31,2
31,2
31,2
-
15.Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Uitgaven
0,5
0,5
0,5
0,5
0,5
0,5
-
16.Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Uitgaven
23,2
14,8
7,3
5,4
5,1
5,1
-
17.Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Uitgaven
3.033,4
3.079,1
3.174,7
3.194,4
3.337,4
3.476,7
Ontvangsten
66,3
66,2
66,1
66,1
66,1
66,1
Artikel 1: Duurzame economische ontwikkeling,handel en investeringen
Uitgaven
556,9
540,5
527,8
511,6
511,8
493,3
Ontvangsten
6,5
6,4
6,3
6,3
6,3
6,3
Artikel 2: Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat
Uitgaven
730,5
753,5
753,9
753,9
753,9
753,9
Artikel 3: Sociale vooruitgang
Uitgaven
798,8
764,7
763,3
768,0
768,0
768,0
Artikel 4: Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling
Uitgaven
790,3
767,3
767,3
767,3
767,3
767,3
Artikel 5: Multilaterale samenwerking en overige inzet
Uitgaven
156,9
253,2
362,5
393,6
536,5
694,2
Ontvangsten
59,8
59,8
59,8
59,8
59,8
59,8
-
86.Algemeen
Uitgaven
0,0
53,0
De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is een budgettaire overzichtsconstructie, waarin de uitgaven aan internationale samenwerking van de verschillende departementen worden gebundeld. Het uitgavenniveau van de HGIS wordt aangepast voor macro-economische ontwikkelingen.
Het merendeel van de HGIS-uitgaven wordt verantwoord via de begroting van Buitenlandse Zaken en de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Daarom wordt het verloop van de HGIS-uitgaven van deze twee begrotingen voor de relevante artikelen toegelicht. Voor de overige begrotingen wordt de toelichting per departement gepresenteerd.
-
5.Buitenlandse Zaken
Artikel 1 Versterkte internationale rechtsorde
De hogere uitgaven in 2019 en 2020 worden hoofdzakelijk veroorzaakt door de toevoeging van de eindejaarsmarge 2018.
Artikel 2 Veiligheid en stabiliteit
De hogere uitgaven in 2019 en 2020 worden veroorzaakt door de toevoeging van de eindejaarsmarge 2018.
Artikel 4 Consulaire dienstverlening en uitdragen Nederlandse waarden
De hogere uitgaven in 2019 worden veroorzaakt door de toevoeging van de eindejaarsmarge 2018, de toevoeging van extra middelen vanuit het one-stop shop buitenlandloket en de digitalisering van het visumaanvraagproces.
Artikel 6 Nog onverdeeld
Het budget op dit artikel loopt de komende jaren op. De budgettaire ruimte betreft een HGIS-reservering voor de loon- en prijsindexatie en voor overige onvoorziene uitgaven. Ook worden prijscorrecties voor het non-ODA deel van de HGIS op dit artikel verwerkt.
Artikel 7: Apparaat
Zowel de uitgaven als de ontvangsten op dit artikel zijn in 2019 en 2020 incidenteel hoger door een desaldering. Deze wordt veroorzaakt door de verkoop van vastgoed in het buitenland. Deze middelen worden ingezet voor de modernisering en rationalisering van de vastgoedportefeuille.
-
6.Veiligheid en Justitie
De uitgaven in 2019 zijn eenmalig hoger door vertraagde uitgaven uit 2018 aan het Rijksvastgoedbedrijf.
-
7.Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
De HGIS-middelen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffen enkele attachés. Voor de jaren 2019-2023 zijn middelen met betrekking tot de China-strategie toegevoegd aan de begroting van BZK.
-
8.Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De HGIS middelen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betreffen bijdragen aan internationale onderwijsinstellingen.
9B. Financiën
De contributiebijdragen aan de Wereldbank staan op de Financiënbegroting. Het betaalritme van deze bijdragen verklaart grotendeels de schommelingen in de uitgaven. Daarnaast heeft ter optimalisatie van het kasritme van de Staat een kasschuif plaatsgevonden van 2020 naar 2019.
-
10.Defensie
De hogere uitgaven in 2019 worden veroorzaakt door de toevoeging van de eindejaarsmarge aan van het Budget Internationale Veiligheid aan de begroting van Defensie.
-
12.Infrastructuur en Waterstaat
De afloop die zichtbaar is in de HGIS-uitgaven van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat hangen samen met de aflopende uitgaven voor het programma HGIS Partners voor Water.
-
13.Economische Zaken
De hogere HGIS-uitgaven in 2019 komen voort uit de inzet van de eindejaarsmarge HGIS 2018.
-
14.Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
De HGIS-uitgaven van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bestaan hoofdzakelijk uit uitgaven aan attachés en bijdragen aan internationale organisaties.
-
15.Sociale Zaken en Werkgelegenheid
De HGIS-middelen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betreffen enkele attachés.
-
16.Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De HGIS-middelen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betreffen enkele attachés. De hogere uitgaven in 2019-2020 worden veroorzaakt door de komst van het European Medicines Agency (EMA) naar Nederland.
-
17.Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Artikel 1 Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
De hogere uitgaven op dit artikel in 2019 en 2020 zijn het gevolg van de toevoeging van de eindejaarsmarge in die jaren, bij de begrotingsbehandeling ingediende amendementen en fluctuaties in het kasritme van het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF). De uitgaven nemen na 2019 toe door hogere uitgaven aan werkgelegenheid.
Artikel 2 Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat
Op dit artikel worden de uitgaven aan duurzame ontwikkeling en voedselzekerheid en water verantwoord. De uitgaven nemen na 2019 toe door hogere uitgaven aan klimaat.
Artikel 3 Sociale vooruitgang
Op dit artikel staan uitgaven die bijdragen aan structurele armoedebestrijding en bevordering van inclusieve economische groei van mannen en vrouwen in ontwikkelingslanden. Het budget is in 2019 incidenteel hoger als gevolg van extra uitgaven door amendementen die zijn ingediend bij de begrotingsbehandeling. De uitgaven nemen na 2019 toe door hogere uitgaven aan onderwijs.
Artikel 4 Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling
De uitgaven van dit artikel hebben betrekking op vrede en veiligheid voor ontwikkeling door het voorkomen en terugdringen van conflictsituaties en het bevorderen van rechtstaatontwikkeling, wederopbouw, vredesopbouw, legitieme en democratische staatsstructuren en het bestrijden van corruptie. Daarnaast is het budget ook bestemd voor het verlenen van noodhulp ter leniging van humanitaire nood wereldwijd. De budgetten op dit artikel zijn in 2019 incidenteel hoger door extra uitgaven voor noodhulp.
Artikel 5 Multilaterale samenwerking en overige inzet
Dit artikel betreft onder andere «Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toerekeningen» van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Op dit artikel worden aanpassingen als gevolg van de BNI-ontwikkeling en de toerekening van de kosten van opvang van eerstejaarsasielzoekers verwerkt. Gedurende het begrotingsjaar worden de middelen op dit artikelonderdeel ingezet om fluctuaties in de BNI-ontwikkeling en toerekeningen op te vangen. Resterende middelen worden gedurende het jaar binnen de BHOS-begroting herverdeeld naar de beleidsartikelen. Daarnaast zijn extra middelen toegevoegd voor schuldverlichting via de Wereldbank.
-
86.Algemeen
De uitgave in 2022 betreft de reservering op de aanvullende post ten behoeve van de renovatie van het Vredespaleis.
17 VERTICALE TOELICHTING
De verticale toelichting bevat voor iedere begroting een cijfermatig overzicht van budgettaire veranderingen die zich hebben voorgedaan in de uitgaven en niet-belastingontvangsten sinds de Miljoenennota 2018. Dit overzicht sluit aan op de mutaties zoals gepresenteerd in de ontwerpbegrotingen van de departementen.
Per begroting wordt een cijfermatig overzicht gepresenteerd van de voornaamste mutaties, gevolgd door een toelichting hierop. Voor een meer gedetailleerde toelichting op de mutaties wordt verwezen naar de afzonderlijke memories van toelichting van de ontwerpbegrotingen.
De Verticale Toelichting onderscheidt drie categorieën mutaties:
-
-
-
1.mee- en tegenvallers;
-
-
-
-
2.beleidsmatige mutaties;
-
-
-
-
3.technische mutaties.
-
Alle overboekingen, desalderingen, statistische correcties en mutaties die niet tot een ijklijn (deelplafond) behoren, zijn in de laatste categorie «technische mutaties» geclusterd. Overigens hebben sommige overboekingen en desalderingen wél een beleidsmatig karakter. Dit komt tot uitdrukking in de toelichtingen. Ingeval samenhangende mutaties in meerdere categorieën voorkomen, worden deze eenmaal toegelicht.
De totalen per begroting worden in eerste instantie gepresenteerd exclusief de bedragen die onder de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) vallen. Door middel van een aansluitregel wordt het deel van de begroting dat onder HGIS valt, zichtbaar gemaakt. De veranderingen die optreden binnen het HGIS-deel van de begroting worden gepresenteerd en toegelicht in de verticale toelichting van alle HGIS-uitgaven. De laatste regel geeft per begroting de totaalstand inclusief HGIS.
De ondergrens voor mutaties die apart zichtbaar worden in de tabellen is afhankelijk van de omvang van de begroting en verschilt voor de verschillende categorieën mutaties. De post diversen bevat de mutaties die onder de ondergrens vallen en wordt in beginsel alleen toegelicht indien zich bijzonderheden voordoen. Als samenhangende mutaties in meerdere categorieën voorkomen, worden ze eenmaal toegelicht.
De bedragen in de tabellen zijn in miljoenen euro. Door afrondingen kan het totaal afwijken van de som der onderdelen.
Samenvattend overzicht mutaties per MJN 2020 t.o.v. MJN 2019
Mutaties uitgaven
Mutaties ontvangsten
De Koning
1,1
0,0
Staten Generaal
16,6
0,0
Overige Hoge Colleges van Staat, Kabinetten en de Kiesraad
12,1
0,0
Algemene Zaken
3,0
‒ 0,3
Koninkrijksrelaties
‒ 21,3
6,6
Buitenlandse Zaken
‒ 725,9
21,9
Justitie en Veiligheid
1.037,0
1,6
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
429,1
‒ 41,8
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1.121,8
‒ 25,8
Nationale Schuld
‒ 613,1
132,9
Financiën
1.015,0
692,5
Defensie
98,2
‒ 16,0
Infrastructuur en Milieu
‒ 384,9
‒ 0,1
Economische Zaken
601,6
318,6
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
548,3
14,4
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
3.355,4
‒ 2,5
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
‒ 73,6
50,7
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
0,0
0,0
Sociale Verzekeringen
587,7
‒ 61,4
Zorg
‒ 2.159,1
26,3
Gemeentefonds
1.784,2
0,0
Provinciefonds
108,4
0,0
Infrastructuurfonds
‒ 631,9
‒ 631,9
Diergezondheidsfonds
1,8
1,8
Accres Gemeentefonds
‒ 1.218,5
0,0
Accres Provinciefonds
‒ 125,1
0,0
BES fonds
8,4
0,0
Deltafonds
‒ 13,1
‒ 13,1
Prijsbijstelling
‒ 645,3
0,0
Arbeidsvoorwaarden
‒ 2.178,3
0,0
Koppeling Uitkeringen
‒ 550,3
‒ 29,9
Algemeen
‒ 468,5
0,0
Homogene Groep Internationale Samenwerking
‒ 263,0
16,0
De Koning
I De Koning: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
43,3
43,3
43,4
44,8
44,8
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,7
0,9
0,9
0,9
0,9
0,7
0,9
0,9
0,9
0,9
Extrapolatie
45,9
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
0,9
1,1
1,0
1,1
1,1
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
44,2
44,4
44,4
45,9
45,9
45,9
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
44,2
44,4
44,4
45,9
45,9
45,9
I DE KONING: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,2
0,0
0,0
0,0
0,0
0,2
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
0,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
0,2
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
0,2
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
0,2
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen - uitgaven
Dit betreft de som van meerdere mutaties, waarvan de grootste tranche 2019 van de loon- en prijsbijstelling is (0,7 mln.) die is overgeboekt naar de begroting.
Staten Generaal
IIA STATEN-GENERAAL: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
145,5
145,5
150,4
147,3
147,4
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Bedrijfsvoering tk
6,7
4,8
0,0
0,0
0,0
Vervangingsinvesteringen tk
20,7
2,5
0,0
0,0
0,0
Diversen
1,5
2,0
2,0
2,0
0,5
28,9
9,3
2,0
2,0
0,5
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
4,4
7,4
4,7
4,6
4,6
4,4
7,4
4,7
4,6
4,6
Extrapolatie
152,4
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
33,3
16,6
6,6
6,5
5,1
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
178,8
162,1
157,0
153,9
152,4
152,4
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
178,8
162,1
157,0
153,9
152,4
152,4
IIA STATEN-GENERAAL: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
4,2
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
Bedrijfsvoering TK
Het budget voor bedrijfsvoering van de Tweede Kamer wordt in 2019 en 2020 opgehoogd voor investeringen in informatiebeveiliging, de toegankelijkheid van debatten en continuïteit van de dienstverlening.
Vervangingsinvesteringen TK
Aan de begroting van de Tweede Kamer worden middelen toegevoegd voor vervangingsinvesteringen in audiovisuele middelen en de verhuizing van het datacenter.
Diversen - beleidsmatige mutaties, uitgaven
Het oningevulde deel van de taakstelling uit Rutte I en II wordt structureel met generale middelen en in 2023 deels vanuit een correctie op fractiekosten ingevuld. Verder wordt de negatieve eindejaarsmarge uit 2018 toegevoegd aan de begroting van de Staten-Generaal. Het deel van de negatieve eindejaarsmarge dat samenhangt met de oningevulde taakstelling 2018 wordt ook generaal gecompenseerd.
Diversen - technische mutaties, uitgaven
Er worden middelen overgeboekt vanaf de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor extra beveiligingsmiddelen en informatiemateriaal bij het bezoek aan het parlement door VO-leerlingen. Tevens wordt de loon- en prijsbijstelling tranche 2019 toegevoegd aan de begroting van de Staten-Generaal. In de cao Rijk 2018-2020 zijn afspraken gemaakt over de invoering van een individueel keuzebudget (IKB). De overgang naar het IKB leidt tot een incidenteel budgettair probleem in 2020, omdat onder het IKB het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering eerder worden uitbetaald. De Staten-Generaal worden hiervoor in 2020 gecompenseerd.
Hoge Colleges van Staat en Kabinetten
IIB OVERIGE HOGE COLLEGES VAN STAAT, KABINETTEN EN DE KIESRAAD: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
121,4
121,7
122,3
122,8
122,4
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
4,5
4,7
3,2
1,1
1,1
4,5
4,7
3,2
1,1
1,1
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
5,9
7,4
3,4
3,4
3,4
5,9
7,4
3,4
3,4
3,4
Extrapolatie
126,9
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
10,4
12,1
6,6
4,5
4,5
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
131,7
133,8
128,9
127,3
126,9
126,9
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
131,7
133,8
128,9
127,3
126,9
126,9
IIB OVERIGE HOGE COLLEGES VAN STAAT, KABINETTEN EN DE KIESRAAD: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
5,9
5,9
5,9
5,9
5,9
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
5,9
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
5,9
5,9
5,9
5,9
5,9
5,9
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
5,9
5,9
5,9
5,9
5,9
5,9
Diversen - beleidsmatige mutaties, uitgaven
De hogere kosten voor het Hoger Beroep Vreemdelingen (HBV) hebben geleid tot bijstelling van de raming voor de jaren 2019 en 2020. De Raad van State en de Nationale Ombudsman ontvangen middelen voor de uitvoering van hun wettelijke taken, conform de afspraken die hierover zijn gemaakt in de taken-middelenanalyse 2018. Aan de begroting van de Kanselarij der Nederlandse Orde worden middelen toegevoegd voor de implementatie van het nieuwe digitale systeem LINT. Daarnaast zijn voor het doorvoeren van een reorganisatie en modernisering van de Algemene Rekenkamer bij tweede suppletoire begroting 2018 middelen doorgeschoven naar 2019. Tot slot wordt de eindejaarsmarge toegevoegd aan de begroting van de overige Hoge Colleges van Staat, de Kabinetten van de Gouverneurs en de Kiesraad.
Diversen - technische mutaties, uitgaven
Conform de afspraak in de taken-middelenanalyse worden middelen overgeboekt vanaf de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar de begroting van de Raad van State voor de afschaffing van dubbelbenoemingen. Daarnaast worden vanaf de begroting van BZK middelen overgeheveld naar de begroting van de Kiesraad voor de verbetering van het Ondersteunende Software Verkiezingen (OSV) systeem. Tevens wordt de loon- en prijsbijstelling toegevoegd aan de begroting van de overige Hoge Colleges van Staat, de Kabinetten van de Gouverneurs en de Kiesraad. In de cao Rijk 2018-2020 zijn afspraken gemaakt over de invoering van een individueel keuzebudget (IKB). De overgang naar het IKB leidt tot een incidenteel budgettair probleem in 2020, omdat onder het IKB het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering eerder worden uitbetaald. De Overige Hoge Colleges van Staat, Kabinetten en Kiesraad worden hiervoor in 2020 gecompenseerd.
Algemene Zaken
III ALGEMENE ZAKEN: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
67,3
67,4
69,2
71,3
71,4
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
‒ 0,9
0,5
‒ 0,5
‒ 0,5
‒ 0,5
‒ 0,9
0,5
‒ 0,5
‒ 0,5
‒ 0,5
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
1,8
2,5
1,6
1,7
1,7
1,8
2,5
1,6
1,7
1,7
Extrapolatie
72,5
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
0,9
3
1,1
1,2
1,2
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
68,3
70,3
70,3
72,5
72,5
72,5
Totaal Internationale samenwerking
Stand Miljoenennota 2020
68,3
70,3
70,3
72,5
72,5
72,5
III ALGEMENE ZAKEN: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
6,9
6,9
6,9
6,9
6,9
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
‒ 0,4
‒ 0,3
‒ 0,4
‒ 0,4
‒ 0,4
‒ 0,4
‒ 0,3
‒ 0,4
‒ 0,4
‒ 0,4
Extrapolatie
6,6
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 0,4
‒ 0,3
‒ 0,4
‒ 0,4
‒ 0,4
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
6,6
6,6
6,6
6,6
6,6
6,6
Totaal Internationale samenwerking
Stand Miljoenennota 2020
6,6
6,6
6,6
6,6
6,6
6,6
Diversen - uitgaven
Dit betreft een som van meerdere mutaties. De loon- en prijsbijstelling tranche 2019 leidt tot 1,8 mln. aan hogere uitgaven in 2019 tot en met 2024. In 2020 zijn er hogere uitgaven van 0,9 mln. vanwege de uit de CAO Rijk voortkomende invoering van het Individueel Keuzebudget.
Koninkrijksrelaties
IV KONINKRIJKSRELATIES: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
108,8
104,6
103,2
90,4
90,4
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Wederopbouw
28,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Wisselkoersreserve
7,9
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
‒ 2,3
2,2
‒ 0,2
0,0
0,0
33,6
2,2
‒ 0,2
0,0
0,0
Technische mutaties
Rijksbegroting
Overbruggingskrediet luchthaven sxm
13,2
0,0
0,0
0,0
0,0
Recherche samenwerkingsteam (rst)
0,0
‒ 26,2
‒ 26,2
‒ 16,9
‒ 16,9
Diversen
12,8
2,7
4,3
4,2
4,2
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Lening lopende inschrijving curacao 2019-2049
34,2
0,0
0,0
0,0
0,0
Liquiditeitssteun 2e tranche sxm
16,5
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
76,7
‒ 23,5
‒ 21,9
‒ 12,7
‒ 12,7
Extrapolatie
94,3
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
110,2
‒ 21,3
‒ 22,2
‒ 12,7
‒ 12,7
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
219,0
83,3
81,0
77,7
77,7
94,3
Totaal Internationale samenwerking
Stand Miljoenennota 2020
219,0
83,3
81,0
77,7
77,7
94,3
IV KONINKRIJKSRELATIES: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
38,3
31,9
30,5
30,4
30,4
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,6
0,8
0,7
0,7
0,7
0,6
0,8
0,7
0,7
0,7
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
1,7
5,8
0,0
0,0
0,0
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1,7
5,8
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
31,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
2,3
6,6
0,7
0,7
0,7
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
40,5
38,5
31,2
31,1
31,1
31,0
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
40,5
38,5
31,2
31,1
31,1
31,0
Wederopbouw Sint Maarten
De middelen voor wederopbouw op Sint Maarten die in 2018 niet zijn besteed, zijn buiten de eindejaarsmarge om aan de begroting 2019 van Koninkrijksrelaties toegevoegd.
Wisselkoersreserve
Het saldo van de wisselkoersreserve eind 2018 is buiten de eindejaarsmarge om toegevoegd aan de begroting 2019 van Koninkrijksrelaties.
Diversen - beleidsmatige mutaties, uitgaven
Mede gelet op de situatie in Venezuela biedt Nederland in 2019 en 2020 in respons op bijstandsverzoeken van Aruba en Curaçao op diverse terreinen ondersteuning. In Curaçao wordt bijgedragen aan de uitbreiding en verbouwing van de vreemdelingenbewaring en in Aruba aan de inventarisatie van irreguliere arbeid, aan het onderwijs en aan de rechtshandhaving. Met een kasschuif worden middelen voor de Integriteitskamer in 2019 doorgeschoven naar 2020. Daarnaast worden op basis van de huidige wisselkoers van de dollar ten opzichte van de euro de budgetten 2019 voor het BES-fonds geactualiseerd. Tevens worden middelen overgeboekt naar Buitenlandse Zaken in 2020 en 2021 voor de verlenging van de inzet van 3 tijdelijke fte’s bij het Caribisch Team van 3W (de shared service organisatie voor de ondersteuning van Rijkspersoneel in het buitenland) voor de werkzaamheden van het Team Bestrijding Ondermijning. Tot slot wordt de eindejaarsmarge toegevoegd aan de begroting van Koninkrijksrelaties.
Overbruggingskrediet luchthaven SXM
Vanuit de wederopbouwmiddelen voor Sint Maarten die gereserveerd staan op de aanvullende post wordt een gedeelte overgeboekt naar de begroting van Koninkrijksrelaties om het overbruggingskrediet (13,3 mln.) voor de luchthaven op Sint Maarten te financieren. In het wederopbouwfonds bij de Wereldbank zijn reeds middelen gereserveerd voor de luchthaven. Wanneer deze worden vrijgegeven zal een verrekening plaats vinden met het overbruggingskrediet.
Recherche Samenwerkingsteam (RST)
Het Protocol Recherchesamenwerking is hernieuwd. De vier landen hebben in dit protocol afspraken vastgelegd over taakgebieden, een herinrichting, het sturingsmodel en informatiedeling van het RST (Kamerstukken II 2018/19, 29628 nr. 861). De herziening van het protocol bood tegelijkertijd een kans voor de verduurzaming van de inzet. Om deze verduurzaming mogelijk te maken wordt het budget voor vier jaar overgeboekt naar JenV. Hiermee wordt ook recht gedaan aan de Politiewet 2012, die bepaalt dat er tussen de Nationale Politie en de minister van JenV een gesloten systeem van financiering bestaat.
Diversen - technische mutaties, uitgaven
Vanaf de begroting van BZK worden middelen overgeboekt voor de informatiebeveiliging van Shared Service Organisatie Caribisch Nederland (SSO-CN) (2,5 mln.), voor technische ondersteuning vanuit Nederland bij bestuursontwikkeling (1,5 mln.) en voor het Algemeen Pensioenfonds Curaçao voor een aanvulling op de koersverschillen voor pensioengerechtigden (1,2 mln.). Ook zijn in 2019 vanuit andere departementen middelen overgeboekt voor sociaaleconomische initiatieven. Ook is de jaarlijkse departementale bijdrage aan SSO-CN structureel overgeboekt. Tevens wordt de loon- en prijsbijstelling toegevoegd aan de begroting van Koninkrijksrelaties en de compensatie voor wisselkoerseffecten in 2019 geactualiseerd. Gelet op de situatie in Venezuela zal Nederland de ondersteuning aan Aruba en Curaçao voortzetten. Hiervoor worden middelen overgeboekt vanaf de Aanvullende Post (3,9 mln.).
Lening lopende inschrijving Curaçao 2019-2049
Er is een nieuwe lening middels lopende inschrijving verstrekt aan Curaçao voor de periode 2019-2049.
Liquiditeitssteun 2e tranche SXM
Om niet de volledige liquiditeitsbehoefte van Sint Maarten voor 2019 uit de wederopbouwmiddelen te financieren is besloten om de volgende tranches liquiditeitssteun met een lopende inschrijving te verstrekken.
Diversen - beleidsmatige mutaties, niet-belastingontvangsten
De ontvangsten worden aangepast als gevolg van afgesloten leningen aan Curaçao en Sint-Maarten in 2017 en begin 2019.
Diversen - technische mutaties, niet-belastingontvangsten
Als gevolg van de huidige wisselkoers van de dollar ten opzichte van de euro worden de budgetten 2019 geactualiseerd.
Buitenlandse Zaken
V BUITENLANDSE ZAKEN: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
8.496,4
9.546,0
9.250,0
9.508,3
9.790,9
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Bijstelling n.a.v. eu-begroting 2019
‒ 17,2
0,0
0,0
0,0
0,0
Dab 1: surplus eu-begroting 2018
‒ 88,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Eu begroting 2020
0,0
‒ 810,0
0,0
0,0
0,0
Inzet reservering voor bronnenrevisie bni
0,0
‒ 100,0
‒ 79,9
‒ 82,2
‒ 83,9
Inzet reservering voor nacalculatie
‒ 318,5
0,0
0,0
0,0
0,0
Spring forecast 2019
‒ 33,6
84,0
98,2
100,9
102,9
Uitstel surplus 2018
88,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
‒ 369,3
‒ 826,0
18,3
18,7
19,0
Technische mutaties
Rijksbegroting
Overboeking reservering voor bronnenrevisie bni
0,0
100,0
79,9
82,2
83,9
Overboeking reservering voor nacalculatie
318,5
0,0
0,0
0,0
0,0
318,5
100,0
79,9
82,2
83,9
Extrapolatie
10.183,5
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 50,9
‒ 725,9
98,2
100,9
102,9
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
8.445,6
8.820,0
9.348,2
9.609,2
9.893,8
10.183,5
Totaal Internationale samenwerking
1.560,8
1.530,6
1.531,2
1.560,2
1.599,2
1.628,4
Stand Miljoenennota 2020
10.006,4
10.350,7
10.879,4
11.169,4
11.493,0
11.811,9
V BUITENLANDSE ZAKEN: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
383,7
671,7
685,2
696,7
712,8
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Nacalculatie incl. bronnenrevisie
‒ 318,5
0,0
0,0
0,0
0,0
Spring forecast 2019
‒ 6,7
‒ 66,1
18,3
18,6
19,0
Uitstel surplus 2018
0,0
88,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
‒ 12,9
0,0
0,0
0,0
0,0
‒ 338,1
21,9
18,3
18,6
19,0
Extrapolatie
746,5
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 338,1
21,9
18,3
18,6
19,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
45,6
693,6
703,4
715,4
731,8
746,5
Totaal Internationale samenwerking
99,7
93,3
78,3
78,3
78,3
78,3
Stand Miljoenennota 2020
145,3
786,9
781,7
793,7
810,2
824,8
Bijstelling n.a.v. EU-begroting 2019
De raming van de BNI-afdracht van Nederland in 2019 wordt met 17 mln. neerwaarts bijgesteld omdat de raming van de overige inkomsten op de Europese begroting voor 2019 hoger uitvalt dan verwacht.
Dab 1: surplus EU-begroting 2018
De Europese Commissie heeft in april 2019 de eerste aanvullende begroting (DAB, draft amending budget) gepresenteerd met daarin het surplus voor de Europese begroting over 2018. Het surplus komt in totaal uit op 1,8 mld., wat voor Nederland incidenteel een lagere BNI-afdracht van 88 mln. in 2019 als gevolg heeft.
EU-begroting 2020
Het Raadscompromis EU-begroting 2020 ligt fors onder het betalingenplafond van het MFK (Meerjarig Financieel Kader) op basis waarvan de Nederlandse afdracht voor 2020 is geraamd. Incidenteel gaat hierdoor, en door het aflopen van het MFK in 2020, de BNI-afdracht van Nederland voor 2020 omlaag. De geplande uitgaven worden op een later moment uitgevoerd, maar gezien 2020 het laatste jaar is van het huidige MFK, zullen die betalingen pas in het volgende MFK plaatsvinden.
Inzet reservering voor bronnenrevisie bni & overboeking reservering voor bronnenrevisie bni
Met de Spring Forecast 2019 worden de structurele effecten van de nacalculatie over 2018 opgenomen in de raming van het BNI voor 2019 en verder. Voor deze effecten was 100 mln. structureel gereserveerd vanaf 2020 op de aanvullende post, welke hiermee vrijvalt. De overboeking betreft de overboeking van de reservering vanaf de aanvullende post naar de begroting van BZ.
Inzet reservering voor nacalculatie, overboeking reservering voor nacalculatie & nacalculatie incl. bronnenrevisie
Naar aanleiding van de bronnenrevisie van het Centraal Bureau voor de Statistiek is het Nederlandse BNI opwaarts bijgesteld. Voor 2019 leidt dit via de jaarlijkse nacalculatie van de EU-afdrachten tot ophoging van de BNI-afdracht van incidenteel 318 mln. Eerder is hiervoor in de begroting een reservering getroffen op de aanvullende post. De overboeking betreft de overboeking van de reservering vanaf de aanvullende post naar de begroting van BZ.
Spring forecast 2019
De Spring Forecast 2019 leidt per saldo voor Nederland tot incidenteel en structureel hogere afdrachten. In 2019 loopt eerst het incidentele effect van de Spring Forecast mee, waarbij de raming van de BNI- en btw-afdracht toeneemt en de raming van de invoerrechten afneemt. Het structurele effect treedt op vanaf 2020 en wordt enerzijds verklaard door een verlaging van de raming van de BNI-afdracht en anderzijds door een verhoging van de btw-afdracht en de raming van de invoerrechten. Doordat in 2019 naar verwachting wel de incidentele verlaging van de invoerrechtenafdracht plaats zal vinden, maar de verhoging van de BNI- en btw-afdracht voor 2019 zal naar verwachting pas in 2020 in de afdrachten verwerkt worden, wijken de cijfers iets af van het eerder bij Voorjaarsnota gepresenteerde beeld.
Uitstel surplus 2018
Uitstel van uitbetaling van het surplus over 2018 leidt tot een verschuiving van de neerwaartse bijstelling van de raming van de Europese afdrachten van 2019 naar 2020. Dit omdat het surplus naar verwachting niet meer in 2019 door het EP zal worden aangenomen.
Diversen - ontvangsten
Met de zesde aanvullende begroting over 2018 is de raming van het effect van de Spring Forecast 2018 op de invoerrechten op basis van nieuwe ramingen en realisaties naar beneden bijgesteld. Dit heeft compensatie vanuit de BNI-afdrachten van de lidstaten als gevolg en betekent voor Nederland een opwaartse bijstelling van deze afdracht van 13 mln. Door de late aanname van de zesde aanvullende begroting 2018 is dat effect naar 2019 doorgeschoven als negatieve overige ontvangst.
Justitie en Veiligheid
VI JUSTITIE EN VEILIGHEID: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
12.704,8
12.305,2
12.150,7
11.873,2
11.954,3
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Asiel: coa herijkingsreeks oda oud en nieuw (non-oda)
149,1
99,0
50,6
26,7
37,3
Asiel: coa mutatie vjn (oda)
‒ 22,9
57,0
41,0
14,9
‒ 1,0
Asiel: coa non-oda
‒ 40,1
47,8
69,9
84,2
64,7
Asiel: ind basisfinanciering
41,5
65,6
65,3
65,4
65,6
Asiel: ind mpp
32,9
34,6
23,5
0,0
0,0
Asiel: mpp nidos
‒ 20,7
‒ 16,4
‒ 17,2
‒ 17,7
‒ 18,1
Asiel: oda-toerekening
24,7
0,0
0,0
0,0
0,0
Eindejaarsmarge
24,7
0,0
0,0
0,0
0,0
Herstellen weeffout asiel onderwijs
‒ 45,6
‒ 45,7
‒ 41,1
‒ 37,4
‒ 35,4
Invulling taakstelling jenv
0,0
49,1
49,1
49,1
49,1
Kasschuif frictiekosten
‒ 47,8
6,8
9,8
7,3
9,3
Kasschuif ondermijningsbestrijdingsfonds (b12)
‒ 64,9
33,2
31,7
0,0
0,0
Kasschuiven: dji frictiekosten
77,1
0,0
0,0
0,0
0,0
Kasschuiven: dji frictiekosten uit masterplan (kasschuif)
0,0
0,0
0,0
0,0
32,9
Kasschuiven: inkoopmax politie
0,0
0,0
0,0
132,0
0,0
Meevaller wsnp rechtsbijstand
‒ 21,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Prognosemodel justitiële ketens (pmj)
49,0
121,7
101,9
0,0
0,0
Ramingsbijstelling/ dekking problematiek jenv
‒ 79,5
‒ 68,2
‒ 67,3
‒ 65,4
‒ 41,5
Rechtsbijstand
‒ 19,7
‒ 19,4
‒ 14,5
2,0
25,8
Rechtspraak
50,0
60,7
57,8
52,8
47,8
Terugdraaien taakstelling om
11,3
17,3
17,3
17,3
12,3
Versleuteling interne problematiek
‒ 26,8
‒ 27,5
‒ 21,3
0,0
0,0
Diversen
96,5
28,9
22,6
‒ 2,2
‒ 5,9
167,8
444,5
379,1
329,0
242,9
Technische mutaties
Rijksbegroting
B12 ondermijningsbestrijdingsfonds
100,0
0,0
0,0
0,0
0,0
B5 politie
49,8
82,0
82,0
82,0
82,0
B6 digitalisering werkprocessen strafrechtketen
70,0
24,9
24,9
24,0
0,0
Herstellen weeffout asiel onderwijs
45,6
45,7
41,2
37,4
35,4
Loonbijstelling
310,8
300,6
297,4
290,9
293,1
Overheveling individueel keuzebudget (ikb)
0,0
39,7
0,0
0,0
0,0
Prijsbijstelling
44,5
43,3
42,4
41,4
41,5
Diversen
60,5
56,3
59,3
54,6
53,5
681,2
592,5
547,2
530,3
505,5
Extrapolatie
12.694,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
848,9
1.037,0
926,3
859,3
748,3
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
13.553,7
13.342,2
13.077,0
12.732,4
12.702,7
12.694,0
Totaal Internationale samenwerking
48,4
34,0
34,1
34,1
34,1
33,7
Stand Miljoenennota 2020
13.602,0
13.376,2
13.111,1
12.766,6
12.736,8
12.727,7
VI JUSTITIE EN VEILIGHEID: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
1.600,6
1.544,9
1.539,8
1.499,2
1.495,0
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Asiel: inzet asielreserve
21,5
0,0
0,0
0,0
0,0
Prognosemodel justitiële ketens (pmj)
‒ 29,3
‒ 33,3
‒ 65,3
0,0
0,0
Ramingsbijstelling/ dekking problematiek jenv
75,7
3,0
5,0
5,0
5,0
Verhoging raming afpakopbrengsten
0,0
24,0
68,0
107,0
107,0
Diversen
‒ 5,8
‒ 5,8
‒ 5,8
‒ 5,8
‒ 5,8
62,1
‒ 12,1
1,9
106,2
106,2
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
39,0
13,7
10,3
1,6
1,6
39,0
13,7
10,3
1,6
1,6
Extrapolatie
1.601,7
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
101,1
1,6
12,2
107,8
107,8
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
1.701,7
1.546,4
1.552,0
1.607,0
1.602,7
1.601,7
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
1.701,7
1.546,4
1.552,0
1.607,0
1.602,7
1.601,7
Asiel: COA herijkingsreeks ODA oud en nieuw (non-ODA)
De toerekening aan official development assistance (ODA) van de kosten van de eerstejaarsopvang van asielzoekers wordt met ingang van 2019 conform de verduidelijkte richtlijn van OESO-DAC herijkt. Dit leidt er onder meer toe dat de kosten voor vastgoed en overhead niet meer mogen worden toegerekend en dat de kosten voor rechtsbijstand, tolken IND en voorlichting wel mogen worden toegerekend. Voorts wordt de eerstejaarsasielopvang voortaan op individueel niveau bepaald. Daarnaast wordt een verbetering van de toerekeningsystematiek doorgevoerd. In de nieuwe systematiek wordt de raming gebaseerd op de verwachte bezetting in het Centraal Orgaan opvang Asiel (COA) in plaats van op de asielinstroom. Dit leidt tot een transparantere, schokbestendigere en doelmatigere toerekening. Gevolg van deze herijking is dat per saldo minder kosten mogen worden toegerekend aan ODA. Deze lagere toerekening wordt éénmalig generaal gedekt en toegevoegd aan de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS). Deze herijkingsreeks (non-ODA) wordt ook op de JenV-begroting inzichtelijk gemaakt en moet worden bezien in samenhang met de posten COA non-ODA en COA mutatie VJN (ODA).
Asiel: COA mutatie VJN (ODA)
De nieuwe systematiek voor de ODA-toerekening leidt tot aanpassing van de stand van de ODA-toerekening voor de eerstejaarsasielopvang. Zie toelichting bij de COA herijkingsreeks ODA oud en nieuw (non-ODA). Dat leidt tezamen met de nieuwe Meerjaren Productie Prognose (MPP) tot aanpassing van de ODA-toerekening.
Asiel: COA non-ODA
De ramingsbijstelling naar aanleiding van de MPP en de stabielere financiering voor het COA leidt tot een verhoging van de uitgaven voor het COA. Deze reeks voor het COA moet worden bezien in relatie tot de volgende posten: COA mutatie VJN (ODA) en de COA herijkingsreeks ODA oud en nieuw (non-ODA). Tezamen zorgen deze drie mutaties voor de benodigde verhoging van het budget voor het COA.
Asiel: IND basisfinanciering
Het kabinet stelt extra middelen ter beschikking voor de stabiele financiering van de asielketen, waaronder voor de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND).
Asiel: IND MPP
De ramingsbijstelling op basis van de MPP wordt tot en met 2021 verwerkt.
Asiel: MPP Nidos
Op basis van de MPP-raming wordt voor Nidos een lagere bezetting verwacht. De uitgaven aan Nidos worden daarop aangepast.
Asiel: ODA-toerekening
Vanwege de hogere asielinstroom in 2018 is de ODA-toerekening naar boven bijgesteld. JenV ontvangt 24,7 mln. van de begroting van BHOS.
Eindejaarsmarge
De eindejaarsmarge (EJM) van 24,7 mln. is toegevoegd aan de begroting van het Ministerie van JenV.
Herstellen weeffout asiel onderwijs
Voortaan worden de onderwijsuitgaven aan asielzoekerskinderen die worden toegerekend aan ODA verantwoord op de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in plaats van op de begroting van JenV. Hiervoor vindt een aantal budgettair neutrale boekingen plaats tussen de begrotingen van JenV en BHOS en van BHOS en OCW. Op de begroting van JenV is de overboeking van de JenV-begroting naar de BHOS-begroting zichtbaar (niet-HGIS naar HGIS; deze gelden worden vervolgens van BHOS naar OCW overgeheveld).
Invulling taakstelling JenV
Vanaf 2020 is de bestaande taakstelling voor het structurele niveau (49 mln.) ingevuld, dit gebeurt voornamelijk door een ramingsbijstelling op de afpakopbrengsten.
Kasschuif frictiekosten
Ter financiering van de frictiekosten door krimp DJI wordt een kasschuif bij DJI doorgevoerd ten gunste van 2020 en verder, en ten laste van 2019. Hiermee komen de middelen in de juiste jaren beschikbaar.
Kasschuif ondermijningsbestrijdingsfonds (b12)
Op basis van de meerjarige versterkingsplannen van betrokken regionale en landelijke partners worden de incidentele gelden voor de versterking van de aanpak van ondermijnende criminaliteit over de jaren verdeeld.
Kasschuiven: DJI frictiekosten
De kasschuif van 77,1 mln. is bedoeld ter financiering van de frictiekosten van de capaciteitsafbouw van Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Hiermee worden onder meer de frictiekosten van de sluiting van vier gevangenislocaties gefinancierd, zoals aangekondigd in de brief capaciteitsmaatregelen DJI (Kamerstukken 24587, nr. 725) en de capaciteitsafbouw van JJI’s, zoals aangekondigd in de brief aanpak jeugdcriminaliteit (kamerstuk 28741, nr. 53).
Kasschuiven: DJI frictiekosten uit masterplan (kasschuif)
Er wordt een kasschuif toegepast om de frictiekosten bij DJI te dekken uit de besparingsopbrengsten van het masterplan DJI.
Kasschuiven: inkoopmax politie
Door middel van deze technische mutatie wordt een deel van de meerjarig beschikbare dekking binnen het huidige meerjarige begrotingskader verwerkt. Dit om de betalingen aan het ABP (inkoop Max) te dekken uit de beschikbare meerjarige dekking.
Meevaller Wsnp rechtsbijstand
De wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) is in werking getreden op 1 oktober 2013. De vergoedingensystematiek van de Wsnp kent een periode van 6 jaar. Een zaak moet binnen 6 jaar leiden tot een betaling. De systematiek is na 6 jaar herijkt. Uit de realisaties blijkt dat het incassorisico lager is geweest dan geraamd.
Prognosemodel justitiële ketens (pmj)
Dit betreft de budgettaire verwerking van de uitkomsten van het Prognosemodel Justitiële Ketens. De raming van de capaciteitsbehoefte in de justitiële ketens wordt verwerkt in de diverse uitgavenramingen op de JenV-begroting, voor de jaren 2019-2021, waaronder voor het Openbaar Ministerie en de forensische zorg.
Ramingsbijstelling/ dekking problematiek JenV
JenV zet verschillende incidentele meevallers, waaronder het afromen van het eigen vermogen boven de 5% bij de agentschappen, en de prijsbijstelling in ter dekking van problematiek.
Rechtsbijstand
De meevallers in 2019 t/m 2021 volgend uit de PMJ-raming worden ingezet om ingeboekte besparingen vanaf 2022 te compenseren. Deze besparingen gaan niet door vanwege het aanhouden van het Wetsvoorstel duurzaam stelsel rechtsbijstand.
Rechtspraak
De Rechtspraak kampt met een structureel tekort door de autonome terugloop van het aantal zaken en het uitblijven van baten van het inmiddels stopgezette digitaliseringsprogramma «Kwaliteit en Innovatie».
Terugdraaien taakstelling OM
Het nog niet ingevulde deel van de taakstelling Rutte II voor het Openbaar Ministerie (OM) wordt teruggedraaid.
Versleuteling interne problematiek
JenV interne problematiek wordt voor 3 jaar gedekt door de kosten (naar rato) over verschillende begrotingsartikelen te versleutelen.
Diversen
In de post diversen zitten verschillende onderdelen, waaronder 5 mln. incidenteel voor de aanschaf van toerusting voor de politie, extra middelen voor de Autoriteit persoonsgegevens in verband met extra werkzaamheden voortvloeiend uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de ramingsbijstelling Raad voor de Rechtspraak voor Asielzaken. Ook bevat deze post de toegevoegde middelen voor de campagne tegen antisemitisme (1 mln. per jaar t/m 2021), voor het Uitstapprogramma voor prostituees (RUPS) (1 mln. per jaar t/m 2021), structureel 1 mln. voor het tegengaan van drugsdumpingen en structureel 3 mln. voor de aanpak van contrabande en voortgezet crimineel handelen binnen gevangenissen.
B12 ondermijningsbestrijdingsfonds
Er is incidenteel 100 mln. van de aanvullende post naar JenV overgeheveld voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit, zoals aangekondigd in de nota van wijziging (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 12).
B5 politie
JenV ontvangt Regeerakkoordmiddelen vanaf de aanvullende post voor verschillende doeleinden bij de Politie, onder andere voor het terugdringen van arbeidsverzuim en voor het centraliseren van arrestantenzorg. Een deel van de middelen wordt ingezet voor dekking van problematiek op de JenV-begroting. Daarnaast wordt de volgende tranche van B5 Politie (bestedingsplan 2018) overgeheveld.
B6 digitalisering werkprocessen strafrechtketen
De Regeerakkoordmiddelen voor de digitalisering van werkprocessen in de strafrechtketen worden overgeheveld naar de JenV-begroting. De middelen worden besteed aan verscheidende projecten met als doel om papier uit de keten te krijgen, de dienstverlening te verbeteren en te investeren in de kernsystemen. Een deel van de middelen wordt ingezet voor dekking van tekorten in de justitiële ketens.
Herstellen weeffout asiel onderwijs
Voortaan wordt de toerekening aan ODA van onderwijsuitgaven ten behoeve van asielzoekerskinderen op de begroting van OCW verantwoord in plaats van op de begroting van JenV. Hiervoor vindt een aantal budgettair neutrale boekingen plaats tussen de begrotingen van JenV en BHOS en van BHOS en OCW. Op de begroting van JenV is de overboeking van de JenV-begroting naar de BHOS-begroting zichtbaar (niet-HGIS naar HGIS; deze gelden worden vervolgens van BHOS naar OCW overgeheveld).
Loonbijstelling
De loonbijstelling tranche 2019 wordt toegevoegd aan de begroting van JenV.
Overheveling individueel keuzebudget (ikb)
In de cao-rijk zijn afspraken gemaakt over het invoeren van een Individueel Keuzebudget. Naar verwachting leidt dit eenmalig tot 38,7 mln. hogere uitgaven
Prijsbijstelling
De prijsbijstelling tranche 2019 wordt toegevoegd aan de begroting van JenV.
Diversen
In de post diversen zitten verschillende onderdelen, waaronder de Regeerakkoordmiddelen B10 voor de bestrijding van ondermijnende criminaliteit, de Regeerakkoordmiddelen B14 voor de experimenten regulering wietteelt en verschillende overboekingen naar onder andere het gemeentefonds.
Asiel: inzet asielreserve
De resterende middelen in de asielreserve worden ingezet voor problematiek.
Prognosemodel justitiële ketens (pmj)
Dit betreft de budgettaire verwerking van de uitkomsten van het Prognosemodel Justitiële Ketens. De raming van de capaciteitsbehoefte in de justitiële ketens wordt verwerkt in de diverse ontvangstenramingen op de JenV-begroting, voor de jaren 2019-2021, waaronder administratiekosten van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en griffierechten.
Ramingsbijstelling/ dekking problematiek JenV
JenV zet verschillende incidentele meevallers, waaronder het afromen van het eigen vermogen boven de 5% bij de agentschappen, in ter dekking van de problematiek. Daarnaast wordt de raming van de boeteopbrengsten van de Autoriteit Persoonsgegevens stapsgewijs verhoogd.
Verhoging raming afpakopbrengsten
De raming van de afpakopbrengsten wordt vanaf 2020 structureel verhoogd en per jaar op hetzelfde niveau gebracht. JenV draagt het risico als deze verhoogde raming niet wordt gerealiseerd.
Diversen - beleidsmatige mutaties, niet-belastingontvangsten
De post diversen betreft de actualisatie van de raming voor boeten en transacties (B&T).
Diversen - technische mutaties, niet-belastingontvangsten
De post diversen bestaat onder andere uit een meevaller als gevolg van een desaldering bij de ontvangsten Wsnp en een desaldering van de bijdragen politie.
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
VII BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
5.481,3
5.586,2
5.549,6
5.629,2
5.777,2
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Ejm h7
48,2
0,0
0,0
0,0
0,0
Ejm h7 (specifieke inzet)
‒ 28,4
0,0
0,0
0,0
0,0
Huurtoeslag
‒ 5,2
8,9
‒ 3,4
‒ 18,7
‒ 34,2
Kasschuif step
‒ 22,5
‒ 5,0
27,5
0,0
0,0
Diversen
32,2
37,9
24,9
30,8
30,4
24,3
41,8
49,0
12,1
‒ 3,8
Technische mutaties
Rijksbegroting
Gf programma reductie energieverbruik
12,6
47,4
0,0
0,0
0,0
Gf res (klimaatakkoord)
‒ 36,2
0,0
0,0
0,0
0,0
Gf/vng (klimaat)
150,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Programma aardgasvrije wijken paw (klimaatakkoord)
0,0
68,6
21,0
0,0
0,0
Subsidieregeling aardgasvrije huurwoningen (sah)
0,0
50,0
0,0
0,0
0,0
Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (seeh 2)
15,0
75,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
153,5
128,0
84,0
76,4
72,8
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Benzinestations en bodemwinning
34,7
9,4
3,3
3,3
3,3
Diversen
4,0
9,0
6,5
6,5
6,5
333,6
387,4
114,8
86,2
82,6
Extrapolatie
5.996,5
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
357,8
429,1
163,7
98,2
78,7
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
5.839,1
6.015,3
5.713,3
5.727,5
5.855,9
5.996,5
Totaal Internationale samenwerking
0,5
0,5
0,5
0,6
0,7
0,2
Stand Miljoenennota 2020
5.839,6
6.015,8
5.713,8
5.728,1
5.856,6
5.996,7
VII BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
679,4
696,3
657,8
640,5
634,5
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Huurtoeslag
‒ 33,1
‒ 44,0
‒ 12,4
1,8
1,0
Diversen
16,9
0,0
0,0
0,0
0,0
‒ 16,2
‒ 44,0
‒ 12,4
1,8
1,0
Technische mutaties
Rijksbegroting
Kadercorrectie ontv veiling locaties benzinestations en bodemwinning
‒ 34,5
‒ 52,5
‒ 42,5
‒ 42,5
‒ 42,5
Diversen
89,7
2,2
2,2
2,0
2,0
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Kadercorrectie ontv veiling locaties benzinestations en bodemwinning
34,5
52,5
42,5
42,5
42,5
89,7
2,2
2,2
2,0
2,0
Extrapolatie
598,5
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
73,5
‒ 41,8
‒ 10,2
3,8
3,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
752,9
654,4
647,5
644,3
637,5
598,5
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
752,9
654,4
647,5
644,3
637,5
598,5
EJM H7
De eindejaarsmarge van 54,6 mln. wordt toegevoegd aan de begroting van BZK. Hiervan zet BZK 6,4 mln. via het generale beeld in voor dekking van problematiek binnen de eigen begroting.
EJM H7 (specifieke inzet)
BZK zet een deel van de eindejaarsmarge binnen de eigen begroting in, onder andere voor de Omgevingswet, het aanvullen van het negatief eigen vermogen 2018 van SSC-ICT, de desinformatiecampagne, de woondeals en de archiefachterstanden bij Doc-Direkt.
Huurtoeslag
De raming van de huurtoeslag laat in de eerste jaren tegenvallers zien die vanaf 2022 omslaan in meevallers. De structurele meevaller is het gevolg van een lagere huurprijsontwikkeling. De belangrijkste oorzaken van de tekorten in 2019-2021 zijn de bijstelling van de verwachte hoogte van de werkloosheid in 2019 en het uitstellen van de stroomlijning van het invorderingsbeleid bij de Belastingdienst. De meerjarenraming sluit op 0 door een incidentele bijdrage van 14,4 mln. vanuit de eindejaarsmarge 2018 van de begroting van BZK.
Kasschuif STEP
Op basis van een herziene prognose van RVO.nl wordt het kasritme aangepast. Aanvragen konden worden gedaan tot eind 2018. De subsidies worden twee jaar na verlening vastgesteld en uitbetaald in de periode tot aan het voorjaar 2022.
Diversen - beleidsmatige mutaties, uitgaven
Er zijn middelen toegevoegd aan de begroting van BZK voor de niet-huisvestingskosten die de gebruikers (Staten-Generaal, Raad van State, AZ) maken vanwege de renovatie van het Binnenhof. Daarnaast worden middelen toegevoegd aan de begroting van BZK voor de Omgevingswet, de capaciteitsuitbreiding van de AIVD voor het uitvoeren van de Geïntegreerde Aanwijzing en een extra bijdrage voor bestrijding van jihadisten. Daarnaast zet BZK een deel van de LPO en de eindejaarsmarge in voor o.a. de Omgevingswet, het aanzuiveren van het negatief eigen vermogen 2018 van SSC-ICT, de woondeals en de archiefachterstanden bij Doc-Direkt. Onder deze post valt tevens de structurele koopkrachtimpuls voor Caribisch Nederland die wordt verwerkt binnen de Huurtoeslag uit de vrijval van de zelfstandigenaftrek.
BZK is in 2020 aanvullend op de bijdrage vanaf de aanvullende post gecompenseerd voor de invoering van een individueel keuzebudget (zie ook technische mutaties).
GF programma reductie energieverbruik
Voor de Urgenda-aanpak stelt het kabinet aan gemeenten budget beschikbaar voor het Programma Reductie Energieverbruik. Dit programma draagt daar bij aan de Urgendadoelstellingen door het stimuleren van de uitvoering van (een aantal) laagdrempelige energiebesparingsmaatregelen bij huishoudens in de koopsector.
GF RES (klimaatakkoord)
In het Interbestuurlijke programma (IBP) is afgesproken dat de Regionale Energiestrategieën (RES) in 2019 vorm moeten krijgen. De rijksbijdrage aan de RES is bedoeld om gemeenten in staat te stellen expertise te verwerven, te overleggen met stakeholders en burgerparticipatie te organiseren. Het budget hiervoor wordt vanaf de begroting van BZK verstrekt aan het Gemeentefonds. Gemeenten kunnen de middelen besteden aan het inhuren van expertise en het organiseren van bijeenkomsten.
GF/VNG (klimaat)
Aan de begroting van BZK zijn middelen toegevoegd voor aan het klimaatakkoord gerelateerde taken van gemeenten. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gemeenten aanvullende middelen krijgen ter ondersteuning van het realiseren van de RES, de transitievisies warmte, het goed informeren van bewoners en particuliere gebouweigenaren en om in voorkomende gevallen een start te maken met het opstellen van uitvoeringsplannen op wijkniveau. Verder kan met de middelen een start worden gemaakt met laadpalenbeleid voor elektrisch vervoer. Het budget zal worden verstrekt aan het Gemeentefonds.
Programma aardgasvrije wijken PAW (klimaatakkoord)
Aan de begroting van BZK zijn middelen uit de Klimaatenvelop toegevoegd voor de voortzetting van het Programma Aardgasvrije Wijken. Dit programma heeft als doel te leren op welke manier de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van grootschalige proeftuinen (100 wijken-aanpak) en een bijbehorend Kennis- en Leerprogramma (KLP).
Subsidieregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH)
Aan de begroting van BZK zijn middelen toegevoegd om de afspraken uit het Klimaatakkoord over de startmotor huursector te ondersteunen. Deze startmotor heeft als doelstelling 100.000 bestaande huurwoningen in de periode tot en met 2022 te isoleren en aardgasvrij (of klaar voor aardgasvrij) te maken. Deelnemers zijn naast de koepelorganisaties van verhuurders Aedes, IVBN, VastgoedBelang ook VNG, Bouwend Nederland, Techniek Nederland, Netbeheer Nederland, EnergieNL, OnderhoudNL en de warmtebedrijven.
Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH 2)
Als onderdeel van de Urgenda-aanpak stelt het kabinet de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH) opnieuw open voor eigenaar-bewoners. De SEEH is een subsidieregeling voor mensen met een bestaande koopwoning (eigenaar-bewoners) die minimaal twee grote isolerende maatregelen laten uitvoeren aan hun woning. Er is voor eigenaar-bewoners 84 mln. aan subsidie beschikbaar, dat is ongeveer twee keer zoveel als bij de eerste openstelling in 2016. In 2019 is 13 mln. beschikbaar en in 2020 71 mln. De rest van het budget (6 mln.) wordt ingezet voor uitvoeringskosten (zie instrument bijdrage aan agentschappen apparaat).
Diversen (technische mutaties - uitgaven)
Vanuit de Klimaatenvelop is meerjarig budget (25 mln.) aan de begroting van BZK toegevoegd voor het voortzetten van het innovatieprogramma CO2-neutrale gebouwde omgeving. Dit programma stimuleert de ontwikkeling van een betaalbaar en aantrekkelijk verduurzamingsaanbod voor verschillende gebouwtypen, productiemethoden waarmee grote schaal bereikt kan worden, en techniek voor inpassing van het nieuwe aanbod in het energiesysteem van de gebouwde omgeving.
Vanuit de Klimaatenvelop zijn voor 2020 ook middelen (12,5 mln.) toegevoegd voor de Regionale Energie Strategie (RES), die de regio’s ondersteunt met expertise voor het organiseren van participatie en voor de uitbreiding van de gemeentelijke taken op dit gebied.
Vanaf de aanvullende post is een bijdrage (5 mln.) overgeboekt voor de invoering van het individueel keuzebudget (IKB). Over het IKB zijn in de cao Rijk 2018-2020 afspraken gemaakt. De overgang naar het IKB leidt tot een incidenteel budgettair probleem in 2020, omdat onder het IKB het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering eerder worden uitbetaald.
Vanuit het Gemeentefonds is de bijdrage van de gemeenten in de kosten voor het beheer van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (18 mln.) structureel overgeheveld naar de begroting van BZK.
Daarnaast zijn de detacheringsuitgaven structureel hoger bijgesteld en nemen als gevolg van de structurele toename van de aanvragen voor veiligheidsonderzoeken de uitgaven voor veiligheidsonderzoeken structureel toe. Hier staan hogere ontvangsten tegenover.
Naar de begrotingen van de Overige Colleges van Staat worden middelen overgeboekt voor de kosten van dubbelbenoemingen (2,4 mln.). Naar de begroting van Koninkrijksrelaties worden middelen overgeboekt voor kosten van technische ondersteuning bij bestuursontwikkeling (1,4 mln.), voor het Algemeen Pensioenfonds Curaçao voor een aanvulling op de koersverschillen voor pensioengerechtigden (1,2 mln.) en voor de informatiebeveiliging van Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) (2,5 mln.). Naar de begroting van EZK worden in 2019 midden overgeboekt voor de subsidieregelingen van het Meerjarige Missiegedreven Innovatie Programma (MMIP) voor Energie-innovaties in de gebouwde omgeving (9 mln.) en voor de subsidieregeling innovaties aardgasvrije wijken en gebouwen vanuit de Demonstratie energie -innovatie regeling (10 mln.). TNO ontvangt via het Geo Informatieprogramma(GIP) van EZK een bijdrage voor de ontwikkeling en het beheer van de Basisregistratie Ondergrond (BRO).
Daarnaast hebben op de begroting van BZK verschillende desalderingen plaatsgevonden. Zo zijn de uitgaven van de dienstverlening aan notarissen bij Doc-Direct en voor de dienstverleningsafspraken met de Shared Service Organisaties (SSO's) gedesaldeerd. Daarnaast is de jaarlijkse achtervangvergoeding van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) voor de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) (dit jaar 29,8 mln.) via de begroting van BZK gestort in de bestemde risicovoorziening NHG.
Tot slot is de loon- en prijsbijstelling vanaf 2019 meerjarig toegevoegd aan de begroting van BZK.
Benzinestations en bodemwinning (N)
In 2017 is de te betalen vennootschapsbelasting (VPB) door BZK over de generale ontvangsten in de begroting verwerkt. Naast de winst op de veiling van locaties van benzinestations langs Rijkswegen blijkt dat ook VPB moet worden betaald over de bodemwinning. Op basis van de huidige inzichten is de raming van de te betalen VPB geactualiseerd. In 2019 is hierbij rekening gehouden met de gerealiseerde ontvangsten in de jaren 2016 tot en met 2018.
Diversen - technische mutaties, uitgaven niet relevant voor het uitgavenplafond
De geraamde te betalen vennootschapsbelasting (VPB) over de generale ontvangsten inzake de veiling van locaties voor benzinestations wordt gecorrigeerd van kader Rijksbegroting naar het kader Niet-relevant voor het uitgavenplafond. Volgens de begrotingsregels vallen veilingopbrengsten namelijk niet onder het uitgavenplafond.
Diversen - beleidsmatige mutaties, niet-belastingontvangsten
Conform de regeling agentschappen is het surplus eigen vermogen van FMHaaglanden (FMH) en Rijksvastgoedbedrijf (RVB) bij Voorjaarsnota afgeroomd. Het bedrag is ingezet voor het aanzuiveren van het negatief eigen vermogen in 2018 van SSC-ICT. Daarnaast heeft de verkoop van bufferzonegronden geleid tot incidentele extra opbrengsten.
Kadercorrectie ontvangsten veiling locaties benzinestations en bodemwinning
De generale ontvangsten inzake de veiling van locaties voor benzinestations en bodemwinning zijn gecorrigeerd van kader Rijksbegroting naar het kader Niet-relevant voor het uitgavenplafond. Volgens de begrotingsregels vallen delfstofbaten en veilingopbrengsten namelijk niet onder het uitgavenplafond.
Diversen - technische mutaties, niet-belastingontvangsten
Het betreft o.a. de jaarlijkse desaldering voor Doc-Direct voor de dienstverlening aan notarissen en een desaldering voor de verwachte ontvangsten van de Shared Service Organisaties (SSO's). Daarnaast zijn de detacheringsontvangsten en -uitgaven structureel hoger bijgesteld en nemen als gevolg van de structurele toename van de aanvragen voor veiligheidsonderzoeken de uitgaven voor veiligheidsonderzoeken structureel toe. Hier staan hogere ontvangsten tegenover.
De jaarlijkse achtervangvergoeding van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) voor de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) zijn via de BZK-begroting in de risicoreserve gestort in de risicovoorziening NHG (29,8 mln.).
De laatste ontvangsten op de verkoop van de bufferzonegronden van het voormalige Bureau Beheer Landbouwgronden leiden tot een hogere ontvangst van 5 mln..
Tot slot hebben de vaststellingen van bijdragen voor 2018 aan de organisaties KOOP, Geonovum, Kadaster en RWS tot ontvangsten geleid.
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
VIII ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
41.923,90
41.534,20
41.522,10
41.727,20
42.054,70
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting
Mutaties studiefinanciering autonoom (r)
‒ 55,5
‒ 69,3
‒ 57,2
‒ 58,8
‒ 66,8
Referentieraming
84
108,5
75
87,2
101,2
Diversen
‒ 6,8
‒ 14,6
‒ 27,1
‒ 23,3
‒ 16,6
21,7
24,6
‒ 9,3
5,1
17,8
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Aanvullende middelen mediavisiebrief
3
7,5
44,5
40
40
Beta techniek
41
41
41
41
41
Compensatie tegenvallende reclame-inkomsten
40
0
0
0
0
Duo problematiek investering onderhoud en vervanging ict-systemen
16
20,7
24,7
26,7
28,5
Herstellen weeffout asiel onderwijs
45,6
45,7
41,2
37,4
35,4
Inzet lpo tranche 2019
‒ 145,3
‒ 148,3
‒ 148,3
‒ 148,6
‒ 148,8
Kasschuif ov
50
150
‒ 200
0
0
Kasschuif werkdrukmiddelen g33 po
40,5
96,5
15,5
‒ 96,5
‒ 56
Vullen taakstelling
0
114,4
140,3
156,2
160,9
Diversen
6,5
12,5
‒ 19,5
6,8
34,2
97,3
340
‒ 60,6
63
135,2
Technische mutaties
Rijksbegroting
Continueren fiscale scholingsaftrek
0
‒ 176,5
0
0
0
G33 aanvullende post werkdruk primair onderwijs
0
0
81
193
152,5
Loonbijstelling tranche 2019
876,8
877
875,8
868,4
874,5
Prijsbijstelling tranche 2019
163,6
154
154
162,7
164,3
Diversen
‒ 12
‒ 13,2
‒ 0,5
13,4
34,9
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Mutaties studiefinanciering autonoom (nr)
‒ 179,1
‒ 147,4
‒ 137
‒ 131,7
‒ 120,5
Uitdeling prijsbijstelling niet-relevant tranche 2019
72,2
72,6
73,4
74,2
74,8
Diversen
33,5
‒ 9,3
‒ 14,5
‒ 10,5
‒ 8,7
955
757,2
1.032,20
1.169,50
1.171,80
Extrapolatie
43.197,30
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
1.074,00
1.121,80
962,2
1.237,50
1.325,10
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
42.997,90
42.656,00
42.484,30
42.964,80
43.379,80
43.197,30
Totaal Internationale samenwerking
61,7
61,8
61,9
61,9
61,9
61,7
Stand Miljoenennota 2020
43.059,50
42.717,80
42.546,20
43.026,70
43.441,70
43.258,90
VIII ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
1.329,2
1.390,2
1.436,7
1.515,9
1.555,2
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting
Mutaties studiefinanciering autonoom ontvangsten (r)
‒ 30,8
‒ 40,3
‒ 43,4
‒ 45,8
‒ 43,1
Diversen
‒ 6,6
‒ 14,7
‒ 11,8
‒ 4,5
2,5
‒ 37,4
‒ 55,0
‒ 55,2
‒ 50,3
‒ 40,6
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
6,6
21,6
6,5
6,6
7,7
6,6
21,6
6,5
6,6
7,7
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
‒ 7,8
‒ 17,5
‒ 1,4
‒ 3,3
18,3
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Diversen
21,6
25,1
29,5
30,7
33,8
13,8
7,6
28,1
27,4
52,1
Extrapolatie
1.670,8
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 17,0
‒ 25,8
‒ 20,6
‒ 16,3
19,1
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
1.312,2
1.364,3
1.416,1
1.499,6
1.574,3
1.670,8
Totaal Internationale samenwerking
Stand Miljoenennota 2020
1.312,2
1.364,3
1.416,1
1.499,6
1.574,3
1.670,8
Mutaties studiefinanciering autonoom (r)
De plafondrelevante uitgaven aan studiefinanciering zijn voor de komende jaren naar beneden bijgesteld met bedragen tussen 56 mln. en 67 mln. Voor 2019 gaat het om een bijstelling van circa 56 mln. Deze bijstelling wordt deels veroorzaakt door lagere uitgaven op de omzettingen van prestatiebeurs in gift in de beroeps opleidende leerweg (bol). Ook is er een neerwaartse bijstelling op de uitgaven aan het OV. De realisatie over 2018 laat zien dat het aandeel ho-studenten dat de reisvoorziening activeert wat lager is dan aanvankelijk geraamd. Dit valt mede te verklaren doordat het aandeel internationale studenten zonder recht op ov stijgt. Daarnaast zijn er nog diverse kleine mutaties.
Referentieraming
Uit de Referentieraming 2019 blijkt dat het totale aantal leerlingen en studenten hoger uitvalt dan de aantallen die in de OCW-begroting 2019 waren geraamd. Dit geldt vooral in het hoger onderwijs en het primair onderwijs.
Diversen (mee- en tegenvallers, uitgaven)
Deze post bestaat uit verschillende mutaties. De Referentieraming 2019 zorgt voor een meevaller op relevante uitgaven op artikel 11 door een verschuiving van studenten aan beroeps opleidende leerwegen (bol) naar beroeps begeleidende leerwegen (bbl). Bbl-studenten hebben geen recht op studiefinanciering. Op artikel 12 zorgt de Referentieraming 2019 ook voor een meevaller door lagere aantallen meerderjarige scholieren in het voortgezet onderwijs.
Aanvullende middelen mediavisiebrief
Het Kabinet maakt structureel 40 mln. vrij om de publieke omroep te compenseren voor minder reclame-inkomsten. Dit is toegelicht in de brief over de visie toekomst publiek omroepbestel die op 14 juni 2019 naar de Kamer is verstuurd (Kamerstuk 32827-157). Daarnaast is er voor de periode 2019 tot en met 2021 15 mln. beschikbaar gesteld voor de versterking van de samenwerking tussen regionale en lokale publieke omroepen.
Bèta techniek
Het Kabinet heeft structureel 41 mln. vrij gemaakt voor bèta-techniek. Deze middelen worden ingezet ter demping van de herverdeeleffecten van de herziening van de bekostiging in het hoger onderwijs, naar aanleiding van het advies van de Commissie Van Rijn (10 mln. in het hbo en 27 mln. in het wo. Daarnaast wordt er 4 mln. beschikbaar gesteld voor de zijinstroom leraren in het mbo voor de sector bèta-techniek.
Compensatie tegenvallende reclame-inkomsten
Op basis van de motie Pechtold (Kamerstuk 35 000, nr. 17) worden de tegenvallende reclame-inkomsten voor 2019 met 40 mln. gecompenseerd.
Duo problematiek investering onderhoud en vervanging ict-systemen
Uit de doorlichting van DUO39 blijkt dat sprake is van onderhoud- en vervangingsproblematiek oplopend tot structureel 49,1 mln. in 2030. Per 2021 wordt de oploop van de middelen t.o.v. 2020 op artikel 91 gereserveerd. Dit wordt doorverdeeld naar de beleidsartikelen als de aanbevelingen uit het implementatieplan van de doorlichting zijn doorgevoerd.
Herstellen weeffout asiel onderwijs
Voortaan worden onderwijsuitgaven ten behoeve van asielzoekerskinderen op de OCW-begroting toegerekend aan ODA. Hiervoor vindt een budgettair neutrale boeking plaats tussen de begrotingen van BHOS en OCW.
Inzet lpo tranche 2019
Een deel van de verplichte loon-en prijsbijstelling tranche 2019 wordt ingezet als dekking voor de openstaande taakstelling op artikel 91 en de onderhoud- en vervangingsproblematiek bij DUO.
Kasschuif ov
In 2019 wordt 50 mln. vooruitbetaald aan OV-bedrijven voor het studentenreisproduct in 2020 en in 2020 wordt 200 mln. vooruitbetaald voor 2021. Contractueel is vastgelegd dat OCW de vergoeding voor de OV-studentenkaart uiterlijk medio januari van het betreffende jaar aan de vervoerbedrijven betaalt. Door de betaling aan de vervoerbedrijven (gedeeltelijk) al aan het eind van het voorafgaande jaar in plaats van aan het begin van het betreffende jaar te doen, kan zonder af te wijken van de afspraken met de vervoerbedrijven een bijdrage worden geleverd aan de optimalisering van de kasritmes van de staat over de jaren heen.
Kasschuif werkdrukmiddelen G33 po
Deze kasschuif vindt plaats om de werkdrukmiddelen vanuit 2022 en 2023 naar voren te schuiven waardoor het budget eerder beschikbaar is, namelijk al in schooljaren 2019/2020 tot en met 2022/2023.
Vullen taakstelling
De taakstelling op de begroting van OCW wordt gevuld.
Diversen (beleidsmatige mutaties)
Deze post bestaat uit verschillende kasschuiven, de opboeking van de eindejaarsmarge, het investeringsvoorstel persoonsgericht innen, een bijdrage aan BZK voor rijksbrede IT-ontwikkelingen, overige DUO-problematiek en enkele kleine tegenvallers en meevallers.
G33 aanvullende post werkdruk primair onderwijs
Dit betreft de werkdrukmiddelen die eerder zijn overgeboekt van de aanvullende post naar de begroting van OCW (Kamerstuk 31 293, nr. 435).
Loonbijstelling tranche 2019
De tranche 2019 van de loonbijstelling is overgemaakt naar OCW.
Prijsbijstelling tranche 2019
De tranche 2019 van de prijsbijstelling is overgemaakt naar OCW.
Continueren fiscale scholingsaftrek
Dit betreft een overboeking naar het Ministerie van Financiën. De fiscale regeling aftrek van scholingsuitgaven wordt een jaar langer dan oorspronkelijk beoogd gecontinueerd. Daarom wordt het bedrag dat in 2020 gereserveerd staat bij OCW voor een uitgavenregeling ter vervanging van de aftrek van scholingsuitgaven overgeboekt naar de begroting van het Ministerie van Financiën ter compensatie van derving van fiscale inkomsten (budgetneutrale correctie uitgaven- en inkomstenkader).
Diversen (technische mutaties)
Deze post bestaat uit diverse kleine overboekingen en een tweetal desalderingen als gevolg van lagere STER-inkomsten en hogere ontvangsten op MBO-subsidies. Voorbeelden zijn de Regeerakkoord middelen G40 (cultuur), G42 (onderzoeksjournalistiek), G43 (erfgoed en monumenten), bijdrage Publieke Omroep, Praktijkleren en een overboeking voor buurtcoaches.
Mutaties studiefinanciering autonoom (nr)
De niet-plafondrelevante uitgaven aan studiefinanciering zijn voor de komende jaren naar beneden bijgesteld. Voor 2019 gaat het om een bijstelling van circa 179 mln. Ruim de helft van dit bedrag wordt veroorzaakt door lager geraamde uitgaven aan de leningen (rentedragende lening, collegegeldkrediet en levenlanglerenkrediet) als gevolg van de lagere realisatie in 2018. De andere helft wordt veroorzaakt door diverse mutaties.
Uitdeling prijsbijstelling niet-relevant tranche 2019
De tranche 2019 (niet-relevant) van de prijsbijstelling is overgemaakt naar de begroting van OCW.
Diversen (niet relevant voor het uitgavenplafond)
Deze post bestaat uit diverse mutaties. De Referentieraming 2019 zorgt voor een tegenvaller op artikel 11 op de niet-relevante uitgaven. Vanaf 2020 en verder zorgt de referentieraming 2019 voor een meevaller op artikel 11. De niet-relevante uitgaven op artikel 12 zijn naar boven bijgesteld op grond van de realisatie in 2018.
Mutaties studiefinanciering autonoom ontvangsten (r)
De niet-relevante ontvangsten van terugbetaalde leningen zijn naar boven bijgesteld op grond van de realisatie in 2018.
Diversen (mee- en tegenvallers, niet-belastingontvangsten)
Deze post bestaat uit diverse mutaties. De referentieraming 2019 zorgt voor lagere lesgeldontvangsten op artikel 13, door lagere aantallen in het bol onderwijs. Een hogere consumentenprijsindex zorgt op artikel 13 voor een autonome oplopende meevaller. Een hogere prijsontwikkeling zorgt namelijk voor hogere lesgeldontvangsten dan eerder geraamd.
Diversen (beleidsmatige mutaties, niet-belastingontvangsten)
Deze post bestaat uit een desaldering, dekking voor tegenvallers en hogere ontvangsten, als gevolg van het investeringsvoorstel persoonsgericht innen. Dit voorstel zet in op een actieve en persoonsgerichte manier van het innen van studieschulden om vroegtijdig betaalproblemen op te sporen en te voorkomen.
Diversen (technische mutaties, niet-belastingontvangsten)
Deze post bestaat uit een drietal desalderingen: lagere STER-inkomsten, hogere ontvangsten op MBO-subsidies en aankoop museaal Aankoopfonds.
Diversen (niet relevant voor het uitgavenplafond, niet-belastingontvangsten)
Deze post bestaat uit hogere niet-plafondrelevante ontvangsten als gevolg van het investeringsvoorstel persoonsgericht innen. Daarnaast zijn de niet-plafondrelevante ontvangsten van terugbetaalde leningen op artikel 11 naar boven bijgesteld op grond van de realisatie in 2018.
Nationale Schuld (Transactiebasis)
IXA NATIONALE SCHULD (TRANSACTIEBASIS): UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
7.370,0
7.276,0
7.348,7
7.625,1
6.977,0
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting
Rente vaste schuld
‒ 198,0
‒ 508,0
‒ 599,0
‒ 599,0
‒ 599,0
Rente vlottende schuld
0,0
‒ 26,0
‒ 180,0
0,0
0,0
Rentelasten
0,0
‒ 60,0
‒ 112,1
‒ 112,1
‒ 112,1
‒ 198,0
‒ 594,0
‒ 891,1
‒ 711,1
‒ 711,1
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
‒ 6,5
0,2
0,2
0,2
0,2
‒ 6,5
0,2
0,2
0,2
0,2
Technische mutaties
Rijksbegroting
Rente vlottende schuld
0,0
0,0
0,0
‒ 223,0
‒ 116,0
Rentelasten
0,0
0,0
0,0
7,5
70,9
Diversen
0,0
0,0
0,0
‒ 47,0
‒ 38,0
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Rentelasten
0,0
‒ 19,3
‒ 69,0
‒ 100,7
‒ 54,9
Verstrekte leningen
100,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
0,0
0,0
1,7
0,6
‒ 10,3
100,0
‒ 19,3
‒ 67,3
‒ 362,6
‒ 148,3
Extrapolatie
6.253,3
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 104,5
‒ 613,1
‒ 958,2
‒ 1.073,6
‒ 859,3
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
7.265,5
6.662,9
6.390,4
6.551,5
6.117,7
6.253,3
Totaal Internationale samenwerking
Stand Miljoenennota 2020
7.265,5
6.662,9
6.390,4
6.551,5
6.117,7
6.253,3
IXA NATIONALE SCHULD (TRANSACTIEBASIS): NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
11.097,0
9.013,4
7.413,6
7.137,9
5.650,5
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting
Rente vlottende schuld
‒ 4,0
245,0
29,0
0,0
0,0
Diversen
1,8
‒ 8,1
‒ 22,6
‒ 22,6
‒ 22,6
‒ 2,2
236,9
6,4
‒ 22,6
‒ 22,6
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,0
0,0
0,0
‒ 16,1
‒ 18,9
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Aflossingen op leningen
247,3
0,2
14,8
‒ 9,5
‒ 31,3
Mutatie in rekening courant en deposito
112,0
285,6
‒ 1.642,7
‒ 280,7
‒ 335,7
Mutatie in rekening-courant en deposito
851,2
‒ 61,8
4.794,1
‒ 29,2
796,2
Rente derivaten
‒ 262,0
‒ 328,0
‒ 61,0
152,0
80,0
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
948,5
‒ 104,0
3.105,2
‒ 183,5
490,3
Extrapolatie
4.914,7
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
946,4
132,9
3.111,7
‒ 206,0
467,7
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
12.043,3
9.146,3
10.525,3
6.931,9
6.118,2
4.914,7
Totaal Internationale samenwerking
Stand Miljoenennota 2020
12.043,3
9.146,3
10.525,3
6.931,9
6.118,2
4.914,7
Rente vaste schuld - uitgaven, mee- en tegenvallers en technische mutaties
De raming van de rentelasten vaste schuld wijzigt met name als gevolg van geactualiseerde rentestanden in de ramingen van het CPB en doordat actuele rentes bij de uitgifte van nieuwe leningen lager waren dan de geraamde rentestanden van het CPB.
Rente vlottende schuld - uitgaven, mee- en tegenvallers en technische mutaties
De raming van de rentelasten vlottende schuld wijzigt met name als gevolg van geactualiseerde rentestanden in de ramingen van het CPB.
Rentelasten - uitgaven, mee- en tegenvallers en technische mutaties
Betreft de rentelasten kasbeheer. Ook de raming van deze rentelasten is gewijzigd als gevolg van geactualiseerde rentestanden in de ramingen van het CPB.
Diversen - uitgaven
De post overige uitgaven schulduitgifte is bijgesteld omdat er in 2019 geen drie maar twee Dutch Direct Auctions (DDA)-veilingen plaatsvinden.
Verstrekte leningen
Gewijzigde inzichten in de leenbehoefte van RWT’s leiden tot een aanpassing van de verwachte omvang van de verstrekte leningen.
Rente vlottende schuld - ontvangsten
De raming van de rentelasten vlottende schuld wijzigt als gevolg van geactualiseerde rentestanden in de ramingen van het CPB en doordat de verwachte financieringsbehoefte is geactualiseerd
Aflossingen op leningen
Gewijzigde inzichten in het leengedrag van agentschappen en RWT’s leiden tot een aanpassing van de voorziene ontvangsten.
Mutatie in rekening-courant en deposito
De wijziging in de geraamde mutatie van het saldo op de rekening-couranten en deposito’s van de deelnemers aan schatkistbankieren is het gevolg van het actualiseren van de geraamde uitgaven en inkomsten van de sociale fondsen.
Rente derivaten
De raming van de renteontvangsten op renteswaps is naar beneden bijgesteld als gevolg van het voortijdig beëindigen van rentederivaten in de laatste maanden van 2018, na de raming voor de Miljoenennota 2019. Vervolgens is de raming omhoog bijgesteld als gevolg van de geactualiseerde rentestanden in de ramingen van het CPB.
Financiën
IXB FINANCIËN: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
7.205,7
6.815,1
6.519,1
6.546,3
6.478,1
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting
Afdrachten staatsloterij
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
Belasting- en invorderingsrente (dekking problematiek)
37,2
49,2
49,2
49,2
49,2
Diversen
‒ 1,2
0,7
0,0
0,0
0,0
136,0
149,9
149,2
149,2
149,2
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Bijdrage logius (gdi)
68,0
72,7
63,7
51,9
41,7
Bijstelling bcf
194,8
201,0
201,0
201,0
201,0
Eigen personeel (overig bd)
47,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Intensivering witwassen, fraudebestrijding en ondermijning
0,9
15,0
29,0
29,0
29,0
Kasschuiven
‒ 146,9
32,1
63,4
26,3
17,4
Rvu (dekking problematiek)
‒ 30,1
‒ 43,0
0,0
0,0
0,0
Toezicht achteraf
0,0
5,0
10,0
20,0
29,0
Diversen
12,1
2,2
0,1
‒ 0,2
0,0
145,8
285,0
367,2
328,0
318,1
Technische mutaties
Rijksbegroting
Beheerst vernieuwen
20,2
47,1
20,9
20,5
20,5
Individueel keuze budget
0,0
91,6
0,0
0,0
0,0
Loonbijstelling
78,9
77,6
70,8
71,6
69,7
Diversen
32,9
16,1
7,7
2,2
0,9
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Aankoop air france-klm (holding)
744,4
0,0
0,0
0,0
0,0
Invest-nl
50,0
330,0
330,0
330,0
330,0
Schade-uitkering ekv
135,0
7,0
7,0
7,0
7,0
Teruggave gelden smp/anfa
‒ 33,0
9,3
23,7
21,4
‒ 6,6
Diversen
1,4
1,5
0,0
0,0
0,0
1.029,8
580,2
460,1
452,7
421,5
Extrapolatie
7.315,5
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
1.311,5
1.015,0
976,5
929,9
888,8
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
8.517,3
7.830,1
7.495,6
7.476,2
7.366,9
7.315,5
Totaal Internationale samenwerking
365,7
73,3
177,3
285,8
334,8
358,0
Stand Miljoenennota 2020
8.883,0
7.903,4
7.672,9
7.762,0
7.701,7
7.673,5
IXB FINANCIËN: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
2.385,1
2.405,3
2.212,8
2.252,4
2.619,1
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting
Afdrachten staatsloterij
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
Belasting- en invorderingsrente (dekking problematiek)
84,2
67,3
67,3
64,2
64,2
Dividenden staatsdeelnemingen
140,0
65,0
55,0
70,0
70,0
Dnb winstafdracht
40,8
63,0
241,0
377,0
‒ 33,0
Doorbelasten kosten vervolging (dekking problematiek)
3,6
15,0
15,0
15,0
15,0
Diversen
11,7
‒ 0,7
‒ 0,6
‒ 0,9
‒ 0,7
380,3
309,6
477,7
625,3
215,5
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Rvu (dekking problematiek)
95,1
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
6,7
2,4
0,5
0,5
‒ 0,5
101,8
2,4
0,5
0,5
‒ 0,5
Technische mutaties
Rijksbegroting
Schaderestituties ekv
‒ 44,9
‒ 6,7
‒ 0,4
‒ 7,1
‒ 7,0
Diversen
11,6
8,6
7,9
7,8
3,8
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Dividenden staatsdeelnemingen
541,0
386,0
386,0
386,0
386,0
Diversen
9,8
‒ 7,4
15,5
9,3
‒ 1,6
517,5
380,5
409,0
396,0
381,2
Extrapolatie
3.176,5
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
999,7
692,5
887,2
1.021,8
596,2
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
3.384,7
3.097,8
3.099,9
3.274,2
3.215,2
3.176,5
Totaal Internationale samenwerking
4,7
3,3
2,9
2,9
2,8
2,7
Stand Miljoenennota 2020
3.389,4
3.101,1
3.102,8
3.277,1
3.218,0
3.179,2
Afdrachten staatsloterij - uitgaven en niet-belastingontvangsten
Om te voldoen aan de wettelijke bepalingen in de Wet op de Kansspelen dat alle afdrachten van de Staatsloterij aan de staat toekomen, wordt structureel bij zowel uitgaven als ontvangsten een boekhoudkundige reeks opgenomen voor afdrachten Staatsloterij.
Belasting- en invorderingsrente (dekking problematiek) - uitgaven en niet-belastingontvangsten
Bij de ontvangsten van de Belasting- en invorderingsrente wordt een meevaller verwacht bij de ontvangsten van 64 mln. structureel. Ook wordt er een tegenvaller bij de uitgaven verwacht van 49 mln. structureel. De per saldo meevaller wordt structureel ingezet als onderdeel van de dekking voor de bijdrage aan Logius en incidenteel voor hogere uitgaven aan eigen personeel bij de Belastingdienst.
Diversen - uitgaven
Dit betreft een som van diverse mutaties. Zo is de prijsbijstelling tranche 2019 uitgekeerd (15,8 mln. in 2019, aflopend tot 14,1 mln. in 2024). Daarnaast is de loon- en prijsbijstelling tranche 2018 vanaf de AP overgeboekt naar de begroting van Financiën (4,6 mln. in 2019 en 5,4 mln. in 2020, aflopend tot 1 mln. in 2024). Ook zijn er twee desalderingen geweest bij de Belastingdienst in het kader van categoriemanagement en dienstverlening aan derden (deze leiden gezamenlijk tot hogere uitgaven van 5,3 mln. in 2019, 6,1 mln. in 2020 tot en met 2022 en 3,6 mln. daarna).
Bijdrage logius (gdi)
De kosten voor de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI) aan Logius worden gedekt binnen de begroting van Financiën.
Bijstelling BCF
De raming van het Btw-compensatiefonds is naar boven bijgesteld omdat de realisatie van het Btw-compensatiefonds hoger blijkt dan eerder geraamd.
Eigen personeel (overig bd)
Het budget voor eigen personeel bij de Belastingdienst wordt meerjarig in lijn gebracht met de formatiekaders, cumulatief 47 mln. (7 mln. in 2020, 31 mln. in 2021 en 9 mln. in 2022). De verwachte meevaller van 47 mln. in 2019 bij de belasting- en invorderingsrente wordt als dekking ingezet. Deze meevaller wordt, via een kasschuif, naar toekomstige jaren geschoven om aan te sluiten bij het juiste tempo van de uitgaven. Per saldo heeft dit geen effect op de personele uitgaven in 2019.
Intensivering witwassen, fraudebestrijding en ondermijning
Dit betreft een intensivering bij de Belastingdienst voor de aanpak van fraude, witwassen en ondermijning. Voor dit pakket wordt structureel 29 mln. generaal toegekend.
Kasschuiven
Met behulp van kasschuiven worden middelen van 2019 doorgeschoven naar 2020 en verder, waarmee het budget in lijn gebracht wordt met het ritme van de verwachte uitgaven. Een deel van de schuif heeft betrekking op de budgetten van de Belastingdienst voor personeel, externe inhuur en materiele uitgaven. Hier worden middelen van 2019 doorschoven naar latere jaren door aangepaste planningen binnen de Belastingdienst. Daarnaast vindt een aantal kasschuiven plaats, waaronder een schuif van middelen voor Invest-NL en de uitvoeringskosten van fiscale beleidswijzigingen. Verder zijn middelen van artikel 10 (nog onverdeeld) uit 2019 middels kasschuiven ingezet ter dekking van problematiek in latere jaren.
Rvu (dekking problematiek) - uitgaven en niet-belastingontvangsten
Een uitspraak van de belastinginspecteur heeft tot gevolg dat de vertrekregeling bij de Belastingdienst niet als Regeling Vervroegde Uittreding (RVU) wordt aangemerkt (zie ook antwoord op Kamervragen 2018-2019, aanhangsel nr. 945). Deze meevaller wordt ingezet als onderdeel van de dekking voor de bijdrage aan Logius.
Toezicht achteraf
Vertrouwen in de overheid en in de Belastingdienst draagt bij aan de hoge belastingmoraal in Nederland. Om dit te behouden wordt geïntensiveerd bij de Belastingdienst in het toezicht om de (gepercipieerde) pakkans te verhogen en nalevingstekorten te verminderen.
Beheerst vernieuwen
Vanuit de aanvullende post zijn middelen overgeheveld naar de Belastingdienst voor Beheerst Vernieuwen. Hiermee wordt geïnvesteerd in de Belastingtelefoon en de werving van personeel. Ook zal de Belastingdienst met het vrijgegeven geld investeringen doen om de managementinformatie, het risicomanagement en de bedrijfsvoering te verbeteren.
Individueel keuze budget
In de cao Rijk 2018-2020 zijn afspraken gemaakt over de invoering van een individueel keuzebudget (IKB). De overgang naar het IKB leidt tot een incidenteel budgettair probleem in 2020, omdat onder het IKB het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering eerder worden uitbetaald. De departementen worden hiervoor gecompenseerd.
Loonbijstelling
De tranche 2019 van de loon- en prijsbijstelling is overgemaakt naar de departementale begroting.
Aankoop air france-klm (holding)
Op 26 februari jl. is bekend gemaakt dat de staat aandelen Air France-KLM heeft gekocht voor een bedrag van 744,4 mln. Dit is verwerkt in een incidentele suppletoire begroting (Kamerstuk 35 148, nr. 1).
Invest-NL
De middelen voor de kapitaalinjectie bij Invest-NL worden van de aanvullende post overgeheveld naar begroting IXB. De mutatie heeft alleen betrekking op het nationale deel van Invest-NL.
Schade-uitkering ekv
Na de revisie van de nationale rekeningen verwerkt het CBS de schade-uitkeringen van de exportkredietverzekering (EKV) als financiële transacties. Pas bij het sluiten van de polis wordt schade geboekt ten laste van het plafond. Er worden enkele niet-kaderrelevante ramingsbijstellingen bij EKV doorgevoerd, om ervoor te zorgen dat de ramingen beter aansluiten bij de verwachte realisatie.
Teruggave gelden smp/anfa
Binnen de EU is een nieuw ritme afgesproken van de teruggave van gelden SMP/ANFA aan Griekenland.
Dividenden staatsdeelnemingen - mee- en tegenvallers, Rijksbegroting en technische mutaties, niet relevant voor het uitgavenplafond
De nieuwste winstramingen van de staatsdeelnemingen leiden tot een hogere dividendraming.
DNB winstafdracht
De raming winstafdracht DNB wordt aangepast n.a.v. de meest recente winstraming.
Doorbelasten kosten vervolging (dekking problematiek)
Aan belastingschuldigen worden de kosten doorberekend van invorderingsmaatregelen. Op basis van de realisatiecijfers van de afgelopen jaren en de verwachtingen voor de komende jaren wordt de raming van de verwachte ontvangsten voor kostenvervolging opwaarts bijgesteld. Deze meevaller wordt gebruikt als dekking voor de bijdrage aan Logius. Van de meevaller in 2019 van 15 mln. wordt 11,4 mln. gebruikt als dekking van de negatieve eindejaarsmarge (zie ook diversen).
Diversen - niet-belastingontvangsten
Dit betreft een som van meerdere mutaties. Zo leiden ramingsbijstellingen bij de EKV tot 7 mln. hogere ontvangsten in 2019 en 2020 en 4,1 mln. in de jaren daarna. In 2019 wordt 11,4 mln. van de hogere ontvangsten voor doorbelasting van kosten voor vervolging ingezet ter dekking van de negatieve eindejaarsmarge van Financiën. Ook worden de verwachte renteontvangsten van de lening aan Griekenland naar beneden bijgesteld op basis van de meest recente renteramingen van het CPB. De DNB winstafdracht is aangepast op basis van de meest recente ramingen van medio mei (hogere ontvangsten van 6 mln. in 2019, 1 mln. in 2020, 27 mln. in 2021 en 19 mln. in 2022; in 2023 en 2024 is er sprake van lagere ontvangsten van respectievelijk 2 en 3 mln.).
Schaderestituties ekv
Na de revisie van de nationale rekeningen verwerkt het CBS de schaderestituties van de EKV als financiële transacties. Dit betekent dat de schaderestituties geen effect hebben op het EMU-saldo. Volgens de begrotingsregels betekent dit dat de schaderestituties daarom ook niet meer plafondrelevant zijn. Met deze mutatie wordt deze aanpassing budgettair verwerkt.
Defensie
X DEFENSIE: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
10.270,60
10.726,90
10.916,40
10.523,20
10.295,90
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Budget convenant brigade speciale beveiligingsopdrachten (bsb)
15,3
0
0
0
0
Capaciteitsdoelstellingen navo
10
42
249
358
406
Eindejaarsmarge 2018
81,5
0
0
0
0
Kasschuif tbv dekking abvw 2019
31,7
‒ 6,3
‒ 6,3
‒ 6,3
‒ 6,3
Diversen
4
‒ 1,6
13,4
27,5
17,5
142,5
34,1
256,1
379,2
417,2
Technische mutaties
Rijksbegroting
Interne herschikking
33
0
0
0
0
Kasschuiven julibrief 2019
‒ 300
‒ 300
‒ 300
300
300
Loonbijstelling
144
146
146,9
146,2
145,8
Overboeking c20 uitbreiding slagkracht, cyber en werkgeverschap
110
110
110
110
110
Prijsbijstelling
91,5
99
101,6
94,1
89,9
Diversen
31,7
11,6
12,4
26,3
26,4
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Diversen
‒ 10,2
‒ 2,5
0
0
0
100
64,1
70,9
676,6
672,1
Extrapolatie
11.431,6
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
242,5
98,2
327,0
1.055,8
1.089,2
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
10.513,1
10.825,1
11.243,3
11.579,0
11.385,0
11.431,6
Totaal Internationale samenwerking
258,5
210,0
208,4
208,4
208,4
207,7
Stand Miljoenennota 2020
10.771,6
11.035,1
11.451,7
11.787,4
11.593,4
11.639,3
X DEFENSIE: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
310,3
279,3
277,8
278,5
331,6
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Technische mutaties
Rijksbegroting
Interne herschikking
33,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
13,8
3,6
3,6
3,6
3,6
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Herijking aflossing lening abp
‒ 18,1
‒ 19,7
‒ 28,5
‒ 36,1
‒ 51,4
28,7
‒ 16,1
‒ 24,9
‒ 32,5
‒ 47,8
Extrapolatie
284,1
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
28,7
‒ 16,0
‒ 24,9
‒ 32,5
‒ 47,8
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
339,0
263,2
252,9
246,1
283,8
284,1
Totaal Internationale samenwerking
1,4
1,4
1,4
1,4
1,4
1,4
Stand Miljoenennota 2020
340,4
264,6
254,3
247,5
285,2
285,5
Budget convenant brigade speciale beveiligingsopdrachten (BSB)
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken hevelt 15,3 mln. over naar het Ministerie van Defensie ten behoeve van de bescherming van diplomaten en ambassades door de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB).
Capaciteitsdoelstellingen NAVO
De minister-president heeft in december het nationaal plan defensie-uitgaven bij de NAVO aangeboden. In dit plan bevestigt de regering haar politieke intentie om structureel te investeren in een aantal prioritaire capaciteiten, die aansluiten bij de capaciteitendoelstellingen van de NAVO. In lijn met deze intentieverklaring maakt het kabinet hiervoor structureel extra geld vrij. De extra middelen worden primair aangewend voor prioritaire capaciteiten.
Eindejaarsmarge 2018
Dit betreft de toevoeging van de eindejaarsmarge 2018 aan de begroting van Defensie in 2019.
Kasschuif t.b.v. dekking arbeidsvoorwaarden 2019
Met deze kasschuif brengt Defensie het kasritme in lijn met de verwachte bestedingen. De kasschuif heeft betrekking op middelen ter dekking van het nieuwe cao-akkoord.
Diversen - beleidsmatige mutaties
Dit is een saldo van verschillende mutaties, waaronder capaciteitsuitbreiding van de MIVD voor het uitvoeren van de geïntegreerde aanwijzing en een investering in de Koninklijke Marechaussee (KMar) om de capaciteit voor grensbewaking verder te versterken.
Interne herschikking
Defensie herschikt budget binnen haar begroting op basis van de jaarlijkse mid-termreview.
Kasschuiven julibrief 2019
Met de kasschuif in het voorjaar van 2019 wordt het kasritme in lijn gebracht met de verwachte bestedingen.
Loonbijstelling
De loonbijstelling tranche 2019 is toegevoegd aan de departementale begrotingen.
Overboeking c20 uitbreiding slagkracht, cyber en werkgeverschap
In het regeerakkoord is structureel 1,51 mld. aan extra budget voor de krijgsmacht vrijgemaakt. De reeks c20 uitbreiding slagkracht, cyber en werkgeverschap was eerder al gedeeltelijk aan de Defensiebegroting toegevoegd. Met deze overboeking van de aanvullende post staat het volledige bedrag op de Defensiebegroting toegevoegd.
Prijsbijstelling
De prijsbijstelling tranche 2019 is toegevoegd aan de departementale begrotingen.
Diversen - technische mutaties
Dit is een saldo van verschillende mutaties, waaronder exploitatiekosten voor het digitale landelijke netwerk voor mobiele communicatie ten behoeve van de hulpverlenende instanties, zoals politie, brandweer, ambulancediensten en de Koninklijke Marechaussee (C2000). Ook een overboeking voor noodsleephulp en betonningstaken door Kustwacht Nederland is onderdeel van deze mutatie.
Diversen - niet relevant voor het uitgavenplafond
Dit betreft het corrigeren van de reeds ingeboekte financieringsconstructie pensioenen van het ABP, zie ook Herijking aflossing lening ABP - Technische mutaties niet-belastingontvangsten
Interne herschikking - Technische mutaties niet-belastingontvangsten
Defensie herschikt budget binnen haar begroting op basis van de jaarlijkse mid-termreview.
Diversen - Technische mutaties niet-belastingontvangsten
De technische mutaties bij de niet-belastingontvangsten bestaan uit een saldo van diverse mutaties, waaronder een afdracht van het surplus van het agentschap operations (OPS).
Herijking aflossing lening ABP - Technische mutaties niet-belastingontvangsten
Bij Najaarsnota 2018 is een groot deel van de financieringsconstructie met het ABP voor de overgang van het omslagstelsel naar het kapitaaldekkingsstelsel voor militaire pensioenen versneld afgelost. Defensie herijkt nu de reeds ingeboekte afbetalingen.
Infrastructuur en Waterstaat
XII INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
9.527,0
9.269,4
9.304,9
9.148,9
9.361,2
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Dekking voor vullen taakstellende onderuitputting
‒ 23,5
‒ 23,0
‒ 26,0
‒ 26,0
‒ 23,0
Ejm regeringsvliegtuig
28,3
0,0
0,0
0,0
0,0
Intensivering ilt
10,0
12,0
15,0
15,0
15,0
Invullen taakstellende onderuitputting
32,5
20,0
23,0
23,0
23,0
Kasschuif dkti-regeling 2019
‒ 21,7
13,7
8,0
0,0
0,0
Kasschuif klimaatakkoord 2020-2030
0,0
‒ 24,0
3,0
‒ 9,0
‒ 80,0
Kasschuif maatregelen klimaatakkoord
0,0
‒ 19,2
‒ 4,0
1,0
9,5
Kornwerderzand
40,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
‒ 6,7
6,4
2,4
2,4
‒ 1,6
58,9
‒ 14,1
21,4
6,4
‒ 57,1
Technische mutaties
Rijksbegroting
Actualisatie investeringsritme
‒ 1.544,3
‒ 359,3
‒ 18,7
310,2
214,7
E23 envelop klimaat
65,9
0,0
0,0
0,0
0,0
Inpassing dbfm a16 rotterdam
‒ 95,2
‒ 92,8
‒ 137,5
‒ 289,9
46,1
Inpassing dbfm a24 blankenburgverbinding
‒ 181,9
‒ 220,2
‒ 117,0
2,7
132,6
Loon- en prijsbijstelling 2019
213,8
210,6
210,5
204,3
207,1
Maatregelen co2-reductie
7,6
63,8
0,0
0,0
0,0
Maatregelen klimaatakkoord
0,0
40,0
40,0
40,0
40,0
Diversen
3,2
‒ 12,8
‒ 9,8
‒ 9,7
‒ 5,6
‒ 1.530,9
‒ 370,7
‒ 32,5
257,6
634,9
Extrapolatie
9.849,3
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 1.472,0
‒ 384,9
‒ 11,1
264,1
577,7
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
8.055,0
8.884,5
9.293,9
9.413,0
9.938,8
9.849,3
Totaal Internationale samenwerking
29,1
27,0
26,1
20,3
18,6
18,5
Stand Miljoenennota 2020
8.084,1
8.911,6
9.320,0
9.433,3
9.957,5
9.867,8
XII INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
19,4
15,6
16,4
14,5
14,3
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
35,7
‒ 0,1
0,2
0,4
‒ 0,4
35,7
‒ 0,1
0,2
0,4
‒ 0,4
Extrapolatie
15,9
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
35,7
‒ 0,1
0,2
0,4
‒ 0,4
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
55,1
15,5
16,6
14,8
14,0
15,9
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
55,1
15,5
16,6
14,8
14,0
15,9
Dekking voor vullen taakstellende onderuitputting en Invullen taakstellende onderuitputting
De taakstellende onderuitputting op artikel 99 nominaal en onvoorzien wordt budgettair ingevuld op de beleidsbegroting van IenW (HXII). Om 2019 te ontlasten wordt middels een kasschuif budget uit de jaren 2020, 2021 en 2022 naar 2019 gehaald om de negatieve eindejaarsmarge 2018 te dekken.
EJM regeringsvliegtuig
In 2016 is een reservering getroffen van 90 mln. op de IenW-begroting voor de vervanging van het regeringsvliegtuig. In 2017 is het koopcontract voor de levering van het nieuwe regeringsvliegtuig getekend en is het oude regeringsvliegtuig verkocht. Het niet-bestede deel (28,3 mln.) van de reservering voor het regeringsvliegtuig uit 2018 wordt toegevoegd aan de IenW-begroting 2019. Dit omdat één van de betalingen voor de vervanging van het regeringsvliegtuig pas in 2019 plaatsvindt.
Intensivering ILT
Op de IenW-begroting worden middelen toegevoegd voor de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) om urgente knelpunten binnen de bedrijfsvoering aan te pakken en invulling te geven aan de risicogerichte aanpak.
Kasschuif dkti-regeling 2019
Voor de DKTI (Demonstratieregeling Klimaattechnologieën en -innovaties in transport) zijn in het jaar 2019 middelen toegevoegd aan de beleidsbegroting van IenW bij Nota van Wijziging (Kamerstukken II 2018-2019, 35 000 XII, nr. 6). Omdat de innovatieve projecten een meerjarig karakter hebben, wordt het kasritme middels deze kasschuif aangepast aan het moment dat de projecten tot uitbetaling komen.
Kasschuif klimaatakkoord 2020-2030
Om de kasmiddelen voor de mobiliteitsmaatregelen uit het Klimaatakkoord in de juiste jaren te zetten is een kasschuif in het Infrastructuurfonds toegepast in de jaren 2020 tot en met 2030.
Kasschuif maatregelen klimaatakkoord
Veel mobiliteitsmaatregelen in het kader van het klimaatakkoord worden opgestart in 2020. Middelen worden in sommige gevallen pas uitgegeven als projecten, in latere jaren, zijn gerealiseerd. Omdat naar verwachting niet alle klimaatakkoordmiddelen voor 2020 en 2021 in die jaren besteed zullen worden is een kasschuif op HXII gefaciliteerd om een deel van deze middelen naar 2022, 2023 en 2024 te schuiven.
Kornwerderzand
Ten behoeve van de verbreding van de sluis en bruggen bij Kornwerderzand wordt een bijdrage van 40 mln. beschikbaar gesteld in 2019.
Diversen - beleidsmatige mutaties, uitgaven
Dit is een saldo van verschillende beleidsmatige mutaties, waaronder een boeking van 5 mln. in 2019 ten behoeve van het asbestbeleid en (de dekking van) bijdragen aan prioritaire dossiers, o.a. een bijdrage van 3,4 mln. in 2019 aan BZK voor het Informatiepunt Omgevingswet en een bijdrage van 3,7 mln. aan het programma luchtvaart. Tevens valt de dekking van de negatieve eindejaarsmarge onder dit saldo.
Actualisatie investeringsritme
Zowel middelen uit de investeringsimpuls voor bereikbaarheid als reguliere bestedingsmiddelen worden uit de jaren 2019 t/m 2021 geschoven naar latere jaren. Met een analyse van totale projectportefeuille en de mogelijkheden om programmering, raming en realisatie van projecten te optimaliseren, is het risico op onderuitputting opnieuw in kaart gebracht. Deze analyse leidt tot een plafondcorrectie waarmee middelen in een op dit moment zo realistisch mogelijk kasritme worden gezet.
E23 Envelop klimaat
Via een Nota van Wijziging zijn de Regeerakkoordmiddelen uit de Klimaatenvelop 2019 voor Mobiliteit (43,4 mln.) en Circulaire Economie (22,5 mln.) aan de begroting van IenW toegevoegd (Kamerstukken II, 2018-2019, 35 000, nr. 6).
Inpassing DBFM A16 Rotterdam en A24 Blankenburgverbinding
De projectbudgetten voor de DBFM (Design, Build, Finance & Maintain)-projecten A16 Rotterdam en A24 Blankenburgverbinding worden omgezet in begrotingsreeksen voor betaling van de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding.
Maatregelen CO2-reductie
Op basis van de interdepartementaal afgesproken verdeling van de middelen in de reserve Maatregelen CO2-reductie ontvangt IenW in 2019 en 2020 respectievelijk 7,6 mln. en 63,8 mln. vanuit de begroting van EZK. De middelen worden onder andere ingezet voor stimulering van recycling en biobased kunststoffen en textiel (1 mln. in 2019, 21,5 mln. in 2020), stimulering van CO2-reducerende maatregelen circulaire economie (2 mln. in 2019, 23 mln. in 2020) en CO2-reducerende maatregelen in de grond- weg- en waterbouw (2 mln. in 2019, 15,5 mln. in 2020).
Maatregelen Klimaatakkoord
In het Regeerakkoord is een envelop van 300 mln. per jaar (2018-2030) opgenomen op de aanvullende post voor klimaat (maatregel E23 uit het Regeerakkoord). Hiervan wordt 40 mln. per jaar overgeheveld naar de begroting van IenW. Deze middelen worden aangewend voor duurzame energiedragers, duurzame logistiek en verduurzaming personenmobiliteit.
Loon- en prijsbijstelling 2019
De tranche 2019 van de loon- en prijsbijstelling is overgemaakt naar de departementale begroting.
Diversen - technische mutaties, uitgaven
Dit is een saldo van verschillende technische mutaties, waaronder een bijdrage van 12 mln. voor de Waterschappen, via het gemeentefonds, ten behoeve van de Waterschapsverkiezingen. Daarnaast zijn er diverse overboekingen met andere departementen, zoals een bijdrage van LNV vanuit de regio-envelop ten behoeve van het herstel van de zeehaven op Saba en een overboeking van IenW naar EZK voor de pilot- en demoregeling CO2- reductie Industrie in 2019. Tevens verstrekt IenW drie decentrale uitkeringen aan het Gemeentefonds en/of Provinciefonds in het kader van Ruimtelijke adaptatie, Zoetwatervoorziening en omgevingsveiligheid.
Diversen - technische mutaties, ontvangsten
Dit is een saldo van verschillende technische mutaties, waaronder desalderingen met een bijdrage van 12 mln. voor de Waterschappen, via het gemeentefonds, ten behoeve van de waterschapsverkiezingen en bijdragen van co-financierders (Canada, UK en Denemarken) van 5 mln. ten behoeve van de Global Commission on Adaptation. Tevens is er voor 6 mln. aan desalderingen t.b.v. interne dienstverlening, o.a. voor agentschappen.
Economische Zaken en Klimaat
XIII ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
4.460,6
5.077,7
4.971,3
5.053,4
5.136,2
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Dekking interne problematiek
‒ 40,2
‒ 6,7
‒ 3,8
‒ 3,0
‒ 3,6
Eindejaarsmarge toekomstfonds 2018
93,6
0,0
0,0
0,0
0,0
Eindejaarsmarge 2018
19,2
0,0
0,0
0,0
0,0
Interne problematiek
38,7
14,1
11,5
11,5
10,4
Vp- en kasschuif ets van 2019 en 2021 naar 2020
‒ 4,7
32,8
‒ 28,1
0,0
0,0
Diversen
‒ 14,8
19,3
19,2
4,8
2,3
91,8
59,5
‒ 1,2
13,3
9,1
Technische mutaties
Rijksbegroting
Bijdrage nam voor nationaal programma groningen
150,0
75,0
75,0
25,0
25,0
Bijdrage nam voor schadebetalingen
0,0
50,0
50,0
0,0
0,0
Bijdrage nam voor uitvoeringskosten rvo
58,2
95,0
95,0
0,0
0,0
E23 envelop klimaat
122,8
0,0
0,0
0,0
0,0
Onttrekking begrotingsreserve maatregelen voor co2-reductie
171,0
324,5
0,0
0,0
0,0
Onttrekking reserve duurzame energie.
0,0
0,0
0,0
0,0
450,0
Overboeking bzk maatregelen voor co2-reductie
‒ 35,0
‒ 148,0
0,0
0,0
0,0
Overboeking e23 envelop klimaat naar ezk
0,0
97,5
95,0
125,0
140,0
Overboeking e24 sde+: nieuwe verplichtingen vanaf 2020
0,0
103,0
368,0
290,0
288,0
Overboeking ienw maatregelen voor co2-reductie
‒ 7,6
‒ 63,8
0,0
0,0
0,0
Overboeking lnv maatregelen voor co2-reductie
‒ 14,0
‒ 74,5
0,0
0,0
0,0
Overboeking reservering groningen
82,6
0,0
0,0
0,0
0,0
Reservering l108 groningen reeks van de aanvullende post .
44,4
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
88,8
78,6
63,9
45,2
42,4
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Diversen
27,4
4,7
4,7
4,5
0,1
688,6
542,0
751,6
489,7
945,5
Extrapolatie
6.164,1
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
780,4
601,6
750,4
503,0
954,7
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
5.240,9
5.679,3
5.721,7
5.556,4
6.090,9
6.164,1
Totaal Internationale samenwerking
27,8
26,8
25,2
25,2
25,2
25,2
Stand Miljoenennota 2020
5.268,7
5.706,1
5.747,0
5.581,6
6.116,1
6.189,3
XIII ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
4.179,8
4.560,4
4.429,9
4.169,0
4.121,0
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Aanpassing raming volume aardgasbaten
‒ 30,0
‒ 120,0
‒ 180,0
‒ 130,0
‒ 130,0
Dekking interne problematiek
23,3
0,0
0,0
0,0
0,0
Versnelde afbouw winning groningengas
‒ 80,0
‒ 230,0
‒ 90,0
0,0
0,0
Diversen
0,2
0,0
0,0
0,0
0,0
‒ 86,5
‒ 350,0
‒ 270,0
‒ 130,0
‒ 130,0
Technische mutaties
Rijksbegroting
Aanpassing raming volume aardgasbaten
30,0
120,0
180,0
130,0
130,0
Bijdrage nam voor nationaal programma groningen
150,0
75,0
75,0
25,0
25,0
Bijdrage nam voor schadebetalingen
0,0
50,0
50,0
0,0
0,0
Bijdrage nam voor uitvoeringskosten rvo
58,2
95,0
95,0
0,0
0,0
Onttrekking begrotingsreserve maatregelen voor co2-reductie
171,0
324,5
0,0
0,0
0,0
Onttrekking reserve duurzame energie
0,0
0,0
0,0
0,0
450,0
Versnelde afbouw winning groningengas
80,0
230,0
90,0
0,0
0,0
Diversen
21,6
24,2
5,4
5,4
5,4
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Aanpassing raming prijs aardgasbaten
‒ 490,0
‒ 40,0
‒ 20,0
40,0
0,0
Aanpassing raming volume aardgasbaten
‒ 30,0
‒ 120,0
‒ 180,0
‒ 130,0
‒ 130,0
Correctie aardgasbaten afronding
10,0
‒ 10,0
‒ 30,0
‒ 10,0
‒ 30,0
Meevaller ets-ontvangsten (niet-plafondrelevant)
80,0
150,0
80,0
60,0
140,0
Versnelde afbouw winning groningengas
‒ 80,0
‒ 230,0
‒ 90,0
0,0
0,0
Diversen
20,0
0,0
20,0
‒ 10,0
20,0
20,8
668,7
275,4
110,4
610,4
Extrapolatie
4.614,3
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 65,7
318,6
5,4
‒ 19,6
480,4
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
4.114,1
4.879,0
4.435,2
4.149,3
4.601,4
4.614,3
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
4.114,1
4.879,0
4.435,2
4.149,3
4.601,4
4.614,3
Dekking interne problematiek - uitgaven en niet-belastingontvangsten
Deze post bevat de dekking voor de interne problematiek van EZK. Dekking voor de interne problematiek komt uit de eindejaarsmarge 2018, nagekomen ontvangsten, een kleiner voorschot voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), enkele ramingsbijstellingen van ontvangsten en onverdeelde middelen op het artikel voor nominaal en onvoorzien.
Eindejaarsmarge toekomstfonds
Dit betreft het toevoegen van de eindejaarsmarge van het Toekomstfonds 2018 aan de begroting van EZK.
Eindejaarsmarge 2018
De eindejaarsmarge van EZK over 2018 bedraagt 19,2 mln. Deze wordt aan de begroting van EZK toegevoegd.
Interne problematiek
De interne problematiek bestaat grotendeels uit de nog in te vullen taakstelling die op het artikel nominaal en onvoorzien stond. Deze taakstelling wordt nu ingevuld. Daarnaast wordt een aantal uitgaven (Nationaal Coördinator Groningen (NCG), Verduurzaming Industrie, klimaatmiddelen) gedekt uit de eindejaarsmarge, en zijn diverse kleine knelpunten op het apparaat gedekt.
Vp- en kasschuif ETS van 2019 en 2021 naar 2020
Voor de compensatie van de indirecte kosten in het kader van het ETS is vanwege gestegen CO2-prijs het beschikbare budget in 2020 ten opzichte van 2019 met een kasschuif opgehoogd naar 105,6 mln.
Diversen - beleidsmatige mutaties, uitgaven
Deze post bevat verschillende mutaties waaronder een kasschuif voor verduurzaming industrie. Met deze schuif wordt 6,4 mln. van 2019 naar 2020 verschoven. Naar verwachting worden de middelen voor verduurzaming industrie dit jaar niet volledig uitgeput. Het is wenselijk dat de middelen in 2020 beschikbaar blijven. Ook bevat deze diversenpost een kasschuif voor ETS-compensatie van 14,1 mln. van 2019 naar 2021. Op basis van de huidige raming hoeft dit jaar minder compensatie uitgekeerd te worden. 2021 is het laatste jaar van de looptijd voor deze regeling. Het budget in dat jaar wordt gevoed met onderuitputting uit de voorgaande jaren. Voor deze regeling geldt dat onderuitputting geheel meegenomen mag worden naar het volgende jaar.
Daarnaast bevat deze post in het bijzonder een reeks voor economische ontwikkeling en technologie. Deze reeks bestaat uit 5 mln. in 2019, 7,5 mln. in 2020 en vanaf 2021 structureel 10 mln. EZK ontvangt deze extra middelen om te investeren in meerjarige innovatieprogramma’s, zoals ruimtevaart en sleuteltechnologieën.
Bijdrage NAM voor nationaal programma Groningen
In het akkoord op hoofdlijnen met Shell en Exxon Mobil is afgesproken dat de NAM in totaal 500 mln. bijdraagt aan het Nationaal Programma Groningen.
Bijdrage NAM voor schadebetalingen
De schadevergoedingen aan bewoners uit Groningen die aardbevingsschade hebben als gevolg van gaswinning worden uitbetaald door EZK en daarna volledig verhaald op de NAM.
Bijdrage NAM voor uitvoeringskosten rvo
Conform het schadeprotocol is de NAM op afstand van de schadeafhandeling gezet en voert RVO.nl de schadeafhandeling uit . De uitvoeringskosten van RVO.nl voor de schadeafwikkeling worden achteraf door EZK gedeclareerd bij de NAM
E23 envelop klimaat
In het Regeerakkoord is een envelop van 300 mln. per jaar (2018-2030) opgenomen op de aanvullende post voor klimaat (maatregel E23 uit het Regeerakkoord). Voor 2019 is er een bedrag van 122,8 mln. overgeheveld naar de begroting van EZK.
Onttrekking begrotingsreserve maatregelen voor co2-reductie
Op basis van de interdepartementaal afgesproken verdeling van de middelen in de reserve Maatregelen CO2-reductie wordt 495,4 mln. aan middelen onttrokken aan de reserve, waarvan 171 mln. in 2019 en 324,5 mln. in 2020. Dit budget is vervolgens met een aparte mutatie verdeeld over resp. art. 2 en art. 4 van de EZK-begroting en de begrotingen van I&W, BZK en LNV.
Onttrekking reserve duurzame energie
Conform de afspraak in de Startnota van het kabinet Rutte III wordt 1,7 mld. uit de begrotingsreserve Duurzame Energie toegevoegd aan het SDE+-budget vanaf 2023.
Overboeking BZK maatregelen voor co2-reductie
Deze mutatie betreft de overheveling van de middelen in de reserve Maatregelen CO2-reductie van de EZK-begroting naar de begroting van BZK.
Overboeking e23 envelop klimaat naar EZK
In het Regeerakkoord is een envelop van 300 mln. per jaar (2018-2030) opgenomen op de aanvullende post voor klimaat (maatregel E23 uit het Regeerakkoord). Deze post betreft de overheveling van deze middelen naar EZK voor de jaren 2020 en verder. Deze Klimaatenveloppemiddelen worden o.a. ingezet voor verduurzaming industrie en de DEI en TSE.
Overboeking e24 SDE+: nieuwe verplichtingen vanaf 2020
In 2017 is de ODE-ontvangstenreeks vanaf 2020 met de in het Regeerakkoord afgesproken reeks opgehoogd. De bijbehorende uitgavenreeks werd op de aanvullende post geplaatst. Met deze mutatie wordt de reeks op de aanvullende post toegevoegd aan het SDE+-budget 2020 e.v.
Overboeking IenW maatregelen voor co2-reductie
Deze mutatie betreft de overheveling van de middelen in de reserve Maatregelen CO2-reductie van de EZK-begroting naar de begroting van IenW.
Overboeking LNV maatregelen voor co2-reductie
Deze mutatie betreft de overheveling van de middelen in de reserve Maatregelen CO2-reductie van de EZK-begroting naar de begroting van LNV.
Overboeking reservering Groningen
Dit betreft een overboeking vanuit de aanvullende post voor Groningen. Het betreft onder andere organisatiekosten, werkbudget, bijdragen aan provincie en gemeenten en een bijdrage van 42 mln. aan batch 1588. de kosten bovengronds voor Groningen bestemd voor de projecten in 2019.
Reservering L108 Groningen reeks van de aanvullende post
Voor het Nationaal Programma Groningen wordt 44,4 mln. overgeheveld van de middelen die hiervoor op de aanvullende post staan gereserveerd naar de begroting van EZK. Hiervan is 2,4 mln. voor kleine projecten in de regio en 42 mln. voor batch 1588.
Diversen - technische mutaties, uitgaven
Deze post bevat o.a. een overheveling van structureel 14 mln. van de aanvullende post naar de begroting van EZK. Conform de afspraak uit de Startnota 2017 ontvangt EZK deze reeks voor compensatie van de TO2-instituten. Daarnaast bevat deze post de tranche 2019 van de loon- en prijsbijstelling die is overgemaakt naar EZK. De loonbijstelling bedraagt gemiddeld 24,1 mln. over de jaren 2019-2023. De prijsbijstelling bedraagt gemiddeld 18,1 mln. over de jaren. Ook bevat deze post betreft diverse desalderingen, waaronder een desaldering van 0,9 mln. in 2019-2023. Deze desaldering houdt verband met de gunning aan KPN van de bemiddelingsdienst voor doven en slechthorenden voor een nieuwe periode. Verder bevat deze post desalderingen van 3,3 mln. voor onelogistics en terugontvangsten van het project Surf van 5,6 mln. in 2019. In 2020 is een desaldering gedaan van 18,8 mln. Deze betreft een verhoging van de ontvangstenraming met 18,8 mln. als gevolg van de verwachte terugbetaling van een lening door de provincie Limburg die werd verstrekt ten behoeve van het Industriepark Swentibold. Ook is in deze post een desaldering van 4,5 mln. in 2019-2023 verwerkt inzake RVO, waarbij terugontvangen subsidievoorschotten worden ingezet voor subsidiebudgetten.
Diversen - niet relevant voor het uitgavenplafond, uitgaven
Deze post betreft het toevoegen van de middelen voor de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) die in 2018 niet zijn benut (28,2 mln.). Omdat deze budgetten een 100% eindejaarsmarge kennen, wordt dit bedrag weer toegevoegd aan het budget van 2019. Daarnaast bevat deze post een kasschuif van 12,2 mln. in 2019 naar 2020-2022, waarmee de NCG-middelen in een realistisch ritme worden geraamd. Tot slot bevat deze post het niet-plafondrelevante deel van de prijsbijstelling (gemiddeld 0,5 mln. in de jaren 2019-2023).
Aanpassing raming volume aardgasbaten - beleidsmatige mutaties, technische mutaties, niet relevant voor het uitgavenplafond, niet-belastingontvangsten
De ministerraad heeft op 8 februari 2019 besloten tot versnelde afbouw van de gaswinning in Groningen. Dit volume-effect wordt nu conform Regeerakkoord in de aardgasbaten verwerkt. Het volume-effect is relevant voor het uitgavenplafond en wordt generaal behandeld.
Dekking interne problematiek - uitgaven en niet-belastingontvangsten
Deze post bevat een deel van de dekking voor de interne problematiek van EZK. Dekking voor de interne problematiek komt uit de eindejaarsmarge 2018, nagekomen ontvangsten, een kleiner voorschot voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) , enkele ramingsbijstellingen van ontvangsten en onverdeelde middelen op het artikel voor nominaal en onvoorzien.
Versnelde afbouw winning Groningengas - beleidsmatige mutaties, technische mutaties, niet relevant voor het uitgavenplafond, niet-belastingontvangsten
Deze mutatie betreft het terugbrengen van de gaswinning onder de 12 bmc in het gasjaar 2019-2020.
Diversen - beleidsmatige mutaties, niet-belastingontvangsten
Deze post betreft het inzetten van het surplus van het eigen vermogen van NEa voor de taken die NEa uitvoert voor de voorbereidingen op de vierde handelsperiode, als onderdeel van de herziening van de ETS-richtlijn.
Bijdrage NAM voor nationaal programma Groningen
In het akkoord op hoofdlijnen met Shell en Exxon Mobil is afgesproken dat de NAM in totaal 500 mln. bijdraagt aan het Nationaal Programma Groningen.
Bijdrage NAM voor schadebetalingen
De schadevergoedingen aan bewoners uit Groningen die aardbevingsschade hebben als gevolg van gaswinning worden uitbetaald door EZK en daarna volledig verhaald op de NAM.
Bijdrage NAM voor uitvoeringskosten rvo
Conform het schadeprotocol is de NAM op afstand van de schadeafhandeling gezet en voert RVO.nl de schadeafhandeling uit. De uitvoeringskosten van RVO.nl voor de schadeafwikkeling worden achteraf door EZK gedeclareerd bij de NAM
Onttrekking begrotingsreserve maatregelen voor co2-reductie
Op basis van de interdepartementaal afgesproken verdeling van de middelen in de reserve Maatregelen CO2-reductie is 495,4 mln. aan middelen onttrokken aan de reserve, waarvan 171 mln. naar 2019 en 324,5 mln. naar 2020. Dit budget is vervolgens met een aparte mutatie verdeeld over resp. art. 2 en art. 4 van de EZK-begroting en de begrotingen van I&W, BZK en LNV.
Onttrekking reserve duurzame energie
Conform de afspraak in de Startnota van het kabinet Rutte III wordt 1,7 mld. uit de begrotingsreserve Duurzame Energie toegevoegd aan het SDE+-budget vanaf 2023.
Diversen - technische mutaties, niet-belastingontvangsten
Deze post betreft diverse desalderingen, waaronder een desaldering van 0,9 mln. in 2019-2023. Deze desaldering houdt verband met de gunning aan KPN van de bemiddelingsdienst voor doven en slechthorenden voor een nieuwe periode. Ook bevat deze post desalderingen van 3,3 mln. voor onelogistics en terugontvangsten van het project Surf van 5,6 mln. in 2019. In 2020 is een desaldering gedaan van 18,8 mln. Dit betreft een verhoging van de ontvangstenraming met 18,8 mln. als gevolg van de verwachte terugbetaling van een lening door de provincie Limburg die werd verstrekt ten behoeve van het Industriepark Swentibold. Daarnaast bevat deze post een desaldering van 4,5 mln. in 2019-2023 inzake RVO, waarbij terugontvangen subsidievoorschotten worden ingezet voor subsidiebudgetten.
Aanpassing raming prijs aardgasbaten
Deze post betreft het bijstellen van de aardgasbaten naar aanleiding van de gasprijs (prijseffect).
Correctie aardgasbaten afronding
Tot en met 2018 werden de gasbaten afgerond op 50 mln. Omdat de gasbaten echter steeds verder afnemen, wordt deze volumereeks voortaan op 10 mln. afgerond.
Meevaller ETS-ontvangsten
Ten opzichte van eerdere ramingen is de verwachte gemiddelde prijs van ETS-rechten in 2019 sterk gestegen. Hierdoor is ten opzichte van de eerdere ramingen een meevaller voorzien.
Diversen - niet relevant voor het uitgavenplafond, niet-belastingontvangsten
Deze post bevat een afrondingscorrectie op bovenstaande mutatie ‘aanpassing raming prijs aardgasbaten’. Niet alleen de volumereeks moet worden afgerond op 10 mln. i.p.v. 50 mln., maar ook het prijseffect van de gasprijs moet worden afgerond naar 10 mln. Met deze correctie wordt de afronding van het prijseffect op tientallen miljoenen bewerkstelligd.
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
XIV LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
852,2
826,2
813,3
798,5
805,0
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Interne problematiek lnv
17,2
22,4
11,3
5,2
4,0
Problematiek landbouwbeleid (glb, nvwa en fosfaat)
25,5
42,9
26,1
13,3
1,7
Diversen
‒ 2,9
12,5
23,6
2,7
‒ 3,4
39,8
77,8
61,0
21,2
2,3
Technische mutaties
Rijksbegroting
Bijdrage regio envelop uit de ap
146,0
173,1
73,6
0,0
0,0
E23 envelop klimaat
32,4
0,0
0,0
0,0
0,0
F29 regeling sanering varkenshouderij incl. uitvoering
3,4
101,2
48,5
18,1
8,4
F30 enveloppe agrarische bedrijfsopvolging
50,0
25,0
0,0
0,0
0,0
L105 overboeking regionale knelpunten vanaf ap 2019
59,9
7,3
4,1
2,4
0,0
Regiodeal 2019 brainport eindhoven
‒ 41,6
0,0
0,0
0,0
0,0
Urgenda: intensivering warme sanering
10,0
60,0
0,0
0,0
0,0
Verzamelboeking 2e tranche regiodeals provincie
‒ 67,2
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
‒ 19,2
103,9
97,4
89,5
95,5
173,7
470,5
223,6
110,0
103,9
Extrapolatie
903,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
213,5
548,3
284,6
131,2
106,2
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
1.065,7
1.374,5
1.097,9
929,7
911,2
903,0
Totaal Internationale samenwerking
32,9
31,6
31,2
31,2
31,2
31,2
Stand Miljoenennota 2020
1.098,6
1.406,1
1.129,1
960,9
942,4
934,2
XIV LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
88,6
75,8
73,2
66,8
62,4
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
8,3
9,2
19,1
8,8
1,0
8,3
9,2
19,1
8,8
1,0
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
15,0
5,2
4,6
4,5
4,5
15,0
5,2
4,6
4,5
4,5
Extrapolatie
65,3
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
23,3
14,4
23,8
13,2
5,5
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
111,9
90,1
97,0
80,0
67,8
65,3
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
111,9
90,1
97,0
80,0
67,8
65,3
Interne problematiek LNV
Deze verzamelpost bestaat uit een aantal tegenvallers die LNV dekt middels meevallers en ombuigingen. De tegenvallers bestaan o.a. uit betalingen aan de kustwacht, meerwerk van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de versterkte handhavingsstrategie voor mestbeleid.
Problematiek landbouwbeleid (GLB, NVWA, Fosfaat)
LNV heeft een aantal tegenvallers op haar begroting, zoals de gevolgen van een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven over retributies bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en extra kosten bij RVO door de vele procedures die voortkomen uit de wet- en regelgeving omtrent het fosfaatrechtensysteem. Daarnaast zijn er implementatiekosten voor het nieuwe Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).
Diversen - beleidsmatige mutaties, uitgaven
Hieronder vallen onder andere middelen voor hogere ICT-uitgaven , een bijdrage voor het Inkoop Uitvoering Centrum (IUC) in verband met meerwerk en een kasschuif van 2018 naar 2019 ten behoeve van klimaatmiddelen. Ook hebben er diverse kasschuiven plaatsgevonden, die betrekking hebben op ICT en regeerakkoordmiddelen.
Bijdrage regio envelop uit de AP
Naast de middelen voor Eindhoven, Zeeland en de BES-eilanden zijn er ook middelen beschikbaar gesteld voor de 2e tranche van de regio-envelop. Het betreft twaalf projecten waarmee meervoudige knelpunten in verschillende regio’s kunnen worden verholpen. Dit gebeurt in samenwerking met de andere overheden. Deze middelen worden vanaf de LNV-begroting doorgezet naar het provinciefonds en het gemeentefonds. Bij deze overboekingen is sprake van een btw-compensatiefonds afdracht (BCF).
E23 Envelop klimaat
In het Regeerakkoord is een enveloppe van 300 mln. per jaar (2018-2030) opgenomen op de aanvullende post voor klimaat (maatregel E23 uit het regeerakkoord). Voor 2019 is er met een nota van wijziging een bedrag van 32,4 mln. overgeheveld naar de begroting van LNV.
F29 Cofinanciering Fonds warme sanering varkenshouderij
Dit betreft de overboeking van middelen voor de warme sanering van de varkenshouderij van de aanvullende post naar de begroting van LNV. Deze maatregel uit het regeerakkoord wordt vormgegeven door een saneringsregeling in de gebieden Zuid en Oost, waarbij de grootste veroorzakers van stankoverlast tegen een vergoeding kunnen stoppen. Daarnaast zijn er middelen voor stalinnovaties in de varkenshouderij, pluimveehouderij en melkgeitenhouderij.
F30 Fonds bedrijfsopvolging agrarische sector
Dit betreft de overboeking van middelen voor bedrijfsopvolging in de agrarische sector van de aanvullende post naar de begroting van LNV. In het regeerakkoord is opgenomen dat er, om de bedrijfsopvolging binnen het boerenbedrijf te steunen, een fonds voor ondersteuning van bedrijfsopvolging bij jonge agrariërs komt. Dit wordt vormgegeven via een garantieregeling waarmee starters/overnemers aanvullende investeringen kunnen doen voor verduurzaming. Daarnaast worden jonge agrariërs ondersteund bij de socio-economische aspecten van overnames.
L105 Overboeking regionale knelpunten vanaf AP 2019
Deze overboeking betreft middelen vanuit de regio-envelop voor de preferente opgaven Eindhoven en Zeeland. Ook zijn er middelen beschikbaar gesteld voor de BES-eilanden. Deze middelen worden vanaf de LNV-begroting doorgezet naar het provinciefonds en het gemeentefonds. Bij deze overboekingen is sprake van een BCF-component.
Regiodeal 2019 Brainport Eindhoven
Met deze overboeking worden middelen van de regio-envelop via de begroting van LNV doorgezet naar het gemeentefonds.
Urgenda: intensivering warme sanering
Naast de eerdergenoemde mutatie F29 is in het kader van de Urgenda-uitspraak door het kabinet besloten extra middelen vrij te maken voor de sanering van de varkenshouderij.
Verzamelboeking 2e tranche regiodeals provincie
Deze mutatie betreft de overboeking van de middelen die beschikbaar gesteld van de LNV-begroting naar het provinciefonds, zodat de regio’s aan de slag kunnen met het verhelpen van de regionale knelpunten.
Diversen - technische mutaties, uitgaven
Onder de diversenpost vallen onder andere de bijdrage van LNV aan informatiebeveiliging, extra middelen inzake Urgenda ten behoeve van het programma kas als energiebron en de toekenning van de loon- en prijsbijstellingstranches 2019. Ook zijn er middelen overgeboekt naar de provincies voor project veenweiden in het kader van de klimaatproblematiek.
Diversen - beleidsmatige mutaties, ontvangsten
Ter dekking van de interne problematiek zet LNV middelen vanuit de reserve apurement en ontvangstenmeevallers in. Deze ontvangstenmeevallers volgen uit de afronding van de werkzaamheden van het Bureau Beheer Landbouwgronden en uit een meevaller op het Programma Natuuroffensief.
Diversen - technische mutaties, ontvangsten
Hieronder vallen onder andere hogere retributie-inkomsten van de commissie dierproeven, hogere ontvangsten van de high containment unit van het diergezondsheidsfonds en extra inkomsten van een opdracht vanuit de provincies in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
XV SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
36.135,4
36.341,2
36.591,3
36.823,7
37.644,3
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting
Diversen
0,0
5,0
3,3
1,5
1,5
Sociale zekerheid
Aio
16,1
25,4
34,5
42,3
47,7
Compensatie dagloon
‒ 31,5
0,0
0,0
0,0
0,0
Fraudewet
10,0
15,0
10,0
0,0
0,0
Herstel niet-automatisch herstarten wkb
215,0
255,0
50,0
50,0
50,0
Kindregelingen
‒ 31,7
10,1
9,5
16,1
21,8
Loonkostenvoordeel
‒ 131,5
‒ 70,0
‒ 70,0
‒ 59,5
‒ 54,6
Participatiewet
‒ 46,6
‒ 41,6
‒ 34,1
‒ 29,9
‒ 29,0
Toeslagenwet
‒ 25,0
‒ 21,0
‒ 18,8
‒ 21,0
‒ 22,7
Wajong
‒ 75,9
‒ 103,6
‒ 127,5
‒ 106,8
‒ 106,0
Diversen
‒ 0,5
‒ 5,9
8,8
11,2
1,5
‒ 101,6
68,4
‒ 134,3
‒ 96,1
‒ 89,8
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Kasschuiven uitgavenplafond rijksbegroting
‒ 18,4
16,5
3,7
‒ 1,6
‒ 2,2
Diversen
10,3
‒ 3,2
‒ 0,8
1,6
0,4
Sociale zekerheid
Breed offensief
0,0
30,0
23,0
0,0
0,0
Dekking herstel niet-automatisch herstarten wkb
‒ 29,9
‒ 50,2
‒ 1,0
‒ 14,0
‒ 19,7
Herijking light model
36,8
31,9
38,3
36,1
37,3
Inzet middelen tv ap
0,0
‒ 4,0
‒ 40,0
‒ 40,0
‒ 40,0
Inzet voor dekking algemene problematiek
‒ 21,7
0,0
0,0
0,0
0,0
Kasschuiven uitgavenplafond sociale zekerheid
‒ 57,2
15,4
39,0
6,3
‒ 9,5
Liv
0,0
0,0
10,0
15,0
20,0
Reservering toezicht uitvoering
0,0
3,0
5,0
10,0
15,0
Uitboeken activeren quotum
‒ 15,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Uitdelen nominale ontwikkeling
448,6
482,8
486,6
490,1
493,7
Verhoging wmjl
0,0
0,0
‒ 22,6
‒ 22,6
‒ 22,6
Diversen
9,1
‒ 6,6
‒ 21,7
‒ 18,8
1,9
362,6
515,6
519,5
462,1
474,3
Technische mutaties
Rijksbegroting
Middelen motie wiersma/heerma
0,0
49,4
49,4
49,4
49,4
Naar gf: bijdrage maatschappelijke begeleiding
‒ 32,6
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
‒ 7,6
16,5
24,8
26,5
26,8
Sociale zekerheid
Nieuw pakket van maatregelen wia en lbz
5,0
8,0
‒ 208,1
‒ 282,2
‒ 291,0
Overboeking ap
0,0
36,0
0,0
0,0
0,0
Participatiewet
‒ 199,0
‒ 209,2
‒ 197,9
‒ 191,2
‒ 183,1
Pensioenakkoord
0,0
‒ 60,8
‒ 290,0
‒ 300,8
‒ 265,5
Tv-reeks vanuit ap
0,0
4,0
40,0
40,0
40,0
Diversen
41,4
23,4
4,5
10,7
‒ 22,0
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Bikk aow
19,7
‒ 83,7
‒ 121,7
‒ 163,0
‒ 231,5
Rijksbijdrage ouderdomsfonds
3.104,1
3.001,8
3.874,0
4.054,2
3.619,7
Rijksbijdrage zez
49,1
2,3
2,8
3,1
3,0
Diversen
11,3
‒ 16,4
‒ 16,9
‒ 17,5
‒ 18,2
2.991,4
2.771,3
3.160,9
3.229,2
2.727,6
Extrapolatie
41.336,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
3.252,3
3.355,4
3.546,1
3.595,3
3.112,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
39.387,6
39.696,6
40.137,4
40.419,0
40.756,3
41.336,0
Totaal Internationale samenwerking
0,5
0,5
0,5
0,5
0,5
0,5
Stand Miljoenennota 2020
39.388,2
39.697,1
40.137,9
40.419,6
40.756,8
41.336,5
XV SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
1.870,9
1.925,9
1.997,4
2.042,7
2.056,5
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting
Diversen
0,0
1,3
0,0
0,0
0,0
Sociale zekerheid
Kindregelingen
‒ 51,1
‒ 66,1
‒ 77,8
‒ 80,2
‒ 79,9
Wajong
22,2
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
32,2
0,0
0,0
0,0
0,1
3,3
‒ 64,8
‒ 77,8
‒ 80,2
‒ 79,8
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,5
0,5
2,5
3,1
1,9
Sociale zekerheid
Diversen
4,0
12,5
4,3
4,8
4,9
4,5
13,0
6,8
7,9
6,8
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
6,5
3,8
4,2
4,3
4,4
Sociale zekerheid
Diversen
49,1
17,5
13,6
15,5
17,6
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Werkgeversbijdragen kinderopvangtoeslag
38,4
27,9
2,7
‒ 4,7
‒ 5,7
Diversen
8,4
0,0
0,0
0,0
0,0
102,4
49,2
20,5
15,1
16,3
Extrapolatie
1.978,1
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
110,0
‒ 2,5
‒ 50,4
‒ 57,2
‒ 56,6
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
1.981,0
1.923,3
1.946,9
1.985,5
1.999,9
1.978,1
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
1.981,0
1.923,3
1.946,9
1.985,5
1.999,9
1.978,1
Uitgaven
Mee- en tegenvallers
Diversen - Rijksbegroting
Dit betreft o.a. de verhoging van de examencapaciteit bij DUO in verband met volume ontwikkeling van inburgeraars. Daarnaast is dit ook een kleine tegenvaller bij de uitvoering van de wet Inburgering naar aanleiding van nieuwe JenV cijfers.
AIO (Aanvullende Inkomensondersteuning Ouderen)
De opwaartse bijstelling is voornamelijk het gevolg van nieuwe uitvoeringsinformatie van de SVB over 2018. De uitstroom in 2018 is lager uitgevallen dan verwacht en dit werkt meerjarig door in het verwachte aantal huishoudens in de AIO. Daarnaast wordt in de nieuwe raming uitgegaan van een hogere gemiddelde AIO-uitkering.
Compensatie dagloon
Via een kasschuif was 32,5 mln. naar 2019 verschoven ter dekking van dagloon compensatie. Inmiddels is de inschatting dat compensatie in 2019 1 mln. zal kosten. Restant van het bedrag is afgeboekt.
Fraudewet
Dit betreft een reservering, gemaakt bij Voorjaarsnota, voor de mogelijke financiële gevolgen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, die heeft geoordeeld dat de in 2013 en 2014 opgelegde boetes deels moeten worden herzien. Inmiddels zijn de financiële gevolgen van de uitspraak toebedeeld aan de verschillende beleidsartikelen.
Herstel niet-automatisch herstarten WKB
De Belastingdienst is er bij een onderzoek naar het niet-gebruik van de WKB achter gekomen dat er een groep mensen is die ten onrechte geen WKB heeft ontvangen. Het kabinet gaat deze omissie herstellen voor de periode vanaf 2013 tot en met het lopende toeslagjaar. Dit leidt tot incidentele uitgaven van in totaal naar verwachting 420 mln. verdeeld over 2019 en 2020.
De gevolgen van het herstel van het niet-automatisch herstarten van de WKB zijn voor een deel ook structureel (50 mln.), omdat de uitvoering ook naar de toekomst toe wordt aangepast.
Kindregelingen
De uitgaven aan de Kinderbijslag (AKW) en het Kindgebonden budget (WKB) zijn meerjarig opwaarts bijgesteld. De bijstelling in de AKW is grotendeels het gevolg van een hoger aantal kinderen volgens de laatste bevolkingsprognose van het CBS, met name door een opwaartse bijstelling van het migratiesaldo. De bijstelling bij de WKB wordt, naast de hogere bevolkingsprognose, met name verklaard door een lagere verwachte inkomensontwikkeling op grond van het CEP.
Het herstel niet-automatisch herstarten WKB is hierboven beschreven en loopt dus niet mee in deze reeks. De neerwaartse bijstelling van de uitgaven aan de Kinderopvangtoeslag (KOT) is het saldo van verschillende tegengestelde effecten. Het gebruik van kinderopvang stijgt naar verwachting meer dan eerder werd verwacht. De voorschotbetalingen sluiten naar verwachting beter aan bij de definitief vastgestelde hoogte van de KOT; dit leidt tot lagere kasuitgaven. Tot slot zijn er minder nabetalingen. Per saldo resulteert een meevaller op de uitgaven KOT.
Loonkostenvoordeel
De realisatiecijfers van het LKV over 2018 (uitbetaling in 2019) laten een meevaller in 2019 zien. Een deel van de meevaller wordt structureel doorgetrokken.
Participatiewet
De raming van de Participatiewet heeft betrekking op de bijstand, loonkostensubsidie, inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen (IOAZ) en bijstand voor zelfstandige ondernemers (Bbz).
De raming is neerwaarts bijgesteld door de verwerking van de realisatiecijfers over 2018 in de ramingen voor de regelingen IOAW, IOAZ een BBZ. In de begrotingsregels die door dit kabinet zijn vastgesteld is afgesproken dat het uitgavenplafond wordt aangepast voor de conjuncturele component van de bijstand. Hierdoor valt de verwerking van de realisatiecijfers 2018 in de bijstandsraming onder de technische mutaties.
Toeslagenwet
De uitgaven zijn neerwaarts bijgesteld naar aanleiding van uitvoeringsinformatie van het UWV. Zo ligt het aantal Wajongers met arbeidsvermogen dat een aanvulling vanuit de TW heeft aangevraagd lager dan verwacht. Ook de TW-aanvulling op de WW- en ZW-uitkeringen is lager dan geraamd.
Wajong
Op basis van realisatiegegevens van het UWV zijn de verwachte uitkeringslasten Wajong neerwaarts bijgesteld. Dit komt onder andere doordat er meer Wajongers werken dan verwacht, wat zorgt voor een lagere gemiddelde uitkering.
Diversen - Sociale Zekerheid
Hieronder vallen o.a. het doorverdelen van de loon-prijsbijstellingen. Omdat deze bij SZW soms over begrotingsgrenzen heen worden door verdeeld, leidt dit tot mutaties. Daarnaast betreft dit ook mutaties op de BBZ en afrekeningen van UWV en SVB.
Beleidsmatige mutaties
Kasschuiven uitgavenplafond rijksbegroting
Dit betreffen kleine kasschuiven onder plafond Rijksbegroting. Dit zijn onder andere kasschuiven voor amendementen op de begroting, voor Caribisch Nederland en voor de Inspectie SZW.
Diversen - Rijksbegroting
Hieronder vallen onder andere een groot aantal subsidies (bijvoorbeeld aan Divosa, het Nibud, VNO/NCW en het SchuldenLabNL). Daarnaast betreft dit o.a. het amendement ambachtsacademie, enkele voorlichtingscampagnes en opdrachten aan bijv. het RIVM.
Breed offensief
De voorstellen uit het Breed offensief zijn nader uitgewerkt met alle stakeholders die betrokken zijn bij de uitvoering. Belangrijke onderdelen zijn het vereenvoudigen van de inzet van het instrument loonkostensubsidie, het bevorderen van ondersteuning op maat en werken lonender maken voor mensen met een arbeidsbeperking. Het streven is het wetsvoorstel waarin dit wordt geregeld in de tweede helft van 2019 aan de Tweede Kamer aan te bieden. Voor het wetsvoorstel is 53 mln. gereserveerd in 2020 en 2021.
Dekking herstel niet-automatisch herstarten WKB
De dekking van de kosten bestaat voor 2019 uit meevallers in het algehele beeld van SZW (niet zichtbaar in deze reeks). De dekking voor 2020 bestaat onder andere uit een incidenteel overschot in 2020 op de middelen voor de transitievergoeding (overgeboekt van de aanvullende post) en uit ruimte die was ontstaan doordat de RA-maatregel bij de kinderopvangtoeslag in de eerste jaren minder kostte dan eerder was voorzien. Omdat de dekking deels in andere jaren staat, zijn de middelen via een budgetschuif naar 2020 geschoven. De reeks die zichtbaar is, bevat slechts een deel van de totale dekking. Het overige gedeelte is onderdeel van andere reeksen onder uitgavenplafond Sociale Zekerheid (zowel H15 als H40) en is dus niet los zichtbaar.
Herijking light model
Elk jaar wordt het bekostigingsmodel van het UWV (het Light model) herijkt. Deze herijking leidt tot een budget neutrale schuif tussen premie- en begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten.
Inzet middelen TV AP
Dit betreffen de regeerakkoordmiddelen van de aanvullende post die ingezet worden voor de compensatieregeling transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging vanwege pensionering of ziekte.
Inzet voor dekking algemene problematiek
SZW ontvangt in 2019 als resultaat van een getroffen schikking tussen de SVB en Capgemini een bedrag van 21,7 mln. Dit bedrag wordt ingezet als dekking voor budgettaire knelpunten in de uitvoering.
Kasschuiven uitgavenplafond sociale zekerheid
Hieronder vallen o.a. een kasschuif voor de herziening van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (BBZ), een kasschuif voor de vereenvoudiging van de Wajong, een kasschuif voor een IT-plan bij het UWV en een kasschuif voor de implementatie van de Veranderopgave Inburgering.
LIV (lage-inkomensvoordeel)
De maatregel loondispensatie uit het Regeerakkoord is teruggedraaid. Daardoor wordt de besparing op het LIV (mensen die met loondispensatie gaan werken kunnen geen LIV ontvangen omdat zij onder het WML verdienen) als gevolg van het niet doorgaan van loondispensatie uitgeboekt.
Reservering toezicht uitvoering
SZW, Financiën en BZK hebben een taakopdracht geformuleerd voor een probleemanalyse bij uitdagingen voor uitvoeringsorganisaties. De Tweede Kamer is hierover in september geïnformeerd. Uitkomsten van de analyse worden begin 2020 verwacht. Vooruitlopend daarop reserveren we voor UWV/SVB 19 mln. structureel op de aanvullende post.
Uitboeken activeren quotum
Eerder werd gedacht dat de overheid de banenafspraak niet zou halen en hiermee in totaal niet voldoende banen volgens de banenafspraak zouden worden gecreëerd. Hiervoor is een besparingsverlies op de bijstand ingeboekt.
Nu blijkt dat de overheid en de markt samen wel voldoende banen hebben gecreëerd. Daarom is het besparingsverlies weer uitgeboekt.
Uitdelen nominale ontwikkeling
Dit betreffen de mutaties als gevolg van de toegekende loon- en prijsindexatie verdeeld over de artikelen. Hiermee worden de begrotingsgefinancierde uitkeringen op het prijspeil van 2019 gebracht. Omdat dit bij SZW over de begrotingsgrenzen heen gaat, ontstaan hierdoor mutaties.
Verhoging wmjl (wettelijk minimumjeugdloon)
Door de verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon valt een deel van de doelgroep buiten het jeugd-LIV. Dit veroorzaakt de neerwaartse bijstelling van de raming.
Diversen - Sociale Zekerheid
Dit betreft o.a. middelen voor het scholingsbudget WW, gerechtelijke uitspraak op de Fraudewet die tot kosten heeft geleid en de doorverdeling van loonprijs uitkering.
Technische mutaties
Middelen motie Wiersma/Heerma
Voor de moties Wiersma en Heerma is 60 mln. beschikbaar gekomen bij de behandeling van Wet Arbeidsmarkt in balans (WAB). Deze middelen zijn bedoeld voor een leven lang ontwikkelen. Een gedeelte van deze middelen (bijna € 11 miljoen; motie Heerma) is overgeboekt naar het ministerie van OCW ten behoeve van extra subsidiëring van bbl-plekken in de sectoren landbouw, recreatie en horeca.
Naar GF: bijdrage maatschappelijke begeleiding
Dit betreft een decentralisatie uitkering die een bijdrage geeft aan het gemeentefonds voor de maatschappelijke begeleiding van asielmigranten.
Diversen - Rijksbegroting
Dit gaat o.a. de kasschuiven op het plafond Rijksbegroting, overboekingen met andere departementale begrotingen en diverse subsidies.
Nieuw pakket van maatregelen WIA en LBZ
In het regeerakkoord zijn afspraken opgenomen over de WIA en loondoorbetaling bij ziekte. In plaats daarvan is in december 2018 een alternatief pakket afgesproken. Dat is nu verwerkt.
Overboeking AP
De maatregel compensatie transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging vanwege pensionering of ziekte gaat een jaar later in de in het regeerakkoord was voorzien. In 2020 vallen hierdoor middelen vrij. Deze zijn van de aanvullende post overgeboekt naar SZW.
Participatiewet
De raming van de bijstand is bijgesteld aan de hand van de werkloosheidscijfers van het CPB (neerwaarts) en de verwerking van realisatiegegevens over 2018 (neerwaarts). In de begrotingsregels is afgesproken dat het SZ-plafond hiervoor wordt aangepast.
Pensioenakkoord
Het kabinet heeft met de sociale partners een akkoord gesloten over de vernieuwing van het pensioenstelsel, een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen, een pakket maatregelen op het gebied van duurzame inzetbaarheid, het aanpassen van de koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting en een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd. De vertraagde stijging van de AOW-leeftijd leidt tot hogere uitgaven aan de AOW en lagere uitgaven aan andere uitkeringsregelingen zoals de bijstand, WW en arbeidsongeschiktheid, per saldo leidt dit tot hogere kosten vanaf 2019. Een deel van de dekking is gevonden door het afschaffen van de jeugd-LIV en het versoberen van de LIV (H15).
De afgesproken middelen voor duurzame inzetbaarheid (4x200 mln.) zijn geboekt op begrotingshoofdstuk 86 en worden daar toegelicht.
TV-reeks vanuit ap
Dit betreffen de regeerakkoordmiddelen die ingezet worden voor de compensatieregeling transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging vanwege pensionering of ziekte. Deze middelen zijn van de aanvullende post overgeboekt naar SZW.
Diversen - Sociale Zekerheid
Dit betreft o.a. kasschuiven op het plafond SZ, mutaties omtrent Caribisch Nederland en overboekingen naar andere plafonds.
BIKK AOW
De raming van de rijksbijdrage in de kosten van de heffingskortingen voor de AOW is op basis van macro-economische cijfers van het CPB naar beneden bijgesteld. De BIKK is een rijksbijdrage die is ingesteld bij de invoering van het nieuwe belastingstelsel in 2001 en wordt ingezet om de lagere premieopbrengst als gevolg van de grondslagverkleining van de AOW-premie te compenseren. De BIKK volgt de ontwikkeling van de heffingskortingen.
Rijksbijdrage ouderdomsfonds
De Rijksbijdrage ouderdomsfonds is naar boven bijgesteld. De opwaartse bijstelling is deels het gevolg van het temporiseren van de stijging van de AOW-leeftijd (onderdeel van het pensioenakkoord). Daarnaast is de raming bijgewerkt naar aanleiding van nieuwe CPB cijfers. Lagere premie-inkomsten dan eerder geraamd zorgen voor een hogere rijksbijdrage aan het ouderdomsfonds.
Rijksbijdrage ZEZ (zwangere zelfstandigen)
Dit betreft de rijksbijdrage voor de zwangere zelfstandigen. In 2019 zijn de uitkeringslasten ZEZ eenmalig hoger en daarmee de Rijksbijdrage ook. Die extra uitgaven zijn een gevolg van de compensatieregeling voor vrouwelijke zelfstandigen. Structureel stijgen de uitkeringslasten ZEZ licht en ook dit resulteert in een licht hogere Rijksbijdrage.
Diversen - Niet relevant voor het uitgavenplafond
Dit betreft o.a. de mutaties in de rijksbijdragen aan de arbeidsongeschiktheidsregelingen en een afrekening van de bevoorschotting van het UWV.
Ontvangsten
Mee- en tegenvallers
Diversen - Rijksbegroting
Dit betreft o.a. algemene ontvangsten op apparaat.
Kindregelingen
Dit betreft ontvangsten op de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget. De raming is meerjarig naar beneden bijgesteld. Bij beide regelingen sluiten de voorschotbetalingen naar verwachting beter aan bij het bedrag waar ouders uiteindelijk (bij de definitieve beschikking) recht op hebben. Daardoor zijn er minder terugvorderingen met als gevolg lagere ontvangsten.
Wajong
De ontvangsten betreffen een terugbetaling van het UWV aan te veel ontvangen middelen in 2018. Het voorschot dat in 2018 aan het UWV is overgemaakt met betrekking tot de Wajong en re-integratie Wajong bleek achteraf circa € 22 miljoen hoger te zijn dan de uitgaven van het UWV in dat jaar. Dit bedrag is in 2019 terugbetaald.
Diversen - Sociale Zekerheid
Dit betreft o.a. de ontvangsten op de Toeslagenwet afrekeningen met SVB en UWV.
Beleidsmatige mutaties
Diversen - Rijksbegroting
Dit betreft o.a. ontvangsten op leges en enkele desalderingen.
Diversen - Sociale Zekerheid
Dit gaat o.a. over ontvangsten op de BBZ en enkele desalderingen.
Technische mutaties
Diversen - Rijksbegroting
Hieronder vallen onder andere de nieuwe begroting voor het ESF.
Diversen - Sociale Zekerheid
Dit betreft o.a. de ontvangsten van Capgemini.
Werkgeversbijdragen Kinderopvangtoeslag
De kinderopvangtoeslag kent ook een werkgeversbijdrage. Deze werkgeversbijdrage is op basis van macro-economische cijfers van het CPB bijgesteld. Deze werkgeversbijdrage wordt via de begroting van SZW meegenomen in de uitgaven aan de kinderopvangtoeslag.
Diversen - Niet relevant voor het uitgavenplafond
Dit betreft volledig de afrekening van de bevoorschotting van het UWV
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
XVI VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
16.392,8
18.967,3
21.419,6
22.758,9
24.180,3
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Affinanciering transitie autoriteit jeugd
43,6
0,0
0,0
0,0
0,0
Informatiebeleid
17,6
13,9
9,4
9,1
9,1
Kasschuif g39 maatschappelijke diensttijd
‒ 33,7
17,8
13,1
2,9
0,0
Kasschuif inzicht
‒ 20,0
0,0
20,0
0,0
0,0
Kasschuif programma's zonmw
‒ 11,8
2,3
3,1
‒ 11,6
16,1
Kasschuif sectorplanplus
‒ 23,8
0,0
0,0
23,8
0,0
Kasschuif set
‒ 21,3
‒ 10,0
‒ 2,5
19,8
12,0
Diversen
27,6
99,5
31,5
11,8
16,5
Zorg
Kasschuif hoofdlijnenakkoord ggz
‒ 29,0
8,2
10,7
10,1
0,0
Kasschuif sectorplanplus
‒ 55,4
3,7
‒ 3,3
55,0
0,0
Stimulering medisch specialisten in loondienst/participatiemodel (h58)
‒ 16,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
‒ 11,6
6,1
‒ 0,9
‒ 3,0
‒ 3,2
‒ 133,8
141,5
81,1
117,9
50,5
Technische mutaties
Rijksbegroting
Buurtsportcoaches
‒ 60,8
0,0
0,0
0,0
0,0
G39 maatschappelijke diensttijd
50,0
39,6
27,4
6,9
1,1
Loonbijstelling
82,1
78,4
75,1
71,4
69,7
Regeling veelbelovende zorg
0,0
12,0
31,0
50,0
63,0
Sectorplanplus
0,0
13,7
63,7
0,0
0,0
Diversen
208,2
197,6
114,6
104,6
111,7
Zorg
Diversen
‒ 1,9
4,9
13,3
11,1
10,5
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Bikk wlz
33,9
‒ 19,3
‒ 80,4
‒ 149,9
‒ 266,5
Rijksbijdrage wlz
950,0
‒ 250,0
‒ 1.600,0
500,0
250,0
Rijksbijdrage 18-
0,0
‒ 145,1
‒ 101,0
‒ 127,3
‒ 102,9
Verhoging zorgtoeslag
15,4
185,0
185,0
185,0
185,0
Zorgtoeslag
‒ 134,6
‒ 335,8
‒ 186,0
‒ 321,2
‒ 289,4
Diversen
4,0
4,0
4,0
4,0
4,0
1.146,3
‒ 215,0
‒ 1.453,3
334,6
36,2
Extrapolatie
24.827,7
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
1.012,3
‒ 73,6
‒ 1.372,2
452,5
86,6
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
17.405,1
18.893,8
20.047,4
23.211,4
24.266,9
24.827,7
Totaal Internationale samenwerking
23,2
14,8
7,3
5,4
5,1
5,1
Stand Miljoenennota 2020
17.428,3
18.908,6
20.054,7
23.216,8
24.272,0
24.832,8
XVI VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
87,6
82,9
82,9
82,9
82,9
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Affinanciering transitie autoriteit jeugd
0,0
24,0
7,1
0,0
0,0
Diversen
19,7
26,7
24,7
22,7
22,7
19,7
50,7
31,8
22,7
22,7
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
36,7
0,0
0,0
0,0
0,0
36,7
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
105,6
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
56,4
50,7
31,8
22,7
22,7
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
144,0
133,6
114,7
105,6
105,6
105,6
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
144,0
133,6
114,7
105,6
105,6
105,6
Affinanciering Transitie Autoriteit Jeugd
Dit betreft middelen voor de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) voor herziene aanvragen van subsidies en tijdelijke liquiditeitssteun aan diverse jeugdinstellingen in 2018.
Informatiebeleid
Om digitalisering in de zorg te versnellen zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor thema’s als authenticatie in de zorg, privacy en informatieveiligheid in de zorg, uitvoeringstaken agentschap CIBG, faciliteren verbinding zorgveld en het programma data, programma gegevensuitwisseling en programma internationaal.
Kasschuif G39 maatschappelijke diensttijd
Met deze kasschuif wordt het kasritme in lijn gebracht met de verwachte bevoorschotting van de projecten.
Kasschuif InZicht
Het kasritme voor de subsidieregeling InZicht is aangepast in verband met de latere openstelling en de gewijzigde opzet van de regeling.
Kasschuif programma's ZonMw
Dit betreft een herschikking van de budgetten voor diverse programma’s van ZonMw.
Kasschuif SectorplanPlus
Naar aanleiding van nieuw beschikbaar gekomen cijfers over de subsidieaanvragen, wordt het kasritme in lijn gebracht met de verwachte bevoorschotting.
Kasschuif SET
Aan de Stimuleringsregeling E-health Thuis (SET) wordt in 2019 naar verwachting minder besteed, doordat de regeling later is opengesteld en de regeling nog bekendheid moet genereren binnen het veld. Middels deze kasschuif blijven de middelen beschikbaar voor de stimulering van E-health.
Diversen - Beleidsmatige mutaties - Rijksbegroting
Deze post betreft onder meer een verhoging van het budget voor de tegemoetkoming Q-koortspatiënten (11,5 mln. in 2019), middelen voor het bewaren en toegankelijk houden van de dossiers van het MC Slotervaart en MC IJsselmeerziekenhuizen (7,5 mln. in 2019), middelen voor de viering van 75 jaar vrijheid in Nederland (5 mln. in 2019 en 10 mln. in 2020), middelen voor het Programma inkoop en aanbesteden sociaal domein (4 mln. in 2019) en voor diverse kleinere knelpunten op de VWS-begroting. Ook bevat deze post de toegevoegde middelen voor de subsidieregeling voor de vergoeding van kunstmatige inseminatie bij lesbische- en alleengaande vrouwen zonder medische indicatie. Er zijn middelen vrijgemaakt voor het programma Kansrijke Start (3 mln. in de jaren 2019 t/m 2021) en in het kader van het Sportakkoord (4 mln. in 2019). Deze middelen zijn overgeheveld naar het Gemeentefonds. Tenslotte zijn kasschuiven ingepast om Regeerakkoord middelen beschikbaar te houden (onder andere voor het Programma Langer Thuis, het Programma Eén tegen Eenzaamheid, de PGO regeling en het Programma Uitkomstgerichte Zorg).
Kasschuif hoofdlijnenakkoord ggz
Dit betreft de aanpassing van het kasritme van de regeling VIPP ggz (een subsidieprogramma om een impuls te geven aan de digitalisering in de ggz). Hiermee blijven de bestuurlijk toegezegde middelen die samenhangen met het hoofdlijnenakkoord ggz beschikbaar.
Kasschuif SectorplanPlus
VWS ondersteunt door middel van subsidies initiatieven gericht op nieuwe personeelsinstroom in de zorg middels SectorplanPlus. Met deze kasschuif wordt het budget aangepast aan het juiste kasritme.
Stimulering medisch specialisten in loondienst/participatiemodel (h58)
De in het Regeerakkoord gereserveerde middelen voor stimulering van medisch specialisten in loondienst/participatiemodel komen in 2019 niet tot besteding.
Diversen - Beleidsmatige mutaties - Zorg
Deze post betreft onder meer een ramingsbijstelling van de Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT) vanwege lagere uitvoeringskosten en extra middelen voor zorguitgaven in Caribisch Nederland. Daarnaast is een kasschuif ingepast om bestuurlijk toegezegde middelen die samenhangen met de HLA GGZ beschikbaar te houden voor opleidingen.
Buurtsportcoaches
Dit betreft een overboeking naar het gemeentefonds voor de buurtsportcoaches.
G39 maatschappelijke diensttijd
De resterende middelen voor 2019 worden vrijgegeven vanuit de aanvullende post voor een derde ronde projecten. Het in stappen vrijgeven van middelen past bij de vroege fase van dit programma, waarbij de ervaringen uit pilotprojecten worden gebruikt om het definitieve instrument te ontwikkelen. Daarnaast zijn voor de maatschappelijke diensttijd trajecten die in 2020 beginnen middelen beschikbaar gesteld in de jaren 2020-2023.
Loonbijstelling
Dit betreft tranche 2019 van de loonbijstelling.
Regeling veelbelovende zorg
De huidige regeling voorwaardelijke toelating wordt vervangen door nieuwe regelingen. Een deel van de gereserveerde middelen binnen het plafond Zorg worden overgeheveld naar de VWS-begroting. Het gaat om de programmakosten voor de regelingen Veelbelovende zorg en Zorgevaluatie en gepast gebruik en de bijbehorende uitvoeringskosten.
SectorplanPlus
Deze middelen worden toegevoegd aan het voor SectorplanPlus beschikbare budget op de VWS-begroting. Met deze middelen kunnen alle aanvragen voor tijdvak 3 gehonoreerd worden en kan tijdvak 4 voor alle sectoren in zorg en welzijn worden opengesteld.
Diversen - Technische mutaties - Rijksbegroting
Deze post bevat onder meer overboekingen voor Regeerakkoordmiddelen van de aanvullende post voor H59 Preventieakkoord (23 mln. in 2019) en H59 Onbedoelde zwangerschappen (12 mln. in 2019) die reeds bij Nota van Wijziging zijn verwerkt. Ten tweede betreft het middelen voor het PBG2.0-systeem, dat budgethouders, verstrekkers en de SVB ondersteunt bij het beheren van budgetten en verzekeren van de rechtmatigheid van de besteding. Daarnaast betreft het middelen voor duurzame en toegankelijke sportaccommodaties (22 mln. structureel). Verder wordt 20 mln. gereserveerd voor de Jeugdautoriteit (tot en met 2021). Daarmee wordt een tijdelijk vangnet gecreëerd gericht op het bieden van snelle steun aan levensvatbare jeugdhulpinstellingen die tijdelijk niet liquide zijn. Daarnaast bevat deze post ook de prijsbijstelling voor de VWS-begroting (circa 10 mln. structureel) en overboekingen naar het gemeentefonds voor onafhankelijke cliëntondersteuning (-8,0 mln.) en projectleiders Geweld hoort nergens thuis (-2,6 mln.).
Diversen - Technische mutaties - Zorg
Deze post betreft onder meer de loonbijstelling van het plafond Zorg en een overboeking naar de begroting van BZK (volgens het Tijdelijk Besluit bijzondere uitkeringen integrale projecten BES) voor de stichting Krusada (-0,3 mln.).
BIKK Wlz
Dit is de bijstelling van de Bijdrage in Kosten van Kortingen (BIKK) naar aanleiding van de ramingen van het Centraal Planbureau.
Rijksbijdrage Wlz
Dit is de bijstelling van de Rijksbijdrage Wlz naar aanleiding van de ramingen van het Centraal Planbureau.
Rijksbijdrage 18-
Dit is de bijstelling van de Rijksbijdrage 18- naar aanleiding van de ramingen van het Centraal Planbureau.
Verhoging zorgtoeslag
In het kader van de koopkrachtbesluitvorming over 2020 is de zorgtoeslag structureel verhoogd. De uitbetaling van de zorgtoeslag in januari 2020 valt in december 2019, daarom valt 15,4 mln. in 2019.
Zorgtoeslag
Dit is de bijstelling van de uitgavenraming zorgtoeslag naar aanleiding van de ramingen van het Centraal Planbureau.
Diversen - Technische mutaties - Niet relevant voor het uitgavenplafond
Dit betreft een verhoging van het budget voor de Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten. Uit actuele realisatiecijfers van de Belastingdienst blijkt dat het aantal ontvangers licht is gestegen en de verwachting is dat het aantal ook de komende jaren hoger zal zijn.
Affinanciering Transitie Autoriteit Jeugd
Deze post betreft de ontvangsten die samenhangen met de herziene verzoeken in 2018 voor tijdelijke liquiditeitssteun door de Transitie Autoriteit Jeugd. De middelen voor tijdelijke liquiditeitssteun moeten door de instellingen worden terugbetaald.
Diversen - Beleidsmatige mutaties - Rijksbegroting - Niet-belastingontvangsten
Deze post betreft onder meer terugontvangsten van een verstrekte lening aan het CAK. Daarnaast worden de ontvangstenramingen bijgesteld (ca. 20 mln. vanaf 2020 en verder).
Diversen - Technische mutaties - Rijksbegroting - Niet-belastingontvangsten
Deze post betreft onder andere een desaldering bij de projectdirectie Antonie van Leeuwenhoek terrein vanwege hogere uitgaven voor en ontvangsten van derden (11,5 mln.) en een desaldering van de bijdrage van het CIBG in verband met kosten voor SSC ICT (5,3 mln.).
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
XVII BUITENLANDSE HANDEL & ONTWIKKELINGSSAMENWERKING: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
0,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Totaal Internationale samenwerking
3.033,4
3.079,1
3.174,7
3.194,4
3.337,4
3.476,7
Stand Miljoenennota 2020
3.033,4
3.079,1
3.174,7
3.194,4
3.337,4
3.476,7
XVII BUITENLANDSE HANDEL & ONTWIKKELINGSSAMENWERKING: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
13,4
13,1
9,8
9,6
9,4
Technische mutaties
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
9,2
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
13,4
13,1
9,8
9,6
9,4
9,2
Totaal Internationale samenwerking
66,3
66,2
66,1
66,1
66,1
66,1
Stand Miljoenennota 2020
79,7
79,3
75,9
75,7
75,5
75,3
De begroting voor Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking bestaat uit HGIS-uitgaven en ontvangsten, en niet-HGIS-ontvangsten. De HGIS-uitgaven en ontvangsten worden in de VT HGIS toegelicht. Er hebben zich geen mutaties voorgedaan op de niet-HGIS-ontvangsten op de begroting van Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking.
Sociale Verzekeringen
SOCIALE VERZEKERINGEN: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
58.424,0
61.012,8
62.764,2
64.881,1
67.918,8
Mee- en tegenvallers
Sociale zekerheid
Aow
‒ 87,3
‒ 62,7
‒ 102,3
‒ 137,2
‒ 144,9
Arbeidsongeschiktheid
54,0
102,3
112,8
93,8
61,4
Uitvoeringskosten uwv
5,1
36,7
38,4
40,3
43,3
Wazo
44,6
8,8
10,7
10,4
8,3
Ziektewet
56,2
83,7
77,6
83,9
84,7
Diversen
‒ 12,0
‒ 17,6
‒ 21,7
‒ 17,3
‒ 12,0
60,6
151,2
115,5
73,9
40,8
Beleidsmatige mutaties
Sociale zekerheid
Compensatieregeling transitievergoeding
0,0
0,0
35,0
35,0
35,0
Doorwerking wab
0,0
‒ 30,0
‒ 30,0
‒ 30,0
‒ 30,0
Herijking light model
‒ 36,8
‒ 31,9
‒ 38,3
‒ 36,1
‒ 37,3
Tv bij gedeeltelijke ontslag
0,0
25,0
12,0
12,0
12,0
Diversen
‒ 13,2
17,4
10,6
22,1
25,5
‒ 50,0
‒ 19,5
‒ 10,7
3,0
5,2
Technische mutaties
Sociale zekerheid
Bruteringen
‒ 25,0
56,2
4,3
‒ 29,8
‒ 56,5
Nominale ontwikkeling
‒ 93,3
‒ 349,6
‒ 511,6
‒ 736,5
‒ 1.101,1
Pensioenakkoord
2,5
449,8
1.034,7
1.114,5
766,2
Ww
183,6
290,0
443,3
487,9
522,1
Diversen
0,1
9,6
24,6
28,0
38,7
67,9
456,0
995,3
864,1
169,4
Extrapolatie
70.662,1
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
78,6
587,7
1.100,0
940,8
215,3
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
58.502,6
61.600,4
63.864,3
65.822,0
68.134,1
70.662,1
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
58.502,6
61.600,4
63.864,3
65.822,0
68.134,1
70.662,1
SOCIALE VERZEKERINGEN: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
310,3
321,4
332,3
342,5
353,0
Beleidsmatige mutaties
Sociale zekerheid
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Technische mutaties
Sociale zekerheid
Ww
‒ 54,1
‒ 54,1
‒ 54,1
‒ 54,1
‒ 54,1
Diversen
‒ 3,2
‒ 7,3
‒ 11,4
‒ 14,9
‒ 18,6
‒ 57,3
‒ 61,4
‒ 65,5
‒ 69,0
‒ 72,7
Extrapolatie
288,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 57,3
‒ 61,4
‒ 65,5
‒ 69,0
‒ 72,7
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
253,0
260,1
266,8
273,5
280,3
288,0
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
253,0
260,1
266,8
273,5
280,3
288,0
Uitgaven
AOW (Algemene Ouderdomswet)
De bijstelling wordt vooral verklaard door een lager aantal AOW’ers, hetgeen samenhangt met de nieuwe CBS-bevolkingsprognose. Het aantal AOW’ers viel in 2018 lager uit dan verwacht, omdat de sterfte in 2018 hoger uitviel dan het CBS verwachtte. Dit werkt meerjarig door omdat het verwachte aantal AOW'ers ook in latere jaren lager uitkomt dan ten tijde van de Begroting 2019 werd geraamd.
Arbeidsongeschiktheid
De tegenvaller op de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen wordt voornamelijk veroorzaakt door een stijging van het aantal uitkeringen Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). Ten opzichte van de vorige raming valt de doorstroom uit de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) naar de IVA hoger uit. Bij de WGA is een tegenovergesteld effect zichtbaar, daar daalt het volume. Omdat de IVA een duurdere regeling is, levert dit per saldo een tegenvaller op.
Uitvoeringskosten UWV
De bijstelling is het gevolg van de volumeaanpassingen van de wetten die het UWV uitvoert door de verwerking van de cCEP.
WAZO (Wet Arbeid en Zorg)
De WAZO laat een tegenvaller zien ten opzichte van de verwachting bij Miljoenennota 2019. Voor 2019 liggen de uitgaven vooral hoger vanwege een hoger gebruik van de ZEZ-compensatieregeling (voor zwangere zelfstandigen) dan eerder geraamd. Daarnaast is het volume aan WAZO-uitkeringen toegenomen door een in 2018 hogere arbeidsparticipatie onder vrouwen dan eerder verwacht en de opwaartse bijstelling van de geboorteprognose van het CBS. Daartegenover staat een lagere gemiddelde prijs. Het saldo van het prijs- en volume effect zorgt structureel voor een beperkte opwaartse bijstelling.
Ziektewet (ZW)
De tegenvaller op de Ziektewet wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door een opwaartse bijstelling van het aantal ZW-uitkeringen. Ten tijde van de vorige raming werd de stijging van het aantal ziektejaren incidenteel toegeschreven aan de griepgolf die in het eerste kwartaal van 2018 plaatsvond. Uit de realisatiecijfers over 2018 blijkt echter dat de stijging van het aantal ziektejaren tegen de verwachting in heeft doorgezet. Door deze toename wordt ook het volume voor 2019 en verder verhoogd. Daarnaast is de werkloosheidsraming van het CPB (CEP) opwaarts bijgesteld. Hieruit volgt dat het aantal zieke werklozen naar verwachting toeneemt in de ZW, waarvoor het volume is aangepast.
Diversen mee- en tegenvallers
Dit betreft o.a. aanpassingen van de prijs en de doelgroep in de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, de verwerking van nieuwe cijfers bij de Ziektewet als gevolg van nieuwe informatie uit de Juninota en mutaties als gevolg van het door verdelen van de loonprijsbijstellingen omdat deze bij SZW over de begrotingsgrenzen heen verdeeld worden.
Compensatieregeling transitievergoeding
Deze middelen zijn bestemd voor de maatregel «compensatie transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging vanwege pensionering of ziekte». Deze maatregel vanuit het regeerakkoord gaat vanaf 2021 in. De middelen zijn afkomstig van de aanvullende post.
Doorwerking WAB (Wet arbeidsmarkt in balans)
De WAB leidt ertoe dat de transitievergoeding daalt; er zijn minder vergoedingen bij dienstverbanden langer dan 10 jaar. De te compenseren transitievergoeding bij ontslag vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid daalt daarmee ook. Dit leidt tot een besparing op deze compensatieregeling.
Herijking light model
Elk jaar wordt het bekostigingsmodel van het UWV (het Light model) herijkt. Deze herijking leidt tot een budgetneutrale schuif tussen premie- en begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten.
TV bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
Na een gerechtelijke uitspraak is de werkgever ook een transitievergoeding verschuldigd bij ontslag vanwege gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Dit leidt tot meer transitievergoedingen en tot meer compensatie. Het bedrag in 2020 is hoger omdat in dat jaar compensatie met terugwerkende kracht tot 2015 plaats vindt.
Diversen - Beleidsmatige mutaties
Hieronder vallen o.a. het door verdelen van de loon-prijsbijstellingen. Omdat deze bij SZW soms over begrotingsgrenzen heen worden door verdeeld, leidt dit tot mutaties.
Bruteringen
Bruteringen houden verband met de koppeling van diverse uitkeringen aan het nettominimumloon. Een brutering komt voor als de bruto uitkering meer verandert dan de netto-uitkering, bijvoorbeeld door wijzigingen in de fiscaliteit. Hierdoor kunnen de uitgaven van SZW stijgen of dalen terwijl de belastinginkomsten een-op-een meebewegen. Een brutering heeft geen effect op het saldo van de overheid. Om deze reden wordt het uitgavenplafond Sociale Zekerheid gecorrigeerd voor bruteringen. Dit is daarmee een technische mutatie waar het uitgavenplafond Sociale Zekerheid voor gecorrigeerd wordt.
Nominale ontwikkeling
Deze mutatie betreft een aanpassing in de geraamde nominale ontwikkeling onder het uitgavenplafond Sociale Zekerheid als gevolg van CEP 2019-ramingen van loon- en prijsontwikkeling en als gevolg van mutaties in uitgavenramingen binnen de sociale zekerheid.
Pensioenakkoord
Het kabinet heeft met de sociale partners een akkoord gesloten over de vernieuwing van het pensioenstelsel, een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen, een pakket maatregelen op het gebied van duurzame inzetbaarheid, het aanpassen van de koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting en een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd. De vertraagde stijging van de AOW-leeftijd leidt tot hogere uitgaven aan de AOW en lagere uitgaven aan andere uitkeringsregelingen zoals de bijstand, WW en arbeidsongeschiktheid, per saldo leidt dit tot hogere kosten vanaf 2019. Een deel van de dekking is gevonden door het afschaffen van het jeugd-LIV en het versoberen van het LIV (H15). De afgesproken middelen voor duurzame inzetbaarheid (4x200 mln.) zijn geboekt op begrotingshoofdstuk 86 en worden daar toegelicht.
WW (Werkloosheidswet)
Het CPB heeft de werkloosheidscijfers naar boven bijgesteld, daardoor komen de WW-uitkeringslasten hoger uit. In de begrotingsregels is afgesproken dat het SZ-plafond hiervoor wordt aangepast.
Diversen - Technische mutaties
Hieronder vallen o.a. de meerkosten naar aanleiding van het invoeren van de WNRA (Wet Normalisering Rechtspositie Ambtenaren). Daarnaast betreft het o.a. ook de doorwerking van de WAB (Wet Arbeidsmarkt in Balans) en de compensatieregeling transitievergoeding.
Ontvangsten
WW (Werkloosheidswet)
De raming voor de UFO-ontvangsten (Uitvoeringsfonds voor de overheid) voor 2019 is overgenomen uit de Juninota en deze is toen recht doorgetrokken. Dit leidt nu tot een tegenvaller.
Diversen - Technische mutaties
Dit betreft de nominale ontwikkeling op de ontvangsten aan UFO-premies.
Zorg
ZORG: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019
76.421,0
80.723,6
84.975,4
89.345,6
94.676,5
Mee- en tegenvallers
Zorg
Actualisering zorguitgaven
‒ 277,2
‒ 215,2
‒ 15,2
‒ 15,2
‒ 15,2
Genees- en hulpmiddelen
‒ 119,9
‒ 119,9
‒ 119,9
‒ 119,9
‒ 119,9
Grensoverschrijdende zorg
‒ 47,0
‒ 47,0
‒ 47,0
‒ 47,0
‒ 47,0
Jeugdhulp
350,0
190,0
290,0
190,0
0,0
Overig eerstelijnszorg
‒ 99,2
‒ 99,2
‒ 99,2
‒ 99,2
‒ 99,2
Persoonsgebonden budgetten
‒ 61,0
‒ 61,0
‒ 61,0
‒ 61,0
‒ 61,0
Ramingsbijstelling opleidingen
‒ 225,0
‒ 176,3
‒ 86,3
‒ 150,0
‒ 110,0
Wlz buiten contracteerruimte
33,4
33,4
33,4
33,4
33,4
Zorg in natura
‒ 67,3
‒ 67,4
‒ 67,4
‒ 67,4
‒ 67,4
Diversen
‒ 14,8
‒ 14,8
‒ 14,7
‒ 14,7
‒ 14,7
‒ 528,0
‒ 577,4
‒ 187,3
‒ 351,0
‒ 501,0
Beleidsmatige mutaties
Zorg
Ambulantisering ggz-domein
50,0
50,0
50,0
60,0
60,0
Kasschuif hoofdlijnenakkoord ggz
‒ 29,0
8,2
10,7
10,1
0,0
Kasschuif sectorplanplus
‒ 55,4
3,7
‒ 3,3
55,0
0,0
Nominaal en onverdeeld zvw
‒ 72,0
‒ 40,0
‒ 83,4
‒ 71,6
‒ 63,0
Ramingsbijstelling geneesmiddelen
‒ 120,0
‒ 160,0
‒ 230,0
‒ 230,0
‒ 230,0
Ramingsbijstelling wlz
‒ 37,3
‒ 115,9
‒ 273,4
‒ 321,6
‒ 330,9
Taakstelling msz (zvw)
0,0
40,0
75,0
75,0
75,0
Tariefherijking verpleeghuiszorg
0,0
‒ 87,0
‒ 87,0
‒ 87,0
‒ 87,0
Tegenvaller wlz
190,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
85,6
126,8
116,2
111,1
107,7
11,9
‒ 174,2
‒ 425,2
‒ 399,0
‒ 468,2
Technische mutaties
Zorg
Jeugdhulp
‒ 350,0
‒ 190,0
‒ 290,0
‒ 190,0
0,0
Loon- en prijsbijstelling 2019 wmo/jeugd
‒ 187,3
‒ 187,7
‒ 190,1
‒ 190,0
‒ 189,9
Loon- en prijsontwikkeling
‒ 79,2
‒ 841,4
‒ 1.262,3
‒ 1.913,9
‒ 2.556,4
Middelen voorwaardelijke toelating
‒ 2,2
‒ 19,2
‒ 38,2
‒ 57,2
‒ 70,2
Sectorplanplus
0,0
‒ 13,7
‒ 63,7
0,0
0,0
Diversen
‒ 148,3
‒ 155,8
‒ 127,0
‒ 129,3
‒ 140,9
‒ 767,0
‒ 1.407,8
‒ 1.971,3
‒ 2.480,4
‒ 2.957,4
Extrapolatie
95.553,8
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 1.283,2
‒ 2.159,1
‒ 2.583,7
‒ 3.230,4
‒ 3.926,5
Stand Miljoenennota 2020
75.137,9
78.564,5
82.391,8
86.115,2
90.750,0
ZORG: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019
4.983,2
5.094,8
5.209,8
5.428,8
5.723,6
Mee- en tegenvallers
Zorg
Bijstelling eigen bijdrage wlz
‒ 25,3
‒ 13,8
‒ 4,7
2,8
‒ 12,7
Bijstelling eigen risico zvw
0,0
41,8
34,1
‒ 6,4
‒ 6,4
‒ 25,3
28,0
29,4
‒ 3,6
‒ 19,1
Beleidsmatige mutaties
Zorg
Diversen
0,0
‒ 1,7
‒ 1,7
‒ 1,7
‒ 1,7
0,0
‒ 1,7
‒ 1,7
‒ 1,7
‒ 1,7
Extrapolatie
5.987,7
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 25,3
26,3
27,7
‒ 5,3
‒ 20,8
Stand Miljoenennota 2020
4.957,9
5.121,1
5.237,5
5.423,5
5.702,8
Actualisering zorguitgaven
De meest recente uitvoeringsinformatie over de curatieve zorg in 2018 laat een additionele onderschrijding zien ten opzichte van de uitvoeringsinformatie ten tijde van het jaarverslag; de structurele doorwerking is circa 15 mln. Daarnaast blijkt uit uitvoeringsinformatie over het eerste kwartaal van 2019 dat er sprake is van een onderschrijding binnen het Zvw-kader. Deze onderschrijding doet zich voor binnen de niet-Hoofdlijnenakkoorden-sectoren in 2019 en 2020 (222 mln. in 2019, 200 mln. in 2020). Als laatste is een ramingsbijstelling op het geneesmiddelenkader verwerkt van 40 mln. in 2019.
Genees- en hulpmiddelen
In 2018 was er sprake van een onderschrijding van ca. 150 mln. bij genees- en hulpmiddelen door met name scherpere inkoop door zorgverzekeraars en hoger dan ingeschatte opbrengsten van de centrale prijsafspraken van geneesmiddelen door VWS (prijsarrangementen). Dit wordt nu grotendeels structureel verwerkt in de begroting.
Grensoverschrijdende zorg
Op basis van actuele cijfers van het CAK en het Zorginstituut is de meerjarige trend van de uitgaven aan grensoverschrijdende zorg vastgesteld. Naar aanleiding hiervan zijn de uitgaven aan grensoverschrijdende zorg met 47 mln. neerwaarts bijgesteld.
Jeugdhulp (twee reeksen onder resp. mee/tegenvallers en technische mutaties)
Gemeenten zijn nog niet in staat geweest om de transitie- en transformatiedoelen van de decentralisatie van de Jeugdhulp binnen een termijn van vier jaar te realiseren. Er is sprake van een volumestijging en uitgavenstijging. Daarvoor komt het kabinet de gemeenten de komende jaren tegemoet met een extra budget van in totaal 420 mln. in 2019, 300 mln. in 2020 en 300 mln. in 2021. De middelen worden op het Gemeentefonds in het juiste kasritme gezet.
Overig eerstelijnszorg
Bij diverse sectoren binnen de eerstelijnszorg worden de onderschrijdingen van 2018 structureel verwerkt in de begroting. Het betreft onder meer 47 mln. bij fysiotherapie, 20 mln. bij tandheelkundige zorg en 16 mln. bij zintuiglijk gehandicaptenzorg.
Persoonsgebonden budgetten
In 2018 is een deel van de herverdelingsmiddelen in het Wlz-kader onbesteed gebleven (130 mln.). Dit was binnen het Wlz-kader verdeeld in 61 mln. aan persoonsgebonden budgetten en 69 mln. aan zorg in natura. Dit wordt nu structureel verwerkt in de begroting.
Ramingsbijstelling opleidingen
De uitgaven aan opleidingen zijn in 2019 en verder naar verwachting lager dan eerder geraamd. Het Capaciteitsorgaan constateert dat er steeds meer artsen in opleiding tot specialist (aios) in deeltijd werken. Deze trend zet naar verwachting de komende jaren door. Tevens leiden ziekenhuizen minder gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel op dan waarmee in de raming van het Capaciteitsorgaan rekening is gehouden.
Wlz buiten contracteerruimte
Dit betreft de som van de actualisaties in de Wlz buiten de contracteerruimte. Deze worden structureel verwerkt in de begroting.
Zorg in natura
In 2018 is een deel van de herverdelingsmiddelen in het Wlz-kader onbesteed gebleven (130 mln.). Dit was binnen het Wlz-kader verdeeld in 61 mln. aan persoonsgebonden budgetten en 69 mln. aan zorg in natura. Dit wordt nu structureel verwerkt in de begroting.
Diversen - Mee- en tegenvallers - Uitgaven
Dit betreft de overige actualiseringen in de Zvw en Wlz. Hieronder valt de actualisering van de geriatrische revalidatiezorg (12 mln. structureel) en ziekenvervoer (3 mln. structureel).
Ambulantisering ggz-domein
Middels het Hoofdlijnenakkoord ggz en Zorg op de Juiste Plaats wordt binnen het ggz-domein ingezet op ambulantisering van de zorg. Dit leidt tot meer zorg in het gemeentelijk domein, zowel voor beschermd wonen als voor begeleiding. In totaal is er een reeks beschikbaar van € 50 mln. in 2019 oplopend naar structureel € 95 mln. in 2022 beschikbaar. De middelen worden na ondertekening van het Hoofdlijnenakkoord ggz door de VNG gestort in het Gemeentefonds.
Kasschuif hoofdlijnenakkoord ggz
Dit betreft de aanpassing van het kasritme van de regeling VIPP ggz (een subsidieprogramma om een impuls te geven aan de digitalisering in de ggz). Hiermee blijven de bestuurlijk toegezegde middelen die samenhangen met het hoofdlijnenakkoord ggz beschikbaar.
Kasschuif SectorplanPlus
VWS ondersteunt door middel van subsidies initiatieven gericht op nieuwe personeelsinstroom in de zorg middels SectorplanPlus. Met deze kasschuif wordt het budget aangepast aan het juiste kasritme.
Nominaal en onverdeeld Zvw
Dit betreft niet ingezette middelen voor Voorwaardelijke Toelating en het verlagen van de beschikbare groeiruimte voor diverse Zvw-sectoren (niet zijnde hoofdlijnenakkoordsectoren of genees- en hulpmiddelen).
Ramingsbijstelling geneesmiddelen
De uitgaven aan geneesmiddelen zijn in 2019 en verder naar verwachting lager dan eerder geraamd. Dit leidt tot een neerwaartse bijstelling van de uitgaven aan geneesmiddelen van 120 mln. in 2019 oplopend tot 230 mln. in 2021.
Ramingsbijstelling Wlz
In de raming van de Wlz-uitgaven is rekening gehouden met een jaarlijkse volumegroei van de uitgaven. Op basis van actualisatiegegevens wordt de raming van de volumegroei met 52 mln. verlaagd in 2020 oplopend tot 165 mln. vanaf 2021. Daarnaast wordt de raming van het beroep op aanspraken voor dagbesteding, vervoer en huishoudelijke hulp neerwaarts bijgesteld (83 mln. structureel). Deze ramingsbijstelling van de Wlz-uitgaven op de begroting was mogelijk zonder het Wlz-kader bij te stellen.
Taakstelling MSZ (Zvw)
De laatste twee tranches van een taakstelling op de medisch-specialistische zorg uit het regeerakkoord Rutte I worden gedekt binnen het Uitgavenplafond Zorg.
Tariefherijking verpleeghuiszorg
De tarieven voor de verpleeghuiszorg worden op basis van een advies van de NZa herijkt.
Tegenvaller Wlz
Op grond van uitvoeringsinformatie en advies van de NZa worden de gereserveerde herverdelingsmiddelen 2019 van 200 mln. volledig en structureel beschikbaar gesteld en wordt het Wlz-kader vanaf 2019 structureel aanvullend met 270 mln. verhoogd. Dekking van de aanvullende middelen wordt vanaf 2019 gevonden in een schuif vanuit de wijkverpleging (80 mln. structureel) en vanaf 2020 in de middelen die aan de contracteerruimte worden toegevoegd als gevolg van de aanzuigende werking van het kwaliteitskader (190 mln structureel). Er resteert in 2019 een incidentele tegenvaller van 190 mln.
Diversen - Beleidsmatige mutaties - Uitgaven
Dit betreft een aantal kleinere mutaties, waaronder extra middelen voor uitvoerende taken van gemeenten als gevolg van de invoering van de Wet verplichte ggz (20 mln.), extra middelen voor zorgkantoren voor de implementatie van het kwaliteitskader Verpleeghuiszorg (10 mln.), en middelen voor de nieuwe Wet zorg en dwang die per 2020 in werking treedt (10 mln.).
Loon- en prijsbijstelling 2019 Wmo/jeugd
Dit betreft de overheveling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2019 naar de algemene uitkering van het gemeentefonds voor de overgehevelde budgetten van Wmo en Jeugd.
Loon- en prijsontwikkeling
Ten opzichte van de CPB-raming bij afgelopen Miljoenennota is de raming van de loon- en prijsontwikkeling in de zorg op basis van nieuwe CPB ramingen naar beneden bijgesteld.
Middelen voorwaardelijke toelating
De huidige regeling Voorwaardelijke toelating wordt vervangen door nieuwe regelingen. Een deel van de gereserveerde middelen binnen het plafond zorg worden overgeheveld naar de VWS-begroting. Het gaat om de programmakosten voor de regelingen Veelbelovende zorg en Zorgevaluatie en gepast gebruik en de bijbehorende uitvoeringskosten.
SectorplanPlus
Deze middelen voor opleidingen worden toegevoegd aan SectorplanPlus op Plafond Rijksbegroting. Met deze middelen kunnen alle aanvragen voor tijdvak 3 gehonoreerd worden en kan tijdvak 4 voor alle sectoren in zorg en welzijn worden opengesteld.
Diversen - Technische mutaties - Uitgaven
Dit betreft onder meer het overhevelen van de middelen voor kwaliteitsgelden curatieve zorg (ca. 30 mln.) naar de VWS-begroting en van de middelen voor de invoering van Wet verplichte ggz (20 mln.) naar het Gemeentefonds.
Bijstelling eigen bijdrage Wlz
Er is sprake van lagere inkomsten uit de eigen bijdragen Wlz en een tegenvaller bij de inkomsten als gevolg van internationale verdragen. Daarnaast zijn op basis van voorlopige realisatiegegevens over 2018 van het Zorginstituut en de NZa de opbrengsten van de eigen bijdragen Wlz geactualiseerd.
Bijstelling eigen risico Zvw
De groei van de Zvw-uitgaven blijkt minder dan verwacht neer te slaan bij personen die het eigen risico al volmaken, en er is een hogere groei van het aantal verzekerden. Dit leidt tot meer opbrengsten van het eigen risico. Daartegenover staat dat de lagere Zvw-uitgaven leiden tot een lagere opbrengst van het eigen risico. Vanaf 2022 is dit effect dominant.
Diversen - Beleidsmatige mutaties - Niet-belastingontvangsten
Als gevolg van de AMvB Eigen betalingen Wmo 2015 en Wlz is er een verwachte derving in de opbrengsten van de eigen betalingen.
Gemeentefonds
GEMEENTEFONDS: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
30.148,0
30.042,2
29.874,9
29.700,0
29.522,8
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Jeugdhulp
70,0
110,0
10,0
‒ 190,0
0,0
Wijziging betalingsverloop alg.-uitk. 2018
33,2
0,0
0,0
0,0
0,0
Wijziging betalingsverloop dec.-uitk. 2018
276,1
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
2,7
‒ 0,5
‒ 0,5
‒ 0,5
0,0
Sociale zekerheid
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Zorg
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
382,0
109,5
9,5
‒ 190,5
0,0
Technische mutaties
Rijksbegroting
Aardgasvrije wijken
34,1
0,0
0,0
0,0
0,0
Accres jaartranche 2020
0,0
1.244,0
1.244,0
1.244,0
1.244,0
Afrekening accres 2018 incidenteel
‒ 147,7
0,0
0,0
0,0
0,0
Afrekening accres 2018 structureel
‒ 147,7
‒ 147,7
‒ 147,7
‒ 147,7
‒ 147,7
Afrekening bcf 2018
‒ 66,9
0,0
0,0
0,0
0,0
Buurtsportcoaches
73,3
0,0
0,0
0,0
0,0
Jeugdhulp
350,0
190,0
290,0
190,0
0,0
Loon- en prijsbijstelling 2019
260,8
260,7
263,5
263,1
262,8
Maatschappelijke begeleiding
32,6
0,0
0,0
0,0
0,0
Mutatie accres tranche 2019
‒ 144,0
‒ 144,0
‒ 144,0
‒ 144,0
‒ 144,0
Regiodeals, tweede tranche
37,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Regio-enveloppe eindhoven 2019
41,6
0,0
0,0
0,0
0,0
Regionale energiestrategie
34,6
0,0
0,0
0,0
0,0
Voorlopige afrekening bcf 2019
80,8
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
94,7
64,5
68,8
49,3
49,5
Sociale zekerheid
Loon- en prijsbijstelling 2019
57,2
55,3
54,3
53,4
52,5
Diversen
‒ 2,6
‒ 8,2
‒ 14,6
‒ 17,8
‒ 21,9
Zorg
Ambulantisering in de ggz
38,0
50,0
61,0
73,0
73,0
Loon- en prijsbijstelling 2019
57,0
57,0
56,9
56,9
57,0
Volumegroei beschermd wonen 2020
0,0
53,2
53,2
53,2
53,2
682,8
1.674,8
1.785,4
1.673,4
1.478,4
Extrapolatie
30.811,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
1.065,0
1.784,2
1.794,9
1.483,0
1.478,3
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
31.213,0
31.826,4
31.669,8
31.183,0
31.001,1
30.811,0
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
31.213,0
31.826,4
31.669,8
31.183,0
31.001,1
30.811,0
GEMEENTEFONDS: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
0,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Jeugdhulp
Gemeenten zijn nog niet in staat geweest om de transitie- en transformatiedoelen van de decentralisatie van de jeugdhulp binnen een termijn van vier jaar te realiseren. Daarvoor komt het kabinet de gemeenten de komende jaren tegemoet. Het extra budget bedraagt 420 mln. in 2019, 300 mln. in 2020 en 300 mln. in 2021. Deze middelen bestaan uit twee reeksen die optellen tot deze reeks.
2019
2020
2021
2022
2023
Beleidsmatige mutaties, rijksbegroting
70
110
10
‒ 190
-
Technische mutaties, rijksbegroting
350
190
290
190
-
Totaal
420
300
300
0
-
Vanuit deze middelen wordt in 2019 20 mln. beschikbaar gesteld aan de Jeugdautoriteit. In de bestuurlijke afspraken met de VNG is vastgelegd dat hiermee, tot en met 2021, een tijdelijk vangnet wordt gecreëerd om de continuïteit van essentiële jeugdhulp te garanderen. De overboeking van het gemeentefonds naar de begroting van VWS is verwerkt in de regel technische mutaties, rijksbegroting, diversen. In 2022 zullen deze financiële middelen, voor zover deze zijn teruggevloeid naar de Jeugdautoriteit, toegevoegd worden aan het gemeentefonds.
Wijziging betalingsverloop algemene uitkering 2018
Dit betreft de wijziging van het betalingsverloop voor de algemene uitkering 2018. Een beperkt deel van de algemene uitkering kon in 2018 niet meer tot betaling komen. Omdat gemeenten recht hebben op deze bedragen wordt het kasbudget 2019 met dit bedrag opgehoogd. Dat maakt het mogelijk om de uitkering in 2019 alsnog tot betaling te laten komen.
Wijziging betalingsverloop decentralisatie-uitkeringen 2018
Dit betreft de wijziging van het betalingsverloop voor de decentralisatie-uitkeringen 2018. De verdeling van enkele decentralisatie-uitkeringen werd pas laat in 2018 bekend, waardoor deze niet meer in dat jaar tot betaling zijn gekomen. Omdat gemeenten recht hebben op deze bedragen wordt het kasbudget 2019 met dit bedrag opgehoogd. Dat maakt het mogelijk om de uitkeringen in 2019 alsnog tot betaling te laten komen.
Diversen - beleidsmatige mutaties, rijksbegroting
Van het onderzoeksbudget 2018 wordt 1 mln. aan onderuitputting meegenomen naar 2019. Verder vindt er een kasschuif plaats op het onderzoeksbudget, waarmee toekomstige middelen naar 2019 worden gehaald.
Aardgasvrije wijken
Voor het programma Aardgasvrije wijken hevelt BZK middelen over naar het gemeentefonds. Met deze uitkering ontvangen de 28 deelnemende gemeenten uit de eerste tranche het resterende deel van het toegezegde budget.
Accres jaartranche 2020
De omvang van het gemeentefonds ademt mee met de Rijksbegroting. Op basis van de geactualiseerde begroting van het Rijk voor 2020 wordt de accrestranche 2020 toegevoegd aan het gemeentefonds.
Afrekening accres 2018 (incidenteel en structureel)
De omvang van het gemeentefonds ademt mee met de Rijksbegroting. Omdat het Rijk in 2018 meer heeft uitgegeven dan het jaar ervoor, ontvangen gemeenten accres. Het definitieve accres voor 2018 ligt 147,7 mln. lager ten opzichte van de raming ten tijde van de Miljoenennota 2019. Deze bijstelling van de accrestranche die betrekking heeft op 2019 en verder wordt structureel verwerkt bij Voorjaarsnota. De verwerking van de accrestranche 2018 die betrekking heeft op het boekjaar 2018 is incidenteel verwerkt bij Voorjaarsnota.
Afrekening BCF 2018
Gemeenten kunnen uitgaven aan btw terugvragen via het BTW-compensatiefonds (BCF). Wanneer er geld overblijft in het BCF, dan wordt dit aan het gemeentefonds toegevoegd. Bij Miljoenennota 2019 heeft hiervoor een voorlopige afrekening plaatsgevonden. Uiteindelijk bleek het overgebleven bedrag bij de realisatie kleiner te zijn dan verwacht, waardoor er nu een verrekening over 2018 plaatsvindt van 66,9 mln.
Buurtsportcoaches
Dit betreft de overboeking vanuit de ministeries van VWS (60,8 mln.) en OCW (12,5 mln.) voor de decentralisatie-uitkering buurtsportcoaches 2019. Aan deze decentralisatie-uitkering zijn voorwaarden verbonden die volgens de Algemene Rekenkamer niet zijn toegestaan. Omdat gemeenten deze middelen ten tijde van de Voorjaarsnota verwachtten, is besloten om ze in 2019 wel als decentralisatie-uitkering met voorwaarden uit te keren. De implicaties voor de vormgeving van deze bijdrage in volgende jaren worden momenteel bezien.
Loon- en prijsbijstelling 2019
De loon- en prijsbijstelling tranche 2019 is toegevoegd.
Maatschappelijke begeleiding
De middelen voor de jaarlijkse bijdrage aan het programma Maatschappelijke begeleiding worden vanuit SZW overgeboekt.
Mutatie accres tranche 2019
Op basis van de geactualiseerde begroting van het Rijk voor 2019 ligt de accrestranche 2019 voor het gemeentefonds 144,0 mln. lager dan de raming ten tijde van de Miljoenennota 2019.
Regiodeals, tweede tranche
Vanuit LNV worden de middelen voor de tweede tranche van de regiodeals toegevoegd. Het betreft de middelen voor de deals Midden- en West Brabant, Den Haag Zuid West, het Groene Hart, Noord Nederland, de Achterhoek, Zuid- en Oost-Drenthe, Parkstad Limburg, Fryslan/Holwerd aan Zee en Twente.
Regio-enveloppe Eindhoven
De middelen voor de tranche 2019 vanuit de regio-enveloppen uit het Regeerakkoord worden vanuit LNV overgeboekt. Deze bijdrage is bestemd voor Brainport Eindhoven. Aan deze decentralisatie-uitkering zijn voorwaarden verbonden die volgens de Algemene Rekenkamer niet zijn toegestaan. Omdat de regio Eindhoven deze middelen ten tijde van de Voorjaarsnota verwachtte, is besloten om ze in 2019 nog als decentralisatie-uitkering met voorwaarden uit te keren. De implicaties voor de vormgeving van deze bijdrage in volgende jaren worden momenteel bezien.
Regionale energiestrategie
Het Rijk stelt voor een periode van drie jaar middelen beschikbaar voor de ondersteuning van de vorming van regionale energiestrategieën in de dertig daarvoor gevormde regio’s.
Voorlopige afrekening BCF
Gemeenten kunnen uitgaven aan btw terugvragen via het BTW-compensatiefonds (BCF). Wanneer er ruimte overblijft onder het plafond van het BCF wordt dit aan het gemeentefonds toegevoegd. Een tekort wordt aan het gemeentefonds onttrokken. Bij de Miljoenennota vindt een voorlopige afrekening plaats tussen BCF en het gemeentefonds voor het lopende uitvoeringsjaar.
Diversen - technische mutaties, rijksbegroting
Er worden diverse bedragen overgemaakt aan het gemeentefonds om gemeenten te compenseren voor kosten aan uiteenlopende onderwerpen, met name decentralisatie-uitkeringen. Het betreft vanuit JenV onder meer bijdragen voor de overgang van de jeugdhulp aan kinderen in een AZC naar gemeenten (2,1 mln.), het Faciliteitenbesluit (0,9 mln.) en de Landelijke voorziening vreemdelingen (12 mln.). JenV en VWS dragen gezamenlijk bij voor het programma Eergerelateerd geweld (2,5 mln). Vanuit OCW wordt bijgedragen aan de Kerkenvisies (3,5 mln.) en Lerarentekort G4 (4 mln.). IenW draagt onder andere bij aan de waterschapsverkiezingen 2019 (12 mln.) en zoetwatermaatregelen (5,2 mln.). Vanuit SZW wordt bijgedragen aan de Herstructurering Wsw Oost-Groningen (3,2 mln.), verhoging taalniveau statushouders (20 mln.), Perspectief op werk (9 mln.) en wordt voor onderzoekskosten voor het Besluit bijstandverlening zelfstandigen een specifieke uitkering omgezet in een fondsuitkering (9,6 mln.). Vanuit VWS wordt onder meer bijgedragen voor ambulantisering in de ggz (15 mln., zie tevens technische mutaties, zorg), Geweld hoort nergens thuis pilots en projectleiders (3,6 mln.), koplopergemeenten cliëntondersteuning (8 mln.), sportakkoorden (3,7 mln.), kansrijke start (2,9 mln.), pilots logeerzorg (0.9 mln.), slachtoffers mensenhandel /vrouwenopvang (1 mln.), de Vuelta 2020 (1 mln.), invoeren van de Wvggz (20 mln. vanaf 2020) en verhoging van de leeftijdsgrenzen van gezinshuizen (2,2 mln.). Ook worden vanuit VWS middelen overgeheveld naar de algemene uitkering (12 mln.) voor Ambulantisering in de ggz (zie nadere toelichting hieronder). Ook worden er enkele bedragen van het gemeentefonds afgeboekt. Het gaat om een bijdrage in de kosten van DigiD en MijnOverheid (3,4 mln.) en van GDI-voorzieningen (1,9 mln.). Ten behoeve van VWS betreft het de uitvoeringskosten SVB (-26,2 mln.), mobiliteitshulpmiddelen (-6,5 mln.) en roerende voorzieningen Wlz (-1,0 mln.). Daarnaast wordt door middel van een kasschuif van 2019 naar 2018 door SZW in 2019 8 mln. minder bijgedragen aan de voorkoming van schulden en bestrijding van armoede in gemeenten.
Diversen - technische mutaties, sociale zekerheid
De maatregel loondispensatie uit het Regeerakkoord wordt teruggedraaid. Het resterende deel van het budget voor 20.000 extra banen beschut werk wordt teruggeboekt naar SZW.
Ambulantisering in de ggz
Middels het Hoofdlijnenakkoord ggz en Zorg op de Juiste Plaats wordt binnen het ggz-domein ingezet op ambulantisering van de zorg. Dit leidt tot meer zorg in het gemeentelijk domein. Daartoe worden er middelen toegevoegd aan het gemeentefonds. Een deel van de middelen (12 mln.) wordt overgeheveld naar de algemene uitkering (zie diversen - technische mutaties, rijksbegroting), de resterende middelen (38 mln.) worden toegevoegd aan de integratie-uitkering Wmo.
Volumegroei beschermd wonen 2020
De compensatie voor volumegroei beschermd wonen, tranche 2020, wordt toegevoegd aan het gemeentefonds.
Provinciefonds
PROVINCIEFONDS: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
2.407,7
2.372,0
2.270,9
2.250,7
2.240,7
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Technische mutaties
Rijksbegroting
Accres jaartranche 2020
0,0
114,6
114,6
114,6
114,6
Afrekening accres 2018 incidenteel
‒ 22,7
0,0
0,0
0,0
0,0
Afrekening accres 2018 structureel
‒ 22,7
‒ 22,7
‒ 22,7
‒ 22,7
‒ 22,7
Programma impuls omgevingsveiligheid
0,0
11,4
0,0
0,0
0,0
Regiodeals, tweede tranche
67,2
0,0
0,0
0,0
0,0
Voorlopige afrekening bcf 2019
11,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Zoetwatermaatregelen
2,7
13,3
13,1
0,0
0,0
Diversen
19,3
‒ 8,2
‒ 9,3
‒ 9,4
‒ 9,4
54,8
108,4
95,7
82,5
82,5
Extrapolatie
2.313,2
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
55,0
108,4
95,7
82,5
82,5
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
2.462,6
2.480,4
2.366,6
2.333,2
2.323,2
2.313,2
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
2.462,6
2.480,4
2.366,6
2.333,2
2.323,2
2.313,2
PROVINCIEFONDS: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
0,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Accres jaartranche 2020
De omvang van het provinciefonds ademt mee met de Rijksbegroting. Op basis van de geactualiseerde begroting van het Rijk voor 2020 wordt de accrestranche 2020 toegevoegd aan het provinciefonds.
Afrekening accres 2018 (incidenteel en structureel)
De omvang van het provinciefonds ademt mee met de Rijksbegroting. Omdat het Rijk in 2018 meer heeft uitgegeven dan het jaar ervoor, ontvangen provincies accres. Het definitieve accres voor 2018 ligt 22,7 mln. lager ten opzichte van de raming ten tijde van de Miljoenennota 2019. Deze bijstelling van de accrestranche die betrekking heeft op 2019 en verder wordt structureel verwerkt bij Voorjaarsnota. De verwerking van de accrestranche 2018 die betrekking heeft op het boekjaar 2018 is incidenteel verwerkt bij Voorjaarsnota.
Programma Impuls omgevingsveiligheid
Anticiperend op de Omgevingswet draagt IenW, in het kader van het verlengd programma Impuls Omgevingsveiligheid (IOV), bij aan het pronvinciefonds voor activiteiten op het gebied van externe veiligheid.
Regiodeals, tweede tranche
Dit betreft een verzamelboeking vanuit LNV voor de tweede tranche van de regiodeals. De verzamelboeking is bestemd voor bijdragen aan zeven verschillende provincies.
Voorlopige afrekening BCF
Provincies kunnen uitgaven aan btw terugvragen via het BTW-compensatiefonds (BCF). Wanneer er ruimte overblijft onder het plafond van het BCF wordt dit aan het provinciefonds toegevoegd. Een tekort wordt aan het provinciefonds onttrokken. Bij de Miljoenennota vindt een voorlopige afrekening plaats tussen BCF en het provinciefonds voor het lopende uitvoeringsjaar.
Zoetwatermaatregelen
Voor de verbetering van de voorziening van zoetwater draagt IenW bij aan het provinciefonds.
Diversen - technische mutaties, rijksbegroting
Er worden diverse bedragen overgemaakt aan het provinciefonds om provincies te compenseren voor kosten aan uiteenlopende onderwerpen. Vanuit OCW betreft het onder meer Erfgoedprogramma Groningen (4 mln.) en Schokland werelderfgoed (5 mln.). Het betreft de uitvoering van het Amendement Hoogland (3,2 mln.), Beter benutten (8,8 mln.), gebiedsontwikkeling Ooijen Wanssum (0,5 mln.), Perronfasering Arnhem (1,8 mln.) en de Versterking van de Friese IJsselmeerkust (0,6 mln.) van IenW. Vanuit EZK betreft het onder andere de MKB-innovatiestimulering topsectoren (6,3 mln.). Vanuit LNV betreft het onder meer de Gebiedsaanpak veenweiden (6 mln.) en jong leren eten (0,5 mln.). Verder betreft het enkele kleine overboekingen vanuit BZK. Ook worden er enkele bedragen van het provinciefonds afgeboekt. Het gaat onder meer om een bijdrage in de kosten van GDI-voorzieningen (0,4 mln.).
Verder kunnen provincies uitgaven aan btw terugvragen via het BTW-compensatiefonds (BCF). Wanneer er geld overblijft in het BCF, dan wordt dit aan het provinciefonds toegevoegd. Bij Miljoenennota 2019 heeft hiervoor een voorlopige afrekening plaatsgevonden. Uiteindelijk bleek het overgebleven bedrag bij de realisatie kleiner te zijn dan verwacht, waardoor er nu een verrekening over het jaar 2018 plaatsvindt van 10 mln.
Daarnaast vindt er een mutatie plaats van de accrestranche 2019 voor het provinciefonds. Op basis van de geactualiseerde begroting van het Rijk voor 2019 ligt deze 9,4 mln. lager dan de raming ten tijde van de Miljoenennota 2019.
Ten slotte betreft het vanuit LNV de tranche 2019 voor de regio-enveloppe Zeeland (9,2 mln.). Aan deze decentralisatie-uitkering zijn voorwaarden verbonden die volgens de Algemene Rekenkamer niet zijn toegestaan. Omdat Zeeland deze middelen ten tijde van de Voorjaarsnota verwachtte, is besloten om ze in 2019 nog als decentralisatie-uitkering met voorwaarden uit te keren. De implicaties voor de vormgeving van deze bijdrage in volgende jaren worden momenteel bezien.
Infrastructuurfonds
INFRASTRUCTUURFONDS: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
7.368,0
7.177,8
7.155,7
6.687,7
6.805,5
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Actualisatie programma
2,1
‒ 49,2
‒ 13,4
‒ 46,1
27,6
Saldo 2018
351,5
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
‒ 0,1
‒ 4,1
‒ 14,9
‒ 14,5
10,8
353,5
‒ 53,3
‒ 28,3
‒ 60,6
38,4
Technische mutaties
Rijksbegroting
Actualisatie investeringsritme
‒ 1.544,3
‒ 359,3
‒ 18,7
310,2
214,7
Actualisatie ontvangsten 2019
‒ 38,1
‒ 8,4
0,0
6,9
6,9
Afrekening t3 2018 prorail
46,7
0,0
0,0
0,0
0,0
Inpassing dbfm a16 rotterdam
‒ 95,2
‒ 92,8
‒ 137,5
‒ 289,9
46,1
Inpassing dbfm a24 blankenburgverbinding
‒ 181,9
‒ 220,2
‒ 117,0
2,7
132,6
Kasschuif klimaatakkoord 2020-2030
0,0
‒ 24,0
3,0
‒ 9,0
‒ 80,0
Kornwerderzand
40,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Prijsbijstelling 2019
126,2
112,4
99,1
109,1
104,0
Diversen
‒ 65,3
13,8
16,9
‒ 14,3
‒ 3,7
‒ 1.711,9
‒ 578,5
‒ 154,2
115,7
420,6
Stand miljoenennota
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
7.234,9
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 1.358,6
‒ 631,9
‒ 182,5
55,2
458,8
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
6.009,4
6.546,0
6.973,1
6.742,9
7.264,3
7.234,9
Totaal Internationale samenwerking
Stand Miljoenennota 2020
6.009,4
6.546,0
6.973,1
6.742,9
7.264,3
7.234,9
INFRASTRUCTUURFONDS: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
7.368,0
7.177,8
7.155,7
6.687,7
6.805,5
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Actualisatie programma
2,1
‒ 49,2
‒ 13,4
‒ 46,1
27,6
Saldo 2018
155,9
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
‒ 0,1
‒ 4,1
‒ 14,9
‒ 14,5
10,8
157,9
‒ 53,3
‒ 28,3
‒ 60,6
38,4
Technische mutaties
Rijksbegroting
Actualisatie investeringsritme
‒ 1.544,3
‒ 359,3
‒ 18,7
310,2
214,7
Actualisatie ontvangsten 2019
‒ 38,1
‒ 8,4
0,0
6,9
6,9
Afrekening t3 2018 prorail
46,7
0,0
0,0
0,0
0,0
Inpassing dbfm a16 rotterdam
‒ 95,2
‒ 92,8
‒ 137,5
‒ 289,9
46,1
Inpassing dbfm a24 blankenburgverbinding
‒ 181,9
‒ 220,2
‒ 117,0
2,7
132,6
Kasschuif klimaatakkoord 2020-2030
0,0
‒ 24,0
3,0
‒ 9,0
‒ 80,0
Kornwerderzand
40,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Prijsbijstelling 2019
126,2
112,4
99,1
109,1
104,0
Diversen
‒ 65,3
13,8
16,9
‒ 14,3
‒ 3,7
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Saldo 2018
195,5
0,0
0,0
0,0
0,0
‒ 1.516,4
‒ 578,5
‒ 154,2
115,7
420,6
Stand miljoenennota
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
7.234,9
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 1.358,6
‒ 631,9
‒ 182,5
55,2
458,8
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
6.009,4
6.546,0
6.973,1
6.742,9
7.264,3
7.234,9
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
6.009,4
6.546,0
6.973,1
6.742,9
7.264,3
7.234,9
Actualisatie programma - uitgaven en niet-belastingontvangsten
Dit betreft het deel van de actualisatie waarbij de prognoses voor de ontvangsten en de prognose hoofdvaarwegennet worden bijgesteld middels desalderingen.
Saldo 2018 - uitgaven en niet-belastingontvangsten
Het voordelig saldo over 2018 is in 2019 toegevoegd aan de begroting van het Infrastructuurfonds. Het saldo 2018 bedraagt 351,5 mln. op de uitgaven en 155,9 mln. op de ontvangsten, waardoor het netto saldo (uitgaven minus ontvangsten) uitkomt op 195,5 mln.
Diversen - beleidsmatige mutaties, uitgaven en niet-belastingontvangsten
Deze post betreft een kasschuif voor het project Zuidasdok door een geactualiseerde uitgavenraming als gevolg van vertraging in de herijkingsfase van het project.
Actualisatie investeringsritme - uitgaven en niet-belastingontvangsten
Zowel middelen uit de investeringsimpuls voor bereikbaarheid als reguliere bestedingsmiddelen worden uit de jaren 2019 t/m 2021 geschoven naar latere jaren. Met een analyse van totale projectportefeuille en de mogelijkheden om programmering, raming en realisatie van projecten te optimaliseren, is het risico op onderuitputting opnieuw in kaart gebracht. Deze analyse leidt tot een kasschuif waarmee middelen in een op dit moment zo realistisch mogelijk kasritme worden gezet.
Actualisatie ontvangsten 2019 - uitgaven en niet-belastingontvangsten
Dit betreft een kasschuif naar aanleiding van de actualisatie van de ontvangsten uit de concessievergoeding Hogesnelheidslijn (HSL) en de concessievergoeding Hoofrailnet (HRN).
Afrekening t3 2018 ProRail - uitgaven en niet-belastingontvangsten
Per tertaal verstrekt IenW een voorschot aan subsidie aan ProRail op basis van de door ProRail ingeschatte uit te voeren werkzaamheden in dat tertaal. Vervolgens wordt op basis van de werkelijke uitgaven het voorschot van het tertaal ervoor afgerekend. In t3 was het voorschot hoger dan de afrekening. Dit verschil wordt als ontvangst geboekt.
Inpassing DBFM A16 Rotterdam en A24 Blankenburgverbinding - uitgaven en niet-belastingontvangsten
De projectbudgetten voor de DBFM-projecten A16 Rotterdam en A24 Blankenburgverbinding worden omgezet in begrotingsreeksen voor betaling van de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding.
Kasschuif klimaatakkoord 2020-2030
Om de kasmiddelen voor de mobiliteitsmaatregelen uit het Klimaatakkoord in de juiste jaren te zetten is een kasschuif in het Infrastructuurfonds toegepast in de jaren 2020 tot en met 2030.
Kornwerderzand - uitgaven en niet-belastingontvangsten
Ten behoeve van de verbreding van de sluis en bruggen bij Kornwerderzand wordt een bijdrage van 40 mln. beschikbaar gesteld in 2019.
Prijsbijstelling 2019 - uitgaven en niet-belastingontvangsten
De prijsbijstelling tranche 2019 voor het Infrastructuurfonds wordt vanuit de IenW-begroting toegevoegd.
Diversen - technische mutaties, uitgaven en niet-belastingontvangsten
Dit is een saldo van verschillende technische mutaties, waaronder een overboeking aan het Provinciefonds ten behoeve van de projecten uit het Bestedingsplan Smart Mobility 2017-2020 (7,6 mln. in 2019), hogere ontvangsten van derden ten behoeve van het hoofdwegennet 2019-2024 (18,3 mln. in 2019) en een overboeking naar het IenW-beleidsartikel ten behoeve van de betaling aan de Metropoolregio Rotterdam Den Haag van (het restant van) de Rijksbijdrage aan het Kwaliteitsprogramma Blankenburgverbinding (20,2 mln. in 2019).
Diergezondheidsfonds
DIERGEZONDHEIDSFONDS: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
34,6
34,6
34,6
34,6
34,6
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Correctie standen dgf om plafonds op nul te laten sluiten
‒ 5,2
2,8
0,0
0,0
0,0
Diversen
0,0
‒ 1,0
‒ 1,0
‒ 1,0
‒ 1,0
‒ 5,2
1,8
‒ 1,0
‒ 1,0
‒ 1,0
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
7,8
0,0
0,0
0,0
0,0
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Toevoeging eindsaldo dgf 2018 aan 2019
23,1
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
30,9
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
33,6
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
25,7
1,8
‒ 1,0
‒ 1,0
‒ 1,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
60,3
36,4
33,6
33,6
33,6
33,6
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
60,3
36,4
33,6
33,6
33,6
33,6
DIERGEZONDHEIDSFONDS: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
34,6
34,6
34,6
34,6
34,6
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Aansluiting standen aan begroting dgf 2020
‒ 28,3
1,8
‒ 1,0
‒ 1,0
‒ 1,0
Correctie standen dgf
23,1
0,0
0,0
0,0
0,0
‒ 5,2
1,8
‒ 1,0
‒ 1,0
‒ 1,0
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
7,8
0,0
0,0
0,0
0,0
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Aansluiting standen aan begroting dgf 2020
23,1
0,0
0,0
0,0
0,0
Correctie standen dgf
‒ 23,1
0,0
0,0
0,0
0,0
Toevoeging eindsaldo dgf 2018 aan 2019
23,1
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
30,9
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
33,6
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
25,7
1,8
‒ 1,0
‒ 1,0
‒ 1,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
60,3
36,4
33,6
33,6
33,6
33,6
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
60,3
36,4
33,6
33,6
33,6
33,6
UITGAVEN
Beleidsmatige mutaties
Correctie standen dgf om plafonds op nul te laten sluiten
Deze mutatie betreft een ‘technische regel’ om te zorgen dat de uitgaven op de ontvangsten aansluiten, conform de reguliere systematiek van een begrotingsfonds.
Technische mutaties
Diversen
Deze post betreft een bijdrage vanuit de sector voor een crisisreserve. In het convenant met de sector voor de periode 2015-2019 zijn afspraken gemaakt over de opbouw van een crisisreserve via door de sector betaalde heffingen ten behoeve van uitbraken van dierziekten. Deze reserve vormt een aanvulling op het fondssaldo. Het diergezondheidsfonds-saldo (DGF) bestaat uit middelen die in beginsel eveneens beschikbaar zijn in geval er sprake is van een dierziektecrisis. Met de opbouw van de crisisreserve is in 2019 begonnen. Indien er in 2019 geen aanspraak wordt gedaan op de crisisreserve zullen de in 2019 gereserveerde middelen bij eerste suppletoire begroting 2020 naar 2020 worden overgeheveld.
Toevoeging eindsaldo dgf 2018 aan 2019
De mutatie van 23,1 mln. betreft de toevoeging van het eindsaldo van 2018 aan het beginsaldo van 2019. Dit is conform de reguliere systematiek van het DGF.
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
Beleidsmatige mutaties
Aansluiting standen aan begroting dgf 2020
De ontvangsten zijn voor deze jaren conform de systematiek gelijkgesteld aan de uitgaven. Omdat het DGF een begrotingsfonds is, dienen de ontvangsten gelijk te zijn aan de uitgaven.
Technische mutaties
Toevoeging eindsaldo dgf 2018 aan 2019
De mutatie van 23,1 mln. betreft de toevoeging van het eindsaldo van 2018 aan het beginsaldo van 2019. Dit is conform de reguliere systematiek van het DGF.
Diversen
Deze post betreft een bijdrage vanuit de sector voor een crisisreserve. In het convenant met de sector voor de periode 2015-2019 zijn afspraken gemaakt over de opbouw van een crisisreserve via door de sector betaalde heffingen ten behoeve van uitbraken van dierziekten. Deze reserve vormt een aanvulling op het fondssaldo. Het DGF-saldo bestaat uit middelen die in beginsel eveneens beschikbaar zijn in geval er sprake is van een dierziektecrisis. Met de opbouw van de crisisreserve is in 2019 begonnen. Indien er in 2019 geen aanspraak wordt gedaan op de crisisreserve zullen de in 2019 gereserveerde middelen bij eerste suppletoire begroting 2020 naar 2020 worden overgeheveld.
Aansluiting standen aan begroting dgf 2020
De ontvangsten zijn voor deze jaren conform de systematiek gelijkgesteld aan de uitgaven. Omdat het DGF een begrotingsfonds is, dienen de ontvangsten gelijk te zijn aan de uitgaven.
Correctie standen dgf
De mutatie voor het fondssaldo was per abuis op het verkeerde kader geboekt, middels deze correctie wordt het saldo op het juiste kader geboekt.
Accres Gemeentefonds
ACCRES GEMEENTEFONDS: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
302,6
1.434,9
2.373,1
3.496,1
4.721,1
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Accres tranche 2018
‒ 295,3
‒ 147,7
‒ 147,7
‒ 147,7
‒ 147,7
Accres tranche 2019
‒ 89,1
‒ 89,1
‒ 89,1
‒ 89,1
‒ 89,1
Accres tranche 2020
0,0
382,7
382,7
382,7
382,7
Accres tranche 2021
0,0
0,0
134,4
134,4
134,4
Bijstelling bcf
‒ 285,5
‒ 184,9
‒ 170,4
‒ 174,4
‒ 174,0
Diversen
0,0
0,0
0,0
‒ 9,5
2,6
‒ 669,9
‒ 39,0
109,9
96,4
108,9
Technische mutaties
Rijksbegroting
Accres gemeentefonds
439,4
‒ 952,3
‒ 952,3
‒ 952,3
‒ 952,3
Accres tranche 2019
‒ 54,9
‒ 54,9
‒ 54,9
‒ 54,9
‒ 54,9
Accres tranche 2020
0,0
‒ 149,3
‒ 149,3
‒ 149,3
‒ 149,3
Accres tranche 2021
0,0
0,0
‒ 68,7
‒ 68,7
‒ 68,7
Accres tranche 2022
0,0
0,0
0,0
‒ 137,8
‒ 137,8
Accres tranche 2023
0,0
0,0
0,0
0,0
‒ 109,2
Afrekening bcf
‒ 354,2
0,0
0,0
0,0
0,0
Bijstelling bcf
337,0
‒ 23,0
‒ 32,2
‒ 48,6
‒ 62,6
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
367,3
‒ 1.179,5
‒ 1.257,4
‒ 1.411,6
‒ 1.534,8
Extrapolatie
4.424,3
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 302,6
‒ 1.218,5
‒ 1.147,6
‒ 1.315,3
‒ 1.425,9
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
0,0
216,4
1.225,6
2.180,8
3.295,2
4.424,3
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
0,0
216,4
1.225,6
2.180,8
3.295,2
4.424,3
ACCRES GEMEENTEFONDS: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
0,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Tranche 2018-2024
Het accres kent jaarlijks twee bijstellingsmomenten, Voorjaarsnota en Miljoenennota, en één vaststellingsmoment, bij het Financieel Jaarverslag Rijk. Op basis van dit vastgestelde accrespercentage heeft de afrekening dit voorjaar plaats gevonden. De accressen voor de jaren 2019 e.v. zijn aangepast aan de uitkomsten van de normeringssystematiek. De geraamde accressen voor 2019 en 2020 zijn overgeboekt naar het gemeentefonds.
Btw compensatiefonds (BCF)
Het plafond van het BCF is per 2015 gekoppeld aan de accrespercentages zoals deze volgen uit de normeringssystematiek voor het gemeentefonds. Het plafond wordt aangepast voor taakmutaties (zoals decentralisaties) die gepaard gaan met onttrekkingen of toevoegingen aan het BCF. Als het plafond overschreden wordt, komt het verschil ten laste van het gemeentefonds en het provinciefonds. Bij een realisatie lager dan het plafond, komt het verschil ten gunste van het gemeentefonds en het provinciefonds. De toevoeging of onttrekking wordt over het gemeentefonds en het provinciefonds verdeeld conform de aandelen gezamenlijke gemeenten en provincies in het BCF in het gerealiseerde jaar.
Accres Provinciefonds
ACCRES PROVINCIEFONDS: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
41,8
153,4
244,7
350,8
466,3
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Accres tranche 2018
‒ 45,3
‒ 22,7
‒ 22,7
‒ 22,7
‒ 22,7
Accres tranche 2020
0,0
31,6
31,6
31,6
31,6
Bijstelling bcf
‒ 33,4
‒ 27,8
‒ 26,5
‒ 27,8
‒ 28,6
Diversen
‒ 1,8
‒ 1,8
9,0
5,5
5,3
‒ 80,5
‒ 20,7
‒ 8,6
‒ 13,4
‒ 14,4
Technische mutaties
Rijksbegroting
Accres gemeentefonds
30,4
‒ 84,2
‒ 84,2
‒ 84,2
‒ 84,2
Diversen
8,3
‒ 20,2
‒ 27,4
‒ 40,6
‒ 52,1
38,7
‒ 104,4
‒ 111,6
‒ 124,8
‒ 136,3
Extrapolatie
420,1
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 41,8
‒ 125,1
‒ 120,2
‒ 138,2
‒ 150,7
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
0,0
28,2
124,5
212,6
315,6
420,1
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
0,0
28,2
124,5
212,6
315,6
420,1
ACCRES PROVINCIEFONDS: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
0,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Tranche 2018-2024
Het accres kent jaarlijks twee bijstellingsmomenten, Voorjaarsnota en Miljoenennota, en één vaststellingsmoment, bij het Financieel Jaarverslag Rijk. Op basis van dit vastgestelde accrespercentage heeft de afrekening dit voorjaar plaats gevonden. De accressen voor de jaren 2019 e.v. zijn aangepast aan de uitkomsten van de normeringssystematiek. De geraamde accressen voor 2019 en 2020 zijn overgeboekt naar het provinciefonds.
Btw compensatiefonds (BCF)
Het plafond van het BCF is per 2015 gekoppeld aan de accrespercentages zoals deze volgen uit de normeringssystematiek voor het gemeentefonds. Het plafond wordt aangepast voor taakmutaties (zoals decentralisaties) die gepaard gaan met onttrekkingen of toevoegingen aan het BCF. Als het plafond overschreden wordt, komt het verschil ten laste van het gemeentefonds en het provinciefonds. Bij een realisatie lager dan het plafond, komt het verschil ten gunste van het gemeentefonds en het provinciefonds. De toevoeging of onttrekking wordt over het gemeentefonds en het provinciefonds verdeeld conform de aandelen gezamenlijke gemeenten en provincies in het BCF in het gerealiseerde jaar.
BES-fonds
BES-FONDS: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
38,3
33,5
33,3
33,4
33,4
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
4,5
8,4
1,0
1,0
1,0
4,5
8,4
1,0
1,0
1,0
Extrapolatie
34,3
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
4,5
8,4
1,0
1,0
1,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
42,8
41,9
34,2
34,3
34,3
34,3
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
42,8
41,9
34,2
34,3
34,3
34,3
BES-FONDS: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
0,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen (technische mutaties, uitgaven)
Sinds 2018 ontvangt het BES-fonds compensatie voor loon en prijs. De loon- en prijsbijstelling is in 2018 via de begroting van Koninkrijksrelaties aan het BES-fonds toegevoegd. Vanaf dit jaar wordt de LPO direct aan het BES-fonds uitgekeerd. Daarnaast is de compensatie voor wisselkoerseffecten in 2019 geactualiseerd en voor 2020 is het wisselkoerseffect toegevoegd.
Deltafonds
DELTAFONDS: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
1.042,9
1.118,1
1.104,9
1.263,5
1.271,8
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Kasschuiven experimenteren cf art iii deltawet
‒ 2,5
‒ 0,4
0,0
‒ 0,1
‒ 23,6
Kasschuiven investeren in waterkwaliteit
‒ 33,9
‒ 1,8
27,0
‒ 21,2
‒ 13,1
Kasschuiven investeren in waterveiligheid
66,3
‒ 3,6
‒ 30,8
29,7
35,8
Saldo 2018
24,5
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
5,2
‒ 8,3
2,0
1,6
0,2
59,6
‒ 14,1
‒ 1,8
10,0
‒ 0,7
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
14,3
1,0
11,0
18,4
27,0
14,3
1,0
11,0
18,4
27,0
Stand miljoenennota
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
1.277,7
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
73,8
‒ 13,1
9,1
28,4
26,4
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
1.116,7
1.105,0
1.114,0
1.291,9
1.298,2
1.277,7
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
1.116,7
1.105,0
1.114,0
1.291,9
1.298,2
1.277,7
DELTAFONDS: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
1.042,9
1.118,1
1.104,9
1.263,5
1.271,8
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Kasschuiven investeren in waterveiligheid
36,5
‒ 15,6
‒ 1,9
10,0
‒ 0,6
Diversen
‒ 6,9
1,5
0,0
0,0
0,0
29,6
‒ 14,1
‒ 1,9
10,0
‒ 0,6
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
14,3
1,0
11,0
18,4
27,0
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Diversen
29,9
0,0
0,0
0,0
0,0
44,2
1,0
11,0
18,4
27,0
Stand miljoenennota
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
1.277,7
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
73,8
‒ 13,1
9,1
28,4
26,4
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
1.116,7
1.105,0
1.114,0
1.291,9
1.298,2
1.277,7
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
1.116,7
1.105,0
1.114,0
1.291,9
1.298,2
1.277,7
Kasschuiven experimenteren cf art iii deltawet
Om binnen het Deltafonds tot een sluitende programmering te komen, zijn budgettair neutrale kasschuiven over de diverse jaren via het aanlegprogramma toegepast. De kasschuif binnen experimenteren conform artikel III Deltawet betreft het project Afsluitdijk waar de kasreeks in overeenstemming wordt gebracht met de actuele planning.
Kasschuiven investeren in waterkwaliteit, uitgaven en niet-belastingontvangsten
Om binnen het Deltafonds tot een sluitende programmering te komen, zijn budgettair neutrale kasschuiven over de diverse jaren via het aanlegprogramma toegepast. Door middel van een kasschuif via artikel 01.02 worden de bedragen in de juiste jaren geplaatst.
Kasschuiven Investeren in waterveiligheid
Om binnen het Deltafonds tot een sluitende programmering te komen, zijn budgettair neutrale kasschuiven over de diverse jaren via het aanlegprogramma toegepast. De omvangrijkste kasschuiven doen zich voor bij het Hoogwaterbeschermingsprogramma.
Saldo 2018
Het voordelig saldo over 2018 is bij Voorjaarsnota 2019 toegevoegd aan de begroting van het Deltafonds. Het saldo 2018 bedraagt 24,5 mln. op de uitgaven en ‒ 5,5 mln. op de ontvangsten, waardoor het netto saldo (uitgaven minus ontvangsten) uitkomt op 29,9 mln.
Diversen - beleidsmatige mutaties, uitgaven en niet-belastingontvangsten
Deze post bevat kasschuiven voor beheer, onderhoud en vervangen van het hoofdwatersysteem (0,9 mln. in 2019) en kasschuiven voor investeren in zoetwatervoorzieningen (4,3 mln. in 2019), waarvan de omvangrijkste kasschuif betrekking heeft op het project ecologische maatregelen Markermeer.
Diversen - technische mutaties, uitgaven en niet-belastinginkomsten
Dit is een saldo van verschillende technische mutaties, waaronder het uitkeren van de prijsbijstelling 2019 (23,9 mln. in 2019), een overboeking naar Rijkswaterstaat voor de uitvoering van het programma Duurzaam voor Elkaar (6,7 mln. in 2019 tot en met 2021) en enkele desalderingen wegens een overboeking aan het Gemeentefonds en Provinciefonds in het kader van Zoetwatervoorziening.
Prijsbijstelling
PRIJSBIJSTELLING. : UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
624,2
1.232,5
1.788,6
2.361,7
2.937,2
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Sociale zekerheid
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Zorg
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Technische mutaties
Rijksbegroting
Grondslagmutatie
20,2
33,9
38,2
32,6
56,7
Prijsontwikkeling
‒ 13,1
‒ 58,8
‒ 66,7
‒ 116,2
‒ 125,2
Uitkeren prijsbijstelling
‒ 553,4
‒ 546,9
‒ 541,9
‒ 533,0
‒ 532,4
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Sociale zekerheid
Diversen
‒ 7,7
‒ 10,4
‒ 12,0
‒ 14,4
‒ 16,3
Zorg
Diversen
‒ 2,1
‒ 1,5
‒ 1,0
‒ 0,3
‒ 0,3
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Uitkeren prijsbijstelling
‒ 72,9
‒ 73,2
‒ 74,1
‒ 74,6
‒ 74,9
Diversen
4,7
11,7
‒ 1,1
‒ 9,6
‒ 18,9
‒ 624,3
‒ 645,2
‒ 658,6
‒ 715,5
‒ 711,3
Extrapolatie
2.774,4
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 624,2
‒ 645,3
‒ 658,6
‒ 715,6
‒ 711,3
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
0,0
587,2
1.130,0
1.646,1
2.225,9
2.774,4
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
0,0
587,2
1.130,0
1.646,1
2.225,9
2.774,4
PRIJSBIJSTELLING: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
0,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Grondslagmutatie
Elk jaar worden bij voorjaarsnota de grondslagen geactualiseerd naar standen Miljoenennota. De prijsbijstelling is dit jaar omhoog bijgesteld als gevolg van de verwerking van de grondslagen uit de Miljoenennota 2019. Vanwege de kleine omvang van de grondslagmutaties valt deze bij de plafonds Sociale Zekerheid en Zorg onder de post Diversen. Dit geldt ook voor het gedeelte dat niet relevant is voor het uitgavenplafond.
Prijsontwikkeling
De prijsbijstelling wordt berekend door de grondslag (de prijsgevoelige gedeelten van de departementale begrotingen) te vermenigvuldigen met de betreffende prijsontwikkeling. De prijsontwikkeling wordt geactualiseerd op basis van de ramingen van het CPB. Vanwege de kleine omvang van de mutaties valt deze bij de plafonds Sociale Zekerheid en Zorg onder de post Diversen.
Uitkeren prijsbijstelling
De prijsbijstelling tranche 2019 is uitgekeerd aan de departementen. Ook hier valt deze vanwege de kleine omvang van de mutaties bij de plafonds Sociale Zekerheid en Zorg onder de post Diversen.
Arbeidsvoorwaarden
ARBEIDSVOORWAARDEN: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
2.005,4
3.906,7
5.662,0
7.423,1
9.177,4
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Sociale zekerheid
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Zorg
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Technische mutaties
Rijksbegroting
Loon- en prijsontwikkeling
‒ 198,9
‒ 371,8
‒ 373,0
‒ 670,3
‒ 731,7
Loonbijstelling tranche 2019
‒ 1.711,7
‒ 1.702,7
‒ 1.686,0
‒ 1.666,4
‒ 1.669,4
Diversen
3,4
4,0
10,7
‒ 2,8
‒ 16,5
Sociale zekerheid
Loon- en prijsontwikkeling
‒ 8,6
‒ 27,7
‒ 31,1
‒ 43,9
‒ 45,5
Loonbijstelling tranche 2019
‒ 69,5
‒ 69,0
‒ 67,5
‒ 66,2
‒ 64,9
Diversen
‒ 1,9
6,2
7,2
2,9
0,0
Zorg
Diversen
‒ 18,1
‒ 17,3
‒ 19,0
‒ 16,8
‒ 19,8
‒ 2.005,3
‒ 2.178,3
‒ 2.158,7
‒ 2.463,5
‒ 2.547,8
Extrapolatie
8.179,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 2.005,4
‒ 2.178,3
‒ 2.158,7
‒ 2.463,5
‒ 2.547,8
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
0,0
1.728,5
3.503,3
4.959,6
6.629,6
8.179,0
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
0,0
1.728,5
3.503,3
4.959,6
6.629,6
8.179,0
ARBEIDSVOORWAARDEN: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
0,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Loon- en prijsontwikkeling
De loonontwikkeling voor de komende jaren wordt nu lager geraamd ten opzichte van de vorige Miljoenennota. Deze ontwikkeling volgt uit de nieuwe inzichten op basis van ramingen van de ontwikkeling van de lonen en de sociale werkgeverslasten door het Centraal Planbureau.
Loonbijstelling tranche 2019
De loonbijstelling tranche 2019 is overgemaakt naar de departementale begrotingen.
Diversen
Onder de post diversen vallen onder andere mutaties als gevolg van de nieuwe begrotingsgrondslagen.
Koppeling Uitkeringen
KOPPELING UITKERINGEN: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
458,1
916,3
1.385,7
1.861,6
2.373,1
Mee- en tegenvallers
Sociale zekerheid
Terugdraaien niet-indexeren wkb
0,0
61,3
66,5
67,4
68,3
Diversen
0,0
0,4
0,0
0,0
0,0
0,0
61,7
66,5
67,4
68,3
Beleidsmatige mutaties
Sociale zekerheid
Dekking herstel niet-automatisch herstarten wkb
0,0
‒ 62,1
‒ 63,7
‒ 64,6
‒ 65,8
Uitdelen nominale ontwikkeling
‒ 449,1
‒ 483,8
‒ 487,6
‒ 491,1
‒ 494,8
Diversen
‒ 0,1
0,0
0,0
0,0
0,0
‒ 449,2
‒ 545,9
‒ 551,3
‒ 555,7
‒ 560,6
Technische mutaties
Sociale zekerheid
Nominale ontwikkeling
‒ 6,5
‒ 47,7
‒ 119,3
‒ 191,9
‒ 290,9
Diversen
‒ 2,4
‒ 18,5
‒ 30,8
‒ 41,7
‒ 49,4
‒ 8,9
‒ 66,2
‒ 150,1
‒ 233,6
‒ 340,3
Extrapolatie
1.930,2
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 458,1
‒ 550,3
‒ 634,9
‒ 721,9
‒ 832,6
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
0,0
366,0
750,8
1.139,7
1.540,4
1.930,2
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
0,0
366,0
750,8
1.139,7
1.540,4
1.930,2
KOPPELING UITKERINGEN: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
33,7
68,9
104,9
142,1
148,3
Mee- en tegenvallers
Sociale zekerheid
Diversen
0,0
4,7
5,9
6,7
7,1
0,0
4,7
5,9
6,7
7,1
Beleidsmatige mutaties
Sociale zekerheid
Diversen
‒ 4,0
‒ 4,0
‒ 4,3
‒ 4,8
‒ 4,9
‒ 4,0
‒ 4,0
‒ 4,3
‒ 4,8
‒ 4,9
Technische mutaties
Sociale zekerheid
Diversen
0,0
‒ 0,6
‒ 3,7
‒ 4,6
‒ 7,2
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Diversen
‒ 29,7
‒ 29,9
‒ 29,5
‒ 29,5
‒ 29,5
‒ 29,7
‒ 30,5
‒ 33,2
‒ 34,1
‒ 36,7
Extrapolatie
123,2
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 33,7
‒ 29,9
‒ 31,6
‒ 32,1
‒ 34,5
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
0,0
39,0
73,2
110,0
113,8
123,2
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
0,0
39,0
73,2
110,0
113,8
123,2
Uitgaven
Mee- en tegenvallers
Terugdraaien niet-indexeren WKB
Het kabinet heeft besloten het kindgebonden budget alsnog te indexeren.
Beleidsmatige mutaties
Dekking herstel niet-automatisch herstarten WKB
Dit betreft de mutatie als gevolg van het niet-indexeren van de WKB in 2020, ter dekking van het structurele gedeelte van het herstel niet-automatisch herstarten WKB. Zoals aangegeven is het besluit om niet te indexeren inmiddels teruggedraaid (zie reeks ‘terugdraaien niet-indexeren WKB’).
Uitdelen nominale ontwikkeling
Dit betreft de mutaties aan de toegekende loon- en prijsindexatie verdeeld over de artikelen. Hiermee worden de begrotingsgefinancierde uitkeringen op het prijspeil van 2019 gebracht.
Diversen - Sociale Zekerheid
Dit betreft een correctie op de nominaal van de TAS. Aangezien de TAS een openeindregeling betreft, heeft dit geen invloed op het aantal uitkeringen of de hoogte van de uitkering.
Technische mutaties
Nominale ontwikkeling - Sociale Zekerheid
Deze mutatie betreft een aanpassing in de geraamde nominale ontwikkeling onder het uitgavenplafond Sociale Zekerheid als gevolg van CPB-ramingen van loon- en prijsontwikkeling en als gevolg van mutaties in uitgavenramingen binnen de sociale zekerheid.
Diversen - Sociale Zekerheid
Dit betreft o.a. bruteringen welke verband houden met de koppeling van diverse uitkeringen aan het nettominimumloon. Een brutering komt voor als er een verschil ontstaat tussen de bruto en de netto-uitkering. Hierdoor kunnen de uitgaven van SZW stijgen of dalen terwijl de belastinginkomsten een-op-een meebewegen. Een brutering heeft geen effect op het saldo van de overheid. Om deze reden wordt het uitgavenplafond Sociale Zekerheid gecorrigeerd voor bruteringen.
Ontvangsten
Mee- en tegenvallers
Diversen - Sociale Zekerheid
Dit betreft de tegenboeking van de ontvangsten door het besluit van het kabinet om het kindgebonden budget alsnog te indexeren.
Beleidsmatige mutaties
Diversen - Sociale Zekerheid
Dit betreft de doorverdeling van de loonprijs indexatie in het voorjaar. Omdat deze bij SZW over meerdere begrotingshoofdstukken wordt gedaan, leidt dit tot mutaties.
Technische mutaties
Diversen - Sociale Zekerheid
Dit betreft o.a. de nominale ontwikkeling van de ontvangsten op dit begrotingshoofdstuk.
Algemeen
ALGEMEEN: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
2.485,2
1.883,5
1.933,1
2.816,6
2.655,6
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Kasschuif aanvullende middelen klimaatakkoord: eia
0,0
0,0
‒ 30,0
10,0
20,0
Kasschuif aanvullende middelen klimaatakkoord: warmtefonds
‒ 250,0
50,0
50,0
90,0
60,0
Kasschuif a3 belastingdienst
‒ 181,9
46,9
25,0
110,0
0,0
Kasschuif f29 cofinanciering fonds warme sanering varkenshouderij
‒ 62,6
21,2
12,5
12,1
11,4
Kasschuif l105 reservering regionale knelpunten
1,0
16,0
‒ 27,1
1,8
0,0
Kasschuif l107 stimulering ombouw laagcalorisch naar hoogcalorisch
‒ 15,0
‒ 15,0
0,0
30,0
0,0
Kasschuif reservering groningen
‒ 15,3
5,0
5,0
5,3
0,0
Kasschuif reservering wederopbouw sint maarten
190,9
0,0
0,0
0,0
0,0
Opboeken in=uittaakstelling rijksbegroting
‒ 776,4
‒ 13,1
0,0
0,0
0,0
Reservering commissie dijkgraaf
0,0
10,0
15,0
0,0
0,0
Reservering digitale veiligheid
0,0
201,0
32,0
2,0
2,0
Reservering klimaatakkoord
400,0
130,0
155,0
90,0
100,0
Reservering npo
0,0
40,0
0,0
0,0
0,0
Reservering rijksbijdrage woningbouw
0,0
250,0
250,0
250,0
250,0
Reservering venezuela
23,8
0,0
0,0
0,0
0,0
Toevoegen aanvullende middelen reservering klimaatakkoord
0,0
44,0
87,0
99,0
130,0
Vrijval reservering bni-revisie
‒ 181,6
‒ 50,0
‒ 20,1
‒ 17,8
‒ 16,1
Vullen in=uittaakstelling
220,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Diversen
‒ 18,1
‒ 8,9
2,5
10,0
0,0
Sociale zekerheid
Pensioenakkoord
0,0
0,0
100,0
100,0
100,0
Diversen
‒ 12,8
‒ 5,3
‒ 5,3
‒ 5,3
‒ 4,8
Zorg
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
‒ 678,0
721,8
651,5
787,1
652,5
Technische mutaties
Rijksbegroting
Loonbijstelling tranche 2019 rijksbegroting
25,9
33,2
31,8
30,9
29,4
Overboeking a4 compensatie individueel keuzebudget (ikb)
0,0
‒ 188,4
0,0
0,0
0,0
Overboeking b12 ondermijningsbestrijdingsfonds
‒ 100,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Overboeking b5 politie
‒ 37,2
‒ 60,9
‒ 60,9
‒ 60,9
‒ 60,9
Overboeking b6 digitalisering werkprocessen strafrechtketen
‒ 70,0
‒ 24,9
‒ 24,9
‒ 24,0
0,0
Overboeking c20 uitbreiding slagkracht, cyber en werkgeverschap
‒ 110,0
‒ 110,0
‒ 110,0
‒ 110,0
‒ 110,0
Overboeking e23 envelop klimaat
‒ 300,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Overboeking e23 envelop klimaat naar bzk
0,0
‒ 82,5
‒ 21,0
0,0
0,0
Overboeking e23 envelop klimaat naar ezk
0,0
‒ 97,5
‒ 95,0
‒ 125,0
‒ 140,0
Overboeking e23 envelop klimaat naar ienw
0,0
‒ 45,0
‒ 50,0
‒ 50,0
‒ 55,0
Overboeking e23 envelop klimaat naar lnv
0,0
‒ 30,0
‒ 28,0
‒ 23,0
‒ 24,0
Overboeking e24 sde+: nieuwe verplichtingen vanaf 2020
0,0
‒ 103,0
‒ 368,0
‒ 290,0
‒ 288,0
Overboeking f29 cofinanciering fonds warme sanering varkenshouderij
‒ 3,4
‒ 101,2
‒ 48,5
‒ 18,1
‒ 8,4
Overboeking f30 fonds bedrijfsopvolging agrarische sector
‒ 50,0
‒ 25,0
0,0
0,0
0,0
Overboeking g33 aanpak werkdruk primair onderwijs
0,0
0,0
‒ 81,0
‒ 193,0
‒ 152,5
Overboeking g39 maatschappelijke diensttijd
‒ 35,0
‒ 39,6
‒ 27,4
‒ 6,9
‒ 1,1
Overboeking g43 intensivering erfgoed en monumenten
‒ 35,6
0,0
0,0
0,0
0,0
Overboeking h59 preventiemaatregelen
‒ 41,2
‒ 41,2
‒ 15,2
0,0
0,0
Overboeking l105 reservering regionale knelpunten
‒ 205,9
‒ 180,4
‒ 77,7
‒ 2,4
0,0
Overboeking l108 gasfonds groningen
‒ 44,4
0,0
0,0
0,0
0,0
Overboeking reservering aanvullende middelen klimaatakkoord naar bzk
‒ 150,0
‒ 80,0
‒ 30,0
‒ 25,0
‒ 25,0
Overboeking reservering aanvullende middelen klimaatakkoord naar lnv
0,0
‒ 28,0
‒ 30,0
‒ 22,0
‒ 23,0
Overboeking reservering bni-revisie
‒ 318,5
‒ 100,0
‒ 79,9
‒ 82,2
‒ 83,9
Overboeking reservering groningen
‒ 82,6
0,0
0,0
0,0
0,0
Overboeking reservering npo
0,0
‒ 40,0
0,0
0,0
0,0
Plafondcorrectie e26 invoeren alternatief voor salderingsregeling
0,0
‒ 213,0
‒ 240,0
‒ 240,0
‒ 240,0
Tegenboeken in=uittaakstelling rijksbegroting
0,0
913,0
1.000,0
0,0
0,0
Toevoegen aanvullende middelen reservering klimaatakkoord (plafondcorr
0,0
59,0
107,0
92,0
77,0
Diversen
‒ 150,6
‒ 170,7
‒ 150,6
‒ 147,0
‒ 143,1
Sociale zekerheid
Overboeking i86 collectiviseren transitievergoeding mkb
0,0
‒ 4,0
‒ 40,0
‒ 40,0
‒ 40,0
Overboeking i86 transitievergoeding
0,0
‒ 36,0
0,0
0,0
0,0
Overboeking over ijklijn i86 transitievergoeding
0,0
‒ 49,4
‒ 49,4
‒ 49,4
‒ 49,4
Pensioenakkoord
0,0
0,0
100,0
100,0
100,0
Diversen
0,0
‒ 14,7
‒ 12,7
‒ 4,7
11,0
Zorg
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,3
0,3
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Kasschuif j101 eigen vermogen invest-nl (niet-plafondrelevant)
‒ 400,0
0,0
0,0
0,0
30,0
Kasschuif j101 investnl
‒ 50,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Overboeking j101 eigen vermogen invest-nl
‒ 50,0
‒ 330,0
‒ 330,0
‒ 330,0
‒ 330,0
‒ 2.208,5
‒ 1.190,2
‒ 731,4
‒ 1.620,4
‒ 1.526,6
Extrapolatie
1.438,2
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
‒ 2.886,5
‒ 468,5
‒ 80,0
‒ 833,4
‒ 874,2
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
‒ 401,3
1.415,0
1.853,1
1.983,2
1.781,4
1.438,2
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
53,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
‒ 401,3
1.415,0
1.853,1
2.036,2
1.781,4
1.438,2
ALGEMEEN: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Extrapolatie
0,0
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Beleidsmatige mutaties
Kasschuif aanvullende middelen Klimaatakkoord: EIA
In het klimaatakkoord is geld vrijgemaakt voor het verduurzamen van huurwoningen. Het budget voor 2020 is reeds overgeboekt naar de BZK-begroting. De middelen die in afwachting van een bestedingsplan nog op de Aanvullende Post staan worden met deze kasschuif in een kasritme geschoven dat beter aansluit bij de verwachte kasuitgaven.
Kasschuif aanvullende middelen Klimaatakkoord: Warmtefonds
Met deze kasschuif worden de middelen die bij het sluiten van het Klimaatakkoord gereserveerd zijn voor een warmtefonds voor woningeigenaren in het juiste kasritme gezet.
Kasschuif A3 Belastingdienst
Een deel van de beschikbare middelen voor Beheerst vernieuwen voor de Belastingdienst voor 2019 komt dit jaar niet tot besteding en wordt middels een kasschuif naar latere jaren geschoven.
Kasschuif F29 Cofinanciering fonds warme sanering varkenshouderij
LNV heeft een kasschuif aangevraagd om de middelen op zo’n manier te verdelen dat de warme sanering van de varkenshouderij in samenwerking met lokale stakeholders doelmatig uitgevoerd kan worden. Deze kasschuif zet de gereserveerde in het juiste kasritme.
Kasschuif L105 Reservering Regionale knelpunten
Doordat het jaarlijkse kasritme van de aanvullende post niet gelijk loopt met de kasritmes van de tranches in de regio envelop is een corrigerende kasschuif nodig om te zorgen dat het ritme van de overboekingen weer past binnen het ritme van de regio envelop.
Kasschuif L107 Stimulering ombouw laagcalorisch naar hoogcalorisch
Het ritme van het budget voor de ombouw van industriële grootverbruikers van laag- naar hoogcalorisch gas komt niet meer overeen met de momenten waarop de middelen daadwerkelijk noodzakelijk zijn. Met deze kasschuif worden de middelen in het juiste ritme geplaatst.
Kasschuif Reservering Groningen
Voor 2019 was op de aanvullende post nog 97,9 mln. beschikbaar voor Groningen waarvan nu 82,6 mln. aan de begroting van EZK toegevoegd voor o.a. de versterkingsoperatie ‘batch 1588’ en de operationele kosten voor het woonbedrijf. De resterende middelen van 15,3 mln. komen in 2019 niet tot besteding maar blijven beschikbaar voor Groningen en worden d.m.v. deze kasschuif toegevoegd aan de jaren 2020-2022.
Kasschuif Reservering wederopbouw Sint Maarten
In 2017 is 550 mln. gereserveerd op de aanvullende post voor de wederopbouw van Sint Maarten. Van de gereserveerde middelen is 191 mln. nog niet tot besteding gekomen. Deze middelen zijn bij Financieel Jaarverslag Rijk 2018 afgeboekt en worden nu middels kasschuif weer toegevoegd aan de begroting van de aanvullende post voor 2019.
Opboeken in=uittaakstelling Rijksbegroting
Bij Voorjaarsnota zijn de eindejaarsmarges uit 2018 toegevoegd aan de departementale begrotingen. De in=uittaakstelling, de boekhoudkundige tegenhanger van de opgeboekte eindejaarsmarges, wordt ingeboekt op de aanvullende post.
Reservering Digitale veiligheid
Op de aanvullende post is een reservering gemaakt om de betrouwbaarheid van de digitale samenleving te waarborgen.
Reservering commissie Dijkgraaf
Om scholen in het Voortgezet onderwijs, die de komende jaren met substantiële krimp te maken zullen hebben, te ondersteunen bij de overgangsproblematiek, worden er voor 2020 en 2021 incidenteel middelen gereserveerd op de aanvullende post.
Reservering klimaatakkoord
Voor het Klimaatakkoord zijn er middelen gereserveerd op de aanvullende post. Middelen worden na sluiting van het Klimaatakkoord uitgekeerd onder voorbehoud van een doelmatig bestedingsplan met daarin onder andere aandacht voor hoe en wanneer wordt geëvalueerd en hoe hiervoor data worden verzameld. Middelen kunnen, afhankelijk van de overwegingen op het gebied van doelmatigheid, voor meerdere jaren worden uitgekeerd.
Reservering NPO
Voor de Nederlandse Publieke Omroep is in het voorjaar 2019 40 mln. gereserveerd op de aanvullende post ter afwachting van de brief over de visie toekomst publiek omroepbestel, die 14 juni 2019 naar de Kamer is verstuurd (Kamerstuk 32827-157). Als gevolg daarvan zijn de gereserveerde middelen voor 2020 overgeheveld naar de begroting van OCW.
Reservering Rijksbijdrage Woningbouw
Er wordt een rijksbijdrage beschikbaar gesteld voor het realiseren van woningbouw op specifieke locaties. Het bedrag is mede bedoeld voor de ontsluiting van de infrastructuur van deze woningbouwlocaties. Het extra geld wordt verdeeld in vier tranches van 250 mln. in de jaren 2020 tot en met 2023. De rijksbijdrage wordt als specifieke uitkering vertrekt aan gemeenten voor het realiseren van woningen en de daar bijhorende infrastructuur. Het geld is op de aanvullende post gereserveerd en wordt onder voorwaarde van een bestedingsplan overgeheveld naar de begroting van BZK.
Reservering Venezuela
Het kabinet maakt generale middelen vrij voor de bijstandsverzoeken van Aruba en Curaçao voor de toegenomen migratie als gevolg van de politieke situatie in Venezuela. De specifieke besteding van de middelen wordt gecoördineerd door de staatssecretaris van BZK en de middelen worden gereserveerd op de aanvullende post.
Toevoegen aanvullende middelen reservering klimaatakkoord
In het kader van het Klimaatakkoord zijn additionele uitgaven voorzien ten opzichte van Voorjaarsnota 2019. Het budget voor deze additionele klimaatmiddelen wordt op de aanvullende post geboekt. Na concrete en doelmatige bestedingsplannen worden de middelen overgemaakt naar het betreffende beleidsdepartement.
Vrijval Reservering BNI-revisie
Naar aanleiding van de bronnenrevisie van het CBS is het Nederlandse BNI opwaarts bijgesteld. Voor 2019 leidt dit via de jaarlijkse nacalculatie van de EU-afdrachten tot ophoging van deze afdracht met 318 mln. Eerder is hiervoor in de begroting een reservering van 500 mln. getroffen. De verhoging van de afdracht wordt overgeboekt naar de begroting van Buitenlandse Zaken. De resterende 182 mln. komt ten goede van de staatsschuld.
Vullen in=uittaakstelling
De in=uittaakstelling, de boekhoudkundige tegenhanger van de opgeboekte eindejaarsmarges, wordt voor 250 mln. ingevuld.
Diversen - Rijksbegroting
Onder de post diversen vallen overhevelingen van de aanvullende post naar verschillende begrotingen. Het gaat hier voornamelijk om middelen van het Regeerakkoord zoals cultuur, warme sanering varkenshouderij, visserij.
Pensioenakkoord
Het kabinet heeft met de sociale partners een principeakkoord gesloten over de vernieuwing van het pensioenstelsel, een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd, een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen en over een pakket maatregelen op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Op de aanvullende post is een deel van het pensioenakkoord geboekt dat gericht is op duurzame inzetbaarheid. Hiervan is 100 mln. als plafondcorrectie verwerkt zoals ook het geval is met de verwerking van het pensioenakkoord op begrotingshoofdstukken 15 en 40. Bij het pensioenakkoord is afgesproken dat er 100 mln. wordt gedekt met beschikbare ruimte onder het uitgavenplafond. Door 100 mln. te boeken als beleidsmatige mutatie wordt hier begrotingstechnisch invulling aan gegeven. Op de aanvullende post is door deze boekingen de afgesproken 4x200 mln. gereserveerd voor duurzame inzetbaarheid. De rest van de verwerking van het pensioenakkoord is geboekt op begrotingshoofdstukken 15 en 40.
Diversen - Sociale zekerheid
Deze post bestaat uit de opboeking van de in=uittaakstelling op het deelplafond Sociale Zekerheid. De in=uittaakstelling is de boekhoudkundige tegenhanger van de opgeboekte eindejaarsmarges.
Technische mutaties
Loonbijstelling tranche 2019 rijksbegroting
De tranche 2019 van de loon- en prijsbijstelling is overgemaakt naar de aanvullende post.
Overboeking A4 compensatie individueel keuzebudget (IKB)
In de cao Rijk 2018-2020 zijn afspraken gemaakt over de invoering van een individueel keuzebudget (IKB). De overgang naar het IKB leidt tot een incidenteel budgettair probleem in 2020 voor de departementen, omdat onder het IKB het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering eerder worden uitbetaald. De departementen worden hiervoor gecompenseerd vanuit de aanvullende post.
Overboeking B12 Ondermijningsbestrijdingsfonds
Er is incidenteel 100 mln. van de aanvullende post naar het ministerie van Justitie en Veiligheid overgeheveld ten behoeve van de aanpak van ondermijnende criminaliteit zoals aangekondigd in de Nota van Wijziging (Kamerstukken 35000-VI, nr. 12).
Overboeking B5 politie
JenV ontvangt middelen vanaf de aanvullende post voor verschillende doeleinden uit het Regeerakkoord met betrekking tot de Politie, onder andere voor het terugdringen van arbeidsverzuim, voor een vrijgestelde hulpofficier voor ieder basisteam en voor het centraliseren van arrestantenzorg. Daarnaast wordt de volgende tranche van B5 Politie (bestedingsplan 2018) overgeheveld.
Overboeking B6 digitalisering werkprocessen strafrechtketen
De Regeerakkoordmiddelen voor de digitalisering van werkprocessen in de strafrechtketen worden overgeheveld naar de JenV-begroting. De middelen worden besteed aan verscheidende projecten met als doel om papier uit de keten te krijgen, de dienstverlening te verbeteren en te investeren in de kernsystemen. Een deel van de middelen wordt ingezet voor dekking van tekorten in de justitiële ketens.
Overboeking C20 uitbreiding slagkracht, cyber en werkgeverschap
In het regeerakkoord is structureel 1,51 mld. aan extra budget voor de krijgsmacht vrijgemaakt. De reeks C20 Uitbreiding slagkracht, cyber en werkgeverschap was eerder gedeeltelijk, en met deze overboeking van de aanvullende post volledig, aan de Defensiebegroting toegevoegd conform de afspraken in de bestedingsplannen.
Overboeking E23 envelop klimaat naar BZK, EZK, IenW en LNV
In het Regeerakkoord is een enveloppe van 300 mln. per jaar opgenomen op de aanvullende post voor klimaat (maatregel E23 uit het Regeerakkoord). Nadat het Klimaatakkoord is afgesloten, zijn de middelen overgeheveld naar de departementale begrotingen van BZK, EZK, IenW en LNV.
Overboeking E24 sde+: nieuwe verplichtingen vanaf 2020
Bij tweede begrotingsrapportage 2017 is de ODE-ontvangstenreeks vanaf 2020 met de in het Regeerakkoord afgesproken reeks opgehoogd. De bijbehorende uitgavenreeks werd op de aanvullende post geplaatst. Met deze mutatie wordt de reeks op de aanvullende post toegevoegd aan het SDE+-budget 2020 e.v.
Overboeking F29 Cofinanciering fonds warme sanering varkenshouderij
Dit betreft de overboeking van middelen voor de warme sanering van de varkenshouderij naar de begroting van LNV. Deze maatregel uit het Regeerakkoord wordt vormgegeven door een saneringsregeling in de gebieden zuid en oost, waarbij de grootste veroorzakers van stankoverlast tegen een vergoeding kunnen stoppen. Daarnaast zijn er middelen voor stalinnovaties in de varkenshouderij, pluimveehouderij en melkgeitenhouderij.
Overboeking F30 Fonds bedrijfsopvolging agrarische sector
In het Regeerakkoord is opgenomen dat er, om de bedrijfsopvolging binnen het boerenbedrijf te steunen, een fonds voor ondersteuning van bedrijfsopvolging bij jonge agrariërs komt. Dit wordt vormgegeven via een garantieregeling waarmee starters/overnemers aanvullende investeringen kunnen doen voor verduurzaming. Daarnaast worden jonge agrariërs ondersteund bij de socio-economische aspecten van overnames. Voor 2019 wordt 50 mln. en voor 2020 wordt 25 mln. overgeboekt naar de begroting van LNV.
Overboeking Groningen
Dit betreft een overboeking vanuit de aanvullende post voor Groningen. Het betreft onder andere organisatiekosten, werkbudget, bijdragen aan provincie en gemeenten en een bijdrage van 42 mln. voor de versterking van woningen in Batch 1588. de kosten bovengronds voor Groningen bestemd voor de projecten in 2019.
Overboeking G33 aanpak werkdruk primair onderwijs
Dit betreft de werkdrukmiddelen die zijn overgeboekt van de aanvullende post naar de begroting van OCW (Kamerbrief 31 293 nr. 435).
Overboeking G39 maatschappelijke diensttijd
De resterende middelen voor 2019 voor Maatschappelijke diensttijd worden vrijgegeven voor een derde ronde projecten. Deze middelen worden toegevoegd aan de begroting van VWS. Het in stappen vrijgeven van middelen past bij de vroege fase van dit programma, waarbij de ervaringen uit pilotprojecten worden gebruikt om het definitieve instrument te ontwikkelen.
Overboeking G43 intensivering erfgoed en monumenten
Dit betreft de overboeking van de resterende middelen uit de Regeerakkoordreeks voor erfgoed en monumenten naar de begroting van OCW.
Overboeking H59 preventiemaatregelen
In het Regeerakkoord zijn middelen vrijgemaakt voor preventiemaatregelen. Deze worden ingezet voor het Nationaal Preventieakkoord met als doel het verbeteren van de gezondheid van mensen, voor de preventie en ondersteuning bij onbedoelde (tiener) zwangerschappen en onderzoek naar de effectiviteit van preventieve interventies.
Overboeking L105 Reservering regionale knelpunten
Deze overboeking betreft middelen vanuit de regio envelop voor de preferente opgaven Eindhoven en Zeeland. Ook zijn er middelen beschikbaar gesteld voor de BES-eilanden. Deze middelen worden vanaf de LNV-begroting doorgezet naar het provinciefonds en het gemeentefonds.
Overboeking L108 Gasfonds Groningen
Voor het Nationaal Programma Groningen wordt 44,4 mln. overgeheveld van de middelen die hiervoor op de aanvullende post staan gereserveerd naar de begroting van EZK. Hiervan is 2,4 mln. voor kleine projecten in de regio en 42 mln. voor de versterking van woningen in Batch 1588.
Overboeking reservering aanvullende middelen klimaatakkoord naar BZK
Vanuit de Klimaatenvelop zijn middelen aan de begroting van BZK toegevoegd voor het voortzetten van het innovatieprogramma CO2-neutrale gebouwde omgeving. Dit programma stimuleert de ontwikkeling van een betaalbaar en aantrekkelijk verduurzamingsaanbod voor verschillende gebouwtypen, productiemethoden waarmee grote schaal bereikt kan worden en techniek voor inpassing van het nieuwe aanbod in het energiesysteem van de gebouwde omgeving. Tevens zijn ook middelen toegevoegd voor de Regionale Energie Strategie (RES), die de regio’s ondersteunt met expertise voor het organiseren van participatie en voor de uitbreiding van de gemeentelijke taken op dit gebied.
Overboeking reservering aanvullende middelen klimaatakkoord naar lnv
Aan de LNV-begroting worden middelen toegevoegd voor uitvoering van het klimaatakkoord. Het gaat hierbij om middelen voor de regeling Energie-efficiëntie glastuinbouw, voedselverspilling, bodemkoolstof en voor maatregelen m.b.t. bodem, bos en natuur.
Overboeking Reservering BNI-revisie
Naar aanleiding van de bronnenrevisie van het CBS is het Nederlandse BNI opwaarts bijgesteld. Voor 2019 leidt dit via de jaarlijkse nacalculatie van de EU-afdrachten tot ophoging van deze afdracht met 318 mln. Eerder is hiervoor in de begroting een reservering van 500 mln. getroffen. De verhoging van de afdracht wordt overgeboekt naar de begroting van Buitenlandse Zaken.
Overboeking reservering NPO
Het kabinet heeft de gereserveerde middelen voor de NPO overgeheveld naar de begroting van OCW om de publieke omroep te compenseren voor minder reclame-inkomsten. Dit is toegelicht in de brief over de visie toekomst publiek omroepbestel die op 14 juni 2019 naar de Kamer is verstuurd (Kamerstuk 32827-157).
Plafondcorrectie E26 invoeren alternatief voor salderingsregeling
De salderingsregeling duurzame elektriciteit blijft een fiscale regeling, die wordt afgebouwd tot 2031. Er komt geen subsidievariant. Hiervoor is een kadercorrectie nodig om de gereserveerde reeks uit de uitgavenkant te halen. Aan de inkomstenkant wordt tevens een correctie gedaan om het fiscale alternatief in te passen.
Tegenboeken in=uittaakstelling rijksbegroting
Bij de ministeries van IenW en Defensie zijn de investeringsmiddelen in het meest realistische kasritme gezet. Om dit technisch goed te verwerken, is de in=uit taakstelling conform reguliere systematiek hiervoor tegen geboekt.
Toevoegen aanvullende middelen reservering klimaatakkoord (plafondcorrectie)
Als gevolg van het sluiten van het Klimaatakkoord is het uitgavenplafond gecorrigeerd. Dit betreft een technische correctie.
Diversen - Rijksbegroting
Deze post betreft de overboeking van de aanvullende post van tranche 2019 van de loon- en prijsbijstelling voor de middelen onder deelplafond Rijksbegroting.
Overboekingen I86 collectiviseren transitievergoeding mkb
Voor de invoering van de een compensatieregeling van de transitievergoeding na bedrijfsbeëindiging door ziekte of pensionering zijn in het Regeerakkoord structureel middelen vanaf 2020 beschikbaar gesteld. Met deze overboeking zijn de alle resterende middelen overgeheveld naar de begroting van SZW.
Pensioenakkoord
Het kabinet heeft met de sociale partners een akkoord gesloten over de vernieuwing van het pensioenstelsel, een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen, een pakket maatregelen op het gebied van duurzame inzetbaarheid, het aanpassen van de koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting en een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd. De vertraagde stijging van de AOW-leeftijd leidt tot hogere uitgaven aan de AOW en lagere uitgaven aan andere uitkeringsregelingen zoals de bijstand, WW en arbeidsongeschiktheid, per saldo leidt dit tot hogere kosten vanaf 2019. Een deel van de dekking is gevonden door het afschaffen van de jeugd-LIV en het versoberen van de LIV (H15). Op de aanvullende post is een deel van het pensioenakkoord geboekt dat gericht is op duurzame inzetbaarheid. Hiervan is 100 mln. als plafondcorrectie verwerkt zoals ook het geval is met de verwerking van het pensioenakkoord op begrotingshoofdstukken 15 en 40. Bij het pensioenakkoord is afgesproken dat er 100 mln. wordt gedekt met beschikbare ruimte onder het uitgavenplafond. Door 100 mln. te boeken als beleidsmatige mutatie wordt hier begrotingstechnisch invulling aan gegeven. Op de aanvullende post is door deze boekingen de afgesproken 4x200 mln. gereserveerd voor duurzame inzetbaarheid. De rest van de verwerking van het pensioenakkoord is geboekt op begrotingshoofdstukken 15 en 40.
Diversen - Sociale Zekerheid
Deze post betreft de overboeking van de aanvullende post van tranche 2019 van de loon- en prijsbijstelling voor de middelen onder deelplafond Sociale Zekerheid.
Diversen - Zorg
Deze post betreft de overboeking van de aanvullende post van tranche 2019 van de loon- en prijsbijstelling voor de middelen onder deelplafond Zorg.
Kasschuif J101 Eigen vermogen Invest-NL (niet-plafondrelevant)
Op de aanvullende post stond in 2018 een bedrag van 30 mln. geraamd voor de kapitaalinjectie Invest-NL. Dit bedrag is niet tot besteding gekomen. Dit bedrag wordt daarom toegevoegd aan het begrote bedrag in 2023, waardoor het totaal begrote budget voor de kapitaalinjectie 2,5 mld. blijft. Daarnaast wordt 450 mln. uit 2019 doorgeschoven naar 2024.
Overboeking J101 Eigen vermogen Invest-NL (niet-plafondrelevant)
De middelen voor de kapitaalinjectie bij Invest-NL worden van de aanvullende post overgeheveld naar begroting IXB. De mutatie heeft alleen betrekking op het nationale deel van Invest-NL.
Consolidatie
CONSOLIDATIE: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
‒ 7.796,0
‒ 7.564,9
‒ 7.582,1
‒ 7.417,2
‒ 7.622,4
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Consolidatie
1.749,4
585,7
152,6
‒ 132,7
‒ 435,3
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1.749,4
585,7
152,6
‒ 132,7
‒ 435,3
Extrapolatie
‒ 7.969,9
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
1.749,4
585,7
152,6
‒ 132,7
‒ 435,3
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
‒ 6.046,6
‒ 6.979,2
‒ 7.429,5
‒ 7.549,9
‒ 8.057,7
‒ 7.969,9
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
‒ 6.046,6
‒ 6.979,2
‒ 7.429,5
‒ 7.549,9
‒ 8.057,7
‒ 7.969,9
CONSOLIDATIE: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019 (excl. IS)
‒ 7.796,0
‒ 7.564,9
‒ 7.582,1
‒ 7.417,2
‒ 7.622,4
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Consolidatie
1.749,4
585,7
152,6
‒ 132,7
‒ 435,3
Diversen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1.749,4
585,7
152,6
‒ 132,7
‒ 435,3
Extrapolatie
‒ 7.969,9
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
1.749,4
585,7
152,6
‒ 132,7
‒ 435,3
Stand Miljoenennota 2020 (subtotaal)
‒ 6.046,6
‒ 6.979,2
‒ 7.429,5
‒ 7.549,9
‒ 8.057,7
‒ 7.969,9
Totaal Internationale samenwerking
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Stand Miljoenennota 2020
‒ 6.046,6
‒ 6.979,2
‒ 7.429,5
‒ 7.549,9
‒ 8.057,7
‒ 7.969,9
De post Consolidatie wordt gebruikt voor het corrigeren van de Rijksbegroting voor dubbeltellingen die ontstaan door het brutoboeken van bijdragen. Het brutoboeken houdt in dat zowel het departement dat bijdraagt, als het departement dat ontvangt de uitgaven op zijn begroting opneemt. Het ontvangende departement raamt daarnaast de te ontvangen bijdragen ook aan de ontvangstenkant van de begroting. Hierdoor wordt het rekenkundig niveau van de totale rijksuitgaven en de rijksontvangsten hoger dan het feitelijk niveau. Op de post Consolidatie wordt hiervoor gecorrigeerd. De hoogte van de post wordt in belangrijke mate bepaald door de bijdragen van de begroting van Infrastructuur & Waterstaat aan het Infrastructuurfonds.
Homogene Groep Internationale Samenwerking
HOMOGENE GROEP INTERNATIONALE SAMENWERKING: UITGAVEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019
5.308,3
5.353,8
5.436,1
5.594,1
5.835,1
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting
Diversen
0,0
‒ 3,8
‒ 3,7
‒ 3,7
‒ 4,1
0,0
‒ 3,8
‒ 3,7
‒ 3,7
‒ 4,1
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Asiel: oda-toerekening
‒ 150,9
‒ 156,0
‒ 91,7
‒ 41,6
‒ 36,3
Budget convenant brigrade spec. beveiligingsopdrachten (bsb)
‒ 15,3
0,0
0,0
0,0
0,0
Dekking intensiveringen os/oda
‒ 78,9
‒ 52,8
‒ 48,0
‒ 44,0
‒ 44,0
Eindejaarsmarge apparaat
19,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Eindejaarsmarge bz
‒ 58,0
‒ 7,0
‒ 3,1
0,0
0,0
Eindejaarsmarge (ida)
145,4
0,0
0,0
0,0
0,0
Eindejaarsmarge non-oda
25,5
4,8
3,1
0,0
0,0
Herijking asiel
149,1
99,0
50,6
26,7
37,3
Hgis-bijstelling
‒ 62,6
‒ 64,1
‒ 85,6
‒ 85,6
‒ 85,6
Ida
‒ 145,4
0,0
0,0
0,0
0,0
Kasschuif ida (wereldbank)
179,9
‒ 156,4
0,0
0,0
0,0
Kasschuif vredespaleis
‒ 53,0
0,0
0,0
53,0
0,0
Multilaterale samenwerking
27,0
28,0
29,0
13,0
29,0
Nog te verdelen i.v.m.wijzigingen bni en/of toerekeningen
0,0
‒ 36,0
‒ 35,0
‒ 41,0
‒ 53,0
Onderwijs
15,0
15,0
15,0
15,0
15,0
Overig armoedebeleid
6,3
13,1
6,0
16,0
12,0
Reservering vredespaleis
50,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden
29,5
28,0
28,0
28,0
28,0
Diversen
19,9
33,7
6,5
14,3
14,6
102,5
‒ 250,7
‒ 125,2
‒ 46,2
‒ 83,0
Technische mutaties
Niet relevant voor het uitgavenplafond
Diversen
2,4
0,0
0,0
0,0
0,0
Rijksbegroting
Hgis-bijstelling
6,5
‒ 25,0
‒ 30,7
‒ 65,4
‒ 92,8
Diversen
23,8
16,4
2,0
2,0
2,0
32,7
‒ 8,6
‒ 28,7
‒ 63,4
‒ 90,8
Extrapolatie
5.640,2
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
135,3
‒ 263,0
‒ 157,5
‒ 113,2
‒ 177,9
Stand Miljoenennota 2020
5.443,6
5.090,8
5.278,6
5.480,9
5.657,3
5.640,2
HOMOGENE GROEP INTERNATIONALE SAMENWERKING: NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Stand Miljoenennota 2019
147,6
148,2
147,9
147,9
147,9
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting
Diversen
0,7
‒ 1,0
‒ 1,2
‒ 1,2
‒ 1,3
0,7
‒ 1,0
‒ 1,2
‒ 1,2
‒ 1,3
Technische mutaties
Rijksbegroting
Diversen
23,9
17,0
2,0
2,0
2,0
23,9
17,0
2,0
2,0
2,0
Extrapolatie
147,1
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 2019
24,5
16,0
0,8
0,8
0,7
Stand Miljoenennota 2020
172,1
164,2
148,7
148,7
148,6
147,1
Asiel: ODA-toerekening
De kosten voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen worden toegerekend aan het budget voor Official Development Assistance (ODA). De herziene MPP-raming voor de instroom van asielzoekers leidt tot een neerwaartse bijstelling van de ODA-toerekening. Daarnaast heeft de nacalculatie over 2018 plaatsgevonden. Dit leidt tot een overheveling tussen de begroting van BHOS en JenV.
Budget convenant brigade spec. beveiligingsopdrachten (BSB)
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken hevelt 15,3 mln. over naar het Ministerie van Defensie ten behoeve van de bescherming van diplomaten en ambassades door de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB).
Dekking intesiveringen OS/ODA
Dit betreft de dekking van verschillende intensiveringen van budgetten binnen de BHOS-begroting vanaf artikel 5.4. «Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toerekeningen», waarvan de grootste multilaterale samenwerking (27 mln.), onderwijs (15 mln.) en private sector ontwikkeling (29,5 mln.) zijn. Vanaf 2021 is dit bedrag structureel voor UNICEF (10 mln.) en speciale multilaterale activiteiten (3 mln.).
Eindejaarsmarge apparaat, BZ en non-ODA
Dit betreft een deel van de doorverdeling van de HGIS-eindejaarsmarge naar de begroting van BZ
Eindejaarsmarge (IDA)
Deze mutatie betreft de verrekening van de bij het jaarverslag 2018 gemelde betaling door Financiën aan de Wereldbank, die gepland was voor 2019. Door deze mutatie viel de HGIS-eindejaarsmarge lager uit dan verwacht. Het voor 2019 geplande budget is door Financiën teruggeboekt naar BZ en binnen de HGIS doorverdeeld ter compensatie van de eindejaarsmarge.
Herijking asiel
De toerekening aan ODA van de kosten van de eerstejaarsopvang van asielzoekers is met ingang van 2019 conform de verduidelijkte richtlijn van OESO-DAC herijkt. Daarnaast is een verbetering van de toerekeningsystematiek doorgevoerd. Dit leidt tot een transparantere, schokbestendigere en doelmatigere toerekening. De per saldo lagere toerekening die uit de herijking volgt is éénmalig structureel generaal gedekt en toegevoegd aan de begroting van BHOS.
HGIS-bijstelling
Conform de reguliere systematiek is het ODA-budget van de HGIS neerwaarts bijgesteld op basis van de verlaagde groeiverwachting van het BNI van het Centraal Planbureau.
IDA
Deze mutatie betreft de verrekening van de bij het jaarverslag 2018 gemelde betaling door Financiën aan de Wereldbank, die gepland was voor 2019. Het budget voor 2019 is teruggeboekt naar BZ.
Kasschuif IDA (wereldbank)
Ter optimalisatie van het kasritme van de staat wordt de contributiebijdrage voor de Wereldbank die in 2020 stond gepland vooruitbetaald in 2019. Er wordt 156,4 mln. uit 2020 en 23,5 mln. uit 2024 betaald in 2019.
Kasschuif Vredespaleis
De middelen die bij Voorjaarsnota zijn toegevoegd aan de aanvullende post ten behoeve van de renovatie van het Vredespaleis worden doorgeschoven naar 2022, omdat deze naar verwachting niet eerder tot besteding komen. Ook de resterende 3 mln. van de RA-middelen van OCW (reeks G43) bestemd voor de renovatie worden doorgeschoven naar dit jaar.
Multilaterale samenwerking
Het budget voor multilaterale samenwerking wordt meerjarig verhoogd. Dit komt door de verhoging van de jaarlijkse bijdrages aan UNICEF, UNDP, speciale multilaterale activiteiten en een verwachte kapitaalverhoging bij de African Development Bank in 2020.
Onderwijs
Het budget voor onderwijs wordt conform de prioriteiten uit de BHOS-nota verhoogd met 15 mln., waaronder met 5 mln. voor het Orange Knowledge Programme (OKP).
Reservering Vredespaleis
Voor de renovatie van het Vredespaleis wordt 50 mln. gereserveerd op de aanvullende post uit de generale middelen.
Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden
De incidentele verhoging op het artikel voor versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden wordt ingezet voor onder andere ondernemingsklimaat, financiële sectorontwikkeling en duurzame productie en handel.
Diversen - rijksbegroting in enge zin, beleidsmatige- en technische mutaties
Dit betreft een som van mutaties en overboekingen die tussen HGIS-begrotingen plaatsvinden. De belangrijkste posten betreft de uitkering van de eindejaarsmarges aan diverse begrotingen, loon- en prijsbijstelling en uitvoeringsmutaties. Daarnaast bevat de post diversen een niet plafondrelevante wisselkoersmutatie van 2,4 mln. voor de Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB).
HGIS-bijstelling
Conform de reguliere systematiek is het ODA-budget van de HGIS neerwaarts bijgesteld op basis van de verlaagde groeiverwachting van het BNI van het Centraal Planbureau. De HGIS non-ODA is eveneens naar beneden bijgesteld vanwege de verlaagde groeiverwachting van de prijs bbp.
Niet-Belastingontvangsten: diversen - rijksbegroting in enge zin, beleidsmatige en technische mutaties, ontvangsten
Een klein deel van de ontvangsten van de Internationale Financiële Instellingen waren geen onderdeel van de HGIS. Deze zijn nu volledig binnen de HGIS ondergebracht. De technische mutaties bestaan verder hoofdzakelijk uit enkele desalderingen, waarvan de grootste (20 mln. in 2019 en 15 mln. in 2020) wordt veroorzaakt door hogere ontvangsten uit de verkoop van vastgoed door BZ.
Noot 1
De definitie van de (beleidsmatige) lastenontwikkeling zoals hier getoond wijkt af van de door het CPB gehanteerde definitie. Om de begrijpelijkheid en consistentie te verhogen, zijn het CPB en het ministerie van Financiën daarom momenteel bezig om een nieuwe gezamenlijke definitie te ontwikkelen van de beleidsmatige lastenontwikkeling.
Noot 2
Noot 3
https://www.internetconsultatie.nl/liquidatieverliesregeling
Noot 4
De belasting en premies volksverzekeringen op EMU-basis zijn voor de meeste ontvangstensoorten gelijk aan de kasontvangsten van februari van dat jaar tot en met januari van het daaropvolgende jaar, de zogenoemde 1-maands- verschoven-kas. Omdat deze belastingen binnen een maand na afloop van de periode waarop de belastingaangifte betrekking heeft moet worden betaald, wordt zo goed mogelijk de opbrengst benaderd die samenhangt met de economische transacties uit het lopende jaar. Voor de schenk- en erfbelasting, de vennootschapsbelasting, de dividendbelasting en de inkomensheffing geldt dat EMU-basis gelijk is aan kasbasis, omdat voor deze belastingsoorten de 1-maands verschoven ontvangsten op kasbasis geen betere aansluiting vormt met de onderliggende economische transacties van het betreffende belastingjaar. Tot slot wordt voor de btw het werkelijke transactiebegrip als uitgangspunt genomen voor de ontvangsten op EMU-basis. Dat betekent dat een deel van de ontvangsten en teruggaven in de kas van een bepaald jaar worden toegerekend aan het voorgaande jaar.
Noot 5
Dit is een combinatie van het volume van het bbp en de prijsstijging van het bbp.
Noot 6
De loonheffing is een voorheffing van de inkomensheffing, inhoudingsplichtigen dragen voor hun werknemers/uitkeringsgerechtigden maandelijks loonbelasting af op basis van hun inkomen uit arbeid. Op basis van de belastingaangifte na afloop van het jaar wordt bepaald hoeveel belasting een belastingplichtige in totaal verschuldigd is. Bij de inkomensheffing voor belastingplichtigen waarvoor al loonheffing is afgedragen hebben de ontvangsten dan ook betrekking op bijtel- en aftrekposten en heffingskortingen die niet al via de loonheffing zijn verrekend. Bij de zelfstandigen wordt de ontwikkeling van de inkomensheffing daarnaast ook bepaald door de winstontwikkeling.
Noot 7
Maatregelen in box 2 van de inkomstenbelasting hebben ook effect op de dividendbelasting, er wordt immers altijd eerst 15 procent dividendbelasting ingehouden bij winstuitkering. Dat betekent dat grosso modo 60 procent van een maatregel in box 2 aan de dividendbelasting wordt toegerekend.
Noot 8
Met dit in 2016 gepresenteerde pakket beoogt het kabinet een aantal knelpunten in de Wet werk en zekerheid (Wwz) weg te nemen.
Noot 9
Belastingplichtigen, die de dividendbelasting konden verrekenen, dragen na 2020 meer inkomstenbelasting en vpb af.
Noot 10
De belasting en premie volksverzekeringen op EMU-basis zijn voor de meeste ontvangstensoorten gelijk aan de 1-maands verschoven ontvangsten op kasbasis. Dit betekent dat de ontvangsten op EMU-basis voor een bepaald jaar worden bepaald door de kasontvangsten van februari van dat jaar tot en met januari van het daaropvolgende jaar. Op deze wijze wordt zo goed mogelijk de opbrengst benaderd die samenhangt met de economische transacties uit het lopende jaar. Voor de erf- en schenkbelasting, de vennootschapsbelasting, de dividendbelasting en de inkomensheffing geldt dat EMU-basis gelijk is aan kasbasis, omdat voor deze belastingsoorten de 1-maands verschoven ontvangsten op kasbasis geen betere aansluiting vormt met de onderliggende economische transacties. Tot slot wordt voor de btw vanaf de CBS-revisie nationale rekeningen in 2018 het werkelijke transactiebegrip als uitgangspunt genomen voor de ontvangsten op EMU-basis. Dat betekent dat een deel van de ontvangsten en teruggaven in de kas van een bepaald jaar worden toegerekend aan het voorgaande jaar.
Noot 11
Het effect op het inkomstenkader in enig jaar wordt ook wel het lastenrelevante effect van beleidsmaatregelen in dat jaar genoemd (zie ook bijlage 3)
Noot 12
Het gaat hier om niet-geveilde rechten die ook niet later geveild worden. Een andere opbrengst van een veiling van rechten is juist niet lastenrelevant.
Noot 13
Deze post bevat alle kadercorrecties in het inkomstenkader sinds Startnota. In bijlage 3 (inkomstenkader) worden de kadercorrecties tussen MN2019 en MN2020 verder toegelicht. Daarnaast is in verband met het Klimaatakkoord, Pensioenakkoord en het lastenverlichtingspakket huishoudens het inkomstenkader in de jaren 2020 en 2021 aangepast. Zie bijlage 3 (inkomstenkader) voor een uitgebreidere toelichting.
Noot 14
Zie bijlage 5 voor een nadere toelichting.
Noot 15
De doorwerking is gecorrigeerd voor het feit dat een deel van de expert opinion in oude transactiejaren zich nadien reeds heeft voorgedaan in de kasontvangsten van latere jaren.
Noot 16
Voor de belasting- en premieontvangsten op EMU-basis, welke relevant zijn voor het EMU-saldo, gaat het om de één-maands-verschoven-kas. Voor de raming van de belasting- en premieontvangsten ten behoeve van het EMU-saldo voor 2019 zijn dat de relevante kasontvangsten in de maanden van februari 2019 tot en met januari 2020. De inkomensheffing, de vennootschapsbelasting, erf- en schenkbelasting en de dividendbelasting zijn uitzonderingen. Voor deze belastingsoorten is de EMU-basis gelijk aan kasbasis. Voor de btw geldt tot slot dat de EMU-basis gelijk is aan de transactiebasis.
Noot 17
In het verleden bevatte een deel van de ramingsvergelijkingen een variabele om de uiteindelijke raming te corrigeren voor gedragseffecten. Met het meenemen van eerste orde gedragseffecten in de ex-ante inschattingen van beleid is daar geen noodzaak meer toe en zijn de ramingsvergelijkingen aangepast.
Noot 18
Voor de raming van de belasting- en premieontvangsten ten behoeve van het EMU-saldo voor 2019 zijn de relevante kasontvangsten in de maanden van februari 2019 tot en met januari 2020. De inkomensheffing, de vennootschapsbelasting, erf- en schenkbelasting en de dividendbelasting zijn uitzonderingen. Van deze belastingsoorten is de EMU-definitie gelijk aan de ontvangst op kasbasis. Ook de btw is een uitzondering. De EMU-definitie voor deze belastingsoort is gelijk aan de ontvangst op transactiebasis.
Noot 19
De inkomensheffing neemt aanvullend daarop een aparte positie in: de verschillende onderdelen van de IH (box 1 ondernemers, box 2, box 3, hypotheekrenteaftrek, overig (voornamelijk verrekende heffingskortingen en dividendbelasting) worden apart op transactiebasis geraamd, mede op basis van de meest recente aanslaggegevens uitgesplitst naar onderdeel.
Noot 20
De resource rent is de toegevoegde waarde die wordt toegerekend aan onttrokken aardgas. Dit wordt berekend door de waarde van het geproduceerde aardgas te verminderen met de kosten van de winning.
Noot 21
Het exploitatiesaldo is het verschil tussen de overheidsinkomsten en -uitgaven, gecorrigeerd voor netto-investeringen en aan- en verkopen van niet-geproduceerde activa.
Noot 22
Fiscal Monitor: Managing Public Wealth, 2018, IMF.
Noot 23
De uitgebreide beschrijving staat in Van den Bergen et al. (2009).
Noot 24
Meer over de raming van grond staat beschreven in De Haan (2013).
Noot 25
Dit rapport is opvraagbaar bij het CBS.
Noot 26
Keskin 2009.
Noot 27
De uitgebreide methodebeschrijving is opgenomen in Veldhuizen et al (2009).
Noot 28
wwwtweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2015D43793
Noot 29
Er zijn ook enkele regelingen opgenomen die de belastingopbrengst verhogen, als deze de keerzijde zijn van een belastingverminderende regeling. Bijvoorbeeld op het gebied van pensioenen worden zowel de niet-belaste premie als de belaste uitkering gekwantificeerd, om een compleet beeld van de fiscale regelingen op dit gebied te geven.
Noot 30
Als voor twee regelingen afzonderlijk het verschil in belastingheffing wordt berekend met en zonder deze aftrekposten, is het berekende budgettaire belang kleiner dan als voor de twee samen het budgettaire belang wordt berekend, omdat in het tweede geval de aftrek groter is en daardoor een groter deel van de aftrek aan een hogere schijf wordt toegerekend.
Noot 31
Kamerstukken II 2018-2019, 32 800, nr. 45
Noot 32
Kamerstukken II 2018-2019, 34 880, nr. 12
Noot 33
Kamerstukken II 2016-2017, 31 839, nr. 580
Noot 34
Kamerstukken II 2018-2019, 32 140, nr. 49
Noot 35
Kamerstukken II 2018-2019, 32 637, nr. 358
Noot 36
Als voor twee regelingen afzonderlijk het verschil in belastingheffing wordt berekend met en zonder deze aftrekposten, is het berekende budgettaire belang kleiner dan als voor de twee samen het budgettaire belang wordt berekend, omdat in het tweede geval de aftrek groter is en daardoor een groter deel van de aftrek aan een hogere schijf wordt toegerekend.
Noot 37
Zie: Europese Commissie (2018). <> p. 48. Hier geldt: «
Noot 38
Deze vormgeving vloeit voort uit het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur (VSCB) en EU-verordening 473/2013 i. De rol van de Raad van State en het CPB is wettelijk verankerd in de Wet houdbare overheidsfinanciën.
Noot 39
De doorlichting DUO is nog niet verstuurd naar de Tweede Kamer. Deze zal pas na de zomer worden aangeboden, wanneer een brief over motie Van der Molen/Westerveld naar de Tweede Kamer gaat (vóór de begrotingsbehandeling).