De gelijkenis van de talenten (een preek van een leek) - Hoofdinhoud
Gemeente,
Ik verkeer niet voor het eerst in uw midden, en ben u voor deze tweede uitnodiging dubbel dankbaar. Immers, een eerste uitnodiging is de aanzet tot een experiment, maar een tweede uitnodiging is het vervolg op een evaluatie. Toch betreed ik uw mooie kerk opnieuw met enige nervositeit. Er wordt nogal wat verwacht op zondagochtend, en lekenpraat gaat mij veel gemakkelijker af dan prekenpraat.
Maar de kerkelijke ervaring op zondag beinvloedde een groot deel van mijn leven, de kerk hoort erbij, en zo luisterde ik hier vandaag met plezier opnieuw naar de beroemde gelijkenis van de talenten. Er zijn twee versies van te vinden in de Bijbel, een bij Lukas en een bij Mattheus. Bij Lukas krijgen alle drie de dienaren (een eerlijker woord zou zijn: slaven) één pond, en verdienen de eerste twee daarop het tienvoudige, respectievelijk het vijfvoudige en de derde niets. Die moet het ontgelden, en niet zo zuinig ook, maar de eerste twee worden naar evenredigheid beloond. Zo ook bij Mattheus, waar de rendementen voor de eerste twee op zich bescheidener zijn (verdubbeling, ook niet slecht), maar de derde zijn kapitaal ook liever wegstopt dan wegzet en er flink van langs krijgt. In sommige vertalingen komt daar dan ook het woord ‘talent’ in beeld als eenheid van geld. Het correspondeerde met zo’n dertig kilo goud of zilver, toen vergelijkbaar met ongeveer veertien modale jaarlonen. Dat zou nu een half miljoen euro betekenen. Een talent was ook toen het koesteren meer dan waard.
De gelijkenis van de talenten is mij bijna letterlijk met de paplepel ingegoten. Hij stond in de Kinderbijbel, geillustreerd met een tekening van de opgetogen meester die feest viert met zijn twee brave dienaren, terwijl de derde zich op de achtergrond staat te verbijten. Daar kwam natuurlijk dat geknars der tanden vandaan, samen met het geween waar de Bijbel zo beeldend over schrijft. De moraal van het verhaal was glashelder: doe je best! Het goede nieuws was: niet iedereen kan een tien halen, en dat is niet erg. Het slechte nieuws was: als je het wel kunt maar het toch niet doet, dan schiet je verwijtbaar tekort en heb je een probleem. Noblesse oblige! Bij het recent op papier zetten van een aantal herinneringen, realiseerde ik mij weer met hoeveel kracht mijn vader deze opdracht bij mij neerlegde en nog steeds neerlegt. Vaders laten hun zonen nooit helemaal met rust.
Ik kreeg een steeds grotere hekel aan dit verhaal naarmate ik ouder werd, alleen al vanwege de morele rechtlijnigheid van de drie van de vier hoofdrolspelers. Die superbrave succesvolle dienaren, vooral die met de twee talenten, die niet zijn tijd verdeed met jaloezie en frustratie, maar die het beste maakte van zijn kruidenierszaakje, terwijl zijn collega een flink warenhuis optuigde. Die meester, zo onuitstaanbaar rechtschapen, een zakenman die, zo zegt de Bijbel, oogst waar hij niet heeft gezaaid, meedogenloos in zijn oordeel, keihard. Lang heb ik uitgekeken naar de mogelijkheid om eens een lans te breken voor de derde dienaar, en vandaag is het zover. Van alle drie is hij voor velen van ons de meest herkenbare. Begrijpelijk bang voor zijn strenge meester, bedeesd, verlegen en nog onhandig ook. Want natuurlijk: er was in de tijd van het Nieuwe Testament, anders dan nu, een flinke risicovrije spaarrente, en daarvan had hij uiteraard kunnen profiteren. Dom, dom, dom.
Het verhaal zelf ging mij ook steeds slechter bevallen. De taalkundig toevallige gelijkstelling van een talent als eenheid van geld en een talent als eenheid van aanleg maakt het verhaal natuurlijk breder. De opdracht van de meester aan de dienaren wordt een prikkelende metafoor voor hoe wij ons leven moeten inrichten: benut al je talenten! Maar die dubbele betekenis is ook venijnig. Niet alleen omdat aanleg lang niet zo precies te meten valt als geld, maar vooral omdat aanleg ook niet zo eendimensionaal is als geld. Er zijn - gelukkig - meer talenten dan die paar die we meten in een CITO toets. Rekenen en taal zijn nuttig en nodig, maar wie aanleg heeft voor goed organiseren, goed communiceren of goed voetballen kan het ver brengen, ook zonder veel affiniteit voor theoretische natuurkunde. Niemand is talentloos. Maar de ongetwijfeld teleurstellende CITO score van de derde dienaar plaatste hem al onmiddellijk in een vakje waar zelfvertrouwen een schaars goed wordt. Vandaar ligt het geween en het geknars der tanden binnen handbereik.
Ik kreeg tenslotte ook een hekel aan de twee succesvolle dienaren, bij wie het niet opkwam om elkaar eens een handje te helpen en hun talenten te delen. Natuurlijk, ze werkten voorbeeldig hard. Maar vooral die met de vijf had zich wel eens mogen realiseren hoezeer hij geboft heeft. Want het is natuurlijk helemaal niet zo dat wie vijf verdubbelt naar tien in het echt dezelfde waardering ontmoet als wie twee verdubbelt naar vier. De werkelijkheid is anders en een stuk minder eerlijk. Verstopt in deze gelijkenis zit immers de beroemde zin die inmiddels in de sociale wetenschappen aangeduid wordt als het Mattheus effect. Het is vers 29: ‘Want aan eenieder die heeft zal gegeven worden; maar wie niet heeft, hem zal zelfs nog ontnomen worden wat hij heeft.’ Of, in de aanzienlijk plattere Nederlandse zegswijze: de duivel schijt op de grote hoop. Zij het dat hier niet de duivel aan het woord is.
Die naam, het ‘Mattheus effect’, is verzonnen door de beroemde Amerikaanse socioloog Robert Merton, die overtuigend aantoonde dat bekende onderzoekers altijd meer geloofwaardigheid genieten dan onbekende, ook bij gelijke kwaliteit van werk. ‘Sucess breeds success’: de officiële wetenschappelijke waardering, het officiële eerbetoon, het maatschappelijk respect gaan altijd naar de bekende voortrekkers, zelfs al is het echte werk gedaan door jonge, nog onbekende collega’s. En het Mattheuseffect beperkt zich niet tot de wetenschap. Zo stelden bestuurskundigen onomstotelijk vast dat de middenklasse veel meer profijt trekt van diensten als gezondheidszorg en onderwijs dan de zwakkeren en armen voor wie ze nu juist vooral bestemd zijn.
Ik ben vast niet de enige in deze welvarende gemeenschap die ruimschoots van dit effect heeft geprofiteerd, in mijn werk en in mijn dagelijks leven. Het reflecteert een fundamentele maatschappelijke oneerlijkheid. ‘Success breeds success’, van het een komt het ander, competenties cumuleren en successen stapelen zich op. In een feodale standenmaatschappij werden groei en ontwikkeling bij voorbaat alleen gegund aan de heersende klasse. Maar ook nu die absolute barrières van lang geleden gelukkig zijn opgeruimd resteert nog de achterstand van al degenen die het succes zien maar er niet bij kunnen. Het valt niet mee om die werkelijkheid zo meedogenloos verwoord tegen te komen in Mattheus 25, en al helemaal niet omdat vers 29 leest als de formulering van een te accepteren onvermijdelijkheid in plaats van een te bestrijden onrechtvaardigheid.
Ik zie het toch als het laatste. En we hoeven ons bij die onrechtvaardigheid niet neer te leggen. Het toverwoord bij de bestrijding van het Mattheuseffect is ‘kansgelijkheid’. Onder de beste omstandigheden betekent dat de doorlopende mogelijkheid voor eenieder om te laten zien wat hij kan of wil, en om daarvoor in aanmerking te komen los van zijn specifieke voorgeschiedenis. Ruimte wordt dan gegund op basis van vermoede mogelijkheden en niet ontzegd op grond van gevreesde tekortkomingen. En eerdere mislukkingen vormen dan geen basis voor permanente afwijzing. Van fouten kun je leren; bij kansen hoort herkansen.
Van zo’n wereld zijn we ver verwijderd, in Nederland en al helemaal buiten Nederland. Het overgrote deel van de wereldbevolking komt zelfs niet in de buurt van eigen kansen en ambities. En ook in eigen land zijn er legio kinderen die met recht en reden kunnen twijfelen aan de ruimte die hen ooit zal worden gegund om zelfs maar een deel tot stand te brengen van wat ze eigenlijk kunnen. Ik hoop dat u aan hen zult denken als u straks gevraagd zal worden via de collecte iets voor deze kinderen te doen. Bij een eerdere vergelijkbare gelegenheid heb ik eens gevraagd aan een gemeente om een zo ‘stil’ mogelijke collecte. Ik neem aan dat ik dat concept niet hoef uit te leggen. Het was toen een groot succes, en mijn verwachtingen zijn opnieuw hooggespannen.
Een kansrijke wereld. Een wereld die niet discrimineert naar verleden maar beoordeelt naar toekomst. Een echte meritocratie, waarin alleen feitelijke prestaties tellen en doorslaggevend zijn. Ik zie ernaar uit. Maar ook in die wereld zullen er verschillen blijven, en houdt de gelijkenis van de talenten zijn betekenis. Er zijn er met vijf, met twee en met één. En ook in die wereld blijf ik aandacht vragen voor die bedeesde derde dienaar met dat ene, bescheiden talent. Want in die meritocratische wereld wordt weliswaar het succes steeds grijpbaarder, maar verdwijnen ook geleidelijk aan de excuses voor mislukking. Wie in een meritocratie niet tot topprestaties komt, kan dat uiteindelijk niemand kwalijk nemen behalve hoogstens zichzelf. Het kan geen kwaad om ons nu al af en toe te realiseren dat de meritocratie vooral prettig uitpakt voor degenen met merites. Wie zich echter omringd ziet door tevreden kansenbenutters en te horen krijgt dat hij het evidente welvaartsverschil aan niemand dan zichzelf kan verwijten omdat die kansen immers ook hem zijn aangeboden, komt niet automatisch in een goede stemming. Met een beetje pech komen wij de knarsetandende derde dienaar straks rond het stemhokje tegen in boos en rancuneus gezelschap.
Zo kom ik via een lange omweg weer terug bij de drie dienaren en hun strenge meester. Als er dan behoorlijk wat aan te merken valt op de behandeling van de derde dienaar, dan valt er ook veel aardigs te zeggen over de behandeling van de tweede, die het beste maakt van zijn twee talenten en daarvoor precies even veel waardering krijgt als nummer één. Althans bij Mattheus; bij Lucas is de beloning van de eerste twee keer zo hoog als die van de tweede. Ik houd het er maar op dat Lukas even niet goed heeft opgelet. Voor mij is en blijft de kernboodschap: zet je in voor het goede met heel je hart, heel je ziel en heel je verstand. Dat is nodig en voldoende. Meer kan niet en meer hoeft niet. Maar minder moet ook niet en minder mag ook niet. Het Mattheuseffect ligt op de loer. Het beste is net goed genoeg. Dat hadden de twee dienaren goed begrepen. En ze hebben ernaar geleefd.
Is de derde dienaar, met al zijn schuchterheid, dan toch reddeloos verloren? Ik zou hem anders dan zijn strenge meester wel een herkansing willen gunnen. Want in zijn richting, in ons aller richting, heeft deze bijzondere gelijkenis ook een aanvullende boodschap. En die boodschap luidt: wees niet bang.
Wees niet bang.
In de korte tijd die wij op aarde doorbrengen wordt er veel van ons verwacht. En zelfs in dit veilige land, in dit beschermde deel van de wereld waar allerlei vormen van kwaadaardigheid ons bespaard blijven, zijn er nog momenten te over dat zich een vork in de weg aftekent en dat we moeten kiezen. Kiezen tussen de omweg en het rechte pad. Kiezen tussen de andere kant opkijken of het onrecht onder ogen zien. Kiezen tussen spreken of zwijgen, tussen doen wat nodig is of achterwege laten wat riskant is.
Er zijn hele goede redenen om bang en benauwd te zijn. Er kan tenslotte van alles misgaan en met een beetje geluk valt het niemand op dat we ons even gedrukt hebben. Maar elke keer dat we dat doen verzaken we een van de talenten die we ooit kregen. Of dat er nu vijf, drie of één waren. Maar deze gelijkenis zegt: wees niet bang. Heb vertrouwen. Wie doet wat hij kan heeft niets te vrezen.
Ik eindig met een uitstapje naar de muziek.
Na de dood van Rossini in 1868 stelde Verdi voor dat een aantal Italiaanse componisten gezamenlijk een Requiem aan hem zouden wijden. Het project werd geen succes, en het duurde tot in 1873 voordat Verdi aanleiding had om zijn aandeel uit te werken tot een complete begrafenismis. Het is liturgische muziek met de zeggingskracht van een opera, laatst nog uitgevoerd in Amsterdam. Een stortvloed van muziek voert naar wat een fortissimo climax lijkt te gaan te worden. Maar dan, vlak voor het einde, komt ineens, steeds stiller en ingetogener, de boodschap door die Verdi ook aan het afscheid van Rossini had willen bijdragen. Gezongen door sopraan en koor, tegen de achtergrond van een grotendeels zwijgend orkest, klinkt steeds zachter het drie maal herhaalde verzoek: ‘Libera me’. Bevrijd mij. Het is een vraag om bevrijding.
Bevrijding, dat is wat wij allemaal zoeken. Bevrijd te worden van de angst om te kiezen als het er toe doet. De vrijheid te verwerven om al onze talenten, hoeveel dan ook, welke dan ook, zonder voorbehoud in dienst te stellen van een nieuwe, een betere wereld.