Memorie van toelichting - Wijziging van de Wet langdurige zorg in verband met de herziening van het verlies van rechtspersoonlijkheid van het CIZ - Hoofdinhoud
Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 35146 - Toegang tot de Wet langdurige zorg voor psychisch gestoorden die behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg nabij i en wetsvoorstel 35270 - Herziening van het verlies van rechtspersoonlijkheid van het CIZ i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Wet langdurige zorg in verband met de herziening van het verlies van rechtspersoonlijkheid van het CIZ; Memorie van toelichting; Memorie van toelichting |
---|---|
Documentdatum | 02-09-2019 |
Publicatiedatum | 02-09-2019 |
Nummer | KST352703 |
Kenmerk | 35270, nr. 3 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2018-
2019
Wijziging van de Wet langdurige zorg in verband met de herziening van het verlies van rechtspersoonlijkheid van het CIZ
Het voorstel de rechtspersoonlijkheid van het CIZ te laten vervallen is een uitwerking van het rapport «Herpositionering zbo's» uit 2013 (De Leeuw). Daarin was toen de conclusie dat een agentschapsvorm voor het CIZ als uitvoerende instantie de meest adequate rechtsvorm was. Anno 2019 is de rechtsvorm en de voor- en nadelen ervan op het vlak van besturing, bedrijfsvoering en kosten opnieuw en meer diepgaand bekeken. Daaruit blijkt dat de transitiekosten, de structureel hogere personeelskosten en extra belasting die een transitie op de organisatie zou leggen, niet opwegen tegen de beperkte toename van de sturingsmogelijkheden. Om die reden acht de regering het niet langer wenselijk de eigen rechtspersoonlijkheid van het CIZ op te heffen en de uitvoeringsorganisatie onderdeel van het Ministerie van VWS te maken.
Indicatiebesluiten op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) worden genomen door het CIZ, bedoeld in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wlz. Het CIZ is een zelfstandig bestuursorgaan (zbo) en heeft eigen rechtspersoonlijkheid. Bij de inwerkingtreding van de Wlz is geregeld dat het CIZ op termijn zijn rechtspersoonlijkheid zou gaan verliezen.1 In artikel 11.3.5 van de Wlz is bepaald dat het CIZ zijn rechtspersoonlijkheid verliest op het moment dat de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) in werking treedt.2
Op het moment dat het CIZ zijn rechtspersoonlijkheid verliest zou het een zbo worden dat onderdeel is van de Staat, met het personeel werkzaam in een ondersteunend agentschap.
Daarbij werd uitgegaan van de vormgeving van het CIZ als baten-lastenagentschap, ingevolge artikel 2.20, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016. De afgelopen periode zijn de consequenties van de overgang van het CIZ naar de Staat in kaart gebracht. Het CIZ heeft momenteel personeel in dienst op basis van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst en heeft een eigen CAO. Op grond van de Ambtenarenwet 2017 zijn zowel de Staat (artikel 2, onderdeel a) als het CIZ (artikel
1 Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 3, p. 58-61.
2 Artikel X, onderdeel B, van de Verzamelwet VWS 2018.
kst-35270-3 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2019
2, onderdeel i) overheidswerkgevers. De werknemers van het CIZ zouden na de overgang van het CIZ naar de Staat op basis van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst ambtenaar worden bij de Staat. Indien het CIZ zijn rechtspersoonlijkheid op 1 januari 2020 niet verliest en de werknemers dus in dienst blijven bij het CIZ, zal dat ertoe leiden dat de werknemers vanaf die datum ambtenaar worden in dienst bij het CIZ. Op die werknemers zal een eigen CAO van toepassing zijn. Er is nog geen duidelijk zicht op de omvang van de incidentele transitiekosten maar de inschatting is dat de structurele personeelskosten zouden stijgen met € 5 miljoen per jaar als deze transitie zou worden ingezet.
Daarnaast wordt het CIZ de komende jaren belast met nieuwe taken. Zoals het indiceren van verzekerden die recht op zorg op grond van de Wlz krijgen indien het bij koninklijke boodschap van 20 februari 2019 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet langdurige zorg om toegang tot deze wet te bieden aan mensen die vanwege een psychische stoornis blijvend behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg nabij (Kamerstukken 35 146) tot wet wordt verheven en in werking treedt. Ook krijgt het CIZ een extra taak indien de Wet zorg en dwang in werking treedt in het kader van het voorbereiden en aanvragen van rechterlijke machtigingen. Daarnaast zal het CIZ in de tweede helft van 2019 starten met de landelijke uitrol van de versnelde werkwijze bij de indicatiestelling. Het wordt niet wenselijk geacht de organisatie tijdens de invoer van deze grote nieuwe taken te belasten met de overgang naar de Staat.
De beperkte toename van de sturingsmogelijkheden van een klein ZBO met een agentschap als ondersteunend apparaat ten opzichte van de huidige situatie (alleen een zbo) afwegende tegen de structureel hogere personeelskosten, incidentele transitiekosten en extra belasting die een transitie op de organisatie zou leggen, stelt de regering voor af te zien van het verlies van de rechtspersoonlijkheid door het CIZ.
Evenals bij het CAK het geval is (zie artikel 10.4, onderdeel B, van de Aanpassingswet Wnra) is, blijft artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen uitgezonderd op het CIZ (artikel I, onderdeel A). Het afzien van het verlies van rechtspersoonlijkheid vereist het vervallen van artikel 11.3.5 van de Wlz (artikel I, onderdeel B). De werknemers van het CIZ kunnen daardoor een eigen CAO behouden.
Artikel I, onderdeel A, kan in werking treden op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wnra. Om te voorkomen dat het CIZ voor korte tijd nog onderdeel van de Staat wordt, dient het schrappen van artikel 11.3.5 van de Wlz uiterlijk op 1 januari 2020 in werking te treden.
Op grond van artikel 6 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is deze toelichting mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018-2019, 35 270, nr. 3 2