Mariene Strategie (deel 1). Actualisatie van huidige milieutoestand, goede milieutoestand, milieudoelen en indicatoren. 2018-2024 (bijlage bij 27625,nr.434)

1.

Kerngegevens

Officiële titel Mariene Strategie (deel 1). Actualisatie van huidige milieutoestand, goede milieutoestand, milieudoelen en indicatoren. 2018-2024 (bijlage bij 27625,nr.434)
Document­datum 21-06-2018
Publicatie­datum 25-06-2018
Nummer 2018D35438
Kenmerk 27625, nr. 434
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

>

Mariene Strategie (deel 1)

Actualisatie van huidige milieutoestand, goede milieutoestand,

milieudoelen en indicatoren.

2018-2024

Juni 2018

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Inhoudsopgave VIII Factsheets 86 Biodiversiteit (D1)

Bruinvisbijvangst (D1C1) 86 Abundantie en verspreiding van grijze en gewone zeehonden (D1C2) 90 Abundantie en verspreiding walvisachtigen (D1C2) 94

Samenvatting 5 Herstel van kwetsbare vissoortpopulaties (D1C2) 98

Zeevogelpopulaties (D1C2) 103

1 Inleiding 8 Broedsucces of broedfalen bij zeevogels (D1C3) 110

1.1 De Mariene Strategie 8 Grijze zeehond: pupproductie (D1C3) 114 1.2 Doel en context 8 Vissen – grootteverdeling binnen visgemeenschap (D1C3) 117 1.3 Totstandkomingsproces 10 Pelagische habitats - biomassa en abundantie (D1C6) 122 1.4 Leeswijzer 10 Veranderingen in fytoplankton- en zoöplanktongemeenschappen (D1C6) 125

2 Beschrijving Noordzee 11 Niet-Inheemse Soorten (D2)

2.1 Inleiding 11 Introducties niet-inheemse soorten (D2C1) 130 2.2 Geografische en bestuurlijke afbakening 11 2.3 Korte karakterisering 13 Commerciële vissoorten (D3) 2.4 Economische sectoren 14 Populaties van alle commerciële vis-, schaal- en schelpdiersoorten (D3C1 en D3C2) 135 2.5 Kosten aantasting milieu 17 Leeftijdsopbouw en grootteverdeling van commercieel geëxploiteerde soorten (D3C3) 138 2.6 Ontwikkelingen en opgaven 18 Voedselwebben (D4)

3 Milieutoestand en drukfactoren 20 Soortensamenstelling en relatieve dichtheid van trofische gilden (D4C1) 139

3.1 Inleiding 20 Evenwicht tussen de trofische gilden (D4C2) 140 3.2 Uitgangspunten 20 Grootteverdeling in visgemeenschappen (D4C3) 141 3.3 Huidige milieutoestand en doelen 24 3.3.1 Soorten 24 Eutrofiering (D5) 3.3.2 Habitats 30 Concentraties van nutriënten (D5C1) 145 3.3.3 Ecosysteem 33 Chlorofyl a-concentraties (D5C2) 150 3.4 Overheersende drukfactoren en doelen 34 Schadelijke algenbloeien (Phaeocystis) (D5C3) 154 3.4.1 Biologische drukfactoren 34 Opgeloste zuurstof concentraties nabij de zeebodem (D5C5) 155 3.4.2 Fysische drukfactoren 37 3.4.3 Stoffen, afval, energie 40 Integriteit van de zeebodem (D6) 3.4.4 Activiteiten 49 Ruimtelijke omvang fysiek verlies (D6C1 en D6C4) 160 Spreiding en ruimtelijke omvang fysieke verstoring (D6C2 en D6C3) 162

4 Overkoepelende thema’s 51 Benthische habitats kwaliteit (BISI) - (D6C3 en D6C5) 171

4.1 Inleiding 51 Toestand van gemeenschappen in benthische habitats (D6C5) 179 4.2 Klimaatverandering en verzuring 51 4.3 Cumulatieve effecten 52 Hydrografische eigenschappen (D7) 4.4 Netwerk van beschermde gebieden 52 Hydrografische eigenschappen (D7C1 en D7C2) 184

5 Conclusies en vervolg 54 Vervuilende stoffen (D8)

5.1 Inleiding 54 KRW verontreinigende stoffen in water (D8C1) 185 5.2 Hoofdlijnen van de beoordeling 54 Metalen in biota (D8C1) 189 5.3 Doorwerking in het beleid 55 Metalen in sediment (D8C1) 194 Organotin in sediment (D8C1) 199

Bijlagen 56 PAKs in biota (D8C1) 203

I Bronnen 56 PAKs in sediment (D8C1) 208 II Afkortingen 63 PBDE in biota (D8C1) 214 III KRM artikel 8, 9 en 10 64 PBDE in sediment (D8C1) 219 IV KRM descriptoren en criteria 65 PCB’s in biota (D8C1) 224 V Goede milieutoestand, milieudoelen en indicatoren 70 PCB’s in sediment (D8C1) 229 VI Drukfactoren en activiteiten 82 Imposex bij mariene buikpotigen (D8C2) 234 VII Militaire activiteiten 85 Verontreinigingen met olie en olieachtige stoffen (D8C3) 238

2 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 3

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Vervuilende stoffen in vis en visproducten (D9)

Verontreinigende stoffen in eetbare weefsels (D9C1) 240 Samenvatting

Zwerfvuil (D10) Plastic deeltjes in magen van stormvogels in de Noordzee (D10C1 en D10C3) 243 Strandafval - hoeveelheid, samenstelling en trends (D10C1) 248

Zeebodemafval (D10C1) 254 In 2008 is de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie De goede milieutoestand komt dichterbij

Microafval (D10C2) 260 (KRM) van kracht geworden. De KRM verplicht de lidstaten In de geactualiseerde Mariene Strategie deel 1 zijn de goede om voor hun mariene wateren een goede milieutoestand te milieutoestand en de bijbehorende doelen scherper

Onderwatergeluid (D11) bereiken en/of te behouden en maatregelen te nemen om omschreven dan in 2012 mogelijk was. Ook de milieudoelen Impulsgeluid (D11C1) 262 de daarvoor gestelde doelen te bereiken. De kaderrichtlijn kunnen daardoor preciezer zijn, terwijl een beter beeld Continu geluid (D11C2) 267 schrijft voor dat de lidstaten de wijze waarop zij de KRM in bestaat van de bijdragen van de maatregelen aan het halen praktijk brengen, vastleggen in drie documenten. Mariene van de doelen. De beoordeling van de huidige milieustrategie deel 1 omschrijft de huidige milieutoestand, de toestand in de Nederlandse Noordzee laat zien dat het (gewenste) goede milieutoestand en de milieudoelen die hoofddoel, de goede milieutoestand, dichterbij komt. zijn gesteld om de goede milieutoestand te behalen of te behouden. Hiermee stelt de Mariene Strategie de kaders Niet álle criteria van de goede milieutoestand zijn in de voor duurzaam gebruik binnen de randvoorwaarden van het geactualiseerde Mariene Strategie deel 1 scherper geformuecosysteem, rekening houdend met internationale en leerd. Dat is in de meeste gevallen het gevolg van gebrek Europese regelgeving. Daarnaast bevat deel 1 ook indicaaan kennis of wetenschappelijke onderbouwing. toren waarmee is af te meten in welke mate de actuele Onzekerheden leiden tot kennisopgaven en op termijn toestand van de goede toestand verschilt. Deel 1 van de mogelijk ook tot een (aanvullende) beleidsopgave. Mariene Strategie is in 2012 opgesteld. Het bestrijkt de Voor sommige aspecten van de goede milieutoestand die periode 2012-2018. Dit voorliggende document is de nog niet duidelijk zijn ingekaderd, is in de Mariene Strategie actualisatie van deel 1 en betreft de periode 2018 tot 2024. ook een beleidsopgave geformuleerd. Zo is nog niet Behalve een bijstelling van de actuele toestand geeft het vastgesteld waaraan een internationaal representatief en ook aan of er reden is voor aanvullende beleidsopgaven of samenhangend netwerk van beschermde gebieden moet maatregelen. voldoen. De aangrijpingspunten daarvoor zijn echter wél De delen 2 en 3 van de Mariene Strategie bevatten respectiebekend, bijvoorbeeld de aanwijzing van beschermde velijk het monitoringprogramma en het programma van gebieden en het nemen van maatregelen om waardevolle maatregelen. Deze delen worden geactualiseerd in 2020 en gebieden en kwetsbare soorten te beschermen. 2021.

De resultaten van bestaand beleid

De belangrijkste bevindingen van Mariene Strategie deel 1 2018-2024 zijn: Vervuilende stoffen • De goede milieutoestand komt dichterbij. Voor het aspect vervuilende stoffen is de goede milieutoe• Bestaand beleid resulteert in een aanzienlijke afname van stand binnen bereik. De concentraties van eutrofiërende en de vervuiling van het mariene milieu, in groei van vervuilende stoffen in het Nederlandse deel van de commerciële visbestanden, in toename van het aantal Noord zee zijn zo laag geworden, dat ze geen schade meer zeezoogdieren en in afname van het aantal nieuwe toebrengen aan organismen. Deze toestand is stabiel en van niet-inheemse soorten. sommige stoffen dalen de concentraties nog verder. • Voortzetting van het bestaand beleid moet wel gepaard Voortzetting van het bestaande beleid volstaat om dat zo te gaan met de aanpak van kennisleemten en houden. Van sommige gevaarlijke stoffen ijlen de effecten onzekerheden. van vroegere lozingen nog lang na. Nieuwe stoffen, • Toekomstige ontwikkelingen zoals de aanleg van nieuwe waaronder de residuen van geneesmiddelen, en ook de windparken en klimaatverandering kunnen de milieutoename van het gebruik van koperhoudende verf op toestand beïnvloeden. Windparken bieden daarentegen schepen, vragen om blijvende aandacht. mogelijk ook kansen voor ecosysteemherstel. De gehalten aan gevaarlijke stoffen in vis, visproducten en • Inspanningen om de goede milieutoestand te bereiken, schaaldieren liggen onder de nationale en internationale zijn vooral – of zelfs uitsluitend – effectief wanneer ze het normen. Dankzij de geldende regelgeving op dit gebied is resultaat zijn van internationale samenwerking en de goede milieutoestand al bereikt. afstemming.

4 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 5

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Zwerfvuil beperken. Daarnaast heeft het ministerie van Defensie kennisopgave wordt door Wozep (Windenergie op zee Nog een positieve ontwikkeling: op de Nederlandse aanpassingen doorgevoerd in zijn activiteiten. Nederland ecologisch programma) opgepakt en ingevuld. stranden wordt bij de jaarlijkse inventarisatie van zwerfvuil coördineert het opzetten van een gezamenlijk monitoringminder vuil gevonden dat uit zee is aangespoeld. Ook de programma voor het kunnen beoordelen van continu - Een kennisopgave geldt ook voor de gevolgen van klimaathoeveelheid plastic in de magen van noordse stormvogels geluid. verandering en de verzuring van de Noordzee. De fysieke die op Nederlandse stranden aanspoelen, neemt af. De verandering van de Noordzee kan effecten hebben op het inspanningen voor het verder reduceren van zwerfvuil gaan Beschermde gebieden ecosysteem en de biodiversiteit. In een later stadium is een echter onverminderd door, omdat zwerfvuil niet in zee De Nederlandse zeebodem is nog steeds substantieel aanvullende (internationale) beleidsopgave niet uitgeslothuishoort. In EU- en OSPAR-verband werkt Nederland verstoord. Vooralsnog blijkt dat vooral de langlevende, ten. Voortdurende evaluatie van het Noordzeemilieu en van onder meer aan het terugdringen van microplastics in het gevoelige soorten duidelijk minder voorkomen dan is het programma van maatregelen blijft nodig. De zesjarige mariene milieu. gewenst en dat ook de biodiversiteit nog onvoldoende is. cyclus van de KRM maakt dit mogelijk. Nederland heeft belangrijke stappen gezet om de meest Commerciële visbestanden waardevolle gebieden van het mariene ecosysteem te Het kabinet is gestart met het ontwikkelen van een Een kwart van de commerciële visbestanden voldoet aan het beschermen. Zo zijn Natura 2000-gebieden aangewezen en Strategische Agenda Noordzee 2030 voor de periode na beoordelingscriterium ‘duurzame oogst’ én aan het beheerplannen en bodembeschermingsmaatregelen 2020. De beleidsmatige aangrijpingspunten hiervoor zijn criterium ‘biomassa van paaibestanden’. De toestand blijft opgesteld. Met de buurlanden zijn voorstellen besproken ontleend aan de langetermijnscenario’s van het Planbureau verbeteren, maar is nog onvoldoende voor de goede om de bodemvisserij in deze gebieden te beperken of te voor de Leefomgeving (PBL). De Strategische Agenda milieutoestand. Binnen het Gemeenschappelijk Visserijweren. Deze zullen aan de Europese Commissie worden Noordzee 2030 is een bouwsteen voor de Nationale beleid (GVB) blijft aanhoudende verbeteringsinspanning voorgelegd om in een Europese verordening om te zetten. Omgevingsvisie die in 2019 wordt vastgesteld. De Mariene geboden. Voor het beoordelen van de samenstelling van de Nederland werkt in internationaal verband aan indicatoren Strategie stelt hierbij de kaders voor een gezonde zee met visgemeenschappen (gemeten naar grootteklassen) die de verstoring van de zeebodem in beeld kunnen een duurzaam gebruik. De Strategische Agenda Noordzee ontbreken geschikte referentiewaarden. Voor dit aspect kan brengen, zodat op grond hiervan een regionale beoordeling 2030 en de actualisatie van de Mariene Strategie deel 1 zijn daardoor nog niet worden vastgesteld wat de goede van benthische habitats kan worden gemaakt. Met de vanwege hun samenhang gelijktijdig voorbereid en waar milieutoestand is. nationale benthosindicator kan de goede milieutoestand mogelijk op elkaar afgestemd. scherper worden omschreven en kan het effect van de (voor)

Zeezoogdieren genomen beschermingsmaatregelen worden vastgesteld. Internationale samenwerking is cruciaal

Bruinvissen en grijze zeehonden nemen geleidelijk in aantal De EU-lidstaten werken samen aan de regionale uitvoering toe, maar zijn nog niet zo talrijk dat al sprake is van een Haaien en roggen van de KRM. Daarvoor is in OSPAR- en ICES-verband al een gunstige staat van instandhouding en dus ook niet van de De stand van haaien en roggen is nog steeds zorgelijk, maar breed scala aan gezamenlijke indicatoren en/of criteria goede milieutoestand. Dankzij voorwaarden in de kavellaat wel eerste tekenen van herstel zien. De goede milieuontwikkeld. De volgende stap is afstemming door de besluiten voor de aanleg van nieuwe windparken blijven de toestand is als gevolg van kennisleemten niet te bepalen. Noordzeelanden van (gezamenlijke) maatregelen om effecten van onderwatergeluid op zeezoogdieren beperkt. Wel is duidelijk dat nog een lange weg is te gaan. grensoverschrijdende milieuproblemen te kunnen Vooruitlopend op meer concrete doelen ontwikkelt het aanpakken. De Noordzeelanden moeten daarvoor gezamen Niet-inheemse soorten Haaien- en roggenactieplan meer kennis in combinatie met lijk doelen formuleren voor onder meer zwerfvuil, Het aantal niet-inheemse soorten dat het Nederlandse deel het treffen van mitigerende maatregelen. onderwatergeluid en cumulatie van effecten. Voor de van de Noordzee binnenkomt, neemt af. De inwerkingaanpak van zwerfvuil en de bescherming van OSPAR-soorten treding van het Ballastwater Management Verdrag (septem Zeevogels en -habitats, hebben de OSPAR-landen al een gemeenschapber 2017) zal deze trend versterken. Niet-inheemse soorten Niet voor alle zeevogels is de situatie goed en dat wekt pelijk actieplan opgesteld. Aan een gemeenschappelijke die al in de Noordzee voorkomen, zullen in de meeste zorgen. Vooral het broedsucces van zeevogels is de laatste monitoring en onderzoek naar verzuring en cumulatie van gevallen niet meer verdwijnen. Gezien het lage aantal jaren laag. Het is nog niet duidelijk hoe de goede milieueffecten wordt gewerkt. Samenwerking is ook geboden voor nieuwe introducties lijkt de goede milieutoestand gehaald. toestand kan worden gerealiseerd. De oorzaken van de het opstellen van een eenduidige omschrijving van het neergaande trend zijn nog niet achterhaald. Hier ligt begrip ‘een samenhangend en representatief netwerk van

Aanpak van kennisleemten en onzekerheden daarom een kennisopgave, terwijl een aanvullende beschermde gebieden op zee’.

beleidsopgave niet is uitgesloten.

Geluid

De afgelopen jaren is grote vooruitgang geboekt op het Invloed van toekomstige ontwikkelingen

gebied van kennisontwikkeling en monitoring van Toekomstige ontwikkelingen kunnen de milieudoelen en onderwatergeluid. Ook zijn diverse concrete maatregelen het bereiken en/of behouden van de goede milieutoestand genomen. Er is nog te weinig bekend om grenswaarden verder onder druk zetten. De uitbreiding van het areaal aan voor impulsgeluid definitief vast te stellen. Op grond van windparken door Nederland en de andere Noordzeelanden het uitgevoerde onderzoek worden echter wel geluidsbeperkan de (goede) milieutoestand beïnvloeden. Het aanleggen kende voorwaarden gesteld bij de kavelbesluiten voor de van windparken wordt beoordeeld op cumulatieve effecten aanleg van windparken op zee. Dit om cumulatieve effecten voor zeezoogdieren, vogels, vleer muizen en onderwaterop bruinvissen en andere zeedieren zoveel mogelijk te habitats. Ook hier ligt nog een kennisopgave. Deze

6 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 7

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

1 Inleiding regionale context van de OSPAR Intermediate Assessment in • Aanbeveling: de GMT-definitie van de biodiversiteitsdescriptoren 2017 [7]. Voor het actualiseren van de milieutoestand van aanscherpen, waarbij het kader van de bestaande wetgeving wordt het Nederlandse deel van de Noordzee is zoveel mogelijk doorbroken.

gebruikgemaakt van gezamenlijk vastgestelde criteria en De GMT (goede milieutoestand) is aangescherpt door indicatoren. Indien nodig en beschikbaar is specifieke deze per soortgroep en per criterium te beschrijven. Nederlandse informatie aan de beoordeling toegevoegd. Dit was voorheen niet het geval. Voorliggende Mariene

1.1 De Mariene Strategie 1.2 Doel en context Strategie integreert een verscheidenheid aan wet- en

Bij het actualiseren van de Mariene Strategie deel 1 is regelgeving met betrekking tot het mariene milieu en Het Nederlandse deel van de Noordzee loopt vanaf de kust Met de Mariene Strategie deel 1 geeft het kabinet zijn visie conform de KRM rekening gehouden met beleid, randvoegt alleen zaken toe waar dat nodig is, bijvoorbeeld in tot de buitengrens van het Nederlandse Continentaal Plat op de verdere implementatie van de KRM voor het voorwaarden en ambities vanuit verschillende beleidshet kader van het OSPAR-verdrag. Dit is in lijn met de en beslaat circa 58.000 km 2 , ongeveer een tiende deel van Nederlandse deel van de Noordzee. Daarnaast bevat het velden die relevant zijn voor de goede milieutoestand. richtlijn zelf en met het nieuwe Commissiebesluit de hele Noordzee. Nederland heeft baat bij een veilige, document een analyse van het ingezette (bestaande en Waar dat nodig is om de goede milieutoestand te behalen 2017/848/EU. Waar nodig heeft Nederland aanvullend schone, gezonde en ecologisch diverse Noordzee die aanvullende) beleid in relatie tot de te behalen goede en/of te behouden, vult de Mariene Strategie deze beleidsbeleid geformuleerd, bijvoorbeeld voor bodembijdraagt aan de economische en maatschappelijke milieutoestand voor de Noordzee. Op basis hiervan is – kaders aan. Het gaat in dit geval vooral om het Gemeenbescherming en zwerfvuil. behoeften. De zee kan die bijdrage alleen in optima forma waar noodzakelijk – een aanvullende beleidsopgave schappelijk Visserijbeleid (GVB, [8]), de Kaderrichtlijn Water bieden als de natuurlijke veerkracht (verder) wordt hersteld geformuleerd en zijn de speerpunten aangewezen voor het (KRW, [9]), de Vogelrichtlijn (VR, [10]), Habitatrichtlijn (HR, • Aanbeveling: de GMT-definities verbeteren en daarbij vooral aandacht en uitgebouwd. programma van maatregelen. Deel 1 bevat ook een [11]), het OSPAR-verdrag [12] en het Biodiversiteitsverdrag schenken aan kwantitatieve aspecten en baselines om de GMT meetbaar te

verkenning op hoofdlijnen van de kennis- en monitoring(CBD, [13]). maken. De Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie uit 2008 (KRM opgaven tot 2024. In dat jaar wordt deel 1 van de Mariene De omschrijvingen van de goede milieutoestand zijn niet [1]) verplicht de lidstaten om voor hun mariene wateren een Strategie opnieuw geactualiseerd. In de Werelddoelen voor duurzame ontwikkeling meer op het niveau van de descriptoren opgesteld, maar strategie op te stellen voor het bereiken en/of behouden (Sustainable Development Goals) van de Verenigde Naties op criteriumniveau en waar mogelijk gekwantificeerd,

van een goede milieutoestand in 2020, om een duurzaam Beleidskader [14] is voor 2030 een specifieke ambitie opgenomen voor zodat ze ook meetbaar zijn. Voor zover beschikbaar is

gebruik mogelijk te maken. De Nederlandse Mariene De Beleidsnota Noordzee 2016-2021 [5] (onderdeel van het het duurzaam gebruik en de bescherming van onze oceanen daarbij gebruikgemaakt van de in regionaal verband Strategie bestaat uit drie delen. Deel 1 beschrijft de huidige Nationaal Waterplan 2016-2021 [6]) bevat het nationale en zeeën (SDG14 ‘Life below water’). ontwikkelde indicatoren en/of van indicatoren die onder milieutoestand, de goede milieutoestand en de milieubeleidsmatige kader voor de Mariene Strategie. Het andere wet- en regelgeving beschikbaar zijn.

doelen met bijbehorende indicatoren voor het Nederlandse Nederlands Noordzeebeleid is integraal. Het omvat alle Beoordeling Europese Commissie 2014

deel van de Noordzee [2]. Hiermee stelt de Mariene Strategie doelen en ambities voor het Nederlandse deel van de De Europese Commissie heeft in 2014 de Nederlandse • Aanbeveling: in de initiële beoordeling vastgestelde kennishiaten verhelpen, de kaders voor duurzaam gebruik binnen de randvoorwaar Noordzee. De ecosysteembenadering en het voorzorg Mariene Strategie deel 1 beoordeeld (op grond van artikel 12 onder meer via het monitoringprogramma. den van het ecosysteem, rekening houdend met internatiobeginsel zijn belangrijke uitgangspunten van het integrale van de KRM) en aanbevelingen gedaan voor het vervolg [15]. Zie reactie op de volgende aanbeveling. nale en Europese regelgeving. De delen 2 en 3 bevatten beleid. De maatregelen uit de eerste KRM-cyclus zijn Deze aanbevelingen zijn een belangrijk uitgangspunt respectievelijk het daarmee samenhangende monitoringvastgelegd in Mariene Strategie deel 3, dat in verkorte vorm geweest voor de actualisatie. Dat geldt ook voor het nieuw • Aanbeveling: de methoden om de effecten van de belangrijkste belastende programma [3] en het programma van maatregelen [4]. ook in de Beleidsnota Noordzee is opgenomen. vastgestelde Commissiebesluit [16] waarmee de criteria en 2 factoren (kwantitatief ) te beoordelen verder ontwikkelen. methodologische standaarden inzake de goede milieu Om relevante kennisvragen in kaart te brengen en het

Eind 2015 is het derde deel van de Mariene Strategie door Langetermijnstrategie toestand van mariene wateren zijn verhelderd en geconcreonderzoek aan te sturen, is een nationale kennisagenda

het kabinet vastgesteld, als onderdeel van het Nationaal Voor de periode tot 2030 ontwikkelt het kabinet de tiseerd. Bij het actualiseren van de Mariene Strategie zijn de voor de Noordzee opgesteld. Rijksoverheid en kennisin Waterplan 2016-2021 (NWP) en de daarbij behorende Strategische Agenda Noordzee 2030. In 2017 zijn hiervoor de criteria uit dit Commissiebesluit zo veel mogelijk gevolgd. stellingen werken sinds 2014 nauw samen in de IDON Beleidsnota Noordzee 2016-2021. Daarmee is de eerste strategische opgaven geformuleerd. Dit zijn: ‘energie Werkgroep Kennis en Noordzee. Ook is gewerkt aan een KRM-cyclus van zes jaar volledig doorlopen. Tevens is een transitie’, ‘toekomstbestendige voedselvoorziening’ en Onderstaand een overzicht van de aanbevelingen van de OSPAR Science Agenda [18]. In het kader van de begin gemaakt met het uitvoeren van de voorgenomen ‘robuuste natuur’. Vanwege de samenhang tussen de Europese Commissie en een korte toelichting op de wijze Intermediate Assessment wordt deze geactualiseerd. maatregelen en met het monitoren van de milieutoestand. Strategische Agenda Noordzee 2030 en de actualisatie van waarop Nederland deze heeft opgepakt. Nederland is hiervan de trekker. In 2024 moet de tweede cyclus zijn afgerond. De richtlijn de Mariene Strategie zijn deze tegelijk voorbereid en waar schrijft voor dat de lidstaten in de tussenliggende periode mogelijk op elkaar afgestemd. De Strategische Agenda • Aanbeveling: de methode voor de sociaaleconomische analyse versterken Met de nationale kennisagenda is vooral ingezet op de drie delen van hun Mariene Strategie actualiseren. Noordzee 2030 is een bouwsteen voor de Nationale zodat de degradatie- en herstelkosten en ook de kosten-batenanalyse van de veelomvattende thema’s zoals bronnen en effecten van Omgevingsvisie die in 2019 wordt vastgesteld. De Mariene kaderrichtlijn kunnen worden beoordeeld. zwerfvuil en onderwatergeluid, de samenhang binnen Voorliggende Mariene Strategie deel 1 betreft de actualisatie Strategie deel 1 stelt hiervoor de kaders. Voor het in beeld brengen van de degradatie- en het mariene ecosysteem, en de cumulatieve effecten van van de versie uit 2012 op grond van artikel 17 van de KRM. herstelkosten heeft Nederland – conform de hierover menselijk handelen. Daarnaast is in OSPAR-verband

Deel 1 geeft invulling aan de artikelen 8, 9 en 10 van de Internationale context opgestelde Europese handreiking – de kostenbenadering bijgedragen aan de ontwikkeling van kennis op het

richtlijn (zie bijlage III) . Op 15 juli 2018 moet deel 1 van de De KRM verplicht de lidstaten tot een regionale aanpak (cost based approach) toegepast [17]. Ook is een verkengebied van indicatoren voor het voedselweb en voor Mariene Strategie opnieuw door het kabinet zijn vastgesteld (artikel 5, tweede lid en 6 van de KRM). De toestand van het ning uitgevoerd naar het kwantificeren van ecosysteembenthische en pelagische habitats. en daarna binnen drie maanden aan de Europese mariene milieu staat immers los van de landsgrenzen. Om diensten. Kosten-batenanalyses zijn geen onderdeel van Commissie worden gerapporteerd. Dit is de eerste stap ter die reden is binnen de richtlijn een belangrijke rol weg - Mariene Strategie deel 1 (op grond van artikel 8 van de • Aanbeveling: ervoor zorgen dat de doelstellingen alle relevante belastende voorbereiding van de actualisatie van het programma van gelegd voor de regionale zeeconventies, zoals OSPAR 1 . De KRM). Deze zijn wel uitgevoerd in het kader van deel 3, factoren bestrijken, SMART zijn en voldoende ambitieus. maatregelen in 2021. huidige milieutoestand is dan ook beoordeeld binnen de het programma van maatregelen. Voor alle relevante belastende factoren zijn (waar mogelijk SMART) doelstellingen geformuleerd. Deze

8 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 9

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

richten zich op de grootste verstoringen en risico’s voor Zienswijzen

het mariene ecosysteem. Naar verwachting wordt De ontwerpversie van de Mariene Strategie deel 1 heeft van 2

hiermee de goede milieutoestand in 2020 gehaald of ligt maart tot en met 12 april 2018 ter inzage gelegen. Er zijn in 2 Beschrijving Noordzee

deze het komende decennium binnen handbereik. Dit deze periode 4 zienswijze ingediend door 7 verschillende verschilt per descriptor. partijen. Het bevoegd gezag reageert op de zienswijze in de Nota van antwoord. Hierin is verantwoordt op welke wijze

  •  
    Aanbeveling: meer samenhang betrachten tussen de in GMT gebruikte met de ontvangen zienswijzen is omgegaan. De ingediende 2.1 Inleiding afdoende zijn geborgd bij de uitvoering van andere

    criteria, de effectbeoordeling en de voorgestelde doelstellingen. zienswijze hebben niet geleid tot koerswijzigingen. Wel is communautaire regelgeving. Deze oppervlaktewater Deze samenhang is versterkt door meer uit te gaan van de deel 1 van de Mariene Strategie op een aantal plaatsen Dit hoofdstuk schetst in het kort het mariene ecosysteem en lichamen vallen onder de werking van de KRW en zijn

DPSIR-cyclus van: activiteiten (driver), druk (pressure), verhelderd en zijn keuzes beter onderbouwd. het menselijk gebruik van het Nederlandse deel van de tevens aangewezen als Natura-2000 gebied op grond van de verandering van toestand (status), gevolgen (impact) en Noordzee. Paragraaf 2.2 gaat in op het toepassingsgebied VR en/of HR. Het beleid dat gericht is op de Noordzee en maatregelen (respons). In het programma van maat De Nota van antwoord bevat ook ambtshalve wijzigingen van de KRM en de bestuurlijke indeling van de Noordzee. vooral de Noordzeekustzone, heeft direct of indirect ook regelen is dit expliciet gemaakt door middel van die het gevolg zijn van ontwikkelingen die zich hebben Paragraaf 2.3 beschrijft de belangrijkste karakteristieken van effect op het functioneren van deze gebieden. modelberekeningen (model ODEMM). voorgedaan sinds de publicatie van het ontwerp en de de Noordzee, toegespitst op de ecologie en de gebruiksvaststelling van de definitieve Mariene Strategie deel 1. functies. Paragraaf 2.4 geeft de sociaaleconomische analyse Bij het opstellen van de Mariene Strategie is er rekening

  •  
    Aanbeveling: de reikwijdte van de mariene wateren, zoals gedefinieerd in de Ook is het ontwerp op enkele punten tekstueel en qua en paragraaf 2.5 de kosten die worden gemaakt om de mee gehouden dat het Nederlandse deel van de Noordzee richtlijn, verruimen tot alle KRW-kustwateren. vorm geving verbeterd. negatieve effecten van het huidige gebruik tegen te gaan. onderdeel is van de KRM-subregio Noordzee – in ruime zin

  Conform het Waterbesluit onder de Waterwet beslaat de Hiermee voldoet de Mariene Strategie deel 1 aan Artikel 8, en met inbegrip van het Kattegat en Het Kanaal – binnen KRM de wateren zeewaarts vanaf de basiskustlijn. De eerste lid, onderdeel c van de KRM. In paragraaf 2.6 ten het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan.

Waddenzee en overgangs- of binnenwateren behoren dus 1.4 Leeswijzer slotte komen de belangrijkste ontwikkelingen aan bod die

niet tot het toepassingsgebied. Deze gebieden zijn van invloed kunnen zijn op de toekomstige milieutoestand. Bestuurlijk

eco logisch al voldoende beschermd via de KRW, VR en De Mariene Strategie deel 1 bestaat uit dit hoofddocument De Noordzee is vanaf circa één kilometer uit de kust niet HR. Zie ook paragraaf 2.2. en 44 factsheets. Omwille van de leesbaarheid is gekozen gemeentelijk en provinciaal ingedeeld. Daar is alleen het

voor een kort en bondig hoofddocument. De KRM- 2.2 Geografische en bestuurlijke rijk verantwoordelijk. De minister van IenW is coördinerend

factsheets bevatten de gedetailleerde (technische) informa

1.3 Totstandkomingsproces tie over de beoordeling van de huidige milieutoestand en afbakening

bewindspersoon voor het integrale Noordzeebeleid en -beheer. De minister van IenW deelt deze verantwoordelijkzijn

opgenomen als bijlage bij dit hoofddocument. De heid met de minister van LNV, vanwege diens verantwoor De actualisatie van de Mariene Strategie deel 1 is op factsheets vormen tevens een belangrijke basis voor de De Mariene Strategie heeft betrekking op het Nederlandse delijkheid voor de beleidsterreinen biodiversiteit, natuur en nationaal en internationaal niveau afgestemd. In Nederland rapportage aan de Europese Commissie. deel van de Noordzee. Dit toepassingsgebied betreft het visserij. heeft de ambtelijke afstemming plaatsgevonden in het water, de zeebodem en de ondergrond zeewaarts van de Het rijk heeft binnen de territoriale zee (tot twaalf mijl

Interdepartementale Directeuren Overleg Noordzee (IDON). Hoofdstuk 2 geeft een karakterisering van het Nederlandse basiskustlijn vanwaar de breedte van de territoriale zee vanaf de basiskustlijn) meer bevoegdheden dan in de EEZ. De afstemming met maatschappelijke partijen (‘stakeholdeel van de Noordzee, de economische en sociale analyse wordt gemeten (artikel 3 van de KRM). De internationale Maatregelen met betrekking tot de visserij buiten de ders’) gebeurde in het Overleg Infrastructuur en Milieu van het gebruik, de kosten die verbonden zijn aan het grenzen van het Nederlandse Continentaal Plat (NCP) territoriale zee vallen onder de exclusieve competentie van (OIM). Voorafgaand aan het OIM is een stakeholderworktegengaan van de aantasting van het milieu, en de verwachvormen de buitengrens van het toepassingsgebied. Dit is de Europese Commissie in het kader van het Gemeenshop georganiseerd en is met specifieke stakeholders te ontwikkelingen. Hoofdstuk 3 omvat de beschrijving van tevens de grens van de Exclusieve Economische Zone, de schappelijk Visserijbeleid (GVB) . Maatregelen met 3 contact geweest. de goede milieutoestand, een beoordeling van de huidige EEZ. betrekking tot de scheepvaart vallen onder de bevoegdheid OSPAR heeft als regionaal platform een belangrijke rol milieutoestand, de milieudoelen en bijbehorende van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). gehad bij de internationale samenwerking, onder andere indicatoren en de hieruit voortkomende (aanvullende) Het toepassingsgebied van de KRM overlapt gedeeltelijk met door het ontwikkelen van gemeenschappelijke indicatoren beleidsopgave. Hoofdstuk 4 gaat in op de klimaatverandedat van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Dit is de zone tot 12 Noch het ecosysteem van de Noordzee, noch de verschilen het uitvoeren van de Intermediate Assessment. Daarnaast ring, cumulatieve effecten en het netwerk van mariene zeemijl vanaf de basiskustlijn (de zogenoemde ‘kustlende gebruiksfuncties houden zich aan de grenzen tussen zijn met de directe buurlanden de omschrijvingen van de beschermde gebieden, en alle overkoepelende thema’s die wateren’). Volgens artikel 2 van de KRM is de richtlijn hier de gebiedsdelen van de Noordzeelanden. Geen van de goede milieutoestand en van milieudoelen afgestemd. van invloed zijn op de milieutoestand. Hoofdstuk 5 geeft op alleen van toepassing op elementen die van belang zijn landen kan alle problemen op zijn deel van de Noordzee basis van dit alles de belangrijkste conclusies en beschrijft voor de bescherming van het mariene milieu en die niet zelf oplossen, of heeft daartoe niet altijd een geheel eigen Het OIM-advies bevat de reacties van drie partijen [19]. hoe deze doorwerken in de overige delen van de Mariene vallen onder de KRW. In de offshore wateren vanaf de 12 en volledige bevoegdheid. Dit geldt in ieder geval voor het De reacties van deze partijen hebben op een aantal punten Strategie en de daarbij behorende kennisprogrammering. zeemijl geldt alleen de KRM. scheepvaartbeleid en het visserijbeleid. Om die reden en geleid tot het verduidelijken of aanscherpen van de tekst. Tot slot zijn in de bijlage overzichten opgenomen van de omdat niet alle Noordzeelanden EU-lid (meer) zijn, De ministers van IenW en LNV hebben in een gezamenlijke descriptoren, goede milieutoestand, criteria, doelen, De Oosterschelde, de Westerschelde en de Waddenzee verplicht de KRM de EU-lidstaten tot een regionale aanpak brief verantwoord op welke wijze met het advies is drukfactoren en activiteiten. behoren niet tot het toepassingsgebied van de KRM [20], met nadrukkelijk een coördinerende rol voor de bestaande omgegaan. omdat deze aan de landzijde liggen van de basiskustlijn en regionale zeeconventies, zoals OSPAR. alle aspecten van de milieutoestand van het mariene milieu De totstandkoming van de Mariene Strategie deel 1 is (als 1 Verdrag ter bescherming van het mariene milieu van de ‘milieukader’) tevens onderdeel van het bredere proces om Noord-Oost Atlantische Oceaan: (https://www.ospar.org/) samen met maatschappelijke partijen te komen tot een langetermijnstrategie voor de Noordzee (Noordzee 2030). 2 Wijziging van het Commissiebesluit 2010/477/EU uit 2010.

10 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 11

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Figuur 1 Toepassingsgebied KRM, KRW-waterlichamen en OSPAR-gebieden 2.3 Korte karakterisering brengen ook veel voedingsstoffen naar zee. Dit is essentieel

voor de groei van plankton dat de basis vormt van de mariene voedselketen. De Nederlandse kustwateren zijn

Arctic Waters (I) OSPAR-regio's Mariene ecosysteem daardoor van oorsprong zeer productief en hebben een

Het Nederlandse deel van de Noordzee loopt vanaf de kust rijke vis- en vogelstand. tot de buitengrens van het Nederlandse Continentaal Plat

Wider Atlantic (V) en is relatief ondiep (gemiddeld 35 meter, in noordelijke De Noordzee is een zeer complex en open mariene

Greater North Sea (II) richting oplopend tot ruim 60 meter). Door de beperkte eco systeem zonder grenzen, maar wel met specifieke

Celtic Seas (III) diepte is er een sterke interactie tussen fysische en chemihabitats (zie tabel 1) . De biodiversiteit van het Nederlandse sche processen, het leven in de bodem en het leven in het deel van de Noordzee omvat circa 1300 soorten (exclusief

water. Het water in de noordelijke helft van het Nederlandse schimmels en eencellige organismen). Zes procent van de deel van de Noordzee staat onder invloed van de stroming soorten is van niet-inheemse oorsprong ( zie figuur 2 , [21]). uit de Atlantische Oceaan. De stroming in de zuidelijke helft De Noordzee is een belangrijke schakel in het internatio

Bay of Biscay and Iberian Coast (IV)

is afkomstig uit Het Kanaal en trekt langs de Waddennale systeem van trekroutes en foerageergebieden van eilanden in noordoostelijke richting verder. vogels. Een vitale functie als leefgebied heeft de Noordzee ook voor vissen, zeehonden en bruinvissen. Enkele Typerend voor de Nederlandse kustwateren is de grote karakteristieke waterbodemhabitats in de Noordzee of invloed van de rivieren Schelde, Maas, Rijn en Eems. delen ervan, zijn vanwege een bijzondere ecologische Het rivierwater stroomt van zuid naar noord langs de gehele betekenis op Europees niveau aangewezen als Natura kust (de zogenoemde kustrivier) en bevat veel kleiig 2000-gebied (op grond van de VR en/of HR) of als zwevend materiaal. Dit veroorzaakt een grotere bodembeschermd gebied (op grond van de KRM). dynamiek en een natuurlijke ver troebeling. De rivieren

Tabel 1 Habitattypen van het Nederlandse deel van de Noordzee [22]

EUNIS code MB5 MC1,2 MC3 MC5 MD5 MD6

Breed infralitoraal circalitoraal circalitoraal grof circalitoraal zand circalitoraal zand circalitorale habitattype zand gesteente en sediment in zee modder in zee KRM biogene riffen

Diepte ca. 0-20 m ca. 20-40 m ca. 20-40 m ca. 20-40 m ca. 40-70 m ca. 40-70 m

Korrelgrootte zand<1mm, niet mobiele zand >1mm, zand<1mm, zand<1mm, >30%klei en silt <30%klei en silt stenen >5% grind, <30%klei en silt <30%klei en silt (<63µm)

(<63µm) schelpen (<63µm) (<63µm)

Getijstroom sterk zwak zwak zwak tot sterk zwak zwak

Belangrijkste kustzone Klaverbank Doggersbank Zuidelijke bocht Oestergronden Oestergronden voorkomen Klaverbank buiten de kust Klaverbank Doggersbank

  • * 
    deze indeling is gebaseerd op tabel 2 van het KRM Commissiebesluit en wijkt af van de indeling volgens de Habitatrichtlijn

Waterlichamen KRW

± Overlappend KRW - KRM Toepassingsgebied KRM Overig oppervlaktewater Basiskustlijn

1 zeemijl

0 10 20 40 60 80

km 12 zeemijl

12 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 13

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Biodiversiteit Noordzee

Figuur 2 Soortenrijkdom in het Nederlandse deel van de Noordzee [21] Tabel 2 Ruimtegebruik van het Nederlandse deel van de Noordzee

Gebruiksfunctie Aantallen Ruimtegebruik in km 2 Percentage*

272

272 Geleedpotigen - Arthropoda Geleedpotigen - Arthropoda 29 29 Olie- en gaswinning 161 platforms 126 0,2

Commerciële oppervlaktedelfstofwinning 13 mln. m 3 /jr. 80 (gemiddeld per 5 jaar) 0,1

287

287 Chordadieren - Chordata Chordadieren - Chordata 9 9 Kustsuppletie zandwinning 12 mln. m 3 /jr.

213

213 Ringwormen - Annelida Ringwormen - Annelida 4 4 Baggerstortlocaties 6 37 0,1

Kabels (in gebruik) 3300 km 3300 5,7

188

188 Weekdieren - Mollusca Weekdieren - Mollusca 14 14 Leidingen 4500 km 4500 7,8

Scheepvaartroutes 3600 6,2

88

88 5 Holtedieren, neteldieren - Cnidaria 5 Holtedieren, neteldieren - Cnidaria

 1284 Militaire oefengebieden 5 4200 7,2 39 39 7 Mosdiertjes - Bryozoa 7 Mosdiertjes - Bryozoa Windenergie Gerealiseerd 957 MW 160 0,3

soorten Gepland 3450 MW 575 bij 6 MW/km 2 1,0 24

24 Groenwieren - Chlorophyta Groenwieren - Chiorophyta Natuur Voordelta 924 1,6

Vlakte van de Raan 175 0,3

24

24 Stekelhuidigen - Echinodermata Stekelhuidigen - Echinodermata Noordzeekustzone 1444 2,5

 6% Doggersbank 4735 (28 procent bodembescherming) Friese Front 2882 (Vogelrichtlijn); 5,0 22

22 Roodwieren - Rhodophyta exoot Roodwieren - Rhodophyta 1000 (bodembescherming; KRM) 1,7

Centrale Oestergronden 1000

16

16 Heterokontophyta Heterokontophyta Klaverbank 1539 (45 procent bodembescherming 1,7 2,7

14

14 Sponzen - Porifera Sponzen - Porifera Visserij EEZ en territoriale zee minus gesloten

gebieden voor natuur en energie

7 7 Snoerwormen - Nemertea Snoerwormen - Nemertea * percentage van het NCP (58.000 km²)

7 11 7 11 Overige groepen Overige groepen

0 50 100 150 200 250 300 Tabel 3 Economische beschrijving van het Nederlandse deel van de Noordzee [23]

0 50 100 150 200 250 300 Werkgelegenheid Productiewaarde Toegevoegde waarde

inheems exoot

inheems exoot (aantal werkzame personen *1000) (mln. €) (mln. €) (in prijzen 2010)

2010 2014 2.010 2014 2010 2014

Visserij 0,3 0,3 168 108 92 48

Gebruiksfuncties 2.4 Economische sectoren

OG Bos - Wageningen Marine Research - Project Soortenlijst Nederlandse Noordzee - BO-11-018.02-066 Scheepvaart 9,1 9,5 5.035 6.099 1.281 1.790 Het Nederlandse deel van de Noordzee heeft veel verschil 20/12/2016

lende gebruiksfuncties (zie tabel 2) . Het is een van de meest De economische activiteiten op en langs de Noordzee Olie- en 2,9 4,0 5.298 5.077 4.447 3.473 gaswinning

intensief gebruikte zeeën ter wereld, vooral vanwege het bepalen voor een groot deel de belasting van het mariene

gebruik door de scheepvaart. Rondom de zuidelijke milieu, en hebben dus invloed op de huidige en toekom Zandwinning 0,3 0,3 138 133 60,5 51,9

Noordzee liggen de grote havens van Rotterdam, stige milieutoestand. Het Centraal Bureau voor de Statistiek Windenergie 0,04 0,04 90 80 35 39

Amsterdam, Antwerpen, Hamburg, Le Havre en Londen. (CBS) heeft een economische beschrijving opgesteld van het Totaal 12,64 14,14 10.729 11.497 5.915,5 5.401,9 Ook is de Noordzee van (toenemend) groot belang voor de gebruik van het Nederlandse deel van de Noordzee (in de Zeehavens 139 136 73.154 82.242 15.492 16.171

energievoorziening. Er staan platforms voor olie- en jaren 2010 en 2014) door de sectoren die direct of indirect Kustzone* 36 38 3.101 3.477 1.642 1.723

gaswinning, windparken bezetten een groeiend areaal en in van de Noordzee afhankelijk zijn [23]. Zie tabel 3 . De totale

de bodem liggen vele pijpleidingen en kabels. Behalve toegevoegde waarde (productiewaarde minus gemaakte Totaal 175 174 76.255 85.719 17.134 17.894

scheepvaart en energievoorziening vragen zandwinning, kosten) van het gebruik (inclusief kustzone en zeehavens) Totaal 188 188 86.984 97.216 23.050 23.296

natuurbescherming en militaire activiteiten veel ruimte. bedroeg in 2014 ruim 23 miljard euro. Dit is een lichte * Kustzone is inclusief recreatie en toerisme in deze zone, bijvoorbeeld hotelovernachtingen en restaurants. Ten slotte is er vanouds een intensieve visserij. Paragraaf 2.4 toename ten opzichte van 2010. De toegevoegde waarde van bevat een sociaaleconomische analyse van het gebruik door de totale economie bedroeg in 2010 568 miljard en in 2014 Nederland van de Noordzee. 586 miljard euro. Het aandeel van de Noordzee-economie ten opzichte van de totale economie is daardoor licht afgenomen van 4,1 procent in 2010 naar 4,0 procent in 2014.

14 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 15

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Figuur 3 Ruimtegebruik in het Nederlandse deel van de Noordzee Economische activiteiten op zee kust zone, zoals toerisme en recreatie, zijn van economisch

De toegevoegde waarde van de activiteiten op het belang. Nederlandse deel van de Noordzee bedroeg in 2014 5,4

miljard euro. De sector olie- en gaswinning kent de hoogste 2.5 Kosten aantasting milieu

toegevoegde waarde van alle gebruiksfuncties (3,4 miljard euro in 2014). Daarnaast is de scheepvaart van groot Wageningen Economic Research (WER) heeft de kosten in economisch belang voor Nederland. beeld gebracht van de aantasting van het mariene milieu door economische activiteiten [24]. Deze analyse kan op De sectoren zandwinning, visserij en windenergie hebben verschillende manieren worden uitgevoerd. Nederland een relatief klein economisch belang vergeleken met olieheeft gekozen voor een pragmatische methode waarbij een en gaswinning en scheepvaart. Zandwinning staat ten overzicht wordt gegeven van de jaarlijkse kosten die worden dienste van de kustverdediging en van infrastructurele en/of gemaakt om verdere milieuaantasting tegen te gaan; de landaanwinningsprojecten. De vraag naar zand is afgekostenbenadering (cost based approach). Een andere manier, nomen. Het economische belang van windenergie op zee is de benadering van ecosysteemgoederen en -diensten, is de afgelopen jaren toegenomen. Dit staat den dienste van conceptueel, methodisch en empirisch nog niet volwassen de energietransitie en geeft invulling aan de afspraken uit genoeg om te worden toegepast. het Klimaatakkoord van Parijs. Tabel 4 geeft een overzicht van de (financiële) jaarlijkse De toegevoegde waarde van de visserijsector in 2014 is bijna kosten die in 2015 zijn gemaakt om de milieutoestand van gehalveerd ten opzichte van 2010. Dit is voor een belangrijk het Nederlandse deel van de Noordzee te verbeteren, dan deel te verklaren doordat de visserij in 2010 een uitzonderwel om milieuschade te voorkomen. Deze kosten kunnen lijk goed jaar heeft doorgemaakt. Overigens zijn 2016 en volgens WER worden gezien als een ondergrens voor de 2017 ook weer goede jaren geweest. Dat neemt niet weg dat waardering die mensen hechten aan het tegengaan van de winstgevendheid van de sector onder druk staat. Dat verdere aantasting van het marine milieu. De kosten zijn blijkt uit de trend vanaf 2005, die ook laat zien dat het gebaseerd op het KRM-programma van maatregelen aantal zelfstandige vissers afneemt. (Mariene Strategie deel 3). Dit programma omvat ongeveer zeventig maatregelen die nodig zijn om in 2020 de goede

Economische activiteiten op land milieutoestand en de milieudoelen te kunnen bereiken.

De totale toegevoegde waarde van direct aan de Noordzee gerelateerde economische activiteiten op het land was in De categorisering in onderstaande tabel is gebaseerd op 2014 circa 17,9 miljard euro. De zeehavens vertegengebruik en menselijke activiteiten die op zee plaatsvinden woordigen een groot economisch belang. Activiteiten in de of daar invloed op hebben. Uit dit overzicht blijkt dat haven van Rotterdam genereren iets meer dan de helft van Nederland jaarlijks tussen de 0,5 en 1,5 miljard euro uitgeeft

Legenda de toegevoegde waarde. Ook andere activiteiten in de aan maatregelen om aantasting van het mariene milieu te

windparken in gebruik voorkomen of te verminderen.

windparken in ontwikkeling

aangewezen windgebieden

aangewezen Natura2000-gebied Tabel 4 Inschatting van de totale minimale jaarlijkse kosten (in 2015) om aantasting van het mariene

zandwinning vergund (ook suppletie) milieu in het Nederlandse deel van de Noordzee te voorkomen [24]

gebied voor zandwinning

bestaande kabels en leidingen Type activiteit Jaarlijkse kosten, x € mln.

aanlandingspunten kabels en leidingen Het fysiek herstructureren van rivieren, kustlijnen of zeebodems 62-64

olie- en gasvelden De extractie van niet-levende hulpbronnen 7,4

olie- en gasplatforms

militair oefengebied Energieproductie 65,4-176,6

voormalig munitiestortgebied De extractie van levende hulpbronnen 29,1-32

loswallocatie Het kweken van levende hulpbronnen 9,1-58,8

scheepvaartinfrastructuur

Transport 56,2-63

± ondergrond: Stedelijke en industriële activiteiten 175-1131 grens EEZ Toerisme en vrije tijd 4,4-6 grens territoriale zee (= 12 mijlszone) Veiligheid en defensie 0,3

0 10 20 40 60 80 zoetwater en transitiewater/kustwater (WFD//EG-definities inbegrepen)

km duinen Rijksoverheid 35

Verdragsgebied Eems-Dollard

Overige activiteiten en maatregelen 8,9-9,8

Totale kostenschatting >453-1584

16 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 17

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Behalve sectoren op en langs de Noordzee treffen ook waarin de projecten, pilots- en kennisprogrammering en de Gezien het belang van de Noordzee voor de voedselsectoren op het land veel maatregelen die een bijdrage financiering zijn uitgewerkt. voorziening én de druk op de traditionele visserij is de leveren aan de bescherming van de Noordzee. Dit zijn onder opgave om met alle betrokken partijen een duurzaam en meer maatregelen voor de KRW, maatregelen die de De PBL-scenario’s geven een kader om over het nieuwe economisch gezond gebruik van de Noordzee voor landbouw moet treffen voor de Nitraatrichtlijn, en beleid na te denken. Belangrijk aandachtspunt dat deze voedselvoorziening – inclusief visserij – te realiseren. investeringen in de rioleringszorg en rioolwaterzuivering. verkenning agendeert is in hoeverre de thema’s energie

Deze maatregelen worden niet in de eerste plaats getroffen transitie, voedselvoorziening en natuur te combineren zijn, Natuur

om de milieukwaliteit van de Noordzee te verbeteren, maar zowel in technisch als ruimtelijk opzicht. Menselijk handelen en klimaatverandering hebben de dragen daar wel aan bij. afgelopen eeuw de natuur van de Noordzee veranderd en

Energietransitie beschadigd. Er is niet één grootste bedreiging aan te wijzen.

Het KRM programma van maatregelen is meegenomen in Het Klimaatakkoord van Parijs heeft grote invloed op de Veeleer is sprake van een optelsom van alle effecten van de beoordeling van de milieutoestand zoals die in hoofdontwikkelingen. Dit akkoord vraagt om een substantiële menselijk handelen op een natuurlijk systeem dat we nog stuk 3 wordt weergegeven. Als een aanvullende beleidstransitie naar duurzame energie. In 2023 moet 16 procent niet goed kunnen doorgronden. Maatregelen gericht op opgave nodig is om de milieudoelen te bereiken, kan dit van de energie duurzaam worden opgewekt. Om die verduurzaming van alle gebruik zijn nodig om verdere leiden tot de opname van extra maatregelen in het volgende doelstelling te halen, moet in 2023 4.450 megawatt aan veranderingen in de toestand van het mariene milieu en programma van maatregelen (2021) en een toename van de windvermogen op zee operationeel zijn. Dat is een nog meer verlies van biodiversiteit te voorkomen en herstel kosten zoals opgenomen in bovenstaande tabel. uitbreiding van het vermogen van de bestaande parken met te bevorderen. De doelen hiervoor zijn vastgelegd in de 3.500 MW. Voor het realiseren van deze opgave zijn forse KRW, de KRM, de VR en HR. Het PBL verwacht als gevolg van beleidsinspanningen en investeringen nodig. Het kabinet deze verduurzaming in alle scenario’s een vooruitgang in de

2.6 Ontwikkelingen en opgaven heeft in 2014 extra windenergiegebieden aangewezen voor natuur.

de aanleg van nieuwe parken en wil het aanbod van kavels De belasting van het mariene milieu (in termen van voor windenergie op zee verder vergroten (Regeerakkoord De opgave voor het thema natuur is het behalen van emissies naar water, visserijdruk, etc.) wordt sterk bepaald 2017 [26]). De toename van het aantal windparken op zee, (internationale) doelen voor het mariene ecosysteem. door de omvang van de sociaaleconomische bedrijvigheid volgens de PBL-scenario's variërend van zeer beperkt (12 GW Middelen om dit doel te bereiken zijn: integraal beleid, op en langs de Noordzee en de verwachte ontwikkelingen in 2050) tot zeer groot (65 GW in 2050), kunnen aanzienlijke maatregelen ter bescherming van de biodiversiteit, de daarin, zoals de mate van verduurzaming. Dit is een negatieve effecten hebben op zeezoogdieren en vogels. In realisatie van een netwerk van beschermde gebieden en het belangrijk aandachtspunt, omdat deze ontwikkelingen de kavelbesluiten voor de windparken zijn mitigerende terugdringen van vervuiling. De ecosysteembenadering en mogelijk effecten zullen hebben op de mate waarin de te maatregelen voorgeschreven om negatieve effecten zoveel het voorzorgbeginsel worden daarbij actief toegepast. verwachten milieutoestand afwijkt van de huidige situatie. mogelijk te beperken Daarnaast vragen ook de effecten van Die effecten kunnen de afstand tussen de huidige en de verplaatsing van de visserij aandacht. goede milieutoestand zowel verkleinen als vergroten. In de Routekaart windenergie op zee 2030 geeft het kabinet 3 Het GVB is ingedeeld naar regio’s. Diverse beleids- en

aan wanneer en waar de energieopgave voor de periode uitvoeringsafspraken worden in de regio’s gemaakt. Om meer zicht te krijgen op de toekomstige ontwikkelingen 2024-2030 wordt gerealiseerd [27]. In deze vervolgroutekaart De landen rondom de Noordzee vormen ook een regio. heeft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) scenario’s wil het kabinet zoveel mogelijk rekening houden met de Deze landen komen bijeen in de zogenoemde opgesteld voor de ontwikkeling van diverse gebruiksraakvlakken en kansen met andere belangen op de Scheveningen Groep. functies en sectoren op het Nederlandse deel van de Noordzee. Vanaf 1 mei 2018 is doorvaart door de bestaande

Noordzee [25]. De scenario’s zijn ontwikkeld voor het jaar windparken (met uitzondering van Gemini) onder voor 2050, met 2030 als tussenstop. Het PBL onderscheidt vier waarden toegestaan [28]. scenario’s met verschillende mate van internationale

samenwerking en sociaal-economische groei en technolo Voedselvoorziening

gische ontwikkeling. Daarnaast verschillen de scenario’s in Volgens de scenario's van het PBL komt de beschikbare mate van inzet om de afspraken van Parijs over klimaatruimte voor visserij op de Noordzee steeds meer onder druk verandering na te komen. te staan, onder andere door de aanleg van windparken (afhankelijk van het besluit om bodemberoerende visserij Naar verwachting worden de ontwikkelingen op de in windparken wel of niet mogelijk te maken) en de Noordzee tot 2030 sterk bepaald door de wijze waarop aanwijziging van Natura 2000-gebieden. Ook de uit komsten overheid en stakeholders strategische opgaven oppakken van de Brexit-onderhandelingen zullen hierop van invloed rond de thema’s: energietransitie, toekomstbestendige zijn. Daarnaast neemt de maatschappelijke druk voedselvoorziening en robuuste natuur. Voor de beleidsop de sector toe om natuur- (en dier)vriendelijker te matige invulling hiervan ontwikkelt de rijksoverheid in produceren. Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor de overleg met gebruikers, natuurorganisaties en onderzoek Nederlandse visserijsector. Daarentegen voorziet het PBL instellingen een langetermijnstrategie. Deze Strategische een opkomst van aquacultuur (het kweken van vis, agenda Noordzee 2030 wordt een onderdeel van de schaal- en schelpdieren), maricultuur (de teelt van mariene Nationale Omgevingsvisie (2019). Gelijktijdig met de gewassen) en het uitvoeren van diensten voor de strategische Agenda verschijnt een uitvoeringsprogramma wind parken.

18 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 19

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

3 Milieutoestand en Goede milieutoestand • D 5 - Eutrofiëring Bij het beschrijven van de goede milieutoestand (artikel 9 • D 6 - Integriteit van de zeebodem (habitats) van de KRM) gaat het om de te bereiken, te herstellen of te • D 7 - Hydrografische eigenschappen

drukfactoren behouden milieutoestand. Met goede milieutoestand is • D 8 - Vervuilende stoffen niet het ongerepte mariene ecosysteem uit het verleden • D 9 - Vervuilende stoffen in vis en visproducten bedoeld, maar een ecosysteem dat optimaal functioneert en • D10 - Zwerfvuil veerkrachtig is, en daarmee de mogelijkheid biedt voor een • D11 - Toevoer van energie, waaronder onderwatergeluid

duurzaam menselijk gebruik. In het Commissiebesluit 2017/848/EU zijn de descriptoren

De KRM noemt in bijlage I onderstaande elf elementen (ook uitgewerkt in 42 primaire en secundaire criteria 4 (zie bijlage

3.1 Inleiding wel descriptoren genoemd) op basis waarvan de lidstaten de IV). De lidstaten moeten de criteria gebruiken om de goede

Rekening houden met Europese regelgeving en goede milieutoestand dienen vast te stellen: milieutoestand te omschrijven en te beoordelen in welke Dit hoofdstuk bevat de beoordeling van de huidige regionale zeeverdragen • D 1 - Biodiversiteit (vogels, vissen, zeezoogdieren) mate deze is bereikt. De Nederlandse omschrijvingen van de

milieu toestand van het Nederlandse deel van de Noordzee De lidstaten moeten bij de beoordeling van de milieu• D 2 - Niet-inheemse soorten (exoten) goede milieutoestand zijn op basis van deze criteria en de overheersende drukfactoren die hierop van invloed toestand en het vaststellen van milieudoelen en • D 3 - Commerciële vis, schaal- en schelpdieren gestructureerd en toegespitst op de situatie in het zijn. Paragraaf 3.2 beschrijft de gehanteerde uitgangspunten maatregelen rekening houden met internationale en • D 4 - Voedselwebben Nederlandse deel van de Noordzee. en de overwegingen die daarbij zijn gemaakt. De paragrafen Europese regelgeving (artikel 8.2, 10.1, 13.1, 13.4 van de 3.3 en 3.4 geven per descriptor aan wat de huidige milieu KRM). Internationaal geldt bijvoorbeeld het regime van

toestand is, in welke mate de goede milieutoestand is de IMO. Op Europees niveau is regel geving van kracht Figuur 4 Indeling descriptoren naar ecosysteem en drukfactoren

bereikt, of er een aanvullende beleidsopgave is en wat de zoals KRW, VR, HR, Richtlijn voor stedelijk afvalwater, milieudoelen en indicatoren zijn om de voortgang naar de Zwemwaterrichtlijn, GVB en zo meer. Bij de beoordeling

goede milieutoestand te begeleiden. Hiermee wordt van de milieutoestand wordt ook rekening gehouden Beoordeling van specifieke drukfactoren en hun impact op ecosysteem-elementen (Art. 8.1b)

invulling gegeven aan de artikelen 8.1a, 8.1b, 9 en 10 van de met beoordelingen in het kader van regionale zee KRM. Gedetailleerde informatie over de beoordeling van de verdragen (artikel 8, tweede lid van de KRM). Voor

huidige milieutoestand is te vinden in de KRM-factsheets Nederland is dat OSPAR. Beoordeling van ecosysteem-elementen (Art. 8.1a) Andere

(zie bijlage VIII) . D5 se l web drukfactoren

Samenwerking binnen eenzelfde mariene regio m, vo

d

e ben (

of subregio ee D1. 7

3.2 Uitgangspunten Lidstaten binnen eenzelfde mariene regio of subregio

werken samen om ervoor te zorgen dat de verschillende D7 E

o Water Vogels , D

c sy

s t

4

kolom (D1), ) D8

elementen van hun mariene strategieën samenhang (D1)

Vereisten bij het vaststellen van de Goede vertonen en worden gecoördineerd (artikel 5, tweede lid Milieutoestand (GMT) en de milieudoelen van de KRM). Voor zover passend en uitvoerbaar maken

Als vervolg op de initiële beoordeling uit 2012 en op de lidstaten gebruik van bestaande regionale institutio D2 Zeebodem Zoogdieren D9 basis van de in bijlage I van de richtlijn genoemde nele samenwerkingsstructuren, waaronder regionale (D1, D6) (D1)

‘elementen’ moeten de lidstaten een reeks kenmerken zeeverdragen (artikel 6 van de KRM). Nederland maakt van de goede milieutoestand vaststellen (artikel 9, eerste binnen OSPAR deel uit van de subregio zuidelijke

lid van de KRM). Zij moeten hierbij de criteria uit Noordzee. Voor het GVB is dit de Scheveningen Groep. D6C1 Vissen (D1, Reptielen D11 Commissiebesluit 2017/848 EU1 (artikel 9, derde lid van D3C2/D3C3 (D1)

de KRM) gebruiken om de mate waarin de goede Aanpassingsgericht beheer op basis van de milieutoestand is bereikt te beoordelen. Het Commissieecosysteemgerichte benadering

besluit doet bij de descriptoren suggesties voor de Om de goede milieutoestand te bereiken, schrijft de

nadere uitwerking van in totaal 42 criteria. De milieurichtlijn aanpassingsgericht beheer (adaptive manage D3C1 D10

doelen dienen de voortgang op weg naar de goede ment) voor op basis van de ecosysteem benadering milieutoestand te begeleiden, rekening houdend met (artikel 3, vijfde lid van de KRM). Aanpassingsgericht de in tabel 2 van bijlage III opgenomen lijsten van beheer komt tot uitdrukking in de zesjaarlijkse actualibelastende en beïnvloedende factoren en met de in satie van doelen en maat regelen. Monitoring van de bijlage IV opgenomen indicatieve kenmerken. ontwikkelingen is daarvoor belangrijk.

20 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 21

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Figuur 4 is een schematische weergave van de 11 Huidige milieutoestand Indicatoren Als voor negatieve effecten van menselijke activiteiten op

descriptoren en laat zien hoe deze zich verhouden tot Bij het opstellen van de Mariene Strategie deel 1 in 2012 was Indicatoren geven aan of de milieudoelen zijn gerealiseerd het ecosysteem onvoldoende of onvolledig bewijs is, maar artikel 8.1a en 8.1b van de KRM. Van de elf descriptoren zijn de initiële beoordeling van de milieutoestand en de en of de goede milieutoestand is bereikt of behouden. wel redelijke grond voor twijfel, past Nederland het de drie descriptoren over biodiversiteit, voedselwebben en belangrijkste drukfactoren (artikel 8 van de KRM) gebaseerd Ook bieden ze houvast bij de inschatting of de goede voorzorgbeginsel toe. Aanpassingsgericht beheer komt tot integriteit van de zeebodem cruciaal, gezien vanuit de op beschikbare (veelal nationale) informatie. In deze milieu toestand blijvend kan worden behouden. Daarvoor uitdrukking in de zesjaarlijkse actualisatie van doelen en ecosysteembenadering. Dit zijn de zogenoemde 'statusactualisatie van deel 1 is de beoordeling van de huidige moeten de indicatoren een relatie kunnen leggen tussen de maatregelen. descriptoren’ (de blauwe cirkel in figuur 4). Deze drie milieutoestand gebaseerd op de voorgeschreven criteria en invloed van menselijke activiteiten en het functioneren van

beschrijven de structuur, de functie en de processen binnen uitgevoerd met de informatie uit het KRM-monitoringhet mariene ecosysteem (de ecosysteembenadering). De DPSIR-cyclus

het mariene ecosysteem (artikel 8, eerste lid, onderdeel a programma. Daarbij zijn, omwille van een internationaal indicatoren geven dus zowel informatie over de voortgang De Mariene Strategie omvat alle elementen van de zogevan de KRM). De analyse van de milieutoestand en de consistente aanpak, voornamelijk de resultaten van de richting milieudoelen als over het bereiken van de goede noemde DPSIR-cyclus (zie figuur 5) van activiteiten (driver), daarmee verbonden doelen zijn opgenomen in paragraaf OSPAR Intermediate Assessment 5 uit 2017 en de binnen OSPAR milieutoestand . Het schaalniveau van de indicatoren 6 druk (pressure), verandering van toestand (status), gevolgen 3.3. De andere descriptoren hebben betrekking op ontwikkelde beoordelingsmethoden gebruikt. Ook de verschilt per descriptor en sluit aan op het niveau waarop (impact) en maatregelen (respons). Deze cyclus is ontleend aan verstoringen van het mariene ecosysteem (ook wel druk - andere OSPAR-landen hebben deze gemeenschappelijke effecten het best kunnen worden beoordeeld. De indicade redeneerlijn dat menselijke activiteiten druk uitoefenen factoren genoemd) als gevolg van menselijke activiteiten. basis gebruikt voor het actualiseren van hun Mariene toren geven vervolgens richting aan het monitorings - op het mariene milieu, waardoor de toestand van het Dit zijn de gele cirkels in figuur 4. De beschreven goede Strategie. programma. milieu verandert met mogelijk negatieve gevolgen die met milieutoestand voor deze descriptoren is afgeleid van wat maatregelen kunnen worden voorkomen of teniet gedaan. voor een goed functioneren van het mariene ecosysteem Waar nodig voor de beoordeling van het Nederlandse deel Eind 2015 is het eerste programma van maatregelen De maatregelen leiden tot aanpassing van activiteiten, nodig is (zie paragraaf 3.4). zijn de OSPAR-resultaten aangevuld met een duiding of vastgesteld. Voor een deel van de maatregelen is het nog waarmee de cyclus rond is. toevoeging ontleend aan de meest recente beoordelingen te vroeg om te kunnen bepalen of ze het gewenste effect

Samenhang met bestaand beleid volgens VHR, KRW, GVB en met inzichten uit andere hebben. Wanneer uit de huidige toestand blijkt dat er De vijf functies uit de DPSIR-cyclus komen overeen met de

De Mariene Strategie beoordeelt per descriptor in hoeverre (nationale) bronnen. Deze informatie is opgenomen in de nieuwe of grotere opgaven zijn, overweegt het kabinet verschillende artikelen uit de KRM (zie tabel 5). In bijlage VI het huidige beleid bijdraagt aan het bereiken van de goede factsheets. Aan de hand van al deze informatie is aanvullend beleid. De maatregelen zijn dus onderdeel van is een overzicht opgenomen met per descriptor de milieutoestand. Door ook aan te geven waar bestaand beoordeeld hoe de milieutoestand zich sinds 2012 heeft de beleidsanalyse, maar staan nu zelf niet ter discussie. Dat belangrijkste drukfactoren en activiteiten. beleid met extra maatregelen moet worden aangevuld, ontwikkeld, in hoeverre nu wordt voldaan aan de goede gebeurt in 2021 bij de actualisatie van Mariene Strategie deel geeft de Mariene Strategie een totaaloverzicht van wat milieutoestand en hoe effectief het huidige beleid is. 3 (het programma van maatregelen). nodig is om de goede milieutoestand te bereiken of te

behouden. De Mariene Strategie integreert dus het beleid Milieudoelen op de diverse terreinen die van invloed zijn op het mariene Om het beleidsdoel ‘goede milieutoestand’ hanteerbaar te Figuur 5 Drivers, Pressure, State, Impact en Respons-model

milieu en vult dit beleid waar nodig aan. maken, zijn (operationele) milieudoelen opgesteld (artikel 10 van de KRM). Het kabinet wil deze zo overzichtelijk en

Voor zover relevant en mogelijk zijn beschrijvingen van de eenvoudig mogelijk houden en gericht op de grootste Drivers Response

goede milieutoestand, criteria, doelen en indicatoren uit verstoringen en risico’s voor het functioneren van het bestaande EU-regelgeving één op één overgenomen. Het mariene ecosysteem (risk based approach). Dat betekent gaat dan onder meer om KRW, VHR, GVB en verschillende dat de milieudoelen zijn gerelateerd aan de belangrijkste regels voor vervuilende stoffen in visproducten voor druk factoren en activiteiten die verstoring en risico menselijke consumptie. Maar omdat de werkingssfeer van veroor zaken. De milieudoelen zijn zoveel mogelijk andere richtlijnen in geografische zin niet altijd samenvalt kwantitatief gesteld. Waar onduidelijkheid is over de

met die van de KRM, of omdat er soms verschil is in de oorzaken van verstoring of risico’s, zijn onderzoeksopgaven Pressures Impact

termijnen voor het halen van doelen, is één op één geformuleerd. overname niet altijd mogelijk. Bij het stellen van de milieudoelen zijn inschattingen Ook de OSPAR-doelstellingen, -streefwaarden of gedaan voor de effectiviteit van het bestaand en voorge-beoordelings waarden zijn niet altijd exact overgenomen nomen beleid, uitgaande van de beoordeling van de huidige als beschrijving van de goede milieutoestand. Deze doel - milieutoestand en rekening houdend met ontwikkelingen stellingen of streefwaarden zijn namelijk niet aan jaartallen tot 2020 en daarna. Ook is rekening gehouden met de

gebonden, maar worden beschouwd als ambitieuze doelen responstijd van het ecosysteem op maatregelen. State

(aspirational goals) voor de lange termijn. Er is geen internationale overeenstemming om deze waarden als De milieudoelen zijn in onderstaande paragrafen aangeduid drempelwaarden voor de KRM te gebruiken. De met een code. D1T1 betekent: descriptor 1, target (doel) 1. beoordelings waarden hebben geen juridisch bindende status. Ook hebben zij veelal betrekking op het functioneren van deelgebieden van het totale ecosysteem.

22 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 23

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Tabel 5 Toelichting DPSIR-cyclus en relatie met de KRM

DPSIR Toelichting Gerelateerd artikel uit de KRM De Nederlandse en buitenlandse opgaven voor ontwikke Windenergie op zee ecologisch programma

D- Drivers De menselijke activiteiten en processen Artikel 8, eerste lid, onderdeel c – een ling van duurzame energie op zee kunnen de goede (Wozep)

die invloed hebben op het mariene milieu economische en sociale analyse van het milieutoestand nog verder onder druk zetten. In de In 2016 is een vijfjarig onderzoeksprogramma

gebruik van de mariene wateren kavel -besluiten voor de windparken worden mitigerende opgestart om de kennisleemtes rond de ecologische

P – Pressure De druk die op het mariene milieu wordt Artikel 8, eerste lid, onderdeel b – een maatregelen voorgeschreven om negatieve effecten zoveel effecten van windenergie op zee te onderzoeken. Het

uitgeoefend analyse van de overheersende belastende mogelijk te beperken, bijvoorbeeld de minimale grootte Windenergie op zee ecologisch programma (Wozep)

en beïnvloedende factoren van de molens en een stilstand voorziening bij grote wordt door Rijkswaterstaat uitgevoerd in opdracht

S – State De toestand van het mariene milieu Artikel 8, eerste lid, onderdeel a – een vogeltrek. Daarnaast kunnen door windparken echter ook van het ministerie van Economische Zaken en

analyse van de essentiële kenmerken en kansen ontstaan voor herstel van de onderwaternatuur en Klimaat. Wozep onderzoekt de (cumulatieve) effecten

eigenschappen en de huidige milieutoebodemleven. Dit is afhankelijk van een besluit om al of niet van aanleg en gebruik van windparken op zee op de

stand van die wateren bodemberoerende visserij in windparken mogelijk te beschermde habitats en soortgroepen (en leef

I – Impact De gevolgen van de uitgeoefende druk Artikel 8, eerste lid, onderdeel c – een maken. Het monitorings- en evaluatieprogramma Wozep 7 gebieden) van zeezoogdieren (bruinvis en twee

voor het mariene milieu economische en sociale analyse van de (zie tekstkader) onderzoekt de effecten van windparken op soorten zeehonden), zee- en kust vogels, trekkende

aan de aantasting van het mariene milieu

verbonden kosten zeevogels en de effectiviteit van de mitigerende maatregelandvogels, onderwaterhabitats (voor bodemfauna en

len. Beter inzicht in de cumulerende effecten van nieuwe vis) en over de Noordzee trekkende vleermuizen.

R – Response De reactie om tegemoet te komen aan Artikel 10 - milieudoelen

milieuproblemen Artikel 13 - maatregelen windparken op het ecosysteem waaronder de populaties Daarnaast wordt ook gekeken naar het effect van van zeevogels, is van groot belang (zie ook paragraaf 4.3). onderwatergeluid en de huidige mitigerende

Hier ligt een kennisopgave en een mogelijke aanvullende maatregelen daarvoor. beleidsopgave.

3.3 Huidige milieutoestand en hun voedsel van de zeebodem vergaren. Het Nederlandse

doelen deel van de Noordzee is voor de meeste van deze soorten Vanaf 2019 geldt voor vissers een aanlandplicht. Dit maar marginaal van belang. Bij Zwarte Zee-eend en betekent dat vissers hun bijvangst niet meer overboord

Eider -eend, waarvoor Nederland wel van groot belang is, mogen gooien, maar aan land moeten brengen. Doordat de Deze paragraaf bevat een analyse van de essentiële fluctueren de aantallen sterk en is er geen duidelijke lange overboord gegooide vis een belangrijke voedselbron is voor kenmerken en eigenschappen én de huidige milieutoestand termijn trend. een aantal zeevogelsoorten (vooral meeuwen), zullen de van de Nederlandse mariene wateren, gebaseerd op de in populaties van deze soorten door de aanlandplicht tabel 1 van bijlage III van de KRM opgenomen indicatieve Op grond van de gecombineerde beoordeling van aantallen waarschijnlijk afnemen. lijst van elementen conform artikel 8, eerste lid, onderdeel broedvogels, broedsucces en aantallen niet-broedvogels is

a en de lijst van criteria uit het Commissiebesluit 2017/848/ de goede milieutoestand voor vogels nog niet gehaald. >> Naar factsheets D1

EU. In bijlage V is een samenvatting van onderstaande analyse opgenomen. Een aantal vogelsoorten is in de broedtijd of het winterseizoen min of meer afhankelijk van de Nederlandse

3.3.1 Soorten kustzone. Deze soorten worden in 2019 gerapporteerd

onder de Vogelrichtlijn (VR). In de VR-rapportage zullen,

Vogels – D1 (biodiversiteit) aanvullend op de OSPAR-beoordeling, ook data van

Volgens de OSPAR-beoordeling is er de afgelopen 20 jaar bij vliegtuigtellingen worden beschouwd, wat van invloed kan een steeds groter deel van de broedvogels een sterke afname zijn op de totale beoordeling van de milieutoestand voor van het aantal broedparen. In 2014 voldeed in de Noordzee vogels. Als de VR-rapportage verdere achteruitgang in de slechts 50 procent van de soorten aan de beoordelingsaantallen van mariene vogelsoorten aantoont, wordt criteria voor individuele soorten, waar dat in de jaren '90 bekeken welke drukfactoren hiervan de oorzaak zijn en in nog bij 80 tot 90 procent van de soorten het geval was. welk kader (KRM of VR) het best actie kan worden onder Uit de OSPAR-beoordeling blijkt verder dat niet alleen de nomen. Dit is potentieel een aanvullende beleidsopgave. aantallen (binnen bepaalde soorten) dalen, maar dat ook het broedsucces van zeevogels de laatste jaren erg laag is. Grote delen van de kustzone (Voordelta, Noordzeekustzone Dit betreft vooral soorten die aan het wateroppervlak hun en Friese Front) zijn in respectievelijk 2008, 2010 en 2016 voedsel zoeken en waadvogels. Het voedselaanbod is een aangewezen als speciale beschermingszone onder de VR. belangrijk knelpunt en er is een beperkte beschikbaarheid Voor de Voordelta en de Noordzeekustzone zijn in 2015 van geschikte broedplaatsen. (nieuwe) beheerplannen opgesteld [29] [30]. Op de lange termijn wordt een positief effect van deze plannen op de Ook de aantallen vogels die buiten het broedseizoen vogelpopulaties verwacht. Nederland zal ook bijdragen aan gebruik maken van de Noordzee nemen sterk af. Bij de de verdere ontwikkeling van de beoordeling van vogel OSPAR-beoordeling zijn alleen de tellingen van kustvogels populaties en het identificeren van de belangrijkste beschouwd. De afname is het sterkst bij vogels die duikend drukfactoren op regionaal niveau (OSPAR).

24 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 25

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Tabel 6 Vogels – D1 (biodiversiteit) vernieuwd. Nederland heeft bij de herziening van deze minder schade toebrengen. Ook het invoeren van de Goede milieutoestand Overkoepelend: populatiedichtheden en demografie van Europese verordening ingezet op een betere afstemming aanlandplicht volgt uit het GVB. Naar verwachting zorgt dit

populaties van vogels duiden op gezonde populaties met de doelstellingen van de KRM en de verduurzaming van alles voor een verder herstel. Er is daarom geen aanvullende

  • • 
    D1C2: voor elke functionele groep is de populatieomvang van de visserij, zoals het vissen op het niveau van MSY 9 en het beleidsopgave.

ten minste 75 procent van de soorten boven de drempelbeschermen van kwetsbare soorten waaronder haaien en

waarde van 1992 (OSPAR- beoordelingswaarde).

  • • 
    D1C2: populaties van zeevogels moeten voldoen aan de roggen. Daarnaast worden er alternatieve methoden >> Naar factsheets D1

landelijke doelen vanuit de VR. onderzocht die selectiever vissen mogelijk maken en >> Naar factsheets D3

  • • 
    D1C3: voor iedere soort mag een gebrek aan broedsucces in niet meer dan drie van de zes jaar optreden

(OSPAR-beoordelingswaarde). Tabel 7 Visgemeenschap, inclusief commerciële vissoorten – D1 (biodiversiteit), D3 (commerciële vis,

Huidige milieutoestand Goede milieutoestand nog niet gehaald, voor broedvogels en schaal- en schelpdieren)

broedsucces is sprake van achteruitgang. Goede milieutoestand Overkoepelend: de populatiedichtheden en demografie van

Milieudoelen • D1T1: bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de populaties van vissen duiden op gezonde populaties. beoordeling van vogelpopulaties en het identificeren van de • D1C2 – Commerciële vispopulaties: zie D3C1en D3C2 belangrijkste drukfactoren op regionaal niveau (OSPAR). – Commerciële vissen

  • • 
    D1T2: herstel van rust voor zeezoogdieren en vogels door • D1C2: toename van het aandeel kwetsbare soorten vissen in vermindering van visserij op de Vlakte van de Raan en in de de visgemeenschap (OSPAR-beoordelingswaarde).

    Noordzeekustzone (in het kader van het VIBEG-akkoord). • D1C2: populatie van trekvissen moet voldoen aan gunstige • D1T3: realiseren van instandhoudingdoelstellingen voor referentiewaarde voor de populatieomvang (FRP) uit de

habitattypen en soorten in de Natura 2000-gebieden op zee Habitatrichtlijn. (VHR). • D1C2: verbeteren van de populatieomvang van haaien en

  • • 
    D1T7: monitoring vogelaanvaringen met windturbines in het roggen in de Noordzee en vooral in de kustzone. kader van Wozep. • D1C3: toename van het aandeel grote vissen in de vis

Maatregelen* Uitvoeren Bruinvisbeschermingsplan; beperken bijvangst en andere gemeenschap (OSPAR-beoordelingswaarde).

activiteiten in Natura 2000-gebieden; implementatie OSPAR-lijst • D1C4: verspreiding van trekvissen in het rivierengebied

bedreigde soorten; vergunningvereisten bij grootschalige ingrepen zoals voldoet aan gunstige referentiewaarde voor de verspreiding

het Kader Ecologie en Cumulatie voor windenergie op zee). (FRR) uit de Habitatrichtlijn. • D1C5: vermindering barrières in de trekroutes, zodat deze

Aanvullende beleidsopgave Potentieel (bestaand beleid voldoet mogelijk niet) en een uiterlijk in 2027 geen belemmering zijn voor duurzame kennisopgave met betrekking tot oorzaken achteruitgang en populaties in het stroomgebied (KRW).

cumulatie en mogelijk mitigatie van effecten van windparken. Huidige milieutoestand Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet

Indicatoren • OSPAR – Abundantie zeevogels (Marine Bird Abundance) gehaald.

  • • 
    OSPAR – Broedsucces of broedfalen zeevogels (Marine Bird

    breeding success or failure) Milieudoelen • D1T5: onderzoek naar haaien en roggen in combinatie met het • NL – VR Beoordeling vogels. nemen van mitigerende maatregelen zoals vastgelegd in

    Actieplan Haaien en roggen:

*Selectie uit het programma van maatregelen (2015). − communicatie en educatie

  − vermindering ongewenste bijvangsten

Visgemeenschap, inclusief commerciële vissoorten omvang in het kader van de Habitatrichtlijn beoordeeld als − verhogen overleving.

  •  
    D1 (biodiversiteit), D3 (commerciële vis, schaal(matig) ongunstig [32]. De volgende Habitatrichtlijn • D1T6: aanpakken van de resterende vismigratieknelpunten in Nederland om de connectiviteit tussen watersystemen te

en schelpdieren) rapportage vindt plaats in 2019. Een aantal soorten zoals elft herstellen (KRW).

De OSPAR-beoordeling laat zien dat de verslechtering van de en steur is verdwenen. Uit monitoring blijkt dat de houting • D1T8: onderzoek naar de noodzaak van visserijvrije zones

samenstelling van visgemeenschappen uit het verleden is is toegenomen en zich heeft voortgeplant in het Rijnstroom - rondom kunstwerken ter bevordering van de migratie-mogegestopt

en dat er in sommige gebieden in de Noordoostgebied [33]. De andere soorten vertonen geen duidelijke lijkheden voor trekvissen (KRW).

Atlantische oceaan sprake lijkt te zijn van herstel. Ook daalt trend. Al met al voldoet de visgemeenschap nog niet aan de • D3T1: het beheer van alle commercieel beviste bestanden voldoet aan F≤Fmsy en een paaibiomassa boven het

het aandeel kwetsbare vissoorten niet verder. Het aandeel goede milieutoestand. voorzorgniveau MSY Btrigger.

grote vissen is nog te klein, maar wel herstellende. • D1T3: realiseren van instandhoudingsdoelstellingen voor

Kanttekening daarbij is dat de beoordeling is uitgevoerd ten De huidige toestand van de commerciële vis- en schaal- of habitattypen en soorten in de Natura 2000-gebieden op zee

opzichte van de jaren tachtig. Het grootste deel van de schelpdierbestanden staat beschreven in paragraaf 3.4. Op (VHR).

gevoelige vissoorten was toen al verdwenen. dit moment voldoen tien van de 27 commerciële vis- en Maatregelen* Beperken visserij en andere activiteiten in Natura 2000-gebieden;

De huidige status van veel haaien- en roggensoorten is nog schaal- of schelpdierbestanden aan ten minste één van de implementatie OSPAR-lijst bedreigde soorten; vergunningvereisten bij

steeds zorgelijk. Een aantal soorten is verdwenen of komt twee criteria voor maximale duurzame oogst of een gezond grootschalige ingrepen; gedeeltelijke openstelling Haringvlietsluizen; Zie paragraaf 3.4 bij ‘Onttrekking van of sterfte/letsel van in het wild levende

alleen nog voor in gebieden met weinig visserijdruk (in het paaibestand. Er is sprake van een stijgende trend, waardoor soorten door commerciële en recreatievisserij’;

bijzonder: doornhaai, vleet en zee-engel). Er is ook een de goede toestand naar verwachting in de nabije toekomst Aanvullende beleidsopgave Nee (bestaand beleid voldoet)

aantal positieve signalen. Zo lijken de aantallen hondshaai kan worden gerealiseerd.

en gladde haai weer toe te nemen. ICES is de laatste jaren 8 Indicatoren • NL - KRW Vismigratieknelpunten

ook positief over stekelrog en gevlekte rog [31]. De beoordeling van de visgemeenschap laat de eerste • NL - HR Beoordeling trekvissen • OSPAR - FC1 Herstel van populaties van gevoelige soorten

Voor alle trekvissen, behalve rivierprik, is de populatiepositieve effecten van het GVB zien. Het GVB is in 2013 • OSPAR - FC2 Aandeel grote vissen in visgemeenschappen

  • • 
    GVB - FMSY en paaibiomassa.

*Selectie uit het programma van maatregelen (2015).

26 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 27

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Zeezoogdieren – D1 (biodiversiteit) Internationaal is er nog geen overeenstemming over Tabel 8 Zeezoogdieren – D1 (biodiversiteit) In de OSPAR-beoordeling vertonen de populaties van zowel eenduidige ecologische voorschriften voor het bouwen van Goede milieutoestand Overkoepelend: de populatiedichtheden en demografie van

gewone als grijze zeehond in de Noordzeeregio stabiele of windparken. Nederland gaat daarom door met de huidige populaties van zeezoogdieren duiden op gezonde populaties. stijgende trends. Ook het aantal pups van grijze zeehonden aanpak (gebaseerd op het Kader Ecologie en Cumulatie, zie • D1C1: bijvangst van bruinvissen is lager dan 1 procent van de

dat jaarlijks wordt geboren, stijgt sinds 1992 in de gehele paragraaf 4.3 ) en zal waar nodig op basis van nieuwe best beschikbare populatieschatting (ASCOBANS).

Noordzee. Niettemin zijn de aantallen zeehonden in inzichten maatregelen nemen. In internationaal verband • D1C2: de populatie van de grijze zeehond (H1364), gewone zeehond (H1365) en de bruinvis (H1351) moet voldoen aan

Nederland nog steeds slechts een fractie van de omvang in (vooral via OSPAR en op basis van de Political declaration on gunstige referentiewaarde voor de populatieomvang (FRP)

het verleden. energy cooperation 10 van 2016) streeft Nederland naar het vanuit de Habitatrichtlijn. uitwisselen van kennis en naar harmonisatie van doelen. In • D1C3: geen afname in het geboortecijfer van de grijze zeehond

De grootschalige tienjaarlijkse tellingen van kleine walvis - het kader van Wozep worden de effecten van windparken op van meer dan 1 procent sinds de laatste assessment en niet

achtigen in de Europese Atlantische wateren (SCANS 1994, bruinvis- en zeehondenpopulaties nader onderzocht. meer dan 25 procent afname sinds 1992 (OSPAR-beoordelingswaarde).

2005 en 2016) vertonen geen duidelijke trends in de • D11C1: voor impulsgeluid : ruimtelijke spreiding, tijdsduur en

populaties van bruinvis, witsnuitdolfijn en dwergvinvis [34] De kans bestaat dat de goede milieutoestand verder onder geluidsniveaus van luide impulsieve bronnen zijn zodanig dat [35] [36]. Wel verandert het verspreidingsgebied van de druk komt te staan als gevolg van de Nederlandse en directe en indirecte effecten van luid impulsgeluid niet de

bruinvis. In de Noordzeeregio verschuift dit naar het zuiden. buitenlandse opgaven voor de ontwikkeling van duurzame gunstige staat van instandhouding van soorten in gevaar kan

Het Nederlands deel van de Noordzee is daardoor voor de energie op zee. Windparken kunnen daarentegen ook brengen (zie verdere uitwerking bij D11). • D1C4: verspreiding van de bruinvis en de gewone zeehond

bruinvis relatief belangrijker geworden. kansen bieden voor het herstel van onderwaternatuur en voldoet aan de gunstige referentiewaarde voor de verspreibodemleven.

Beter inzicht in de cumulatieve effecten van ding (FRR) uit de Habitatrichtlijn. In het Nederlandse deel van de Noordzee ontwikkelt de nieuwe windparken op het ecosysteem (zie ook paragraaf

omvang van de populaties van grijze zeehond en bruinvis 4.3) en meer specifiek op de populaties van zeezoogdieren, Relevant is ook de mate waarin het areaal en de kwaliteit van

zich positief. Toch is vooralsnog volgens de Habitatrichtlijnis van groot belang. Hier ligt een kennisopgave. Tegelijk leefgebieden van zeezoogdieren zich ontwikkelen: • D1C5: behoud van de omvang en de kwaliteit van het leef -

rapportage de staat van instandhouding van beide soorten bieden de windparken mogelijk ook kansen voor herstel gebied van de grijze zeehond (H1364), de gewone zeehond

(matig) ongunstig [30]. Dit komt doordat voor beide van de onderwaternatuur en het bodemleven. (H1365) en de bruinvis (H1351) (HR) soorten de kwaliteit van hun leefgebied als ongunstig is

beoordeeld. Voor de grijze zeehond is er in zones langs de >>

Huidige milieutoestand Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet

Naar factsheets D1 gehaald.

kustlijn een tekort aan droge platen waar pups kunnen Milieudoelen • D1T2: herstel van rust voor zeezoogdieren en vogels door

opgroeien. De bruinvis wordt vooral bedreigd door het vermindering van visserij op de Vlakte van de Raan en in de

risico van visnetten en door de verwachte invloed van de Noordzeekustzone (in het kader van het VIBEG-akkoord).

visserij op de beschikbaarheid van voedsel. • D1T3: realiseren van instandhoudingsdoelstellingen voor

habitattypen en soorten in de Natura 2000-gebieden op zee

De goede milieutoestand voor zeezoogdieren is nog niet (VHR). • D1T4: uitvoering van mitigerende maatregelen in kader van

gehaald, maar de huidige situatie verbetert wel. Voor enkele het Bruinvisbeschermingsplan van 2012, waaronder:

activiteiten die luid impulsgeluid onder water veroorzaken − bijvangstmonitoring en onderzoek naar toepassing

is een vergunning nodig in het kader van de Wet Natuurmitigerende maatregelen (pingers)

bescherming die sinds 1 januari 2017 van kracht is in de EEZ. − voorkomen of verminderen van schadelijke effecten van

De vergunningprocedure voorziet in een passende onderwatergeluid op bruinvispopulaties (Wet natuurbescherming, mede op basis van het Kader Ecologie en

beoordeling en een soortbeschermingstoets met bijbe Cumulatie).

horende mitigerende maatregelen om mogelijke schade − verder onderzoek naar de effecten rond bouw en exploitatie

lijke effecten te voorkomen of te verminderen. Voor nietvan windparken op zee op de bruinvispopulaties (in kader

vergunningplichtige activiteiten (zoals defensieactiviteiten, van Wozep).

zie ook bijlage VII ) wordt via voorschriften de effecten van • D1T8: verder onderzoek naar cumulatieve effecten in OSPAR-verband.

onderwatergeluid op zeezoogdieren beperkt. Ook in het

kader van het Bruinvisbeschermingsplan wordt onderzocht Maatregelen* Uitvoeren Bruinvisbeschermingsplan; beperken bijvangst en andere activiteiten in Natura 2000-gebieden; implementatie OSPAR-lijst

welke maatregelen nodig zijn om schadelijke effecten van bedreigde soorten; vergunningvereisten bij grootschalige ingrepen; zie

impuls geluid te voorkomen [37]. paragraaf 3.4 ‘Toevoer van antropogeen geluid’.

Aanvullende beleidsopgave Potentieel (bestaand beleid voldoet mogelijk niet) en een kennisopgave met betrekking tot cumulatie

Indicatoren • OSPAR – Zeehonden abundantie en verspreiding (M3) • OSPAR – Walvisachtigen abundantie en verspreiding (M4-B) • OSPAR – Pupaanwas grijze zeehond (M5)

  • • 
    OSPAR - Bruinvisbijvangst (M6) • OSPAR - Impulsgeluid • NL - HR - Beoordeling grijze en gewone zeehond en bruinvis.

*Selectie uit het programma van maatregelen (2015).

28 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 29

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

3.3.2 Habitats Benthische habitats – D1 (biodiversiteit), D6 achterblijft. Het recent uitgebreide nationale benthos(integriteit van de zeebodem) monitoringprogramma moet duidelijkheid geven over hoe

Pelagische habitats – D1 (biodiversiteit) De Nederlandse zeebodem is nog steeds substantieel de riffen zich ontwikkelen. Hierover zal voor het eerst

In de afgelopen periode is in OSPAR-verband een begin verstoord. Biogene riffen, zoals schelpenbanken en andere worden gerapporteerd in de Habitatrichtlijnrapportage van gemaakt met het ontwikkelen van beoordelingsmethoden rifvormende soorten, zijn vrijwel helemaal verdwenen. 2019. voor pelagische habitats. De eerste beoordelingen in het Bodemberoering door de (boomkor)visserij speelt in dit kader van de OSPAR Intermediate Assessment laten verband een belangrijke rol. Uit de nationale beoordeling Sinds 2012 zijn naast de Vlakte van de Raan, Voordelta en fluctuaties zien in de samenstelling, biomassa en van de benthosgemeenschap (met de Benthos Indicator Noordzeekustzone ook de Doggersbank en Klaverbank abundantie van de planktongemeenschap. Het is echter te Soorten Index, BISI [38]) blijkt dat vooral de grote en aangewezen als Habitatrichtlijngebieden (zie ook vroeg om op basis hiervan te kunnen beoordelen of aan de langlevende soorten duidelijk minder voorkomen dan is paragraaf 4.4). In het kader van de KRM zijn het Friese goede milieutoestand wordt voldaan. gewenst en dat ook de biodiversiteit nog onvoldoende is Front en de Centrale Oestergronden als bodem[39]. De goede milieutoestand is dus nog niet gehaald. De beschermingsgebieden voorgesteld. Deze aanvullende

>> Naar factsheets D1 OSPAR-beoordeling van de diversiteit van de benthische beleidsopgave blijft gelden tot de Europese Commissie de

gemeenschappen dient in dit geval als achtergrondindicator voorstellen voor visserijbeperkende maatregelen heeft en laat zien dat in de Zuidelijke Noordzee de diepere vastgesteld (naar verwachting in 2018). Dan wordt voldaan

Tabel 9 Pelagische habitats – D1 (biodiversiteit) offshore wateren een hogere benthosdiversiteit hebben dan aan de ambitie van het kabinet om 10 tot 15 procent van de

Goede milieutoestand D1C6: voor pelagische habitats is de goede milieutoestand de ondiepere gebieden. Noordzeebodem te vrijwaren van noemenswaardige

bereikt wanneer de ruimtelijke en temporele variatie in de bodemberoering. Het duurt waarschijnlijk nog twee tot drie planktongemeenschap binnen een bandbreedte blijft die duidt Als binnen de nationale BISI-beoordeling naar specifieke KRM-cycli van zes jaar voordat de eerste tekenen van herstel

op een goede milieutoestand. De te gebruiken bandbreedtes gebieden op de Noordzee wordt gekeken, vertoont de zichtbaar zijn.

moeten in de tweede cyclus nog regionaal worden vastgesteld. Doggersbank al twee decennia een afnemende kwaliteit.

Huidige milieutoestand Onbekend. Op dit moment lijken er tekenen te zijn van enig herstel, Nederland en andere Noordzeelanden staan voor grote

Milieudoelen • D6T4: verder ontwikkelen en testen van regionale beoordemaar de kwaliteit is nog steeds laag. Dit geldt ook voor het opgaven om duurzame energie op zee te ontwikkelen. lingsmethoden die in de toekomst kunnen worden gebruikt ondiepe zandige habitat van de Noordzeekustzone en de Hierdoor kan de druk op de goede milieutoestand verder

voor een beoordeling van benthische en pelagische habitats. Voordelta. De diepere slibrijke habitats van het Friese Front toenemen. Het is dan ook van groot belang om beter

Maatregelen* Zie paragraaf 3.4 ‘Toevoer van nutriënten en organisch materiaal’. en de Centrale Oestergronden laten daarentegen na een inzicht te hebben in de cumulerende effecten van nieuwe Aanvullende beleidsopgave Onbekend. Wel ligt er een kennisopgave met betrekking tot het periode van verbetering juist een achteruitgang zien. windparken op het ecosysteem (zie ook paragraaf 4.3) , ontwikkelen van een beoordelingsmethode. De Vlakte van de Raan vertoont nog geen verbetering. waaronder de benthische en pelagische habitats. De

Indicatoren • OSPAR PH1/FW5 – Veranderingen in fytoplankton- en windparken bieden ook een mogelijkheid voor actief

zoöplanktongemeenschappen. De Habitatrichtlijnrapportage uit 2013 [32] concludeerde herstel van (verdwenen) hard substraat en schelpenbanken.

  • • 
    OSPAR PH2 – Veranderingen in biomassa van fytoplankton en eerder dat het oppervlak en de verspreiding van permanent Hier ligt een kennisopgave.

abundantie van zoöplankton. overstroomde zandbanken (habitattype 1110) en riffen

(habitattype 1170) voldoende is, maar dat de kwaliteit ervan >> Naar factsheets D1

*Selectie uit het programma van maatregelen (2015).

30 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 31

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Tabel 10 Benthische habitats – D1 (biodiversiteit), D6 (integriteit van de zeebodem) 3.3.3 Ecosysteem in de planktongemeenschappen die de basis vormen van Goede milieutoestand Overkoepelend: verbetering van de omvang, conditie en globale het mariene voedselweb. Het is nog niet duidelijk wat dit verspreiding van populaties van de gemeenschap van Voedselwebben – D4 (voedselwebben) precies betekent. benthossoorten. Voedselwebben zijn complex en beperken zich niet tot het

  • • 
    D6C3: verbetering van de kwaliteit van de beoordeelde Nederlands deel van de Noordzee. De relaties tussen alle Vanwege de samenhang met de andere descriptoren van het

    gebieden en habitats op het Nederlandse deel van de

    Noordzee (Benthische Indicator Soorten Index). onderdelen van het mariene voedselweb vormen daarom marine ecosysteem en het daarvoor ingezette beleid is een

    • • 
      D6C5: de diversiteit van benthos vertoont geen afnemende één van de moeilijkst te beoordelen descriptoren van de aanvullende beleidsopgave niet noodzakelijk. Naar

      trend in de beoordeelde gebieden (OSPAR- beoordelings KRM. Op dit moment zijn er nog geen geschikte indicatoren verwachting zal de voorgestelde status van bodem waarde). om invulling te geven aan de criteria uit het aangepast beschermingsgebied op het Friese Front en de Centrale Huidige milieutoestand Goede milieutoestand nog niet gehaald (deels ook onbekend). Commissiebesluit 2010/477/EU. Het is daardoor niet Oestergronden de voedselwebben verder versterken. Vooral

    Milieudoelen • D6T1: 10-15 procent van het oppervlak van het Nederlandse mogelijk om te beoordelen of het voedselweb van het het Friese Front is uniek vanwege de hydrografische

    deel van de Noordzee wordt niet noemenswaardig beroerd Nederlandse deel van de Noordzee voldoet aan de goede gradiënt die hoge primaire productie genereert. Daarvan

    door menselijke activiteiten. milieutoestand. Binnen OSPAR is daarom een actieplan 11 profiteren bodemdieren, maar ook vis (vooral sprot en

    • • 
      D6T2: verbetering kwaliteit van de beoordeelde gebieden en ontwikkeld om de kennishiaten te adresseren en de haring), die op hun beurt voedsel zijn voor duikende

    habitats.

    • • 
      D6T4: verder ontwikkelen en testen van regionale beoordebeoordelingsmethoden verder te ontwikkelen en toe te zeekoeten.

    lingsmethoden (OSPAR en ICES) die in de toekomst gebruikt passen.

    kunnen worden voor een beoordeling van benthische en Een kennisopgave geldt voor de cumulerende effecten van

    pelagische habitats. Wel is een OSPAR-beoordeling gedaan van de samenstelling nieuwe windparken op het mariene ecosysteem. Beter

    • • 
      D6T5: terugkeer en herstel van biogene riffen, waaronder van de visgemeenschap gemeten naar grootte van indiviinzicht in deze effecten is van groot belang (zie ook

    platteoesterbanken

    • • 
      D1T3: realiseren instandhoudingsdoelstellingen voor duele vissen. Hieruit blijkt dat de afname van de paragraaf 4.3) , gezien de mogelijkheid dat Nederlandse en

    habitattypen en soorten in de Natura 2000-gebieden op zee gemiddelde grootte van vissen is gestopt voor zowel de buitenlandse opgaven voor de ontwikkeling van duurzame

    (VHR). demersale als pelagische visgemeenschap. Kanttekening energie op zee de goede milieutoestand verder onder druk

    Maatregelen* Bodembescherming in de Kustzone en op Vlakte van de Raan, hierbij is dat de beoordeling is uitgevoerd ten opzichte van zetten. Daarentegen bieden de windparken ook kansen

    Doggersbank, Klaverbank, Friese Front en Centrale Oestergronden; de jaren tachtig. Het grootste deel van de gevoelige voor herstel van onderwaternatuur en bodemleven.

    voorwaarden aan vergunningverlening zandwinning en -suppletie; vissoorten was toen al verdwenen. Daarnaast laat de

    stimulering alternatieve vistuigen OSPAR-beoordeling van pelagische habitats fluctuaties zien >> Naar factsheets D4

    Aanvullende beleidsopgave Ja (aanvullend beleid uit 2012 continueren) en een kennisopgave met betrekking tot beoordelingsmethode, cumulatie en hard

    substraat. Tabel 11 Voedselwebben – D4 (voedselwebben) Indicatoren • OSPAR – Conditie van benthische gemeenschappen (MMI) Goede milieutoestand Overkoepelend: het effect van menselijke interventies op

    • • 
      NL - Benthische Indicator Soorten Index (BISI) interacties tussen verschillende trofische niveaus in het • NL – HR beoordeling H1110 en H1170 voedselweb wordt verminderd.

    *Selectie uit het programma van maatregelen (2015). • D4C1: de diversiteit (soortsamenstelling en de abundantie) van ten minste drie geselecteerde trofische gildes is op een niveau of binnen een bandbreedte die duidt op een goede milieutoestand. De te gebruiken trofische gildes en de niveaus en bandbreedtes moeten in de tweede cyclus nog regionaal worden vastgesteld.

    • • 
      D4C2: de verhouding in abundantie tussen ten minste drie geselecteerde trofische gildes is op een niveau of binnen een bandbreedte die duidt op een goede milieutoestand. De te gebruiken trofische gildes en de niveaus en bandbreedtes moeten in de tweede cyclus nog regionaal worden vastgesteld.
    • • 
      D4C3: de groottestructuur (lengte) van de visgemeenschap blijft boven de historische minimumwaarde.

    Huidige milieutoestand Goede milieutoestand nog niet gehaald (deels ook onbekend).

    Milieudoelen • D4T1: ontwikkelen en testen van regionale beoordelingsmethoden die in de toekomst gebruikt kunnen worden voor een beoordeling van de status van voedselwebben.

    • • 
      Doelen voor vogels, vissen, benthische en pelagische habitats (D1T2, D1T3, D1T4, D1T5, D1T6, D3T1, D6T1, D6T2, D6T5).

    Maatregelen* Zie maatregelen voor vogels, zeezoogdieren, vissen, pelagische en benthische habitats

    Aanvullende beleidsopgave Nee (bestaand beleid voldoet), wel een kennisopgave met betrekking tot de beoordelingsmethode en cumulatie.

    Indicatoren • D4 - OSPAR - FW3 Grootteverdeling in visgemeenschappen.

    *Selectie uit het programma van maatregelen (2015).

32 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 33

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Fysische, hydrologische en chemische kenmerken verlopen via ballastwater, aangroei op scheepshuid en Tabel 12 Introductie of verspreiding van niet-inheemse soorten (D2) De fysische, hydrologische en chemische kenmerken van transport van schelpdieren (waaronder oesters). Twee Goede milieutoestand Overkoepelend: door menselijke activiteiten geïntroduceerde

het Nederlandse deel van de Noordzee zijn beschreven in niet-inheemse soorten waarvan de introductie grote niet-inheemse soorten (exoten) komen voor op een niveau paragraaf 2.3. gevolgen heeft gehad voor Nederlandse mariene wateren waarbij het ecosysteem niet verandert.

zijn de Amerikaanse zwaardschede (Ensis leei) en Japanse • D2C1: dalende trend in het aantal introducties van nietoester

(Magallana gigas). De Amerikaanse zwaardschede inheemse soorten per beleidsperiode (zes jaar; OSPAR).

3.4 Overheersende drukfactoren en vormt inmiddels tot 90 procent van de biomassa in de Huidige milieutoestand Goede milieutoestand lijkt gehaald, gezien het lage aantal

doelen bodem in de kustzone. introducties sinds 2012. Milieudoelen • D2T1: minimaliseren van het risico van nieuwe introducties

De aanwezigheid van reeds gevestigde niet-inheemse van niet-inheemse soorten via schelpdiertransporten,

Deze paragraaf bevat een analyse van de overheersende soorten wordt als onomkeerbaar beschouwd. Het is niet ballastwater en scheepshuidaangroei.

belastende en beïnvloedende factoren die inwerken op de mogelijk om eenmaal gevestigde niet-inheemse soorten Maatregelen* Verdere implementatie van het Internationaal verdrag voor de controle en

milieutoestand van het Nederlandse deel van de Noordzee, kosteneffectief en zonder aanzienlijke schade aan het het beheer van ballastwater en sediment van schepen; streven naar internationale afspraken over anti-fouling; voorwaarden aan vergunninggebaseerd

op de lijst van elementen in tabel 2 van bijlage III ecosysteem te bestrijden. Dit betekent dat het bereiken van verlening schelpdiertransport naar Natura 2000-gebieden.

van de KRM, conform artikel 8, eerste lid, onderdeel b van de goede milieutoestand gelijk is aan het streven om het Aanvullende beleidsopgave Nee (bestaand beleid voldoet), wel een kennisopgave met

de KRM en het commissie besluit 2017/848. In bijlage V is huidige ecosysteem niet verder te laten veranderen als betrekking tot de toename van hard substraat.

een samenvatting van onderstaande analyse opgenomen. gevolg van nieuwe introducties. Het doel is dan ook om het

risico van nieuwe introducties te minimaliseren. Naar Indicatoren • D2 - OSPAR – Trends in nieuwe gegevens over niet-inheemse soorten (NIS) die zijn geïntroduceerd door menselijke

3.4.1 Biologische drukfactoren verwachting is dit risico met het huidige beleid in 2020 activiteiten.

voldoende afgenomen. • D2: Periodiek overzicht van vastgestelde niet-inheemse

Introductie of verspreiding van niet-inheemse soorten van het Nederlandse deel van de Noordzee en hun

soorten – D2 Het beleid richt zich vooral op preventieve maatregelen. transportvectoren; op basis van de best beschikbare kennis.

De OSPAR-beoordeling laat zien dat in periode 2003-2014 De afgelopen periode zijn diverse maatregelen genomen, *Selectie uit het programma van maatregelen (2015).

het aantal op Noordzeeniveau geïntroduceerde nietzoals het stellen van voorwaarden aan de vergunningen inheemse soorten (exoten) per jaar sterk varieert, waardoor voor schelpdiertransport. Het risico op verplaatsing van

het aantal nieuwe introducties geen duidelijke trend niet-inheemse soorten naar Natura 2000-gebieden is Verlies of wijziging van natuurlijke biologische vertoont. De som van het aantal introducties over de jaren hiermee geminimaliseerd. Daarnaast heeft Nederland in Introductie van microbiële ziekteverwekkers – gemeenschappen als gevolg van de teelt van heen laat zien dat het aantal exoten nog steeds toeneemt. 2017 het IMO-Ballastwaterverdrag geïmplementeerd in geen bijbehorende descriptor dier- of plantensoorten – geen bijbehorende Het totale aantal introducties in de periode 2009-2014 is wel nationale wet- en regelgeving [41]. In het verlengde hiervan De Zwemwaterrichtlijn (2006/7/EG, [42]) stelt bepalingen descriptor

lager dan in de periode 2003-2008. streeft Nederland ook naar internationale afspraken over de vast voor de controle op en de indeling van de zwemwater De aquacultuur in Nederland is nog beperkt van omvang en aangroei op scheepshuiden (hull fouling). kwaliteit, het beheer van de zwemwaterkwaliteit en het is bovendien vooral te vinden in de estuaria die buiten het

Uit een nationale studie blijkt dat tot nu toe 54 nietverstrekken van informatie over zwemwaterkwaliteit aan toepassingsgebied van de KRM vallen. Wel zijn er ontwikkelinheemse soorten (met een herkomst van buiten Een aandachtspunt is het inbrengen van gebiedsvreemd het publiek. Dit geldt ook voor de kustwateren. De richtlijn kansen voor zeewier- en mosselkweek op de Noordzee. De Noordwest-Europa) zich in het Nederlands deel van de hard substraat in de Noordzee (voor bijvoorbeeld erosiebespecificeert de maatregelen die de lidstaten moeten nemen, eerste pilots zijn al van start gegaan. Hier ligt een kennis Noordzee hebben gevestigd [40]. Het aantal waarnemingen schermende bestorting van windparken) met als risico de vooral voor wateren die als ‘slecht’ zijn beoordeeld. Vanuit opgave rondom de gevolgen voor het mariene ecosysteem van nieuwe niet-inheemse soorten lijkt sinds 2012 af te primaire of secundaire introductie van niet-inheemse de KRM is daarom geen aanvullend beleid nodig. van grootschaliger aquacultuur op de Noordzee en de nemen. In de periode 2012-2017 is één nieuwe introductie soorten in de Noordzee. Waddenzee.

waargenomen (de vlokreeft Monocorophium uenoi). De Introductie van genetisch gemodificeerde soorten

primaire introductie van de niet-inheemse soorten is vooral >> Naar factsheets D2 en translocatie van inheemse soorten – geen Verstoring van soorten – geen bijbehorende

bijbehorende descriptor descriptor

Voor het verplaatsen van schelpdieren van het ene naar het Dit is behandeld onder ‘Soorten’ in paragraaf 3.3. andere gebied is een vergunning nodig op grond van de Wet

natuurbescherming. Om het risico op sanitaire, veterinaire Onttrekking of sterfte/letsel van in het wild levende

of ecologische risico's zoveel mogelijk te beperken, zijn in soorten door commerciële en recreatievisserij en

de beleidslijn inzake verplaatsen van schelpdieren [43] van andere activiteiten – D1 (biodiversiteit), D3

strikte voorwaarden gesteld aan die vergunningverlening. (commerciële vis, schaal- en schelpdieren)

Hierdoor wordt het inslepen van invasieve niet-inheemse Effecten (van visserij en andere activiteiten) op niet-comsoorten in Natura 2000-gebieden geminimaliseerd. Vanuit merciële vissoorten, vogels en zeezoogdieren zijn behande KRM is daarom geen aanvullend beleid nodig. deld in paragraaf 3.3 (soorten). Met betrekking tot descriptor 3 is de goede milieutoestand bereikt als alle 27 commerciële bestanden van vis en schaal- of schelpdieren voldoen aan twee criteria: een maximale duurzame oogst en een gezond paaibestand [44]. Zeven visbestanden voldoen

34 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 35

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

aan beide criteria. Eén bestand (Noorse kreeft) voldoet Daarnaast moet het GVB een dynamische visserijsector 3.4.2 Fysische drukfactoren Dat blijkt uit onderzoek naar de effecten van zandwinning

alleen aan het criterium maximale duurzame oogst en twee bevorderen en een goede levensstandaard waarborgen voor tot een diepte van 2 meter in de zeebodem [48]. Omdat de

visbestanden (sprot en zandspiering) voldoen alleen aan het de visserijgemeenschappen. Maatregelen binnen het GVB Fysieke verstoring van de zeebodem – D1 (biozeebodem door zandbanken en zandgolven een sterk criterium voor een gezond paaibestand. Deze scores duiden omvatten: totaal toegestane vangsten (TAC's), visquota en diversiteit), D6 (integriteit van de zeebodem) variërend profiel heeft (met diepteverschillen tot ca. 10

op een stijgende trend, maar de goede milieutoestand is technische maatregelen. Op regionaal niveau worden De zeebodem kan fysiek worden verstoord door meter), is de verwachting dat het herstel bij een zandnog niet gehaald. meerjarenplannen gehanteerd. Naar verwachting zorgt dit bodem beroerende visserij, zand- en schelpwinning en windiepte van 6-8 meter ook in die orde van grootte zal zijn. alles voor verder herstel. Er is daarom geen aanvullende zand -suppleties. Bij nog diepere zandwinning, zoals voor Maasvlakte 2 (waar Voor commerciële vissoorten is nog een derde criterium beleidsopgave. tot 20 meter diep is gewonnen), weten we dat niet. Dit geformuleerd: over de leeftijdsopbouw en grootteverdeling De Fishing Pressure Indicator, zoals geadviseerd door ICES wordt momenteel onderzocht. van individuele exemplaren in de populaties. Het is nog Specifiek voor de Noordzeekustzone is op 31 mei 2017 een (op basis van het BENTHIS-project 12 ), laat zien dat in 2015 onduidelijk welke drukfactoren (naast de visserij) hierop nieuw Noordzeekustvisserijakkoord (VIBEG-2) gesloten voor ongeveer 54 procent van de bodem van de (internationale) Op het Nederlands continentaal Plat wordt jaarlijks van invloed zijn. Beleid dat zich voornamelijk zou richten de periode 2017-2026 [46]. Behalve naar sluiting van Noordzee (diepte van 0-200 meter) door de bodemvisserij is gemiddeld 25 miljoen m 3 zand gewonnen, waarvan op het beschermen van grote vissen is strijdig met het gebieden en reductie van de effecten van de garnalenverstoord [47]. Omdat er geen grenswaarden zijn gesteld ongeveer de helft voor kustsuppleties. Om de kust Europese beleid van een maximale duurzame oogst. ICES visserij, wordt gestreefd naar duurzame visserij die kan niet worden beoordeeld of hiermee is voldaan aan de verdediging gelijk op te laten gaan met de zeespiegelheeft daarom geadviseerd dit criterium eerst verder uit te ecologisch verantwoord opereert én economisch rendabel goede milieu toestand. In vergelijking met de gehele stijging, is in de toekomst naar verwachting extra suppletiewerken voordat het kan worden gebruikt [45]. is. Daarbij worden innovatieve methoden (bijvoorbeeld de Noordzee is het Nederlandse deel meer verstoord (zie ook zand nodig [49]. De scenario’s van het PBL houden voor de garnalenpuls) voortvarend door het bedrijfsleven opgepakt paragraaf 3.3.2) . periode 2030-2050 rekening met een jaarlijkse zandwinning Het GVB is in 2013 herzien [8]. Het GVB is een verordening en geïmplementeerd. van 30-75 miljoen m3 [25]. Deze toename krijgt een plek in voor het beheer van de Europese visserijvloten en het Het ecosysteem langs de kust kan zich na beschadiging de Strategische Agenda Noordzee 2030.

behoud van visbestanden. Het GVB dient ervoor te zorgen >> Naar factsheets D3 relatief snel herstellen. Na ondiepe zandwinning op zee is dat zowel de visserij als de aquacultuur ecologisch, de verdwenen bodemfauna binnen vier tot zes jaar hersteld. >> Naar factsheets D6

economisch en sociaal duurzaam zijn, en een bron vormen van gezond voedsel voor de burgers van de Europese Unie.

Tabel 14 Fysieke verstoring van de zeebodem – D1 (biodiversiteit), D6 (integriteit van de zeebodem)

Goede milieutoestand Overkoepelend: fysieke verstoring van de zeebodem door menselijke activiteiten wordt beperkt om te waarborgen dat de

Tabel 13 Onttrekking of sterfte/letsel van in het wild levende soorten door commerciële en recreatieomvang, conditie en globale verspreiding van populaties van de visserij – D3 (commerciële vis, schaal- en schelpdieren) gemeenschap van kenmerkende benthossoorten toeneemt en

doelen voor specifieke habitats worden gehaald.

Goede milieutoestand Overkoepelend: geleidelijk herstel en behoud van populaties van • D6C2: geen significante toename in de fysieke verstoring in de visbestanden boven een biomassaniveau dat de maximale tijd op de totale zeebodem van de gehele Noordzee en het

duurzame opbrengst kan opleveren. NCP. • D3C1: voor ieder commercieel bevist visbestand geldt dat de • D6C3: geen toename in de fysieke verstoring in de tijd over de sterfte door visserij (F) op de waarde of kleiner dan de waarde habitats die in het kader van de KRM zijn beschreven. blijft die behoort bij een maximale duurzame oogst (Maximum • D6C3: voor de habitats die in het kader van de Habitatrichtlijn Sustainable Yield, MSY): F≤Fmsy (CFP). zijn beschreven, gelden de instandhoudingsdoelen voor deze • D3C2: de biomassa van paaibestanden (Spawning Stock habitats.

Biomass of SSB) van commercieel beviste vis, schaal- of

schelpdieren ligt boven het voorzorgniveau MSY Btrigger (in Huidige milieutoestand Goede milieutoestand nog niet gehaald (deels ook onbekend). lijn met ICES-vangstadviezen; CFP). Milieudoelen • D6T1: 10-15 procent van het oppervlak van het Nederlandse

deel van de Noordzee wordt niet noemenswaardig beroerd

Internationaal is afgesproken dat de goede milieutoestand voor door menselijke activiteiten. commerciële vissoorten is verwezenlijkt wanneer voor elk commercieel • D6T3: geen toename in de fysieke verstoring door visserijactibevist bestand aan deze beide criteria wordt voldaan. Als dat niet het geval viteiten in de tijd op de totale zeebodem van het NCP en op de is, verkeert de soort niet in de goede toestand. habitats die in het kader van de KRM zijn beschreven.

Huidige milieutoestand Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet • D1T3: realiseren instandhoudingsdoelstellingen voor gehaald. habitattypen en soorten in de Natura 2000-gebieden op zee

(VHR). Milieudoelen • D3T1: het beheer van alle commercieel beviste bestanden

voldoet aan F≤Fmsy en een paaibiomassa boven het Maatregelen* Zie paragraaf 3.3 ‘Onttrekking van of sterfte/letsel van in het wild levende voorzorgniveau MSY Btrigger. soorten door commerciële en recreatievisserij’; zie ‘Benthische habitats’ in

paragraaf 3.3. Maatregelen* Vangstbeheer commerciële visserij; aanlandplicht; stimulering alternatieve

vistuigen (zoals puls-techniek); certificering. Aanvullende beleidsopgave Nee (bestaand beleid voldoet) en een kennisopgave met

betrekking tot cumulatie. Aanvullende beleidsopgave Nee (bestaand beleid voldoet)

Indicatoren • ICES/NLD6 - Visserijdrukindicator. Indicatoren • GVB - FMSY en paaibiomassa.

*Selectie uit het programma van maatregelen (2015). *Selectie uit het programma van maatregelen (2015).

36 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 37

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Fysieke vernietiging van de zeebodem – D6 nieuwe activiteiten. Om de trekmogelijkheden van Naast permanente veranderingen in de hydrografische (integriteit van de zeebodem) diadrome vissen (vissen die migreren tussen zoet en zout eigenschappen door menselijk handelen is ook de invloed

De fysieke schade en vernietiging door platforms voor water) te verbeteren zijn er KRW-maatregelen geformuleerd, van klimaatverandering van belang (zie paragraaf 4.2) . olie- en gaswinning, nieuwe windparken of landaanzoals het Kierbesluit Haringvlietsluizen dat in 2018 wordt Zeespiegelstijging en een ander afvoerregime van de grote winning is lokaal en relatief gering. Al deze activiteiten zijn uitgevoerd. Er is geen aanvullende beleidsopgave. rivieren kunnen bijvoorbeeld directe effecten hebben op de vergunningplichtig en doorlopen de m.e.r.-procedure. hydrografische omstandigheden, maar ook indirecte, zoals Deel van de procedure is de verplichting om eventuele Bijzondere aandacht vraagt de Nederlandse en buitenlandse de noodzaak van méér zandsuppleties. (cumulatieve) effecten op het mariene milieu te mitigeren opgaven voor de ontwikkeling van duurzame energie op

of compenseren. In de periode sinds 2012 is hierdoor geen zee. Dit betekent een grote toename van het aantal >> Naar factsheets D7

significant verlies van de natuurlijke zeebodem opgetreden. windturbines. Naar verwachting is de fysieke schade lokaal en relatief gering. Niettemin kunnen de effecten in

>> Naar factsheets D6 cumulatie met elkaar en samen met bijvoorbeeld zandwinning

en zandsuppletie een mogelijk significant effect

Tabel 15 Fysieke vernietiging van de zeebodem – D6 (integriteit van de zeebodem) hebben. Hier ligt een kennisopgave.

Goede milieutoestand Overkoepelend: fysiek verlies van de zeebodem door menselijke activiteiten wordt beperkt om te waarborgen dat de omvang,

conditie en globale verspreiding van populaties van de gemeenschap

van kenmerkende benthossoorten toeneemt en doelen Tabel 16 Wijziging van de hydrografische omstandigheden – D7 (hydrografische eigenschappen)

voor specifieke habitats worden gehaald. Goede milieutoestand Het mariene ecosysteem ondervindt geen negatieve effecten als • D6C1: geen significant verlies van de natuurlijke zeebodem ten gevolg van permanente wijzigingen in de hydrografische opzichte van de situatie in 2012 als gevolg van menselijke eigenschappen als gevolg van menselijke activiteiten.

activiteiten.

  • • 
    D6C4: geen significant verlies als gevolg van menselijke Geen kwantitatieve omschrijvingen van de goede milieutoestand op activiteiten van de habitats die in het kader van de KRM zijn criteriumniveau.

beschreven. Huidige milieutoestand Goede milieutoestand gehaald in 2012 en behouden.

Huidige milieutoestand Goede milieutoestand gehaald in 2012 en behouden. Milieudoelen • D7T1: alle ontwikkelingen moeten voldoen aan de eisen van

Milieudoelen Zie fysieke verstoring. het bestaande wettelijke regime (bijvoorbeeld de Wet Maatregelen* Voorwaarden aan vergunningverlening; milieubeheer en de Wet natuurbescherming) en wettelijke

beoordelingen moeten op zo’n wijze worden uitgevoerd, dat

Aanvullende beleidsopgave Nee (bestaand beleid voldoet). potentiële effecten van permanente wijzigingen in hydrografi

Indicatoren • NL – D6 - Spreiding en ruimtelijke omvang fysiek verlies. sche eigenschappen, met inbegrip van cumulatieve effecten, in

*Selectie uit het programma van maatregelen (2015). de beschouwing worden betrokken op het meest geëigende ruimtelijke schaalniveau op grond van de richtsnoeren die

hiervoor zijn ontwikkeld. (EUNIS-niveau 3, referentiejaar 2012).

Wijziging van de hydrografische omstandigheden gecompenseerd. Uit de evaluatie van de zandwinning voor

  •  
    D7 (hydrografische eigenschappen) de aanleg van Maasvlakte 2 blijkt dat de effecten zeer lokaal Maatregelen* Beoordeling hydrografische ingrepen en compensatie ongewenste effecten.

Hydrografische veranderingen zijn wijzigingen van waren en veel kleiner dan verwacht [50]. Aanvullende beleidsopgave Nee (bestaand beleid voldoet), wel een kennisopgave met

zeebodemligging, stromingen en golven. Deze hebben betrekking tot de cumulatieve effecten van windenergie op zee, zandwinning en zandsuppletie.

invloed op fysische en chemische eigenschappen van de In de initiële beoordeling (2012) is aangegeven dat de

zee, bijvoorbeeld de bodemschuifspanning, het sedimentteruggang van het bodemecosysteem en van diadrome Indicatoren Geen.

transport, de saliniteit of de watertemperatuur. Dergelijke vissoorten in de kustzone voor een deel valt te verklaren * Selectie uit het programma van maatregelen (2015).

invloeden op mariene ecosystemen kunnen relevant zijn door permanente hydrografische effecten van de Deltawanneer zij zich op grotere schaal voordoen en een werken en van Maasvlakte 1 en 2. Deze werken zijn van permanent karakter hebben. De mariene habitats kunnen nationaal belang en worden als onomkeerbaar beschouwd. daardoor veranderen of geheel verdwijnen. In 2012 is daarom geconcludeerd dat sprake is van een nieuwe referentie voor de goede milieutoestand. In de Relatief beperkte ingrepen, zoals zandwinning, suppletie en afgelopen periode is deze goede milieutoestand behouden baggerwerkzaamheden, zijn bij vergunning geregeld; door bij de vergunningverlening eisen te stellen aan nieuwe negatieve effecten op het mariene ecosysteem worden activiteiten. gemitigeerd of gecompenseerd. De lokale effecten van dergelijke ingrepen zijn relatief klein en niet permanent. Tot 2020 worden ten opzichte van 2012 geen nieuwe Dat geldt ook voor ingrepen als de aanleg van de Zandgrootschalige ingrepen voorzien die de hydrografische motor. De aanleg van Maasvlakte 2 heeft wél tot eigenschappen van de Noordzee kunnen beïnvloeden. permanente hydrografische wijzigingen geleid, maar de Bovendien waarborgt het huidige beleid (via de vergunningnegatieve effecten hiervan op het mariene ecosysteem zijn verlening) het behoud van de goede milieutoestand bij

38 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 39

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

3.4.3 Stoffen, afval, energie Naar verwachting zullen als gevolg van het huidige beleid de Tabel 17 Toevoer van nutriënten en organisch materiaal – D5 (eutrofiëring) risico’s van ongewenste eutrofiëringseffecten op het Goede milieutoestand Overkoepelend: de concentraties van winter DIN en DIP liggen

Toevoer van nutriënten en organisch materiaal mariene milieu tot 2027 (einddatum van de KRW) verder onder het niveau dat wijst op schadelijke eutrofiëringseffecten. – D5 (eutrofiëring) dalen en daarna klein blijven. Hierbij past de kanttekening • D5C1 (kustwateren): de nutriëntenconcentraties in de winter

Eutrofiëring komt nog steeds voor in de Noordzee, maar wel dat eutrofiëringsverschijnselen dermate zijn afgenomen dat voldoen in de kustwateren aan de normen van de KRW.

in veel geringere omvang dan voorheen. De OSPAR- effecten van beleid moeilijk aantoonbaar zijn. Effecten van • D5C1 (offshore wateren): de nutriëntenconcentraties in de winter voldoen aan de beoordelingswaarden van de OSPAR.

beoordeling laat zien dat sinds 1990 de toevoer van beleid kunnen ook worden vertroebeld door het na-ijlen nutriënten via rivieren sterk is afgenomen. Dit is het van stoffen als fosfaat en stikstof uit de waterbodem, lang Overkoepelend: algenbiomassa (vastgesteld op basis van resultaat van een breed pakket aan maatregelen dat nadat maatregelen zijn genomen. Andere onzekere factoren chlorofyl-a-metingen) ligt niet op een niveau dat wijst op

genomen is in kader van diverse Europese richtlijnen, IMO zijn: de effecten van klimaatverandering (zie paragraaf 4.2) , schadelijke effecten van verrijking met nutriënten, conform de

en MARPOL. De concentraties van stikstof en fosfaat in het de toenemende atmosferische depositie (door bronnen op beoordeling volgens de KRW en OSPAR. • D5C2: algenbiomassa (vastgesteld op basis van chlorofyl-a

Noordzeewater zijn daardoor significant lager, met als het land, maar ook op zee, zoals de scheepvaart) en de metingen) in de kustwateren is niet hoger dan de goede

gevolg dat ook de hoeveelheid algenbiomassa significant is emissiereductie in bovenstrooms gelegen landen. toestand conform de KRW voor de desbetreffende afgenomen. In de kustwateren zijn de nutriëntenkustwatertypen.

concentraties wel aanzienlijk hoger dan in de offshore De inschatting is dat de goede milieutoestand in de jaren na • D5C2: algenbiomassa (vastgesteld op basis van chlorofyl-a

wateren. In de door rivierafvoer beïnvloedde kustwateren 2020 binnen handbereik ligt. Een aanvullende beleidsmetingen) in de offshore wateren voldoen aan de beoordelingswaarden van OSPAR.

voldoen zowel fosfaat als stikstof nog niet aan de norm. opgave boven op het huidige beleid is daarom niet noodzakelijk. Voorwaarde is dan wel dat de (internationaal) Overkoepelend: geen zuurstofgebrek ten gevolge van eutrofië-

Ondanks de lagere nutriëntenconcentraties worden nog in KRW-verband afgesproken maatregelen voor het ring in onderste waterlaag (gestratificeerde wateren) of in de

steeds bloeien waargenomen van de plaagalg Phaeocystis. bereiken van de doelen voor nutriënten worden uitgevoerd. oppervlaktelaag van gemengde wateren.

Het Nederlandse deel van de Noordzee is daarom in de Dat in de Nederlandse Noordzee nog maar weinig eutro• D5C5 (kustwateren): de onderste waterlaag (gestratificeerde wateren) of de oppervlaktelaag van gemengde wateren in de

OSPAR-beoordeling als ‘probleemgebied’ aangeduid. fiëring voorkomt, laat zien dat ons land op de goede weg is. kustwateren is ten minste met 60 procent zuurstof verzadigd.

Phaeocystis is echter geen goede en betrouwbare indicator De milieutoestand wordt door middel van monitoring • D5C5 (offshore wateren): in de offshore wateren wordt in de voor eutrofiëringseffecten. Nederland neemt daarom deze nauwlettend gevolgd. onderste waterlaag (gestratificeerde wateren) of in de

indicator niet mee in de eigen beoordeling. oppervlaktelaag van gemengde wateren ten minste 6 mg/l

Om stagnatie te voorkomen is het verder terugdringen van zuurstof gevonden.

De kustwateren (tot 1 zeemijl uit de kust) zijn op grond van nutriënten ook een van de prioriteiten van de Delta-aanpak Huidige milieutoestand Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet

de KRW beoordeeld [51] [52] [53] [54]. Hieruit blijkt dat de waterkwaliteit en zoetwater [53]. Belangrijke acties in dit gehaald.

waterlichamen Zeeuwse kust en Waddenkust (twee van de kader zijn het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer 13 en het Milieudoelen • D5T1: lagere toevoer van nutriënten waar deze niet aan de

vijf waterlichamen) niet voldoen aan de doelstelling voor zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn [56] voor de periode doelen van de KRW voldoen conform het tijdspad van de

algenbiomassa. Daarmee is de goede milieutoestand voor 2018 tot en met 2021. stroomgebiedbeheerplannen. • D5T2: concentraties van nutriënten die al voldoen aan de

eutrofiëring nog niet bereikt. Doordat in de kustwateren de KRW-normen, niet laten toenemen en de toevoer ervan zo

stikstofgehalten minder sterk zijn afgenomen dan de >> Naar factsheets D5 mogelijk verder verlagen.

fosfaatgehalten, is de verhouding tussen stikstof en fosfaat Maatregelen* Uitvoering Annex V MARPOL, reductie emissies; maatregelen op grond van

in de Noordzee niet optimaal. Wanneer ook de stikstofge Kaderrichtlijn Water met betrekking tot de landbouw, stedelijk afvalwater halten (conform de KRW en OSPAR) voldoende zijn en rioolwaterzuiveringsinstallaties afgenomen zal deze balans zich herstellen tot een meer Aanvullende beleidsopgave Nee (bestaand beleid voldoet), wel een kennisopgave met natuurlijke verhouding. betrekking tot de verhouding fosfaat-stikstof.

Indicatoren − NL – KRW-beoordeling − D5 OSPAR Nutriëntconcentraties − D5 OSPAR Toevoer van nutriënten − D5 OSPAR Chlorofylconcentraties − D5 OSPAR Opgeloste zuurstofconcentraties − OSPAR COMP.

*Selectie uit het programma van maatregelen (2015).

40 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 41

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Toevoer van andere stoffen – D8 (vervuilende De OSPAR-beoordeling laat een daling zien in de lozingen Tabel 18 Toevoer van andere stoffen – D8 (vervuilende stoffen) stoffen) van koolwaterstoffen en schadelijke chemicaliën vanaf Goede milieutoestand Overkoepelend: de concentraties van voor het mariene milieu

Uit de OSPAR-beoordeling blijkt dat de concentraties van offshore installaties en van radioactieve lozingen door de relevante vervuilende stoffen, gemeten in het meest geëigende vervuilende stoffen flink zijn teruggebracht en nog steeds nucleaire sector. Uit de meldingen in kader van de Bonn compartiment (water, sediment of biota) zijn lager dan de

een dalende trend laten zien of stabiel zijn. Dit is het Agreement over incidenten blijkt dat zowel het aantal concentraties waarbij negatieve effecten kunnen optreden of

resultaat van een breed pakket aan maatregelen dat olielozingen als het volume per incident de afgelopen laten een dalende trend zien. • D8C1 (kustwateren): de concentraties van voor het mariene

genomen is in kader van diverse Europese richtlijnen, IMO decennia is gedaald [57]. Dit geldt ook voor de meldingen milieu relevante vervuilende stoffen, gemeten in het meest

en OSPAR. Wat resteert zijn veelal persistente, bioaccumulevan met olie besmeurde vogels. IMO werkt momenteel aan geëigende compartiment (water of biota) voldoen aan de rende en toxische stoffen. Dit zijn stoffen waarvoor al een wereldwijd verbod op het lozen van waswater met milieukwaliteitseisen die bij de KRW worden gebruikt in de

maatregelen zijn getroffen om de emissies te beperken of te ladingresten van persistente, hoogvisceuze stoffen die op 12-mijls zone (voor prioritaire stoffen), respectievelijk in de

beëindigen, maar die door hun eigenschappen alomtegenhet water drijven, zoals paraffine en wax (aanscherping 1-mijlszone (voor de specifiek verontreinigende stoffen). • D8C1 (offshore wateren): de concentraties van voor het

woordig en nog lang in het mariene milieu voorkomen. Dit MARPOL annex II, [58]). mariene milieu relevante vervuilende stoffen, gemeten in het

zijn bijvoorbeeld PAK’s, PBDE’s, PCB’s en organotinverbinmeest geëigende compartiment (sediment of biota) voldoen dingen (zoals TBT). Ook in de kustwateren komen deze Waarschijnlijk wordt voor de meeste stoffen de goede aan de milieu-evaluatiecriteria (Environmental Assessment

stoffen volgens de KRW nog steeds in te hoge concentraties milieutoestand in de jaren na 2020 gehaald. Alleen voor Criteria, EAC) en/of achtergrondevaluatiecriteria (Background

voor [51] [52] [53] [54]. Door de aard van de bronnen de persistente stoffen zijn de effecten van het beleid nog Assessment Criteria, BAC) van OSPAR, of ze laten, waar deze streefwaarden nog niet zijn geformuleerd, een dalende trend

(verbrandingsprocessen) en/of de persistente aard van de moeilijk aan te tonen, omdat deze stoffen nog lang in het zien (conform OSPAR).

stoffen zullen de concentraties maar heel geleidelijk dalen. milieu aanwezig blijven. Om deze reden is geen aan vullende beleidsopgave nodig boven op het huidige beleid. Het Overkoepelend: de gezondheid van de soorten wordt niet

De grote vervuilingseffecten behoren echter tot het preventiebeleid (conform de KRW) blijft van toepassing. geschaad door verontreinigende stoffen.

verleden. Zo is sinds het verbod op scheepsverven die Dit werkt door in de vergunningverlening op het land en • D8C2: dalende trend ten opzichte van 2012 van Imposex. • D8C3: de ruimtelijke omvang en de duur van de significante,

tributyltin (TBT) of andere organotinverbindingen bevatten, op het toepassen van de Best Available Technique Reference ernstige verontreinigingen worden tot een minimum beperkt.

een dalende trend te zien in de voortplantingsschade bij documents (BREF’s). De ontwikkeling van de stoffenweekdieren.

Het gebruik van koper als substituut voor TBT concentraties, inclusief de toename van koper, wordt door Huidige milieutoestand Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald.

is daarentegen sterk toegenomen. De gevolgen hiervan voor monitoring nauwlettend gevolgd.

het mariene milieu zijn in OSPAR-verband geagendeerd en Milieudoelen • D8T1 (kustwateren): het verlagen van de toevoer van vervuilende stoffen die nog niet aan de KRW-normen voldoen,

zullen de komende tijd worden gevolgd. Hier ligt een De aanwezigheid van geneesmiddelen en andere nieuwe conform het tijdpad van de stroomgebiedbeheerplannen.

kennisopgave. In OSPAR-verband is inmiddels gestart met microverontreinigingen in het oppervlaktewater vraagt de Concentraties van vervuilende stoffen die al voldoen aan de

het verzamelen van de benodigde informatie. komende jaren extra aandacht. In het kader van de KRW-normen niet laten toenemen.

Delta-aanpak waterkwaliteit en zoetwater wordt voor deze • D8T2 (offshore): waar mogelijk verlagen van concentraties van

zogenoemde ‘opkomende stoffen’ gewerkt aan een vervuilende stoffen. • D8T4: verlagen van de toevoer van zware metalen in het

structurele ketenaanpak, terwijl ook de mogelijkheden van mariene milieu.

zuivering worden onderzocht. Afspraken hierover zijn eind • D8T3: het op regionaal niveau volgen van koperconcentraties,

2016 vastgelegd in een intentieverklaring [55]. nu dit zware metaal wordt ingezet als vervanger voor TBT

(OSPAR).

>> Naar factsheets D8 • D8T5: het zo snel mogelijk opruimen van acute ernstige verontreinigingen, waar nodig in samenwerking binnen de

Bonn Agreement • D8T6: verminderen van gebruik lood, onder andere in de

sportvisserij (KRW).

Maatregelen* Uitvoering maatregelen op grond van KRW met betrekking tot industriële emissies, gewasbestrijdingsmiddelen en lozingen binnenvaart; beperking lozing door incidenten en rampen; beperking lozing olie- en gasproductie (OSPAR); beperking lozingen scheepvaart (MARPOL) en verbod TBT.

Aanvullende beleidsopgave Nee (bestaand beleid voldoet), wel een kennisopgave met betrekking tot opkomende stoffen en koper.

42 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 43

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Indicatoren Kustwateren: Toevoer van zwerfvuil – D10 (zwerfvuil) of nauwelijks op een natuurlijke wijze afbreekt, zal dit afval • NL - KRW specifiek verontreinigende stoffen in de 1-mijlszone De OSPAR-beoordelingen van strandafval, afval op de zich over een langere periode in het mariene milieu blijven

en prioritaire stoffen in de 12-mijlszone.

  • • 
    OSPAR D8C2 Imposex. zeebodem en plastic in de magen van stormvogels laten ophopen. zien dat afval (waaronder vooral plastic) veel voorkomt op

Offshore wateren: de stranden, in de waterkolom en op de zeebodem van de Speciale aandacht is geboden voor rivierafval en vooral voor

  • • 
    OSPAR – PAK’s in biota en sediment Noordzee. Op Noordzeeniveau is nog geen sprake van microplastics. Rivieren zijn een grote bron van zwerfvuil.
  • • 
    OSPAR – PCB’s in biota en sediment significante afnames. Daarentegen zijn op de Nederlandse Over de exacte omvang van deze bronnen is nog weinig
  • • 
    OSPAR – PBDE’s in biota en sediment
  • • 
    OSPAR - organotin in sediment stranden wel significante afnames vastgesteld voor het bekend, maar onderzoek geeft al wel een eerste indicatie
  • • 
    OSPAR - metalen in biota en sediment totale aantal afvalitems. Ook is voor het eerst een signifivan de omvang van de aanvoer vanuit de Nederlandse

    cante afname gesignaleerd van plastics in de magen van rivieren (zie tekstkader). Bronnen van zware metalen: noordse stormvogels die op de Nederlandse kust

  • • 
    OSPAR - Bronnen van zware metalen aanspoelden. Over de (primaire en secundaire) bronnen en effecten van

NL-koperconcentraties: microplastics is wel steeds meer bekend, maar nader

  • • 
    koperconcentraties zijn nog niet opgenomen in het KRM- De hoeveelheid zwerfvuil in het Nederlandse deel van de onderzoek blijft nodig. Het is aannemelijk dat het aandeel

monitoringprogramma. Naar verwachting zal dit uiterlijk in Noordzee lijkt weliswaar af te nemen, maar de hoeveelvan microplastics in het zwerfvuil zal toenemen, als gevolg 2020 gebeuren. heden zijn nog steeds groot. Ook is nog veel onbekend over van de afbraak van al aanwezig plastic zwerfvuil. de bronnen, verspreidingsroutes en de effecten op het

Acute verontreinigingen:

  • • 
    aantal olielozingen en het volume per incident (Bonn ecosysteem. Doordat plastic een persistente stof is die niet

Agreement).

*Selectie uit het programma van maatregelen (2015).

Zwerfvuil: rivierafval en microplastics

Vervuilende stoffen in vis en visproducten – D9 Voor radioactieve stoffen in levensmiddelen zijn op (vervuilende stoffen in vis en visproducten) Europees niveau normen vastgelegd. Uit de OSPAR- Vanwege het gebrek aan kennis om de goede milieukunststof zwerfvuil dat al in het mariene milieu aan wezig De huidige niveaus van vervuilende stoffen in vis en beoordeling blijkt dat de doses ver beneden de internatiotoestand exact te kunnen bepalen en vanuit de behoefte is, tot steeds kleinere deeltjes verbrokkelt en door emisvis -producten overschrijden de normen van nationale en nale normen liggen voor blootstelling van mensen aan om meer inzicht te krijgen in de effecten van zwerfvuil, sies van microplastics naar water vanuit bronnen op het internationale wetgeving niet [59]. Ook bij de initiële straling. zijn de afgelopen periode verscheidene kennisland. Voorbeelden van bronnen zijn pellets, vezels van beoordeling in 2012 was dat niet het geval. De desbe trajecten ingezet. Voor de onderwerpen rivierafval en kleding, autobanden, verf en toevoegde micro plastics aan treffende normen zijn vastgesteld in de EG verordening Bij ongewijzigd beleid zal Nederland in 2020 en daarna deze micro plastics is daarbij grote vooruitgang geboekt. cosmetica en schurende reinigings- en polijstmiddelen. 1881/2006 en de wijziging van deze verordening middels EG toestand kunnen vasthouden. Daarom ligt er op het vlak Er zijn aanwijzingen van potentiële risico’s voor zeedieren verordening 396/2005 [60]). De gehalten van vervuilende van vervuilende stoffen in vis en visproducten geen Eerste veldonderzoeken (op basis van schoonmaak acties en van overdracht binnen de voedselketen [62]. De stoffen in vis en visproducten bevinden zich zelfs regelmatig aanvullende beleidsopgave. langs rivieroevers en verzamelen in rivieren) geven een kamerbrief van de staatssecretaris van Infrastructuur en onder de analytische kwantificeringsgrens. De huidige indicatie van de hoeveelheid zwerfafval in het Waterstaat over microplastics (juni 2018) benoemt de

toestand voldoet daarmee nog steeds aan de goede >> Naar factsheets D9 Nederlandse stroomgebied van de Rijn, Maas en Schelde maatregelen en acties om de emissies van microplastics te

milieutoestand. De verwachting is dat dit in de komende [59]. Het rivierafval bestaat vooral uit plastics. De reduceren. periode zo blijft. hoeveelheden macroplastics variëren van 10-100 m 3 per jaar voor de Maas en de Schelde tot 50-500 m 3 voor de Recent onderzoek toont aan dat microplastics in Rijn. De hoeveelheden microplastics liggen gemiddeld wisselende hoeveelheden in alle compartimenten (water, tussen de 10-100 deeltjes (circa 0,1 – 1 mg) per m 3 riviersediment, biota) van het mariene milieu worden aan

Tabel 19 Vervuilende stoffen in vis en visproducten – D9 (vervuilende stoffen in vis en visproducten water (Maas en Rijn). getroffen [63]. Dit is een basis voor de ontwikkeling van Goede milieutoestand Overkoepelend: de niveaus van vervuilende stoffen (waaronder een (OSPAR)-indicator voor microplastics in sediment.

PAK’s, dioxinen en zware metalen) in vis en visproducten uit de Er is steeds meer bekend over de bronnen van micro Er blijft wel meer onderzoek nodig naar de aanwezigheid

Noordzee overschrijden de in de EU verordening EG 1881/2006 plastics en over de aanwezigheid en effecten van en de milieu effecten van microplastics.

vastgestelde maximumgehalten niet. microplastics in zee. Microplastics komen in zee doordat

Huidige milieutoestand Goede milieutoestand gehaald in 2012 en behouden.

Milieudoelen • D9T1: de gehalten van vervuilende stoffen in vis en visproducten die voldoen aan nationale en internationale wetgeving,

niet laten toenemen en zo mogelijk verder verlagen.

Maatregelen* Wettelijke normering

Aanvullende beleidsopgave Nee (bestaand beleid voldoet).

Indicatoren • NL - Beoordeling volgens EG1881/2006

*Selectie uit het programma van maatregelen (2015).

44 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 45

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Het uitgangspunt van het kabinet is dat zwerfvuil sowieso Kennisgebrek staat het exact bepalen van de goede Tabel 20 Toevoer van zwerfvuil – D10 (zwerfvuil) niet in de zee thuishoort. In 2012 zijn daarom voor 2020 een milieutoestand nog in de weg. Ook is er behoefte om een Goede milieutoestand Overkoepelend: de hoeveelheid zwerfvuil op zee neemt in de

reductiedoelstelling 14 en een aanvullende beleidsopgave eenduidige relatie te kunnen leggen tussen bronnen, de loop van de tijd af. voor zwerfvuil geformuleerd. Dit heeft geresulteerd in een goede milieutoestand, milieudoelen en maatregelen. • D10C1 (strand): significante dalende trends in het totaal van

set KRM-maatregelen voor stranden, zeevaart, visserij, Om die redenen zijn de afgelopen periode verscheidene de meest voorkomende categorieën afval (die bijdragen aan

stroomgebieden, educatie en bewustwording en specifieke kennistrajecten ingezet. Desondanks is nog steeds 80 procent van de totale hoeveelheid afval) die op het strand worden aangetroffen.

kunststofproducten. De uitvoering van deze maatregelen is aanvullend onderzoek nodig, vooral op het gebied van • D10C1 (drijvend, korte termijn): een significant dalende trend

grotendeels in 2016 gestart. Daarnaast heeft OSPAR in 2014 rivierafval en microplastics. Daarnaast blijft internationale van het aantal noordse stormvogels met meer dan 0,1 gram het Regional Action Plan Marine Litter vastgesteld [64]. samenwerking rond het zwerfvuilprobleem nodig. plastic deeltjes in de maag gedurende de afgelopen tien jaar.

  • • 
    D10C1 (zeebodem afval): significante afname van de

Een belangrijke impuls voor het terugdringen van zwerfvuil De laatste jaren spoelen op de Nederlandse kust regelmatig hoeveelheid afval op de zeebodem.

in zee komt vanuit het rijksbrede programma Circulaire paraffine-achtige stoffen aan. Deze stoffen gaan deel Overkoepelend: de hoeveelheid microafval op zee neemt op

Economie [65]. Dit programma richt zich op het realiseren uitmaken van de reguliere strandafvalmonitoring. De lange termijn af. van een economie gebaseerd op hergebruik van grondstofaanpak van paraffine en paraffine-achtige stoffen loopt via • Nog geen kwantitatieve omschrijving vanwege het ontbreken

fen en energie. Het tegengaan van de wegwerpmentaliteit is IMO (aanscherping MARPOL annex II). van een indicator voor microplastics en bijbehorende baseline.

een van de onderwerpen van het programma. Ook het

voorstel van de Europese Commissie om bepaalde plastic >>

Overkoepelend: de hoeveelheid door zeedieren opgenomen afval

Naar factsheets D10 en microafval ligt op een niveau dat niet schadelijk is voor de

producten te verbieden en het herzieningsvoorstel voor de gezondheid van de desbetreffende soorten. Richtlijn Havenontvangstvoorzieningen zijn van belang. • D10C3: zie D10C1. Nederland zet wat dit laatste betreft in op verdere harmoni Huidige milieutoestand Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald satie van de regelgeving en aanscherping van de (deels ook onbekend).

afgifteplicht. Milieudoelen • D10T1: op regionaal niveau toewerken naar kwantitatieve

(regionale) streefdoelen voor strandafval (bv. 30 procent

De monitoringgegevens en de beoordeling wijzen op een reductie) en plastic in magen van noordse stormvogels (10

afname van zwerfvuil in het Nederlands deel van de procent van de vogels; OSPAR EcoQO).

Noordzee. Naar verwachting hebben het bestaande beleid, • D10T2: op regionaal Noordzeeniveau werken aan de ontwikkeling van een indicator voor microplastics in sediment.

de (voorgenomen) maatregelen en initiatieven vanuit de

maatschappij tot resultaat dat deze trend doorzet. Omdat er Maatregelen* Agendering en bewustwording, cursuspakketten; schoonmaakacties stranden; Green Deal Schone Stranden; aanpak Schone Maas, uitbreiding

geen twijfel is over de bijdrage van het ingezette beleid aan naar andere stroomgebieden, ophaalregeling zwerfvuil; Green Deal

een ontwikkeling naar de goede milieutoestand, maar de Scheepsafvalketen, implementatie EU Richtlijn havenontvangstvoorzienineffectiviteit en het tempo ervan nog moeilijk zijn aan te gen; lozingsverbod zeeschepen (MARPOL); Fishing for Litter (visserij);

tonen, wordt de aanvullende beleidsopgave uit 2012 Green Deal Visserij voor een Schone Zee; uitvoering afvalstoffenbeleid;

voortgezet. terugdringing gebruik plastic tassen en ballonnen; vermindering microplastics in cosmetica en schoonmaakmiddelen.

Aanvullende beleidsopgave Ja (aanvullend beleid uit 2012 continueren), en een kennisopgave met betrekking tot rivierafval, microplastics en de effecten op het mariene ecosysteem .

Indicatoren • OSPAR - Strandafval • OSPAR - Plastic in zeevogelmagen • OSPAR - Zeebodemafval • Voor microplastics nog niet ontwikkeld.

*Selectie uit het programma van maatregelen (2015).

46 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 47

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Toevoer van antropogeen geluid – D11 (toevoer afgelopen jaren intensief internationaal samengewerkt. Tabel 21 Toevoer van antropogeen geluid – D11 (toevoer van energie) van energie) Het resultaat hiervan is een OSPAR-monitoringstrategie en Goede milieutoestand Overkoepelend: ruimtelijke spreiding, tijdsduur en geluidsniveaus

Onderwatergeluid wordt onderscheiden in impulsgeluid -plan voor de Noordzee [69]. Op deze basis gaan de van luide impulsbronnen zijn zodanig dat directe en indirecte (zoals heien, seismiek en sonarsystemen) en continu geluid komende periode zeven Noordzeelanden gegevens effecten van luid impulsgeluid niet de gunstige staat van

(vooral scheepvaart en operationele windparken). Tijdens verzamelen over de verspreiding en niveaus van continu instandhouding van soorten in gevaar kan brengen.

het opstellen van de initiële beoordeling in 2012 was het geluid. Dit gebeurt in het kader van het Interreg-project • D11C1: voor bruinvissen wordt reductie van populatiegrootte voorkomen door het stellen van een limiet aan het aantal

nog onduidelijk in hoeverre geluidsbelasting (zowel Joint Monitoring Programme For Ambient Noise in the North Sea bruinvisverstoringsdagen.

impuls- als continu geluid) een probleem is en wat de (JOMOPANS), onder leiding van Rijkswaterstaat. Het streven mogelijke cumulatieve effecten kunnen zijn. De afgelopen is om voor de volgende KRM-cyclus voldoende kennis te Overkoepelend: ruimtelijke spreiding, tijdsduur en niveaus van

jaren is grote vooruitgang geboekt op gebied van kennishebben vergaard om te kunnen vaststellen of en zo ja, welke achtergrondgeluid zijn zodanig dat ze niet de gunstige staat van

ontwikkeling en monitoring. Op basis daarvan zijn diverse maatregelen nodig zijn om continugeluid aan banden te instandhouding van soorten in gevaar kunnen brengen. • D11C2: voor dit criterium is het nog niet mogelijk om

concrete maatregelen genomen. Bij de kennis ontwikkeling leggen. kwantitatieve omschrijvingen van de goede milieutoestand op

is intensief internationaal samengewerkt en Nederland te stellen.

heeft een leidende rol gehad bij het ontwikkelen van de Vooralsnog lijkt dit alles voldoende om (in ieder geval voor Huidige milieutoestand Toestand met betrekking tot impulsgeluid verbetert, maar goede

Europese monitoring guidance voor onder water geluid [66]. impulsgeluid) de goede milieutoestand in 2020 te halen. milieutoestand voor continugeluid is nog onbekend.

Daarom is er geen aanvullende beleidsopgave geformu Milieudoelen • D11T1: het voortzetten van de aangescherpte regelgeving

Om meer inzicht te verkrijgen in impulsgeluid is in leerd. De Nederlandse en buitenlandse opgave voor het omtrent de preventie van schadelijke effecten door

OSPAR-verband een gezamenlijk impulsgeluidregister realiseren van duurzame energiewinning én het voortimpulsgeluid.

opgezet. Een eerste analyse van de gegevens over 2015 laat schrijdend inzicht in de (cumulatieve) effecten van • D11T2: ontwikkelen van een limiet voor het aantal

zien dat er in de tijd grote verschillen zijn in het aantal impulsgeluid bij de aanleg van windparken, kunnen op verstorings dagen op regionaal niveau (OSPAR).

bronnen en in hun ruimtelijke spreiding. Weliswaar termijn alsnog leiden tot een aanvullende beleidsopgave. • D11T3: het opstarten van een internationaal monitoringprogramma voor continugeluid om het niveau en de

ontbreken nog meetgegevens over een langere periode, verspreiding van continugeluid in kaart te brengen.

maar het is al wel duidelijk dat de activiteiten van jaar tot Bij de eerste windparken zijn al metingen uitgevoerd naar Maatregelen* Vergunningvereisten aanleg windparken; gedragscode explosievenruiming;

jaar sterk kunnen verschillen. Er is nog geen internationale het geluid tijdens de operationele fase. Uit dit onderzoek voorschriften sonargebruik Defensie; regelgeving seismisch onderzoek;

overeenstemming over de interpretatie van de gegevens en [70] blijkt dat het continugeluid van operationele winduitvoering IMO-richtlijnen onderwatergeluid scheepvaart.

beoordeling van de effecten van impulsgeluid op parken alleen op relatief korte afstand te meten is. Aanvullende beleidsopgave Nee (bestaand beleid voldoet), wel een kennisopgave met

ecosysteemniveau. Verhoging van het geluidsniveau is daarom beperkt tot de betrekking tot cumulatie en continu geluid.

parken zelf. De gemeten geluidsniveaus worden vooralsnog Indicatoren • OSPAR - Impulsgeluid

Uit nationaal onderzoek blijkt dat de bouw van nieuwe als laag beoordeeld. Uit monitoring in de Belgische • OSPAR – Abundantie en verspreiding walvisachtigen

wind parken kan leiden tot een onaanvaardbare reductie van windparken blijkt dat er geen verschil is in het voorkomen *Selectie uit het programma van maatregelen (2015).

de bruinvispopulatie [67]. De regulering is daarop aangevan de vissoorten van de zandige bodems binnen en buiten past. Door het stellen van voorwaarden in de kavelbesluiten de windparken [71]. Naarmate het areaal voor het opwekken worden significante effecten op het ecosysteem voorvan windenergie groter wordt, moet rekening worden

komen. Om specifiek voor de bruinvissen het aantal gehouden met toename van de continu geluidsniveaus. Toevoer van andere vormen van energie 3.4.4 Activiteiten

verstoringsdagen te beperken, zijn geluidsvoorschriften Dit is daarom onderdeel van het in 2018 gestarte Andere vormen van energie betreffen licht (van platforms opgenomen in de kavelbesluiten. Het ministerie van monitorings programma JOMOPANS. Eventuele maatregeen windturbines), elektromagnetische straling en warmte De activiteiten die bijdragen aan de drukfactoren zijn Defensie heeft aanpassingen doorgevoerd in de wijze van len voor het terugdringen van continugeluid veroorzaakt straling. Criteria voor deze vormen van energie zijn er nog genoemd in hoofdstuk 2 en in bijlage III. explosievenruiming. Internationaal afgestemde kwantidoor de scheepvaart lopen via de IMO. Nederland steunt niet en daarom zijn hiervoor nog geen goede milieutoetatieve doelen ontbreken vooralsnog. initiatieven in IMO-verband (zoals van Canada) om stand en milieudoelen geformuleerd. Dat neemt niet weg scheepvaartgeluid te beperken. dat Nederland (vanuit het voorzorgbeginsel) bij vergunning Naast bruinvissen zijn er andere, ecologisch of commerciverlening al wel rekening houdt met deze vormen van

eel, belangrijke soorten waarbij effecten op zouden kunnen >> Naar factsheets D11 energie. Binnen OSPAR zijn in 2015 (op initiatief van

treden. Bij het opstellen van de Mariene Strategie deel 1 in Nederland) vrijwillige richtlijnen vastgesteld om de effecten 2012 was er zorg over de mogelijke schadelijke effecten van van verlichting door offshore-platforms op trekvogels te heien op vislarven. In het onderzoeksprogramma Wozep is verminderen [72]. Daarnaast kijkt Wozep ook naar de daarom uitgebreid onderzoek gedaan naar mogelijke effecten van elektromagnetische straling (van transporteffecten van heien op larven van drie soorten vis: tong, kabels vanaf windturbines) op het mariene milieu. zeebaars en haring. Er is met name gekeken of er door het heien letale effecten optreden. Bij geen van de drie vissoorten is echter gebleken dat er verhoogde mortaliteit optreedt door blootstelling aan heigeluid [68]. Ook op het gebied van continu onderwatergeluid is de

48 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 49

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

4 Primaire criteria moeten in principe worden gebruikt om 14 Internationaal is de ambitie om op de langere termijn toe te zorgen voor samenhang tussen de lidstaten. Als te werken naar kwantitatieve (regionale) streefdoelen

lidstaten besluiten om één of meer primaire criteria toch voor strandafval (30 procent reductie) en plastic in magen 4 Overkoepelende

niet te gebruiken, dienen zij dit te motiveren. Over het van noordse stormvogels (10 procent van de vogels; gebruiken van de secundaire criteria mogen lidstaten zelf OSPAR EcoQO). De wijze waarop een dergelijk doel kan beslissen. Bijvoorbeeld als de goede milieutoestand niet worden bereikt moet nader worden bepaald in samente

bereiken of te behouden is. loop met het EU-traject voor de Circulaire Economie en in thema’s

zorgvuldige afstemming met buurlanden. 5 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/

intermediate-assessment-2017/

4.1 Inleiding korter of helemaal niet meer droogvallen. Als gevolg zullen

6 In de richtlijn zelf wordt de term ‘indicatoren’ alleen nest-, foerageer- en rustmogelijkheden voor wadvogels en gebruikt bij de milieudoelen (artikel 10 van de KRM). Het vorige hoofdstuk beschrijft de beoordeling van de essentiële rust-, verhaar- en zoogmogelijkheden voor

De term indicator wordt echter ook gebruikt voor de toestand van het mariene milieu aan de hand van de elf zeehonden verminderen. De tot 2100 verwachte zeespiegelbeoordelingen van de status van het mariene milieu descriptoren die de KRM heeft gedefinieerd. Nationaal en in stijging aan de Nederlandse kust varieert, afhankelijk van conform artikel 8 en 9 van de KRM. In paragraaf 3.3 en 3.4 OSPAR-verband is afgesproken om hier nog een aantal het gehanteerde klimaatscenario, van 25 cm tot 1 meter [74]. zijn de indicatoren opgenomen die in de meeste gevallen thematische beoordelingen aan toe te voegen, namelijk: zowel voor de beoordeling van de milieutoestand (artikel langetermijnontwikkelingen zoals klimaatverandering en Verzuring van de zee is het verschijnsel dat de zuurgraad van 8/9), als de voortgang richting de milieudoelen (artikel 10) verzuring (paragraaf 4.2), cumulatieve effecten door het zeewater steeds hoger wordt als gevolg van een grotere kunnen worden gebruikt. toenemende menselijke activiteiten (paragraaf 4.3), en het opname in het zeewater van CO2 uit de atmosfeer. realiseren van een netwerk van beschermde gebieden Kustzeeën zoals de Noordzee verzuren sterker dan oceanen.

7 Windenergie op zee ecologisch programma (paragraaf 4.3). De genoemde thema’s zijn van grote invloed De Noordzee is in relatief korte tijd zuurder geworden (https://www.noordzeeloket.nl/functies-en-gebruik/ op het toekomstig functioneren van het mariene ecodoordat de stijging van de watertemperatuur gepaard ging windenergie/ecologie/wind-zee-ecologisch/) systeem en zijn daarom onderdeel van de Mariene Strategie. met afname van de nutriëntenbelasting. In zeewater met een verhoogde zuurgraad kost het organismen meer

8 International Council for the Exploration of the Sea energie om een schelp of kalkskelet te vormen. Die energie

(http://www.ices.dk/Pages/default.aspx) 4.2 Klimaatverandering en verzuring kan niet meer worden gebruikt voor groei, voortplanting en

afweer. Uiteindelijk is zelfs aantasting van schelpen van 9 Maximum Sustainable Yield: de waarde blijft die behoort Het klimaat is altijd al aan verandering onderhevig geweest, weekdieren mogelijk. Verdere verzuring van de Noordzee is

bij een maximale duurzame oogst maar de laatste decennia is sprake van een complex aan te verwachten. versnelde veranderingen, aangejaagd door de opwarming

10 https://ec.europa.eu/energy/en/topics/infrastructure/ van de aarde. Klimaatverandering kan via verschillende In 2015 is op de klimaatconferentie in Parijs een bovengrens north-seas-energy-cooperation wegen van invloed zijn op het ecosysteem van de Noordzee. van 2 °C opwarming ten opzichte van het pre-industriële

De drie belangrijkste effecten zijn: tijdperk vastgelegd, evenals het streven om de opwarming 11 https://www.ospar.org/work-areas/bdc/ecaprha/ • toename van de zeewatertemperatuur, beperkt te houden tot 1,5 °C [75]. Het is nu aan alle

about-ecaprha • stijging van de zeespiegel en nationale overheden om het beleid vast te leggen en • verhoging van de CO2-opname door het zeewater concreet uit te werken in maatregelen.

12 BENTHIS onderzoekt de effecten van de visserij op het (verzuring). bentische ecosysteem en biedt daarmee de wetenschappe Het Nederlandse beleid is gericht op het verminderen van lijk basis om de effecten van de huidige visserij te De verwachte temperatuurstijging is afhankelijk van de de oorzaken van de klimaatverandering (mitigatie, beoordelen (www.benthis.eu). mate waarin mondiaal maatregelen worden genomen om waar onder vooral vermindering van emissies). Voor de de CO2-emissie terug te dringen. Toch neemt ook bij Noordzee en het gebruik daarvan betekent dit bijvoorbeeld

13 Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is een initiatief van LTO maximale inspanningen de gemiddelde (mondiale) de bouw van windparken (energietransitie).

Nederland, om een bijdrage te leveren aan de wateropgatemperatuur toe met 1,5 tot 2 °C in 2100 [73]. De komende Daarnaast zet Nederland in op het zoveel mogelijk

ven in agrarische gebieden en het realiseren van een decennia is daarom stijging van de watertemperatuur in de voorkomen van negatieve effecten van de gevolgen van

economisch sterke en duurzame landbouw (http:// Noordzee te verwachten. Hierdoor zal de samenstelling van klimaatverandering (adaptatie, bijvoorbeeld door maatagrarischwaterbeheer.nl/)

levensgemeenschappen wijzigen, met mogelijke gevolgen regelen op het gebied van waterveiligheid). Voor de

voor de visserij en voor andere ecosysteemdiensten van de Noordzee betekent dat mogelijk toename van de winning

Noordzee. van zand ten behoeve van kustsuppleties. Nederland

continueert vooralsnog het huidige suppletievolume van 12

Wereldwijd is ook een stijging van het zeeniveau zichtbaar. miljoen m 3 zand per jaar [5]. Op basis van het onderzoek en

Directe effecten van de zeespiegelstijging zijn vooral te monitoringprogramma ‘Kustgenese 2’ wordt rond 2020 een

verwachten in de ondiepste zones langs de kust. Platen die besluit genomen over eventuele verhoging van het

nu nog droogvallen, kunnen op termijn bij laag water suppletievolume [49].

50 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 51

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Over de invloed van klimaatverandering is nog veel niet In OSPAR-verband is een overkoepelende/regionale

bekend. Zo is het nog onduidelijk hoe bijvoorbeeld de methodiek ontwikkeld voor het identificeren en beoordelen Beschermde gebieden: wat, waarom en hoe?

levensgemeenschappen van plankton, benthos, vissen, van cumulatieve effecten (Cumulative Effects Assessment) [78]. zeevogels en zeezoogdieren zullen reageren. Voor het Deze methodiek is nationaal gebruikt voor een integrale Wat proberen we te beschermen? Hoe willen we dat doen? constateren van veranderingen in deze levensgemeencumulatieve effectbeoordeling (iCEA) van activiteiten op de Verschillende habitats, zoals riffen, zandbanken, slibrijke Door gebieden met voor de Noordzee kenmerkende schappen wordt gebruikgemaakt van het huidige Noordzee, toegepast op de indicator zeezoogdieren [79]. bodems en alle daaraan geassocieerde soorten en levenshabitats en soorten te beschermen. Daarnaast door monitoringprogramma. Daarnaast draagt Nederland in gemeenschappen. Tevens zoveel mogelijk gradiënten middel van monitoring om te volgen hoe deze gebieden OSPAR-verband bij aan een effectieve monitoring van de Nederland zet de komende jaren het huidige beleid op het (overgangen) in diepte, abiotische factoren, soorten en zich ontwikkelen. Nederland heeft hiervoor de nationale verzuring. Ook in het Nationale Kennis- en innovatiegebied van cumulatieve effecten voort. Cumulatieve habitats die bij elkaar de biodiversiteit in de Noordzee benthosindicator ontwikkeld. Deze is gebaseerd op meetprogramma Water en Klimaat worden de gevolgen van effecten van nieuwe activiteiten en plannen zullen bepalen. gegevens van de afgelopen 30 jaar. Ook wordt gebruik klimaatverandering (verzuring, temperatuurstijging) in onderdeel zijn van de vergunningverlening en de m.e.r.- gemaakt van indicatoren die in ICES- en OSPAR-verband beeld gebracht. procedure. Daarnaast worden bovenstaande methodieken Waarom proberen we dat te beschermen? zijn ontwikkeld. verder ontwikkeld. Zo staat voor medio 2018 een grote Door menselijke activiteiten staat de biodiversiteit onder update van het KEC op de agenda. Nederland wil de druk en gaat de kwaliteit van gebieden achteruit. In de

4.3 Cumulatieve effecten toepassingsgerichte aanpak van het KEC ook bij andere Mariene Strategie gaat het er juist om het verlies aan biosectoren

aanwenden. Regionaal leeft de ambitie om in het diversiteit te stoppen en om te keren in de richting van De Noordzee wordt steeds intensiever gebruikt. Aanleg van volgende OSPAR Quality Status Report in 2023 cumulatieve herstel. windparken, zandwinning, opsporing en winning van olie effecten te beoordelen. en gas, scheepvaart, visserij, militaire activiteiten en recreatie, vragen alle ruimte en zijn van invloed op het Naar aanleiding van het klimaatakkoord van Parijs hebben mariene milieu. De afzonderlijke gevolgen van elk van deze de energieministers van de landen rond de Noordzee in juni activiteiten zijn wellicht niet ernstig, maar dat kan bij een 2016 een verklaring [80] opgesteld om te komen tot een Een eerste evaluatie van de status van beschermde Andere waardevolle gebieden in de Noordzee zijn (de stapeling (cumulatie) van effecten (in tijd en/of ruimte) wél intensievere samenwerking bij de ontwikkeling van gebieden, het beheer en de monitoring, en een eerste bodems van) het Friese Front, de Centrale Oestergronden en het geval zijn. Behalve directe effecten kan cumulatie ook windparken op zee. Ook in dit kader wordt een methodiek aanzet voor het beoordelen van ecologische coherentie is al de Bruine Bank. Voor een areaal van 2000 km 2 van het Friese indirecte effecten op het ecosysteem hebben. Deze zijn vaak ontwikkeld voor het omgaan met cumulatie van effecten gedaan in de OSPAR Intermediate Assessment (2017). Samen Front en Centrale Oestergronden is in het kader van de KRM niet toe te wijzen aan één activiteit, maar kunnen het van duurzame energieopwekking op zee. Hierbij wordt met buurlanden werkt Nederland aan het verder ontwikkede status ‘bodembeschermingsgebied’ voorgesteld. Het is gevolg zijn van een complex samenspel van verschillende zoveel mogelijk aangesloten bij het KEC en de methode die len van de methodologie om de ecologische coherentie van nog niet bekend wanneer de Europese Commissie hierover oorzaak-effectrelaties. is ontwikkeld in OSPAR-verband. beschermde gebieden beter te kunnen beoordelen. een besluit neemt.

Aspecten als connectiviteit, representativiteit en veerkracht Cumulatieve effecten in kaart brengen, is een complexe worden daarin meegenomen. Het besluit over de mogelijke aanwijzing van de Bruine

aangelegenheid. Eén van de problemen is dat het zuidelijk 4.4 Netwerk van beschermde Bank als Vogelrichtlijngebied wordt in de komende periode

deel van de Noordzee al lange tijd intensief in gebruik is, Langs de Nederlandse kust zijn de Voordelta (2000) en de genomen. Tot die tijd wordt de status van het gebied als

waardoor het ontbreekt aan voldoende gegevens voor een gebieden Noordzeekustzone (2009) aangewezen als VHR-gebied en de ‘mogelijk ecologisch waardevol’ gehandhaafd.

goede referentiesituatie. In de afgelopen jaren is daarom, Vlakte van de Raan (2010) als HR-gebied. Voor deze zowel nationaal als internationaal, veel geïnvesteerd in In de Europese VR en HR is bepaald dat gebieden met gebieden zijn beheerplannen opgesteld [29] [30] [81], waarin Voor het kunnen volgen van habitatkwaliteit van de instrumenten om cumulatieve effecten te beschrijven of te bijzondere ecologische waarden moeten worden is aangegeven op welke manier activiteiten niet ten koste beschermde gebieden is een monitoringprogramma voor voorspellen. Recent lag daarbij de nadruk op toepassingsbeschermd. Het doel is de duurzame bescherming van – in gaan van de natuur of daarin zelfs mogelijk verbetering de lange termijn opgesteld. Daarmee kan ook de effectigerichte methodieken, vooral met betrekking tot de Europees perspectief – belangrijke flora en fauna, waarvoor kunnen brengen. Sinds 2012 zijn de Doggersbank (2016) en viteit van de maatregelen worden beoordeeld en is vast te ontwikkeling van windparken op zee. een netwerk van natuurgebieden moet worden gerealide Klaverbank (2016), beide aangewezen als HR-gebied [82] stellen of de beheerdoelen worden bereikt. seerd. Het instellen van een samenhangend en representa[83], en het Friese Front (2016) als VR-gebied [84]. Voor deze Nederland heeft voor de ontwikkeling van windparken op tief netwerk van beschermde gebieden op de zee is ook één gebieden worden in de komende periode beheerplannen zee het Kader Ecologie en Cumulatie (KEC) opgesteld [76] van de doelen van de KRM. Dit netwerk heeft een wisselweropgesteld. Internationale afstemming en besluitvorming [77]. Het KEC concentreert zich specifiek op de cumulatie king met, en is ondersteunend aan, het gehele over de visserijbeperkende maatregelen loopt via de van effecten van windparken op zeezoogdieren (onder Noordzeegebied en andere beschermde gebieden. Scheveningen Groep. De Noordzeelidstaten die hierin watergeluid), vogels en vleermuizen. Het KEC is beleidsverzameld zijn kunnen, op grond van artikel 11 uit het de matig verankerd in de Beleidsnota Noordzee 2016-2021 en is Nederland sluit aan bij initiatieven in EU- en OSPAR- verordening voor het GVB, bij de Europese Commissie een daarmee een verplicht instrument bij het aanwijzen van verband om de samenhang en representativiteit van gezamenlijke aanbeveling doen voor het treffen van gebieden voor windenergie en het opstellen van beschermde gebieden en de wijze van beheer te evalueren. visserijmaatregelen. De Europese Commissie is hiertoe kavebesluiten. exclusief bevoegd.

52 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 53

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

5 Conclusies en vervolg 5.3 Doorwerking in het beleid Prioriteiten voor de kennisprogrammering zijn: • Cumulerende effecten van nieuwe windparken en andere Bovenstaande conclusies werken als volgt door in het menselijke activiteiten op het ecosysteem. Voor windmonitoringprogramma

(Mariene Strategie deel 2), het parken zijn dat vooral de effecten op populaties van programma van maatregelen (Mariene Strategie deel 3) en zeevogels en de gevolgen van onderwatergeluid tijdens de de kennisprogrammering voor de KRM. Hierbij is een sterke bouwfase voor populaties zeezoogdieren. Bij andere

5.1 Inleiding deel van de Noordzee bereikt. Ook voor ‘niet-inheemse wisselwerking met de ontwikkeling van de Strategische activiteiten gaat het vooral om de effecten van de

soorten’ lijkt de goede milieutoestand inmiddels bereikt. Agenda Noordzee 2030, als onderdeel van de Nationale (verplaatsing van) visserij op populaties van zeezoog In de hoofdstukken 3 en 4 is voor alle descriptoren en de De huidige wet- en regelgeving borgt dat voor deze Omgevingsvisie (2019). dieren, haaien en roggen. overkoepelende thema’s de huidige milieutoestand in beeld descriptoren de goede milieutoestand ook in de toekomst • Effecten (cumulatief ) van zandwinning en strandgebracht

en bepaald of nog een aanvullende beleidsopgave wordt behouden. Voor drie descriptoren ligt de goede Monitoringprogramma suppleties op het bodemleven.

nodig is om op termijn de goede milieutoestand te kunnen milieutoestand tussen 2020 en 2027 binnen handbereik. Het KRM-monitoringprogramma wordt indien nodig • Mogelijkheden voor actief herstel van (verdwenen) halen. Tevens zijn de kennisopgaven geïdentificeerd. Het gaat om ‘vervuilende stoffen’, ‘eutrofiëring’ en (jaarlijks) bijgesteld aan de hand van nieuwe inzichten en biogene riffen, zoals schelpenbanken, onder andere in Paragraaf 5.1 beschrijft op hoofdlijnen de belangrijkste ‘onderwatergeluid’. Het huidige beleid moet dan wel internationale afstemming in het kader van OSPAR en ICES. windparken. conclusies die hieruit volgen. Op basis hiervan biedt volledig worden uitgevoerd. Uiterlijk op 15 juli 2020 moet het monitoringprogramma • Het broedsucces van zeevogels en factoren die hierop van paragraaf 5.2 een aanzet voor de actualisatie van het geheel zijn geactualiseerd. Voor een aantal onderwerpen invloed kunnen zijn. monitoringprogramma in 2020 (Mariene Strategie deel 2), Met het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, het opstellen worden (nieuwe) beoordelingsmethoden ontwikkeld en • Beoordelingsmethoden voor benthische en pelagische de actualisatie van het programma van maatregelen in 2021 van beheerplannen en de voorgestelde bodemmoeten mogelijk bijbehorende meetinspanningen worden habitats. (Mariene Strategie deel 3) en de daarbij behorende kennis - beschermingsmaatregelen vanuit de KRM, zijn belangrijke verricht. Dit geldt onder andere voor het mariene eco• Relaties in het voedselweb in de Noordzee, gevormd door programmering. Tevens is in de conclusies aangegeven hoe stappen gezet ter bescherming van het mariene ecosysteem systeem, zwerfvuil en onderwatergeluid. Het ontwikkelen een netwerk van zeebodemflora en fauna (benthos), de geactualiseerde Mariene Strategie deel 1 doorwerkt in de (descriptoren ‘biodiversiteit’, ‘commerciële vissoorten’, van de beoordelingsmethoden in OSPAR-verband is kleine en grote vissen en zeezoogdieren. Strategische Agenda Noordzee 2030. ‘voedselwebben’ en ‘integriteit van de zeebodem’). Over het onderdeel van de kennisprogrammering. • Gevolgen van verzuring. algemeen verbetert de toestand van deze descriptoren, • De fosfaat-stikstofverhouding.

behalve voor vogels, maar soms ontbreekt nog een Programma van maatregelen • Microplastics, koper, medicijnresten en andere

5.2 Hoofdlijnen van de beoordeling methode om dit goed te kunnen beoordelen. Ook is er nog Uiterlijk eind 2021 moet het programma van maatregelen (opkomende) stoffen.

weinig inzicht in de cumulatie van negatieve effecten. zijn geactualiseerd. Het vormt een bouwsteen voor de • Beoordelingskader voor samenhangend en representatief De milieutoestand in het Nederlandse deel van de Noordzee beleidsagenda voor de periode tot 2030. Het huidige netwerk van beschermde gebieden op zee. verbetert en de gewenste goede milieutoestand komt steeds De beoordeling van de huidige toestand laat de eerste programma uit 2015 zet naast het bestaande beleid (vanuit dichterbij. Dit komt grotendeels overeen met de conclusies positieve signalen zien van het GVB en het terugdringen van KRW, VHR, GVB, IMO en OSPAR) in op aanvullende Het kabinet wil met de kennisprogrammering maximaal die zijn getrokken in het kader van de OSPAR Intermediate zwerfvuil. De toestand van descriptoren ‘commerciële maatregelen voor bodembescherming op het Friese Front aansluiten op bestaande (inter)nationale onderzoeks

Assessment (zie tekstkader). vissoorten’ en ‘zwerfvuil’ is daardoor verbeterd. Het en de Centrale Oestergronden. Tevens zijn aanvullende programma’s (zoals EU-programma’s LIFE, Horizon 2020 en ingezette (aanvullende) beleid en hieruit voortkomende maatregelen opgenomen voor het terugdringen van Interreg). Op nationaal niveau is de Werkgroep Kennis

Net als in 2012 is voor de descriptoren ‘hydrografische maatregelen lijken dus effect te hebben. Vooralsnog is er zwerfvuil, met een nadruk op vooral preventie in de Noordzee (onderdeel van het IDON) opgericht voor eigenschappen’ en ‘vervuilende stoffen in vis en visgeen verdere beleidsintensivering nodig. belangrijkste sectoren die een bron zijn van (micro)plastics. afstemming tussen de kennisprogrammering van de producten’ de goede milieutoestand op het Nederlandse De beoordeling van de huidige milieutoestand leidt niet tot betrokken departementen en de kennisinstellingen. Ook andere of aanvullende speerpunten voor de periode tot het onderzoeksprogramma Wozep speelt een belangrijke 2024. Het kabinet continueert daarom de bestaande rol bij het invullen van de kennishiaten. (aanvullende) beleidsopgaven. Aandachtspunten zijn de effectiviteit van het bestaande beleid (onder andere voor Resultaten van de kennisontwikkeling kunnen leiden tot

Conclusies OSPAR Intermediate Assessment (2017) vogels), het realiseren van de opgave voor duurzame bijstelling van de beleidsopgaven. Dit wordt vervolgens

energie op zee en de ontwikkeling van de Strategische geagendeerd in kader van de Strategische Agenda Noordzee 1 Eutrofiëring is nog steeds een probleem in sommige gebieden. Agenda Noordzee 2030. 2030. 2 De concentraties van vervuilende stoffen gaan omlaag, maar er blijven zorgen.

  3 Lozingen van offshore olie- en gasinstallaties zijn verminderd dankzij OSPAR-maatregelen. Kennisprogrammering 4 Lozingen van radioactieve stoffen van de nucleaire sector zijn omlaaggegaan. Bij het actualiseren van de Mariene Strategie deel 1 is ook 5 Zwerfvuil in zee is een probleem. een overzicht ontstaan van de kennishiaten. Het is van 6 Een netwerk van internationaal beschermde gebieden op zee is opgezet en er komen steeds meer gebieden bij. belang om, voorafgaand aan de actualisatie van het 7 Bodemhabitats en de dieren die in de bodem leven, worden aangetast door bodemberoerende visserij. monitoringprogramma en het programma van maat 8 Het gaat niet goed met de zeevogels. regelen, de voornaamste kennishiaten in te vullen. 9 In sommige gebieden zijn er tekenen van herstel van visgemeenschappen. 10 Signalen over zeezoogdieren zijn gemengd. 11 Internationale samenwerking is een vereiste voor verbetering van het zeemilieu. 12 Voor de beoordeling van biodiversiteit zijn veel nieuwe methodes ontwikkeld.

54 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 55

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

   Bijlagen [10] Europees Parlement, Richtlijn 79/409/EEG van het Europese Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn) (1979)

  http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:31979L0409&from=NL

[11] Europees Parlement, Richtlijn 92/43/EEG van het Europese Parlement en de Raad tot vaststelling van

  • I. 
    Bronnen een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van de instandhouding

    van de natuurlijke en wilde flora en fauna (Habitatrichtlijn) (1992) Onderstaande bronnen staan ook op www.noordzeeloket.nl http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:31992L0043&from=EN

    [1] Europees Parlement, Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van [12] OSPAR Commission, Het verdrag voor de bescherming van het mariene milieu van de noord-oost een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene Atlantische Oceaan (OSPAR verdrag) (1992).

    milieu (Kaderrichtlijn Mariene Strategie) (2008) http://wetten.overheid.nl/BWBV0001119/2011-10-28 http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2008:164:0019:0040:NL:PDF

    [13] Verdrag inzake biologische diversiteit (biodiversiteitsverdrag) (1993) [2] Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee http://wetten.overheid.nl/BWBV0001136/1994-10-10

    2012-2020, Deel 1 (2012) https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2012/10/23/mariene[14] United Nations, Sustainable Development Goals, 17 goals to transform our world (2015) strategie-voor-het-nederlandse-deel-van-de-noordzee-2012-2020-deel-1/lp-i-m-0000002645.pdf http://www.un.org/sustainabledevelopment/

    [3] Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee [15] European Commission, Article 12 Technical Assessment of the MSFD 2012 obligations. The Netherlands

    2012-2020, Deel 2 KRM Monitoringprogramma (2014) (2014)

    https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2014/09/16/deel-2-krmhttps://www.noordzeeloket.nl/publish/pages/122133/article_12_technical_assessment_of_the_

    monitoringprogramma/deel-2-krm-monitoringprogramma.pdf msfd_2012_obligations_the_netherlands_2014_5092.pdf

    [4] Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee [16] Europese Commissie, Besluit 2017/848 van de commissie tot vaststelling van criteria en methodologi

    2012-2020, Deel 3 Programma van Maatregelen KRM (2015) sche standaarden inzake de goede milieutoestand van mariene wateren en specificaties en gestandaarhttps://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/beleidsnota-s/2015/12/14/mariene-

    diseerde methoden voor monitoring en beoordeling, en tot intrekking van Besluit 2010/477/EU

    strategie-voor-het-nederlandse-deel-van-de-noordzee-2012-2020-deel-3/mariene-strategie-voor-hethttps://publications.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/

    nederlandse-deel-van-de-noordzee-2012-2020-deel-3.pdf a7523a58-3b91-11e7-a08e-01aa75ed71a1/language-nl/format-PDFA1A

    [5] Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Beleidsnota Noordzee 2016-2021 (2015) [17] European Working Group on Economic Assessment, Economic and Social Analysis for the Initial https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/beleidsnota-s/2015/12/14/ Assessment for the Marine Strategy Framework Directive: the Guidance document (2010)

    beleidsnota-noordzee-2016-2021/nz-nl-beeldscherm.pdf https://circabc.europa.eu/sd/a/bdcafa98-1ede-4306-997e-ec2d991dcb6f/2.3b-%20ESA%20Guidance.doc

    [6] Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015) [18] OSPAR Commission, OSPAR Science Agenda (2014) https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/beleidsnota-s/2015/12/14/nationaalhttps://www.ospar.org/documents?v=7358

    waterplan-2016-2021/nwp-2016-2021.pdf [19] Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu, Schriftelijke reacties OIM op consultatie Mariene Strategie

    [7] OSPAR Commission, Intermediate Assessment 2017 (2017) deel 1 (2017) https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017 http://ledendomein.platformparticipatie.nl/onderwerpen/kaderrichtlijnmarienestrategie/default.aspx

    [8] Europees Parlement, Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 [20] Staatsblad nr. 330, Besluit van 23 augustus 2010, houdende wijziging van het Waterbesluit in verband

    december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. met de implementatie en de uitvoering van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (2010)

    1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-330.html

    (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (2013)

    http://eur-lex.europa.eu/legal-content/nl/TXT/PDF/?uri=CELEX:02013R1380-20140101 [21] Wageningen Marine Research, Soortenlijst Nederlandse Noordzee (2016)

    http://edepot.wur.nl/401117

    [9] Europees Parlement, Richtlijn 2000/60/EG van het Europese Parlement en de Raad tot vaststelling van

    een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van water [22] European Topic Centre on Biological Diversity, Revising the marine section of the EUNIS Habitat

    (Kaderrichtlijn Water) (2000) classification — Report of a workshop held at the European Topic Centre on Biological Diversity (2016)

    http://eur-lex.europa.eu/resource.html?uri=cellar:5c835afb-2ec6-4577-bdf8-756d3d694eeb.0005.02/ https://bd.eionet.europa.eu/Reports/ETCBDTechnicalWorkingpapers/PDF/Revising_marine_section_

    DOC_1&format=PDF EUNIS_Hab_classification.pdf

56 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 57

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

[23] Centraal Bureau voor de Statistiek, Economic description of the Dutch North Sea and coast: 2005, 2010 [36] SCANS-III, Estimates of cetacean abundance in European Atlantic waters in summer 2016 from the SCANS –III aerial and 2014 (2017) and shipboard surveys (2017)

https://www.cbs.nl/-/media/_pdf/2017/22/170530%20economic-description-of-the-dutch-north-seahttps://synergy.st-andrews.ac.uk/scans3/files/2017/05/SCANS-III-design-based-estimates-2017-05-12-final-revised.pdf and-coast-2005-2010-2014.pdf [37] Koninklijk Nederlands Instituut voor onderzoek van de Zee, Conservation plan for the Harbour Porpoise Phocoena

[24] Wageningen Economic Research, The cost of degradation of the Dutch North Sea environment : a study phocoena in The Netherlands: towards a favourable conservation status (2011) https://www.rijksoverheid.nl/binaries/ into the costs of avoiding degradation and the applicability of the Ecosystem Services approach (2018) rijksoverheid/documenten/rapporten/2011/11/23/

http://edepot.wur.nl/432050 bruinvisbeschermingsplan-conservation-plan-for-the-harbour-porpoise-phocoena-phocoena-in-the-netherlandstowards-a-favourable-c/bruinvisbeschermingsplan-conservation-plan-for-the-harbour-

[25] Planbureau voor de Leefomgeving, De toekomst van de Noordzee, De Noordzee in 2030 en 2050: een porpoise-phocoena-phocoena-in-the-netherlands-towards-a-favourable-conservation-status.pdf scenariostudie (2018)

http://www.pbl.nl/sites/default/files/cms/publicaties/pbl-2018-toekomst-van-de-noordzee-2728.pdf [38] Ecoauthor, Benthische Indicator Soorten Index (BISI): Ontwikkelingsproces en beschrijving van de Nationale Benthos Indicator Noordzee inclusief protocol voor toepassing (2017)

[26] Kabinet Rutte III, Vertrouwen in de toekomst, Regeerakkoord 2017-2021, VVD, CDA, D66 en http://ecoauthor.net/wp-content/uploads/2017/10/Eindrapport-Benthos-Indicator-Noordzee-v260917.pdf

ChristenUnie (2017)

https://www.kabinetsformatie2017.nl/binaries/kabinetsformatie/documenten/publicaties/2017/10/10/ [39] Ecoauthor, T0 beoordeling kwaliteitstoestand NCP op basis van de Benthische Indicator Soorten Index (BISI) (2018)

regeerakkoord-vertrouwen-in-de-toekomst/Regeerakkoord+2017-2021.pdf

[40] GiMaRIS, Uitheemse mariene soorten in Nederland (2017)

[27] Ministerie van Economische Zaken, Routekaart windenergie op zee 2030 (2018) https://www.noordzeeloket.nl/publish/pages/138275/uitheemse_mariene_soorten_in_nederland.pdf

https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/kamerstukken/2018/03/27/

kamerbrief-routekaart-windenergie-op-zee-2030/kamerbrief-routekaart-windenergie-op-zee-2030.pdf [41] Internationale Maritieme Organisatie, Internationaal Verdrag voor de controle en het beheer van ballastwater en

sedimenten van schepen (2004)

[28] Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Openstelling bestaande windparken (2018) http://wetten.overheid.nl/BWBV0003219/2017-09-08

https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/kamerstukken/2018/03/14/

kamerbrief-over-openstelling-windparken-op-zee-voor-doorvaart/kamerbrief-over-openstelling-wind[42] Europees Parlement, Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het

parken-op-zee-voor-doorvaart.pdf. beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (Zwemwaterrichtlijn) (2006)

http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32006L0007&from=NL

[29] Rijkswaterstaat, Beheerplan Voordelta 2015-2021 (2016)

http://www.rwsnatura2000.nl/Gebieden/VD_Voordelta/VD_Documenten/HandlerDownloadFiles. [43] Ministerie van Economische Zaken, Beleidsregels van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en

ashx?idnv=593295 Innovatie van 6 juni 2012, nr. 267278, houdende vaststelling van beleidsregels inzake schelpdierverplaatsingen (2012)

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-12068.html

[30] Rijkswaterstaat, Beheerplan Noordzeekustzone 2016-2022 (2016)

http://www.rwsnatura2000.nl/Gebieden/noordzeekustzone/NZKZ_Documenten/ [44] ICES Stock Database, Extraction date: 2017/02/22 of all stocks 2016. ICES, Copenhagen

HandlerDownloadFiles.ashx?idnv=673431 http://ices.dk/marine-data/tools/Pages/stock-assessment-graphs.aspx

[31] Ministerie van Economische Zaken, KRM-haaienactieplan 2015-2020 (2016) [45] ICES, EU request to provide guidance on operational methods for the evaluation of the MSFD criterion D3C3 (2016) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-747082.pdf https://www.ices.dk/sites/pub/Publication%20Reports/Advice/2016/Special_Requests/EU_Guidance_on_MSFD_

criterion_33.pdf [32] Alterra Wageningen, Habitatrichtlijnsoorten in Natura 2000-gebieden. Beoordeling van populatie,

leefgebied en isolatie in de Standard Data Forms (SDFs). (2014) [46] Ministerie van Economische Zaken, Noordzeevisserij Akkoord 2017 (VIBEG 2) (2017) http://edepot.wur.nl/314181 https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2017/06/09/noordzeekustvisserijakkoord/ noordzeekustvisserijakkoord.pdf

[33] IMARES Wageningen UR, Toestand vis en visserij in de Zoete Rijkswateren: 2014. Deel I: Trends van de visbestanden, vangsten en ecologische kwaliteit ratio’s (2015) [47] ICES, EU request on indicators of the pressure and impact of bottom-contacting fishing gear on the seabed, and of http://library.wur.nl/WebQuery/wurpubs/fulltext/389210 trade-offs in the catch and the value of landings (2017) https://www.ices.dk/sites/pub/Publication%20Reports/Advice/2017/Special_requests/eu.2017.13.pdf

[34] Hammond, P.S., et al., Distribution and abundance of the harbor porpoise and other small cetaceans in the North Sea and adjacent waters (2002) [48] Grontmij, MER winning suppletiezand Noordzee 2013 t/m 2017, hoofdrapport (2012) http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1046/j.1365-2664.2002.00713.x/full https://www.noordzeeloket.nl/publish/pages/122825/mer_winning_suppletiezand_noordzee_2013_-_2017_ hoofdrapport_3260.pdf

[35] SCANS–II, Small Cetaceans in the European Atlantic and North Sea (SCANS -II). Final Report (2006) http://biology.st-andrews.ac.uk/scans2/documents/final/SCANS-II_final_report.pdf [49] Deltaprogramma 2015. Werk aan de delta. De beslissingen om Nederland veilig en leefbaar te houden (2015) https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2014/09/16/deltaprogramma-2015-nederland-veilig-en-leefbaarin-de-21e-eeuw

58 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 59

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

[50] Havenbedrijf Rotterdam, Maasvlakte 2, Monitor (2012) [63] Leslie, H.A., et al., Microplastics en route: Field measurements in the Dutch river delta and Amsterdam canals, https://www.maasvlakte2.com/uploads/maasvlakte_2_monitor_2012.pdf wastewater treatment plants, North Sea sediments and biota (2017)

https://ac.els-cdn.com/S0160412017301654/1-s2.0-S0160412017301654-main.pdf?_tid=77d88556-e0c3-11e7-a518- [51] Ministerie Infrastructuur en Milieu, Stroomgebiedbeheerplan Rijn 2016-2021 (2015) 00000aacb361&acdnat=1513251759_29b94a2d2d977c40171ab7bf1b790c7d

https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/beleidsnota-s/2015/12/14/ stroomgebiedbeheerplan-rijn-2016-2021/stroomgebiedbeheerplan-rijn-2016-2021.pdf [64] OSPAR Commission, Regional Action Plan Marine Litter (2014) https://www.ospar.org/documents?v=34422

[52] Ministerie Infrastructuur en Milieu, Stroomgebiedbeheerplan Maas 2016-2021 (2015) https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/beleidsnota-s/2015/12/14/stroomgebiedbeheerplan[65] Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Nederland circulair in 2050, Rijksbreed programma Circulaire Economie (2016) maas-2016-2021/stroomgebiedbeheerplan-maas-2016-2021.pdf https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2016/09/14/bijlage-1-nederland-circulair[53]

  Ministerie Infrastructuur en Milieu, Stroomgebiedbeheerplan Schelde 2016-2021 (2015) in-2050/bijlage-1-nederland-circulair-in-2050.pdf https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/beleidsnota-s/2015/12/14/stroomgebiedbeheerplanschelde-2016-2021/stroomgebiedbeheerplan-schelde-2016-2021.pdf

[66] EU Technical Subgroup on Underwater Noise, Monitoring guidance for Underwater Noise in European Seas, Part II: Monitoring Guidance Specifications, guidance document within the Common Implementation Strategy for the Marine

[54] Ministerie Infrastructuur en Milieu, Stroomgebiedbeheerplan Eems 2016-2021 (2015) Strategy Framework Directive (2014) https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/beleidsnota-s/2015/12/14/stroomgebiedbeheerplanhttps://ec.europa.eu/jrc/sites/jrcsh/files/lb-na-26557-en-n.pdf eems-2016-2021/stroomgebiedbeheerplan-eems-2016-2021.pdf

[67] TNO, Cumulatieve effecten van impulsief onderwatergeluid op zeezoogdieren (2015) [55] Intentieverklaring Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater tussen overheden, maatschappelijke organisaties en

kennisinstituten (2016) [68] IMARES, Effect of pile-driving sounds on the survival of larval fish (2014) https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2016/11/07/intentieverklaring-deltahttps://www.noordzeeloket.nl/functies-en-gebruik/windenergie/ecologie/vervolg-uitvoering/@166852/ aanpak-waterkwaliteit-en-zoetwater-tussen-overheden-maatschappelijke-organisaties-en-kennisinstituten/ effect-pile-driving/ intentieverklaring-delta-aanpak-waterkwaliteit-en-zoetwater-tussen-overheden-maatschappelijke-organisaties-enkennisinstituten.pdf [69] IMARES, Underwater acoustic noise characteristics of the OWEZ wind farm operation (2014) http://www.noordzeewind.nl/?attachment_id=1684

[56] Ministerie van Economische Zaken, Ontwerp Zesde Nederlandse actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn (2018-2021) (2017) [70] RBINS, Environmental impacts of offshore wind farms in the Belgian part of the North Sea: Learning form the past to https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2017/10/13/ontwerp-6e-apoptimize future monitoring programmes (2013 nitraatrichtlijn-voor-publieksconsultatie/12102017+ontwerp+6e+AP+Nitraatrichtlijn+voor+publieksconsultatie.pdf http://odnature.naturalsciences.be/downloads/winmonbe2013/winmonbe_report.pdf

[57] Bonn Agreement, Bonn Agreement Aerial Surveillance Programme, Annual report on aerial surveillance for 2016 (2016) [71] OSPAR Commission, Monitoring Guidance for Underwater Noise in European Seas, A guidance document within the https://www.bonnagreement.org/site/assets/files/3949/2016_report_on_aerial_surveillance.pdf Common Implementation Strategy for the Marine Strategy Framework Directive (2014)

https://www.ospar.org/documents?v=33031 [58] Internationale Maritieme Organisatie, Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen

(MARPOL), 1973, zoals gewijzigd door het Protocol van 1978 (1978) [72] OSPAR Commission, Guidelines to reduce the impact of offshore installations lighting on birds in the OSPAR maritime http://wetten.overheid.nl/BWBV0003241/2017-09-01 area. OSPAR Agreement 2015-08 (2015) https://www.noordzeeloket.nl/publish/pages/122749/guidelines_to_reduce_the_impact_of_offshore_installations_

[59] Wageningen University & Research, Monitoring dioxines, PCB’s en vlamvertragers in agrarische producten (2008-2016) lighting_on_birds_in_the_ospar_maritime_ar.pdf https://www.wur.nl/nl/Expertises-Dienstverlening/Onderzoeksinstituten/RIKILT/Expertisegebieden/Stoffen-meten-enopsporen/Contaminanten/Dioxine-analyses/Monitoring-dioxines-PCBs-en-vlamvertragers-in-agrarische-

[73] Intergovernmental Panel on Climate Change, Climate Change 2013. The Physical Science Basis. Working Group I producten.html Contribution to the Fifth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change (2013) http://www.climatechange2013.org/images/report/WG1AR5_ALL_FINAL.pdf

[60] Europees Parlement, Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (2006) [74] K NMI, KNMI’14-klimaatscenario’s voor Nederland. Leidraad voor professionals in klimaatadaptatie (2015) http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=CELEX%3A32006R1881 http://www.klimaatscenarios.nl/images/Brochure_KNMI14_NL.pdf

[61] Deltares, Summary report Plastic litter in Rhine, Meuse and Scheldt, contribution to plastic litter in the North Sea [75] Paris Agreement, COP21 (2015) https://unfccc.int/resource/docs/2015/cop21/eng/l09r01.pdf (2013)

http://www.kenniswijzerzwerfafval.nl/download_document/570 [76] Rijkswaterstaat, Kader Ecologie en Cumulatie t.b.v. uitrol windenergie op zee. Deelrapport A: methodebeschrijving. Update 2016. Versie 2.0. In opdracht van het ministerie van Economische Zaken (2016)

[62] GESAMP, Sources, occurrence and effects in marine environment; a global assessment (2015) https://www.noordzeeloket.nl/images/Kader%20ecologie%20en%20cumulatie%20t.b.v.%20uitrol%20Windenergie%20 http://ec.europa.eu/environment/marine/good-environmental-status/descriptor-10/pdf/ op%20zee%20Deelrapport%20A%20-%20Methodebeschrijving%20-%20Update%202016%20Hfdst%201.5%20en%20

GESAMP_microplastics%20full%20study.pdf 5.6_5072.pdf

60 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 61

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

[77] Rijkswaterstaat, Kader Ecologie en Cumulatie t.b.v. uitrol windenergie op zee. Deelrapport B: Beschrijving en II. Afkortingen

beoordeling van cumulatieve effecten bij uitvoering van de Routekaart Windenergie op zee. Update 2016. Versie 2.0. In opdracht van het ministerie van Economische Zaken (2016) https://www.noordzeeloket.nl/images/Kader%20ecologie%20en%20cumulatie%20t.b.v.%20uitrol%20Windenergie ASCOBANS Agreement on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic and Nord Seas %20op%20zee%20Deelrapport%20A%20-%20Beschrijving%20en%20beoordeling%20van%20cumulatieve%20%20 CBD Convention on Biological Diversity (Biodiversiteitsverdrag) Routekaart%20WoZ%20-%20V.2.0%2026%20mei%202016_5073.pdf CBS Centraal Bureau voor de Statistiek EC Europese Commissie

[78] OSPAR, Ecosystem Assessment Outlook - Developing an Approach to cumulative effects assessment for the QSR (2017) EcoQO Ecological Quality Objective (ecologische kwaliteitstreefwaarde binnen OSPAR) https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/chapter-6-ecosystem-assessment-outlook EEZ Exclusieve Economische Zone

developing-approach-cumul/ EG Europese Gemeenschap EU Europese Unie

[79] Wageningen Marine Research, Cumulative Effects Assessment: Proof of Concept Marine mammals (2017) EUNIS European Nature Information System http://edepot.wur.nl/403893 EZK Ministerie van Economische Zaken en Klimaat GMT Goede Milieutoestand

[80] Political Declaration on energy cooperation between the North Seas Countries (2016) GVB Gemeenschappelijk Visserijbeleid https://ec.europa.eu/energy/sites/ener/files/documents/Political%20Declaration%20on%20Energy%20 HELCOM Helsinki Commissie; beheert de Convention on the Protection of the Marine Environment of the Baltic Cooperation%20between%20the%20North%20Seas%20Countries%20FINAL.pdf Sea Area

HOV Havenontvangstvoorziening [81] Rijkswaterstaat, Beheerplan Vlakte van de Raan 2016-2022 (2016) HR Habitatrichtlijn

http://www.rwsnatura2000.nl/Gebieden/VvdR_Vlakte+van+de+Raan/VvdR_Documenten/ IB Initiële Beoordeling HandlerDownloadFiles.ashx?idnv=593304 ICES International Council for the Exploration of the Sea

[82] Ministerie van Economische Zaken, Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Doggersbank (2016) IDON Interdepartementaal Directeurenoverleg Noordzee https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/besluiten/2015/09/21/aanwijzingsbesluit IenW Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

natura-2000-gebied-klaverbank/aanwijzingsbesluit-natura-2000-gebied-klaverbank.pdf IMO International Maritime Organisation KRM Kaderrichtlijn Mariene Strategie

[83] Ministerie van Economische Zaken, Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Klaverbank (2016) KRW Kaderrichtlijn Water https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/besluiten/2015/09/21/aanwijzingsbesluit-natura LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2000-gebied-klaverbank/aanwijzingsbesluit-natura-2000-gebied-klaverbank.pdf MARPOL International Convention For the Prevention of Pollution from Ships MER/m.e.r. Milieueffectrapport / milieueffectrapportage (de procedure)

[84] Ministerie van Economische Zaken, Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Friese Front (2016) MSY Maximum Sustainable Yield (maximale duurzame oogst) https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/besluiten/2015/09/21/aanwijzingsbesluit-natura NWP Nationaal Waterplan 2016-2021

2000-gebied-friese-front/aanwijzingsbesluit-natura-2000-gebied-friese-front.pdf NCP Nationaal Continentaal Plat OSPAR(-verdrag) Verdag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan

OIM Overleg Infrastructuur en Milieu PAKs Polycyclische aromatische koolwaterstoffen PBDE’s Polygebromeerde difenylether PBL Planbureau voor de Leefomgeving PCB’s Polychloorbifenyl RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu SCANS Small Cetaceans in the European Atlantic and North Sea TBT Tributyltin VHR Vogel- en Habitatrichtlijn VR Vogelrichtlijn WER Wageningen Economic Research WMR Wageningen Marine Research

62 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 63

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

III. KRM artikel 8, 9 en 10 Artikel 10 Vaststelling van milieudoelen

  • 1. 
    Op basis van de initiële beoordeling overeenkomstig artikel 8, lid 1, stellen de lidstaten voor elke mariene regio of subregio een uitvoerige reeks milieudoelen en bijbehorende indicatoren vast voor hun mariene wateren, teneinde de

Artikel 8, 9 en 10 van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (richtlijn 2008/56/EG). voortgang op weg naar het bereiken van een goede milieutoestand in het mariene milieu te begeleiden, rekening houdend met de in tabel 2 van bijlage III opgenomen lijsten van belastende en beïnvloedende factoren en met de in

Artikel 8 Beoordeling bijlage IV opgenomen indicatieve kenmerken. Bij het afleiden van die doelen en indicatoren houden de lidstaten

  • 1. 
    De lidstaten voeren voor elke mariene regio of subregio een initiële beoordeling van hun mariene wateren uit, rekening met de ononderbroken toepassing van de ter zake dienende bestaande milieudoelen die op nationaal, rekening houdend met eventueel beschikbare gegevens en die het volgende omvat: communautair of internationaal niveau met betrekking tot dezelfde wateren zijn vastgesteld, waarbij zij ervoor zorgen

    a) een analyse van de essentiële kenmerken en eigenschappen en de huidige milieutoestand van die wateren, die dat deze doelen onderling verenigbaar zijn en dat er voor zover mogelijk ook rekening wordt gehouden met relevante gebaseerd is op de in tabel 1 van bijlage III opgenomen indicatieve lijst van elementen, en betrekking heeft op de grensoverschrijdende effecten en kenmerken.

fysisch-chemische kenmerken, de habitattypes, de biologische componenten en de hydromorfologie; 2. De lidstaten brengen de milieudoelen uiterlijk drie maanden na de vaststelling ervan ter kennis van de Commissie. b) een analyse van de overheersende belastende en beïnvloedende factoren, met inbegrip van menselijke

activiteiten, die inwerken op de milieutoestand van die wateren, die:

        i) gebaseerd is op de in tabel 2 van bijlage III opgenomen indicatieve lijst van elementen, en betrekking heeft IV. KRM descriptoren en criteria

op de kwalitatieve en kwantitatieve mix van diverse belastende factoren alsmede op waarneembare trends; ii) betrekking heeft op de belangrijkste cumulatieve en synergetische effecten, en

        iii) rekening houdt met de desbetreffende beoordelingen die krachtens de vigerende communautaire wetgeving Tabel 22 Overzicht van alle descriptoren en bijbehorende criteria uit het commissiebesluit 2017/848.

zijn uitgevoerd; Descriptor Criteria Primair/

    c) een economische en sociale analyse van het gebruik van die wateren en de aan de aantasting van het mariene secundair

milieu verbonden kosten. D1 De biologische diversiteit wordt behouden. D1C1 Het sterftecijfer per soort als gevolg van Primair

De kwaliteit en het voorkomen van habitats incidentele bijvangst is lager dan het niveau

  • 2. 
    Bij de in lid 1 bedoelde analyses wordt rekening gehouden met elementen in verband met de kustwateren, overgangsen de verspreiding en dichtheid van soorten waarop de soort wordt bedreigd, zodat de

    wateren en territoriale wateren die onder de desbetreffende bepalingen van bestaande communautaire wetgeving, met zijn in overeenstemming met de heersende levensvatbaarheid van de soort op lange

    name Richtlijn 2000/60/EG, vallen. Tevens wordt rekening gehouden met andere relevante beoordelingen, die ook als fysiografische, geografische en termijn is gegarandeerd.

    basis kunnen dienen, zoals de beoordelingen die gezamenlijk in het kader van de regionale zeeverdragen zijn klimatologische omstandigheden. D1C2 De populatiedichtheid van de soort wordt Primair

uitgevoerd, zodat een allesomvattende beoordeling van de toestand van het mariene milieu wordt verkregen. niet geschaad door antropogene belastingen, zodat de levensvatbaarheid van de soort op

lange termijn is gegarandeerd.

  • 3. 
    Bij de voorbereiding van de in lid 1 bedoelde beoordelingen stellen de lidstaten door middel van de ingevolge de

    artikelen 5 en 6 bedoelde coördinatie alles in het werk om ervoor te zorgen dat: D1C3 De demografische kenmerken van de Primair voor populatie (bv. omvang van het lichaam of commercieel

    a) de beoordelingsmethodes consistent zijn over de mariene regio of subregio; leeftijdsstructuur, genderratio, vruchtbaargeëxploiteerde

    b) rekening wordt gehouden met grensoverschrijdende invloeden en kenmerken. heid en overlevingscijfers) van de soorten soorten vis en

duiden op een gezonde populatie die niet koppotigen en

Artikel 9 Omschrijving van de goede milieutoestand wordt geschaad door antropogene secundair voor

  • 1. 
    Voor elke betrokken mariene regio of subregio stellen de lidstaten in het licht van de initiële beoordeling belastingen. andere soorten:

    overeen komstig artikel 8, lid 1, voor de mariene wateren een reeks kenmerken van een goede milieutoestand vast op D1C4 Het verspreidingsgebied en, indien van Primair voor de

    basis van de in bijlage I bedoelde kwalitatief beschrijvende elementen. De lidstaten houden rekening met de in tabel 1 toepassing, het verspreidingspatroon van de soorten die onder

    van bijlage III genoemde indicatieve lijsten van elementen en in het bijzonder met de fysische en chemische soorten is in overeenstemming met de de bijlagen II, IV of heersende fysiografische, geografische en V bij Richtlijn

    kenmerken, de habitattypes, de biologische kenmerken en de hydromorfologie. De lidstaten houden tevens rekening klimatologische omstandigheden. 92/43/EEG vallen met de belastende of beïnvloedende factoren van menselijke activiteiten in elke mariene regio of subregio, waarbij en secundair voor

    wordt gekeken naar de indicatieve lijsten die zijn opgenomen in tabel 2 van bijlage III. andere soorten:

  • 2. 
    De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de beoordeling overeenkomstig artikel 8, lid 1, en de omschrijving D1C5 De omvang en toestand van de habitat van Primair voor de

    overeenkomstig lid 1 van dit artikel, uiterlijk drie maanden na de voltooiing van bedoelde omschrijving. de soort zijn geschikt voor de ondersteuning soorten die onder

  • 3. 
    De door de lidstaten te gebruiken criteria en methodologische standaarden, die opgesteld zijn om de niet-essentiële van de verschillende fasen van de levenscyde bijlagen II, IV en

    elementen van deze richtlijn te wijzigen middels een aanvulling, worden uiterlijk op 15 juli 2010 vastgesteld clus van de soort. V bij Richtlijn 92/43/EEG vallen

    overeenkomstig de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing, op basis van de bijlagen I en III, en secundair voor omwille van de consistentie en om te kunnen vergelijken in welke mate in mariene regio’s en subregio’s de goede andere soorten:

    milieu toestand wordt bereikt. Voordat de Commissie dergelijke criteria en standaarden voorstelt, raadpleegt zij alle D1C6 De toestand van het habitattype, met Primair

    betrokken partijen, inclusief de regionale zeeverdragen. inbegrip van de biotische en abiotische

    structuur en de functies ervan (bv. de kenmerkende soortensamenstelling ervan en hun relatieve dichtheid, het niet-voorkomen van bijzonder gevoelige of kwetsbare soorten of soorten die een essentiële functie hebben, de groottesamenstelling van soorten), wordt geen schade berokkend door antropogene belastingen.

64 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 65

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

D2 Door menselijke activiteiten geïntroduceerde D2C1 Het aantal via menselijke activiteiten nieuw Primair D5 Door de mens teweeggebrachte eutrofiëring D5C1 De nutriëntenconcentratie ligt niet op een Primair niet-inheemse soorten komen voor op een in het wild geïntroduceerde niet-inheemse is tot een minimum beperkt, in het bijzonder niveau dat wijst op schadelijke

niveau waarbij het ecosysteem niet soorten, per beoordelingsperiode (zes jaar), de schadelijke effecten ervan zoals verlies eutrofiëringseffecten. verandert. gemeten vanaf het referentiejaar zoals van de biodiversiteit, aantasting van het

gerapporteerd voor de initiële beoordeling ecosysteem, schadelijke algenbloei en D5C2 De chlorofyl a-concentratie ligt niet op een Primair op grond van artikel 8, lid 1, van Richtlijn zuurstofgebrek in de bodemwateren. niveau dat wijst op schadelijke effecten van

2008/56/EG, wordt tot een minimum verrijking met nutriënten.

beperkt en waar mogelijk tot nul D5C3 Het aantal, de ruimtelijke omvang en de duur Secundair teruggebracht. van schadelijke algenbloei liggen niet op een

D2C2 De dichtheid en de verspreiding van Secundair niveau dat wijst op schadelijke effecten van gevestigde niet-inheemse soorten, in het verrijking met nutriënten.

bijzonder invasieve soorten, die aanzienlijk D5C4 De fotische zone (doorzicht) van de Secundair bijdragen tot schadelijke effecten op waterkolom wordt niet beperkt, vanwege bepaalde soortengroepen of brede een toename van algen, tot een niveau dat habitattypen. wijst op schadelijke effecten van verrijking

D2C3 Het deel van de soortengroep dat, of de Secundair met nutriënten.

ruimtelijke omvang van het brede habitat D5C5 De concentratie opgeloste zuurstof wordt, Primair type die negatief is veranderd door als gevolg van verrijking met nutriënten, niet niet-inheemse soorten, voornamelijk teruggebracht tot een niveau dat wijst op invasieve niet-inheemse soorten. schadelijke effecten op bentische habitats

D3 Populaties van alle commercieel geëxploi D3C1 De visserijsterfte van de populaties van Primair (en op de daarmee verbonden biota en teerde soorten vis en schaal- en schelpdieren commercieel geëxploiteerde soorten is gelijk mobiele soorten) of andere

blijven binnen veilige biologische grenzen, en aan of lager dan een niveau dat de maximale eutrofiëringseffecten.

vertonen een opbouw qua leeftijd en duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren. D5C6 De dichtheid van opportunistische macroal Secundair omvang die kenmerkend is voor een gezond De bevoegde wetenschappelijke instanties gen ligt niet op een niveau dat wijst op bestand. worden geraadpleegd in overeenstemming schadelijke effecten van verrijking met met artikel 26 van Verordening (EU) nr. nutriënten.

1380/2013. D5C7 De soortensamenstelling en relatieve Secundair

D3C2 De paaibiomassa van de populaties van Primair dichtheid of diepteverdeling van macrofytencommercieel geëxploiteerde soorten is hoger gemeenschappen bereiken waarden die erop dan een biomassaniveau dat de maximale wijzen dat er geen sprake is van schadelijke duurzame opbrengst kan opleveren. De effecten door verrijking met nutriënten

bevoegde wetenschappelijke instanties waaronder via een vermindering in doorzicht worden geraadpleegd in overeenstemming van het water. met artikel 26 van Verordening (EU) nr.

1380/2013. D5C8 De soortensamenstelling en relatieve Secundair dichtheid van macrofaunagemeenschappen

D3C3 De leeftijdsopbouw en grootteverdeling van Primair bereiken waarden die erop wijzen dat er geen individuele exemplaren in de populaties van sprake is van schadelijke effecten door

commercieel geëxploiteerde soorten duiden verrijking met nutriënten en organische op een gezonde populatie. Dit betekent stoffen, onder meer een hoog percentage oude/grote exemplaren en een beperkte negatieve invloed van de exploitatie op de genetische diversiteit.

D4 Alle elementen van de mariene voedselke D4C1 De diversiteit (soortensamenstelling en hun Primair tens, voor zover deze bekend zijn, komen relatieve dichtheid) van het trofische gilde

voor in normale dichtheden en diversiteit en wordt niet geschaad door antropogene op niveaus die de dichtheid van de soorten belastingen. op lange termijn en het behoud van hun

volledige voortplantings vermogen D4C2 Het evenwicht van de totale dichtheid tussen Primair

garanderen. de trofische gilden wordt niet geschaad door antropogene belastingen.

D4C3 De grootteverdeling van de exemplaren in Secundair het trofische gilde wordt niet geschaad door

antropogene belastingen.

D4C4 De productiviteit van het trofische gilde Secundair wordt niet geschaad door antropogene

belastingen.

66 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 67

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

D6 Integriteit van de zeebodem is zodanig dat D6C1 De ruimtelijke omvang en spreiding van het Primair D8 Concentraties van vervuilende stoffen zijn D8C1 Binnen de kustwateren en de territoriale Primair

de structuur en de functies van de ecosystefysieke verlies (permanente wijziging) van de zodanig dat geen verontreinigingseffecten wateren overschrijden de concentraties van

men zijn gewaarborgd en dat vooral natuurlijke zeebodem. optreden. verontreinigende stoffen de drempelwaarbentische

ecosystemen niet onevenredig den niet.

worden aangetast. D6C2 De ruimtelijke omvang en spreiding van de Primair fysieke verstoringen van de zeebodem. D8C2 De gezondheid van de soorten en de Secundair

D6C3 De ruimtelijke omvang van elk habitattype Primair toestand van de habitats (zoals de soortenwaaraan schade is berokkend, door wijziging samenstelling en de relatieve dichtheid ervan van de biotische en abiotische structuur en op plaatsen waar sprake is van chronische de functies ervan (bv. door wijzigingen van verontreiniging) worden niet geschaad door de soortensamenstelling en hun relatieve verontreinigende stoffen, met inbegrip van dichtheid, het niet-voorkomen van bijzonder de cumulatieve en synergetische effecten.

gevoelige of kwetsbare soorten of soorten D8C3 De ruimtelijke omvang en de duur van de Primair die een essentiële functie hebben, de significante ernstige verontreinigingen groottesamenstelling van soorten), door worden tot een minimum beperkt.

fysieke verstoringen. D8C4 De schadelijke effecten van significante Secundair

D6C4 De omvang van het verlies van het Primair ernstige verontreinigingen op de gezondheid habitattype, als gevolg van antropogene van soorten en op de toestand van habitats belastingen, is niet groter dan een vastge(zoals de soortensamenstelling en de

steld deel van de natuurlijke omvang van het relatieve dichtheid ervan) worden tot een habitattype in het te beoordelen gebied minimum beperkt en zo mogelijk tot nul

D6C5 De omvang van de schadelijke effecten van Primair teruggebracht.

antropogene belastingen op de toestand van D9 Vervuilende stoffen in vis en andere D9C1 Het niveau van verontreinigende stoffen in Primair het habitattype, met inbegrip van wijziging visserijproducten voor menselijke eetbare weefsels (spieren, lever, hom, vlees van de biotische en abiotische structuur en consumptie overschrijden niet de grenzen of andere zachte stukken, al naargelang van de functies ervan (bv. de kenmerkende die door wetgeving van de EU of andere toepassing) van visserijproducten (waarsoortensamenstelling ervan en hun relatieve relevante normen zijn vastgesteld. onder vissen, schaaldieren, weekdieren, dichtheid, het niet-voorkomen van bijzonder stekelhuidigen, zeewieren en andere gevoelige of kwetsbare soorten of soorten zeeplanten) die in de natuur gevangen of die een essentiële functie hebben, de geoogst worden (met uitzondering van vis uit groottesamenstelling van soorten), is niet de maricultuur) is niet hoger dan de groter dan een vastgesteld deel van de vastgestelde maximumgehalten. natuurlijke omvang van het habitattype in

het te beoordelen gebied. D10 De eigenschappen van, en de hoeveelheden D10C1 De samenstelling, hoeveelheid en ruimtelijke Primair zwerfvuil op zee veroorzaken geen schade spreiding van afval aan de kust, in de

D7 Permanente wijziging van de hydrografische D7C1 De ruimtelijke omvang en spreiding van de Secundair aan het kust- en mariene milieu. boven laag van de waterkolom en op de

eigenschappen berokkent de mariene permanente wijziging van de hydrografische zeebodem, liggen op een niveau dat geen

ecosystemen geen schade omstandigheden (bv. wijzigingen van de schade veroorzaakt aan het kust- en mariene

golfslag, de stroming, het zoutgehalte, de milieu.

temperatuur) van de zeebodem en de

waterkolom, vooral in verband met het D10C2 De samenstelling, hoeveelheid en ruimtelijke Primair fysieke verlies(1) van de natuurlijke spreiding van microafval aan de kustlijn, in

zeebodem. de bovenlaag van de waterkolom en in het zeebodemsediment, liggen op een niveau

D7C2 De ruimtelijke omvang van elk bentisch Secundair dat geen schade veroorzaakt aan het kusthabitattype dat schade is berokkend (de en mariene milieu.

fysieke en hydrografische kenmerken en de

bijbehorende biologische gemeenschappen) D10C3 De hoeveelheid door zeedieren opgenomen Secundair door permanente wijziging van de hydrograafval en microafval ligt op een niveau dat niet

fische omstandigheden. schadelijk is voor de gezondheid van de betrokken soorten.

D10C4 Het aantal exemplaren van elke soort die Secundair schade ondervindt door afval, zoals door

verstrikking, andere soorten verwondingen of sterfte, of gezondheidseffecten.

D11 De toevoer van energie, waaronder D11C1 De ruimtelijke spreiding, de temporele Primair onderwatergeluid, ligt op een niveau dat het omvang en het niveau van bronnen van

mariene milieu geen schade berokkent. antropogeen impulsief geluid zijn niet hoger dan de niveaus waarop populaties zeedieren schade wordt berokkend.

D11C2 De ruimtelijke spreiding, de temporele Primair omvang en het niveau van antropogeen

continu laagfrequent geluid zijn niet hoger dan de niveaus waarop populaties zeedieren schade wordt berokkend.

68 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 69

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

  • V. 
    Goed milieutoestand, huidige milieutoestand en milieudoelen

Tabel 23 Overzicht van de goede milieutoestand, de huidige milieutoestand en de milieudoelen voor het Nederlandse

deel van de Noordzee.

Descriptor Goede milieutoestand Huidige milieutoestand Milieudoel

D1 – Soorten / vogels Overkoepelend - De populatiedichtheden en demografie van vogel De relatieve talrijkheid van doortrekkende en overwinterende kustvogels Bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de beoordeling van vogelpopulaties

duiden op gezonde populaties. en broedende zeevogels is op regionaal niveau (OSPAR) sterk afgenomen. populaties en het identificeren van de belangrijkste drukfactoren op regionaal niveau (OSPAR).

D1C2 - Voor elke functionele groep is de populatieomvang van ten minste Op regionaal niveau blijkt dat het broedsucces van zeevogels de laatste 75 procent van de soorten boven de drempelwaarde van 1992 (OSPAR jaren erg laag is, vooral vogels die aan het water oppervlak hun voedsel Herstel van rust voor zeezoogdieren (bruinvis en zeehond) en vogels door beoordelingswaarde). zoeken hadden een laag broedsucces. vermindering van visserij op de Vlakte van de Raan en in de Noordzeekustzone (in kader van het VIBEG-akkoord ). D1C2 - Populaties van zeevogels moeten voldoen aan de landelijke Een aantal vogelsoorten is in de broedtijd of het winterseizoen min of doelen vanuit de VR. meer afhankelijk van de Nederlandse kustzone, deze soorten worden Realiseren instandhoudings-doelstellingen voor habitattypen en soorten gerapporteerd onder de Vogelrichtlijn in 2019. in de Natura 2000-gebieden op zee (VHR). D1C3 - Voor iedere soort mag een gebrek aan broedsucces in niet meer Door de aanlandplicht kan het zijn dat de abundantie van een aantal dan drie van zes jaar optreden (OSPAR-beoordelingswaarde). meeuwensoorten de komende jaren afneemt, dit duidt niet op een Monitoren vogelaanvaringen met windturbines in het kader van Wozep verslechterd ecosysteem. Aanvullende beleidsopgave: mogelijk (bestaand beleid voldoet mogelijk Voldoet aan GMT: Goede milieutoestand nog niet gehaald (op basis van niet helemaal) de OSPAR-beoordeling), voor broedvogels en broedsucces is sprake van achteruitgang. Als de VR-rapportage van 2019 verdere achteruitgang van mariene vogelsoorten aantoont wordt bekeken welke drukfactoren hiervan de Door de Nederlandse en buitenlandse ontwikkeling van duurzame energie oorzaak zijn en in welk kader (KRM of VR) het best actie kan worden op zee (o.a. Routekaart windenergie op zee 2030) kan de goede milieu - ondernomen. toestand verder onder druk komen te staan. In de kavelbesluiten voor de windparken worden mitigerende maatregelen voorgeschreven om Er is een kennisopgave met betrekking tot oorzaken achteruitgang en negatieve effecten zoveel mogelijk te beperken. cumulatie, en mogelijk mitigatie van effecten van windparken.

D1 – Soorten / zeezoogdieren Overkoepelend - De populatiedichtheden en demografie van zeezoog De populaties van zowel de gewone als de grijze zeehond vertonen in de Uitvoering van mitigerende maatregelen in kader van het

dierpopulaties duiden op gezonde populaties. Noordzeeregio stabiele of stijgende trends. Ook het aantal grijzezeehond Bruinvisbeschermingsplan van 2012, waaronder: pups dat jaarlijks wordt geboren, stijgt sinds 1992 in de gehele Noordzee. - bijvangstmonitoring en onderzoek naar toepassing mitigerende

D1C1 - Bijvangst van bruinvissen is lager dan 1 procent van de best Niettemin zijn de aantallen zeehonden in Nederland nog steeds een maatregelen (pingers) bruikbare populatieschatting (ASCOBANS). fractie van de omvang in het verleden. Het aantal bruinvissen in de - voorkomen of verminderen van schadelijke effecten van onderwater Noordzee is stabiel. Door een zuidwaartse verschuiving in de verspreiding geluid op bruinvispopulaties (Wet natuurbescherming) D1C2 - De populatie van de grijze zeehond (H1364), gewone zeehond is het NCP relatief belangrijker geworden voor de bruinvis, witsnuitdolfijn - verder onderzoek naar de effecten rond bouw en exploitatie van (H1365) en de bruinvis (H1351) voldoen aan de gunstige referentieen dwergvinvis windparken op zee op de bruinvispopulaties (in kader van Wozep). waarde voor de populatieomvang (FRP) vanuit de Habitatrichtlijn. In het Nederlands deel van de Noordzee ontwikkelt de omvang van de Herstel van rust voor zeezoogdieren (bruinvis en zeehond) en vogels door D1C3 - Geen afname in het geboortecijfer van de grijze zeehond van meer populaties van zeehonden en bruinvissen zich positief. Toch beoordeelt vermindering van visserij op de Vlakte van de Raan en in de dan 1 procent sinds de laatste assessment en niet meer dan 25 procent de HR de staat van instandhouding van de grijze zeehond en de bruinvis Noordzeekustzone (in kader van het VIBEG-akkoord). afname sinds 1992 (OSPAR). als matig ongunstig vanwege de kwaliteit van het leefgebied. Realiseren instandhoudings-doelstellingen voor habitattypen en soorten D11C1 - Voor impulsgeluid (D11C1): Ruimtelijke spreiding, tijdsduur en Er ligt nog een opgave wat betreft habitatkwaliteit, maar in de toekomst in Natura 2000-gebieden op zee geluidsniveaus van luide impulsieve bronnen zijn zodanig dat directe en is verder onderzoek nodig naar de effecten van cumulatie van Verder onderzoek naar cumulatieve effecten in OSPAR-verband. indirecte effecten van luid impulsgeluid niet de gunstige staat van drukfactoren. instandhouding van soorten in gevaar kan brengen (zie verdere uit Aanvullende beleidsopgave: mogelijk (bestaand beleid voldoet mogelijk werking bij D11). Voldoet aan GMT: nee, toestand verbetert wel. niet helemaal), wel een kennisopgave m.b.t. cumulatieve effecten van de windenergieopgave. D1C4 - Verspreiding van de bruinvis en de gewone zeehond voldoet aan Door de Nederlandse en buitenlandse ontwikkeling van duurzame energie de gunstige referentiewaarde voor de verspreiding (FRR) uit de op zee (o.a. Routekaart windenergie op zee 2030) kan de goede milieu - habitatrichtlijn. toestand verder onder druk komen te staan. In de kavelbesluiten voor de windparken worden mitigerende maatregelen voorgeschreven om Relevant is ook de mate waarin het areaal en de kwaliteit van leefnegatieve effecten zoveel mogelijk te beperken. gebieden van zeezoogdieren zich ontwikkelen: (D1C5) - Behoud van de omvang en kwaliteit van het leefgebied van de grijze zeehond (H1364), de gewone zeehond (H1365) en de bruinvis (H1351).

70 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 71

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Descriptor Goede milieutoestand Huidige milieutoestand Milieudoel

D1 – Soorten / visgemeenschap Overkoepelend - De populatiedichtheden en demografie van populaties De OSPAR-beoordeling laat zien dat de verslechtering van de samenstel Het beheer van alle commercieel beviste bestanden voldoet aan F≤Fmsy

van vissen duiden op gezonde populaties ling van visgemeenschappen uit het verleden is gestopt en in sommige en een paaibiomassa boven het voorzorgniveau MSY Btrigger (GVB). gebieden is er sprake van een licht herstel.

D1C2 - Commerciële vispopulaties conform D3 : Onderzoek naar haaien en roggen in combinatie met het nemen van De huidige status van veel haaien- en roggensoorten is nog steeds mitigerende maatregelen zoals vastgelegd in Actie Plan Haaien en roggen:

D3C1 - voor ieder commercieel bevist visbestand en schaal- of schelpdierzorgelijk. Een aantal soorten is verdwenen of komt alleen nog voor in - communicatie en educatie bestand geldt dat de sterfte door visserij (F) op de waarde of kleiner dan gebieden met weinig visserijdruk. Er zijn ook positieve signalen. - vermindering ongewenste bijvangsten de waarde blijft die behoort bij een maximale duurzame oogst (Maximum - verhogen overleving. Sustainable Yield, MSY): F≤Fmsy.- D3C2:De biomassa van paaibestanden Voor alle trekvissen, is de landelijke staat van instandhouding onder de (Spawning Stock Biomass of SSB) van commercieel beviste vis, schaal- of Habitatrichtlijn beoordeeld als (matig) ongunstig. Realiseren instandhoudings-doelstellingen voor habitattypen en soorten schelpdieren ligt boven het voorzorgniveau MSY B trigger (in lijn met in Natura 2000-gebieden op zee (VHR). ICES-advies). KRW - De houting is toegenomen en heeft zich voortgeplant in het Rijstroomgebied. Voor de andere trekvissen is geen duidelijke trend Aanpakken van de resterende vismigratieknelpunten in Nederland om de D1C2 - Verbeteren van de populatieomvang van haaien en roggen in de zichtbaar. connectiviteit tussen watersystemen te herstellen (KRW). Noordzee en vooral in de kustzone. Voldoet aan GMT: nee, maar toestand verbetert wel. Onderzoek naar de noodzaak van het instellen van visserijvrije zones D1C2 - Toename van het aandeel kwetsbare soorten vissen in de rondom kunstwerken ter bevordering van de migratie-mogelijkheden visgemeenschap (OSPAR). voor trekvissen (KRW).

D1C3 - Toename van het aandeel grote vissen in de visgemeenschap Aanvullende beleidsopgave: nee (bestaand beleid voldoet). (OSPAR).

Voor de habitatrichtlijnsoorten, de trekvissen fint (H1103), zalm (H1106), zeeprik (H1095), rivierprik (H1099) en Elft (H1102): - D1C2: Populatie van trekvissen moet voldoen aan gunstige referentiewaarde voor de populatie-omvang (FRP) uit de habitatrichtlijn. - D1C4: Verspreiding van trekvissen in het rivierengebied voldoet aan gunstige referentiewaarde voor de verspreiding(FRR) uit de habitatrichtlijn.

D1C5 - Vermindering barrières in de trekroutes, zodat deze uiterlijk in 2027 geen belemmering zijn voor duurzame populaties in het stroomgebied (KRW).

D1 – Pelagische Habitats Voor pelagische habitats is de goede milieutoestand bereikt wanneer de In de afgelopen periode is een begin gemaakt met het ontwikkelen van Ontwikkelen en testen van regionale beoordelingsmethoden (OSPAR en

ruimtelijke en temporele variatie in de plankton gemeenschap binnen de beoordelingsmethoden voor pelagische habitats. De eerste beoordelin ICES) die in de toekomst kunnen worden gebruikt voor een beoordeling een langjarige bandbreedte blijft die duidt op een goede milieutoestand. gen vanuit OSPAR laten fluctuaties zien in de samenstelling, biomassa en van benthische en pelagische habitats. De te gebruiken bandbreedtes moeten in de tweede cyclus nog regionaal abundantie van de plankton-gemeenschap. Het is echter te vroeg om op worden vastgesteld. basis hiervan een beoordeling uit te voeren. Hier ligt dus een Aanvullende beleidsopgave: Onbekend. Wel ligt er een kennisopgave met kennisopgave. betrekking tot beoordelingsmethode.

Voldoet aan GMT: onbekend.

72 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 73

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Descriptor Goede milieutoestand Huidige milieutoestand Milieudoel

D6– Benthische Habitats Overkoepelend - Verbetering van de omvang, conditie en globale De Nederlandse zeebodem is nog steeds substantieel verstoord. De 10-15 procent van het oppervlak van het Nederlandse deel van de

verspreiding van populaties van de gemeenschap van benthossoorten. OSPAR-beoordeling van de benthische gemeenschappen laat zien dat de Noordzee wordt niet noemenswaardig beroerd door menselijke diepere offshore wateren een hogere benthoskwaliteit hebben dan de activiteiten.

D6C3: Verbetering kwaliteit van de beoordeelde gebieden en habitats op relatief ondiepere offshore wateren en kustwateren. Uit de nationale het NL deel van de Noordzee (Benthische Indicator Soorten Index). beoordeling van de benthosgemeenschappen blijkt dat vooral de Verbetering kwaliteit van de beoordeelde gebieden en habitats. langlevende, gevoelige soorten duidelijk minder voorkomen dan is D6C5 - De diversiteit van benthos vertoont geen afnemende trend in de gewenst en ook dat de biodiversiteit nog onvoldoende is. Ontwikkelen en testen van regionale beoordelingsmethoden (OSPAR en beoordeelde gebieden (OSPAR) . Bodemberoering door de (boomkor)visserij speelt in dit verband een ICES) die in de toekomst kunnen worden gebruikt voor een beoordeling belangrijke rol. Het is nog te vroeg om de effecten van de (voor)genomen van benthische en pelagische habitats. maatregelen te kunnen waarnemen. Realiseren instandhoudingsdoelstellingen voor habitattypen en soorten De Habitatrichtlijnrapportage uit 2013 laat zien dat het oppervlak en de in Natura 2000-gebieden op zee. verspreiding van de habitattypen 1110 (permanent overstroomde zandbanken) en 1170 (riffen) voldoende is, maar dat de kwaliteit van de Terugkeer en herstel van biogene riffen, zoals platte-oesterbanken. habitats achterblijft Aanvullende beleidsopgave: ja (aanvullend beleid uit 2012 continueren), Voldoet aan GMT: nee (deels ook onbekend). en een kennisopgave m.b.t. beoordelingsmethode, cumulatie en hard substraat.

D2 – Niet-inheemse soorten Overkoepelend - Door menselijke activiteiten geïntroduceerde niet Uit de OSPAR-beoordeling blijkt dat het aantal nieuw geïntroduceerde Minimaliseren van het risico van nieuwe introducties van niet-inheemse

inheemse soorten (exoten) komen voor op een niveau waarbij het niet-inheemse soorten varieert per jaar, waardoor geen trend in het soorten via schelpdiertransporten, ballastwater en scheepshuidaangroei. ecosysteem niet verandert. aantal nieuwe introducties per jaar is vast te stellen. Aanvullende beleidsopgave: nee (bestaand beleid voldoet), wel een D2C1 - Dalende trend in het aantal introducties van niet-inheemse Tot nu toe hebben zich 54 niet-inheemse soorten in het Nederlands deel kennisopgave m.b.t. de toename van hard substraat. soorten per beleidsperiode (6 jaar). van de Noordzee gevestigd. Het aantal waarnemingen van nieuwe niet-inheemse soorten lijkt sinds 2012 af te nemen.

Voldoet aan GMT: ja (gezien lage aantal introducties sinds 2012)

D3 - Commerciële vissoorten Overkoepelend - Geleidelijk herstel en behoud van populaties van Zeven van de 27 visbestanden voldoen aan beide criteria voor de GMT, Het beheer van alle commercieel beviste bestanden voldoet aan F≤Fmsy

commerciële visbestanden boven een biomassaniveau dat de maximale wat een voorwaarde is om van een goede toestand te kunnen spreken. Er en een paaibiomassa boven het voorzorgniveau MSY B trigger (GVB). duurzame opbrengst kan opleveren. is sprake van een stijgende trend waardoor de GMT naar verwachting in de nabije toekomst wordt gerealiseerd. Aanvullende beleidsopgave: nee (bestaand beleid voldoet). D3C1 - Voor ieder commercieel bevist visbestand en schaal- of schelpdierbestand geldt dat de sterfte door visserij (F) op de waarde of kleiner Voldoet aan GMT: nee, maar toestand verbetert wel. dan de waarde blijft die behoort bij een maximale duurzame oogst (Maximum Sustainable Yield, MSY): F≤Fmsy.

D3C2 - De biomassa van paaibestanden (Spawning Stock Biomass of SSB) van commercieel beviste vis, schaal- of schelpdieren ligt boven het voorzorgniveau MSY B trigger (in lijn met ICES-advies).

Internationaal is afgesproken dat de goede milieutoestand voor commerciële vissoorten is verwezenlijkt wanneer voor elk commercieel bevist bestand aan deze beide criteria wordt voldaan. Als dat niet het geval is, verkeert de soort niet in de goede toestand.

74 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 75

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Descriptor Goede milieutoestand Huidige milieutoestand Milieudoel

D4 – Voedselwebben Overkoepelend - Het effect van menselijke interventies op interacties Beoordeling van de status van het voedselweb is op dit moment niet Ontwikkelen en testen van regionale beoordelingsmethoden die in de

tussen verschillende trofische niveaus in het voedselweb wordt mogelijk. Binnen OSPAR is een actieplan ontwikkeld om de kennishiaten toekomst gebruikt kunnen worden voor een beoordeling van de status verminderd. te adresseren en beoordelingsmethodes te ontwikkelen. van voedselwebben.

D4C1 - De diversiteit (soortsamenstelling en de abundantie) van ten Voldoet aan GMT: nee (deels ook onbekend). Doelen met betrekking tot vogels, zeezoogdieren, vissen benthische en minste drie geselecteerde trofische gildes is op een niveau of binnen de pelagische habitats dragen ook bij aan voedselwebben. een normale bandbreedte die duidt op een goede milieutoestand. De te gebruiken trofische gildes en de niveaus en bandbreedtes moeten in de Aanvullende beleidsopgave: nee (bestaand beleid voldoet), wel een tweede cyclus nog regionaal worden vastgesteld. kennisopgave m.b.t. beoordelingsmethoden en cumulatie.

D4C2 - De verhouding in abundantie tussen ten minste drie geselecteerde trofische gildes is op een niveau of binnen de een normale bandbreedte die duidt op een goede milieutoestand. De te gebruiken trofische gildes en de niveaus en bandbreedtes moeten in de tweede cyclus nog regionaal worden vastgesteld.

D4C3 - De groottestructuur ( lengte) van de visgemeenschap blijft boven de historische minimum waarde

D5 – Eutrofiëring Overkoepelend: door de mens teweeggebrachte eutrofiëring is tot een Eutrofiering komt nog steeds voor in de Noordzee, maar wel in veel Een lagere toevoer van nutriënten waar deze niet aan de doelen van de

minimum beperkt, vooral de schadelijke effecten ervan zoals verlies van geringere omvang dan voorheen. De OSPAR-beoordeling laat zien dat KRW voldoen conform het tijdspad van de Stroomgebiedsbeheerplannen. de biodiversiteit, aantasting van het ecosysteem, en zuurstofgebrek in de sinds 1990 de toevoer van nutriënten via rivieren sterk is afgenomen. De bodemwateren. concentraties van stikstof en fosfaat in het Noordzeewater zijn daardoor Concentraties van nutriënten die al voldoen aan de KRW-normen, niet significant lager, waardoor ook de hoeveelheid algenbiomassa significant laten toenemen en zo mogelijk verder verlagen. Overkoepelend: de concentraties van winter DIN en DIP liggen onder het is afgenomen. Fosfaat voldoet in middels aan de norm, stikstof nog niet. niveau dat wijst op schadelijke eutrofiëringseffecten. In de kustwateren zijn de nutriëntenconcentraties wel aanzienlijk hoger Aanvullende beleidsopgave: nee (bestaand beleid voldoet), wel een dan in de offshore wateren. potentiële kennisopgave met betrekking tot de D5C1 (kustwateren) - De nutriëntenconcentraties in de winter voldoen in fosfaat-stikstofverhouding. de kustwateren aan de normen van de KRW. Volgens de KRW-beoordeling voldoen nog niet alle kustwateren aan de doelstelling voor algenbiomassa. D5C1 (offshore wateren) - de nutriëntenconcentraties in de winter voldoen aan de beoordelingswaarden van de OSPAR. Voldoet aan GMT: nee, maar toestand verbetert wel.

Overkoepelend: algenbiomassa (vastgesteld op basis van chlorofyl-a metingen) ligt niet op een niveau dat wijst op schadelijke effecten van verrijking met nutriënten, conform de beoordeling volgens de KRW en OSPAR.

D5C2 - Algenbiomassa (vastgesteld op basis van chlorofyl-a metingen) in de kustwateren is niet hoger dan goede toestand conform de KRW voor de betreffende kustwatertypen.

D5C2 - Algenbiomassa (vastgesteld op basis van chlorofyl-a metingen) in de offshore wateren voldoet aan de beoordelingswaarden van OSPAR.

Overkoepelend: Geen zuurstofgebrek ten gevolge van eutrofiëring in onderste waterlaag (stratified waters) of in de oppervlaktelaag van gemengde wateren.

D5C5 (kustwateren) - De onderste waterlaag (stratified waters) of in de oppervlaktelaag van gemengde wateren in de kustwateren is ten minste met 60 procent zuurstof verzadigd.

D5C5 (offshore wateren) - In de offshore wateren wordt in de onderste waterlaag (stratified waters) of in de oppervlaktelaag van gemengde wateren ten minste 6 mg/l zuurstof gevonden

76 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 77

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Descriptor Goede milieutoestand Huidige milieutoestand Milieudoel

D6 – Fysieke verstoring Overkoepelend - Fysieke verstoring van de zeebodem door menselijke De Fishing Pressure Indicator laat zien dat in 2015 ongeveer 54 procent 10-15 procent van het oppervlak van het Nederlandse deel van de

activiteiten wordt beperkt om te waarborgen dat de omvang, conditie en van de bodem van de (internationale) Noordzee is verstoord. Omdat er Noordzee wordt niet noemenswaardig beroerd door menselijke globale verspreiding van populaties van de gemeenschap van kenmergeen grenswaardes zijn gesteld, kan niet worden beoordeeld of hiermee is activiteiten. kende benthossoorten toeneemt en doelen voor specifieke habitats voldaan aan de GMT. In vergelijking met de gehele Noordzee is het worden gehaald. Nederlands deel meer verstoord. Geen toename in de fysieke verstoring door visserij-activiteiten in de tijd op de totale zeebodem van de gehele Noordzee en het NCP en over de D6C2 - Geen toename in de fysieke verstoring in de tijd op de totale Voldoet aan GMT: nee (deels ook onbekend). habitats die in het kader van de KRM zijn beschreven. zeebodem van de gehele Noordzee en het NCP. Realiseren instandhoudingsdoelstellingen voor habitattypen en soorten D6C3 - Geen toename in de fysieke verstoring in de tijd over de habitats in Natura 2000-gebieden op zee. die in het kader van de KRM zijn beschreven. Aanvullende beleidsopgave: nee, er is wel voortzetting van de huidige D6C3 - Voor de habitats die in het kader van de habitatrichtlijn zijn intensieve inzet nodig. beschreven, gelden de instandhoudingsdoelen voor deze habitats. Verder is er een kennisopgave m.b.t. beoordelingsmethode, cumulatie en hard substraat.

D6 – Fysiek verlies Overkoepelend - Fysiek verlies en van de zeebodem door menselijke Fysieke schade door platforms voor olie- en gaswinning, nieuwe Zie fysieke verstoring

activiteiten wordt beperkt om te waarborgen dat de omvang, conditie windparken, zand- en schelpenwinning of landaanwinning is lokaal en en globale verspreiding van populaties van de gemeenschap van relatief gering. Al deze activiteiten zijn vergunningplichtig en doorlopen Aanvullende beleidsopgave: nee (bestaand beleid voldoet). kenmerkende benthossoorten toeneemt en doelen voor specifieke een m.e.r. procedure. habitats worden gehaald. Voldoet aan GMT: ja (in 2012 behaald en behouden). D6C1 - Geen significant verlies van de natuurlijke zeebodem ten opzichte van de situatie in 2012 als gevolg van menselijke activiteiten.

D6C4 - Geen significant verlies als gevolg van menselijke activiteiten van de habitats die in het kader van de KRM beschreven zijn.

D7 – Hydrografie Overkoepelend - Het mariene ecosysteem ondervindt geen negatieve Grootschalige hydrografische ingrepen uit het verleden (zoals de Alle ontwikkelingen moeten voldoen aan de eisen van het bestaande

effecten als gevolg van permante wijzigingen in de hydrografische Deltawerken en de Maasvlakte I) worden als onomkeerbaar beschouwd. wettelijke regime (bijvoorbeeld de Wet milieubeheer en de Wet eigenschappen als gevolg van menselijke activiteiten. De afgelopen periode zijn er geen nieuwe grootschalige ingrepen natuurbescherming) en wettelijke beoordelingen moeten op zo’n wijze geweest. worden uitgevoerd dat potentiele effecten van permanente wijzigingen in Aangezien de GMT voor deze descriptor bereikt is, zijn er geen GMT en hydrografische eigenschappen, met inbegrip van cumulatieve effecten, in doelen op criterium niveau geformuleerd. Voldoet aan GMT: ja (in 2012 behaald en behouden). de beschouwing worden betrokken op het meest geëigende ruimtelijke schaalniveau op grond van de richtsnoeren die hiervoor zijn ontwikkeld. (EUNIS-niveau 3, referentiejaar 2012).

Aanvullende beleidsopgave: nee (bestaand beleid voldoet), wel een kennisopgave met betrekking tot de gevolgen van windenergie op zee, zandsuppleties en klimaatverandering.

D8 – Vervuilende stoffen Overkoepelend - de concentraties van voor het mariene milieu relevante De concentraties van vervuilende stoffen zijn flink teruggebracht en laten Kustwateren: Een lagere toevoer van vervuilende stoffen die nog niet aan

vervuilende stoffen, gemeten in het meest geëigende compartiment nog steeds een dalende trend zien of zijn stabiel. Wat resteert zijn stoffen de KRW-normen voldoen, conform het tijdpad van de SGBP’s. (water, sediment of biota), zijn lager dan de concentraties waarbij waarvan de productie of het gebruik al is verboden, maar die vanwege Concentraties van vervuilende stoffen die al voldoen aan de KRW-normen negatieve effecten kunnen optreden of laten een dalende trend zien. persistentie nog lang in het mariene milieu voorkomen. niet laten toenemen.

D8C1 - Voor kustwateren (tot 12 zeemijl): de concentraties van voor het Ook in de Nederlandse kustwateren komen deze stoffen volgens de KRW Offshore - Waar mogelijk verlagen van concentraties van vervuilende mariene milieu relevante vervuilende stoffen, gemeten in het meest nog steeds in te hoge concentraties voor. stoffen. geëigende compartiment (water of biota) voldoen aan de Environmental Het voorkomen van voortplantingsschade bij weekdieren als gevolg van Quality Standards die bij de KRW worden gebruikt in de 12-mijls zone TBT laat een dalende trend zien. Het verlagen van de toevoer van zware metalen in het mariene milieu. (voor prioritaire stoffen) respectievelijk in de 1-mijlszone (voor alle overige stoffen). Er is dalende trend zien in de lozingen van koolwaterstoffen en schadelijke Het op regionaal niveau volgen van koperconcentraties, nu dit zware chemicaliën vanaf offshore installaties en van radioactieve lozingen door metaal wordt ingezet als vervanger voor TBT (OSPAR). D8C1 - Voor offshore wateren (vanaf 1 resp. 12 zeemijl): De concentraties de nucleaire sector. Ook daalt zowel het aantal olielozingen als het van voor het mariene milieu relevante vervuilende stoffen, gemeten in volume per incident. Het zo snel mogelijk opruimen van acute ernstige verontreinigingen, waar het meest geëigende compartiment (sediment of biota) laten een dalende nodig in samenwerking binnen de Bonn Agreement. trend zien (conform OSPAR). Voldoet aan GMT: nee, toestand verbetert wel. Verminderen van gebruik lood, o.a. in de sportvisserij (KRW). Overkoepelend - de gezondheid van de soorten wordt niet geschaad door De aanwezigheid van geneesmiddelen en andere nieuwe microverontreiverontreinigende stoffen nigingen in het oppervlaktewater, als mogelijk groeiende bedreiging voor Aanvullende beleidsopgave: nee (bestaand beleid voldoet), wel een D8C2 - Dalende trend ten opzichte van 2012 van Imposex. het zeemilieu, vraagt de komende jaren aandacht. kennisopgave m.b.t. opkomende stoffen en koper.

D8C3 - de ruimtelijke omvang en de duur van de significante ernstige verontreinigingen zijn tot een minimum beperkt.

78 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 79

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Descriptor Goede milieutoestand Huidige milieutoestand Milieudoel

D9 – Vervuilende stoffen in visproducten D9C1 - De niveaus van vervuilende stoffen (waaronder PAK’s, dioxinen en De huidige niveaus van vervuilende stoffen in vis en visproducten De gehalten van vervuilende stoffen in vis en visproducten die voldoen

zware metalen) in vis en visproducten uit de Noordzee overschrijden de in overschrijden de normen van nationale en internationale wetgeving niet. aan nationale en internationale wetgeving, niet laten toenemen en zo de EU verordening EG 1881/2006 vastgestelde maximumgehalten niet. mogelijk verder verlagen. Voldoet aan GMT: ja (in 2012 behaald en behouden). Aanvullende beleidsopgave: nee (bestaand beleid voldoet)

D10 – Zwerfvuil Overkoepelend - De hoeveelheid zwerfvuil op zee neemt in de loop van De OSPAR-beoordeling van strandafval, afval op de zeebodem en plastic Op regionaal niveau toewerken naar kwantitatieve (regionale) streefdoede

tijd af. in magen van stormvogels laten zien dat afval (waaronder veel plastic) len voor strandafval (bv. 30 procent reductie) en plastic in magen van veel voorkomt op stranden, in de waterkolom en op de zeebodem. Op noordse stormvogels (10 procent van de vogels; OSPAR EcoQO). In

D10C1 - Voor afval op stranden: een significante dalende trend in het Noordzeeniveau is nog geen sprake van significante afnames samenloop met het EU traject voor de Circulaire Economie en in totaal van de meest voorkomende categorieën afval (die bijdragen aan 80 zorgvuldige afstemming met buurlanden hoe dergelijke doelen kunnen procent van de totale hoeveelheid afval) die op het strand worden Op de Nederlandse stranden is wel een significante afname vastgesteld worden bereikt. aangetroffen. van het totaal aantal afvalitems. Ook is een significante afname te zien van plastics in de magen van stormvogels. Op regionaal Noordzeeniveau werken aan de ontwikkeling van een D10C1 - Voor zeebodem afval: significante afname van de hoeveelheid indicator voor microplastics in sediment. afval op de zeebodem. Ondanks deze significante afnames in Nederlandzijn de hoeveelheden afval in het mariene milieu nog steeds heel groot. Aanvullende beleidsopgave: ja (aanvullend beleid uit 2012 continueren), D10C1 - Voor drijvend afval, korte termijn: Een significant dalende trend en een kennisopgave met betrekking tot rivierafval en microplastics. van het aantal noordse stormvogels met meer dan 0,1 gr plastic deeltjes Voldoet aan GMT: nee, toestand verbetert wel. in de maag gedurende de afgelopen tien jaar.

Overkoepelend: de hoeveelheid microafval op zee neemt op lange termijn af.

Overkoepelend: De hoeveelheid door zeedieren opgenomen afval en microafval ligt op een niveau dat niet schadelijk is voor de gezondheid van de desbetreffende soorten.

D11 - Onderwatergeluid Overkoepelend – Impulsgeluid: ruimtelijke spreiding, tijdsduur en Voor het beoordelen van de ecosysteem-effecten van impulsgeluid zijn op Het voortzetten van de aangescherpte regelgeving voor de preventie van

geluidsniveaus van luide impulsieve bronnen zijn zodanig dat directe en dit moment onvoldoende meetgegevens beschikbaar. Wel worden vanuit schadelijke effecten door impulsief geluid. indirecte effecten van luid impulsieve geluid niet de gunstige staat van het voorzorgsbeginsel al eisen gesteld bij bouwactiviteiten op zee. instandhouding van soorten in gevaar kan brengen. Ontwikkelen van een limiet voor het aantal verstoringsdagen op regionaal De daadwerkelijke geluidsniveaus voor continu geluid in de Noordzee zijn niveau (OSPAR). D11C1 - Impulsgeluid- voor bruinvissen wordt reductie van populatienog niet bekend. Er is wel een monitoringprogramma onder ontwikkeling. grootte voorkomen door het stellen van een limiet aan het aantal Het opstarten van een internationaal monitoringprogramma voor continu bruinvisverstoringsdagen. Voldoet aan GMT: Toestand voor impulsgeluid verbetert, maar goede geluid om het niveau en de verspreiding van continu geluid in kaart te milieutoestand voor continugeluid is nog onbekend (geen beoordelingsbrengen. Overkoepelend – Continu geluid: ruimtelijke spreiding, tijdsduur en methode) niveaus van achtergrondgeluid zijn zodanig dat ze niet de gunstige staat Aanvullende beleidsopgave: nee, er is wel voortzetting van de huidige van instandhouding van soorten in gevaar kunnen brengen. Door de Nederlandse en buitenlandse ontwikkeling van duurzame energie intensieve inzet nodig en er is een kennisopgave m.b.t. cumulatie en op zee (o.a. Routekaart windenergie op zee 2030) kan de goede milieucontinu geluid D11C2 - Voor continu geluid is het nog niet mogelijk om een kwantitatieve toestand verder onder druk komen te staan. In de kavelbesluiten voor de omschrijving van de goede milieutoestand op te stellen. windparken worden mitigerende maatregelen voorgeschreven om negatieve effecten zoveel mogelijk te beperken.

80 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 81

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

VI. Drukfactoren en activiteiten Ecosysteemkenmerk /descriptor Relevante drukfactoren Gebruik/activiteit verantwoordelijk voor

drukfactor

D1 Pelagische habitats Onttrekking van of sterfte/letsel van in het Visvangst en oogsten van schelpdieren

Tabel 24 Overzicht van de belangrijkste drukfactoren en activiteiten voor het Nederlandse deel van de Noordzee. wild levende soorten

Ecosysteemkenmerk /descriptor Relevante drukfactoren Gebruik/activiteit verantwoordelijk voor Introductie of verspreiding van niet-inheem Vervoer — scheepvaart (ballastwater)

drukfactor se soorten

D1 Vogels Onttrekking van of sterfte/letsel van in het Visvangst en oogsten van schelpdieren Toevoer van nutriënten activiteiten op land (landbouw, urbaan,

wild levende soorten (directe sterfte) (staand want) Toevoer van organisch materiaal industrie)

Opwekking van hernieuwbare energie Vervoer — scheepvaart (via lucht)

(windturbines) D1/D6 Zeebodemhabitats Fysieke vernietiging Landaanwinning

Onttrekking van of sterfte/letsel van in het Visvangst en oogsten van schelpdieren Onttrekking van mineralen (zandwinning

wild levende soorten (via voedselweb) (discards, Spisula, zandspiering, sprot) diep)

Wijzigingen van hydrologische Kustverdediging en bescherming tegen Opwekking van hernieuwbare energie (palen)

omstandigheden overstromingen Landwinning Onttrekking van aardolie en aardgas (palen)

Verstoring van soorten door menselijke Activiteiten in het kader van toerisme en

aanwezigheid recreatie Fysieke verstoring van de zeebodem (abrasie/ Visvangst en oogsten van schelpdieren

bodemberoering) (bodemberoerend) Visvangst en oogsten van schelpdieren (incl.

recreatief) Fysieke verstoring van de zeebodem Kustverdediging en bescherming tegen

(verplaatsing zand/slib) overstromingen (zandsuppleties) Kustverdediging en bescherming tegen

overstromingen (zandsuppleties) Onttrekking van mineralen Opwekking van hernieuwbare energie Herstructurering van de zeebodemmorfolo(windturbines) gie (baggeren)

Toevoer van andere stoffen (olie: operatio Vervoer — scheepvaart Wijzigingen van hydrologische omstandighe Herstructurering van de zeebodemmorfolonele lozingen en incidenten) den (doorzicht) gie (baggeren)

D1 Vissen Onttrekking van of sterfte/letsel van in het Visvangst en oogsten van schelpdieren Kustverdediging en bescherming tegen

wild levende soorten (directe sterfte) overstromingen Landwinning Wijzigingen van hydrologische omstandighe Kustverdediging en bescherming tegen Onttrekking van of sterfte/letsel van in het Visvangst en oogsten van schelpdieren den (migratiebarrières zoet-zout) overstromingen wild levende soorten (demersaal) Kanalisatie en andere waterloopwijzigingen Introductie of verspreiding van niet-inheem Vervoer — scheepvaart (ballastwater, (inrichting rivieren) se soorten aangroei scheepshuid) Fysieke verstoring van de zeebodem, Aquacultuur — marien (import schelpdieren)

Visvangst en oogsten van schelpdieren Toevoer van nutriënten activiteiten op land (landbouw, urbaan,

Toevoer van antropogeen geluid (luid Opwekking van hernieuwbare energie (heien Toevoer van organisch materiaal industrie)

impulsief) windturbines) Vervoer — scheepvaart (via lucht)

Temperatuurstijging door Mondiale uitstoot van broeikasgassen Temperatuurstijging door Mondiale uitstoot van broeikasgassen klimaatverandering klimaatverandering

D1 Zeezoogdieren Onttrekking van of sterfte/letsel van in het Visvangst en oogsten van schelpdieren D2 Nieuw geïntroduceerde niet-inheemse Introductie of verspreiding van niet-inheem Vervoer — scheepvaart (ballastwater,

wild levende soorten (directe sterfte) (staand want) soorten. se soorten aangroei)

Toevoer van antropogeen geluid (luid Opwekking van hernieuwbare energie (heien Aquacultuur — marien (import schelpdieren)

impulsief geluid en achtergrondgeluid) windturbines) D3 Commercieel geëxploiteerde soorten vis en Onttrekking van of sterfte/letsel van in het Visvangst en oogsten van schelpdieren

Onttrekking van aardolie en aardgas schaal- en schelpdieren. wild levende soorten (directe sterfte)

(seismische exploratie) D5 Eutrofiëring Toevoer van nutriënten Activiteiten op land: landbouw, stedelijk

Militaire operaties (sonar, ruiming Toevoer van organisch materiaal gebruik, industrieel gebruik

explosieven) Vervoer — scheepvaart Vervoer — scheepvaart Herstructurering van de zeebodemmorfolo

Verstoring van soorten door menselijke gie (baggeren)

aanwezigheid, Activiteiten in het kader van toerisme en recreatie

82 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 83

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Ecosysteemkenmerk /descriptor Relevante drukfactoren Gebruik/activiteit verantwoordelijk voor VII. Militaire activiteiten

drukfactor

D7 Wijziging van de hydrografische Wijzigingen van hydrologische omstandighe Landaanwinning

eigenschappen den (verandering bathymetrie en stroming) Artikel 2 van de KRM geeft het toepassingsgebied van de richtlijn aan. In het tweede lid is een uitzonde

Kustverdediging en bescherming tegen ringspositie opgenomen voor ‘activiteiten die uitsluitend de landsverdediging of de nationale veiligheid overstromingen dienen’, zoals de operaties van oorlogsschepen van de Koninklijke Marine. Deze uitzondering voor

Wijzigingen van hydrologische omstandighe Herstructurering van de zeebodemmorfolooorlogsschepen in de KRM is gebaseerd op het VN-Zeerechtverdrag. Op grond van het Zeerechtverdrag van den (verandering van slibgehalte) gie (baggeren, verhoging door verspreiding) de Verenigde Naties genieten oorlogsschepen immuniteit. Nederland kan bijvoorbeeld geen eisen stellen Kustverdediging en bescherming tegen aan buitenlandse oorlogsschepen. Deze immuniteit van oorlogsschepen is internationaal aanvaard en is overstromingen (verhoging tijdens opgenomen in relevante Europese richtlijnen en verordeningen over de scheepvaart.

suppleties)

Vervoersinfrastructuur (havens, verlaging De genoemde vrijstelling is echter geen volledige vrijstelling: de lidstaten dienen wel na te streven dat

door sedimentatie) ‘dergelijke activiteiten verricht worden op een wijze die verenigbaar is met de doelstellingen van de

Temperatuurstijging door Mondiale uitstoot van broeikasgassen richtlijn, voor zover dat redelijk en uitvoerbaar is’. Dus ook bij militaire activiteiten wordt rekening

klimaatverandering gehouden met de doelstellingen van de richtlijn. Voor zover redelijk en praktisch mogelijk worden

D8 Vervuilende stoffen Toevoer van andere stoffen (incl. olie, acute Activiteiten op land: landbouw, stedelijk passende maatregelen genomen die niet belemmerend zijn voor bijvoorbeeld de operationele mogelijkincidenten

en radioactieve stoffen) gebruik, industrieel gebruik heden van marineschepen of de bedrijfsvoering van Defensie.

Herstructurering van de zeebodemmorfologie

(baggeren) Bij de nationale implementatie van de richtlijn wordt is de invulling van de eis ‘zover redelijk en uitvoer

Vervoer — scheepvaart ( incl. baar’, net als bijvoorbeeld bij de implementatie van MARPOL, formeel aan de beleidsvrijheid van het

visserijschepen) ministerie van Defensie overgelaten. Bij het MARPOL-verdrag, waarin technische eisen voor zeeschepen zijn

Onttrekking van aardolie en aardgas opgenomen, is die beleidsvrijheid nood zakelijk, omdat aan de bouw en de uitrusting van een oorlogsschip

D9 Vervuilende stoffen in vis en Toevoer van andere stoffen Zie D8 vervuilende stoffen nu eenmaal andere eisen worden gesteld dan aan de bouw en uitrusting van koopvaardijschepen. Een

visserijproducten oorlogsschip moet snel en wendbaar zijn en heeft vaak veel bemanning, militaire apparatuur en wapens

D10 Zwerfvuil Toevoer van zwerfvuil Vervoer — scheepvaart aan boord. Vooral voor de kleinere eenheden als mijnenvegers en onderzeeboten is de afweging zeer

Vervoer - land kritisch. Daarnaast kan het voorkomen dat het in bepaalde gebieden en bij bepaalde operaties niet mogelijk

Activiteiten in het kader van toerisme en is om een haven in de buurt aan te doen. Flexibiliteit en beoordelingsvrijheid zijn dan noodzakelijk. Dat

recreatie geldt gezien de zojuist genoemde argumenten zowel in oorlogstijd als in vredestijd. Dit onderscheid is

Visvangst en oogsten van schelpdieren tegenwoordig overigens steeds moeilijker te maken, denk aan surveillance-operaties, afdwingen van een embargo, anti-piraterij of andere operaties, inclusief het noodzakelijke oefenen hiervoor.

Aquacultuur - marien

Activiteiten op land: stedelijk gebruik, Op land is Defensie gebruiker en beheerder van grote gebieden die deels natuurterrein zijn. Defensie

industrieel gebruik gedraagt zich als goede beheerder van die terreinen; ook op zee, waar het van belang is dat de oefen

D11 Toevoer van energie, waaronder Toevoer van antropogeen geluid (luid Opwekking van hernieuwbare energie (heien mogelijkheden van de Koninklijke Marine en de Koninklijke Luchtmacht intact blijven, gaat Defensie

onderwatergeluid impulsief geluid) windturbines) zorgvuldig met de omgeving om. Dat betekent dat waar voor Defensie-activiteiten een uitzonderings

Onttrekking van aardolie en aardgas mogelijkheid geldt, deze alleen wordt gebruikt als de doelstellingen van de richtlijn niet verenigbaar zijn

(seismische exploratie) met de operationele bedrijfsvoering van Defensie. In praktijk betekent dit dat oorlogsschepen bij

Militaire operaties (sonar, ruiming oefeningen en vrijwel alle operaties geen lozingen uitvoeren die volgens het MARPOL-verdrag niet zijn explosieven) toegestaan. Bij de inmiddels internationaal opgezette monitoring van onderwatergeluid’ worden niet

Toevoer van antropogeen geluid Vervoer — scheepvaart alleen civiele activiteiten (zoals heien, seismisch onderzoek) meegenomen, maar ook defensieactiviteiten (achtergrondgeluid) (zoals marine sonars en explosievenruiming). Voor deze activiteiten (gebruik van sonarsystemen en Opwekking van hernieuwbare energie explosievenruiming) zijn regels vastgesteld om deze verantwoord uit te voeren. Het ministerie van Defensie (operationele fase) investeert in kennis om verantwoord gebruik blijvend zeker te stellen.

84 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 85

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

VIII. Factsheets

onzekerheid in de schattingen van de gehele bijvangst in elk

Bruinvisbijvangst (D1C1) beoordelingsgebied. Deze onzekerheid vloeit volgens ICES voort uit

de volgende factoren:

GES Component/Criteria Bijvangst zeezoogdieren/D1C1 • De gegevens over de visserij-inspanning (gerekend in het aantal

Goede Milieutoestand (Art 9) dagen op zee) zijn waarschijnlijk onderschat, omdat de inspanningen van kleinere commerciële vaartuigen (minder dan 10

Nederlandse omschrijving van de GMT Bijvangst van bruinvissen is lager dan 1% van de best beschikbare populatieschatting (ASCOBANS). meter lang), plezierboten en de strandvisserij niet zijn meegere

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) kend. Was dat wel gebeurd, dan zou dat leiden tot een hogere

Indicatoren (Art 8) schatting.

Titel ICES schatting van het aantal bruinvissen dat wordt gevangen in commerciële netten • Mogelijkerwijs zijn de bijvangstcijfers overschat, omdat ze voornamelijk zijn verzameld door waarnemers op grote schepen

Reporting unit OSPAR North Sea (van meer dan 15 meter). Grote schepen zetten meer tuig in dan

Bron OSPAR kleinere schepen en hebben daardoor wellicht een grotere kans

URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/ om walvisachtigen te vangen.

marine-mammals/harbour-porpoise-bycatch/ • De gegevens over visserij-inspanning en de door opvarende waarnemers gerapporteerde bijvangstcijfers beslaan een scala aan vaartuigen en vistuig, waaronder schakelnetten, staand want en

Kernboodschap drijfnetten. Zaken zoals ruimtelijke heterogeniteit (oftewel

Het is niet mogelijk om bijvangstschattingen van ICES te toetsen verspreiding) en verschillen in fijnmazigheid, lengte van netten

OSPAR aan de OSPAR-streefwaarden voor bruinvisbijvangst in het kader van of andere belangrijke tuigeigenschappen zijn niet verdisconteerd.

Bijvangst is een belangrijke door mensen teweeggebrachte de EcoQO-doelstelling voor ecologische kwaliteit in de Noordzee. ICES wijst op de ‘impliciete aanname dat de opgesomde waarnedoodsoorzaak van bruinvissen. Op een populatie van in totaal meer Dat komt door de mogelijk onbetrouwbare schattingen van de mingen representatief zijn voor de aard en variëteit van de visserij dan 490.000 bruinvissen verdrinken ieder jaar binnen de beoordevisserij-inspanning en het risico van vertekening van de met staand want binnen elk beoordelingsgebied – een aanname lingsgebieden bijna 4000 dieren in visnetten. Door onvolledige bijvangstgegevens. die waarschijnlijk onjuist is’. meetgegevens is de betrouwbaarheid van deze bijvangstschattingen echter gering. De conclusie van ICES is dat de gebruikte benadering van bijvangstschattingen

‘diverse gevallen van mogelijke vertekening niet ondervangt. Voor de analyse hiervan zijn nauwkeurige gegevens

Toelichting Indicator over de samenstelling van de vloot en de verdeling van de waarne

Afbeelding 1: Beoordelingseenheden voor bruinvis (voorstel ICES, 2014) mingen noodzakelijk’.

OSPAR ©OSPAR Commission, 2017https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate

De voornaamste door mensen teweeggebrachte doodsoorzaak van assessment-2017/biodiversity-status/marine-mammals/harbour-porpoise-bycatch/ De betrouwbaarheid van de schatting is matig tot laag voor wat

walvisachtigen in het OSPAR-zeegebied is verdrinking, wanneer betreft de beoordelingsmethodiek en laag vanwege de beschikbaardeze dieren in visnetten verstrikt raken. Bijvangst van zeehonden heid van gegevens.

komt ook voor, maar daarover is onvoldoende bekend om in deze Aanvullende Nederlandse duiding

beoordeling te worden opgenomen. De bijvangstgegevens berekend voor de OSPAR Noordzee zijn Tabel 1. Sterfte onder bruinvissen als gevolg van bijvangst in relevant voor het Nederlandse deel van de Noordzee. visnetten per beoordelingsgebied, in vergelijking met de beste

 Vanwege hun aantoonbaar afnemende aantallen, hun kwetsbaarschatting van abundantie (de mate waarin ze in het gebied heid en het risico dat ze onbedoeld in visnetten gevangen raken en voorkomen)

verdrinken, staan bruinvissen op de OSPAR-lijst van bedreigde en/of Resultaten

afnemende soorten en habitats van de internationale Noordzee en Beoordelingseenheid Kattegat en Noordzee Keltische

de Keltische Zee. Deze beoordeling berust uitsluitend op het meest OSPAR bruinvis Deense en Ierse

recente advies van de International Council for the Exploration of De International Council for the Exploration of the Sea (ICES) heeft zeestraten Zee

the Sea (ICES) aan de Europese Commissie over het aantal walvisschattingen gemaakt van de sterfte onder bruinvissen door 95%-BI's van schatting 165–263 1235– 1137–

achtigen dat onbedoeld wordt gevangen en gedood door de visserij. Sporen van een visnet op een dode bruinvis – Jan Haelters bijvangst in drie van de vijf beoordelingsgebieden: het Kattegat en gehele bruinvisbijvangst (2014) 1990 1472

De OSPAR-verdragspartijen hebben zelf geen aanvullende informa(jaar) (2013) (2013) ©OSPAR Commission/courtesy of Jan Haelters, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessde Deense zeestraten, de Noordzee, en de Keltische en Ierse Zee.

tie aangeleverd. Voor elk van de beoordelingsgebieden (assessment ments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/marine-mammals/ Tabel 1 geeft een overzicht van de bevindingen. In het beoordelings Beste schatting abundantie 42.300 (c v 0,3) 345.400 (c v 107.300 units, AU), weergegeven in afbeelding 1, maakte ICES een schatting harbour-porpoise-bycatch/ gebied West-Schotland is het risico op bijvangst zeer gering. De (jaar) (2016) a 0,18) (c v 0,3)

van het aantal bruinvissen dat wordt gevangen in commerciële door waarnemers op vissersschepen aangeleverde gegevens over de (2016)

a (2005) b

netten – voornamelijk staand want. De bijvangstcijfers zijn bruinvisbijvangst in het beoordelingsgebied Iberisch Schiereiland Jaarlijkse bijvangst als 0,39–0,62% 0,36– 1,06–

gebaseerd op schattingen van de jaarlijkse visserij-inspanning en op zijn ontoereikend. Daarom maken deze gebieden geen deel uit van percentage van beste 0,58% 1,37%

tellingen van de bruinvisbijvangst verricht door monitoring met de huidige beoordeling. In plaats van één getal voor de gehele schatting abundantie

c

cameras aan boord (remote electronic monitoring) op commerciële bruinvisbijvangst heeft ICES een boven- en een ondergrens van het Noten tabel 1 standwant vissersschepen. 95%-betrouwbaarheidsinterval (95%-BI) ingesteld. ICES gebruikt Gegevens van de voorlopige analyse van de resultaten van de a

deze betrouwbaarheidsintervallen om meer recht te doen aan de SCANS-III-survey uit 2016

86 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 87

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

b Gegevens van de SCANS-II-survey uit 2005, aangezien de ObSERVE Methode Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

en SCANS-III-ramingen schattingen nog niet gereed zijn voor de

beoordelingseenheid van de Keltische Zee en de en Ierse Zee (Bron: OSPAR Overall Status D1 zeezoogdieren

ICES) Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessc

Gegevens over visserij-inspanning (gerekend in het aantal dagen ment-2017/biodiversity-status/marine-mammals/harbour-porpoise-bycatch/, Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand is nog niet gehaald.

op zee) zijn waarschijnlijk onderschat, aangezien inspanningen van ‘Assessment methods’. GMT gehaald Verwacht wordt dat na 2020 voldaan kan worden aan de GES

kleinere commerciële schepen (minder dan 10 meter lang), Beoordeelde periode 2013

plezierboten en de strandvisserij niet zijn meegerekend. Was dat wel Gerelateerde drukfactoren Extraction of, or mortality/injury to, wild species (by commercial and recreational fishing and other activities)

gebeurd, dan zou dat leiden tot een hogere aantalsschatting. Verder Kennishiaten

zijn schommelingen in de ‘Beste schatting abondantie’ niet

meegenomen in de berekening van de jaarlijkse bijvangstcijfers. OSPAR Status Criterium D1C1 Bruinvissen

Voor deze indicatorbeoordeling wordt geen streefwaarde gebruikt. Criteria status Goed

Opmerkingen bij tabel 1: In de ASCOBANS-overeenkomst inzake de bescherming van kleine Beschrijving criterium In de OSPAR assessment is een bijvangstpercentage lager dan 1% vastgesteld.

In de beoordelingsgebied West-Schotland is het risico op bijvangst walvisachtigen in de Oost- en Noordzee wordt aanbevolen dat de status

zeer gering. In het beoordelingsgebied Iberisch Schiereiland waren ‘gehele door mensen teweeggebrachte eliminatie’ van bruinvissen Gebruikte parameter Sterfte percentage bruinvissen als gevolg van bijvangst

de gegevens ontoereikend. Deze gebieden zijn daarom niet beperkt moet blijven tot maximaal 1,7% van de best beschikbare Drempelwaarde of 1%

opgenomen in de beoordeling. populatieschatting, waarbij uit voorzorg het streefdoel voor gewenste trend (TV upper)

bijvangst op minder dan 1% – en uiteindelijk op 0% – moet liggen. Bron van de drempelwaar Convention on Migratory Species

de, limiet of trend

Conclusie Voor een preciezere rapportage van visserij-inspanning kan het Bereikte waarde of trend 0,58%

criterium van ‘dagen op zee’ worden vervangen door ‘meters net per (Value achieved upper)

OSPAR dag’, vooral omdat bepaalde netten, zoals staand want, een grotere Trend vergeleken met de Deze vergelijking kan niet gemaakt worden omdat deze beoordeling op deze wijze voor het eerst is uitgevoerd.

Op een geschatte abundantie van in totaal 345.400 bruinvissen kans maken om bruinvissen te vangen dan dynamisch tuig, zoals vorige beoordeling

stierven in 2013 in het ICES-beoordelingsgebied Noordzee tegen de sleepnetten. Drempelwaarde of Ja

2000 dieren aan de gevolgen van verstrikking in commerciële gewenste trend bereikt?

netten. In hetzelfde jaar lieten ongeveer 1500 exemplaren het leven

in het beoordelingsgebied Ierse en Keltische Zee, op een geschatte Milieudoelen (Art 10)

Gerelateerde indicator D1C2 - Abundantie en verspreiding van walvisachtigen

abundantie van in totaal 107.300. Op een geschatte abundantie van

in totaal 42.300 bruinvissen kwamen er in 2014 naar schatting nog Gerelateerde doelen

eens 260 om in het beoordelingsgebied Kattegat en Deense D1T4: Uitvoering van mitigerende maatregelen in kader van het zeestraten. Bruinvisbeschermingsplan van 2012, waaronder:

− Bijvangstmonitoring en onderzoek naar toepassing mitigerende ICES biedt op grond van de achterliggende gegevens de best maatregelen (pingers) bruikbare schattingen van bijvangst. Door de bijvangst bij te − Voorkomen of verminderen van schadelijke effecten van houden op een selectie van vaartuigen die wat betreft vistuig, onderwatergeluid op bruinvispopulaties (NB-wet) bootlengte en verspreiding in tijd en plaats van de visserijactiviteit − Verder onderzoek naar de effecten rond bouw en exploitatie van representatief is voor de gehele vissersvloot, kan de nauwkeurigheid windmolenparken op zee op de bruinvispopulaties (in kader van van de bijvangstcijfers worden vergroot. De huidige schattingen WOZEP). voor bijvangst zijn gebaseerd op waarneming van slechts 0,28 D1T8: Verder onderzoek naar cumulatieve effecten in procent van de visserij-inspanning met netten als vistuig. Een betere OSPAR-verband. dekking van waarnemingen tijdens gerichte onderzoeken kan in de toekomst de betrouwbaarheid bij het schatten van bijvangst verbeteren.

Aanvullende Nederlandse duiding

Het geschatte bijvangst percentage voor het gebied waar de

Nederlandse Noordzee onderdeel van is ligt tussen de 0,36–0,58%.

De schatting van de betrouwbaarheid is matig tot laag voor de beoordelingsmethodiek en laag voor de beschikbaarheid van gegevens.

88 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 89

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Abundantie en verspreiding van grijze en gewone zeehonden (D1C2) ze hun jongen ter wereld brengen, is in de periodes 2003-2008 en

2009-2014 over het algemeen toegenomen of op zijn minst gelijk

GES Component/Criteria D1C2 gebleven.

Goede Milieutoestand (Art 9) Abundantie en verspreiding van de gewone zeehond

Nederlandse omschrijving van de GMT D1C2 1 De populatie van de grijze zeehond (H1364), gewone zeehond (H1365) en de bruinvis : De gewone zeehond komt in de internationale Noordzee zowel

(H1351) moet voldoen aan gunstige referentiewaarde voor de populatieomvang (FRP) vanuit

de Habitatrichtlijn. gezien over de korte periode (2009-2014) als de langere periode (1992-2014) in grotere aantallen voor. Dat geldt voor alle AU’s langs

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) de kust van continentaal Europa en voor de oostkust van Engeland

Indicatoren (Art 8) (Figuur 1 en 2). In de Waddenzee (AU17), waar meer dan 40 procent

Titel Seal Abundance and Distribution van alle gewone zeehonden in het beoordeelde gebied voorkomt, is

Reporting unit Greater North Sea hun aantal sinds 1992 verdrievoudigd. De toename langs de

Belgische kust en in de Nederlandse Delta (AU16) is waarschijnlijk

Bron OSPAR toe te schrijven aan migratie van zeehonden uit de Waddenzee en

URL Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/ mogelijk ook uit Zuidoost-Engeland (AU10), en het Franse deel van

marine-mammals/seal-abundance-and-distribution/ , ‘Assessment Method’ de Noordzee en Het Kanaal (AU15). Elders in de internationale

1 In de factsheet: D1C1 abundantie en verspreiding van walvisachtigen is de beoordeling voor bruinvissen uitgewerkt. Noordzee overschreden de afnames in aantallen de streefwaarden, zowel gezien over een kort als een lang tijdsbestek. Het betreft hier een daling >1 procent per jaar, respectievelijk >25 procent, afgezet

Kernboodschap Veel factoren zijn van invloed op de abundantie en verspreiding van tegen het uitgangsjaar, in Oost-Schotland (AU8), de Noordelijke

zeehonden. Denk aan ziekte, competitie met andere soorten, kust en Orkney (AU5) en Shetland (AU6). Voor de Moray Firth (AU7)

OSPAR veranderingen in hoeveelheden en het spreidingspatroon van gaven de cijfers geen uitsluitsel (Figuur 1 en 2). De oorzaken van

Atlantische grijze en gewone zeehonden komen voor in de prooidieren, en verstoring door of interactie met visserijactiviteiten. deze afnames zijn onbekend, maar er loopt een diepgaand internationale Noordzee en de Keltische Zee. Het aantal gewone In de 20ste eeuw werd er op zeehonden gejaagd, met als gevolg dat onderzoek naar in het Verenigd Koninkrijk. zeehonden blijft in het grootste deel van de internationale ze in sommige gebieden helemaal zijn verdwenen. Tegenwoordig Noordzee stabiel of neemt licht toe, maar op een paar plaatsen worden ze in de meeste Europese gebieden beschermd. Voor de meeste AU’s in het Britse deel van de Keltische Zee waren neemt het af. Wat de reden van deze afname is, is onduidelijk. Het onvoldoende gegevens beschikbaar om een beoordeling te kunnen aantal grijze zeehonden neemt toe en in hun verspreiding treden Verandering in hun verspreiding of afname van hun aantal kan een maken (Figuur 1). In West-Schotland (AU3) zijn de aantallen gewone geen schommelingen op signaal zijn dat de populaties niet langer gezond zijn. In dat geval zijn zeehonden aanzienlijk gestegen sinds 1992. Deze AU is goed voor

nadere studies nodig om de oorzaken van die veranderingen aan te meer dan 20 procent van het totale aantal gewone zeehonden in het

Aanvullende Nederlandse duiding tonen en om vast te stellen of beheermaatregelen zijn vereist. Atlantische grijze zeehond (met toestemming van John Weinberg) beoordeelde gebied van de internationale Noordzee en de Keltische

Hoewel de omvang van de populaties van de grijze zeehond en de ©OSPAR Commission/courtesy of John Weinberg, 2017 https://oap.ospar.org/en/ Zee. In de Westelijke Eilanden (AU4) en Noord-Ierland (AU1) zijn de

bruinvis zich in Nederland positief ontwikkelt, is de staat van De beschermde status van de grijze en gewone zeehond is ook ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/marine-mammals/ aantallen sinds 1992 afgenomen, maar hebben ze de streefwaarden

instandhouding van beide soorten volgens de Habitatrichtlijn matig vast gelegd in de Europese Habitatrichtlijn (Council Directive seal-abundance-and-distribution/ niet overtuigend overschreden. De aanwezigheid van gewone ongunstig. In beide gevallen komt dit doordat de kwaliteit van het 92/43/EEC). zeehonden op rust- en verblijfplaatsen is in de meeste AU’s in de leefgebied als ongunstig is beoordeeld. internationale Noordzee en het Britse deel van de Keltische Zee

Resultaten toegenomen of gelijk gebleven. Opmerkelijke uitzondering is

Oost-Schotland (AU8), waar de abundantie drastisch is afgenomen

Toelichting Indicator OSPAR sinds pakweg 2005. In deze AU is het aantal bezette gebieden

Deze beoordeling maakt gebruik van schattingen die afkomstig zijn teruggelopen van zeven (op een totaal van negen gemonitorde

OSPAR van monitoringprogramma’s die het aantal zeehonden tellen als ze gebieden) in de periode 2003-2008 tot vier (op een totaal van zes

Zowel in de internationale Noordzee als de Keltische Zee worden aan land komen om te ruien of hun jongen te werpen. De verandegemonitorde gebieden) in de periode 2009-2014 (Figuur 2). regelmatig grijze en gewone zeehonden waargenomen. Omdat ringen in abundantie en verspreiding zijn beoordeeld in afzonderzeehonden hoog in de voedselketen staan, kunnen zij prima als lijke stukjes kustgebied, de zogeheten beoordelingsgebieden De betrouwbaarheid van de methodiek is matig tot laag en die van indicator dienen om te bepalen hoe het met het mariene ecosy(Assessment Units ((AU’s)). de beschikbaarheid van gegevens matig. steem is gesteld. Deze beoordeling van de abundantie en verspreiding van beide soorten zeehonden is bedoeld om uit te maken of Abundantie en verspreiding van de grijze zeehond beide soorten gezond zijn en geen veranderingen in omvang Sinds 1992 komt de grijze zeehond in grotere aantallen voor in de vertonen die de natuurlijke schommelingen te boven gaan. In het internationale Noordzee (met uitzondering van AU’s in Noorwegen) verleden zijn de populaties afgenomen als gevolg van menselijke en in het Britse deel van de Keltische Zee. In die delen van de invloeden. Deze beoordeling helpt bij het ontdekken van trends in Gewone zeehonden (met toestemming van Silje-Kristin Jensen, Sea Mammal internationale Noordzee (uitgezonderd het Verenigd Koninkrijk, de mate waarin ze voorkomen. Research Unit) Zweden en Noorwegen) waar voldoende gegevens beschikbaar

©OSPAR Commission/courtesy of Silje-Kristin Jensen, Sea Mammal Research Unit, 2017 waren, is het aantal grijze zeehonden dat in het voorjaar in de rui

https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversityging, aanzienlijk toegenomen sinds 1992. Het aantal plekken waar

status/marine-mammals/seal-abundance-and-distribution/

90 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 91

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Lijst van Assessment Units (AU’s ) Kennishiaten Milieudoelen (Art 10)

  • 1. 
    Noord-Ierland (2002), 2. Zuidwest-Schotland (1996), 3.

West-Schotland (1997), 4. Westelijke Eilanden, 5. Noordkust OSPAR Gerelateerde doelen

  • Orkney (1993), 6. Shetland (1993), 7. Moray Firth (1994), 8. Wil de volgende beoordeling een beter beeld geven, dan moeten er • D1T2: Herstel van rust voor zeezoogdieren en vogels door Oost-Schotland (1997), 9. Noordoost-Engeland (1994), 10. meerdere kennishiaten worden opgevuld. In sommige AU’s in de vermindering van visserij in de Vlakte van de Raan en de Zuidoost- Engeland (1995), 11. Zuid-Engeland (1997), 12. Noordzee zou het verzamelen van data kunnen verbeteren en zou Noordzeekustzone (in het kader van het VIBEG-akkoord). Zuidwest-Engeland (1997), 13. Wales (1997), 14. Noordwestde geografische schaal kunnen worden vergroot. Verder zou de • D1T3: Realiseren instandhoudingsdoelstellingen voor habitat Engeland (1997), 15. Franse Noordzee & Kanaalkust, 16. frequentie van de monitoring kunnen worden opgevoerd om typen en soorten in de Natura 2000-gebieden op zee (VHR). Belgische Kust en Nederlandse Delta (2003), 17. Waddenzee, daarmee de zeggingskracht van deze beoordeling te vergroten. De 18. Limfjord, 19. Kattegat, 20. Noordelijk Skagerrak en Oslo redenen waarom de aantallen zeehonden in het verleden afnamen, Fjord (1999), 21. Westkust van Noorwegen, ten zuiden van zouden nader moeten worden onderzocht. Dat zou kunnen leiden 62˚NB (1999). tot een beter begrip van de druk waaronder de populaties grijze en gewone zeehonden staan en de gevolgen daarvan. Interacties tussen

Conclusie de grijze en gewone zeehond zouden ook kunnen worden onderzocht

om zo te achterhalen hoe beide soorten elkaar beïnvloeden.

Figuur 1: Beoordeling van recente veranderingen in de abundantie van de gewone OSPAR zeehond (2009-2014) De grijze zeehond heeft zich in alle beoordeelde gebieden hersteld

De getallen in elke cirkel hebben betrekking op de Assessment van de jacht die er in het verleden op hem is gemaakt. Gewone Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

Unit ID (zie de lijst) zeehonden gaan in delen van het noordoosten van het Verenigd

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate Koninkrijk in aantal achteruit, maar in de meeste andere regio’s zijn Overall Status D1 zeezoogdieren

assessment-2017/biodiversity-status/marine-mammals/seal-abundance-and-distribution/ ze stabiel of nemen ze zelfs toe. Waarom ze in Orkney (AU5),

Shetland (AU6), en Oost-Schotland (AU8) in aanzienlijke mate en al Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald.

geruime tijd in aantal achteruitgaan is onbekend, maar er loopt een GMT gehaald GMT nog niet bereikt

diepgaand onderzoek naar de mogelijke oorzaken. Eén mogelijke Beoordeelde periode 2009-2014 en 1992-2014 (start- en einddatum beoordeelde periode)

natuurlijke oorzaak is dat de gewone zeehond in toenemende mate Data Nederlandse Waddenzee vanaf 2001

concurrentie ondervindt van de grijze zeehond. Gerelateerde drukfactoren Onttrekking van of sterfte/letsel van in het wild levende soorten; Toevoer van antropogeen geluid; Verstoring van

soorten door menselijke aanwezigheid

Aanvullende Nederlandse duiding Op Noordzee-niveau vertonen zowel de gewone zeehond als de Status Criterium Abundantie en verspreiding van grijze en gewone zeehonden

grijze zeehond populaties stabiele of stijgende trends, maar de Criteria status Goed

aantallen zijn in Nederland nog steeds een fractie van omvang in

het verleden. Beschrijving criterium Op Noordzee-niveau vertonen zowel de gewone zeehond als de grijze zeehond populaties stabiele of stijgende trends, status maar de aantallen zijn in Nederland nog steeds een fractie van omvang in het verleden.

Hoewel de omvang van de populaties van de grijze en gewone Hoewel de omvang van de populaties van de grijze zeehond en de bruinvis zich in Nederland positief ontwikkelt, is de zeehond zich in Nederland positief ontwikkelt, is de staat van staat van instandhouding van beide soorten volgens de Habitatrichtlijn matig ongunstig. In beide gevallen komt dit

instandhouding van beide soorten volgens de Habitatrichtlijn matig doordat de kwaliteit van het leefgebied als ongunstig is beoordeeld.

ongunstig. In beide gevallen komt dit doordat de kwaliteit van het

leefgebied als ongunstig is beoordeeld. Voor de grijze zeehond Uit deze beoordelingen kunnen we concluderen dat de Goede Milieutoestand voor zeezoogdieren nog niet behaald is, er ligt met name nog een potentiele opgave op het gebied van de habitatkwaliteit voor de grijze en gewone zeehond.

betreft het een gebrek aan beschikbaar land dat niet onder water Gebruikte parameter Abundatie

Figuur 2: Beoordeling van de veranderingen in de abundantie van gewone zeehonden, komt te staan (zones langs de kustlijn) voor het opgroeien van pups.

gezien over een langere periode (1992*-2014) Drempelwaarde of Tenminste een stabiele trend van de populatie grijze en gewone zeehonden

gewenste trend (TV upper)

De getallen in elke cirkel hebben betrekking op de Assessment Unit ID (zie de lijst). Uit deze beoordelingen kunnen we concluderen dat de Goede

Bron van de drempelwaar Habitatrichtlijn

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate Milieutoestand nog niet behaald is, er ligt met name nog een de, limiet of trend

assessment-2017/biodiversity-status/marine-mammals/seal-abundance-and-distribution/ potentiele opgave op het gebied van de habitatkwaliteit voor de

grijze en gewone zeehond. Bereikte waarde of trend De aantallen grijze en gewone zeehonden laten een stijgende trend zien. * 1992 is gebruikt als uitgangsjaar, maar in sommige Assessment Units is een later (Value achieved upper)

jaar gebruikt (in de lijst staat tussen haakjes welk jaar). Trend vergeleken met de Deze vergelijking is niet te maken omdat in 2012 op een andere manier is beoordeeld.

Methode vorige beoordeling

Drempelwaarde of Er is voldaan aan de GMT, omdat er sprake is van stijgende trends.

OSPAR gewenste trend bereikt?

Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assess Beschrijving Op Noordzee-niveau vertonen zowel de gewone zeehond als de grijze zeehond populaties stabiele of stijgende trends,

ment-2017/biodiversity-status/marine-mammals/seal-abundance-andmaar de aantallen zijn in Nederland nog steeds een fractie van omvang in het verleden.

distribution/ , ‘Assessment Method’ Gerelateerde indicator D1C3 Grijze Zeehond: Pupproductie

92 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 93

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Abundantie en verspreiding van walvisachtigen (D1C2) Resultaten

GES Component/Criteria D1C2 OSPAR

Goede Milieutoestand (Art 9) Verspreidingskaarten met dichtheden van walvisachtigen in de Noordzee, de Keltische Zee, en de Golf van Biskaje en de Iberische

Nederlandse omschrijving van de GMT D1C2 1 : De populatie van de grijze zeehond (H1364), gewone zeehond (H1365) en de bruinvis (H1351) Kust laten een ruime verspreiding over het OSPAR-zeegebied zien

moet voldoen aan gunstige referentiewaarde voor de populatieomvang (FRP) vanuit de

Habitatrichtlijn. (Figuur 1). De relatief geringe overlap in gebieden waarvan is voorspeld dat walvisachtigen er veel voorkomen, toont aan hoe

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) diverse soorten het zeegebied verschillend benutten. Bruinvissen

Indicatoren (Art 8) beperken zich meestal tot de ondiepe wateren van het continentaal

Titel OSPAR: Abundance and Distribution of Cetaceans plat, terwijl gestreepte dolfijnen, spitssnuitdolfijnen, gewone

Reporting unit OSPAR Greater North Sea vinvissen, potvissen en grienden zich voornamelijk ophouden in de

diepe wateren voorbij dat plat. Op hun beurt begeven tuimelaars,

Bron OSPAR witsnuitdolfijnen, gewone dolfijnen en dwergvinvissen zich zowel

URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/marine-mamin ondiepe als in diepe wateren. In 2016 leverde het nieuwste

mals/abundance-distribution-cetaceans/abundance-and-distribution-cetaceans/ SCANS-III-rapport aantalsschattingen op van bruinvissen, gewone

gewone vinvissen, dwergvinvissen, grienden, potvissen en spitssnuitdolfijnen (Figuur 2). De wateren van Ierland en IJsland

Kernboodschap Noordzee, de Keltische Zee, en de Golf van Biskaje en de Iberische werden hierbij echter buiten beschouwing gelaten.

Kust zijn in het recente verleden 36 soorten walvisachtigen

OSPAR waargenomen. Vele hiervan komen wijd verspreid in de oceaan Voor de evaluatie van diachrone veranderingen in verspreiding is

Het OSPAR-zeegebied kent een grote verspreiding en abundantie voor, worden zelden gezien en zijn lastig te traceren. Deze indicatoronvoldoende informatie beschikbaar, behalve over de bruinvis in van walvisachtigen, ondanks het feit dat deze lastig te traceren zijn. beoordeling beperkt zich daarom tot soorten waarover meer het Kattegat en de Deense zeestraten Grote Belt, Kleine Belt en Sont Sinds 1994 zijn er geen veranderingen waargenomen in de abundangedegen gegevens beschikbaar zijn. De voornaamste bron van deze (waarover uitvoerige informatie beschikbaar is uit 1994, 2005, 2012 tie van witsnuitdolfijnen, dwergvinvissen en bruinvissen; voor gegevens zijn enkele grootschalige, gerichte survey-onderzoeken. en 2016). Dit geldt ook voor de bruinvis, witsnuitdolfijn en andere soorten is er niet genoeg bewijsmateriaal. Bruinvissen en dwergvinvis in de Noordzee (waarover uitvoerige informatie dwergvinvissen hebben zich binnen de Noordzee zuidwaarts Sommige menselijke activiteiten beïnvloeden de abundantie en beschikbaar is uit 1994, 2005 en 2016, plus nog een aantal andere verplaatst. verspreiding van walvisachtigen. In het verleden had de walvisjacht Figuur 1: Kaarten met modelmatige dichtheid van diverse soorten walvisachtigen jaren over de dwergvinvis). Bruinvissen hebben zich tussen 1994 en

een grote weerslag op populaties. Tegenwoordig is een van de gebaseerd op analyses van gebundelde gegevens van SCANS-II, CODA en T-NASS in 2005 duidelijk verplaatst van voornamelijk het noordelijke naar

Aanvullende Nederlandse duiding voornaamste doodsoorzaken van kleine walvisachtigen de bijvangst de Europese Atlantische Oceaan in de zomer van 2005 en 2007. voornamelijk het zuidelijke deel van de Noordzee. In 2016 zette deze

Dankzij de zuidwaartse verschuiving in de verspreiding van bruinvis in de visserij. Afzonderlijke dieren ondervinden ook invloed van ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediateverschuiving door, waarbij het aantal waarnemingen in Het Kanaal en in mindere mate dwergvinvis, is het NCP relatief belangrijker bedreigingen als chemische verontreiniging en lawaai, ook al zijn assessment-2017/biodiversity-status/marine-mammals/abundance-distribution-cetaceans/ dat jaar toenam ten opzichte van voorgaande jaren. Voor de

geworden voor deze soorten. de effecten hiervan op populaties nog niet geheel duidelijk. abundance-and-distribution-cetaceans/ dwergvinvis is enig bewijs aanwezig van een soortgelijke, maar

minder uitgesproken trend. In de verspreiding van witsnuitdolfij In deze beoordeling is informatie opgenomen over de abundantie, Het gebied kenmerkt zich door een wijde verspreiding van walvisnen lijkt tussen 1994 en 2016 geen verandering te zijn gekomen.

Toelichting Indicator verspreiding en – waar mogelijk – status van de volgende soorten: achtigen, waarbij de relatief geringe overlap in voorspellingen over

bruinvis, zeetuimelaar, witsnuitdolfijn, gewone dolfijn, gestreepte veelgebruikte gebieden aantoont hoe diverse soorten de omgeving

OSPAR dolfijn, dwergvinvis, gewone vinvis, griend, potvis en spitssnuitdolverschillend benutten. SCANS-II: Small Cetacean Abundance in the

Walvisachtigen zijn een belangrijk onderdeel van de biodiversiteit fijnen (laatstgenoemde als samengestelde familie). Ook de European Atlantic and North Sea. CODA: Cetacean Offshore van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan. De abundantie en Habitatrichtlijn van de Europese Unie voorziet in een beoordeling Distribution and Abundance in the European Atlantic. T-NASS: Trans verspreiding van toppredatoren – wat walvisachtigen zijn – zijn van al deze soorten. In het kader van de Intermediate Assessment North Atlantic Sightings Survey. belangrijke indicatoren voor de toestand van het milieu. Ze geven 2017 worden tuimelaars in kustgebieden en orka’s afzonderlijk

bijvoorbeeld aan hoezeer het voedselweb nog intact is. Binnen de beschouwd. Aanvullende Nederlandse duiding

Voor het Nederlands deel van de Noordzee zijn sinds 2010 aantalsschattingen van bruinvissen beschikbaar. Een trendanalyse kan nog niet gemaakt worden. Daarnaast komen witsnuitdolfijn en dwergvinvis op het NCP voor, maar aantalsschattingen voor het NCP voor deze soorten ontbreken.

94 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 95

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Aanvullende Nederlandse duiding aanzienlijke zuidwaartse verschuiving waarneembaar in de Milieudoelen (Art 10) − D1T4: Uitvoering van mitigerende maatregelen in kader van het

verspreiding van bruinvissen in de Noordzee tussen 1994 en 2005. Bruinvisbeschermingsplan van 2012, waaronder:

Deze trend zette in 2016 door en heeft waarschijnlijk te maken met Gerelateerde doelen − Bijvangstmonitoring en onderzoek naar toepassing mitigeeen

veranderende beschikbaarheid van prooi. − D1T2: Herstel van rust voor zeezoogdieren en vogels door rende maatregelen (pingers) vermindering van visserij in de Vlakte van de Raan en de − Voorkomen of verminderen van schadelijke effecten van

Om ontwikkelingen effectiever te kunnen opsporen, is er behoefte Noordzeekustzone (in het kader van het VIBEG-akkoord). onderwatergeluid op bruinvispopulaties (NB-wet) aan grootschalige onderzoeken – idealiter met grotere regelmaat − D1T3: Realiseren instandhoudingsdoelstellingen voor habitat − Verder onderzoek naar de effecten rond bouw en exploitatie dan voorheen. typen en soorten in de Natura 2000-gebieden op zee (VHR). van windmolenparken op zee op de bruinvispopulaties (in kader van WOZEP).

Aanvullende Nederlandse duiding − D1T8: Verder onderzoek naar cumulatieve effecten in

De zuidwaartse verschuiving in de verspreiding van bruinvissen OSPAR-verband. maakt het NCP belangrijker voor deze soort. Monitoring op NCP-schaal wint hiermee aan waarde.

Methode Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

OSPAR Overall Status D1 zeezoogdieren

Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assess

Figuur 2: Aantalsschattingen uit de SCANS-III-survey 2016, inclusief de ment-2017/biodiversity-status/marine-mammals/abundance-distribution Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar de goede milieutoestand nog niet gehaald.

variatiecoefficiëntwaarden (cv) cetaceans/abundance-and-distribution-cetaceans/, ‘Assessment methods’. GMT gehaald Verwacht wordt dat de GMT na 2020 wordt bereikt

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate Beoordeelde periode 1994-2016

assessment-2017/biodiversity-status/marine-mammals/abundance-distribution-cetaceans/ Aanvullende Nederlandse duiding Gerelateerde drukfactoren Extraction of, or Mortality/injury to, wild species (by commercial and recreational fishisng and other activities) / Input of

abundance-and-distribution-cetaceans/ Naast de grootschalige SCANS surveys zijn frequente kleinschaliger anthropogenic sound (impulsive, continous) aerial surveys van belang om de SCANS surveys aan te vullen en in

De beschikbaarheid van drie of meer vergelijkbare aantalsschattincontext te plaatsen door informatie over andere seizoenen dan de Status Criterium D1C2

gen is beperkt tot de bruinvis, witsnuitdolfijn en dwergvinvis in de zomer te verzamelen.

Noordzee, alsmede de bruinvis in het Skagerrak, het Kattegat en de Criteria status Goed

Deense Zeestraten. Binnen deze gebieden is geen enkele trend in Kennishiaten Beschrijving criterium Voor de bruinvis, de witsnuitdolfijn en de dwergvinvis (de drie meest voorkomende walvisachtigen in de Noordzee)

soortpopulaties waargenomen. Voor andere soorten is het status laten de grootschalige tienjaarlijkse tellingen van kleine walvisachtigen in de Europese Atlantische wateren (SCANS

onmogelijk om met enige mate van zekerheid te beoordelen of OSPAR 1994, 2005 en 2016) geen duidelijk waarneembare trends zien. Wel is bij deze drie soorten sprake van een verschuiving in het voorkomen van de soorten. Dankzij de zuidwaartse verschuiving in de verspreiding van bruinvis is het

populaties groeien, gelijk blijven of krimpen. In 2016 toonden de Gezien de schaarste of afwezigheid van historische gegevens over de Nederlands deel van de Noordzee relatief belangrijker geworden voor de bruinvis.

nieuwste aantalsschattingen echter cijfers die overeenkwamen met abundantie en verspreiding van walvisachtigen is er voor de meeste Gebruikte parameter Trend als GES definitie

of hoger waren dan eerdere bevindingen in soortgelijke gebieden. soorten ontoereikende informatie beschikbaar om hun status te

beoordelen. Door het gebrek aan gegevens is een eventuele Drempelwaarde of Tenminste een stabiele trend van de populatie bruinvissen. gewenste trend (TV upper)

De betrouwbaarheid van de methodiek en van de beschikbaarheid oorzaak-gevolgrelatie tussen menselijke activiteiten enerzijds en de

van gegevens is matig, respectievelijk laag. abundantie en verspreiding van walvisachtigen anderzijds onmoge Bron van de drempelwaar De Habitatrichtlijn / Convention on Biological Diversity / Convention on Migratory Species / OSPAR de, limiet of trend

lijk te bepalen. Als de regelmaat van grootschalige surveys wordt

verhoogd, kunnen ontwikkelingen effectiever worden opgespoord. Bereikte waarde of trend De tellingen van kleine walvisachtigen in de Europese Atlantische wateren (SCANS 1994, 2005 en 2016) laten een

Conclusie Er is een gebrek aan grootschalige seizoensgebonden gegevens als (Value achieved upper) stabiele trends zien.

gevolg van het feit dat grootschalige surveys tot dusver in de zomer Trend vergeleken met de Deze vergelijking kan niet gemaakt worden doordat de vorige beoordeling op een andere wijze is uitgevoerd.

OSPAR plaatsvonden. vorige beoordeling

Binnen het door OSPAR bestreken zeegebied kennen walvisachtigen Drempelwaarde of Er is voldaan aan de eis van een stabiele trend.

een brede verspreiding in een scala aan habitats en komen ze over Aanvullende informatie van andere grootschalige surveys kan in de gewenste trend bereikt?

het algemeen in grote aantallen voor. Naar schatting leven er in de toekomst een deel van de kennishiaten opvullen. Beschrijving Voor de bruinvis, de witsnuitdolfijn en de dwergvinvis (de drie meest voorkomende walvisachtigen in de Noordzee)

Noordzee, de Keltische Zee en de Golf van Biskaje en Iberische Kust laten de grootschalige tienjaarlijkse tellingen van kleine walvisachtigen in de Europese Atlantische wateren (SCANS

meer dan 1,5 miljoen walvisachtigen. Doordat er voor de meeste Aanvullende Nederlandse duiding

1994, 2005 en 2016) geen trends zien. Wel is bij deze drie soorten sprake van een verschuiving in het voorkomen van de soorten. Dankzij de zuidwaartse verschuiving in de verspreiding van bruinvis is het Nederlands deel van de Noordzee

soorten slechts twee vergelijkbare aantalsschattingen beschikbaar Gecoördineerde regionale surveys kunnen een deel van de kennishirelatief belangrijker geworden voor de bruinvis.

zijn, is een gedegen analyse van ontwikkelingen onmogelijk. De aten opvullen door aanvullende informatie in andere seizoenen dan Gerelateerde indicator D1C1, Bruinvisbijvangst

schattingen van bruinvissen, witsnuitdolfijnen en dwergvinvissen in de zomer te verzamelen. Een modelmatige analyse van dergelijke de Noordzee, alsmede van bruinvissen in het Kattegat en de Deense surveys zoals uitgevoerd binnen DEPONS (Gilles et al, 2016),kan zeestraten Grote Belt, Kleine Belt en Sont, gedaan sinds 1994, geven aantalsschattingen en verspreiding per seizoen genereren. geen blijk van veranderingen in abundantie. Daarentegen is er een

96 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 97

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Herstel van kwetsbare vissoortpopulaties (D1C2) soort vormt de basis voor beide indicatoren. Gezien het feit dat de PFS 1.5

beide indicatoren min of meer hetzelfde beeld laten zien, maakt het

GES Component/Criteria D1C2 niet wezenlijk uit voor welke indicator wordt gekozen. Toch

Goede Milieutoestand (Art 9) verdient de recenter ontwikkelde PFS-indicator de voorkeur als het gaat om de bepaling van de resultaten van de hoofdbeoordeling.

Nederlandse omschrijving van de GMT Toename van het aandeel kwetsbare soorten vissen in de visgemeenschap Om te bepalen of de streefwaarden voor herstel of stabilisering van

(OSPAR-beoordelingswaarde). de neergang werden behaald, zijn zowel gemiddelde als probabilisalue)

1

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) tische integratiemethoden gebruikt bij het integreren van de

Indicatoren (Art 8) bevindingen van de verschillende metingen in de OSPAR-gebieden.

Titel Herstel van kwetsbare vissoortpopulaties Op de resultaten van de beoordeling had de gekozen integratieme

Reporting unit OSPAR Greater North Sea thode een verwaarloosbare invloed.

Bron OSPAR Hier volgen de bevindingen van de beoordelingen volgens de

0.5

URL Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/fish-and PFS-indicator aan de hand van de gemiddelde integratiemethode.

foodwebs/recovery-sensitive-fish/ , ‘Assessment method’. Voor een significant deel van de kwetsbare vissoortpopulaties trad Average (Indicator / Assessment V

zichtbaar herstel op in de Keltische Zee, maar niet in de Noordzee 1 Deze factsheet omvat de KRM-beoordeling voor bruinvissen. In de factsheet D1C1 Abundantie en verspreiding van grijze en gewone zeehonden staat de beoordeling van de grijze en gewone zeehond. (Figuur 1). Recent vertoont de situatie in beide gebieden echter

Assessment Value

tekenen van verbetering: enkele kwetsbare vissoorten vertonen Greater North Sea

Celtic Sea

groeiende populaties (Figuur 2).

0

Kernboodschap 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 De gegevens voor deze beoordeling zijn afkomstig van wetenschappe Tegelijkertijd is de verdere afname van abundantie van kwetsbare

lijke metingen van bodemvissen. Deze maken deel uit van gestandaarvissoortpopulaties in beide gebieden gestopt (Figuur 3). Assessment Year

OSPAR diseerde monitoringprogramma’s: elk jaar worden in dezelfde periode De betrouwbaarheid van de methodiek en van de beschikbaarheid Figuur 2: Resultaten van de beoordelingen voor populatieherstel, geïntegreerd

In de Keltische Zee en de Internationale Noordzee is de afname van volgens vaste richtlijnen representatieve monsters genomen. van gegevens in deze beoordeling is matig, respectievelijk hoog. volgens de gemiddelde integratiemethode (een waarde boven 1 duidt op evenaring

abundantie van kwetsbare vissoorten gestabiliseerd. Van een of overschrijding van de streefwaarde)

significant herstel in aantallen is enkel sprake in de Keltische Zee. Aanvullende Nederlandse duiding ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate

Populaties van gevoelige vissoorten zijn in de loop van de 20e eeuw assessment-2017/biodiversity-status/fish-and-food-webs/recovery-sensitive-fish/

Aanvullende Nederlandse duiding aanzienlijk afgenomen. Onder invloed van een sterke uitbreiding

Voor de periode 2010-2016 is er geen bewijs gevonden voor van visserijactiviteiten in de 20e eeuw in de gehele Noordoostsignificant herstel van gevoelige vispopulaties, zowel niet op de Atlantische Oceaan zijn deze soorten onder druk komen te staan. schaal van de Noordoost-Atlantische Oceaan als binnen de Deze ontwikkelingen zijn zichtbaar in langetermijnseries van

Internationale Noordzee. Wel is de situatie sinds 2010 stabiel en wetenschappelijke bodemvissurveys. nemen gevoelige vispopulaties niet verder af. De indicator beschrijft de ontwikkeling van gevoelige vissoorten

door de tijd. Het doel, de goede milieutoestand, is gedefinieerd als herstel van een significant deel van deze gevoelige vissoort

Toelichting Indicator populaties. Of een soort als gevoelig classificeert is vastgesteld

door een indeling in levensgeschiedeniskenmerken.

OSPAR

De missie van OSPAR wat betreft biodiversiteit en ecosystemen is

verder verlies van biodiversiteit een halt toeroepen en voorkomen, Resultaten

ecosystemen beschermen en behouden, en ecosystemen die te

lijden hebben gehad van menselijke activiteiten – waar mogelijk – OSPAR

herstellen. Twee verschillende sets streefwaarden worden gebruikt om Figuur 1: Resultaten van de hoofdbeoordeling van populatieherstel voor reeksen van kwetsbare vissoortpopulaties te beoordelen. Waar de eerste kwetsbare soorten, onderzocht aan de hand van de PFS-gevoeligheidsindicator, op

De Intermediate Assessment 2017 omvat drie indicatorbeoordelinbeoordeling onderzoekt of er een herstel in aantallen plaatsvindt, basis van metingen/monitoring in de Keltische Zee en de internationale Noordzee Figuur 3: Resultaten van de nevenbeoordeling van stabilisering van de afname van de

gen voor vis. Van deze drie gaat deze indicator over de mate waarin onderzoekt de nevenbeoordeling of de afname in aantallen tot ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatepopulatie voor reeksen van kwetsbare soorten, onderzocht aan de hand van de

kwetsbare vissoortpopulaties zich herstellen. Vissoorten die grote staan is gebracht. In het kader van de Intermediate Assessment 2017 assessment-2017/biodiversity-status/fish-and-food-webs/recovery-sensitive-fish/ PFS-gevoeligheidsindicator, op basis van monsternames/monitoring in de Keltische

lengtes kunnen bereiken, langzaam groeien, en pas op late leeftijd (IA) is het beoordelingsjaar gedefinieerd als het laatste jaar Zee en de Internationale Noordzee

volwassen worden (de zogenaamde K-strategen), in het bijzonder waarvoor binnen elke termijnserie gegevens beschikbaar waren. Resultaten van de beoordelingen op regionale schaal, geïntegreerd ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediategevoelig

voor bijkomende doodsoorzaken, zoals sterfte als gevolg volgens de gemiddelde integratiemethode, worden weergegeven als assessment-2017/biodiversity-status/fish-and-food-webs/recovery-sensitive-fish/

van visserij. Populaties van deze soorten zijn in de loop van de 20e Om reeksen van kwetsbare soorten te bepalen, gebruiken beide een horizontale groene lijn (gelijk aan of hoger dan streefwaarde) of eeuw aanzienlijk in aantallen afgenomen als gevolg van de sterke beoordelingen twee gevoeligheidsindicatoren: gemiddelde een horizontale rode lijn (lager dan streefwaarde), terwijl de toename van visserijactiviteiten in het gehele onderzoeksgebied. levensgeschiedeniskenmerken (Average Life History Traits, ALHT) en streefwaarde wordt weergegeven als een zwarte stippellijn. De

Het is daarom noodzakelijk dat een significant deel van deze het percentage dat er niet in slaagt zich voort te planten (Proportion totaalscore voor de indicatoren wordt gedefinieerd als de indicatorvissoortpopulaties zich kan herstellen. Failing to Spawn, PFS). Informatie over de levenskenmerken van de waarde gedeeld door de streefwaarde.

98 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 99

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Resultaten van de beoordelingen op regionale schaal, geïntegreerd Methode Beoordeling 1: herstel: Er is sprake van herstel van een gevoelige Milieudoelen (Art 10)

volgens de gemiddelde integratiemethode, worden weergegeven als soort als de waarde van het laatste jaar (2016) ligt in de bovenste 25%

een horizontale groene lijn (gelijk aan of hoger dan streefwaarde) of OSPAR van alle waarden in de referentieperiode (2010-2016). Per gevoelige Gerelateerde doelen

een horizontale rode lijn (lager dan streefwaarde), terwijl de streefwaar Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assesssoort wordt vastgesteld of de drempelwaarde is gehaald. De − D1T5: Kennisdoel voor haaien en roggen in combinatie met het de wordt weergegeven als een zwarte stippellijn. De totaal score voor de ment-2017/biodiversity-status/fish-and-foodwebs/recovery-sensitive-fish/ , indicatorwaarde per survey wordt uitgedrukt als Common-scale nemen van mitigerende maatregelen zoals vastgelegd in Haaien indicatoren wordt gedefinieerd als de indicatorwaarde gedeeld door de ‘Assessment method’. Indicator Score (CIS) door over alle soorten heen de gemiddelde en roggen Actie Plan: streefwaarde. waarde te berekenen ten opzichte van de drempelwaarde. Bij een − communicatie en educatie

Aanvullende Nederlandse duiding CIS-waarde van ≥ 1 is er dus sprake van herstel binnen een survey, bij − vermindering ongewenste bijvangsten Aanvullende Nederlandse duiding Data: De visgegevens van de Noordoost-Atlantische Oceaan zijn een CIS-waarde ≤ 1 is er sprake van niet halen van de drempelwaarde − verhogen overleving

Beoordeling herstel: In de internationale Noordzee was er geen afkomstig van 19 verschillende wetenschappelijke bodemvissurveys. en is er geen sprake van herstel. − D1T6: Aanpakken van de resterende vismigratieknelpunten in sprake van herstel in de periode 2010-2016. Beide integratiemetho Voor de internationale Noordzee gaat het om 6 surveys waarvan 3 Nederland om de connectiviteit tussen watersystemen te des om resultaten van de 6 surveys te combineren (probabilistisch met de boomkornet en 3 met ottertrawlnet, jaarlijks uitgevoerd Beoordeling 2: halt verdere achteruitgang: Deze beoordeling herstellen. of gemiddelden) voor beide gevoeligheidsindicatoren (ALHT of PFS) door 5 verschillende landen. Per survey per vistrek worden per verloopt hetzelfde als die hierboven, behalve dat er nu getest wordt − D1T7: Onderzoek naar de noodzaak van het instellen van toonden dit aan. Op Noordoost-Atlantische schaal werd significant vissoort aantallen en lengtes genoteerd. Per survey wordt het of de waarde van het laatste jaar (2016) groter of gelijk is aan de visserijvrije zones rondom kunstwerken ter bevordering van de herstel aangetoond wanneer resultaten uit de verschillende surveys beviste oppervlak uitgerekend. Tenslotte wordt per vissoort per laagste 25% van alle waarden in de referentieperiode (2010-2016). migratie-mogelijkheden voor trekvissen (KRW). volgens de probabilistische integratiemethode werden gecombilengteklasse de gemiddelde dichtheid (aantal per km2) berekend. − D1T3: Realiseren instandhoudingsdoelstellingen voor neerd, maar niet als de resultaten werden gemiddeld. Het maakte Integratie van beoordelingen: de verschillende beoordelingen per habitattypen en soorten in de Natura 2000-gebieden op zee (VHR) daarbij niet uit welke gevoeligheidsindicator werd gebruikt (ALHT of Selectie gevoelige soorten: Gevoelige vissoorten zijn geselecteerd survey zijn op twee manieren samengevoegd: 1) via een probabilisti− D3T1: het beheer van alle commercieel beviste bestanden voldoet PFS). Deze resultaten werden vooral beïnvloed door de Keltische aan de hand van 2 gevoeligheidsindicatoren, de ‘Average Lifesche integratie (minimaal 6 surveys nodig) en 2) door te middelen. aan F≤Fmsy en een paaibiomassa boven het voorzorgniveau MSY Zee. History Trait’ (ALHT) en de ‘Proportion Failing to Spawn’ (PFS). Voor De eerste methode rekent met kansen op een significante afwijking Btrigger beide indicatoren is informatie benodigd over levensgeschiedenisvan een binomiale verdeling. Bij de tweede methode zijn de − D4T1: ontwikkelen en testen van regionale beoordelings Beoordeling stoppen afname: In de internationale Noordzee kenmerken van soorten, zoals de maximum waargenomen lengte CIS-indicatorwaarden van surveys gemiddeld. Voor de internatiomethoden die in de toekomst gebruikt kunnen worden voor een lieten beide integratiemethodes voor beide typen indicatoren zien (Lmax), maximale theoretische lengte (Linf ), de Von Bertalanffy nale Noordzee gaat het om 6 surveys, waardoor beide methoden beoordeling van de status van voedselwebben dat er geen sprake is van verdere achteruitgang van gevoelige groeisnelheid (K), lengte bij volwassenheid (Lmat) en leeftijd bij toepasbaar waren. soorten in de periode 2010-2016. Op Noordoost-Atlantische schaal volwassenheid (Amat). In totaal is dit voor 485 soorten in de waren de resultaten hetzelfde. NO-Atlantische Oceaan gedaan. Voor de internationale Noordzee

zijn er zo 11 tot 49 gevoelige soorten geselecteerd, afhankelijk van Kennishiaten

de survey.

Conclusie OSPAR

Selectie geschikte data: Vervolgens is vastgesteld welke soorten De belangrijkste kennishiaten voor de beoordeling zijn: de

OSPAR classificeren als gevoelige soort, per gevoeligheidsindicator (ALHT beschikbaarheid van bruikbare modellen waarmee populatie

Wat betreft de afzonderlijke OSPAR-gebieden was er overtuigend en PSF). Omdat het per definitie om zeldzame soorten gaat, maar er dynamiek kan worden vastgesteld om vervolgens daarmee absolute bewijs van herstel in de Keltische Zee, maar in de internationale toch gerekend moet worden met de getallen, is als drempelwaarde streefwaarden voor kwetsbare vissoortpopulaties te staven. Ook Noordzee vertoonden te weinig kwetsbare vissoortpopulaties groei ingesteld dat de soort tenminste in 50% van de uitgevoerde surveys onbekend zijn de gevolgen van de opwarming van het zeewater voor om de streefwaarde te halen. per survey moest voorkomen. Er wordt vanuit gegaan dat wanneer de schaal waarop populatiegroei mogelijk is, en het vermogen tot een reeks geselecteerde soorten een positieve trend vertoont, dit populatieherstel bij grote kwetsbare vissoorten. Er zijn duidelijke tekenen dat de achteruitgang in aantallen van representatief is voor de soorten die niet worden meegenomen in vissoorten die gevoelig zijn voor bevissing is gestopt. De resultaten de analyse. Voor de internationale Noordzee zijn er op deze manier van de beoordeling geven aan dat de afname van abundantie vanaf 6 tot 29 soorten geselecteerd, afhankelijk van de survey. 2010 is ingezet. De gedegenheid van deze conclusies staat los van de gekozen integratiemethode of van de gekozen indicator om reeksen Gewenste waarden: Er kan niet gewerkt worden met historische van kwetsbare soorten te bepalen. referentiewaarden voor populatiegroottes, omdat deze niet bekend zijn. Daarom wordt gewerkt met trends: gewenst is een positieve Een evaluatie van alle onderzoeksgebieden (de internationale trend van de populatie van een gevoelige vissoort. Noordzee en de Keltische Zee) levert onvoldoende bewijs voor de Beoordeling: Er wordt vanuit gegaan dat elk van deze soorten door stelling dat er sprake is van een significant herstel van kwetsbare visserijsterfte is achteruitgegaan. Daarom kan allereerst worden vissoortpopulaties. De resultaten van de beoordeling werden getest of gevoelige soorten herstellen. Als resultaten niet duidelijk beïnvloed door de keuze voor een kwetsbaarheidsindicator om zijn, kan worden getest of gevoelige soorten niet verder achteruit reeksen van kwetsbare vissoorten in elke meting te bepalen. En ook gaan: door de gekozen methode om de resultaten van de beoordelingen uit afzonderlijke onderzoeken te integreren.

100 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 101

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9) Zeevogelpopulaties (D1C2)

Overall Status D1 vissen GES Component/Criteria Zeevogelpopulaties /D1C2

Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald. Goede Milieutoestand (Art 9)

GMT gehaald Verwacht wordt dat de GMT na 2020 wordt bereikt Nederlandse omschrijving van de GMT Voor elke functionele groep is de populatieomvang van ten minste 75% van de soorten boven de

Beoordeelde periode 2010-2016 drempelwaarde van 1992 (OSPAR beoordelingswaarde).

Gerelateerde drukfactoren Onttrekking van of sterfte/letsel van in het wild levende soorten; Wijzigingen van hydrologische omstandigheden; Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

Verstoring van soorten door menselijke aanwezigheid; Fysieke verstoring van de zeebodem ; Toevoer van antropogeen Indicatoren (Art 8)

geluid; Temperatuurstijging door klimaatverandering Titel Zeevogelpopulaties (B1)

Status Criterium D10C2 herstel van kwetsbare vissoortpopulaties Reporting unit Zuidelijke Noordzee

Bron OSPAR Criteria status Niet goed

URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/marine-birds/

Beschrijving criterium Op de regionale schaal van de noordoostelijke Atlantische Oceaan is er geen bewijs voor significant herstel van bird-abundance/

status gevoelige vissoorten in de periode 2010-2016. Wel is de daling van gevoelige vissoorten sinds 2010 een halt toegeroepen,

zowel op de regionale schaal, als op die van de subregionale schaal van de internationale Noordzee. Verschillende indicatoren waarmee gevoelige vissoorten werden gedefinieerd en verschillende methodes waarmee gegevens werden

geïntegreerd leverden dezelfde conclusies op Kernboodschap of aanlandige gebieden aandoet). Voor zowel broedende als

Gebruikte parameter Species – individuals niet-broedende populaties worden jaarlijkse aantalsschattingen

Drempelwaarde of Significant herstel van populaties gevoelige vissoorten. OSPAR vergeleken met streefwaarden om bij verschillende soorten het

gewenste trend (TV upper) Binnen het OSPAR-zeegebied wordt de abundantie van onderzochte herstel van populatiekrimp aanschouwelijk te maken. Gewenste

Bron van de drempelwaar Nationale invulling zeevogelsoorten sinds het midden van het vorige decennium niet waarden voor de jaarlijkse relatieve talrijkheid van een vogelsoort

de, limiet of trend meer als gezond beschouwd. Een uitzondering vormen doortrekliggen boven de 0,8 (80% van de referentiewaarde) voor soorten die

Bereikte waarde of trend Er is geen bewijs voor significant herstel van de populaties met gevoelige vissoorten kende of overwinterende soorten die droogvallende of aanlandige één ei leggen en 0,7 (70% van de referentiewaarde) voor soorten die

(Value achieved upper) gebieden van de Internationale Noordzee aandoen; deze soorten meerdere eieren leggen. Vogelsoortgroepen worden gezond geacht

Trend vergeleken met de Niet beschikbaar zijn sinds het begin van de jaren negentig in gezonde aantallen te wanneer ten minste 75% van de afzonderlijke soorten aan de

vorige beoordeling vinden. streefwaarden blijkt te voldoet.

Drempelwaarde of Nog niet

gewenste trend bereikt? De beoordeling in deze factsheet is gebaseerd op de zgn OSPAR

indicator. De beoordeling van de landelijke doelen van zeevogels is

Beschrijving Op de regionale schaal van de noordoostelijke Atlantische Oceaan is er geen bewijs voor significant herstel van Toelichting Indicator

gevoelige vissoorten in de periode 2010-2016. Wel is de daling van gevoelige vissoorten sinds 2010 een halt toegeroeonderdeel van de VR rapportage in 2019. De totaal beoordeling van

pen, zowel op de regionale schaal, als op die van de subregionale schaal van de internationale Noordzee. Verschillende OSPAR de milieutoestand kan daarmee mogelijk worden bijgesteld.

indicatoren waarmee gevoelige vissoorten werden gedefinieerd en verschillende methodes waarmee gegevens werden Zeevogels zijn aangewezen op een selectie van voedselbronnen in Vooruitlopend hierop: een belangrijk verschil tussen beide geïntegreerd leverden dezelfde conclusies op de mariene omgeving. Zij kennen een gevoeligheid voor diverse beoordelingen is dat bij de beoordeling ikv de VR niet alleen

Gerelateerde indicator D1C3, D3C1/D3C2 en D4C3 bedreigingen, waaronder bevissing, predatie door uitheemse gekeken wordt naar in Nederland broedende soorten, maar ook

zoogdieren zoals ratten en Amerikaanse nertsen, habitatverlies en naar het voorkomen op zee van in Nederland doortrekkende en een veranderende waterkwaliteit. overwinterende soorten die elders broeden.

Als indicator wordt abundantie (het aantal volwassen vogels of paren in broedkolonies) gebruikt, aangezien dit aspect gemakkelijk meetbaar is, zich goed leent voor onderzoek naar lange termijnveranderingen in de samenstelling van de vogelgemeenschap en onder natuurlijke omstandigheden beperkte verandering doormaakt. Als aantallen snel veranderen, kan dit gegeven wijzen op de invloed van de mens en dienen als oproep voor beheermaatregelen – mits onderbouwd door streefwaarden voor de soortspecifieke mate van afname. Veranderingen in het verleden houden onder meer verband met de teruggooi van voedsel door de visserijsector, waarvan tal van soorten hebben kunnen profiteren.

Deze OSPAR beoordeling is bij zeevogels voornamelijk gebaseerd op gegevens over broedpopulaties. In het geval van watervogels (eendachtigen en steltlopers) is deze beoordeling voornamelijk ©OSPAR Commission/ courtesy of Alan D Wilson, 2017 https://oap.ospar.org/en/ gebaseerd op landtellingen van niet-broedende populaties (het ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/marine-birds/

aantal doortrekkende of overwinterende vogels dat droogvallende bird-abundance/

102 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 103

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

100

Resultaten

90

OSPAR

Tabel 1 toont het percentage broedende en niet-broedende 80

vogelsoorten binnen elke functionele groep dat voldoet aan de

streefwaarden voor relatieve talrijkheid op basis van onderzoek uit 70

2014 in de Internationale Noordzee (Greater North Sea) en uit 2015

in de overige OSPAR-gebieden. 60

50

Geen van de drie onderzochte OSPAR-gebieden kent een gezonde

vogelstand, aangezien in alle drie de gebieden minder dan 75% van 40

de onderzochte broedsoorten binnen de functionele groepen aan

de streefwaarden voor relatieve talrijkheid voldoet (Tabel 1). De 30

relatieve talrijkheid van niet-broedvogels in het Noorse deel van Norwegian Arctic Waters

de Noordelijke IJszee en in de Keltische Zee is evenmin toereikend. Greater North Sea 20

Daarentegen voldoet in de Internationale Noordzee meer dan 75% Celtic Seas

van de niet-broedende soorten wel aan de streefwaarden voor 10 Multi Species Assessment Value relatieve talrijkheid (Tabel 1), een situatie die zich tussen 1993 en 2014 % of species with relative abundance above assessment values elk jaar met uitzondering van 2010 heeft voorgedaan (Figuur 2). 0

1992 1995 1998 2001 2004 2007 2010 2013 2016

De Figuren 1 en 2 tonen voor respectievelijk broedvogels en Figuur 1: Jaarlijks veranderend percentage broedende zeevogelsoorten in het niet-broedvogels het jaarlijks veranderende percentage soorten dat Noorse deel van de Noordelijke IJszee (12 soorten) en in de Keltische Zee (19 soorten)

sinds het begin van de jaren negentig aan de streefwaarden voor van 1992 tot 2015 alsmede in de Internationale Noordzee (32 soorten) van 1992 tot

relatieve talrijkheid voldoet. In alle onderzochte OSPAR-gebieden is 2014 met een relatieve talrijkheid boven de streefwaarden; de streefwaarde van 75% voor soortgroepen wordt weergegeven als een zwarte lijn.

er sinds het midden van het vorige decennium, of al eerder, sprake

van een afname van het percentage soorten dat voldoet aan de ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatestreefwaarden.

assessment-2017/biodiversity-status/marine-birds/bird-abundance Tabel 2: Trends van broedvogels in de Internationale Noordzee (OSPAR II) en

100 opgedeeld in deelgebieden (zuidelijke Noordzee is OSPAR IId). De betrouwbaarheid van de methodiek en van de beschikbaarheid ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatevan

gegevens voor deze beoordeling is matig. 90 assessment-2017/biodiversity-status/marine-birds/bird-abundance/

Percentage of species above assessment 80

values for relative abundance

Norwegian part Greater North 70

of Actic Waters Sea Celtic Seas

Functional 60 Non Non Nongroup

Breeding breeding Breeding breeding Breeding breeding

Wading 0% 40% 82% 47% 50

feeders (2) (6) (22) (19)

40

Surface 40% 67% 47% 80% 50% 100%

feeders (5) (3) (15) (5) (12) (1) Norwegian Arctic Waters

30

Water column 57% 14% 75% 100% 86 50% Greater North Sea

feeders (7) (7) (8) (7) (7) (4) Celtic Seas

20

Benthic 60% 100% 56% 50% Multi Species Assessment Value

feeders (5) (1) (9) (8)

Grazing 50% 0% 80% 62% % of species with relative abundance above assessment values

10

feeders (2) (0) (10) (8) 0

Breeding/ 50% 47% 50% 77% 63% 53% 1993 1996 1999 2002 2005 2008 2011 2014 ©OSPAR Commission/ courtesy of A. Downie, 2017https://oap.ospar.org/en/

non-breeding (12) (19) (32) (53) (19) (40) ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/

total Figuur 2: Jaarlijks veranderend percentage niet-broedende zeevogelsoorten in het marine-birds/bird-abundance/

All 48% (31) 67% (85) 55% (59) Noorse deel van de Noordelijke IJszee (19 soorten) en in de Keltische Zee (41 soorten) van 1993 tot 2015 alsmede in de Internationale Noordzee (53 soorten) van 1993 tot

Tabel 1: Percentage soorten binnen elke functionele groep op basis van onderzoek uit 2014 met een relatieve talrijkheid boven de streefwaarden; de streefwaarde van 75% 2015 in het Noorse deel van de Noordelijke IJszee en in de Keltische Zee alsmede uit voor soortgroepen wordt weergegeven als een zwarte lijn.

2014 in de Internationale Noordzee met een relatieve talrijkheid boven de ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatestreefwaarden assessment-2017/biodiversity-status/marine-birds/bird-abundance

104 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 105

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Bij de OSPAR- beoordeling van niet broedvogels zijn alleen de bergeend + +

tellingen van kustvogels beschouwd. De vogels die duikend hun alk 0 0

voedsel van de zeebodem vergaren voldoen niet aan het 75% zwarte zeekoet +

criterium (tabel 1).

papegaaiduiker +

Voor de relatieve talrijkheid van de beoordeelde soortgroepen zijn middelste zaagbek - -

de verschillen voor niet-broedvogels tussen de Internationale jan van gent 0 0

Noordzee en de zuidelijke Noordzee (OSPAR II-d) klein, respectievekuifaalscholver -

lijk 77% en 74% van alle soorten halen de streefwaarden voor aalscholver + + 0

relatieve talrijkheid.

zeekoet + 0

Van de in de Internationale Noordzee regio broedende vogelsoorten is in de afgelopen 20 jaar bij een steeds groter aandeel sprake van Tabel 4: Aantalsontwikkelingen van broedvogels in Nederland, Zuidelijke een sterke afname van het aantal broedparen (figuur 1). In 2014 Noordzee (OSPAR IId) en Internationale Noordzee (OSPAR II). voldeed slechts 50% van de soorten aan de beoordelingscriteria voor individuele soorten, waar dat in de jaren 90 nog bij 80-90% van de

soorten het geval was. Het beeld in de Zuidelijke Noordzee wijkt Aantal broedvogels niet af van dit algemene beeld. OSPAR II (greater North Sea) en OSPAR Iid (Southern North Sea) uit Intermediate Assessment 2017 Marine Bird Abundance figuur f.

Aanvullende Nederlandse duiding groen=”+”, geel=”0”, rood=”-” Voor broedvogels wijkt het beeld in Nederland niet af van dat in NL: meest recente berekening door CBS van trends in laatse 10 de Zuidelijke Noordzee en de Internationale Noordzee. (zie jaar van aantallen broedvogels in broedvogel meetnet SOVON. informatie op de SOVON website: https://www.sovon.nl/nl/content/ Van soorten beschrijving op SOVON website dd 14-12-2017. broedvogeltrends). significante toename = “+”, geen significante trend = “0”, significante afname = “-”.

OSPAR II OSPAR IId NL

Resultaten:

eider 0 0 - Internationale Noordzee (OSPAR II, Greater North Sea): 16 van

wilde eend - 32 soorten voldoen aan het criterium voor individuele soorten

knobbelzwaan - (score “+” of “0”)= 50%

kokmeeuw - - - Zuidelijke Noordzee (OSPAR IId): 14 van 22 soorten voldoen aan

noordse stormvogel - + het criterium voor individuele soorten (score “+” of “0”)= 64% Nederland: 8 van de 18 soorten vertonen geen significante

zilvermeeuw - - - afname over de laatste 10 jaar (score “+” of “0”)= 44%

Tabel 3: Trends van stormmeeuw - - -

niet-broedvogels in de kleine mantelmeeuw + 0 +

Internationale Noordzee Bij de OSPAR- beoordeling van niet broedvogels zijn alleen de (OSPAR II) en opgedeeld in grote mantelmeeuw + 0 +

deelgebieden (zuidelijke zwartkopmeeuw 0 0 + tellingen van kustvogels beschouwd. De afname is het sterkst bij

Noordzee is OSPAR IId). In vogels die duikend hun voedsel van de zeebodem vergaren (Tabel 1

de Internationale Noordzee drieteenmeeuw - + benthic feeders)). Hierbij moet worden opgemerkt dat de afname

voldoet 77% van de kleine jager - vooral zichtbaar is bij soorten waarvoor het Nederlandse KRM-

beoordeelde soorten aan de gebied maar marginaal van belang is (Tabel 3). Bij Zwarte Zee-eend

streefwaarden voor grote jager 0 relatieve talrijkheid voor dougalls stern 0 en Eidereend, waarvoor het Nederlandse KRM-gebied wel van groot individuele soorten. In de visdiefje - - - belang is fluctueren de aantallen sterk. In de afgelopen 10 jaar zijn

Zuidelijke Noordzee geen geen significante trend zichtbaar (zie informatie op de SOVON

(OSPAR IId) voldoet 74% noordse stern - - - website: https://www.sovon.nl/nl/content/watervogeltrends).

van de soorten aan het grote stern + + +

criterium voor individuele

soorten. dwergstern + + 0

strandplevier - - - Conclusie

©OSPAR Commission, 2017

https://oap.ospar.org/en/ bontbekplevier 0 0 -

ospar-assessments/ OSPAR scholekster - -

intermediate-assess De relatieve talrijkheid van doortrekkende en overwinterende ment-2017/biodiversitylepelaar 0 0 + kustvogels en broedende zeevogels is op regionaal niveau (OSPAR) status/marine-birds/ kluut - - - sterk afgenomen. Voor deze soorten lijkt het beter te gaan in de bird-abundance/ Internationale Noordzee, hier zijn 75% of meer soorten boven de

106 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 107

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

referentiewaarde voor deze soorten in de periode 1991-2014. Er is Referentiewaarden Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

geen duidelijk patroon binnen de 5 functionele groepen in het In 2016 hanteerden de meeste verdragspartijen geen referentiewaaraantal

soorten die de referentiewaarden niet haalden in 2014-2015. den. De relatieve talrijkheid van broedvogels werd in de plaats Overall Status D1 vogels

daarvan berekend aan de hand van een referentiewaarde die

correspondeerde met de abundantie tijdens het tweede jaar van de Conclusie MS deel I 2018 Goede milieutoestand nog niet gehaald (op basis van de OSPAR beoordeling), voor broedvogels en broedsucces is

Methode sprake van achteruitgang. tijdserie (oftewel 1992). Op advies van ICES (2015) kunnen referentiewaarden

het best objectief worden bepaald volgens een van de GMT gehaald GES niet gehaald

OSPAR twee onderstaande methoden. Beoordeelde periode OSPAR 1992 - -2014 (start- en einddatum beoordeelde periode)

Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/ Gerelateerde drukfactoren Onttrekking van of sterfte/letsel van in het wild levende soorten; Verstoring van soorten door menselijke aanwezigheid;

biodiversity-status/marine-birds/bird-abundance/, ‘Assessment Method’. • Historische referentie: de abundantie op een eerder moment ver Wijzigingen van hydrologische omstandigheden; Toevoer van andere stoffen (olie: operationele lozingen en

voorafgaand aan de tijdserie is bekend, maar de oorzaken van de incidenten); Toevoer van zwerfvuil

daaropvolgende verandering zijn onbekend. Indien opgetekend

Kennishiaten moeten historische aantalsschattingen als referentiewaarden Status Criterium D1C2

worden gebruikt: voorafgaand aan bekende invloed van de mens; Criteria status Voldoet niet aan GMT OSPAR en/of voorafgaand aan enige andere grote populatiekrimp; of

Uitbreiding van de indicator naar andere OSPAR-gebieden tijdens bekende stabiliteit in populaties volgend op toenames en Beschrijving criterium De relatieve talrijkheid van doortrekkende en overwinterende kustvogels en broedende zeevogels is op regionaal status niveau (OSPAR) sterk afgenomen. Voor doortrekkende en overwinterende soorten lijkt het beter te gaan in de

Negen van de eenentwintig broedende zeevogelsoorten in de Golf pieken in populatiegrootte. Noordzee, hier zijn 75% of meer soorten boven de referentiewaarde voor deze soorten in de periode 1991-2014.

van Biskaje en de Iberische Kust komen voor in zeer kleine Gebruikte parameter Wading feeders

aantallen, terwijl voor twee soorten geen meetgegevens zijn Referentieniveau: de verwachte populatiegrootte zonder significante Surface feeders verzameld: Scopoli’s pijlstormvogel, Calonectris diomedea, en het menselijke invloed, te ontlenen aan populatiegroottes bekend ofwel Water column feeders

Madeirastormvogeltje, Oceanodroma castro (ICES, 2008). Voor zes van uit het verleden ofwel uit de beschikbare tijdseries. Als referentie Benthic feeders

de tien overige soorten werd de beschikbaarheid van gegevens als waarden worden gebruikt: hoogst bekende aantalsschatting na Grazing feeders

goed aangemerkt, voor drie soorten als spaarzaam en voor één populatiekrimp als gevolg van menselijke invloed (bijvoorbeeld in Limiet (TV lower) Voor elke functionele groep is de populatieomvang voor ten minste 75% van de soorten boven de drempelwaarde van

broedvogelsoort in Portugal – de dwergstern, Sternula albifrons – als perioden van hevige verontreiniging) of van onvoorspelbare 1992 (OSPAR beoordelingswaarde).

onbekend (ICES, 2008). natuurverschijnselen (bijvoorbeeld door extreem weer); recente Bron van de drempelwaar OSPAR

aantalsschattingen (bijvoorbeeld gemiddelden van de voorafgaande de, limiet of trend

Er bestaat momenteel een samenwerkingsverband tussen de Azoren vijf jaar) indien een soort onlangs een kolonie heeft gesticht. Bereikte waarde of trend

en de andere archipels in Macaronesië (Madeira en de Canarische (Value achieved upper)

OSPAR II-d Greater % > 0.7 North Sea

Eilanden) met als doel een gezamenlijk monitoringprogramma % > 0.7

voor broedende zeevogels binnen het kader van het door de EU Milieudoelen (Art 10) Wading feeders 75.0 82

gefinancierde MISTIC SEAS-project. Met behulp van het recentelijk Surface feeders 80.0 80

door de EU toegekende MISTIC SEAS II-project zal het plan worden Gerelateerde doelen

verwezenlijkt om gegevens over zeevogelpopulaties te verzamelen. • D1T1: Bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de beoordeling Water column feeders 71.4 100

van vogelpopulaties en het identificeren van de belangrijkste Benthic feeders 55.6 66

Toevoeging van zeegegevens drukfactoren op regionaal niveau (OSPAR) Grazing feeders 88.9 80

De indicator voor abundantie is beperkt tot broedvogelinventarisa• D1T2: Herstel van rust voor zeezoogdieren en vogels door Totaal 74.1 77

ties en bevat geen gegevens over het aantallen zeevogels buiten het vermindering van visserij in de Vlakte van de Raan en de

broedseizoen en buiten de broedperiode. Deze gegevens worden Noordzeekustzone (in het kader van het VIBEG-akkoord). Trend vergeleken met de Nog niet beschikbaar doordat GMT is bijgesteld.

door tellingen vanaf schepen of vanuit vliegtuigen verzameld. Om • D1T3: Realiseren instandhoudingsdoelstellingen voor habitatvorige beoordeling

de betrouwbaarheid te garanderen van ontwikkelingen binnen typen en soorten in de Natura 2000-gebieden op zee (VHR). Drempelwaarde of Nee

soorten die zich grotendeels op zee bevinden, moeten deze • D1T7: Monitoring vogelaanvaringen met windmolens in het gewenste trend bereikt?

zeegegevens in de toekomst echter worden meegenomen. Diverse kader van WOZEP Gerelateerde indicator D1C3 –Marine bird breeding success or failure

verdragspartijen beheren of beogen momenteel nationale programma’s voor controle op zee. In andere landen zijn surveys op zee ofwel non-existent, ofwel zeer beperkt qua dekking in tijd en ruimte. De onderlinge afstemming van surveys (bijvoorbeeld wat betreft de tijdsplanning) ontbreekt in het algemeen tussen landen. Het is noodzakelijk om een concept te ontwikkelen om bij gezamenlijke surveyinspanningen een databank met indicatoren voor abundantie op te zetten, om dit concept in de nabije toekomst te implementeren binnen het raamwerk van nationale surveyprogramma’s en om een methodiek op te zetten voor het samenvoegen en analyseren van gegevens.

108 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 109

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Broedsucces of broedfalen bij zeevogels (D1C3) grootschalig uitblijven van broedsucces. Bij aan de oppervlakte

foeragerende soorten had daarentegen een derde van de soorten in

GES Component/Criteria Broedsucces/D1C3 de Keltische Zee en de helft van de soorten in de internationale

Goede Milieutoestand (Art 9) Noordzee tijdens de zesjarige onderzoeksperiode last van een herhaaldelijk en grootschalig gebrek aan broedsucces (Figuur 1).

Nederlandse omschrijving van de GMT Voor iedere soort mag een gebrek aan broedsucces in niet meer dan drie van de zes jaar optreden In het Noorse deel van de Noordelijke IJszee is er nauwelijks verschil

(OSPAR-beoordelingswaarde). tussen aan de oppervlakte en in de waterkolom foeragerende

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) soorten. Tot 44 procent van de soorten in elke groep had gedurende

Indicatoren (Art 8) de zesjarige onderzoeksperiode te maken met een herhaaldelijk en

Titel Broedsucces of broedfalen bij zeevogels grootschalig uitblijven van broedsucces. (Figuur 1).

Reporting unit Greater North Sea

Bron OSPAR

URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/marine-birds/

marine-bird-breeding-success-failure/ Afbeelding: Kuifaalscholver © Andy Webb

©OSPAR Commission/ courtesy of Andy Webb, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/marine-birds/ marine-bird-breeding-success-failure/

Kernboodschap Bij sternsoorten spreken we van grootschalig broedfalen als het

percentage kolonies zonder broedsucces het gemiddelde van de

OSPAR voorgaande vijftien jaar overtreft. Bij alle andere soorten is sprake

In de onderzoeksperiode van 2010 tot en met 2015 hebben zeevogelvan grootschalig falen als het jaarlijkse percentage kolonies zonder soorten in het Noorse deel van de Noordelijke IJszee, in de broedsucces groter is dan 5 procent. Onder herhaaldelijk broedfalen

Internationale Noordzee en de Keltische Zee meermaals en massaal wordt verstaan dat in de zes jaar van 2010 tot en met 2015 broedsucte maken gehad met mislukte broedsels. De meeste moeite met het ces vier of meer keer is uitgebleven. grootbrengen van kuikens hadden de aan de oppervlakte foeragerende vogels in de Internationale Noordzee en de Keltische Zee. Aangezien zeevogels lang leven en pas laat volwassen worden,

zullen veranderingen in milieuomstandigheden het eerst tot uiting

Aanvullende Nederlandse duiding komen in veranderingen in hun productiviteit (het aantal vliegvlug

In Nederland broedt een beperkt aantal zeevogelsoorten. Ze ge jongen per broedpaar), nog voor ze zichtbaar worden in behoren alle tot de groep oppervlakte foerageerders, die in de veranderingen in hun populatiegrootte. Vooral in gebieden waar de

Greater North Sea frequent een gebrek aan broedsucces hebben. Het commerciële visserij en zeevogels op dezelfde prooien azen, zijn broedsucces van Kokmeeuw, Kleine Mantelmeeuw, Grote Stern, broedsucces en broedfalen bij zeevogels een belangrijke indicator Afbeelding: Drieteenmeeuw © Matt Parsons

Visdief en Noordse Stern wijkt niet af van het regionale beeld. Met voor de gezondheid van populaties. De bevindingen van deze ©OSPAR Commission/ courtesy of Matt Parsons, 2017 https://oap.ospar.org/en/ uitzondering van Kleine Mantelmeeuw en Zilvermeeuw, is het beoordeling moeten dan ook worden opgevat als een vroegtijdige ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/marine-birds/ broedsucces dus laag. De overige soorten broeden niet of in lage waarschuwing dat er veranderingen in het milieu gaande zijn. marine-bird-breeding-success-failure/ aantallen in Nederland, of ze worden niet gevolgd in het Meetnet

Reproductie in de Waddenzee (Aalscholver, Stormmeeuw en Deze indicatorbeoordeling heeft betrekking op enkele zeevogel Aanvullende Nederlandse duiding

Dwergstern), zodat het broedsucces niet bepaald kan worden. soorten die zijn opgenomen in de OSPAR-lijst van bedreigde en/of In Nederland broedt een beperkt aantal zeevogelsoorten. afnemende soorten en habitats. Ze behoren alle tot de groep oppervlakte foerageerders Figuur 1: Frequentie van grootschalig broedfalen in de Noordoost-Atlantische

Oceaan, 2010-2015

Toelichting Indicator Afhankelijk van hoe en waar op zee zij foerageren, kunnen de zeevogels in deze beoordeling in twee soortgroepen worden Resultaten

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediateassessment-2017/biodiversity-status/marine-birds/marine-bird-breeding-success-failure/

OSPAR onderverdeeld: aan de oppervlakte foeragerende soorten en in de Van het uitblijven van broedsucces is in het extreme geval sprake waterkolom foeragerende soorten. De eerste voeden zich met kleine OSPAR Bij aan de oppervlakte foeragerende zeevogelsoorten blijft sinds

van een zeevogelkolonie dat in een bepaald broedseizoen bijna vissen, zoöplankton en andere ongewervelden aan of nabij het Het grootschalig en herhaaldelijk uitblijven van broedsucces bij 2007 jaarlijks bij minstens 25 procent van de kolonies in de geen kuikens voortbrengt. Deze beoordeling gaat over verandewateroppervlak (de bovenste een à twee meter). De tweede groep zeevogels tijdens de zes jaar van 2010 tot en met 2015 betrof 35 internationale Noordzee broedsucces uit (Figuur 3). In de Keltische rende percentages van broedfalen in zeevogelkolonies verspreid duikt naar eetbare vissen en ongewervelden, zoals inktvis en procent van de onderzochte soorten in de internationale Noordzee, Zee (Figuur 4) en het Noorse deel van de Noordelijke IJszee is dit over de Noordoost-Atlantische Oceaan. De beoordeling is gebaseerd zoöplankton, op sterk verschillende diepten of zelfs nabij de 25 procent in de Keltische Zee en 44 procent in het Noorse deel van sinds 2010 het geval, uitgezonderd 2012 (Figuur 2). is op het aantal jongen dat jaarlijks is uitgevlogen (met veren die zeebodem. de Noordelijke IJszee (Figuur 1). groot genoeg zijn om te vliegen) per paar, legsel of nest. De betrouwbaarheid van de gebruikte methodiek en van de

Figuur 1 toont ook dat bij geen van de zes in de waterkolom beschikbaarheid van gegevens is matig/laag, respectievelijk matig. foeragerende soortenin de Keltische Zee en de internationale Noordzee gedurende deze periode sprake was van herhaaldelijk en

110 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 111

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

zeebodem komt een dergelijk grootschalig uitblijven van broedsucinternationale Atlantische Oceaan niet opgenomen in deze Milieudoelen (Art 10)

ces veel minder vaak voor. Dit verschil kan worden verklaard door de indicatorbeoordeling. Door een algemeen gebrek aan gegevens is

beschikbaarheid van kleine vissoorten aan de oppervlakte (zoals ook de beoordeling voor de Noordelijke IJszee beperkt gebleven tot Gerelateerde doelen

kleine zandspiering en sprot) die een typische prooi zijn voor de Noorse Kust (inclusief de Noord-Arctische eilanden). Aan andere • D1T1: Bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de beoordeling diverse aan de oppervlakte foeragerende soorten (bijvoorbeeld de OSPAR-landen in het Noordpoolgebied wordt verzocht gegevens van vogelpopulaties en het identificeren van de belangrijkste drieteenmeeuw). beschikbaar te stellen voor toekomstige beoordelingen. Wegens drukfactoren op regionaal niveau (OSPAR) gebrek aan gegevens is er eveneens geen beoordeling opgesteld • D1T2: Herstel van rust voor zeezoogdieren en vogels door

Figuur 2: Diachrone verandering in het percentage zeevogelkolonies in het Noorse In het Noorse deel van de Noordelijke IJszee gold het grootschalig van de internationale Noordzee buiten de delen van het Verenigd vermindering van visserij in de Vlakte van de Raan en de deel van de Noordelijke IJszee dat aan een grootschalig mislukken van broedsels lijdt uitblijven van broedsucces in gelijke mate voor zowel aan de Koninkrijk, Noorwegen, Nederland en België. Deze beoordeling Noordzeekustzone (in het kader van het VIBEG-akkoord).

(onder jaarlijks beoordeelde soorten) oppervlakte als in de waterkolom foeragerende soorten. Een omvat evenmin de Deense en Duitse Waddenzee, aangezien de sinds • D1T3: realiseren instandhoudingsdoelstellingen voor habitatty©OSPAR

Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatemogelijke oorzaak is dat in sommige gebieden de gehele waterko 2012 verzamelde gegevens over die gebieden niet beschikbaar waren. pen en soorten in de Natura 2000-gebieden op zee (VHR). assessment-2017/biodiversity-status/marine-birds/marine-bird-breeding-success-failure/ lom (van oppervlakte tot zeebodem) een geringe beschikbaarheid

kent van prooivis, zoals zandspiering en jonge haring.

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

Waarschijnlijk bepalen veranderingen in het ecosysteem, wellicht

teweeggebracht door commerciële visserij in heden en verleden in Overall Status D1 vogels

combinatie met klimaatverandering, het aanbod van prooivis.

Conclusie MS deel I 2018 Goede milieutoestand nog niet gehaald (op basis van de OSPAR beoordeling), voor broedvogels en broedsucces is sprake van achteruitgang.

De cumulatieve effecten van factoren zoals predatie en verstoring

door in- en uitheemse zoogdieren of andere vogels, hebben in alle GMT gehaald De verwachting is dat de GMT na 2020 wordt gehaald.

Figuur 3: Verandering in het percentage onderzochte zeevogelsoorten in de Internationale gebieden hun weerslag op het broedfalen. Dit geldt vooral voor aan Beoordeelde periode 1986-2015 Noordzee per jaar waarbij sprake is van grootschalig mislukken van broedsels de grond nestelende sterns en meeuwen, en voor zeekoeten die Gerelateerde drukfactoren Onttrekking van of sterfte/letsel van in het wild levende soorten (directe sterfte)

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatenestelen op open richels in de rotsen. Daarnaast kan ook verstoring Onttrekking van of sterfte/letsel van in het wild levende soorten (via voedselweb)

assessment-2017/biodiversity-status/marine-birds/marine-bird-breeding-success-failure/ door mensen het broedsucces negatief beïnvloeden. Wijzigingen van hydrologische omstandigheden Verstoring van soorten door menselijke aanwezigheid

Toevoer van andere stoffen (olie: operationele lozingen en incidenten)

Aanvullende Nederlandse duiding

Een gebrek aan broedsucces treedt frequent op bij oppervlakte

foeragerende soorten (meeuwen en sterns), die hun kuikens voeren Status Criterium D1C3 broedsucces

met kleine vis. Naast een gebrek aan prooiaanbod kunnen andere Criteria status Niet goed factoren als verstoring en predatie het broedsucces negatief Beschrijving criterium Uit de OSPAR-beoordeling blijkt dat het broedsucces van zeevogels de laatste jaren erg laag is. Het voedselaanbod is beïnvloeden. status een belangrijk knelpunt en broedvogels kampen met de beperkte beschikbaarheid van geschikte broedplaatsen. Op

grond van deze situatie is de goede milieutoestand voor vogels nog niet gehaald.

Gebruikte parameter OSPAR soorten Greater North Sea + NL-soorten: kokmeeuw (NL), Noordse Stormvogel, Zilvermeeuw (NL),

Methode Stormmeeuw (NL), Kleine Mantelmeeuw (NL), Grote Burgemeester, Grote Mantelmeeuw (NL), Noordse Pijlstormvogel,

Figuur 4: Verandering in het percentage onderzochte zeevogelsoorten in de Keltische Drieteenmeeuw, Kleine Jager, Grote Jager, Dougalls Stern, Visdief (NL), Noordse Stern (NL), Grote Stern (NL), Dwergstern (Nl), Alk, Kleine Alk, Zeekoet, Dikbekzeekoet,Zwarte Zeekoet, Papegaaiduiker, Jan-van-Gent,

Zee per jaar waar sprake is van grootschalig mislukken van broedsels OSPAR Kuifaalscholver, Aalscholver (NL)

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatehttps://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/ Drempelwaarde of Tenminste 3 succesvolle broedsels per 6 jaar. Deze drempelwaarde geldt voor alle soorten.

assessment-2017/biodiversity-status/marine-birds/marine-bird-breeding-success-failure/ biodiversity-status/marine-birds marine-bird-breeding-success-failure/ gewenste trend (TV upper)

#collapse-assessment-method-172738

Bron van de drempelwaar OSPAR

Aanvullende Nederlandse duiding Aanvullende Nederlandse duiding de, limiet of trend

Een aantal soorten meeuwen en sterns heeft in Nederland een gebrek In het Meetnet Reproductie in de Waddenzee worden gegevens Bereikte waarde of trend Aantal jaren broedsucces per soort per periode van 6 jaar:

aan broedsucces. Bij Visdief en Noordse Stern treedt dit op in een verzameld van de volgende soorten: Lepelaar, Eider, Scholekster, (Value achieved upper)

kokmeeuw (NL, > 3 jaar), Noordse Stormvogel, Zilvermeeuw (NL, < 3 jaar), Stormmeeuw (NL), Kleine Mantelmeeuw (NL, < 3 jaar), Grote Burgemeester, Grote Mantelmeeuw (NL), Noordse Pijlstormvogel, Drieteenmeeuw, Kleine Jager,

groot aantal monitoringgebieden. Voor Kokmeeuw, Zilvermeeuw, Kluut, Kokmeeuw, Kleine Mantelmeeuw, Zilvermeeuw, Grote Stern, Grote Jager, Dougalls Stern, Visdief (NL, > 3 jaar), Noordse Stern (NL, >3), Grote Stern (NL,3 jaar), Dwergstern (Nl), Alk, Kleine Mantelmeeuw en Grote Stern is het algehele beeld negatief, Visdief en Noordse Stern. De overige soorten broeden niet of in lage Kleine Alk, Zeekoet, Dikbekzeekoet,Zwarte Zeekoet, Papegaaiduiker, Jan-van-Gent, Kuifaalscholver, Aalscholver (NL) maar verschillen de broedresultaten per monitoringgebied. aantallen in Nederland, of ze worden niet gevolgd in het Meetnet Trend vergeleken met de Vergelijking is niet mogelijk doordat de beoordeling op een andere wijze zijn uitgevoerd.

Reproductie in de Waddenzee (Aalscholver, Stormmeeuw en vorige beoordeling Dwergstern), zodat het broedsucces niet bepaald kan worden.

Conclusie Drempelwaarde of Nee gewenste trend bereikt?

Beschrijving In Nederland broedt een beperkt aantal zeevogelsoorten. Ze behoren alle tot de groep oppervlakte foerageerders,

OSPAR Kennishiaten die in de Greater North Sea frequent een gebrek aan broedsucces hebben. Het broedsucces van Kokmeeuw, Kleine

Alle zeevogelsoorten in de internationale Noordzee en de Keltische Mantelmeeuw, Grote Stern, Visdief en Noordse Stern wijkt niet af van het regionale beeld. Met uitzondering van Kleine

Zee die er herhaaldelijk niet in slagen jongen groot te brengen, OSPAR Mantelmeeuw en Zilvermeeuw, is het broedsucces laag. De overige soorten broeden niet of in lage aantallen in

voeden zich met kleine vissen aan het wateroppervlak. Bij zeevogel Aangezien er over Frankrijk, Spanje en Portugal geen gegevens Nederland, of ze worden niet gevolgd in het Meetnet Reproductie in de Waddenzee (Aalscholver, Stormmeeuw en Dwergstern), zodat het broedsucces niet bepaald kan worden.

soorten die hun voedsel halen in het dieper water of nabij de beschikbaar waren, zijn de Golf van Biskaje, de Iberische Kust en de

Gerelateerde indicator D1C2, Zeevogelpopulaties

112 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 113

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Grijze zeehond: pupproductie (D1C3) Beoordelingsgebieden (Assessment Units, AU) in de internationale

Noordzee laten tussen 2009 en 2014 een snelle groei in het aantal

GES Component/Criteria D1C3 jonge grijze zeehonden zien. Waarschijnlijk komt deze toename voor

Goede Milieutoestand (Art 9) rekening van de beoordelingsgebieden van het Europese vasteland (waaronder de Waddenzee, AU17), waar zich grote kolonies bevinden.

Nederlandse omschrijving van de GMT Geen afname in pupproductie van de grijze zeehond van meer dan 1% sinds de laatste assessment en Zeehonden trekken van daar naar het noorden van het Verenigd

niet meer dan 25% afname sinds 1992 Koninkrijk.

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

Indicatoren (Art 8) West-Schotland (AU3) en de Buiten-Hebriden (AU4) kenden een

Titel Grijze zeehond: pupproductie kleinere toename van het aantal jonge zeehonden, wellicht doordat

Reporting unit Waddenzee deze gebieden hun maximale populatiegrootte bijna hebben bereikt.

Bron OSPAR

URL Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/marine Veranderingen in de aantallen jonge grijze zeehonden in de

mammals/grey-seal-pup/ , ‘Assessment Method’ internationale Noordzee en het Britse deel van de Keltische Zee zijn Figuur 2: Veranderingen in het aantal geboren grijze zeehonden tussen 1992 en 2014,

bijgehouden tot en met 2014. Gegevens over voortplantende grijze ten opzichte van geen afname groter dan 25 procent zeehonden voor de kust van Ierland zijn niet voorhanden, omdat er De omcirkelde getallen hebben betrekking op de bijbehorende beoordelingseenheid

Kernboodschap verband aangetoond tussen het aantal geboren zeehonden en te weinig data zijn om een beoordeling te kunnen maken. (zie legenda). In sommige beoordelingseenheden is een later jaar dan 1992 gebruikt

menselijke activiteiten, ook al kan menselijk handelen op zijn De betrouwbaarheid van de methodiek en van de beschikbaarheid als referentiejaar (tussen haakjes vermeld in de legenda).

OSPAR minst deels debet zijn aan veranderingen in dat geboortecijfer. van gegevens is matig/laag, respectievelijk matig. ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate

Het aantal nieuwgeboren grijze zeehonden in de internationale Wanneer veranderingen worden waargenomen, is het zaak te assessment-2017/biodiversity-status/marine-mammals/grey-seal-pup/ Noordzee en delen van de Keltische Zee is sinds 1992 elk jaar sterk onderzoeken wat daar de oorzaak van is en of eventuele beheers Veranderingen op de lange termijn zijn beoordeeld op basis van het toegenomen. Deze trend heeft zich ook de afgelopen jaren maatregelen nodig zijn. referentiejaar 1992 (of later in sommige tijdseries), terwijl de Legenda voortgezet (2009-2014). periode van 2009 tot en met 2014 is gebruikt om veranderingen op Beoordelingseenheden

de korte termijn na te gaan. Uitgangspunt van de analyse was de Beoordelingseenheden: 1. Noord-Ierland, 2. Zuidwest-Schotland, 3.

Aanvullende Nederlandse duiding mate van afname op de korte of lange termijn; in geen van beide West-Schotland, 4. Buiten-Hebriden, 5. Noordkust en Orkney

In het Nederlandse deel van de Waddenzee is de gemiddelde tijdvakken werd een afname geconstateerd. eilanden, 6. Shetlandeilanden (2004), 7. Moray Firth (1997), 8. jaarlijkse groei in pupproductie met 9% hoger dan het criterium van Oost-Schotland, 9. Noordoost-Engeland, 10. Zuidoost-Engeland, 11. maximaal 1% afname ten opzichte van de laatste beoordeling. Zuid-Engeland, 12. Zuidwest-Engeland, 13. Wales, 14. Noordwest

Engeland, 15. Franse Noordzee en Kanaalkust, 16. Belgische Kust en Nederlandse Delta, 17. Waddenzee (2001 voor Nederland, 2008 voor

Toelichting Indicator Duitsland en Denemarken), 18. Limfjord, 19. Kattegat, 20. Noord

Skagerrak en Oslofjord, 21. Noorse westkust bezuiden 62° N.B. (2000).

OSPAR

Deze indicator beoordeelt de trends in het aantal grijze zeehondenpups

dat ter wereld komt op de geboorteplaatsen in de internatio Conclusie

nale Noordzee en het Britse deel van de Keltische Zee. In Europa

werpen grijze zeehonden hun jongen van oudsher op eilanden, Grijze zeehondenpup (Arran Bee) OSPAR

zandbanken en langs de kustlijnen van het vasteland. ©OSPAR Commission/ courtesy of Arran Bee, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assess Volgens deze beoordeling is in alle onderzoeksgebieden binnen de

ments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/marine-mammals/ internationale Noordzee (uitgezonderd de Shetlandeilanden) en het

De toestand van roofdieren hoog in de voedselketen, zoals grey-seal-pup/ Britse deel van de Keltische Zee het aantal geboren grijze zeehonden zeehonden, kan een indicator zijn voor de gezondheid van het op zowel de korte als de lange termijn gestegen. mariene ecosysteem. Veel factoren hebben hun weerslag op het

aantal jongen dat grijze zeehonden voortbrengen, zoals ziekte, Resultaten Figuur 1: Veranderingen in het aantal geboren grijze zeehonden tussen 2009 en 2014, De bevindingen over het aantal geboren zeehonden moeten in

concurrentie van andere soorten, veranderingen in de verspreiding ten opzichte van geen afname groter dan 1 procent per jaar samenhang worden gezien met de uitkomsten van de gewone en abundantie van prooidieren, verstoring en ‘aanvaringen’ met OSPAR De omcirkelde getallen hebben betrekking op de bijbehorende beoordelingseenheid indicator voor de abundantie en verspreiding van zeehonden. Beide de visserij. Als gevolg van de jacht op zeehonden, die tot in de In alle onderzoeksgebieden binnen de internationale Noordzee en (zie legenda). indicatoren tonen dan wel een verbetering in de toestand van de twintigste eeuw heeft voortgeduurd, is dit dier in sommige delen van de Keltische Zee waarover voldoende gegevens ter ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatepopulatie grijze zeehonden in de Noordoost-Atlantische Oceaan,

gebieden helemaal verdwenen. Inmiddels wordt de zeehond op beoordeling beschikbaar waren, is het aantal geboren grijze assessment-2017/biodiversity-status/marine-mammals/grey-seal-pup/ maar bedacht moeten worden dat het herstel van deze populatie de meeste plaatsen in Europa beschermd. zeehonden toegenomen, zowel over een kortere als een langere waarschijnlijk volgt op een periode van sterke vermindering,

periode gezien (Figuur 1 en 2). Geen van deze gebieden vertoont een veroorzaakt door menselijke activiteit. In het recente verleden, en Vanwege de langdurige legale en illegale jacht is de onverstoorde geboortedaling, in lijn met de streefwaarden. Hoewel de gegevens wellicht ook nu nog, hebben jacht, vervuiling en overbevissing staat van de zeehond niet bekend, evenmin als de maximale ontoereikend zijn voor een beoordeling, lijken tellingen op de deze populaties negatief beïnvloed. Hoe groot de populatie grijze populatiegrootte die dit dier, mits gevrijwaard van de illegale jacht, Shetlandeilanden (beoordelingseenheid 6) te wijzen op een zeehonden in de Noordoost-Atlantische Oceaan kan zijn, is zou kunnen bereiken. Afgezien van de jacht is er geen rechtstreeks langdurig neerwaartse trend in de periode 2004-2014. onbekend. Zeker is dat de groei van het aantal zeehonden dat wordt

114 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 115

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

geboren, niet oneindig door kan gaan, zelfs niet als er geen sprake sommige beoordelingseenheden (Assessment Units, AUs) onvol Vissen – grootteverdeling binnen visgemeenschap (D1C3)

meer zou zijn van menselijke activiteiten. Zodra het natuurlijke doende gegevenspunten beschikbaar zijn. Ook is het aantal jongen

populatiemaximum zal zijn bereikt, zal de groei afnemen. dat wordt geboren niet de enige indicator voor de gezondheid van GES Component/Criteria D1C3

een populatie. De vruchtbaarheid van de vrouwtjes, de overleving

Aanvullende Nederlandse duiding van pups en de fysieke toestand van de dieren spelen ook rol. Goede Milieutoestand (Art 9)

In het Nederlandse deel van de Waddenzee is de gemiddelde Daarom moeten deze indicatoren bij een volgende beoordeling ook Nederlandse omschrijving van de GMT Toename van het aandeel grote vissen in de visgemeenschap (OSPAR beoordelingswaarde)

jaarlijkse toename in zeehondenpups 9% hoger dan het criterium in ogenschouw worden genomen. Overige kennishiaten betreffen Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

van maximaal 1% afname. de menselijke invloed op het aantal geboortes, de wijze waarop Indicatoren (Art 8)

volwassen grijze zeehonden migreren tussen beoordelingsgebieden

en de invloed van deze migratie op populaties. Titel Vissen – grootteverdeling binnen visgemeenschap (D1C3)

Methode Reporting unit Greater North Sea

Bron OSPAR

OSPAR Milieudoelen (Art 10) URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/

Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessfish-and-food-webs/proportion-large-fish-large-fish-index/

ment-2017/biodiversity-status/marine-mammals/grey-seal-pup/ , Gerelateerde doelen

‘Assessment Method’ • D1T2: Herstel van rust voor zeezoogdieren en vogels door vermindering van visserij in de Vlakte van de Raan en de Noordzeekustzone (in het kader van het VIBEG-akkoord). visserij op de groottesamenstelling van bodemvisgemeenschappen

Kennishiaten Kernboodschap • D1T3: realiseren instandhoudingsdoelstellingen voor (soorten die leven op of nabij de zeebodem) te monitoren. De LFI is

habitattypen en soorten in de Natura 2000-gebieden op zee OSPAR ontwikkeld om de doelstelling van ecologische kwaliteit (Ecological OSPAR (VHR). In de internationale Noordzee is duidelijk sprake van herstel van het Quality Objective, EcoQO) voor de bodemvisgemeenschap in de

Wil de volgende beoordeling beter zijn dan deze, dan zullen enkele aandeel van grote vis in de groottesamenstelling van de bodemvis Noordzee te ondersteunen. Vervolgens is de LFI-methodiek voor de kennishiaten moeten worden opgevuld. Figuur 1 toont dat er in gemeenschap. Aan de streefwaarden voor herstel in de Keltische Zee Noordzee gebruikt om LFI’s te ontwikkelen voor de Keltische Zee en

wordt echter alleen in het noordelijke deel voldaan. Streefwaarden de Noord-Iberische Kust. waaraan volgens diverse afzonderlijke beoordelingen nog niet

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9) wordt voldaan, kunnen volgens recente hersteltrends tegen het jaar De LFI maakt gebruik van schattingen van het aantal vissen per

2022 worden gehaald, mits de huidige mate van bedreiging niet lengtemaat. Deze schattingen zijn gebaseerd op internationale

Overall Status D1C3 pupproductie van grijze zeehonden verder toeneemt. onderzoeken, uitgevoerd met bodemsleepnetten. De surveys

bestaan uit gestandaardiseerde monitoringprogramma’s waarbij

Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald. Aanvullende Nederlandse duiding elk jaar in dezelfde periode volgens vaste richtlijnen representatieve

GMT bereikt GES achieved’ De LFI-indicator geeft in het algemeen aan dat de groottesamenstelmonsters worden genomen. Voor de analyse van elke survey is een

Beoordeelde periode 2009-2014 en 1992-2014 (start- en einddatum beoordeelde periode) ling van de bodemvisgemeenschap zich in de gehele noordoostereeks soorten vastgesteld die samen de bodemvisgemeenschap

Data Nederlandse Waddenzee vanaf 2001 lijke Atlantische Oceaan, inclusief de internationale Noordzee, vormen, en zijn de criteria voor de lengte van een grote vis

Gerelateerde drukfactoren Onttrekking van of sterfte/letsel van in het wild levende soorten; Toevoer van antropogeen geluid; Verstoring van onder de streefwaarden bevindt, uitgezonderd de noordelijke helft gedefinieerd. Vervolgens kan het gedeelte van de bodemvisbiomassoorten

door menselijke aanwezigheid van de Keltische Zee en de Noord-Iberische Kust. sa worden berekend dat de lengtemaat overschrijdt.

Status Criterium Grijze Zeehond: pupproductie Wel is in het grootste deel van de NO-Atlantische regio, inclusief Specifieke streefwaarden zijn ontleend aan de tijdseries die voor

Criteria status Goed de internationale Noordzee, een sterk herstel gaande van de afzonderlijke regionale beoordelingen worden gebruikt. Van de

groottesamenstelling. Dit wijst erop dat in de toekomst, bij de langste tijdserie die werd bestudeerd, was het beginjaar 1983.

Beschrijving criterium Het aantal nieuwgeboren grijze zeehonden in de Internationale Noordzee en delen van de Keltische Zee is elk jaar sinds

status 1992 sterk toegenomen, een trend die zich tot op heden voortzet (2009-2014). volgende KRM-beoordeling in 2024 een goede toestand bereikt zou moeten zijn. Aanvullende Nederlandse duiding

Gebruikte parameter Procentuele ontwikkeling van het aantal nieuwgeboren grijze zeehonden. Visserijsterfte beïnvloedt de leeftijdsopbouw van vispopulaties

Drempelwaarde of Geen afname in de trend van pupproducie tot het niveau waarbij de maximale afname van 1% is t.o.v. de laatste negatief: het aandeel oudere individuen wordt verminderd. Visserij

gewenste trend (TV upper) beoordeling Toelichting Indicator is ook grootteselectief, waarbij grotere en/of oudere vis eerder

Bron van de drempelwaar OSPAR IA2017 wordt verwijderd. Visserij beïnvloedt daarom fundamenteel de

de, limiet of trend OSPAR visgemeenschap en de groottesamenstelling ervan. Dit heeft geleid

Bereikte waarde of trend 9% toename van het aantal nieuw geboren grijze zeehonden. Sterfte als gevolg van visserij beperkt de leeftijdsopbouw van tot de ontwikkeling van de Large Fish Indicator (LFI), een indicator

(Value achieved upper) vispopulaties: het aandeel van grotere/oudere individuen neemt af. om het effect van de visserij op de groottesamenstelling van de

Trend vergeleken met de Deze vergelijking kan niet gemaakt worden doordat de vorige beoordeling op een andere wijze is uitgevoerd. Visserij selecteert ook op grootte: bij voorkeur wordt grotere en/of bodemvisgemeenschappen te monitoren.

vorige beoordeling oudere vis gevangen, wat zijn uitwerking heeft op de groottesamen

Drempelwaarde of Met 9% pupproductie wordt ruim voldaan aan het criterium van maximaal 1% afname in pupproductie. stelling van de visgemeenschap. Om de invloed van de visserij op De LFI is ontwikkeld in de Noordzee met gebruikmaking van

gewenste trend bereikt? visgemeenschappen en het voedselweb te monitoren, zijn tot gegevens afkomstig uit internationale wetenschappelijke bodemvis

Beschrijving Het aantal grijze zeehond pups dat jaarlijks geboren wordt, vertoont sinds 1992 een stijging in de gehele Noordzee. dusver drie indicatoren voor visgrootte ontwikkeld, en wel aan de surveys. Eerst is een reeks soorten vastgesteld die de bodemvisge

Gerelateerde indicator D1C2 Abundantie en verspreiding van zeehonden hand van parameters voor verschillende effecten op het ecosysteem. meenschap vormt en is de lengtemaat vastgesteld die “grote vis”

De Large Fish Indicator (LFI) is een indicator om het effect van definieert (LLF). Vervolgens is de LFI gedefinieerd als de biomassa

116 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 117

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

van de “grote vis” gedeeld door gehele visbiomassa: 0,25 2022 het percentage grote bodemvissen aan de streefwaarde worden gehaald en hersteltrends niet aantoonbaar zijn of zich

BL > LLF (Figuur 1 – sector e en f ). In andere delen van dit gebied daarenteslechts in geringe mate aftekenen, kunnen aanvullende maatrege

LFI = BL > LLF + BL < LLF 0,2 gen voldoet de LFI niet aan de streefwaarde. In de Ierse Zee is sprake len noodzakelijk zijn. Aangezien in het grootste gedeelte van het

van aantoonbaar herstel en zouden de LFI-streefwaarden tegen 2020 onderzoeksgebied de LFI-streefwaarden nog niet zijn gehaald, is waarbij L is lengte (cm) en B is biomassa dichtheid (kg/km2). kunnen worden gehaald (Figuur 1 – sector c en d). Het bewijs dat de versoepeling van het beleid niet aan de orde.

0,15 LFI-waarden in het zuiden en westen zich herstellen, is mager

Streefwaarden voor de LFI zijn opgesteld door de LFI te berekenen (Figuur 1 – sector a, b en f ). Op zijn best kan worden gesteld, dat er De LFI-indicator geeft aan dat de groottesamenstelling van de voor referentieperioden indien mogelijk, of door deze te bereken 0,1 nog minstens tien jaar overheen zullen gaan voor de streefwaarde bodemvisgemeenschap zich voor de Noordzee nog onder de

uit waargenomen relaties tussen LFI en visserijsterfte. LFI (LF>50cm) hier wordt gehaald, tenzij het huidige bedreigingsniveau wordt streefwaarden bevindt. Wel is er een sterk herstel gaande van de

verlaagd. groottesamenstelling. Dit wijst erop dat bij de volgende KRM- 0,05 Statistical Best Fit

Full LFI Time Series beoordeling in 2024 een goede toestand bereikt zou moeten zijn

Resultaten LFI Recovery Period LFI Assessment Value De betrouwbaarheid van de methodiek en van de beschikbaarheid

0,0 Recovery Linear Trend van gegevens is gemiddeld tot hoog, respectievelijk hoog.

OSPAR 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 2025 Methode

Figuur 1 toont trends in de Large Fish Indicator (LFI) voor elk van de Year Aanvullende Nederlandse duiding 13 beoordeelde bodemvissurveys. Figuur 2: Tijdserie voor het eerste kwartaal van de Large Fish Indicator (LFI) De beoordeling van de LFI in de internationale Noordzee is vooral OSPAR

0,5 a 0,5 b 0,3 c 0,7 d 0,8 e ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessgebaseerd

op twee ottertrawl bodemvissurveys die beide het https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/fish-and-food-webs/proportion-large-fish-large-fish-index/

grootste deel van het gebied bestrijken. De LFI-waarden op basis van ment-2017/biodiversity-status/fish-and-food-webs/ 0,25 0,25 0,15 0,45 0,4 deze surveys suggereren dat de bodemvisgroottesamenstelling van proportion-large-fish-large-fish-index/

0 0 0 0 0 De grondslag van de LFI-tijdserie is het eerste kwartaal (januaride internationale Noordzee zich onder de streefwaarde bevindt,

0,6 0,5 0,6 0,4 0,3

f g h i j maart) van het grensoverschrijdende onderzoek uitgevoerd met maar dat er een sterk herstel gaande is, zodat de streefwaarden in Aanvullende Nederlandse duiding

0,3 0,25 0,3 0,2 0,15 zogeheten bordennetten in de internationale Noordzee (Figuur 1 2022 bereikt zouden moeten worden. Data: De visgegevens van de Noordoost-Atlantische Oceaan zijn

LFI

0 0 0 0 0 – sector j). De figuur bevat jaarcijfers, gegevens over de hersteltrend, afkomstig van 20 verschillende wetenschappelijke bodemvissurveys.

1980 2000 2020 1980 2000 2020

0,3 0,3 0,3 de lineaire trend gekoppeld aan de gegevens over de herstelperiode De LFI laat zien dat er in de internationale Noordzee geen verdere Voor de internationale Noordzee gaat het om 6 surveys waarvan 3

k l m

en de LFI-streefwaarde. beperking van de visserijactiviteiten hoeft plaats te vinden, als het met het boomkornet en 3 met het ottertrawlnet, jaarlijks uitgevoerd

0,15 0,15 0,15

gaat om de grootte van bodemvissen. Maar aangezien de doelsteldoor 5 verschillende landen. Per survey per vistrek worden per

0 0 0

1980 2000 2020 1980 2000 2020 1980 2000 2020 0,25 lingen voor de bodemvisgroottesamenstelling nog niet daadwerkevissoort aantallen en lengtes genoteerd. Per survey wordt het

Year lijk zijn behaald, moet op dit moment het huidige visserijbeheer beviste oppervlak uitgerekend. Vervolgens wordt per vissoort per

Figuur 1: Trends in de Large Fish Indicator (LFI), afgeleid uit 13 bodemvisonderzoeken 0,2 nog niet worden versoepeld. lengteklasse de gemiddelde dichtheid (aantal per km2) berekend.

in de internationale Noordzee en de Keltische Zee, aan de hand van de vastgestelde 2018 Met behulp van soortspecifieke lengte-gewichtrelaties worden

optimale lengtemaat (LLF) die in elk onderzoek voor ‘grote vissen’ is gedefinieerd.

0,15 aantallen omgezet naar biomassa’s.

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assess Conclusie

ment-2017/biodiversity-status/fish-and-food-webs/proportion-large-fish-large-fish-index/ Selectie bodemvissoorten: De in totaal 485 gevangen vissoorten

LFI (LF>50cm) 0,1 OSPAR zijn ingedeeld naar ecotypen m.b.v. de wereldwijde FishBase

De kleuren van de sectoren weerspiegelen de regio (geel voor de Het herstel van het percentage grote vissen in de bodemvisgemeenwebsite, waarna alleen de bodemvissen zijn geselecteerd. Een aantal Keltische Zee, paars voor de internationale Noordzee). 0,05

Statistical Best Fit

Full LFI Time Series schap van de internationale Noordzee, waarvan Quality Status soorten is daarna uit de selectie gevallen omdat ze slecht bemon

LFI Recovery Period

LFI Assessment Value Report (QSR) 2010 melding maakte, heeft zich in de jaren tot 2015 sterd worden met de gebruikte vistuigen, zoals zandspieringsoorten Voor de internationale Noordzee is de beoordeling voornamelijk 0,0 Recovery Linear Trend voortgezet. Voor een groot deel van de Keltische Zee is dit herstel en haring. afgeleid van twee metingen op verschillende tijdstippen in het jaar 1995 2000 2005 eveneens aantoonbaar, hoewel alleen in de noordelijke helft van dit

(Figuur 1 – sector j en k). Beide metingen bestrijken het grootste Year

2010 2015 2020

gebied is voldaan aan de streefwaarden. Mits het huidige bedrei Referentieperiode en drempelwaarden: De referentieperiode voor deel van het gebied en geven aan dat het percentage grote vissen Figuur 3: Tijdserie voor het derde kwartaal van de Large Fish Indicator (LFI) gingsniveau niet toeneemt, kunnen de streefwaarden elders tegen de Noordzee is vastgesteld op basis van data uit het begin van de momenteel niet voldoet aan de streefwaarden (Figuur 2 en 3). 2022 worden behaald. Het zuidelijke en westelijke deel van de jaren 80 (1e kwartaal IBTS data). OP basis van die data zijn streef

Niettemin laten beide metingen een sterk herstel in aantallen en ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assess Keltische Zee vormen een duidelijke uitzondering. Herstel is hier waarden (‘Assessment Target Value, ATV) opgesteld voor 2 van de

groottesamenstelling zien, vergeleken met het dieptepunt rond de ment-2017/biodiversity-status/fish-and-food-webs/proportion-large-fish-large-fish-index/ niet aangetoond of vindt dusdanig langzaam plaats, dat het – als het 6 surveys (ATV=0.2 en 0.22 resp). De streefwaarden voor de overige

eeuwwisseling. Als de huidige hersteltrends in deze twee metingen De grondslag van de LFI-tijdserie is het derde kwartaal (juli-septemhuidige bedreigingsniveau niet wordt verminderd – nog meer dan 4 surveys waren niet bekend en zijn daarom gedefinieerd als zich navenant blijven ontwikkelen, zal nog voor de volgende ber) van het grensoverschrijdende bordennettenonderzoek in de tien jaar kan duren voor de streefwaarde voor de groottesamenstel‘positieve trend’ van de LFI. beoordeling volgens de EU-Kaderrichtlijn mariene strategie (Marine internationale Noordzee (Figuur 1 – sector k). De figuur bevat ling van bodemvissen wordt gehaald.

Strategy Framework Directive, MSFD) in 2024 aan de LFI- jaarcijfers over de hersteltrend, de lineaire trend gekoppeld aan de Het duurt enige tijd voor de reactie op veranderingen in visserijacti Bepaling LFI-lengtes streefwaarden worden voldaan. De andere metingen bevestigen gegevens over de herstelperiode en de LFI-streefwaarde. viteiten zichtbaar wordt in de Large Fish Indicator (LFI). Dat Voor elke survey zijn verschillende tijdseries gemaakt van biomassa deze bevindingen in grote lijnen. betekent dat de noodzakelijke maatregelen voor het herstel in de van “grote vis” gedeeld door totale biomassa, waarbij voor “grote

Aangezien de metingen in de Keltische Zee slechts betrekkelijk groottesamenstelling van bodemvissen vermoedelijk al genomen vis” een reeks lengtes (LLF) zijn getest van 20 cm tot 50 cm, met kleine delen daarvan bestreken, was het voor de beoordeling zijn in gebieden waar streefwaarden zijn gehaald of waar ze niet zijn stapjes van 5 cm. Voor elk van deze 7 tijdseries per survey is noodzakelijk om de resultaten van afzonderlijke metingen samen gehaald, maar waar herstel plaatsvindt. Als streefwaarden niet onderzocht welke het beste beschreven kon worden met een te voegen. In de noordelijke helft van de Keltische Zee voldoet

118 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 119

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

5e graads polynomische functie. De best passende functie werd 4. Om te kunnen adviseren over de meest effectieve beheersmaatre Status Criterium D1C3 gekozen. Voor de internationale Noordzee is zo gekozen voor een gelen om de beheersdoelstellingen van het LFI te bereiken, moeten Criteria status Niet goed

LFI-lengte van 30 cm voor 2 surveys en van 50 cm voor de overige de relaties die tussen LFI en de menselijke activiteiten die de

4 surveys. bodemvisgemeenschappen beïnvloeden, goed begrepen worden. Beschrijving criterium In de Internationale Noordzee is een herstel gaande van de groottesamenstelling binnen de bodemvisgemeenschap. status Alleen in het noordelijke deel van de Keltische Zee wordt echter voldaan aan de streefwaarden voor herstel.

Streefwaarden waaraan in diverse afzonderlijke surveybeoordelingen nog niet wordt voldaan, kunnen volgens recente hersteltrends tegen het jaar 2022 worden behaald mits de huidige mate van bedreiging niet verder toeneemt.

Kennishiaten Milieudoelen (Art 10) Gebruikte parameter Trend als GES definitie

Drempelwaarde of Stijgende trend van het percentage grote vissen.

OSPAR Gerelateerde doelen gewenste trend (TV upper)

Kennishiaten betreffen het gebrek aan empirische gegevens − D1T5: Kennisdoel voor haaien en roggen in combinatie met het Bron van de drempelwaar OSPAR

(waaronder historische gegevens) of bruikbare modellen om de nemen van mitigerende maatregelen zoals vastgelegd in Haaien de, limiet of trend

streefwaarde voor de Large Fish Indicator (LFI) vast te stellen. Verder en roggen Actie Plan:

ontbreekt een universeel protocol om de optimale lengtemaat voor − communicatie en educatie Bereikte waarde of trend Het percentage grote vissen stijgt maar nog niet in voldoende mate (Value achieved upper)

grote vissen in alle surveys te definiëren. Ook is onbekend wat de − vermindering ongewenste bijvangsten

effecten van het opwarmen van het zeewater zijn voor de LFI- − verhogen overleving Trend vergeleken met de In de vorige Mariene Strategie is deze indicator niet opgenomen, vandaar dat deze vergelijking niet gemaakt kan vorige beoordeling worden.

streefwaarden en voor het herstel van de groottesamenstelling van − D3T1: Het beheer van alle commercieel beviste bestanden voldoet

bodemvissen. Tot slot schort het aan begrip van de verbanden aan F≤Fmsy en een paaibiomassa boven het voorzorgniveau MSY Drempelwaarde of Ondanks de waargenomen stijgende trend voldoet de groottesamenstelling nog niet aan de gestelde eisen. gewenste trend bereikt?

tussen menselijke bedreigingen en de toestand van de gehele Btrigger.

bodemvisgemeenschap (dus niet alleen van de commerciële − D1T3: realiseren instandhoudingsdoelstellingen voor Beschrijving De LFI-indicator geeft in het algemeen aan dat de groottesamenstelling van de bodemvisgemeenschap zich in de gehele noordoostelijke Atlantische Oceaan, inclusief de internationale Noordzee, onder de streefwaarden bevindt,

visbestanden). In de toekomst moet bij de verdere ontwikkeling van habitattypen en soorten in de Natura 2000-gebieden op zee uitgezonderd de noordelijke helft van de Keltische Zee en de Noord-Iberische Kust.

de indicatorbeoordeling ook de mogelijkheid van ruimtelijke (VHR). Wel is in het grootste deel van de NO-Atlantische regio, inclusief de internationale Noordzee, een sterk herstel gaande

subdivisies worden verkend. - D4T1: ontwikkelen en testen van regionale beoordelingsmethovan de groottesamenstelling. Dit wijst erop dat in de toekomst, bij de volgende KRM-beoordeling in 2024 een goede

den die in de toekomst gebruikt kunnen worden voor een toestand bereikt zou moeten zijn.

Aanvullende Nederlandse duiding beoordeling van de status van voedselwebben. Gerelateerde indicator D1C2 Herstel van kwetsbare vissoortpopulaties 1. Om betere doelen te kunnen definiëren voor de LFI wordt - D1T6: aanpakken van de resterende vismigratieknelpunten in D3C1 en D3C2 Populaties van alle commerciële vis-, schaal- en schelpdiersoorten

voorgesteld om met modellen te werken die op de juiste manier Nederland om de connectiviteit tussen watersystemen te D4C3 Grootteverdeling in visgemeenschappen

geparametriseerd zijn. herstellen (KRW). 2. Er zou een universeel protocol ontwikkeld moeten worden om de - D1T8: onderzoek naar de noodzaak van visserijvrije zones rondom optimale drempelwaarde te bepalen voor de lengte die “grote vis” kunstwerken ter bevordering van de migratie-mogelijkheden definieert. voor trekvissen. 3. Het effect van klimaatverandering kan ervoor zorgen dat de LFI negatief wordt beïnvloed door influx van kleinere zuidelijke vissoorten in noordelijke koude gebieden. Er moet onderzoek komen naar de effecten van het opwarmen van het zeewater op de LFI-doelwaarden.

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

Overall Status D1 vissen

Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald.

GMT gehaald Verwacht wordt dat de GMT na 2020 wordt bereikt.

Beoordeelde periode 1983-2016

Gerelateerde drukfactoren Onttrekking van of sterfte/letsel van in het wild levende soorten; Wijzigingen van hydrologische omstandigheden;

Verstoring van soorten door menselijke aanwezigheid; Fysieke verstoring van de zeebodem ; Toevoer van antropogeen geluid; Temperatuurstijging door klimaatverandering.

120 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 121

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Pelagische habitats - veranderingen in fytoplankton biomassa en variabiliteit binnen de tijdserie voor de periode 1958-2012. Bij abundantie van zoöplankton dan bij de biomassa van fytoplankton.

zoöplankton abundantie (D1C6) dergelijke positieve of negatieve anomalieën wordt de mate van De bevindingen bevatten ook twee tegengestelde trends in het verandering onderverdeeld in drie categorieën, te weten: klein, laatste tijdvak sinds 2000: een afname in de abundantie van

belangrijk of extreem. zoöplankton tegenover een toename in de biomassa van fytoplank

GES Component/Criteria D1C6 ton. Om deze bevindingen volledig te kunnen verklaren, is het

Goede Milieutoestand (Art 9) noodzakelijk ze te koppelen aan kennis over antropogene bedrei

Nederlandse omschrijving van de GMT Voor pelagische habitats is de goede milieutoestand bereikt wanneer de ruimtelijke en temporele gingen en de variabiliteit van de leefomgeving.

variatie in de plankton gemeenschap binnen een bandbreedte blijft die duidt op een goede milieutoestand.

De te gebruiken bandbreedtes moeten in de tweede cyclus nog regionaal worden vastgesteld. De betrouwbaarheid van zowel de beoordelingsmethodiek als de

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) gegevens waarvan gebruik is gemaakt, is gemiddeld.

Indicatoren (Art 8)

PH2 PHYTO North Sea Intermittently stratified waters

Titel Pelagische Habitats biomassa en abundantie 0.15 extreme change

97.5 th percentiles

Reporting unit OSPAR Greater North Sea 0.10

important change

Bron OSPAR 75th percentiles

0.05

URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/habitats/

plankton-biomass/, 0.00 small change

Een roeipootkreeftje, het meest voorkomende zoöplanktonorganisme

Kernboodschap Yearly anomalies 0.05 25th percentiles van het voedselweb op zee beter te begrijpen. De beoordeling maakt ©OSPAR Commission/ courtesy of Anaïs Aubert, 2017 https://oap.ospar.org/en/

gebruik van twee schalen, grootschalig (ecohydrodynamische ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/habitats/ important change -0.10

OSPAR gebieden) en kleinschalig (kuststations). Gebruikt in combinatie met plankton-biomass/ 2.5th percentiles

Aan de basis van het voedselweb in de zee staat plankton, dat snel twee andere pelagische indicatoren (voor veranderingen in levensvor-0.15 extreme change

reageert op milieuveranderingen. In de periode van 1958 tot en met men en verscheidenheid van plankton) geeft deze beoordeling een Figuur 1 toont vier hoofdvakken in de tijdserie voor fytoplankton. In

2002 ondergingen de biomassa van fytoplankton en de abundantie grotere precisie bij het opsporen van veranderingen op het niveau de eerste periode van 1958 tot ongeveer 1965 zijn de meeste 1958 1961 1964 1967 1970 1973 1979 1982 1985 1988 1988 1991 1994 1997 2000 2003 2006 2009 2012

van zoöplankton veranderingen op zowel lokaal als grootschalig van de planktongemeenschap. anomalieën negatief en belangrijk. Tussen 1965 en 1975 blijft de Figuur 1: Jaarlijkse anomalieën voor de biomassa van fytoplankton in periodiek niveau. Dit kan een vroegtijdige waarschuwing zijn dat zich biomassa van fytoplankton redelijk constant met slechts kleine gestratificeerde wateren van de internationale Noordzee tussen 1958 en 2002 veelomvattender veranderingen in de zee-omgeving voordoen. veranderingen. Van 1975 tot en met 1985 zorgen belangrijke PH2 ZOO North Sea Intermittently stratified waters

veranderingen in voornamelijk de negatieve anomalieën voor een

afname in de biomassa van fytoplankton. In deze periode kan zelfs 0.3 extreme change 97.5 th percentiles

Toelichting Indicator worden gesproken van een regimeverschuiving in de Noordzee. 0.2

Tussen 1985 en 2012 zijn de anomalieën in de biomassa van important change

OSPAR fytoplankton hoofdzakelijk positief en de veranderingen haast 0.1 75th percentiles

Aan de basis van het voedselweb in de zee staan planktonorganiszonder uitzondering klein tot belangrijk. In de jaren 2010, 2011 en

men (zowel fytoplankton als zoöplankton) die zeer gevoelig zijn 2012 verhevigen de anomalieën en zijn de veranderingen belangrijk 0.0 small change

voor natuurlijke en chemische omstandigheden, zoals nutriëntconte noemen. Yearly anomalies -0.1

centraties, saliniteit en temperatuur. Behalve de natuurlijke variatie 25th percentiles in klimaat en hydrografie hebben deze omstandigheden ook een Figuur 2 geeft blijk van vijf hoofdvakken in de tijdseries van -0.2 important change menselijke component. Door hun korte levenscycli reageren jaarlijkse anomalieën in zoöplankton tussen 1958 en 2012. Terwijl 2.5th percentiles

planktongemeenschappen snel op deze processen, in principe Fytoplankton van het Chaetoceros-geslacht de beginperiode in 1958 en 1959 positieve anomalieën met extreme -0.3 extreme change

sneller dan andere schakels in de voedselketen. Indicatoren voor ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediateveranderingen kent, zijn in de periode van 1960 tot 1972 de 1958 1961 1964 1967 1970 1973 1979 1982 1985 1988 1988 1991 1994 1997 2000 2003 2006 2009 2012

plankton kunnen dus een belangrijke rol vervullen bij het vroegtijassessment-2017/biodiversity-status/habitats/plankton-biomass/ anomalieën positief met belangrijke tot kleine veranderingen. Na 1970

dig opsporen van dergelijke veranderingen. Plankton is onmisbaar worden de anomalieën vooral negatief en de veranderingen Figuur 2: Jaarlijkse anomalieën voor de abundantie van zoöplankton in periodiek voor organismen hogerop in het voedselweb, zoals schaal- en belangrijk, waarbij de negatieve anomalieën rond 1980 extreem te gestratificeerde wateren van de internationale Noordzee tussen 1958 en 2002

schelpdieren, vissen en zeevogels. Om die reden kunnen verande Resultaten noemen zijn. Er is een duidelijke afname in zoöplanktonpopulaties Figuren 1 en 2 : ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/

ringen binnen de planktongemeenschap invloed uitoefenen op het rond deze tijd, die overeenkomt met een alom bekende regimeverintermediate-assessment-2017/biodiversity-status/habitats/plankton-biomass/

gehele ecosysteem van de zee. OSPAR schuiving en een afname van de visbestanden in de Noordzee.

Zowel grootschalige als lokale veranderingen in planktongemeen Tussen 1982 en het midden van de jaren negentig duiden belang

Met behulp van deze indicator voor de biomassa van fytoplankton en schappen vormen het onderwerp van deze beoordeling. Tot de rijke veranderingen en hoofdzakelijk positieve anomalieën op een Conclusie

de abundantie van zoöplankton kunnen veranderingen (of anomagrootschalige veranderingen doen zich voor in de ecohydrodynamitoename van zoöplanktonpopulaties. Tot 2006 zijn verdere

lieën) in een belangrijk deel van de planktongemeenschap worden sche (EHD) zone van de periodiek gestratificeerde wateren in de anomalieën negatief, terwijl belangrijke veranderingen tussen 2004 OSPAR

onderkend. Afwijkingen ten opzichte van de veronderstelde internationale Noordzee. Figuur 1 toont de bevindingen voor de en 2012 een afname beginnen te tonen in zoöplanktonpopulaties. Deze indicator geeft een beeld van de variatie in de biomassa van natuurlijke variabiliteit in tijdseries van plankton vormen de basis biomassa van fytoplankton en Figuur 2 de abundantie van zoö- Voor deze EHD-zone van periodiek gestratificeerde wateren, alsook fytoplankton en de abundantie van zoöplankton voor grote voor deze veranderingen, die ‘klein’, ‘belangrijk’ of ‘extreem’ kunnen plankton. In de grafieken zijn de jaarlijkse afwijkingen (of anomavoor de bekende regimeverschuiving van de vroege jaren tachtig, geografische gebieden (ecohydrodynamische zones en gehele zijn. Dankzij deze indicator zijn ook veranderingen in andere delen lieën) te zien ten opzichte van de veronderstelde natuurlijke wijzen de bevindingen op grotere negatieve anomalieën bij de OSPAR-gebieden) alsmede enkele kleinschalige kuststations.

122 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 123

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Grondslag van de indicator zijn de aangetoonde en door anoma Kennishiaten Veranderingen in fytoplankton- en zoöplanktongemeenschappen (D1C6)

lieën in tijdseries berekende veranderingen in de biomassa van

fytoplankton (chlorofyl a en Plankton Colour Index) en de abundan OSPAR GES Component/Criteria D1C6

tie van zoöplankton (algehele abundantie van roeipootkreeftjes). Aanbevelingen voor vervolgstappen zijn: 1. bevindingen in meer

Uit deze voorlopige beoordeling blijkt dat belangrijke schaalverandetail duiden, aan de hand van de maandelijkse anomalieën en de Goede Milieutoestand (Art 9)

deringen zijn voorgevallen die dienen als een voortijdige waarschuwetenschappelijke vakkennis over de onderzochte geografische Nederlandse omschrijving van de GMT Voor pelagische habitats is de goede milieutoestand bereikt wanneer de ruimtelijke en temporele

wing voor mogelijke problemen in het bredere ecosysteem op zee. beoordelingseenheid; 2. verbanden leggen met gegevens over variatie in de plankton gemeenschap binnen een bandbreedte blijft die duidt op een goede milieutoemilieubelasting

en antropogene bedreigingen om de veranderingen stand. De te gebruiken bandbreedtes moeten in de tweede cyclus nog regionaal worden vastgesteld.

te duiden; en 3. referentieperiodes bepalen op basis van een Goede Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

Methode milieutoestand (Good Environmental Status, GES). Indicatoren (Art 8)

Titel Veranderingen in fytoplankton- en zoöplanktongemeenschappen

OSPAR Reporting unit Greater North Sea

Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate Milieudoelen (Art 10)

assessment-2017/biodiversity-status/habitats/plankton-biomass/, Bron OSPAR

‘Assessment Method’. Gerelateerde doelen URL Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/habitats/

D6T4: Verder ontwikkelen en testen van regionale beoordelingschanges-phytoplankton-and-zooplankton-communities/ , ‘Assessment methods’.

methoden die in de toekomst gebruikt kunnen worden voor een beoordeling van benthische en pelagische habitats.

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9) Kernboodschap Zo kunnen wijzigingen in fytoplanktonlevensvormen (algen)

veranderingen teweegbrengen binnen zoöplanktonlevensvormen

Overall Status D1 habitats OSPAR (dierlijk plankton) waarvoor zij tot voedsel dienen. De veranderin

Aan de basis van het voedselweb in de zee staat plankton, dat snel gen binnen de planktongemeenschap op de schaal van de

Conclusie MS deel I 2018 In de afgelopen cyclus is een begin gemaakt met het ontwikkelen van beoordelingsmethoden voor pelagische habitats.

De eerste beoordelingen die er nu liggen laten zien dat er fluctuaties zijn in de samenstelling, biomassa en abundantie reageert op milieuveranderingen en daardoor een belangrijke Noordoost-Atlantische Oceaan houden in hoge mate verband met

van de plankton-gemeenschap. Het is echter te vroeg om op basis hiervan te beoordelen of aan de goede milieutoeindicator is voor de staat van het ecosysteem. Omvangrijke de huidige klimaatomstandigheden. Mariene habitats, die zich

stand wordt voldaan. veranderingen in de relatieve talrijkheid van planktongemeenlaten onderscheiden op grond van de hoofdkenmerken van de

GMT gehaald Voor pelagische habitats is de goede milieutoestand nog niet vastgesteld. Toetsing aan GMT is daarom nog niet schappen tussen 2004 en 2014 duiden op wijzigingen in de waterkolom, zijn belangrijk voor de samenstelling en dynamiek

mogelijk. belangrijkste functiekenmerken van het ecosysteem. Er bestaat een binnen planktongemeenschappen (Figuur 2).

Beoordeelde periode 1958-2012 (start- en einddatum beoordeelde periode) brede consensus dat dergelijke veranderingen te maken hebben

Gerelateerde drukfactoren Onttrekking van of sterfte/letsel van in het wild levende soorten met hedendaagse omstandigheden, waaraan klimaatverandering,

Introductie of verspreiding van niet-inheemse soorten eutrofiëring en andere factoren bijdragen.

Toevoer van nutriënten Toevoer van organisch materiaal

Temperatuurstijging door klimaatverandering Toelichting Indicator

Status criterium pelagische habitats biomassa en abundantie OSPAR

Criteria status Niet bekend Aan de basis van het voedselweb in de zee staat plankton (microscopisch

kleine algen en dieren), dat daarmee een belangrijke indicator

Beschrijving criterium Doordat er nog geen beoordelingsmethodiek is uitgewerkt is het nog niet mogelijk om vast te stellen of voldaan

status wordt aan de GMT. De status voor dit criterium is daarom nog niet bekend. is voor de staat van het ecosysteem. Veranderingen in planktongemeenschappen kunnen invloed hebben op organismen hogerop in

Gebruikte parameter Biomassa van fytoplankton en abundantie van zoöplankton het voedselweb, zoals schaal- en schelpdieren, vissen en zeevogels,

Drempelwaarde of Er zijn nog geen drempelwaarden vastgesteld omdat deze direct of indirect afhankelijk zijn van plankton.

gewenste trend (TV upper) Indicatoren gebaseerd op planktonlevensvormen (oftewel organis

Bron van de drempelwaar OSPAR men met identieke functiekenmerken; zie Figuur 1) kunnen dienen

de, limiet of trend om de reactie van planktongemeenschappen op bijvoorbeeld

Bereikte waarde of trend Er zijn belangrijke schaalveranderingen in de meetreeks zichtbaar. Hoe deze beoordeeld moeten worden is nog niet eutrofiëring als gevolg van menselijke activiteiten en klimaatveran(Value

achieved upper) duidelijk. dering aan het licht te brengen. Bestudering van veranderingen in

Trend vergeleken met de Niet beschikbaar doordat er nog geen drempelwaarden zijn vastgesteld en er daarom nog niet beoordeeld kan worden. de onderlinge verhouding van twee gepaarde levensvormen in een Figuur 2: Ecohydrodynamische (EHD) zones in de Internationale Noordzee,

vorige beoordeling ecologisch relevante relatie (voorbeelden zijn te vinden in Figuur 1) de Keltische Zee, en de Golf van Biskaje en de Iberische Kust

Drempelwaarde of Nog niet bekend kan belangrijke wijzigingen aantonen in hoofdaspecten van het ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessgewenste

trend bereikt? functioneren van het ecosysteem. Denk aan interacties tussen ment-2017/biodiversity-status/habitats changes-phytoplankton-and-zooplankton-communities/

Beschrijving In de afgelopen cyclus is een begin gemaakt met het ontwikkelen van beoordelingsmethoden voor pelagische habitats. pelagische en benthische gemeenschappen, tussen energiestromen

De eerste beoordelingen die er nu liggen laten zien dat er fluctuaties zijn in de samenstelling, biomassa en abundantie en -toevoeren, en interacties binnen het voedselweb.

van de plankton-gemeenschap. Het is echter te vroeg om hier een oordeel aan te kunnen verbinden.

Gerelateerde indicator D1C6 Pelagische habitats ruimtelijke en temporele variatie planktongemeenschap

124 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 125

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

De afbakening van EHD-zones wordt bepaald door de hoofdken Hoe donkerder de kleur blauw, des te groter de verandering. Als de merken van de waterkolom die van belang zijn voor de samenstelgegevens onvoldoende of te fragmentarisch waren om de planktonling en dynamiek binnen planktongemeenschappen. De zes index te kunnen vaststellen, zijn de desbetreffende velden grijs voornaamste types EHD qua samenstelling van de waterkolom zijn: gearceerd. Stippen duiden op een significante verandering (p<0,01) het hele jaar voortdurend gemengd; het hele jaar voortdurend sinds het tijdvak 2004-2008. Het feit dat er veranderingen in de gestratificeerd; gebieden met zoetwaterinvloed (region of freshwaplanktonindex optreden, duidt niet automatisch op een achteruitter influence, ROFI); seizoensmatig gestratificeerd (gedurende gang in milieuomstandigheden. Het wijst wel op veranderingen ten ongeveer een half jaar, de zomer inbegrepen); periodiek gestratifiopzichte van de uitgangssituatie. ceerd; en ongedefinieerde gebieden (onregelmatige afwisseling In de meeste gebieden onderging het levensvormpaar van holotussen twee of meer van bovenstaande stratificatieniveaus). Voor de plankton en meroplankton omvangrijke veranderingen, wat doet Golf van Biskaje en de Iberische Kust zijn ecohydrodynamische vermoeden dat er veranderingen optreden in de interactie tussen zones in de maak. Een streefwaarde bestaat nog niet, omdat dit een benthische en pelagische componenten van het ecosysteem. Ook nieuwe indicatorbeoordeling is, die bovendien in de eerste vonden in veel gebieden veranderingen plaats in het levensvormontwikkelingsfase verkeert. Om de veranderingen in levensvormpapaar van kleine en grote roeipootkreeftjes, wat wijst op mogelijke ren toch te kunnen onderzoeken, worden de ontwikkelingen in de wijzigingen in de samenstelling van het voedselweb of van laatste zes jaar (2009-2014) vergeleken met die in de periode 2004 energiestromen. Bij het levensvormpaar van pelagische en tot en met 2008. tychopelagische (of benthische) diatomeeën traden er slechts in enkele gebieden omvangrijke veranderingen op. Dat zou erop kunnen duiden dat zich in grote delen van de Noordoost

Resultaten Atlantische Oceaan geen belangrijke veranderingen in resuspensieverschijnselen

voordoen.

OSPAR

Veranderingen in planktongemeenschappen van de Noordoost Het is momenteel niet mogelijk veranderingen in levensvormparen Atlantische Oceaan tussen 2004 en 2008 en tussen 2009 en 2014 aan specifieke menselijke bedreigingen te koppelen, of aan andere vormen het onderwerp van deze beoordeling. In sommige gebieden indicatorbeoordelingen voor biodiversiteit. van de Noordoost-Atlantische Oceaan vonden weliswaar significante veranderingen plaats binnen levensvormparen (Figuur 3), De betrouwbaarheid van zowel de methodiek als de beschikbaarmaar dit gegeven duidt niet automatisch op een achteruitgang in heid van gegevens voor deze indicator is matig. milieuomstandigheden.

Figuur 1: Gepaarde planktonlevensvormen en de ecologische reden voor hun bestudering Figuur 3: Veranderingen in de planktonindex per levensvormpaar van 2004 tot 2008

Gereproduceerd met toestemming van het Integration and Application Network, University en van 2009 tot 2014

of Maryland Center for Environmental Science (ian.umces.edu/symbols/). ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate©OSPAR

Commission/ courtesy of the Integration and Application Network, University of Maryland assessment-2017/biodiversity-status/habitats/ Center for Environmental Science (ian.umces.edu/symbols/), 2017 https://oap.ospar.org/en/ changes-phytoplankton-and-zooplankton-communities/

ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/habitats/ changes-phytoplankton-and-zooplankton-communities/

126 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 127

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Conclusie Milieudoelen (Art 10) Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

OSPAR Gerelateerde doelen Overall Status

Volgens deze beoordeling kenmerken alle levensvormen in de D6T4: Verder ontwikkelen en testen van regionale beoordelingsmeplanktongemeenschap

zich door variabiliteit, wat overeenstemt thoden die in de toekomst gebruikt kunnen worden voor een Conclusie MS deel I 2018 In de afgelopen cyclus is een begin gemaakt met het ontwikkelen van beoordelingsmethoden voor pelagische habitats. De eerste beoordelingen die er nu liggen laten zien dat er fluctuaties zijn in de samenstelling, biomassa en abundantie

met wetenschappelijke publicaties over planktondynamiek. beoordeling van benthische en pelagische habitats. van de plankton-gemeenschap. Het is echter te vroeg om op basis hiervan te beoordelen of aan de goede milieutoe

De veranderingen die de indicatorbeoordeling laat zien, zijn stand wordt voldaan.

onmiskenbaar, maar naar de omvang, de ontwikkeling, de GMT gehaald Nog niet duidelijk

belangrijkste bedreigingen en de milieuomstandigheden die deze

veranderingen in levensvormparen in gang zetten, moet nog veel Beoordeelde periode 2004-2014

onderzoek worden gedaan. Ook blijft er behoefte aan duiding van Gerelateerde drukfactoren Onttrekking van of sterfte/letsel van in het wild levende soorten

de bevindingen en aan verbetering van de methodiek. Op basis van Introductie of verspreiding van niet-inheemse soorten Toevoer van nutriënten

uitgebreid wetenschappelijk onderzoek kan echter de huidige Toevoer van organisch materiaal

toestand van de oceanen en van het klimaat worden aangewezen als Temperatuurstijging door klimaatverandering dé bron van veranderingen in plankton in de Noordoost-Atlantische

Oceaan. Status Criterium D1C6 Veranderingen in fytoplankton- en zoöplanktongemeenschappen

Criteria status Nog niet bekend

Methode Beschrijving criterium In de afgelopen cyclus is een begin gemaakt met het ontwikkelen van beoordelingsmethoden voor pelagische habitats. status De eerste beoordelingen die er nu liggen laten zien dat er fluctuaties zijn in de samenstelling, biomassa en abundantie

OSPAR van de plankton-gemeenschap. Het is echter te vroeg om op basis hiervan te beoordelen of aan de goede milieutoestand wordt voldaan

Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/habitats/changes-phytoplankton-and-

Gebruikte parameter Holoplankton versus meroplankton, diatoms versus dinoflagelates en small copepods versus large copepods

zooplankton-communities/, ‘Assessment methods’. Drempelwaarde of De NL Noordzee bestaat uit verschillende planktonhabitats (ecohydrodynamic zones). Voor elke zone is voor zover gewenste trend (TV upper) mogelijk een index uitgerekend, maar die zones houden niet op bij de zeegrens. Verder geldt dat de indicator nog niet

af is, resultaten kunnen nog niet geïnterpreteerd worden, aldus de tekst van OSPAR.

Kennishiaten Bereikte waarde of trend Nog niet bekend (Value achieved upper)

OSPAR Trend vergeleken met de Doordat de daadwerkelijke beoordeling nog niet mogelijk is en de GMT opnieuw is vastgesteld is deze vergelijking niet Het is noodzakelijk om vervolgonderzoek te verrichten naar de vorige beoordeling

mogelijk.

omvang en ontwikkeling van veranderingen in de planktonindex Drempelwaarde of Nog niet bekend

per levensvormpaar. Hetzelfde gaat op voor de ecologische gevolgen gewenste trend bereikt?

van dergelijke veranderingen voor elk levensvormpaar per ecohy Beschrijving In de afgelopen periode is in OSPAR-verband een begin gemaakt met het ontwikkelen van beoordelingsmethoden voor

drodynamische zone. Wetenschappelijk onderzoek naar het pelagische habitats. De eerste beoordelingen in het kader van de OSPAR Intermediate Assessment laten fluctuaties zien in de samenstelling, biomassa en abundantie van de planktongemeenschap. Het is echter te vroeg om op basis hiervan

verband tussen veranderingen in levensvormparen enerzijds en te kunnen beoordelen of aan de goede milieutoestand wordt voldaan.

bedreigingen door mensen en het klimaat anderzijds is eveneens Gerelateerde indicator OSPAR indicator: Changes in Phytoplankton Biomass and Zooplankton Abundance

vereist. Als onderscheid wordt gemaakt tussen veranderingen die worden veroorzaakt door de omstandigheden (zoals natuurlijke variabiliteit en klimaatverandering) en veranderingen als gevolg van antropogene bedreigingen in iedere regio, helpt dit beleidmakers en beheerders bij de besluitvorming over regio-specifieke beheermaatregelen, alleen waar dat nodig is.

128 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 129

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Introducties niet-inheemse soorten (D2C1) voor de internationale Noordzee, de Golf van Biskaje en de Iberische

Kust. Er zijn nauwelijks verschillen tussen de NIS-gegevens voor de

GES Component/Criteria D2C1 Keltische Zee in waarnemingsperiode 1 en 2; ook zijn er geen

Goede Milieutoestand (Art 9) statistisch significante verschillen tussen de datasets.

Nederlandse omschrijving van de GMT Dalende trend in het aantal introducties van niet-inheemse soorten per beleidsperiode (6 jaar; De betrouwbaarheid van de methodiek en van de beschikbaarheid

OSPAR). van gegevens is matig, respectievelijk laag.

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

Indicatoren (Art 8) Tabel 1: Gemiddeld aantal nieuwe NIS-waarnemingen in de

Titel Introducties niet-inheemse soorten in het Introducties niet-inheemse soorten in het NCP internationale Noordzee, de Keltische Zee, en de Golf van Biskaje en

OSPAR gebied de Iberische Kust, alsmede de resultaten van een statistische

Reporting unit OSPAR Greater North Sea Nederlands continentaal Plat (NCP) vergelijking tussen de gemiddelden per regio voor beide perioden.

Bron OSPAR Nederlandse beoordeling

Gebied Waarnemings - Waarnemings Statistisch

URL https://oap.ospar.org/en/zvz vvvs/ Nederlandstalig rapport Nederlandse beoordeling: periode 1 periode 2 significant

intermediate-assessment-2017/ https://www.noordzeeloket.nl/publish/pages/138275/ (2003-2008) (2009-2014) verschil tussen

pressures-human-activities/non-indigenous/ uitheemse_mariene_soorten_in_nederland.pdf

Figuur 1. De zakpijp Didemnum vexillum, een invasieve soort, bedekt een opslagtank gemiddelden Engelstalig rapport Nederlandse beoordeling:

in een oesterkwekerij (gereproduceerd met toestemming van Cefas) (p-waarde van https://www.noordzeeloket.nl/publish/pages/138273/ 0,05)

non-indigenous_marine_species_in_the_netherlands.pdf ©OSPAR Commission/courtesy of CEFAS, 2017https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/

Internationale 10,17 7,67 Nee

intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/non-indigenous/ Noordzee

Aanvullende Nederlandse duiding Keltische Zee 3,00 2,83 Nee

Aangezien preventie van de introductie van niet-inheemse mariene Golf van 38,83 3,67 Nee

Kernboodschap organismen op scheepsrompen) en aquacultuur. Soorten die hun soorten de meest kosteneffectieve benadering is van de problema Biskaje en Iberische Kust

leefgebied op natuurlijke wijze uitbreiden, blijven hier buiten tiek van niet-inheemse soorten, kan volgens Nederland met name

OSPAR beschouwing, maar exoten die zich na hun introductie op natuurde eerste deelindicator worden gezien als relatief relevant.

Niet-inheemse soorten zijn niet alleen een grote bedreiging voor de lijke wijze over naburige gebieden verspreiden (secundaire biodiversiteit op zee, hun komst kan ook aanzienlijke sociaaleconoverspreiding) vallen wel binnen de definitie van NIS.

mische gevolgen hebben. In de onderzoeksgebieden is het aantal Resultaten

waarnemingen van nieuwe soorten redelijk constant. Voorkomen Door hun aanwezigheid kunnen NIS druk uitoefenen op het

dat niet-inheemse soorten ‘voet aan de grond krijgen’, wordt mariene milieu, mogelijk met sociale, economische of milieugevol OSPAR

doorgaans gezien als de meest kosteneffectieve vorm van beheer. gen. Invasieve NIS behoren dan ook tot de grootste gevaren voor de Het aantal waarnemingen van nieuwe niet-inheemse soorten in de wereldwijde biodiversiteit. Omdat het vrijwel onmogelijk is internationale Noordzee, de Keltische Zee, en de Golf van Biskaje en

Aanvullende Nederlandse duiding eenmaal geïntroduceerde NIS weer te verwijderen, is de meest de Iberische Kust tussen 2003 en 2014 verschilde per gebied en per

Nederland heeft gegevens geleverd voor bovengenoemde OSPAR- kosteneffectieve vorm van beheer: introductie voorkomen. Dat periode (Figuur 2). Binnen de beoordelingsperiode viel geen beoordeling. Verder heeft Nederland zelf een pragmatische spaart kosten en maakt het nemen van verdelgingsmaatregelen algehele trend te ontwaren in het aantal nieuwe beoordeling laten uitvoeren van alle niet-inheemse soorten (NIS) onnodig. NIS-waarnemingen. van het Nederlandse deel van de Noordzee, en waar mogelijk, hun introductiejaar en de vectoren van hun introductie en wel op basis Deze beoordeling besteedt vooral aandacht aan trends die zich Aanwijzingen voor veranderende trends zijn te zien in het totale van best beschikbare informatie en deskundigeninschattingen voordoen in de laatste gegevens over NIS-introducties binnen het aantal nieuwe NIS-introducties (Figuur 2). Voor de internationale

(Gittenberger et al. 2017a en b). Volgens deze beoordeling was het OSPAR-zeegebied, om de effectiviteit na te gaan van maatregelen Noordzee is de diachrone toename in het aantal nieuwe NIS- aantal nieuwe niet-inheemse soorten in de Nederlandse Noordzee tegen nieuwe NIS-introducties. waarnemingen redelijk constant en lineair te noemen. Maar in de met een oorsprong van buiten Noordwest-Europa niet constant andere regio’s is van een dergelijke lineaire toename geen sprake: in voor de beschouwde zesjaarsperioden 1994-1999, 2000-2005, Aan de basis van deze beoordeling liggen nieuwe NIS-rapporten van bepaalde jaren worden in de Keltische Zee (2006, 2012), de Golf van

2006-2011 en 2012-2018, maar nam dat aantal aanvankelijk toe en OSPAR-verdragslanden, waarbij rekening moet worden gehouden Biskaje en de Iberische Kust (2004) relatief veel nieuwe NIS- was het relatief laag gedurende de laatste periode. met beperkingen in de gegevens, zoals tijdsverschillen tussen de waarnemingen gedaan. In vergelijking met gegevens over de

feitelijke introductie van nieuwe NIS en de rapportage daarover. internationale Noordzee, de Golf van Biskaje en de Iberische Kust

Inmiddels zijn er meetprogramma’s in ontwikkeling om nieuwe blijkt het aantal NIS-introducties in de Keltische Zee het laagst te

Toelichting Indicator NIS-introducties op te sporen. Deze zijn te danken aan recente zijn. De reden voor dit verschil laat zich lastig raden, gezien de aard

politieke initiatieven, waaronder de EU-verordening betreffende van de gebruikte gegevens.

OSPAR invasieve uitheemse soorten en de EU-Kaderrichtlijn mariene

Door menselijke activiteiten geïntroduceerde niet-inheemse strategie (Marine Strategy Framework Directive, MSFD). Op termijn Tabel 1 toont aan dat er in alle drie de onderzoeksgebieden meer soorten (NIS) zijn organismen die in nieuwe gebieden buiten hun zullen deze programma’s de beschikbaarheid van gegevens, en nieuwe NIS-waarnemingen waren tijdens waarnemingsperiode 1 Figuur 2. Jaarlijks aantal nieuwe NIS-waarnemingen per onderzoeksgebied.

natuurlijke habitat terechtkomen, bijvoorbeeld door verplaatsing daarmee ook deze indicatorbeoordeling, ten goede komen. (2003-2008) dan tijdens waarnemingsperiode 2 (2009-2014). Dit ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatevia

het ballastwater van schepen, biofouling (de aangroei van verschil was aanmerkelijk groter, hoewel statistisch niet significant, assessment-2017/pressures-human-activities/non-indigenous/

130 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 131

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

NB Voor elk onderzoeksgebied en voor de twee y-assen zijn stige introducties te beperken. Veel verschillen in het aantal nieuwe Methode

verschillende schalen gebruikt. introducties vertonen de gebieden niet. Ook zijn de verschillen

tussen de twee waarnemingsperioden van zes jaar (2003-2008 en OSPAR Aanvullende Nederlandse duiding 2009-2014) niet statistisch significant. Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/

Uit de recente beoordeling van niet-inheemse soorten in het De gebruikte gegevens hebben zo hun beperkingen. Voor een intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/non-indigenous/, Nederlandse deel van de Noordzee (Gittenberger et al. 2017a en b), nauwkeurige en betrouwbare beoordeling van nieuwe NIS- ‘Assessment Method’. komen onder meer de volgende resultaten naar voren: introducties in elk van de onderzoeksgebieden waren onvoldoende

gegevens beschikbaar. Dat neemt niet weg dat deze beoordeling wel Aanvullende Nederlandse duiding

In totaal hebben zich 54 niet-inheemse soorten (i.e., soorten met degelijk de bruikbaarheid van de ontwikkelde methodiek aantoont. Systematische monitoring die gericht is op het kunnen doen van statuscode 2, 2a, 2b, 2c of 2d in het Nederlands Soortenregister 1 periodieke en harde kwantitatieve uitspraken over introductiesnel(2017)) met een oorsprong van buiten Noordwest-Europa waar De belangrijkste conclusie is dan ook dat de ontwikkeling en heden van mariene niet-inheemse soorten (NIS), zou substantiële schijnlijk in het Nederlandse deel van de Noordzee gevestigd. Deze implementatie van gecoördineerde en geharmoniseerde monitointensiveringen van de reguliere monitoring noodzakelijk kunnen soorten zijn via primaire vectoren vanuit hun oorsprongsgebieden ring nodig is om nauwkeurige datasets voor toekomstige beoordemaken. Mogelijk moet dan speciale monitoring worden opgezet die naar Noordwest-Europese wateren gekomen en hebben zich via lingen te leveren. Ook is er behoefte aan datasets die zijn verkregen gericht is op het snel kunnen detecteren van (nieuwe) niet-inheemsecundaire vectoren binnen Noordwest-Europese wateren verder door langdurige monitoring om zo eventuele veranderingen in het se soorten. Niet-inheemse soorten zijn in hun introductiestadium verspreid. Van de soorten die vervolgens – tertiair - via antropogene Figuur 4. Het aantal soorten dat voor het eerst in Nederland is waargenomen, sinds aantal nieuwe NIS-introducties nauwkeurig te kunnen bepalen. echter in zeer geringe dichtheden aanwezig waardoor de trefkans vectoren (dus niet via natuurlijke verspreiding of drijvende 1994, binnen perioden van zes jaar. Betreft alleen niet-inheemse soorten die zijn van deze soorten dan nog laag is. Daarbij is het de vraag of de extra

objecten) in het Nederlandse deel van Noordzee zijn terechtgekowaargenomen in de Nederlandse Noordzee en hun oorspronkelijke verspreidingsge Omdat het uitzonderlijk moeilijk is om opduikende NIS op te inspanningen om (nieuwe) soorten snel te detecteren in verhoumen,

kwam naar schatting verreweg het grootste deel binnen via bied buiten Noordwest-Europa hebben (Bron: Gittenberger et al. 2017a). sporen, moet de ontwikkeling van de monitoring gepaard gaan met ding zullen staan tot de geringe reële handelingsperspectieven die

scheepshuidaangroei (ca. 63%). Ingeschat wordt dat de overige Geschat wordt dat het aantal nieuwe niet-inheemse soorten in de een risicobenadering en moeten meerdere beheermaatregelen er vervolgens zijn voor eventueel beheer of bestrijding van eenmaal soorten binnenkwamen via ballastwater (ca. 11%), schelpdiertrans Nederlandse Noordzee met een oorsprong van buiten Noordwestworden getroffen zodra NIS worden waargenomen. geïntroduceerde niet-inheemse mariene soorten. Daarnaast zou port (ca. 11%), oestertransport (ca. 7%) en intentioneel uitzetten (ca. Europa in de zesjaarsperioden 1994-1999, 2000-2005, 2006-2011 en ook systematische monitoring nog steeds soorten kunnen missen 7%) (zie Figuur 3C voor absolute aantallen). 2012-2018 respectievelijk 3, 8, 8 en 1 bedroeg (Figuur 4). Hoewel op Om er zeker van te zijn dat enkele van de bovenstaande hiaten in de die wel in andere waarnemingen naar voren komen.

het moment van publicatie van Gittenberger et al. (2017a en b) en monitoring worden opgevuld, moet worden doorgegaan met de 1 Statuscodes voorkomen in Nederland in het Nederlands Soortenregister (2017): 2 = “Exoot (onbepaald)”: door de mens geïntroduceerd, het opstellen van voorliggende factsheet, de periode 2012-2018 implementatie van de EU-Kaderrichtlijn mariene strategie (Marine Nederland kiest daarom vooralsnog voor een aanpak via herhaalde

precieze status moet nog bepaald worden; 2a = “Exoot: minimaal 100 jaar voortplanting”: door de mens geïntroduceerd, en heeft zich strikt genomen nog niet geheel was geëindigd, is er daarin tot nu Strategy Framework Directive, MSFD), de EU-Verordening betrefbeoordeling op basis van best beschikbare kennis, waarin alle

minimaal 100 jaar na introductie zelfstandig kunnen handhaven (voortplantend); 2b = “Exoot: tussen 10 en 100 jaar voortplanting”: toe slechts één nieuwe niet-inheemse soort waargenomen: fende invasieve uitheemse soorten en de EU-Kaderrichtlijn water, beschikbare waarnemingen van niet-inheemse mariene soorten

door de mens geïntroduceerd en heeft zich tussen 10 en 100 jaar zelfstandig kunnen handhaven (voortplantend); 2c = “Exoot: minder

dan 10 jaar voortplanting”: door de mens geïntroduceerd en heeft zich minder dan 10 jaar zelfstandig kunnen handhaven Monocorophium uenoi (zie figuur 5 en Faasse 2014). Dit is aanmeren het Verdrag voor het beheer van ballastwater van de tezamen worden beschouwd, dus ook uit andere bronnen dan uit

(voortplantend); 2d = “Exoot: Incidentele import”: door de mens geïntroduceerd en zich niet voortplantend. kelijk minder dan in de daaraan voorafgaande zesjaarsperioden. Internationale Maritieme Organisatie (International Maritime reguliere monitoring. Dit levert in ieder geval een zo compleet

Organization Ballast Water Management Convention). mogelijk beeld op van het aantal introducties, terwijl het ook

kosteneffectief is.

Aanvullende Nederlandse duiding

Nederland onderschrijft bovenstaande conclusies dat het moeilijk is Op basis van deskundigeninschatting kan per niet-inheemse soort harde conclusies te trekken uit de OSPAR-IA. Tegelijk zou systematibovendien een vector van introductie vastgesteld worden. Op basis sche monitoring die gericht is op het wel kunnen doen van van deze informatie kan daarmee gericht aangegeven worden welke periodieke en harde kwantitatieve uitspraken over snelheden van maatregelen ter voorkoming van introducties eventueel nog meer introducties van niet-inheemse soorten (financiële) inspanningen aandacht behoeven (pathway-benadering). kunnen vergen waarvan het de vraag is of die in verhouding zullen staan tot reëel beschikbare handelingsperspectieven (zie verder Referenties hierna onder “methode”). − Faasse, M.A. (2014). The Pacific amphipod Monocorophium uenoi (Stephensen, 1932) introduced to the Netherlands (NE Op basis van een beoordeling van niet-inheemse soorten in het Atlantic). BioInvasions Records 3: 29-33.

Figuur 3. Transportvectoren van niet-inheemse mariene soorten met een oorsprong Nederlandse deel van de Noordzee (Gittenberger et al. 2017a en b), http://www.reabic.net/journals/bir/2014/1/BIR_2014_Faasse.pdf buiten Noordwest-Europa die zich waarschijnlijk in het Nederlandse deel van de kan worden geconcludeerd dat in de periode 2012-2018 tot nu toe − Gittenberger, A., Rensing, M. & Wesdorp, K.H. (2017a). Uitheemse

Noordzee hebben gevestigd. Betreft verspreidingsvectoren waarmee soorten slechts één nieuwe soort is vastgesteld. Dat is aanmerkelijk minder mariene soorten in Nederland. GiMaRIS-rapport 2017_19. Leiden:

vermoedelijk voor het eerst in Noordwest-Europa zijn gekomen (deelfiguur A), zich Figuur 5. Monocorophium uenoi, de enige niet-inheemse soort die in de periode vervolgens binnen Noordwest-Europese wateren hebben verspreid (deelfiguur B) en 2012-2018 voor het eerst is waargenomen voor de Nederlandse Noordzee. Om het dan in de drie zesjaarsperioden daarvoor (zie ook figuur 4) . De GiMaRIS. (Nederlandstalige versie.) daarna in Nederlandse wateren zijn ingevoerd (deelfiguur C). Bron: Gittenberger et al. zogeheten rostrum te kunnen tonen zijn bij dit exemplaar de eerste antennes – kwalitatieve – beoordeling die Nederland heeft uitgevoerd, https://www.noordzeeloket.nl/publish/pages/138275/uitheemse_mariene_ (2017a). verwijderd. (Foto: M.A. Faasse). inclusief inschattingen van vectoren, laat zien dat er op deze wijze soorten_in_nederland.pdf

ook voldoende informatie kan worden gegenereerd om te kunnen − Gittenberger, A., Rensing, M. & Wesdorp, K.H. (2017b). Non

Conclusie beoordelen wat de omvang van het introductieprobleem bij indigenous marine species in the Netherlands. GiMaRIS report

benadering is en welke maatregelen ter voorkoming van nieuwe 2017_13. Leiden, the Netherlands: GiMaRIS. (Engelstalige versie.)

OSPAR introducties eventueel nog aandacht behoeven https://www.noordzeeloket.nl/publish/pages/138273/non-indigenous_

Het aantal NIS-introducties in de drie onderzoeksgebieden is (pathway-benadering). marine_species_in_the_netherlands.pdf redelijk constant, afgezien van een aantal jaren met veel nieuwe − Nederlands Soortenregister (2017). Statuscodes voorkomen in soorten. Daarom zou er meer moeten worden gedaan om toekom Nederland. http://www.nederlandsesoorten.nl/content/voorkomen

132 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 133

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Kennishiaten Populaties van alle commerciële vis-, schaal- en schelpdiersoorten (D3C1 en D3C2)

Aanvullende Nederlandse duiding

OSPAR Er zijn weinig reële mogelijkheden om eenmaal geïntroduceerde GES Component/Criteria D3C1 en D3C2

Deze indicatorbeoordeling wordt beter als de monitoring van mariene niet-inheemse soorten te elimineren of te beheren.

niet-inheemse soorten wordt aangescherpt. De inspanningen Preventie van introductie van mariene niet-inheemse soorten is Goede Milieutoestand (Art 9)

moeten zich richten op een kosteneffectieve aanpak van de dan ook de meest kosteneffectieve benadering is van de niet Nederlandse omschrijving van de GMT D3C1 - Voor ieder commercieel bevist visbestand en schaal- of schelpdierbestand geldt dat de sterfte

volgende aspecten: inheemse soorten problematiek. Daarom zou ook bij het beoordedoor visserij (F) op de waarde of kleiner dan de waarde blijft die behoort bij een maximale duurzame

  • • 
    verbetering van referentiegegevens op basis van beschikbare len en identificeren van kennishiaten de nadruk moeten liggen op oogst (Maximum Sustainable Yield, MSY): F≤Fmsy.

kennis, om toekomstige beoordelingsperioden te kunnen het kosteneffectief kunnen vaststellen van nieuwe introducties. D3C2 - De biomassa van paaibestanden (Spawning Stock Biomass of SSB) van commercieel beviste vergelijken met de bestaande; vis, schaal- of schelpdieren ligt boven het voorzorgniveau MSY Btrigger (in lijn met ICES

  • • 
    eventuele overname van benaderingen en methodieken die door vangstadviezen).

andere organisaties of voor andere wettelijke vereisten worden Milieudoelen (Art 10) Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

gebruikt; Indicatoren (Art 8)

  • • 
    coördinatie en harmonisering van monitoring en maatregelen op Gerelateerde doelen

het niveau van de OSPAR-gebieden, in samenwerking met andere D2T1: Het risico van nieuwe introducties van niet-inheemse soorten Titel Populaties van alle commerciële vis-, schaal- en schelpdiersoorten

regionale zeeverdragen (Regional Seas Convention, RSC); via schelpdiertransporten, ballastwater en hull-fouling Reporting unit MSFD Greater North Sea

  • • 
    verbetering van gegevensstromen en beheerprocedures; en minimaliseren. Bron ICES • onderzoek naar de ontwikkeling van aanvullende methodes om

het tempo en de trefkans van vroegtijdige NIS-waarnemingen te verbeteren.

De ontwikkeling van aanvullende indicatoren zou de bijdrage van

verschillende vectoren aan de introductie van NIS inzichtelijker Kernboodschap tegen 2015, en geleidelijk toenemend voor alle bestanden uiterlijk

maken. 2020 verwezenlijkt.”

Nederlandse duiding

Voor commerciële visbestanden is het Gemeenschappelijk In de Kaderrichtlijn Mariene Strategie wordt de Goede Milieutoestand

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9) Visserijbeleid, waarin de doelen en maatregelen zijn vastgelegd, (Good Environmental Status, GES) in de beleidsdoelstellingen als volgt

leidend. De GES moet binnen de doelstellingen van het GVB passen. gedefinieerd:

Overall Status D2 Commerciële vis-, schaal- en schelpdiersoorten in de Internationale “Uiterlijk 2020 blijven alle commercieel geëxploiteerde soorten vis

Noordzee slagen er volgens de statusbeoordeling niet in de binnen veilige biologische grenzen, en vertonen een opbouw qua

Conclusie MS deel I 2018 Goede milieutoestand lijkt gehaald, gezien het lage aantal

introducties sinds 2012. GES-drempelwaarde te behalen, aangezien 44% van de bestanden leeftijd en omvang die kenmerkend is voor een gezond bestand

aan minimaal één van beide criteria voldoet en 26% aan beide (EC, 2008, bijlage I)”

GMT gehaald Ja criteria. Omdat de voortgang van beide criteria met de GES-

Beoordeelde periode 2012 – 2017 drempelwaarde vordert, zal deze drempelwaarde naar verwachting Deze descriptor is volgens twee criteria uitgewerkt:

Gerelateerde drukfactoren Introductie of verspreiding van niet-inheemse soorten binnen afzienbare tijd behaald worden. • D3C1 – De visserijsterfte (fishing mortality rate, F) van commerciële

visbestanden ligt op of onder het niveau dat een productie

Status Criterium D2C1 Introducties van niet-inheemse soorten mogelijk maakt volgens de maximale duurzame oogst (maximum

Criteria status Afgaand op de eigen Nederlandse assessment, goede milieutoestand gehaald. Toelichting Indicator

sustainable yield, MSY). • D3C2 – De biomassa van paaibestanden (Spawning Stock Biomass

Gebruikte parameter Aanwezigheid Nederlandse duiding of SSB) van commerciele visbestanden ligt boven het voorzorg

Drempelwaarde of dalende trend in het aantal nieuwe introducties Voor commerciële visbestanden is het Gemeenschappelijk Visserijniveau MSY B trigger (in lijn met ICES-vangstadviezen).

gewenste trend (TV upper) beleid, waarin de doelen en maatregelen zijn vastgelegd, leidend. Aangezien GES alleen wordt behaald indien alle beoordeelde

Bron van de drempelwaar Nationale uitwerking bestanden aan beide criteria voldoen, is de GES-drempelwaarde

de, limiet of trend De doelstelling van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid luidt: dus 100%.

Bereikte waarde of trend dalende trend in het aantal nieuwe introducties “In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt de

(Value achieved upper) voorzorgsbenadering toegepast op het visserijbeheer en wordt Voor het laatste gedeelte uit de KRM-doelstelling “opbouw leeftijd

Trend vergeleken met de Het aantal introducties lijkt af te nemen ernaar gestreefd dat de levende biologische rijkdommen van de zee en omvang” is een aparte factsheet gemaakt. Dit criterium (D3C3)

vorige beoordeling zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten wordt niet geïmplementeerd.

Drempelwaarde of Ja boven een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale

gewenste trend bereikt? duurzame opbrengst kan opleveren. In deze indicator is het percentage van de onderzochte visbestanden

Gerelateerde indicator nvt berekend dat aan beide criteria voldoet, oftewel F≤FMSY en

Teneinde het doel van een geleidelijk herstel en behoud van popula SSB≥SSBMSY. Dientengevolge beschrijven de twee indicatoren de ties van visbestanden boven een biomassaniveau dat de maximale voortgang met het behalen van beide criteria. Deze indicatoren duurzame opbrengst kan opleveren, te bereiken, wordt het exploitaschatten de verhouding van elke meeteenheid tot de tieniveau voor de maximale duurzame opbrengst indien mogelijk MSY-drempelwaarde, oftewel F/FMSY en SSB/SSBMSY.

134 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 135

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Resultaten beschikbaar zijn i.p.v. ecoregio niveau, zijn de vangsten herverdeeld zouden in dat geval twee doelstellingen voor Commerciële

over de verschillende ecoregio’s. De dataset getiteld “ICES Official Vissoorten ontstaan: één gericht op de bescherming kleine vissen

Nederlandse duiding Nominal Catches 2006–2014” (Officiële bronvermelding: “Version door het bereiken van een maximale duurzame oogst (de MSY die

Volgens de statusbeoordeling voor de Internationale Noordzee 12-05-2016. Accessed 30-05-2016 via http://www.ices.dk/marinedata/ in het GVB en ook voor de eerste GMT-criteria worden toegepast) blijkt op basis van bestandsbeoordelingen uit 2014 dat 7 (ofwel 26%) dataset-collections/Pages/Fish-catch-and-stock-assessment.aspx ICES, en één gericht op bescherming van grote vissen, die door het van de 27 commerciële vis-, schaal- en schelpdierbestanden op Copenhagen”) werd gebruikt om de percentages te berekenen voor streven naar bepaalde leeftijds- en grootteverdeling mogelijk beide criteria aan de GES-drempelwaarde voldoen. Daarnaast zijn er de herverdeling van vangsten over de verschillende ecoregio’s. Uit gespaard zouden moeten blijven. Deze twee doelstellingen kunnen 12 bestanden (ofwel 44%) die tenminste aan één van de twee criteria deze dataset zijn de 2014 vangsten van desbetreffende soorten en daarom strijdig zijn. Ook is nog onvoldoende bekend welke andere voldoen: één bestand waarvoor alleen informatie beschikbaar is regio’s geselecteerd. Deze vangsten zijn vervolgens aan een ecoregio factoren, naast sterfte door visserij, van invloed kunnen zijn op de voor vissterfte (F), twee bestanden waarvoor alleen informatie toegekend. Hierna is de proportie van de vangst in relatie tot de groei van vissen. ICES heeft daarom geconcludeerd dat dit criterium beschikbaar is voor paaibiomassa (SSB), negen bestanden waarvoor totale vangst berekend is voor iedere ecoregio. Deze proportie is nog verdere uitwerking behoeft. Vanwege deze onduidelijkheden informatie beschikbaar is voor beide criteria terwijl maar aan één toegepast op de bestandsvangsten. en strijdigheid tussen de doelstelling omtrent MSY (GVB, D3C1 en van de twee criteria voldaan wordt (dus de ander niet). Samengevat, D3C2) enerzijds en de soort-specifieke leeftijds- en grootteverdeling betekent dit dat van de 27 commerciële vis-, schaal- en schelpdier(D3C3) anderzijds zal Nederland in dit stadium D3C3 niet

bestanden in de Internationale Noordzee er in totaal 19 (ofwel 70%) Conclusie Kennishiaten implementeren.

voldoen aan minimaal één criterium.

Aanvullende Nederlandse duiding Aanvullende Nederlandse duiding

Aangezien 26% van de commerciële vis-, schaal- en schelpdier Voor het beheer van commerciële visbestanden is het Gemeen Milieudoelen (Art 10)

bestanden in de Internationale Noordzee aan beide GES-criteria schappelijk Visserijbeleid (GVB) leidend. Vanuit het perspectief van

voldoet, luidt de conclusie dat de GES-drempelwaarde van 100% behoud van de soort en duurzaam gebruik van biodiversiteit kan de Gerelateerde doelen

nog niet gehaald is. Deze beoordeling van 27 bestanden omvat 96% soort-specifieke leeftijds- en grootteverdeling extra informatie geven D3T1: Het beheer van alle commercieel beviste bestanden voldoet van de commerciële vis-, schaal- en schelpdiervangst, en resulteert over de toestand van vispopulaties. Dit criterium kan echter niet aan F≤Fmsy en een paaibiomassa boven het voorzorgniveau MSY B dan ook in een robuuste conclusie. zonder meer gebruikt worden om een afrekenbare doelstelling in trigger. de vorm van een ondergrens of limiet te formuleren. Daarbij

Methode Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

Aanvullende Nederlandse duiding

Ten grondslag aan deze beoordeling van de Internationale Noordzee Overall Status D3

ligt de ICES-bestandsdatabank, als download beschikbaar op

http://www.ices.dk/marine-data/tools/Pages/stock-assessment-graphs.aspx. Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald.

Officiële bronverwijzing: “ICES Stock Database, Extraction date: GMT gehaald Verwacht wordt dat de GMT na 2020 wordt bereikt

2017/02/22 of all stocks 2016. ICES, Copenhagen”. In de ICESbestands Beschrijving Alle elementen, dus alle 27 beoordeelde commerciële bestanden, moeten in de goede milieutoestand verkeren.

De schattingen van gemiddelde vissterfte (F) en paaibiomassa (SSB) databank is voor het beoordelingsjaar 2016 per bestand en per jaar Volgens de doelstellingen van het CFP worden uiterlijk in 2020 alle visstanden zo te beheren dat deze voldoen aan

in deze beoordeling zijn gebaseerd op de diachrone toestand van in geordende informatie over variabele kenmerken van 174 voorraden F≤Fmsy en een paaibiomassa boven het voorzorgniveau MSY

totaal 19 op beide criteria onderzochte bestanden. Deze beoordeling te downloaden. Per bestand verschilt de tijdsperiode waarvoor deze Blim.

toont een toename van F vanaf ongeveer een duurzaam niveau (=1) informatie beschikbaar is. Beoordeelde periode 2014

eind jaren ‘50 tot maximaal meer dan tweemaal het duurzame Gerelateerde drukfactoren Onttrekking van of sterfte/letsel van in het wild levende soorten (directe sterfte) niveau begin jaren ‘70, met vervolgens een afname richting een Om de toestand van commerciële vissoorten te beoordelen,

duurzaam niveau. Als gevolg van deze ontwikkeling daalde het zijn er twee criteria: Status Criteria D3C1 en D3C2

paaibiomassa (SSB) binnen de bestanden geleidelijk tot een • visserijmortaliteit (F≤FMSY); en Gebruikte parameter Number of stocks

dieptepunt eind 20 en begin 21 e e eeuw, toen het vermogen om een • paaibiomassa (SSB≥SSBMSY). Drempelwaarde of gewenste 100%

maximale duurzame oogst te behalen nog net niet tot het voortrend (TV upper)

zorgsniveau was afgenomen. Sinds begin 21 eeuw is de dalende F e Deze beoordeling omvat alle bestanden waarvoor geschikte Bron van de drempelwaarde Gemeenschappelijk Visserijbeleid (CFP)

vermoedelijk verantwoordelijk voor het begin van zichtbaar herstel. metingen van SSB en/of F voorhanden waren, inclusief een Bereikte waarde of trend 26%

Aangezien het zeer onwaarschijnlijk is dat de trends vanaf eind jaren MSY-drempelwaarde om de verhouding te berekenen. Bij 27 (Value achieved upper) ‘90 net als andere beoordelingsperiodes binnen de ontwikkeling bestanden in de Internationale Noordzee was dit het geval.

het gevolg zijn van de toevoeging aan de analyse van nieuw Status afzonderlijke elementen

onderzochte bestanden, moet er sprake zijn van een daadwerkelijke De toekenning van bestanden aan een MSFD-regio geschiedde op Integration rule type One Out All Out afname van de algehele vissterfte en een daaropvolgend herstel van grond van de ICES-subgebieden en -divisies die in de bestandsbe Description Voor alle soorten moeten beide criteria, dus zowel de sterfte door visserij als de paaibiomassa van commerciële het voortplantingsvermogen. schrijvingen vermeld stonden. Het gaat voor de Internationale bestanden, moeten in de goede milieutoestand verkeren.

Noordzee om ICES- divisie IIIa, -subgebied IV en -divisie VIId. Parameters D3C1: Mortality rate from fishing (F)

Verscheidene bestanden bevinden zich volgens hun bestandsbe D3C2: Tonnes

schrijving ook gedeeltelijk buiten de Internationale Noordzee. Bron van de drempelwaar CFP

Omdat de vangsten van deze bestanden op bestandsniveau de, limiet of trend

136 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 137

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Leeftijdsopbouw en grootteverdeling van commercieel geëxploiteerde soorten (D3C3) Soortensamenstelling en relatieve dichtheid van trofische gilden (D4C1)

GES Component/Criteria D3C3 GES Component/Criteria D4C1

Goede Milieutoestand (Art 9) Goede Milieutoestand (Art 9)

Verantwoording voor het niet omschrijven Voor het beheer van commerciële visbestanden is het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), waarin Verantwoording voor het niet omschrijven De relatie tussen alle onderdelen van het mariene voedselweb is één van de moeilijkste analyses in de

van de Goede Milieutoestand voor dit doelen en maatreglen zijn vastgelegd, leidend. Vanuit het perspectief van behoud van de soort en van de Goede Milieutoestand voor dit mariene strategie. Door de aanpassing in de structuur van het Europese commissiebesluit tot

criterium duurzaam gebruik van biodiversiteit kan de soort-specifieke leeftijds- en grootteverdeling extra criterium vaststelling van criteria en methodologische standaarden inzake de Goede Milieutoestand zijn er op

informatie geven over de toestand van vispopulaties. Dit criterium kan echter niet zonder meer dit moment geen indicatoren, zowel op regionaal niveau als binnen Nederland die aan de vereisten gebruikt worden om een afrekenbare doelstelling in de vorm van een ondergrens of limiet te van de KRM voldoen. formuleren. Daarbij zouden in dat geval twee doelstellingen voor Commerciële Vissoorten ontstaan: één gericht op de bescherming kleine vissen door het bereiken van een maximale duurzame oogst (de Het is op dit moment dus nog niet mogelijk om te beoordelen of de diversiteit (soortensamenstelling MSY die in het GVB en ook voor de eerste twee GMT-criteria worden toegepast) en één gericht op en hun relatieve dichtheid) van het trofische gilde wordt geschaad door antropogene belastingen bescherming van grote vissen, die door het streven naar bepaalde leeftijds- en grootteverdeling (D4C1). mogelijk gespaard zouden moeten blijven. Deze twee doelstellingen kunnen daarom strijdig zijn. Ook is nog onvoldoende bekend welke andere factoren, naast sterfte door visserij, van invloed kunnen zijn op de groei van vissen. ICES heeft daarom geconcludeerd dat dit criterium nog verdere uitwerking behoeft. Vanwege deze onduidelijkheden en strijdigheid tussen de doelstelling omtrent MSY (GVB, D3C1 en D3C2) enerzijds en de soort-specifieke leeftijds- en grootteverdeling (D3C3) anderzijds zal Nederland in dit stadium D3C3 niet implementeren.

138 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 139

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Evenwicht tussen de trofische gilden (D4C2) Grootteverdeling in visgemeenschappen (D4C3)

GES Component/Criteria D4C2 GES Component/Criteria D4C3

Goede Milieutoestand (Art 9) Goede Milieutoestand (Art 9)

Verantwoording voor het niet omschrijven De relatie tussen alle onderdelen van het mariene voedselweb is één van de moeilijkste analyses in de Nederlandse omschrijving van de GMT De groottestructuur (lengte) van de visgemeenschap blijft boven de historische minimumwaarde.

van de Goede Milieutoestand voor dit mariene strategie. Door de aanpassing in de structuur van het Europese commissiebesluit tot

criterium vaststelling van criteria en methodologische standaarden inzake de Goede Milieutoestand zijn er op Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

dit moment geen indicatoren, zowel op regionaal niveau als binnen Nederland die aan de vereisten Indicatoren (Art 8)

van de KRM voldoen. Titel Grootteverdeling in visgemeenschappen

Het is op dit moment dus nog niet mogelijk om te beoordelen of het evenwicht van de totale Reporting unit OSPAR Greater North Sea

dichtheid tussen de trofische gilden wordt geschaad door antropogene belastingen (D4C2). Bron OSPAR

URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/fish-and-foodwebs/size-fish-composition/ /

Kernboodschap ze foerageren: namelijk bodemvissen die op of dicht bij de

zeebodem leven en pelagische vissen die in de waterkolom leven.

OSPAR

De Typische Lengte indicator meet de groottestructuur van vis- en Sterfte door visserij beïnvloedt de leeftijdsstructuur van vispopulakraakbeenvisgemeenschappen. De lengte neemt af als de visserijties sterk. Het aandeel grotere exemplaren wordt er door beperkt. druk hoog is. Ook al is hij laag vergeleken met de jaren tachtig van Bij een hoge visserijdruk mag je verwachten dat de typische lengte de vorige eeuw, toch is de typische lengte die is vastgesteld voor geleidelijk maar gestaag afneemt. De verklaring is dat de groottebodemvissen zich in het hele OSPAR Maritieme Gebied sinds 2010 structuur van een visgemeenschap het resultaat is van langdurige aan het herstellen. Pelagische vis vertoont over het algemeen visserijdruk. Modelsimulaties tonen aan dat in een voedselweb schommelingen, maar van een trend is geen sprake. Wel vertoont waarin de interacties tussen roofdier en prooi belangrijker zijn dan dit patroon plaatselijk afwijkingen. andere interacties, de grote soorten op een hoog trofisch niveau uiterst gevoelig zijn voor verlies aan diversiteit op lagere trofische

Aanvullende Nederlandse duiding niveaus. (Met de term trofisch niveau wordt de positie bedoeld die

De Typische Lengte indicator meet de lengte-structuur van een soort in het voedselweb inneemt.) visgemeenschappen en kraakbeenvisgemeenschappen (haaien en roggen). In de Nederlandse Noordzee is de Typische Lengte van bodemvissen sinds de jaren 1980 sterk afgenomen. De typische lengte voor vissen in de waterkolom laat schommelingen zien en geen trend.

Toelichting Indicator

OSPAR

De missie van OSPAR wat betreft biodiversiteit en ecosystemen is het stabiliseren en voorkomen van verder verlies van biodiversiteit, het beschermen en behouden van ecosystemen, en – waar mogelijk – het herstellen van ecosystemen die onder menselijke activiteiten te lijden hebben gehad.

De Typische Lengte indicator is een van de drie voedselweb-indicators die OSPAR hanteert. Hij geeft de gemiddelde lengte van vissen aan (zowel van been- als kraakbeenvissen) en biedt inzicht in de Figuur 1

groottesamenstelling van visgemeenschappen. De indicator wordt ©OSPAR Commission/courtesy of Jim Ellis, 2017https://oap.ospar.org/en/ospar-assessuitgedrukt

in centimeters en is berekend aan de hand van vangstgements/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/fish-and-food-webs/

gevens van soorten die bij wetenschappelijke onderzoeken worden size-fish-composition/ bemonsterd. De visgemeenschappen zijn vertegenwoordigd door groepen vissen die zijn geselecteerd op basis van de habitat waarin

140 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 141

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Resultaten Atlantische Oceaan Aanvullende Nederlandse duiding Milieudoelen (Art 10)

De typische lengte van de visgemeenschappen die op de bodem Het Nederlandse deel van de Noordzee laat voor bodemvissen

OSPAR leven, is toegenomen bij de Porcupine Bank en de Rockall Bank. (demersaal) een sterke achteruitgang zien van de typische lengte tot Gerelateerde doelen

De resultaten van deze beoordeling (Figuur 2) hebben betrekking op Terwijl de groottestructuur van pelagische visgemeenschappen de laagste gemeten waarden sinds de jaren 1980. Voor vissen in de − D1T5: Kennisdoel voor haaien en roggen in combinatie met het

het niveau van een gemeenschap en mogen niet worden vereenzelweliswaar schommelingen vertoonde, maar geen langetermijnverwaterkolom zijn fluctuaties te zien, maar geen trend. Dit betekent nemen van mitigerende maatregelen zoals vastgelegd in Haaien

vigd met een bepaalde soort. anderingen, is in de laatste zes jaar voor de Porcupine Bank toch dat de lengtestructuur van bodemvisgemeenschappen in vergelijen roggen Actie Plan:

een lineaire toename waargenomen. king tot de jaren 1980 sterk achteruit gegaan is en dat kleinere − communicatie en educatie

Internationale Noordzee vissoorten nu domineren. − vermindering ongewenste bijvangsten

De beoordeelde gemeenschap van vissen die op de bodem leven is De betrouwbaarheid van de methodiek is matig tot laag en die van − verhogen overleving

zich op de schaal van de gehele Noordzee aan het herstellen. Dit is de beschikbaarheid van gegevens hoog. − D3T1: Het beheer van alle commercieel beviste bestanden voldoet

te danken aan de recente groei van de typische lengte in enkele Methode aan F≤Fmsy en een paaibiomassa boven het voorzorgniveau MSY

subregio’s: Orkney/Shetland, Kattegat/Skagerrak en de Engelse kust Btrigger.

van Het Kanaal. Toch is de huidige groottestructuur nog altijd laag OSPAR − D1T3: realiseren instandhoudingsdoelstellingen voor

in vergelijking met het begin van de jaren tachtig. Gebieden die nog Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ habitattypen en soorten in de Natura 2000-gebieden op zee altijd zorgen baren en waar al tijdenlang afnames tot de laagst intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/fish-and-food-webs/size-fish(VHR).

waargenomen niveaus gaande zijn, zijn het zuidoostelijk en het composition/ ‘Assessment Method’ - D4T1: ontwikkelen en testen van regionale beoordelingsmethocentraal-westelijk

deel van de Noordzee. den die in de toekomst gebruikt kunnen worden voor een

Kennishiaten beoordeling van de status van voedselwebben.

De pelagische visgemeenschap vertoont over het algemeen - D1T6: aanpakken van de resterende vismigratieknelpunten in

schommelingen, maar er kan niet van een trend worden gesproken. OSPAR Nederland om de connectiviteit tussen watersystemen te

Een uitzondering vormt de langdurige afname tot een minimumni Wat deze indicator nodig heeft, is een gedegen evaluatie van de herstellen (KRW). veau in het zuidoostelijk deel van de Noordzee. uitgangsjaren en de streefwaarden. Dat is nodig omdat welk - D1T8: onderzoek naar de noodzaak van visserijvrije zones rondom uitgangsjaar voor gemeenschappen van vissen en kraakbeenvissen kunstwerken ter bevordering van de migratie-mogelijkheden Keltische Zee ook wordt aangehouden, het waarschijnlijk beschadigde bestanden voor trekvissen. Voor de Keltische Zee geven de surveys gemengde signalen over de zal betreffen. Streefwaarden zouden bij voorkeur tot stand moeten typische lengte van de bodemvisgemeenschappen, maar in het komen aan de hand van modellen op het niveau van noorden tonen surveys enig herstel aan ten opzichte van de vorige Figuur 2: Ruimtelijke verspreiding van de Typische Lengte indicator en tijdreeksen leefgemeenschappen. lage status en meer naar het westen van Schotland zelfs verbeterinvoor belangrijke surveys gen. Ook zijn er duidelijke afnames waar te nemen en wel in het ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatewesten, op de helling van het continentaal plat. Elders is het beeld assessment-2017/biodiversity-status/fish-and-food-webs/size-fish-composition/ al even gemengd: afnames in de buurt van de Ierse kust van de Ierse Voor belangrijke surveys naar de typische lengte van vissen en kraakbeenvissen, is het Zee en in het gebied van de Clyde, maar juist verbeteringen verder onderzoeksgebied onderverdeeld in subgebieden met bodemvisgemeenschappen

naar het zuiden van Ierland, bij de Isle of Man, de wateren rond de (links) en pelagische visgemeenschappen (rechts) waarover data beschikbaar zijn. De

Hebriden en The Minch. lengte van de periode waarvoor langdurige verandering is vastgesteld, hangt af van de beschikbare onderzoeksgegevens. Alle tijdreeksen die in de beschouwing zijn

opgenomen, beslaan meer dan tien jaar.

In het algemeen vertoont de pelagische visgemeenschap geen

langetermijnveranderingen op subregionaal niveau. En toch, verder Conclusie

naar het zuiden van Ierland doen zich verbeteringen voor, terwijl in

de noordelijke delen afnames te zien zijn. Daartoe horen de OSPAR

wateren rond de Hebriden, de kustzones van de Ierse Zee en die ten De langdurige veranderingen in typische lengte die zich vanaf de westen van Ierland. jaren tachtig tot na 2000 hebben voorgedaan in de internationale Noordzee en vanaf de jaren negentig tot 2005 in de Keltische Zee, Golf van Biskaje en de Iberische Kust houden in dat de groottestructuur van visgemeenschappen is De typische lengte van de visgemeenschappen die op de bodem verslechterd. Kleine vissen maken nu de hoofdmoot uit van die leven, is in deze regio toegenomen. Dat is te danken aan langdurige gemeenschappen. In de Atlantische Oceaan en de Golf van Biskaje verbeteringen in de noordelijke subregio’s, zoals de wateren van het en de Iberische Kust valt sinds 2010 een groei waar te nemen. continentaal plat ten westen van Frankrijk en de kustzone van de Zee van Cadiz. Ook veel subregio’s westelijk van Portugal vertonen De indicator voor de bodemvisgemeenschappen geeft nog altijd toenames; dit in tegenstelling tot sommige zuidelijke delen die vaak relatief lage waarden aan. Toch lijkt zich sinds 2010 een afnames laten zien. verbetering voor te doen in de typische lengte van vissen die op de bodem leven en van kraakbeenvissen. Dit geldt zowel voor de In het algemeen vertoont de gemeenschap van pelagische vissen internationale Noordzee als de Ierse Zee, is het niet in hun geheel geen langetermijnveranderingen. Wel zijn er in noordelijke dan toch ten minste in enkele subgebieden. De pelagische subregio’s, in de epicontinentale zee ten westen van Frankrijk, visgemeenschap vertoont geen langetermijnveranderingen in het afnames geconstateerd ten opzichte van een eerder waargenomen overgrote deel van het zeegebied dat OSPAR bestrijkt. groottestructuur.

142 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 143

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9) Concentraties van nutriënten (D5C1)

Overall Status D4 GES Component/Criteria D5C1

Conclusie MS deel I 2018 Goede milieutoestand nog niet gehaald (deels ook onbekend). Goede Milieutoestand (Art 9)

GMT gehaald Niet beoordeeld Nederlandse omschrijving van de GMT Kustwateren: De nutriëntenconcentraties in de winter voldoen in de kustwateren aan de normen van

Gerelateerde drukfactoren Onttrekking van of sterfte/letsel van in het wild levende soorten; Wijzigingen van hydrologische omstandigheden; de KRW.

Verstoring van soorten door menselijke aanwezigheid; Toevoer van andere stoffen (olie: operationele lozingen en Offshore wateren: De nutriëntenconcentraties in de winter voldoen aan de beoordelingswaarden van incidenten); Toevoer van antropogeen geluid; Introductie of verspreiding van niet-inheemse soorten; Toevoer van de OSPAR.

nutriënten ; Toevoer van organisch materiaal; Temperatuurstijging door klimaatverandering; Fysieke verstoring van de Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

zeebodem; Fysieke vernietiging; Toevoer van zwerfvuil Indicatoren (Art 8)

Status Criterium D4C3 Titel Nutrient concentrations (OSPAR-beoordeling) in Concentraties van nutriënten in de Nederlandse de Internationale Noordzee, Kattegat en kustwateren (aanvullende Nederlandse

Criteria status Onbekend Skagerrak beoordeling)

Beschrijving criterium Op internationaal niveau dienen streefwaarden te worden vastgesteld, alleen dan kan de status van dit criterium Reporting unit OSPAR Greater North Sea Nederlands kustwateren (tot 1 mijl)

status bepaald worden. Bron OSPAR KRW

Assesment period 1983-2016 URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ https://www.waterkwaliteitsportaal.nl/

Gebruikte parameter Typical Length (TyL) intermediate-assessment-2017/pressures-humanhttp://cdr.eionet.europa.eu/nl/eea/wise_soe/

activities/eutrophication/nutrients-concentrations/ Drempelwaarde of Onbekend gewenste trend (TV upper)

Bron van de drempelwaar OSPAR

de, limiet of trend

directe lozingen op zee. De grootschalige toevoer van voedingsstoffen

Bereikte waarde of trend Niet van toepassing Kernboodschap

(Value achieved upper) naar zee wordt veroorzaakt door menselijke activiteiten, zoals OSPAR landbouw, verbrandingsprocessen (wegverkeer, scheepvaart, energie

Trend vergeleken met de Niet van toepassing

vorige beoordeling Vanaf 1990 is er een aanzienlijke afname in winterconcentraties van centrales), de zuivering van afvalwater van gemeenten en industrieën, anorganische stikstof- en fosforoplossingen (dissolved inorganic en aquacultuur. Opgeloste anorganische winterconcentraties van

Drempelwaarde of Niet van toepassing

gewenste trend bereikt? nitrogen, DIN; dissolved inorganic phosphorus, DIP) in de voedingsstoffen zijn een goede indicator voor de mate waarin deze Zuidelijke Noordzee en van DIN in het Kattegat, de Sont en de toevoer van voedingsstoffen de nutriëntconcentraties in het mariene

Beschrijving Voor de Nederlandse interpretatie van deze indicator is gekeken naar de figuren op de OSPAR website voor deze offshore wateren van het Skagerrak. Sinds 2006 is er binnen het milieu verhoogt. De reden om anorganische oplossingen van stikstof-,

indicator, onder het kopje ‘extended results’, ‘Greater North Sea’, en dan het gebied SE (South East). Er zijn in totaal 5

grafieken beschikbaar, voor demersale en pelagische vis, op basis van 2 vistuigen (otter trawl en beam trawl), en onderzoeksgebied weinig verandering opgetreden in de gemiddelde fosfor- en silicaatconcentraties in de winter te meten, is dat fytoplankmeerdere

kwartalen (Q1 en Q3). winterconcentraties DIN en DIP. ton dan weinig biologische activiteit vertoont en weinig voedingsstof

Gerelateerde indicator D3C1, D3C2, D1C2, D1C3 fen opneemt. Niet alle wateren met een hoge nutriëntconcentratie Aanvullende Nederlandse duiding

krijgen per definitie het stempel eutroof. Specifieke eigenschappen, De nutriëntenconcentratie voldoet binnen de KRW 1-mijlszone niet zoals de stroming en de troebelheid van het water bepalen of hoge aan de KRW-normen. Bij de beoordeling volgens de OSPAR concentraties resulteren in eutrofiëring en aanverwante effecten.

Common Procedure (COMP) voldoet de bredere kustzone, zoals voor OSPAR gedefinieerd is, niet en verder op zee buiten deze zone Als een tussenstap op weg naar een alomvattende regionale beoordewel aan de OSPAR normen. ling van winterconcentraties voedingsstoffen vindt de huidige beoordeling van eutrofiëring plaats op het niveau van subregio’s.

Toelichting Indicator

OSPAR

Een van de doelstellingen van OSPAR is het tegengaan van eutrofië- ring in het OSPAR-zeegebied om uiteindelijk een gezonde zee-omgeving zonder antropogene eutrofiëring te creëren en te behouden. Deze indicator voor winterconcentraties van voedingsstoffen is er een uit een reeks van vijf indicatoren voor eutrofiëring. De gezamenlijke beoordeling en beschouwing van deze reeks indicatoren volgens het stappenplan van de gemeenschappelijke OSPAR-procedure maakt het mogelijk om eutrofiëring te identificeren.

Voedingsstoffen zoals stikstof, fosfor en silicaat belanden in zee Water dat van land naar zee wordt afgevoerd kan voedingsstoffen bevatten © Mike Best vanuit de atmosfeer, door afvoer van rivieren, vanaf het land of door ©OSPAR Commission/courtesy of Mike Best, 2017https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/

intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/eutrophication/

144 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV nutrients-concentrations/ Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 145

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Aanvullende Nederlandse duiding De verhouding stikstof/fosfor komt overeen met het verspreidings Vanwege het gebrek aan beschikbare gegevens maken witte Aanvullende Nederlandse duiding

De 1-mijls kustzone wordt volgens de KRW getoetst. Deze toetsing is patroon van DIN, waarbij de laagste percentages zich voordoen in gebieden (zeewateren en estuaria) geen deel uit van deze beoorde Eutrofiering is een steeds kleiner wordend probleem. Concentraties alleen aan de norm voor de stikstof winterconcentratie (DIN). Voor de offshore wateren van de Zuidelijke Noordzee, Oost-Skagerrak, ling. In de bijbehorende tabel staan de bevindingen van de nutriënten in de kustwateren nemen af, evenals de concentraties fosfaat bestaat geen norm voor deze zone. het Kattegat en de Sont. De hoge percentages stikstof in kustzones trendanalyse voor de periode 1990-2014 en 2006-2014. Significante (en belastingen) van N en P uit de grote rivieren. Voor de Rijn komen van vooral de Zuidelijke Noordzee wijzen wellicht op het feit dat het afname wordt aangeduid met een pijl omlaag, significante toename de concentraties in de buurt van referentie-concentraties voor P. Het Nederlandse deel van de zuidelijke Noordzee wordt ook beoorreduceren van de fosfortoevoer succesvoller is dan van de stikstofmet een pijl omhoog en het gebrek aan een statistisch significante De stikstofconcentraties zijn zeker in de kustzone nog te hoog, deeld volgens de normen/assessment criteria van de OSPAR Common toevoer. Sinds 1990 zijn deze percentages grotendeels gelijk trend met een horizontale pijl. Vanwege het gebrek aan beschikbare zeker ten opzichte van P, het nader onderzoek “Eutrofiëring van Procedure (COMP). De indeling van dit nationale deel bestaat uit een gebleven, met uitzondering van de opwaartse trend in de estuaria gegevens maken witte gebieden (zeewateren en estuaria) geen deel land tot zee”.zal moeten uitwijzen of en in welke mate N verder ruimere kustzone dan die van de KRW en de gebieden verder op zee, langs de Zuidelijke Noordzee en de duidelijke afname in het uit van deze beoordeling. In de bijbehorende tabel staan de gereduceerd moet worden. namelijk Oestergronden, Doggersbank en de Zuidelijke bocht. De Kattegat en het Skagerrak. bevindingen van de trendanalyse voor de periode 1990-2014 en COMP kent naast normen voor stikstofconcentraties in de winter ook 2006-2014. Significante afname wordt aangeduid met een pijl

normen voor fosfaatconcentraties in de winter. Voor de gemiddelde winterconcentraties van silicaat is het verspreiomlaag, significante toename met een pijl omhoog en het gebrek Methode

dingspatroon vergelijkbaar met dat van de concentraties winter-DIN aan een statistisch significante trend met een horizontale pijl.

en -DIP binnen de onderzoeksgebieden. Tussen 1990 en 2014 zijn er OSPAR

Resultaten geen statistisch significante trends in de winterconcentraties van Aanvullende Nederlandse duiding Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/

silicaat, afgezien van een toename van silicaatconcentraties in het De toetsing van de KRW-kustwateren is te vinden op het waterkwalipressures-human-activities/eutrophication/nutrients-concentrations/,

OSPAR Kattegat en een afname in de estuaria langs de Zuidelijke Noordzee. teitsportaal: https://www.waterkwaliteitsportaal.nl/ ‘Assessment Methods’.

Tussen 1990 en 2014 was er een aanzienlijk afname van concentra In de kustzone zoals getoetst in OSPAR kader volgens de COMP ties winter-DIN en -DIP in de Zuidelijke Noordzee, en van winterwordt een geringe opgaande trend voor DIN waargenomen

DIN in het Kattegat, de Sont en de offshore wateren van het Kennishiaten

Skagerrak. Afgezien van een beperkte, maar significante toename

van DIN-concentraties in de kustzones van de Zuidelijke Noordzee, Conclusie OSPAR

konden in het algemeen voor de deelperiode 2006-2014 geen trends Op regionaal niveau geharmoniseerde streefwaarden voor alle

worden geïdentificeerd. OSPAR gebieden zijn noodzakelijk, wil men een beoordeling die zich niet

Kustwateren kennen een hogere nutriëntconcentratie dan offshore alleen richt op trends, maar ook op de huidige toestand van Tijdens deze periode waren de gemiddelde concentraties winterwateren. In de estuaria en kustwateren van de Zuidelijke Noordzee nutriëntconcentraties. Een gemeenschappelijke aanpak kan ervoor DIN in offshore wateren van de Noordelijke Noordzee gewoonlijk houden de concentraties verband met riviertoevoer, en dus met zorgen dat deze streefwaarden worden behaald, bijvoorbeeld door <8 µM, behalve ten oosten van de Shetlandeilanden als gevolg van menselijke activiteiten zoals landbouw, verbrandingsprocessen, en gebruik te maken van historische gegevens en door modellering de altijd voedselrijke toevoer uit de open Atlantische Oceaan de zuivering van afvalwater door gemeenten en industrieën. volgens ‘voorspelling achteraf’ (hindcasting) in bepaalde gebieden, (Figuur 1). In het algemeen zijn de gemiddelde concentraties Vanwege een meer gelijkmatige verspreiding is de invloed van zoals de internationale Noordzee. Voor modellen moet meer

winter-DIN <10 µM in het Skagerrak en <7 µM in de Sont en het Figuur 1: Verspreiding van gemiddelde concentraties winter-DIN in de Noordelijke Noordzee, atmosferische depositie van stikstof op de internationale Noordzee informatie beschikbaar zijn om langeafstandstransporten van

Kattegat. DIN-concentraties zijn gemiddeld het hoogste in de de Zuidelijke Noordzee, het Skagerrak, het Kattegat en de Sont, 2006-2014, in µM niet waarneembaar. voedingsstoffen en de regionale gevolgen daarvan te identificeren.

Zuidelijke Noordzee, met >25 µM in sommige westelijke gebieden ©OSPAR Commission, 2017https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate Ook is er behoefte aan beter inzicht in de gevolgen van variabiliteit

en >60 µM in sommige oostelijke kustzones. In het midden van de assessment-2017/pressures-human-activities/eutrophication/nutrients-concentrations/ Langs de kusten van de Zuidelijke Noordzee heeft zich sinds 1990 een in gegevens voor de beoordeling van trends.

Zuidelijke Noordzee liggen de concentraties tussen de 4 en 6 µM. aanzienlijke afname van de nutriëntconcentraties voorgedaan. De

offshore wateren van het Skagerrak, het Kattegat en de Sont vertoon Aanvullende Nederlandse duiding

Figuur 2 toont een verspreidingspatroon van de gemiddelde den sindsdien enkel een afname van anorganische stikstofoplossin Onderzoek zal moeten uitwijzen of en in welke mate N verder concentraties winter-DIP. Dit patroon is vergelijkbaar met dat van gen (DIN). Uitgezonderd een beperkte, maar toenemende trend in gereduceerd moet worden. winter-DIN, waarbij de hoogste concentraties zich voor de kusten saliniteit (18-30) in de kustwateren van de Zuidelijke Noordzee, zijn er van de Zuidelijke Noordzee voordoen. Voor de Zuidelijke Noordzee in de onderzoeksgebieden tussen 2006 en 2014 geen statistisch

liggen de gemiddelde winterconcentraties jaarlijks rond 1,2 µM in significante kortetermijntrends waargenomen. Mogelijke oorzaken Milieudoelen (Art 10)

kustwateren en rond 0,8 µM in offshore wateren. In de Noordelijke hiervan zijn de slechts kleine veranderingen in de nutriënteninput

Noordzee blijven de gemiddelde concentraties in de kustzone (vooral stikstof ) in de afgelopen tien jaar (zie de indicatorbeoordeling Gerelateerde doelen

overwegend onder 0,5 µM. Echter, in de offshore wateren lopen voor nutriënteninputs) of de variabiliteit van de gegevens. D5T1: Lagere toevoer van nutriënten waar deze niet aan de doelen deze onder invloed van voedselrijke stromingen uit de Atlantische van de KRW voldoen conform het tijdspad van de Oceaan op tot 0,6 µM. In het Kattegat, het Skagerrak en de Sont zijn Aangezien eutrofiëring in sommige gebieden nog steeds voorkomt stroomgebiedbeheerplannen. de gemiddelde concentraties overwegend <0,7 µM en in Oost(chlorofyl a, Phaeocystis en indicatorbeoordelingen voor zuurstof ) D5T2: Concentraties van nutriënten die al voldoen aan de KRW- Skagerrak rond 0,1 µM. Figuur 2: Verspreiding van gemiddelde concentraties winter-DIP in de Noordelijke Noord zee, is er nog geen sprake van ‘een gezonde zee-omgeving zonder normen, niet laten toenemen en zo mogelijk verder verlagen. de Zuidelijke Noordzee, het Skagerrak, het Kattegat en de Sont, 2006-2014, in µM antropogene eutrofiëring’ (het geïntegreerde eutrofiëringsrapport Afhankelijk van de onderzoeksperiode, de desbetreffende gebieden ©OSPAR Commission, 2017https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatevan de OSPAR-Common Procedure).

en de saliniteitsbandbreedte waren er grote verschillen in de assessment-2017/pressures-human-activities/eutrophication/nutrients-concentrations/ dekking van gegevens. Zo varieerde de standaarddeviatie voor zowel DIN als DIP tussen de 40 en 80 procent binnen tijdseries in kustwateren (met een saliniteit van 18 tot 30) en offshore wateren (met een saliniteit van boven de 30) van de Zuidelijke Noordzee.

146 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 147

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

Status afzonderlijke elementen

Overall Status D5 Element N - offshore N – kust (KRW) N - kust P - Offshore P - kust

Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald. Element code DIN DIN DIN DIP DIP

GMT gehaald Verwacht wordt dat de GMT na 2020 wordt bereikt / KRM Artikel 14 uitzondering gerapporteerd Element source code EU/OSPAR EU/OSPAR EU/OSPAR EU/OSPAR EU/OSPAR

Beoordeelde periode Greater North Sea included with the OSPAR Coastal zone: 2006 – 2014 Element Source OSPAR EU- WFD OSPAR OSPAR OSPAR

KRW Kustwateren: 2009-2015 Element status Goed Niet goed Niet goed Goed Niet goed

Beschrijving Ervan uitgaande dat de KRW-doelen worden gerealiseerd, is de inschatting dat de goede milieutoestand voor Integration rule Geen

nutriënten in de jaren na 2020 binnen handbereik ligt. Desalniettemin is er voor eutrofiering een artikel 14-uitzondering gerapporteerd. Het KRM programma van maatregelen geeft de maximale inzet die mogelijk is om, gezamenlijk met andere landen, voor de descriptor eutrofiering de goede milieutoestand te bereiken, zowel met betrekking tot maatregelen op land (uitvoering KRW) als op zee. Er worden geen (aanvullende) technische maatregelen getroffen die aanwezigheid van eutrofierende stoffen in het Nederlandse deel van de Noordzee teniet kunnen doen.

Gerelateerde drukfactoren Toevoer van nutriënten; Toevoer van organisch materiaal

Status Criterium D5C1 Concentraties van nutriënten

Criteria status Greater North Sea: Goed

OSPAR kustzone: Niet goed Kustwateren: Niet goed

Beschrijving criterium Voor de kustwateren (KRW/OSPAR) geld dat de te hoge stikstofconcentraties kunnen leiden tot effecten van eutrofië-

status ring. Verder op zee zijn door de lage concentraties die voldoen aan de assessment norm voor de winterstikstofconcentraties

geen effecten door eutrofiering te verwachten.

Gebruikte parameter Concentratie in water

Drempelwaarde of DIN KRW kustwater: 0,46 mg N/l

gewenste trend (TV upper) DIN (OSPAR kustzone): 30 µmol/l

DIP (OSPAR kustzone): 0,8 µmol/l DIN (buiten OSPAR kustzone): 15 µmol/l DIP (buiten OSPAR kustzone): 0,8 µmol/l

Bereikte waarde of trend DIN en DIP KRW kustwater: http://cdr.eionet.europa.eu/nl/eea/wise_soe/

(Value achieved upper) DIN (OSPAR kustzone): 43,19 µmol/l

DIP (OSPAR kustzone): 0,96 µmol/l DIN (buiten OSPAR kustzone): 6,41 µmol/l DIP (buiten OSPAR kustzone): 0,46 µmol/l

Deel van het gebied waarin 100%

de drempelwaarde of trend

gehaald dient te worden

Deel van het gebied waarin 66 % oppervlak geïntegreerd voor het hele gebied

de drempelwaarde of trend

gehaald is

Trend vergeleken met de DIN KRW kustwater: verbetering

vorige beoordeling DIN (OSPAR kustzone): stabiel

DIP (OSPAR kustzone): stabiel DIN (buiten OSPAR kustzone): verbetering DIP (buiten OSPAR kustzone): verbetering

Drempelwaarde of DIN KRW kustwater: nee

gewenste trend bereikt? DIN (OSPAR kustzone): nee

DIP (OSPAR kustzone): nee DIN (buiten OSPAR kustzone): ja DIP (buiten OSPAR kustzone): ja

Beschrijving Ondanks sterke afname van stikstof in de grote rivieren voldoet stikstof in de kustwateren nog niet aan de normen.

Gerelateerde indicator D5C2, D5C5

148 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 149

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Chlorofyl a-concentraties (D5C2) De indeling van dit nationale deel bestaat uit een ruimere kus tzone In de kustzone volgens OSPAR voldoen de chlorofyl-a waarden aan

dan die van de KRW en de gebieden verder op zee, namelijk de norm, ondanks te hoge nutriënten concentraties. Verder op zee

GES Component/Criteria D5C2 Oestergronden, Doggersbank en de Zuidelijke bocht. voldoen de chlorofyl-a waarden aan de norm, zoals op basis van de

Goede Milieutoestand (Art 9) nutriënten concentraties verwacht kan worden.

Nederlandse omschrijving van de GMT Kustwateren: Algenbiomassa (vastgesteld op basis van chlorofyl a metingen) in de kustwateren is niet

hoger dan de goede toestand conform de KRW voor de betreffende kustwatertypen. Resultaten

Offshore: Algenbiomassa (vastgesteld op basis van chlorofyl a metingen) in de offshore wateren Conclusie

voldoen aan de beoordelingswaarden van OSPAR. OSPAR

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) Uit Figuur 2 is af te leiden dat de chlorofyl a-concentraties in OSPAR kustzones over het geheel hoger zijn dan in offshorewateren. De Kustwateren kennen een hogere chlorofyl a-concentratie dan

Indicatoren (Art 8) neerwaartse trends in 90-percentielconcentraties van chlorofyl a offshorewateren. Aan de continentale kusten van de Zuidelijke

Titel Chlorofyl a-concentraties in de Internationale Chlorofyl a-concentraties in de Nederlandse tijdens het groeiseizoen binnen de twee gebieden van Sont en de Noordzee bevinden zich de hoogst waargenomen concentraties.

Noordzee en Keltische Zee (OSPAR-beoordeling) kustwateren (KRW) offshorewateren van het Skagerrak waren statistisch significant wat

Reporting unit OSPAR Greater North Sea Nederlandse kustwateren (tot 1 mijl) betreft de totale onderzoeksperiode van 1990 tot en met 2014. De neerwaartse trends in chlorofyl a-concentraties tijdens het

Bron OSPAR KRW Hoewel de opwaartse trend in de offshorewateren van de Keltische groeiseizoen binnen de twee gebieden van Sont en het Skagerrak

URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ https://www.waterkwaliteitsportaal.nl/ Zee ook statistisch significant was, ontbraken er betrekkelijk veel waren statistisch significant wat betreft de gehele onderzoeksperiode

intermediate-assessment-2017/pressures-humanjaargegevens in deze dataset. Daarnaast kan door het gebruik van van 1990 tot en met 2014. Hoewel de opwaartse trend in de offshoreactivities/eutrophication/chlorophyll-concentrations/

http://cdr.eionet.europa.eu/nl/eea/wise_soe/ gegevens uit verschillende laboratoria met verschillende analysemewateren van de Keltische Zee ook statistisch significant was, ontbrethodes binnen deze dataset een vertekening in de berekende ken er de nodige jaargegevens. Tussen 1990 en 2014 vonden er in

90-percentielconcentraties zijn ontstaan. andere gebieden geen aanmerkelijke trends plaats. In de onderzochte

Kernboodschap Nutriëntverrijking kan een directe oorzaak zijn van een verhoogde offshorewateren van de Zuidelijke en Noordelijke Noordzee waren de

hoeveelheid fytoplanktonbiomassa. Om de fytoplanktonbiomassa Vanwege het gebrek aan voldoende recente jaargegevens vond er neerwaartse trends tussen 2006 en 2014 statistisch significant.

OSPAR in kaart te brengen, wordt in plaats van koolstof vaak chlorofyl a geen beoordeling plaats voor chlorofyl a in het Kanaal, de Golf van

Tussen 1990 en 2014 in Sont en het Skagerrak, alsmede tussen 2006 gemeten. Figuur 1 toont door middel van satellietgegevens de Biskaje en de Iberische Kust tussen 2004 en 2014. Desalniettemin is het niet altijd mogelijk om binnen kust- en en 2014 in de offshorewateren van de Internationale Noordzee, is geografische verspreiding van chlorofyl a binnen het OSPAR- zeesystemen een direct verband aan te tonen tussen nutriëntenineen verbetering van de chlorofyl a-concentraties opgetreden in de zeegebied tijdens de fytoplanktonbloei op een lentedag in april en De betrouwbaarheid van zowel de methodiek als de beschikbaarputs en nutriëntconcentraties enerzijds en chlorofyl a-concentraties vorm van neerwaartse trends. In de offshorewateren van de tijdens een zomerdag in juli. De chlorofyl a-concentraties zijn het heid van gegevens is hoog. anderzijds. Enkele problemen hierbij zijn de vertragingsfactor van Keltische Zee is er sprake van een geringe opwaartse lijn met een hoogst in de kustwateren. Deze beoordeling richt zich op de tijdswaarnemingen, factoren die los van voedingsstoffen ook de lage betrouwbaarheid, terwijl ook sommige kustzones blijk geven chlorofyl a-concentraties in diverse subregio’s van de Internationale toe- en afname van fytoplanktonbiomassa beïnvloeden (zoals van verhoogde concentraties. Noordzee en de Keltische Zee, inclusief periodieke trends. lichtomstandigheden, begrazing, transportprocessen en verschuivingen in soortsamenstelling), alsmede de in tijd en ruimte dikwijls

Aanvullende Nederlandse duiding Als een tussenstap op weg naar een alomvattende beoordeling van grote variabiliteit van de jaarlijkse groeiomstandigheden binnen

Twee van de 5 Nederlandse KRW kustwateren voldoen niet aan de chlorofyl a vindt de huidige beoordeling plaats op het niveau van onderzoeksgebieden. norm voor chlorofyl-a. Zowel de Zeeuwse kust als de Waddenkust gebieden en subregio’s.

vertonen waarden boven de norm voor chlorofyl-a als gevolg van te Aanvullende Nederlandse duiding

hoge nutriënten concentraties. Figuur 2: 90-percentielconcentraties van chlorofyl a in de onderzochte OSPAR- Twee van de 5 waterlichamen in de kustwateren volgens de KRW In de Nederlandse kustzone volgens OSPAR voldoen de chlorofyl-a subregio’s tijdens het groeiseizoen (maart-september): offshorewateren van de voldoen als gevolg van te hoge nutriënten concentraties niet aan de

waarden aan de norm, ondanks te hoge nutriënten concentraties. Noordelijke en Zuidelijke Noordzee en Keltische Zee (saliniteit ≥30) alsmede de chlorofyl-a norm De effecten van eutrofiering zoals algenbloei

Verder op zee voldoen de chlorofyl-a waarden aan de norm, zoals saliniteitszone aan de kust (saliniteit 18–30); offshorewateren van het Skagerrak (saliniteit >27) en de saliniteitszone aan de kust (saliniteit ≤27); het Kattegat en Sont. uitgedrukt in chlorofyl-a zijn in het Nederlandse deel van de Zuidelijke

op basis van de lage nutriënten concentraties verwacht kan worden. Jaren met minimaal vijf maanden aan waarnemingen hebben gekleurde balken; jaren Noordzee volgens OSPAR niet of nauwelijks meer aanwezig, zowel in

met drie tot vier maanden aan waarnemingen hebben witte balken. De statistisch de kustwateren als verder op de Noordzee. Beiden voldoen aan de significante lineaire trend (p<0,05) wordt aangeduid met een stippellijn. norm voor chlorofyl-a.

Toelichting Indicator ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediateassessment-2017/pressures-human-activities/eutrophication/chlorophyll-concentrations/

OSPAR Figuur 1: Satellietgegevens van chlorofyl a-concentraties in de Noordzee tijdens de Methode

Een van de missies van OSPAR is het tegengaan van eutrofiëring in het voorjaarsbloei van fytoplankton op een dag in april (links) en de bloei op een dag in Aanvullende Nederlandse duiding

OSPAR-zeegebied om uiteindelijk een gezonde zeeomgeving zonder juli met lagere chlorofyl a-concentraties (rechts; Francis Gohin, Ifremer) Algenbiomassa (vastgesteld op basis van chlorofyl a metingen) en – OSPAR

antropogene eutrofiëring te creëren en behouden. Binnen een reeks ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatebloeien in de kustwateren is niet hoger dan de KRW referentiewaar Zie, https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessvan vijf indicatoren voor eutrofiëring dient deze indicator voor assessment-2017/pressures-human-activities/eutrophication/chlorophyll-concentrations/ des voor de betreffende kustwatertypen. 6,7 µg/l en 9,3 µg/l ment-2017/pressures-human-activities/eutrophication/chlorophyll-concentratichlorofyl a. De gezamenlijke beoordeling en beschouwing van deze afhankelijk van het kustwatertype. ons// ‘Assessment Method’

reeks indicatoren volgens het stappenplan van de gemeenschappelijke Aanvullende Nederlandse duiding

OSPAR-procedure maakt het mogelijk om eutrofiëring te identificeren. De 1-mijlskustzone wordt volgens de KRW getoetst. Het Nederlandse deel van de zuidelijke Noordzee wordt beoordeeld volgens de

assessment criteria volgens de OSPAR Common Procedure (COMP).

150 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 151

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Aanvullende Nederlandse duiding Milieudoelen (Art 10) Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

Monitoring heeft plaatsgevonden gedurende het groeiseizoen april

–mei, 2 keer per maand; aan het oppervlak, -1meter daaronder en Gerelateerde doelen Overall Status D5

bij de bodem. D5T1: Lagere toevoer van nutriënten waar deze niet aan de doelen

van de KRW voldoen conform het tijdspad van de Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald.

Het gemiddelden de 90-percentiel concentraties van chlorofyl-a stroomgebiedbeheerplannen. GMT gehaald Verwacht wordt dat de GMT na 2020 wordt bereikt / KRM Artikel 14 uitzondering gerapporteerd

in het groeiseizoen hebben hun eigen assessment criterium. Gebaseerd D5T2: Concentraties van nutriënten die al voldoen aan de KRW- Beoordeelde periode Greater North Sea: 2006 – 2014

op de relatie tussen het gemiddelde en de 90-percentiel van de normen, niet laten toenemen en zo mogelijk verder verlagen. Kustwateren: 2009 - 2015

beschikbare metingen van het Nederlandse monitoring programma, is Beschrijving Ervan uitgaande dat de KRW-doelen worden gerealiseerd, is de inschatting dat de goede milieutoestand voor

de vuistregel gebruikt: 90-percentiel = 2x het gemiddelde. nutriënten in de jaren na 2020 binnen handbereik ligt. Desalniettemin is er voor eutrofiering een artikel 14-uitzondering

gerapporteerd. Het KRM programma van maatregelen geeft de maximale inzet die mogelijk is om, gezamenlijk

Nederland gebruikt naast België voor het meten van de chlorofyl-a met andere landen, voor de descriptor eutrofiering de goede milieutoestand te bereiken, zowel met betrekking tot maatregelen op land (uitvoering KRW) als op zee. Er worden geen (aanvullende) technische maatregelen getroffen die

concentratie de HPLC-methode. aanwezigheid van eutrofierende stoffen in het Nederlandse deel van de Noordzee teniet kunnen doen.

Gerelateerde drukfactoren Toevoer van nutriënten; Toevoer van organisch materiaal Saliniteit en gebied Achtergrond Assessment criteria Achtergrond Assessment level Assessment criteria

concentration concentration Chlorophyll a 90th KRW Chlorophyll a

Chlorophyll a µg/l, Chlorophyll a µg/l, Chlorophyll a 90th percentiel 90th percentiel Status Criterium D5C2 Chlorofyl a

gemiddelde. gemiddelde percentiel Titel Chlorofyl a-concentraties in de Chlorofyl a-concentraties in de Chlorofyl a-concentraties in de Internationale Noordzee en Internationale Noordzee en Nederlandse kustwateren (KRW)

kust wateren <34.5 5 7,5 10 15 15-21 Keltische Zee (OSPAR-beoordeling), Keltische Zee (OSPAR-beoordeling), in de kustzone. verder op zee.

Offshore 1,5 2,25 3 4,5 nvt

>34.5: Zuidenlijke Criteria status Goed Goed Goed

Bocht Oester Beschrijving criterium Algenbiomassa (vastgesteld op basis Algenbiomassa (vastgesteld op basis Algenbiomassa (vastgesteld op basis

Gronden, Dogger status van chlorofyl a metingen is niet hoger van chlorofyl a metingen is niet hoger van chlorofyl a metingen) in de

Bank dan de doelen van de OSPAR COMP dan de doelen van de OSPAR COMP kustwateren is niet hoger dan de

voor de OSPAR kustwateren. voor de offshore wateren. KRW referentiewaardes voor de betreffende kustwatertypen.

Kennishiaten Gebruikte parameter Concentratie in water Concentratie in water Concentratie in water Drempelwaarde of Niet hoger dan 50 procent boven Niet hoger dan 50 procent boven 6,7 µg/l of 9,3 µg/l (afhankelijk van

gewenste trend (TV upper) achtergrondwaarde conform de doelen achtergrondwaarde conform de doelen het kustwatertype)

OSPAR van de OSPAR COMP, 2,25 µg/l. van de OSPAR COMP, 2,25 µg/l.

Verschillen tussen landen wat betreft meet- en analysemethodes Bron van de drempelwaar OSPAR OSPAR KRW

voor chlorofyl a bemoeilijken een vergelijking van meetresultaten. de, limiet of trend

Bereikte waarde of trend Gemiddelde 5,75 µg/l Gemiddelde1,21 µg/l Zie KRW beoordeling

Een alternatieve manier om chlorofyl a in het gehele OSPAR- (Value achieved upper) 90-percentiel 9,71 µg/l 90-percentiel 1,68 µg/l http://cdr.eionet.europa.eu/nl/eea/wise_soe/

zeegebied te monitoren is afstandmeting door satellieten, aange Deel van het gebied waarin 100% 100% 100%

zien dit zowel een bron vormt van gemeenschappelijke gegevens als de drempelwaarde of trend

een oplossing voor het gebrek aan gegevens in diverse gebieden. De gehaald dient te worden

toepassing en organisatie van deze techniek in de Noordzee is Deel van het gebied waarin 100% 100% 97%

momenteel onderwerp van studie, waarbij onder meer wordt de drempelwaarde of trend gekeken naar in situ-validatie van satellietgegevens en richtlijnen gehaald is voor geharmoniseerde monstering en analyse. Trend vergeleken met de Verbetering Verbetering Verbetering

vorige beoordeling

In de huidige beoordeling wordt gebruikgemaakt van grootschalige Drempelwaarde of Ja Ja Ja

onderzoeksgebieden, maar de ruimtelijke ongelijksoortigheid gewenste trend bereikt?

daarvan beperkt de mogelijkheden voor het opsporen van trends. Gerelateerde indicator D5C1, D5C5

Dit benadrukt de noodzaak van een meer fijnmazige ruimtelijke

beoordeling. Status afzonderlijke elementen

Aanvullende Nederlandse duiding Element Chlorofyl a

nvt Element code Nvt

Element source code Nvt

Element Source EU (Decision)

Element Status Good

Integration rule Geen integratie

152 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 153

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Schadelijke algenbloeien (Phaeocystis) (D5C3) Opgeloste zuurstofconcentraties nabij de zeebodem (D5C5)

GES Component/Criteria D5C3 GES Component/Criteria D5C5

Goede Milieutoestand (Art 9) Goede Milieutoestand (Art 9)

Verantwoording geen GMT Nederland heeft besloten om het vóórkomen van Phaeocystis-bloeien niet meer te gebruiken voor de Nederlandse omschrijving van de GMT Kustwateren: De onderste waterlaag (gestratificeerde wateren) of in de oppervlaktelaag van

beoordeling van eutrofiering, omdat dit geen goede indicator is voor eutrofiering. gemengde wateren in de kustwateren is ten minste met 60% zuurstof verzadigd.

Uitgebreide toelichting Phaeocystis-bloeien komen van nature voor in de Zuidelijke Noordzee, zowel in het voorjaar, Offshore wateren: In de offshore wateren wordt in de onderste waterlaag (gestratificeerde wateren)

aansluitend aan de voorjaarsbloei van diatomeeën, als in het najaar (waarnemingen jaren dertig). Het of in de oppervlaktelaag van gemengde wateren ten minste 6 mg/l zuurstof gevonden

vóórkomen van Phaeocystis-bloeien met zeer hoge cel dichtheden en gedurende een langere periode Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) in het hele groeiseizoen is het gevolg van eutrofiëring. Met name de dikke schuimlagen op het strand

die het gevolg zijn afbraak van Phaeocystis-bloeien vestigden in de jaren zeventig en tachtig de Indicatoren (Art 8)

aandacht op Phaeocystis. Titel Opgeloste zuurstofconcentraties nabij de Opgeloste zuurstofconcentraties nabij de zeebodem (OSPAR beoordeling) zeebodem (KRW)

Phaeocystis is destijds door OSPAR opgenomen als één van de (fytoplankton)indicatoren voor

eutrofiëring omdat het de directe veroorzaker is van een aantal schadelijke effecten: 1. Overlast door Reporting unit OSPAR Greater North Sea Nederlandse kustwateren (tot 1 mijl)

schuim op het strand (en stank), 2. verstoring van de voedselketen (doordat Phaeocystis slecht Bron OSPAR KRW

eetbaar is voor zoöplankton komt maar een klein deel van de primaire productie beschikbaar voor URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ https://www.waterkwaliteitsportaal.nl/ jonge vis) en 3. negatieve effecten op de schelpdierteelt. intermediate-assessment-2017/pressures-humanhttp://cdr.eionet.europa.eu/nl/eea/wise_soe/

activities/eutrophication/dissolved-oxygen/ Phaeocystis wordt gebruikt in de eutrofiëringsbeoordelingen in zowel KRM, OSPAR als KRW. In de

KRW-beoordeling wordt de lengte van de bloeiperiode van Phaeocystis gebruikt, in de OSPAR- beoordeling de intensiteit van de bloei. Voor de KRM wordt voor KRW waterlichamen in de Noordzee

gebruik gemaakt van de KRW beoordeling en daarbuiten van de OSPAR beoordeling. Kernboodschap fytoplankton- en zeewiergemeenschappen tijdens het groeiseizoen

produceren. Zuurstofgebrek kan leiden tot gedragsveranderingen

In de loop der jaren zijn door afname van de nutriëntenafvoer richting zee zowel de concentraties OSPAR en sterfte onder vissen of andere diersoorten. Door andere

Chlorofyl als de frequentie en intensiteit van Phaeocystis-bloeien afgenomen. Ook komt overlast door

dikke schuimpakketten nauwelijks meer voor. In recente jaren is de beoordeling op basis van Chlorofyl Voor de gezondheid van mariene ecosystemen is opgeloste zuurstof een bedreigingen is het vaak ingewikkeld om een causaal verband vast

vaak positief terwijl die voor Phaeocystis niet aan de beoordelingscriteria voldoet. Een (beperkte) vereiste. Hoewel de onderzoeksgebieden in het algemeen geen tekort te stellen tussen verstoringen en nutriëntverrijking, al kan dit

analyse van de onderliggende data door Baretta Bekker Mariene Ecologie (2016) liet zien dat op aan opgeloste zuurstof nabij de zeebodem vertonen, is er plaatselijk wel laatstgenoemde proces een indirecte oorzaak zijn van zuurstofgeindividuele

meetstations wel een verbetering zichtbaar is in de Phaeocystis scores, maar omdat één sprake van zuurstofgebrek. In het Kattegat duiden de waarnemingen brek. Ook factoren zoals klimaatverandering en veranderingen in

overschrijding op één station al leidt tot een negatief oordeel voor het gehele gebied is deze evenwel op een verbetering in de concentratie opgeloste zuurstof. watertemperatuur of -saliniteit kunnen invloed uitoefenen op

verbetering niet zichtbaar in het eindoordeel op een grotere schaal. De OSPAR-beoordeling van

Phaeocystis wordt sterk gestuurd door individuele piekwaarden, waar dat in de KRW-beoordeling en zuurstofconcentraties. Vooral in gebieden waar de waterkolom

in de Chlorofyl-beoordeling niet het geval is. Methodologisch is dit wellicht op te lossen. Blijft echter Aanvullende Nederlandse duiding seizoensmatig gestratificeerd is, kan seizoensgebonden zuurstofde

constatering dat het oordeel op basis van Phaeocystis strenger is dan dat op basis van Chlorofyl en In de Nederlandse KRW kustwateren is evenals in de kustzone gebrek een plaatselijk natuurlijk fenomeen zijn.

de vraag of dat terecht is. volgens OSPAR geen sprake van zuurstofgebrek. Verder op zee wordt alleen lokaal in het gebied van de Oestergronden zuurstofgebrek als Terwijl zuurstofconcentraties boven 6 mg/l naar verwachting geen

Analyse door Deltares laat zien dat bij de huidige nutriëntenniveaus de relatie tussen nutriënten en

zowel de intensiteit als de lengte van Phaeocystis-bloeien overschaduwd wordt door andere factoren gevolg van stratificatie gevonden. Het betreft hier geen zuurstofgegrote problemen voor het zeeleven met zich meebrengen, worden

die de bloei van Phaeocystis beïnvloeden. Een nadere precisering of betere onderbouwing van de brek als gevolg van eutrofiering. concentraties onder 2 mg/l geassocieerd met zuurstofgebrek of

assessment criteria is daarom niet mogelijk. hypoxie en ernstige problemen (Figuur 1).

Nederland zal ook bij OSPAR aangeven in de toekomst Phaeocystis niet meer te gebruiken in de COMP Toelichting Indicator

beoordeling. In de KRW is er al een lopende discussie over het al dan niet gebruiken van regionaal

specifieke schadelijke algenbloeien als indicator voor eutrofiëring. OSPAR

Met de start van het KRM monitoringsprogramma is de monitoring van soortensamenstelling van het Een van de missies van OSPAR is het tegengaan van eutrofiëring in het

fytoplankton beëindigd en wordt alleen Phaeocystis geteld. Doordat er nu geen zicht meer is op de OSPAR-zeegebied om uiteindelijk een gezonde zeeomgeving zonder

samenstelling van het fytoplankton komt ook het voorkomen van toxische algen alleen bij toeval of antropogene eutrofiëring te creëren en behouden. Binnen een reeks van

bij problemen aan het licht. Daarnaast zijn de beoordelingscriteria voor descriptor 4 (voedselwebben)

in het nieuwe KRM commissiebesluit gewijzigd, waardoor voor deze descriptor ook gegevens over vijf indicatoren voor eutrofiëring dient deze indicator voor opgeloste

soortensamenstelling van het fytoplankton nodig zijn. Ook zijn vanuit de Tweede Kamer vragen zuurstof. De gezamenlijke beoordeling en beschouwing van deze reeks

gesteld over de effecten van veranderingen in de verhouding van nutriënten in de kustwateren. Deze indicatoren volgens het stappenplan van de gemeenschappelijke OSPAR-

verhouding kan invloed hebben op de aanwezigheid van toxische algen. Dus monitoringsdata zijn procedure maakt het mogelijk om eutrofiëring te identificeren.

nodig om in te toekomst een basisbegrip te houden van veranderingen in het ecosysteem. Nederland is daarom van plan een beperkte monitoring van de soortensamenstelling van fytoplankton

te starten waarmee een vinger aan de pols kan worden gehouden voor zowel Phaeocystis als Door overmatige nutriëntverrijking in zeewater is er een grotere Figuur 1: Watermonsters uit de Keltische Zee tijdens de bloei van Karenia mikimotoi,

andere (bloeiende) algen waaronder toxische soorten. Dit voorziet tevens in een informatiebehoefte kans op de bloei van fytoplankton zoals algen, hetgeen weer kan juli 2011, waarbij bodemmonsters (lagere concentraties opgeloste zuurstof) lichter zijn vanuit D4 (voedselwebben) en de EU-zwemwaterrichtlijn. leiden tot een ongewenste balansverstoring van organismen in het dan oppervlaktemonsters (hogere concentraties) © Elisa Capuzzo, Cefas

mariene ecosysteem en een vermindering van de algehele water©OSPAR Commission/courtesy of Elisa Capuzzo, Cefas, 2017 https://oap.ospar.org/en/

Referenties • Baretta-Bekker, J.G. & T.C. Prins (2014). Assessments of phytoplankton in the Netherlands and kwaliteit. Onder ongewenste verstoringen vallen verschuivingen in ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/

neighbouring countries according to OSPAR and WFD Baretta Bekker Mariene ecologie / Deltares, de samenstelling en aantallen van biota, alsmede zuurstofgebrek eutrophication/dissolved-oxygen/ Delft, 1207005-000-ZKS-0007, 69 pp. door de ontbinding van opgehoopt organisch materiaal dat

154 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 155

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

De analyse van beschikbare gegevens binnen de grootschalige Conclusie

gebieden tussen 1990 en 2014 gebeurde op basis van kleinschaligere

ICES-rechthoeken. Uit deze analyse bleek dat tijdens de stratificatie OSPAR

van het zomerseizoen de gemiddelde zuurstofconcentratie nabij de Binnen grootschalige onderzoeksgebieden in de Noordelijke en zeebodem in het laagste kwartiel van de gegevens >6 mh/l bedroeg Zuidelijke Noordzee, het Kanaal, de Keltische Zee, en de Golf van voor de meeste ICES-rechthoeken binnen alle gebieden, behalve de Biskaje en de Iberische Kust is geen wijdverbreid zuurstofgebrek Zuidelijke Noordzee en het Kattegat (Figuur 3). Rechthoeken met waargenomen. Hoewel de gemiddelde concentraties in het gemiddelde waarden onder 6 mg/l in de Zuidelijke Noordzee duiden Skagerrak, het Kattegat en Sont lager zijn, is dit gegeven vanwege de op plaatselijke gebieden met een lagere zuurstofconcentratie. specifieke plaatselijke kenmerken niet een indicator voor zuurstof Figuur 3 plaatst deze vetgedrukte rechthoeken met name in de gebrek. Voornamelijk in de Zuidoostelijke Noordzee bevinden zich Zuidoostelijke Noordzee, een gebied waar de hydrodynamische plaatselijke gebieden met een duidelijk zuurstofgebrek. Terwijl in variabiliteit hoog is. In 12 van de 13 afzonderlijke rechthoeken een zeer plaatselijk deel van de Zuidoostelijke Noordzee de binnen de Zuidoostelijke Noordzee werden geen periodieke trends zuurstofconcentraties en verzadingspercentages verslechteren,

Figuur 2: Zuurstofgebrek in de Oostzee, waarbij de flarden witte zwavelbacteriën een (m.a.w. geen veranderingen in opgeloste zuurstofconcentraties) verbeteren zij juist in het Kattegat. sluier vormen © Peter Bondo Christensen waargenomen. De enige significante neerwaartse trend betrof een ©OSPAR Commission/courtesy of Peter Bondo Christensen, 2017 https://oap.ospar.org/en/ rechthoek van het Skagerrak voor de Noorse zuidoostkust. Er waren De grootte van de onderzoeksgebieden en de beschikbaarheid van

ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/ geen grootschalige, statistisch significante trends te vinden na de gegevens hebben hun weerslag op de bevindingen in deze beoordeeutrophication/dissolved-oxygen/

samenvoeging van gegevens over alle rechthoeken tot een enkele ling. Zo is er in de Zuidelijke Noordzee een verschil in resultaten

dataset (Figuur 3). tussen beoordelingen op grote schaal en die gerelateerd aan

Figuur 2 toont op basis van waarnemingen uit de Oostzee dat bacteriën kleinere gebieden zoals de ICES-rechthoeken. Voor een dergelijke

op en in de zeebodem de enige organismen zijn die het bij een zeer laag Weliswaar waren zuurstofconcentraties nabij de zeebodem van het kleinschaligere beoordeling zijn echter wel voldoende gegevens

zuurstofgehalte in de onderste waterlaag nog goed doen. Skagerrak en het Kattegat volgens de ICES-rechthoeken lager dan 6 benodigd. Een beperking op de hoeveelheid bruikbare gegevens

mg/l, maar dergelijke waarden duiden toch niet op zuurstofgebrek binnen deze beoordeling van opgeloste zuurstof ligt in het

Aanvullende Nederlandse duiding in deze gebieden gezien hun specifieke lokale kenmerken. Zo uitsluitend benutten van gegevens nabij de zeebodem tijdens het

De 1-mijlskustzone wordt volgens de KRW getoetst. Het Nederlandse leverde de grootschalige regionale analyse lagere waarden op voor stratificatieseizoen. deel van de zuidelijke Noordzee wordt beoordeeld volgens de concentraties nabij de zeebodem in het Kattegat (2-4 mg/l) dan de

normen/assessment criteria volgens de OSPAR Common Procedure analyse binnen gebieden op basis van rechthoeken (4-6 mg/l). Aanvullende Nederlandse duiding

(COMP). De indeling van dit nationale deel bestaat uit een ruimere Alleen in het gebied van de Oestergronden zijn als gevolg van kustzone dan die van de KRW en de gebieden verder op zee, Tevens vertoonden vier rechthoeken in de Golf van Biskaje en de Figuur 3: Gemiddelde concentraties opgeloste zuurstof in laagste kwartiel van stratificatie lokaal zuurstofconcentraties gevonden die niet voldoen namelijk Oestergronden, Doggersbank en de Zuidelijke bocht. Iberische Kust lagere zuurstofconcentraties (4-6 mg/l), maar was het gegevens volgens ICES-rechthoeken, 1990-2014. Voor de analyse samengevoegde aan de norm. Zuurstofconcentraties die als gevolg van eutrofiering

door een gebrek aan gegevens niet mogelijk een gedetailleerde rechthoeken zijn vetgedrukt. Het filteren van gegevens is gebaseerd op seizoen ontstaan zijn zowel in de KRW kustwateren als de kustzone volgens

analyse te verrichten. Gegevens van één rechthoek toonden een (stratificatieseizoen 1 juli-31 oktober), diepte (minder dan 10 meter van de zeebodem)

Resultaten en saliniteit (≥30). Alleen rechthoeken met minimaal vijf gegevenspunten zijn

OSPAR en de overige gebieden verder op zee niet gevonden.

gemiddelde zuurstofconcentratie (5,8 mg/l) nabij de bodem van de meegenomen in de bevindingen. Gebieden met ontbrekende of ontoereikende

Keltische Zee, dus aan de bovengrens van de categorie tussen 4 en 6 gegevens worden wit weergegeven.

OSPAR mg/l; dit wijst op een plaatselijk gebied met lage zuurstofwaarden. Methode

In de grootschalige onderzoeksgebieden van de Noordelijke en ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate

Zuidelijke Noordzee, het Kanaal, de Keltische Zee, en de Golf van Op basis van grootschalige analyse luidt de algemene conclusie dat assessment-2017/pressures-human-activities/eutrophication/dissolved-oxygen/ OSPAR

Biskaje en de Iberische Kust lagen de gemiddelde concentraties er gedurende de beoordelingsperioden op de korte (2006-2014) Zie, https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessopgeloste

zuurstof nabij de zeebodem tussen 2006 en 2014 boven noch op de lange (1990-2014) termijn sprake was van Aanvullende Nederlandse duiding ment-2017/pressures-human-activities/eutrophication/dissolved-oxygen/

6 mg/l. Lagere gemiddelde concentraties werden aangetroffen nabij zuurstofgebrek. In zowel de KRW kustwateren als de kustzone volgens OSPAR zijn ‘Assessment Method’ de zeebodem van het Skagerrak (5,25 mg/l), het Kattegat (3,98 mg/l) geen waarden gevonden die wijzen op zuurstofgebrek. Verder op

en Sont (2,80 mg/l). De invloed van lokale ecohydrodynamische De betrouwbaarheid van zowel de beoordelingsmethodiek als de zee worden op basis van assessment criteria/normen volgens de Aanvullende Nederlandse duiding

omstandigheden op zuurstofconcentraties in deze drie gebieden beschikbaarheid van gegevens is matig. COMP in het gebied van de Oestergronden op enkele locaties als Het zuurstofgehalte van het zeewater in de sedimentatiegebieden

is sterk. gevolg van stratificatie waarden gevonden die niet voldoen. (Centrale Oestergronden) wordt op verschillende dieptes gemeten.

In de maanden maart-september gebeurt dat één keer per twee

Tussen 1990 en 2014 was er geen sprake van statistisch significante maanden van het oppervlak;-1m, bodem; 3m. Het laagste niveau telt.

periodieke trends qua zuurstofconcentratie of verzadigingspercentage

nabij de zeebodem van de meeste grootschalige gebieden

(Noordelijke en Zuidelijke Noordzee, Skagerrak, Sont, het Kanaal, Kennishiaten

de Keltische Zee, en de Golf van Biskaje en de Iberische Kust).

De enige uitzondering werd waargenomen in het Kattegat, waar OSPAR

significant opwaartse trends in zuurstofconcentratie en verzadi Er is een vrij beperkt begrip wat betreft de relatieve betekenis van gingspercentage plaatsvonden. biologische en fysieke processen (zoals vermenging en stroming) met betrekking tot de zuurstofdynamiek nabij de bodem, alsmede

156 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 157

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

de gevolgen van klimaatverandering voor fysieke processen, Milieudoelen (Art 10) Drempelwaarde of Ja Ja Ja

zuurstofgebrek en -verbruik. Om de gevolgen van nutriëntverrijking gewenste trend bereikt? beter van de veranderingen in zeewatertemperatuur door klimaat Gerelateerde doelen Beschrijving Geen zuurstofgebrek als gevolg van eutrofiering verandering te onderscheiden, moet dit begrip verruimd worden. D5T1: Lagere toevoer van nutriënten waar deze niet aan de doelen Gerelateerde indicator D5C1, D5C2

Daarnaast is een verbeterde beschikbaarheid van toepasselijke van de KRW voldoen conform het tijdspad van de gegevens nodig voor een solide beoordeling van zuurstofgebrek. stroomgebiedbeheerplannen.

Gezien de plaatselijke en vaak kortstondige aard van zuurstofgebrek Status afzonderlijke elementen

kan de lokalisering van hotspots baat hebben bij modellering. D5T2: Concentraties van nutriënten die al voldoen aan de KRW- Element Oxygen

normen, niet laten toenemen en zo mogelijk verder verlagen. Element code Nvt

Element source code Nvt

Element Source EU (Decision)

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9) Element Status Good

Integration rule Geen integratie

Overall Status D5

Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald.

GMT gehaald Verwacht wordt dat de GMT na 2020 wordt bereikt / KRM Artikel 14 uitzondering gerapporteerd

Beoordeelde periode Greater North Sea: 2006 – 2014

Kustwateren:2009 - 2015

Beschrijving Ervan uitgaande dat de KRW-doelen worden gerealiseerd, is de inschatting dat de goede milieutoestand voor

nutriënten in de jaren na 2020 binnen handbereik ligt. Desalniettemin is er voor eutrofiering een artikel 14-uitzondering gerapporteerd. Het KRM programma van maatregelen geeft de maximale inzet die mogelijk is om, gezamenlijk met andere landen, voor de descriptor eutrofiering de goede milieutoestand te bereiken, zowel met betrekking tot maatregelen op land (uitvoering KRW) als op zee. Er worden geen (aanvullende) technische maatregelen getroffen die aanwezigheid van eutrofierende stoffen in het Nederlandse deel van de Noordzee teniet kunnen doen.

Gerelateerde drukfactoren Toevoer van nutriënten; Toevoer van organisch materiaal

Status Criterium D5C5 Zuurstof

Titel Opgeloste zuurstofconcentraties Opgeloste zuurstofconcentraties Opgeloste zuurstofconcentraties

nabij de zeebodem (OSPAR nabij de zeebodem (OSPAR nabij de zeebodem (KRW) beoordeling), in de kustzone beoordeling), verder op zee

Criteria status Goed Goed Goed

Beschrijving criteria status Binnen grootschalige onderzoeksge Binnen grootschalige onderzoeksge In de Nederlandse kustwateren (KRW)

bieden in de Noordelijke en Zuidelijke bieden in de Noordelijke en Zuidelijke is geen zuurstofgebrek waargenomen Noordzee, het Kanaal, de Keltische Noordzee, het Kanaal, de Keltische Zee, en de Golf van Biskaje en de Zee, en de Golf van Biskaje en de Iberische Kust is geen wijdverbreid Iberische Kust is geen wijdverbreid zuurstofgebrek waargenomen zuurstofgebrek waargenomen

Gebruikte parameter Concentratie in water Concentratie in water Concentratie in water

Drempelwaarde of In dit geval een TV lower (niet onder In dit geval een TV lower (niet onder In dit geval een TV lower (niet onder

gewenste trend (TV upper) deze waarde komen) deze waarde komen) deze waarde komen)

Limiet (TV lower) 6 mg/l zuurstof 6 mg/l zuurstof 60% zuurstof verzadigd

Bron van de drempelwaar OSPAR OSPAR KRW

de, limiet of trend

Bereikte waarde of trend 6,2 mg/l 6,44 mg/l Zie KRW rapportage: http://cdr.eionet.

(Value achieved lower) europa.eu/nl/eea/wise_soe/

Deel van het gebied waarin 100% 100% 100%

de drempelwaarde of trend

gehaald dient te worden

Deel van het gebied waarin 100% 100% 100%

de drempelwaarde of trend

gehaald is

Trend vergeleken met de Stabiel Stabiel Stabiel

vorige beoordeling

158 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 159

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Ruimtelijke omvang fysiek verlies (D6C1 en D6C4) Kennishiaten Milieudoelen (Art 10)

GES Component/Criteria D6C1 en D6C4 Er is geen sprake van een kennishiaat. Gerelateerde doelen

Goede Milieutoestand (Art 9) Er zijn geen aanvullende doelen voor Fysiek Verlies vastgesteld.

Nederlandse omschrijving van de GMT Geen significant verlies van de natuurlijke zeebodem ten opzichte van de situatie in 2012 als gevolg

van menselijke activiteiten. Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

Geen significant verlies als gevolg van menselijke activiteiten van de habitats die in het kader van de

KRM beschreven zijn. Overall Status D6 fysiek verlies

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) Conclusie MS deel I 2018 Goede milieutoestand gehaald in 2012 en behouden

Indicatoren (Art 8) GMT gehaald GMT gehaald

Titel Ruimtelijke omvang fysiek verlies Beoordeelde periode 2012-2017

Reporting unit Nederlands Continentaal Plat (NCP) Gerelateerde drukfactoren Fysieke vernietiging (door een permanente wijziging van zeebodemsubstraat of –morfologie en door onttrekking van

Bron Nationaal zeebodemsubstraat)

Status Criterium D6C1 Fysiek verlies van de natuurlijke zeebodem

Kernboodschap Criteria status Goed Windparken Beschrijving criterium Er is geen significant verlies van de natuurlijke zeebodem opgetreden sinds 2012. Het verlies aan natuurlijke zeebodem

Naam park Aantal Doorsnede Verlies per Totaal status sinds 2012 is 0,55 km2, dit is 0,001% van de totale Nederlandse Noordzee (58.000 km2).

Er is geen significant verlies van de natuurlijke zeebodem opgetrepalen scour paal oppervlak

den. Het verlies aan natuurlijke zeebodem sinds 2012 is 0,55 km2, protection verlies Gebruikte parameter Oppervlakte

dit is 0,001% van de totale Nederlandse Noordzee (58.000 km2). Luchterduinen 43 25 m 491 m2 0,02 km² Drempelwaarde of Niet vastgesteld gewenste trend (TV upper)

Gemini 150 30 m 706,5 m2 0,11 km² Bron van de drempel Nationaal

Toelichting Indicator waarde, limiet of trend

Platforms Bereikte waarde of trend 0,55 km2 , 0,001%

De indicator beschrijft de ruimtelijke omvang en spreiding van het (Value achieved upper) Soort platform Aantal Straal Verlies per Totaal

fysieke verlies (permanente wijziging) van de natuurlijke zeebodem. platforms verlies platform oppervlak Trend vergeleken met de Niet beschikbaar

De belangrijkste activiteiten die in Nederlandse mariene wateren rondom verlies vorige beoordeling

fysiek verlies tot gevolg hebben zijn landaanwinning, de aanleg van platform Drempelwaarde of Niet van toepassing

platforms voor olie- en gaswinning en de aanleg van nieuwe Platform voor 12 100m 0,03 km2 0,38 km² gewenste trend bereikt?

windparken. Kabels en leidingen worden over het algemeen olie- en Beschrijving Hoewel er geen drempelwaarde is vastgesteld blijkt uit de berekening dat het totale oppervlak aan verlies verwaarloosingegraven

en veroorzaken dus geen verlies, alleen bij kruisingen gaswinning baar is (0,001%).

met andere kabels en leidingen wordt een steenbestorting Subsea 5 50m 0,01 km2 0,04 km² Gerelateerde indicator D6C4

toegepast. completion

Status Criterium D6C4 Fysiek verlies van het habitattype

Kruisingen van kabels en leidingen

Resultaten Criteria status Onbekend Aantal Opper Opper - Totaal Totaal Beschrijving criterium Er is geen berekening gedaan van het verlies per habitattype.

(schatting) vlakte vlakte per oppervlak oppervlak status

Sinds 2012 zijn er verschillende grote ingrepen uitgevoerd die verlies kruising verlies verlies Gebruikte parameter Oppervlakte

van de natuurlijke zeebodem kunnen veroorzaken. De windparken 20 5m x 100m 500 m2 0,01 km2 0,02 km²

Luchterduinen en Gemini zijn gebouwd en in operatie genomen, in Drempelwaarde of Geen drempelwaarde vastgesteld gewenste trend (TV upper)

2015 en 2017, respectievelijk. Ook zijn er sinds 2012 12 platforms Totaal fysiek verlies opgetreden sinds 2012 is 0,55 km2. De

voor olie- en gaswinning en 5 subsea completions in gebruik Nederlandse Noordzee is bij benadering 58.000 km2. Het percen Bron van de drempelwaar Nationaal

genomen. Naar schatting zijn er sinds 2012 zo’n 20 kruisingen van de, limiet of trend tage fysiek verlies is dus 0,001%. kabels en leidingen bijgekomen. Bereikte waarde of trend Onbekend (Value achieved upper)

De tweede maasvlakte, a 20 km2, is tussen 2008 en 2013 gebouwd en Conclusie Trend vergeleken met de Niet beschikbaar in gebruik genomen. Het fysiek verlies veroorzaakt door de vorige beoordeling

Maasvlakte 2 wordt in zijn geheel toegeschreven aan de periode Er is geen significant verlies van de natuurlijke zeebodem Drempelwaarde of Onbekend

voor 2012 omdat de buitenste zeewering al in 2008 is aangelegd, opgetreden. gewenste trend bereikt?

waarna begonnen is met het opspuiten van de maasvlakte. Beschrijving Hoewel er geen berekening is gedaan van het verlies per habitattype lijkt het onwaarschijnlijk dat er sprake is van

Methode significant verlies voor een habitattype. Het deel van de Noordzee waar de verstoring plaatsvindt bestaat grotendeel uit zandbodems, wat ook het habitat met het grootste oppervlak is. Het oorspronkelijk habitat wordt in alle gevallen

vervangen door hard substraat.

Per verstorende activiteit is het oppervlak verlies uitgerekend. Gerelateerde indicator D6C1

160 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 161

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Spreiding en ruimtelijke omvang fysieke verstoring (D6C2 en D6C3) Tabel 1. Indicatiewaarden voor de visserijdruk op de Noordzee in 2015. De cursief geschreven items zijn gekozen waarden en onderhevig

aan politieke keuzes.

GES Component/Criteria D6C2 en D6C3 Indicatoren van de Beschrijving 2015 Referentie / drempel

Goede Milieutoestand (Art 9) jaarlijkse druk 0-200 m 200–1000 m

Nederlandse omschrijving van de GMT D6C2: Geen toename in tijd van de fysieke verstoring van de totale zeebodem van de gehele 1. Intensiteit Het gemiddeld aantal keren dat de bodem van de Noordzee wordt verstoord 1.68 0.64 Niet beschikbaar

Noordzee en het NCP. door bodemberoerend vistuig. De schatting is gebaseerd op de som van het D6C3: Geen toename in tijd van de fysieke verstoring van de habitats die in het kader van de KRM zijn gebied dat is vestoord door alle schepen die mobiele bodemberoerende beschreven. vistuigen gebruiken, gedeeld door de totale oppervlakte van de Noordzee.

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) 2. Aandeel Het aantal gridcellen (c-squares) dat ten minste één keer is bevist (zonder 80% 33% Niet beschikbaar

Indicatoren (Art 8) gridcellen dat werd rekening te houden met de hoeveelheid beroerde bodem binnen een cel), bevist gedeeld door het totaal aantal gridcellen binnen het onderzochte gebied.

Titel De ruimtelijke omvang en spreiding van de fysieke verstoringen van de zeebodem, inclusief elk

habitattype waaraan schade is berokkend door wijziging van de biotische en abiotische structuur en 3. Aandeel van De som van de verstoorde gebieden over alle gridcellen in een onderzocht 54% 21% Niet beschikbaar

de functies ervan (D6C2 en D6C3) gebieden die gebied (maar waarbij de verstoorde bodem in een specifieke cel niet groter werden bevist kan zijn dan de cel groot is), gedeeld door de totale oppervlakte van alle

Reporting unit ICES Internationale Noordzee gridcellen in het desbetreffende gebied.

Bron Verzoek van de EU om indicatoren te benoemen waarmee de druk en de impact van de bodemberoe 4. Aggregatie van Het kleinste aandeel gridcellen (c-squares) in de Noordzee waarbinnen het 36% 14% Niet beschikbaar

rende visserij op de zeebodem kunnen worden bepaald en ook de wisselwerking tussen de vangst en de visserijdruk voorkomt dat 90 procent van het totale oppervlak verstoord is. de waarde van de aan land gebrachte vis. (sr.2017.13)

URL http://www.ices.dk/sites/pub/Publication%20Reports/Advice/2017/Special_requests/eu.2017.13.pdf

Toelichting Indicator veranderingen die de trawlvisserij in de samenstelling van de

benthische gemeenschap teweegbrengt. De populatiedynamicame ICES adviseert (2016a) dat een evaluatie van de druk en de impact op thode geeft aan hoe de trawlvisserij met sleepnetten de biomassa

Kernboodschap de zeebodem kwantitatief van opzet moet zijn en gebaseerd op van de benthische gemeenschap beïnvloedt. Hierbij wordt de

biologische principes, om zo een ononderbroken reeks indicatoren relatieve biomassa gebruikt als een proxy voor het aantal functies De fysieke verstoring die de bodemberoerende visserij in de te verkrijgen (in plaats van opeenvolgende, maar los van elkaar dat nog in de gemeenschap is overgebleven, bijvoorbeeld bioturba Internationale Noordzee veroorzaakt, verschilt van plek tot plek staande indicatoren). tie, facilitatie, nutriëntencyclus, reproductievermogen of secun(Figuur 1). Binnen de zone van 0-200 meter diepte werd in 2015 80 daire productie. Als dit alles nog functioneert, draagt dit niet alleen procent van het aantal gridcellen en 54 procent van het zee-areaal Deze evaluatie is gebaseerd op de geschatte visserijdruk per metiér bij aan het behoud van de lokale gemeenschap, maar ook aan de bevist met tuig dat de bodem beroerde (Tabel 1). 90 procent van de (visserij-activiteit), volgens de aanpak van Eigaard et al. (2016). ICES biodiversiteit in het algemeen en daarmee aan de integriteit van de visserij concentreerde zich in 36 procent van de gridcellen. Beneden adviseert het gebruik van vijf indicatoren en kaarten om de druk te zeebodem. de 200 meter-dieptelijn was de visserijdruk lager (33 procent van de bepalen die mobiele bodemberoerende vistuigen uitoefenen: vier gridcellen, 21 procent van het zee-areaal, Tabel 1). De gemiddelde jaarlijkse indicatoren en één meerjarige indicator, zoals aangegeven Indicatoren voor visserijdruk impact op de zeebodem is volgens de PD2-methode geschat op in Tabel 1. De indicatoren kunnen worden toegepast op regionale of Van de vijf indicatoren om visserijdruk te meten, geven er vier de 0,24, voor dieptes tussen 0 en 200 meter. Op dezelfde manier Figuur 1. Ruimtelijke verspreiding van bodemslijtage, impact (PD2-indicator), het subregionale zeeën of op grootschalige habitattypen binnen deze jaarlijkse druk weer en laat één meerjarige indicator zien of de geschat bedroeg de impactfactor voor een groot deel (63 procent) totale gewicht van de gevangen vis (in kilo’s) en de totale waarde (in euro’s) van de vis zeeën. Ze kunnen worden geëvalueerd aan de hand van de gehele visserijdruk zich geografisch blijft verspreiden (Tabel 1).

van de zeebodem minder dan 0,2. die in 2015 met bodemberoerend tuig is gevangen in de Internationale Noordzee. Alle bodemberoerende visserij, een metiér of een combinatie van

De impact was het grootst in de diepere delen van de 0-200 cijfers zijn in kaart gebracht op een 0.05° × 0.05° grid. metiérs. Voor drie van deze indicatoren is een grid van het te

meter-zone en in modderige habitats. De ruimtelijke verspreiding ©ICES, 2017. ICES Special Request Advice sr.2017.13. https://www.ices.dk/sites/pub/ onderzoeken gebied noodzakelijk. Voor dit doel heeft ICES een Resultaten

van de visserijdruk was telkens anders in de zeven jaar dat de Publication%20Reports/Advice/2017/Special_requests/eu.2017.13.pdf 0.05° × 0.05°-grid, het c-square, uitgekozen. evaluatie duurde, zonder dat zich een duidelijke trend aftekende De intensiteit van de visserij op de Internationale Noordzee wisselt (zie Figuur 4). Om de impact van de visserijdruk te kunnen evalueren, adviseert sterk van plek tot plek (Figuur 2). Gebieden met een hogere ICES dat de maatstaven die worden gebruikt iets zeggen over de intensiteit (waar bodemslijtage optreedt) bevinden zich in het complementaire aspecten van het benthische ecosysteem: dus over noordelijk deel van de Noordzee, langs de rand van de Noorse trog, de gevolgen voor zowel de functies als de compositie van het in het oosten van Het Kanaal en op sommige plekken rond de ecosysteem. Daarom adviseert ICES dat voor elke indicator meer dan Doggersbank. Minder intensief is de visserij in het westen van de één kwantitatieve methode wordt gebruikt. ICES heeft voor delen Noordzee en in de diepere delen van de Noorse trog. De verspreivan de Noordzee twee methodes ontwikkeld en in termen van ding en de intensiteit van de visserij waren in 2015 niet anders dan parameters beschreven: de levensduur (LL1) en de populatiedynamiin de periode 2012-2015, maar het gebied waar niet werd gevist, was camethode (PD2). De compositie van de levensduur van een kleiner. benthische gemeenschap is een proxy voor biodiversiteit en volgt de

162 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 163

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

4 1,0 1,0 a) b) c) A.II A5.1 A5.2 A5.3 A5.4

Figuur 2. Visserij-intensiteit met mobiele bodemberoerende vistuigen (jaar-1) in 2015 De meeste visserij met mobiel bodemberoerend vistuig in de 0,8 0,8 3 (linker figuren) en in de periode 2012-2015 (rechter figuren) met bodemslijtage Internationale Noordzee vindt plaats in water dat niet dieper is dan 0,6 0,6

(bovenste figuren) en slijtage van de laag net onder de zeebodem (onderste figuren). 200 meter. In 2015 is 54 procent van de zeebodem op deze manier 2

Elk vistuig heeft een eigen uitwerking op de zeebodem en veroorzaakt dus meer of

minder slijtage, zowel wat de omvang van het beschadigde gebied betreft als de bevist. In water dieper dan 200 meter was dat 21 procent. Het

0,4 0,4 Proportion fished

Trawling intersity (year -1)

diepte tot waar de bodem wordt ‘omgeploegd’. Onder bodemslijtage wordt verstaan: grootste deel hiervan betrof water tussen de 200 en 300 meter. De

1 Proportion fished with 90% effort 0,2 0,2

de schade aan elementen van de zeebodem, en slijtage aan de laag net onder de vier habitattypen die in de Internationale Noordzee het meest zijn

0 0,0 0,0

zeebodem als gevolg van binnendringing of verstoring van deze laag. verspreid, komen in de beviste gebieden in uiteenlopende mate 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Year Year Year

voor. Het hoogst scoorde in 2015 sublitorale modder (EUNIS Figuur 4. Tijdschema van (a) de gemiddelde visserij-intensiteit (bodemslijtage), (b)

©ICES, 2017. ICES Special Request Advice sr.2017.13. https://www.ices.dk/sites/pub/

Publication%20Reports/Advice/2017/Special_requests/eu.2017.13.pdf habitatcode A5.3, 69 procent), gevolgd door sublitoraal gemengd

aandeel van de oppervlakte van de beviste zeebodem en (c) aggregatie van visserij

sediment (A5.4, 59 procent), sublitoraal zand (A5.2, 54 procent) en (aandeel van het oppervlak waar 90 procent van de visserij-inspanning geleverd

sublitoraal grof sediment (A5.1, 49 procent) (Tabel 3). wordt) per habitat in de 0-200 meter-dieptezone in de Internationale Noordzee. De weergegeven resultaten zijn voor schepen langer dan 15 m (2009-2011) en langer dan

12 m (2012-2015).

De visserij-intensiteit was het hoogst in het habitat sublitoraal ©ICES, 2017. ICES Special Request Advice sr.2017.13. https://www.ices.dk/sites/pub/ gemengd sediment (A5.4, 3.2 jaar −1 , dit wil zeggen dat er in elke Publication%20Reports/Advice/2017/Special_requests/eu.2017.13.pdf gridcel in dit habitat in 2015 gemiddeld 3,2 keer werd gevist) en het laagst in het habitat sublitoraal zand (A5.2, 1.4 jaar ). −1 Van alle visserij-inspanningen met bodemberoerend tuig vond 90 procent plaats in ongeveer een derde tot de helft van het gebied met de vier grootschalige habitats (36 procent voor alle habitats samen). Deze meest intensief beviste gebieden vormen samen de ‘kernvisgronden’. De resterende 10 procent van de visserij-inspanning speelt zich af in een groter gebied dat ongeveer de helft tot twee derde van

Tabel 3. Overzicht van de visserijdruk en impactindicatoren voor alle mobiele bodemberoerende vistuigen per EUNIS-habitattype in de Internationale Noordzee in 2015 het totale beviste gebied beslaat. In dit gebied wordt dus minder (enkel voor de 0-200 meter-dieptezone). De gegevens zijn gerangschikt per habitatomvang in de Noordzee. De vier grootste habitats zijn sublitoraal zand (A5.2), intensief gevist. Het vertegenwoordigt daarmee de ‘perifere

sublitoraal grof sediment (A5.1), sublitorale modder (A5.3) en sublitoraal gemengd sediment (A5.4). Samen maken zij 93 procent uit van de zeebodem in deze subregio van visgronden’. De visserij op de kernvisgronden draagt qua gewicht en

de Internationale Noordzee. Zie Figuur 3 voor andere habitatcodes. De dieper gelegen habitats (codes A6.x) bevinden zich allemaal langs de 200 meter-dieptelijn aan beide

zijden van de Noorse trog. waarde het meest bij aan de hoeveelheid vis en schelpdieren die aan

land wordt gebracht (Figuur 5). Bijna 80 procent van de visserij

EUNIS Omvang Aantal Verstoord Visserij Bevist % Bevist % Bevist % Gemid Aan land Waarde inspanning vindt plaats op slechts 20 procent van de oppervlakte

Habitat van rastergebied intensiteit van de gridcellen habitat delde gebrachte 10 6 euro van de Internationale Noordzee. Hier komt ook bijna 80 procent

Code habitat cellen 10 3 km 2 (jaar -1 ) Noordzee (met met 90% impact vis van de aan wal gebrachte vis vandaan – en ongeveer 70 procent van

10

3 km 2 (met relevante inspan(1-BK) (103 ton) de waarde die deze vis vertegenwoordigt.

relevante habitats) ning

habitats) (raster 1.0

cellen)

A5.2 364.4 21218 512.4 1.41 54% 82% 40% 0.23 816.4 564.0 0.8

A5.1 90.3 4901 182.2 2.02 49% 78% 29% 0.26 86.9 158.9

A5.3 68.8 4108 166.7 2.42 69% 92% 46% 0.33 94.2 109.9 0.6

A5.4 31.8 1791 101.3 3.19 59% 75% 32% 0.31 36.2 86.7

A4.2 11.9 641 23.1 1.95 53% 84% 33% 0.27 6.1 17.2 0.4

A4.3 7.2 444 4.2 0.59 36% 70% 39% 0.09 2.0 3.8

A3.1 2.7 165 0.6 0.23 12% 33% 12% 0.06 0.4 0.6 Cumulative proportion Figuur 3. Grootschalige habitats (2011 Level 3 EUNIS) in de Internationale Noordzee 0.2 Swept area

A6.4 2.4 176 2.4 1.01 21% 20% 14% 0.12 3.4 0.9 ©ICES, 2017. ICES Special Request Advice sr.2017.13. https://www.ices.dk/sites/pub/ Landings

Publication%20Reports/Advice/2017/Special_requests/eu.2017.13.pdf

A4.1 2.0 108 0.8 0.38 24% 71% 30% 0.05 0.2 0.5 0.0 Value

A3.2 1.7 103 0.9 0.54 27% 54% 23% 0.08 0.5 1.3 De intensiteit van de visserij vertoont door de jaren heen enige 0.0 0.2 0.4 0.6 0.8 1.0

A6.5 0.7 43 5.2 7.37 91% 93% 70% 0.83 3.7 2.7 variatie (Figuur 4a). Vergeleken met eerdere jaren (2009-2014) was Surface area North Sea (grids cells sorted from high to low trawling intensity)

A6.1 0.3 20 0.0 0.16 16% 30% 25% 0.07 0.0 0.0 de intensiteit in 2015 iets lager in de habitattypes sublitorale Figuur 5. Cumulatief aandeel van de verstoorde bodem, aan wal gebrachte vis, en de

A3.3 0.1 5 0.1 1.22 49% 100% 40% 0.18 0.0 0.1 modder en grof sediment, maar vergelijkbaar in het type sublitoraal waarde daarvan. De gridcellen zijn gerangschikt van die met de hoogste tot die met

de laagste visserij-inspanning, inclusief de cellen waarbinnen niet wordt gevist. De

A6.2 0.1 9 0.1 0.94 23% 33% 22% 0.13 0.5 0.1 zand en hoger in sublitoraal gemengd sediment. Voor alle habitats

samen was de intensiteit vergelijkbaar met die in voorgaande jaren. resultaten zijn die van alle bodemberoerende vistuigen in de Noordzee. Ter illustratie:

Habitat 10.3 684 1.3 0.12 5% 9% 3% 0.03 1.4 3.1 bijna 80 procent van de visserij-inspanning (verstoorde bodem) vindt plaats in slechts

onbekend Het gebied (Figuur 4b) en de belangrijkste beviste habitattypes 20 procent van de Internationale Noordzee. Hier komt ook bijna 80 procent van de

(Figuur 4c) vertoonden dat jaar overeenkomstige variaties. De aan land gebracht vis vandaan, en ongeveer 70 procent van de waarde daarvan (de visserijdruk balt zich samen in een betrekkelijk klein deel van het groene streepjeslijnen) gehele beviste gebied, zowel op regionaal niveau als op het niveau ©ICES, 2017. ICES Special Request Advice sr.2017.13. https://www.ices.dk/sites/pub/

van elk habitattype (Figuur 4c). Publication%20Reports/Advice/2017/Special_requests/eu.2017.13.pdf

164 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 165

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

De populatiedynamicamethode (PD2) brengt aan het licht dat de 1,0 1,0 a) b) A.II zeggen als zich een significante verandering in de relatie voordoet) De impact op de zeebodem in 2015 was 0.24, net zoals in voorgaan

A5.1

impact van bodemberoerend vistuig het grootst is (in dit voorbeeld A5.2 A5.3 worden gebruikt om drempelwaarden te helpen definiëren. Maar de jaren. De impact varieert per habitat en is het hoogst in modde

A5.4

> 0,84) op de hellingen van de Noorse trog in het Skagerak en de 0,8 0,8 tot nu toe zijn zulke drempelwaarden nog niet vastgesteld. Figuur 9 rige bodems (0.33) en gemengd sediment (0.31) en het laagst in grof Noorse westkust en in het oosten van Het Kanaal (bedenk wel dat laat zien dat wat betreft de PD2-methode er weinig verschil zou zijn sediment (0.26) en zand (0.22). Enkele gebieden in de deze evaluatie de 200 meter-dieptelijn aanhoudt; Figuur 6). 0,6 0,6 als gekozen wordt voor een waarde voor een GMT-drempel van Internationale Noordzee hebben een lage status (zijn sterk Gebieden die ook sterk zijn beïnvloed, liggen langs de continentale minder dan 1 als het gaat om de grootschalige habitats van de beïnvloed), waaronder de Noorse trog, het Oost-Engelse Kanaal, de kust van de Noordzee, in het zuiden van de Noordzee en rond de Noordzee. Hetzelfde geldt voor de LL1-methode (met uitzondering zuidelijke Noordzee, delen van de continentale kust van de

0,4 0,4

Doggersbank. De levensduurmethode (LL1) laat een ander patroon Impact (1-B/K) van de sublitorale modderige habitats). De ruimtelijke verscheiden Noordzee en gebieden rond de Doggersbank.

zien, met name in het zuiden van de Noordzee en het oosten van heid van locaties met een ‘goede staat’ in de regio kan ook herstel

Het Kanaal. In de diepere wateren komen volgens beide methodes 0,2 Proportion habitat fished with low impact 0,2 cijfers beïnvloeden (bijvoorbeeld habitatversnippering, gerelateerd Kortom, zowel de visserij-intensiteit als de impact op de zeebodem

de sterkst beïnvloede gebieden op dezelfde plaatsen voor, hoewel er aan verspreiding en verbinding over de zeebodem). zijn in 2015 vergelijkbaar met voorgaande jaren. Modder en met LL1 over het algemeen hogere impactscores uit de bus komen. 0 0,0 gemengd sediment ervaren de hoogste intensiteit en impact. Er is

2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Het verschil tussen de twee methodes hangt samen met een grotere Year Year Als met de populatiedynamicamethode (PD2) zou worden vastgebehoefte aan het definiëren van algemeen aanvaarde drempelwaarimpact van diepte en bodemschuifspanning in ondiepere wateren Figuur 7. De gemiddelde impact (hoeveelheid schade als gevolg van slijtage) in de steld dat de GMT boven 0.6 zou komen, dan zouden grote delen van den voor de indicatoren om te kunnen evalueren of habitats van de dan in diepe wateren. Deze spanning vindt haar oorzaak in periode 2009-2015 van mobiel bodemberoerend vistuig op vier grootschalige de Internationale Noordzee worden beoordeeld als zijnde in ‘goede Internationale Noordzee voldoen aan de Goede Milieutoestand

getijstromen, of in golven en stromingen, die door de wind in gang (EUNIS-)habitattypes op waterdiepten van minder dan 200 meter in de toestand’. Gebieden met een lage status (<0.50) komen door de hele (GMT).

zijn gezet. Door deze schuifspanning heeft verstoring door visserij Internationale Noordzee. De impact is weergegeven a) met behulp van de populatiedynamicamethode (PD2; 1-B/K) en b) als de omvang van het beviste gebied dat met regio voor en weerspiegelen de kern van de visgronden.

in ondiepere wateren met deze methode een geringere impact op lage impact is bevist (impact minder dan 0,2).

de compositie van de levensduur dan op de biomassa, waarop de ©ICES, 2017. ICES Special Request Advice sr.2017.13. https://www.ices.dk/sites/pub/ Methode

PD2-methode is gebaseerd. Publication%20Reports/Advice/2017/Special_requests/eu.2017.13.pdf Visserijdruk

Elk van de beide impactmethodes kan de status vastleggen, waarbij ICES (2016b) definieert het verstoorde gebied als het cumulatieve 0 betekent sterk beïnvloed en dus niet in een goede staat en 1 zeebodemgebied (in de vorm van gridcellen) dat binnen een betekent niet beïnvloed en dus in een goede staat uit een oogpunt periode van een jaar in contact is geweest met vistuig. De ‘swept van visserijdruk (Figuur 8). area ratio’ (SAR, ook wel gedefinieerd als visserij-intensiteit), heeft betrekking op het verstoorde gebied, gedeeld door de oppervlakte van de grids. Waarden boven 1 geven aan dat het gebied (c-square) meer dan één keer per evaluatieperiode is bevist. Dat het gebied in aanraking is geweest met bodemberoerend vistuig wordt vastgesteld aan de hand van een monitoringsysteem op basis van satellietwaarnemingen (VMS). Gegevens over snelheid en koers zijn

Figuur 6. Gemiddelde jaarlijkse impact van alle mobiele bodemberoerende vistuigen beschikbaar met tussenpozen van maximaal twee uur. Deze per c-square in 2015, volgens de PD2-methode (links) en de LL1-methode (rechts). De Figuur 9. De frequentie van de relatieve staat – in verhouding tot visserijdruk – van de informatie wordt gekoppeld aan informatie over de grootte van het

kaarten tonen slechts de impact voor de dieptes tussen 0 en 200 meter. De intervallen vier belangrijke grootschalige benthische habitats in de Noordzee in 2015. Om de schip en het type vistuig waarmee wordt gewerkt. Deze informatie

tussen de kleurschalen van 0 tot 1 zijn op beide kaarten even groot. impact vast te stellen zijn twee methoden gebruikt (PD2 en LL1). 0= niet in goede

©ICES, 2017. ICES Special Request Advice sr.2017.13. https://www.ices.dk/sites/pub/ komt uit EU-logboeken (ICES, 2017a; Eigaard et al., 2016). toestand, 1 = in goede toestand. De hoogte van de kolommen laat de relatieve

Publication%20Reports/Advice/2017/Special_requests/eu.2017.13.pdf omvang zien van desbetreffende habitat in elke toestand.

Figuur 8. Status van de zeebodem in de Internationale Noordzee in relatie tot de ©ICES, 2017. ICES Special Request Advice sr.2017.13. https://www.ices.dk/sites/pub/ Schattingen van de totale SAR binnen iedere grid zijn berekend per

De gemiddelde impact van alle mobiele bodemberoerende visserij visserijdruk volgens de populatiedynamicamethode (PD2): a) in 2015 en b) in de Publication%20Reports/Advice/2017/Special_requests/eu.2017.13.pdf habitattype. De zeebodem van de Internationale Noordzee wordt

op de zeebodem in 2015 was 0,24 (PD2-methode), iets lager dan in periode 2012-2015. Noot: de statusscore geeft als het ware het omgekeerde van de gedomineerd door zachte sedimenten (Figuur 3.) De vier belangrijkimpact aan, dat wil zeggen dat 0 = niet in een goede staat (sterk beïnvloed, geel) en 1

2009 en 2010 (Figuur 7a). De impact verschilde per habitat. Het = in goede staat (niet beïnvloed, bruin). ste habitats (A5.1 – sublitoraal grof sediment, A5.2 – sublitoraal

hoogst was deze in modder (0,33) en gemengd sediment (0,31), het ©ICES, 2017. ICES Special Request Advice sr.2017.13. https://www.ices.dk/sites/pub/ Conclusie zand, A5.3 sublitorale modder en A5.4 sublitoraal gemengd

laagst in grof sediment (0,26) en zand (0,22). Sinds 2009 vertoont de Publication%20Reports/Advice/2017/Special_requests/eu.2017.13.pdf sediment) omvatten 93 procent van het totale areaal tussen 0 en 200 impact een lichte daling in de modderige en grove sedimenten, Meer dan de helft van de zeebodem van de Internationale Noordzee meter diep. Diepere wateren worden gedomineerd door modderige maar een lichte toename in gemengd sediment. Het aandeel bevist Alle wijdverspreide habitats laten de volledige reeks van mogelijke wordt in 2015 ten minste eens per jaar bevist. De verspreiding van de sedimenten. oppervlak dat een lage impact vertoont (< 0,2), ligt in modderige statusscores zien, van 0 tot 1. Een groot deel van de habitats scoort visserij-intensiteit was hetzelfde als in de periode 2012-2015. De sedimenten rond de 50 procent en in andere habitattypes rond de bij alle evaluatiemethoden dicht bij de 1 omdat een substantieel habitats die de meeste visserij-intensiteit ondergaan, zijn gemengd Snelheden van schepen die duiden op visserij-activiteiten worden 60 procent (Figuur 7b). deel van de meeste habitats niet of nauwelijks wordt bevist (Figuur 9). sediment en modder; grof sediment en zand ervaren de minste geregistreerd binnen een grid met een 0.05° × 0.05°- raster. Op 60°

druk. De visserijdruk is op al deze habitats geringer dan in voornoorderbreedte bestrijkt één gridcel ongeveer 15 km², conform de Er is geen afgesproken methode om te bepalen of de Goede gaande jaren (2009-2014), behalve op gemengd sediment waarop de c-square-aanpak van ICES. Dit is de kleinst mogelijke schaal waarop Milieutoestand is bereikt in relatie tot visserijdruk. Voor het op druk in de loop der jaren is toegenomen. De visserij-intensiteit in momenteel kan worden gewerkt met voor iedereen beschikbare verschillende schalen vaststellen van drempelwaarden voor de het algemeen was gelijk aan voorgaande jaren. De geaggregeerde data. Als die situatie verandert, zijn misschien nog kleinere grids Goede Milieutoestand binnen een ononderbroken landschap, visserijdruk laat zien dat 90 procent van de visserij-inspanningen mogelijk. Elke c-square wordt toegekend aan een habitattype op bestaat slechts een beperkte ecologische basis. Als er niet-lineaire plaatsvindt in een derde tot de helft van het totale gebied. EUNIS-niveau 3, dit is het habitat dat in het centrum van de c-square relaties bestaan tussen visserijdruk en de toestand van een habitat wordt gemodelleerd. op een specifieke schaal, kan het buigpunt in deze relaties (dat wil

166 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 167

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Impact De PD2-methode stelt de impact van trawlvisserij op de benthische model van betere parameters te voorzien. Het model kan dan ook ICES heeft verschillende impactindicatoren onderzocht die zijn biomassa vast. Een dergelijke beoordeling van de biomassa kent het worden toegepast in andere regionale of subregionale zeeën, en afgeleid van twee benaderingen om de samenstelling van de juiste gewicht toe aan zowel de lichaamsomvang en de levensstrucin diepere wateren. benthische gemeenschap wat betreft het aspect levensduur in kaart tuur als aan het aantal individuen. Ook houdt de methode rekening • VMS-data van schepen kleiner dan 12 meter ontbreken in de te brengen (Rijnsdorp et al., 2016a, 2016b). Daarmee kan de met de energiestromen die door het voedselweb lopen en met beoordeling. Dit werkt een vertekening in de hand van de gevoeligheid van de habitats voor visserij worden onderzocht. andere processen binnen het ecosysteem die nauw verwant zijn met toestand in de kustzones. Hoezeer de situatie wordt onderschat, de biomassa. De mate van depletie en herstel wordt aan de hand zal per kuststrook verschillen. De PD2-methode is een mechanisch model dat de totale vermindevan meta-analyse geschat, waarbij gebruik wordt gemaakt van een • VMS-data van bepaalde landen in en buiten de EU ontbreken, wat ring van de biomassa (B) van de gemeenschap inschat in verhouding systematische reviewmethode (Hiddink et al., ingediend). Hoe de kan leiden tot onderschatting van de visserijdruk in delen van de tot de draagkracht (K), en in overeenstemming met de geschatte herstelcijfers van de benthische gemeenschap zijn verspreid, wordt zee die door deze landen worden bevist. Dit wordt echter niet visserij-intensiteit. De totale biomassa van de gemeenschap in geschat op grond van de levensduursamenstelling die is ontleend gezien als een groot probleem voor de Internationale Noordzee. relatie tot de draagkracht (B/K) beschrijft de evenwichtstoestand (de aan de LL1-methode. • Regionale kaarten van habitats kunnen zowel tendentieus als interactie tussen de achteruitgang veroorzaakt door de visserij en onduidelijk zijn, maar in welke mate is meestal niet bekend. ICES het herstel van de benthische gemeenschap). De impact wordt De LL1-methode is gebaseerd op een statistische analyse van het heeft dit niet vastgesteld, noch hoe dit op regionale schaal per weergegeven door 1-B/K (Pitcher et al., 2017). De achteruitgangscijeffect van de bodemberoerende visserij op de levensduurcomposigeval verschilt. fers worden geschat op basis van een meta-analyse die specifiek tie. De methode laat zien dat dit effect afhangt van de mate waarin • Per regio en per habitat wordt de benthische gemeenschap betrekking heeft op levensduur (Hiddink et al., in prep.). De door schuifspanning natuurlijke verstoring heeft plaatsgevonden. verschillend bemonsterd. De gevolgen van deze verscheidenheid biomassacomponent van de PD2-methode is een proxy voor de Vergeleken met de LL1-methode schat de PD2-methode in gebieden kunnen niet worden meegenomen in de beoordelingen op de energiestroom door benthische (en aanverwante) voedselwebben die blootstaan aan schuifspanning een grotere impact van de schaal van regionale zeeën. en voor andere (functionele) ecosysteemprocessen. bodemberoerende visserij. Het LL1-model is gevoed met data die met grijpers en boxcores zijn verkregen uit de voornaamste

De LL1-methode is een statistisch model dat de habitatspecifieke habitattypes in Het Kanaal en het zuidelijk deel van de Noordzee Milieudoelen (Art 10)

levensduurcompositie van de gemeenschap inschat en het effect (Rijnsdorp et al., 2016b). Onbekend is of de levensduursamenstelvan

de visserij op deze samenstelling. De basis voor deze relatie is ling van de infauna representatief is voor de gehele benthische Gerelateerde doelen

dat soorten met een lange levensduur lagere herstelcijfers laten zien gemeenschap (infauna en epifauna samen) en of de geschatte • D6T1: 10-15 procent van het oppervlak van het Nederlandse deel doordat ze minder snel groeien en later volwassen worden; ze zijn levensduursamenstelling ook opgaat voor gebieden buiten Het van de Noordzee wordt niet noemenswaardig beroerd door dus in het algemeen gevoeliger voor sterfte als gevolg van visserij. Kanaal en het zuiden van de Noordzee. menselijke activiteiten. Het verband tussen het effect van visserij en schuifspanning op de • D6T3: Geen toename in de tijd van de fysieke verstoring door zeebodem maakt deel uit van het model. Visserij heeft immers een De PD2-methode en de LL1-methode geven verschillende impactuitvisserij-activiteiten van de totale zeebodem van het NCP en van de geringere invloed op habitats met een hogere schuifspanning (een komsten te zien (ICES, 2017a). De reden is dat de twee methodes habitats die in het kader van de KRM zijn beschreven. hogere natuurlijke verstoring). De indicator maakt een schatting verschillende aspecten van de zeebodem meten. • D1T3: Realiseren instandhoudingsdoelstellingen voor habitatvan de vermindering van het aandeel van taxa met een lange typen en soorten in de Natura 2000-gebieden op zee (VHR). levensduur (maximum levensduur van > 10 jaar) als gevolg van • D6T2: verbetering kwaliteit van de beoordeelde gebieden en

visserij. De soortspecifieke levensduurgegevens zijn afgeleid uit een Kennishiaten habitats.

literatuuroverzicht (Bolam et al., 2014). • D6T4: verder ontwikkelen en testen van regionale beoordelings

De uitkomst van de impact-beoordeling [(fractie van een (on) methoden (OSPAR) die in de toekomst gebruikt kunnen worden

Indicatoren voor aan land gebrachte vis en de waarde daarvan beschadigde habitat) / (fractie van een habitat van een bepaalde voor een beoordeling van benthische en pelagische habitats.

De waarde van de aan land gebrachte vis (in euro’s) en het gewicht status)] hangt af van de gebruikte methode en van de ruimtelijke

daarvan (in kilo’s) zijn door ieder land berekend aan de hand van resolutie van de gegevenslaag voor de visserijdruk (momenteel is

logboekgegevens, voordat deze zijn overgedragen aan ICES. die 0.05° × 0.05°). Als de ruimtelijke resolutie verandert, zal dat ook

tot veranderingen leiden in de vastgestelde staat van de habitats. Dit

De kwaliteit van het advies betekent dat de bepaling van drempelwaarden afhankelijk is van de

De dekkingsgraad van de gegevens waarmee een schatting kan methode. Daarom is het nodig dat een benchmark wordt opgezet

worden gemaakt van de visserijdruk, is uitstekend voor alle offshore om te komen tot een formeel aanvaarde methodologie en dito

wateren van de Noordzee. De VMS-data betreffen alle met sleepnetparameters, inclusief drempelwaarden. Zo kan voor alle regio’s een

ten vissende trawlers langer dan 12 meter uit alle landen (ICES, eensluidend concept voor de Goede Milieu Toestand (GMT) tot

2017a). stand komen.

De impact van de visserijdruk is geschat, ervan uitgaande dat Andere kennishiaten die kunnen worden genoemd, zijn: trawlvisserij gelijk is verdeeld binnen elk c-square. Deze veronder• De toegepaste impactmodellen waren geparametreerd voor stelling kan terecht zijn als trawlvisserij over langere periodes wordt gemeenschappen van infauna die leven in delen van de geëvalueerd. Voor kortere periodes wordt het deel van de zeebodem Internationale Noordzee die niet dieper zijn dan 200 meter. dat is verstoord, overschat. Trawlvisserij wordt immers nogal Nadere analyse van de structuur van de benthische gemeenschap willekeurig verspreid over kleine oppervlakken beoefend (Rijnsdorp in relatie met een habitat en inclusief zowel infauna als epifauna et al., 1998; Ellis et al., 2014; Eigaard et al., 2017). en informatie over gevoelige habitats zoals riffen, is nodig om het

168 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 169

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9) Benthische habitats kwaliteit (BISI) - (D6C3 en D6C5)

Overall Status D6 GES Component/Criteria D6C3

Conclusie MS deel I 2018 De Goede Milieutoestand (GMT) kan nog niet worden bepaald; het is daarom onduidelijk of deze is gehaald. Goede Milieutoestand (Art 9)

GMT gehaald Onbekend Nederlandse omschrijving van de GMT Verbetering van de kwaliteit van de beoordeelde gebieden en habitats op het Nederlandse deel van

Beoordeelde periode 2009-2015 de Noordzee (Benthische Indicator Soorten Index).

Gerelateerde drukfactoren Fysieke verstoring van de zeebodem; Fysieke vernietiging; Onttrekking van of sterfte/letsel van in het wild levende Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

soorten Indicatoren (Art 8)

Titel Benthische habitats kwaliteit (BISI)

Status Criterium D6C2 en D6C3 Reporting unit Nederlandse deel van de Noordzee (NCP)

D6C2 D6C3 Bron Nationale uitwerking

Criteria status Onbekend Onbekend URL Wijnhoven, S., Bos, O.G. (2017). Benthische Indicator Soorten Index (BISI): Ontwikkelingsproces en

Beschrijving criterium Het ontbreken van een drempelwaarde zorgt ervoor dat Het ontbreken van een drempelwaarde zorgt ervoor dat beschrijving van de Nationale Benthos Indicator Noordzee inclusief protocol voor toepassing.

status geen uitspraak kan worden gedaan over de GMT. Voor nu geen uitspraak kan worden gedaan over de GMT. Voor nu Ecoauthor Report Series 2017 - 02, Heinkenszand, the Netherlands.

is er geen wetenschappelijke basis om een drempelwaaris er geen wetenschappelijke basis om een drempelwaarde te stellen de te stellen

Gebruikte parameter Visserijdruk en de impact op de zeebodem Visserijdruk en de impact op de zeebodem Kernboodschap van oppervlak per ecotoop/habitat opgeteld totdat 100% oppervlak

Drempelwaarde of Nog niet vastgesteld Nog niet vastgesteld met significante kwaliteitsverbetering wordt gehaald. Indien voor

gewenste trend (TV upper) De kwaliteitstoestand in 2015 ten opzichte waarvan kwaliteitsverbeeen bepaald habitat geen significante verbetering op landelijk

Bron van de ICES teringen worden nagestreefd is vastgesteld. Op de Doggersbank, niveau wordt gehaald, maar wel binnen een (kleiner) specifiek te

drempelwaarde Klaverbank, Friese Front en Centrale Oestergronden zullen beoordelen gebied, dan kan worden aangegeven welk percentage

Bereikte waarde of trend Zie onder resultaten maatregelen (sluiten delen voor bodemberoerende visserij) van het landelijk aanwezige oppervlak al een kwaliteitsverbetering

(Value achieved upper) binnenkort effectief worden. Effecten daarvan zullen pas na 2018 laat zien. Naast dat de BISI wordt ingezet voor de KRM beoordeling,

Trend vergeleken met de Niet beschikbaar zichtbaar worden en ‘autonome’ significante kwaliteitsverbetering is deze uitgerust voor de evaluatie van specifieke maatregelen en

vorige beoordeling wordt niet verwacht. In de Voordelta en Noordzeekustzone zijn de evaluaties in het kader van Natura 2000. Daarnaast wordt via

Drempelwaarde of Onbekend eerste tekenen van kwaliteitsverbetering ten gevolgen van maatrespecifieke evaluaties (naast de algemene kwaliteitsbeoordeling) de

gewenste trend bereikt? gelen (sluiten gebieden in 2008 en 2009) en transitie (ruimtelijke mogelijke oorzaak en eventuele ecologische effecten geduid (op

Gerelateerde indicator D6C2 and D6C3 verplaatsing en alternatieve visserijmethoden) zichtbaar. basis van sub-selecties aan indicatorsoorten). De indicator is met

Significante kwaliteitsverbetering is in 2018 mogelijk. De Vlakte van name (maar niet uitsluitend) indicatief voor de effecten van

Status Criterium D6C2 en D6C3 de Raan (delen gesloten in 2012) vertoont nog geen verbetering. bodemberoerende activiteiten (verschillende types visserij),

ecologische verstoring (als nutriënten, verontreinigingen, tempera

Element Sublitoraal grof sediment

Sublitoraal zand tuur) en veranderende abiotiek (door bijvoorbeeld zandwinning of

Sublitorale modder Toelichting Indicator landaanwinning).

Sublitoraal gemengd sediment

Element code A5.1 Met behulp van de Benthische Indicator Soorten Index (BISI) wordt De Benthische Indicator Soorten Index is specifiek ontwikkeld en

A5.2 de gebiedspecifieke abundantie van indicatorsoorten, als maat voor uitgewerkt voor de evaluatie van de ontwikkeling van de kwaliteits

A5.3 bodemhabitatkwaliteit, vergeleken met een realistische referentie. toestand van gebieden met bijzondere ecologische waarden die ook

A5.4 De realistische referentie reflecteert de toestand die naar verwachaangewezen kunnen zijn als Natura 2000 gebied voor de

Element source code EUNIS ting op de middellange termijn zal worden bereikt wanneer de Habitatrichtlijn of bodembeschermingsgebied KRM (d.w.z.

Element Source EU dominante verstoringen substantieel worden gereduceerd. De Doggersbank, Centrale Oestergronden, Friese Front, Klaverbank,

Element Status Onbekend referentie is de waargenomen maximum abundantie van de Noordzeekustzone, Voordelta, Vlakte van de Raan, aangevuld met indicatorsoorten gedurende de afgelopen 30 jaar; op standaard de Bruine Bank als representatief voor de Zuidelijke Bocht en het

Integration rule Niet van toepassing wijze verhoogd indien de in het verleden geleverde monitoringsindiepe zandigeecotoop). Daarnaast is de indicator uitgewerkt voor de

spanning aanleiding geeft om aan te nemen dat de maximum evaluatie van de Habitat Richtlijn habitats (d.w.z. H1170 – Riffen, en abundantie in werkelijkheid hoger is geweest. De mate dat de H1110 – Permanent overstroomde zandbanken, opgesplitst in referentietoestand op basis van de gecombineerde verzameling H1110b - Noordzee kustzone, en H1110c Doggersbank) en de EUNIS indicatorsoorten (BISI-waarde = 1) wordt benaderd (score 0-1) wordt ecotopen op classificatie niveau 3 (d.w.z Diep grof sediment -, Diep geëvalueerd. Per ecotoop/habitat wordt een significante toename zandig -, Diep slibrijk -, Ondiep tot matig diep grof sediment -, (p<0.05) in BISI-waarde ten opzichte van de T0 (2015) nagestreefd Ondiep tot matig diep zandig -, en Ondiep tot matig diep slibrijk per te evalueren eenheid (onderscheid in specifieke gesloten habitat). Ook is de methodiek inzetbaar voor de evaluatie van de gebieden, gebieden met speciale ecologische waarden zoals de effecten van beheermaatregelen waarbij specifiek de ontwikkeling Natura 2000 gebieden) en uiteindelijk NCP-breed. De afzonderlijke van voor bepaalde typen van visserij gesloten gebieden worden eenheden met significante kwaliteitsverbetering worden op basis vergeleken met qua habitat en/of potentieel te verwachten

170 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 171

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

benthische gemeenschap vergelijkbare voor visserij open gebieden 1,000 Centrale Oestergronden 1,000 Boxcore Voordelta De Doggersbank vertoont al bijna 2 decennia een afnemende

binnen gebieden met bijzondere ecologische waarden. De Dredge kwaliteit. De beoordeling van 2015 lijkt aan te geven dat deze

methodiek is zo uitgewerkt dat deze aansluit en is afgestemd op het 0,800 Y=-0,0008x2 + 3,1664x - 3190,3 0,800

Boxcore + Dredge

‘BIOMON samples 2015’ achteruitgang tot stilstand lijkt te komen. Een mogelijke verandehuidige

(en in de nabije toekomst te verwachten) macrobenthos R2 = 0,7569 ‘WOT samples 2015’ Poly. (1995-2012 boxcore) ring van de trend is ook zichtbaar in de kustgebieden met een

monitoring programma bestaande uit de bemonstering met 0,600 0,600 Poly. (2004-2014 dredge) permanent hoge verstoring van de benthische habitats: de

Poly. (2004-2012 boxcore + dredge)

Boxcore, Bodemschaaf (in kustgebieden zo nu en dan vervangen Noordzeekustzone en mogelijk de Voordelta. Alle drie de genoemde

door Zuigkor of Van Veen hap) en op de Klaverbank voornamelijk BISI BISI Y=5E-05x4 - 0,4295x3 + 1291,6x2 - 2E+06x + 9E+08 0,400 0,400 R2 = 0,4949 gebieden dragen in hoge mate bij aan de kwaliteitstoestand van het

Hamon hap monsters en Video transect inventarisaties. Hierbij is ‘ondiep tot matig diep zandige habitat (HabBenCircalitSand)’ en het van belang of monsterlocaties initieel random over een gebied HR-habitattype H1110. In de kustzone lijkt deze ontwikkeling naast

Boxcore

zijn toebedeeld (en dus een min of meer representatief beeld van de 0,200 0,200 Boxcore + Dredge het sluiten van gebieden in 2008 en 2009 toe te schrijven aan de

totale toestand geven) of (random) gestratificeerd zijn toebedeeld ‘BIOMON samples 2015’ Y=0,0002x4 - 1,2393x3 + 3733,6x2 - 5E+06x + 3E+09 Poly. (1995-2012 boxcore) R2 = 0,3717 Y=-0,0009x3 + 5,5419x2 - 11126x + 7E+06 verplaatsing van en de transitie (vistuig) in de visserij. In alle drie de

en dan specifiek zijn bedoeld voor de evaluatie van het betreffende 0,000 0,000 R2 = 0,6546 gebieden maar met name op de Doggersbank is ecologische

gebied of habitat (vooral ingezet voor de beoordeling van de 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 verstoring groter dan het effect van bodemberoering, maar zijn het effecten van maatregelen). De verschillende monsters kunnen dus veranderingen in bodemberoerende activiteiten die de veranderinniet

altijd worden gecombineerd, maar worden voor verschillende 1,000 Friese Front 1,000 Vlakte van de Raan gen in kwaliteit veroorzaken (zie Figuur 2 en Wijnhoven, 2018; T0

evaluaties ingezet. Voor de KRM wordt hier een significante rapportage in prep.). Op de Vlakte van de Raan is nog geen sprake

kwaliteitsverbetering op landelijk niveau van de genoemde 0,800 van kwaliteitsverandering en/of effect van het sluiten van gebieden

ecotopen/habitats nagestreefd. Op de langere termijn is een Y=-0,0013x2 + 5,1119x - 5138,5 0,800 Dredge Boxcore + Dredge

R2 = 0,8597 ‘WOT samples 2015’ in 2012. Daarmee is ook niet direct significante kwaliteitsverbeteontwikkeling

van eerst de gesloten gebieden, vervolgens de Poly. (Drege 2004-2014) ring te verwachten in 2018 voor het ‘ondiep tot matig diep slibrijke

gebieden met speciale ecologische waarden in de richting van 0,600 0,600 habitat (HabBenCircalitMud)’ dat hier naast het zandige kan worden

BISI-score = 1 het streven. BISI BISI Y=0,0004x3 - 2,3774x2 + 4778,4x - 3E+06 aangetroffen. Zowel op het Friese Front als de Centrale

0,400 0,400 R2 = 0,3354 Oestergronden was de laatste 2 decennia sprake van een verbetering

Resultaten van de kwaliteitstoestand, die echter de laatste jaren aan het

0,200 Boxcore Boxcore + Dredge 0,200 afvlakken was, of zelfs weer een lichte afname liet zien. De tendens

In 2015 zijn voor het eerst voldoende monsters genomen in vrijwel ‘BIOMON samples 2015’ naar een afname is het eerste zichtbaar op het Friese Front. De

alle gebieden, habitats en ecotopen die dienen ter evaluatie van de Poly. (1995-2012 boxcore) 0,000 0,000 kwaliteitsbeoordeling in 2015 bevestigt dat die kwaliteitsafname

Nederlandse Noordzee. Hiermee kon de uitgangssituatie (T0) 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014 2016 doorzet en versnelt. Hier lijken met name bodemberoerende

worden vastgesteld. De evaluatie van de kwaliteitstoestand van de activiteiten een rol te spelen en zien we mogelijk de effecten van de

habitats (EUNIS en Habitatrichtlijn) op basis van de BISI bestaat uit 1,000 Figuur 1. Recent historische ontwikkelingen in de kwaliteitstoestand (BISI-score) van verplaatsing van visserij van de kustzones naar de offshore (eerst het een vergelijking van de te evalueren jaren ten opzichte van de T0 Bruine Bank gebieden met speciale ecologische waarden op basis van data met constante Friese Front, daarna de Centrale Oestergronden). Hiermee is de waarbij het doel significante kwaliteitsverbetering is (uiteindelijk op monitoringsinspanning gedurende meerdere jaren. Wanneer de beoordeling op één Boxcore verwachting dat de GMT voor het ‘diepe slibrijke habitat’

het niveau van het NCP). De eerste evaluatie kan dus pas in 2018 0,800 Boxcore + Dredge bemonsteringstechniek gebaseerd is betreft het resultaat de evaluatie op basis van ‘BIOMON samples 2015’ een subset aan indicatorsoorten (indicatief de helft van het aantal soorten). (HabBenOffshMud) voorlopig niet wordt gehaald. Mogelijk dat hier

(eerst volgend jaar met bemonstering volgens nationaal benthos Poly. (1995-2012 boxcore) Daarnaast is de monitoringsinspanning in 2015 (en in de toekomst) groter. Beide na 2018 de maatregelen (gebiedssluiting) het gewenste effect zullen monitoringprogramma) plaats vinden. 0,600 genoemde aspecten maken dat de trends een indicatie betreffen van de te verwachten geven. Ook voor de Doggersbank en de Klaverbank volgt effectieve

BISI ontwikkelingen zonder verdere maatregelen. De resultaten met betrekking tot de sluiting van gebieden in 2018 en zijn effecten daarvan later te

Op basis van de beschikbare recente historische data kan echter 0,400 verschillende monitoringtechnieken zijn in 2015 met vergelijkbare monitoringsinspanverwachten. Op basis van de ‘autonome’ ontwikkeling zou het

voor een groot aantal gebieden al een ontwikkeling (trend) in de ning als in het verleden vergeleken met de resultaten op basis van het (uitgebreide) nationale benthos monitoring programma (benodigd om significante verschillen ‘ondiepe tot matig diepe grof sediment habitat

kwaliteitstoestand (de BISI) worden weergegeven, en is aan te 0,200 indien aanwezig in de toekomst te kunnen aantonen). (HabBenCircalitCoarSed)’, goed vertegenwoordigd op de

duiden hoe de situatie in 2015 zich daartoe verhoud. Op basis van de Y=-0,0003x + 0,4178 Doggersbank, enige verbetering kunnen laten zien in 2018. Dit is geplande en al genomen maatregelen en de ‘autonome’ trend kan R2 = 0,0014 Er is hier voor gekozen de ontwikkeling van de gebieden met niet de verwachting voor het ‘diepe zandige habitat

een inschatting worden gemaakt of de verwachting is of en wanneer 0,000 speciale ecologische waarden te tonen omdat daar de datadichtheid (HabBenOffshSand)’ waarvoor de Bruine Bank (naast gedeeltelijk de de GMT voor te evalueren habitats wordt gehaald. 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 in het verleden evenals met het in 2015 voor het eerst uitgevoerde Doggerbank) een goede indicatie geeft en waar geen veranderingen

1,000 nationale benthos monitoring programma, het grootst is. Een in kwaliteit zichtbaar zijn en worden verwacht. De databeschikbaar Doggersbank 1,000

Boxcore Noordzeekustzone significante verbetering in de kwaliteitstoestand (in de vorm van de heid voor het ‘diepe grof sediment habitat (HabBenOffshCoarSed)

Dredge

Boxcore + Dredge BISI-score) zal in de toekomst worden omgezet in een significante en daarmee het HR habitat-type H1170, met name aanwezig op de 0,800 0,800 ‘BIOMON samples 2015’

Poly. (1995-2012 boxcore) toename voor de in dat gebied aanwezige habitats. Het aanwezige Klaverbank, is ontoereikend om goed inzicht in recente ontwikke

Poly. (2004-2014 dredge) percentage ten opzichte van het NCP-brede oppervlak aan habitat lingen te verkrijgen. De T0 is hier nu vastgelegd voordat gebieden

0,600 Poly. (2004-2010 + 2012 boxcore + dredge) 0,600 indiceert de mate dat de GMT wordt behaald. De resultaten met effectief voor visserij zullen worden gesloten in 2018.

BISI Y=-0,0103x + 21,193 Y=-0,0002x3 + 1,0962x2 - 2199x + 1E + 06 betrekking tot de recent historische ontwikkeling laten zien dat er BISI R2 = 0,2368

0,400 R2 = 0,7313 0,400 afhankelijk van de te evalueren gebieden enige nuance verschillen De resultaten van de specifieke beoordelingen (Figuur 2) laten zien

zitten tussen de monitoring technieken (en de evaluatie op basis dat grote en/of langlevende soorten in veel lagere abundanties

0,200 Boxcore

Boxcore + Dredge 0,200

van de bijbehorende soorten) maar dat de kwaliteitsontwikkelingen worden aangetroffen dan valt te verwachten onder goede bodem‘BIOMON

samples 2015’ veelal dezelfde richting op wijzen per gebied. De BISI-score voor kwaliteit omstandigheden (referentie). De grote en langlevende Y=0,0002x4 - 1,535x3 + 4624x2 - 6E+06x + 3E+09

Lineair (1995-2012 boxcore) R2 = 0,7661 Y=-0,0023x3 + 9,2534x2 - 9296,3 2015 in relatie tot de waargenomen trend is zeer informatief voor soorten populaties zijn het minste aangetast op de Doggersbank.

0,000 0,000 R2 = 0,8651 wat kan worden verwacht in 2018. De hoogste waarden op bv de Centrale Oestergronden en het Friese

1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020

172 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 173

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Front zijn vrij recentelijk gehaald, terwijl dit voor de DB = Doggersbank; KB = Klaverbank; COE = Centrale Oestergronden; FF = Friese aangezien het onwaarschijnlijk is dat het wegnemen van de vergeleken met referentiewaarden. Hierbij inbegrepen is het Noordzeekustzone en de Voordelta in 1995 (het eerste jaar in de Front; BB = Bruine Bank; NZKZ = Noordzeekustzone; VD = Voordelta; VvdR = Vlakte bedreigingen zal leiden tot herstel van de benthische gemeenschapminimum aan meetinspanning dat voor analyse vereist is, evenals

analyses) is geweest. Dit is in lijn met de gestage achteruitgang van van de Raan. pen uit het verre verleden (oftewel de zuivere referentietoestand). het type monitoringmethode dat voor elk van de indicatorsoorten

de kwetsbare soorten voor bodemverstorende activiteiten in de Vanwege de grote verschillen tussen de oude referentiewaarde en de geschikt is. De beoordeling vermeldt daarnaast ook het onderzochte kustzone die al voor de jaren 90 is ingezet. De Centrale *Voor de Klaverbank zijn enkel gegevens beschikbaar voor 2002, 2011 op basis van huidige toestand is een dergelijke referentiewaarde bovendien gegevenstype, te weten aanwezigheid (ruimtelijke verspreiding) en/ Oestergronden en het Friese Front lieten juist lange tijd een video die zijn omgerekend naar een grab en video beoordelinhg zoals in 2015. minder geschikt om de kwaliteitsveranderingen waar te nemen die of aantallen (dichtheid). Wijziging van de referentiewaarde is toename van die soorten zien.Na vijf tot tien jaar stagnatie is nu in op grond van effectieve maatregelen en vermindering van heerwellicht noodzakelijk bij aanpassingen van de gebruikte gegevens 2015 voor het eerst een sterke achteruitgang te zien. **Voor de Vlakte van de Raan zijn enkel schaafdata beschikbaarvoor de periode sende bedreigingen te verwachten zijn. De vaststelling van types en bemonsteringsmethode. Aangezien voor de ontwikkeling

2004-2014 die zijn omgerekend naar de Schaaf-Boxcore beoordeling zoals in 2015. referentiewaarden (geënt op recente waarnemingen van mogelijke van de methodiek het huidige MSFD-monitoringprogramma als Het zijn niet enkel de grote en langlevende soorten die veel minder populatiemaxima en verbeteringen met een factor tien en/of de uitgangspunt heeft gefungeerd, zou de monstername in principe talrijk zijn dan onder goede omstandigheden het geval is. Ook standaard deviatie afhankelijk van de gerealiseerde monitoringinvoor alle indicatorsoorten moeten volstaan (dit aspect verdient

soorten die gevoelig zijn voor ecologische verstoring als nutriënten Conclusie spanningen waarvan het maximum is afgeleid) dient een afspiegeechter aandacht bij de toepassing van de methodiek op nieuwe

verrijking, toxische stoffen, slechte zuurstof condities of temperaling te zijn van mogelijke realistische verbeteringen die naar gebieden, regio’s en/of beoordelingen). De methodiek neemt tuur verhoging, vertonen veel lagere abundanties. In een aantal In 2015 is de uitgangssituatie (T0) vastgesteld waarmee de BISI- verwachting op de middellange termijn zullen optreden bij effectief vanzelf ook de meetinspanningen in ogenschouw door op basis van gebieden zijn die soorten er zelfs nog slechter aan toe dan de scores (habitat kwaliteit) in de toekomst wordt vergeleken. In de gebleken beheersmaatregelen. Waarschijnlijk kan de beoordeling waargenomen schommelingen de verschillen in BISI-waarden te indicatorsoorten voor bodemverstoring. In de kustgebieden zijn de kustzone zijn de laatste paar jaar de eerste tekenen van verbetering van verbeteringen in de kwaliteitstoestand en het relatieve belang beoordelen. Als gevolg hiervan kunnen significante verschillen abundanties van soorten gevoelig voor ecologische verstoring de mogelijk zichtbaar ten gevolgen van de sluiting van gebieden, de van veranderingen in de toekomst eveneens plaatsvinden zonder echter over het hoofd worden gezien wanneer er een gebrek aan laatste 20 jaar niet veel hoger geweest, wat aangeeft dat ecologische verplaatsing van de visserij en de transitie naar technieken met aanpassing van de referentiewaarden. Bij de ontwikkeling van de meetinspanningen ontstaat. verstoring een probleem is dat vooral in de kustzone al veel langer minder bodemverstoring. Op de Doggersbank lijkt de achteruitgang beoordelingsmethode is uitgegaan van een dynamische aanpak, speelt. in kwaliteit tot stilstand te komen. Op het Friese Front en de met ruimte voor de aanpassing van onderzochte verzamelingen De beoordeling van de gehele verzameling indicatorsoorten op

Centrale Oestergronden is juist in 2015 een achteruitgang in indicatorsoorten, indicatorwaarden en referentiewaarden op grond ontwikkelingen in de algemene kwaliteitstoestand wordt aangevuld bodemhabitat kwaliteit te zien na een lange periode van verbetering van nieuwe inzichten. Zelfs als er in dat geval een noodzaak tot door (gebiedspecifieke) indicatorwaarden voor soortspecifieke die de laatste 5 tot 10 jaar tot stilstand was gekomen. De resultaten herberekening van eerdere beoordelingen ontstaat, kost deze eigenschappen en kenmerken, die de vermoedelijke oorzaken en de geven zicht op kwaliteitsverbetering voor HabBenCircalitSand en aanpassing slechts een beperkte inspanning. Door de solide belangrijkste gevolgen van waargenomen kwaliteitsontwikkelingen H1110b en het lijkt er op dat het ook met HabBenCircalitCoarSed en methodiek zullen dergelijke aanpassingen de eerdere resultaten in afzonderlijke beoordelingen vaststellen. Voor zover relevant H1110c de goede kant op kan gaan. Of het voldoende zal zijn voor niet drastisch veranderen. richten deze deelbeoordelingen zich specifiek op bodemberoering, het bereiken van de GMT voor 2020 moet nog blijken. Voor de ecologische verstoring (door vervuilende en giftige stoffen alsook andere habitats (met uitzondering van HabBenOffshCoarSed en Hoewel statistische toetsen van bevindingen afhangen van het type hypoxie en temperatuurstijgingen), intensiteit van bodemberoe H1170 waarvoor de huidige beschikbare informatie ontoereikend is) beoordeling, ligt hier een voorname rol voor de T0-toestand. Dit is rende visserijactiviteiten (gemeten naar soortelijke omvang), zal het bereiken van de GMT naar verwachting na 2020 liggen. Dit de kwaliteitstoestand alvorens de meeste geplande beheersmaatrefrequentie van bodemberoerende visserijactiviteiten (gemeten naar zijn tevens de habitats die profijt moeten gaan hebben van de in gelen voor behoud en/of verbetering van de kwaliteitstoestand van soortelijke leeftijd), herstel (gemeten naar de frequentie van 2018 effectief te sluiten gebieden. de zeehabitats, en de zeebodemhabitats in het bijzonder, in werking aanwas), typische soorten, voedselwebsamenstelling (belang voor treden; oftewel de toestand rond 2015. Ontwikkelingen ten opzichte hogere schakels in de voedselketen), habitatdiversiteit (soorten die van T0 worden behalve door het bepalen van het verschil met de vaste structuren aanbrengen), biologische activatie van zeebodem

Methode referentiewaarde ook beoordeeld via onafhankelijke of gepaarde oppervlak (soorten die van bioturbatie of bio-irrigatie gebruikmat-toetsen,

volgens een Voor-Na-Controle-Ingreep ontwerp (Beforeken) en habitatrichtlijnspecifieke soorten. De bepaling van het

Benthische Indicatorsoortenindex (Benthic Indicator After-Control-Impact: BACI) om de gevolgen van beheersmaatregerelatieve belang en de eventuele opname van een soort in de Species Index, BISI) len te onderzoeken. Het ligt in de lijn der verwachting dat trendanabeoordeling gebeurt op basis van indicatorwaarden voor verschil

De vergelijking tussen de aanwezigheid en/of aantallen van een lyses van de ontwikkeling in BISI-waarden ook bruikbaar zijn voor lende criteria. verzameling (gebieds- of habitatspecifieke) indicatorsoorten de toekomst (richting 2030). (soorten met indicatiewaarde) tijdens een bepaald beoordelingsmo Het berekenen van het meetkundig gemiddelde van de gewogen ment en de vastgestelde referentiewaarde voor de desbetreffende Voor de beoordeling van het gehele Nederlands Continentaal Plat verhouding van waarneming tot referentiewaarde op basis van verzameling indicatorsoorten. Als methode dient de berekening van (NCP) en de verschillende constellaties van zijn subdivisies binnen logaritmische transformatie (met soort- en beoordelingspecifieke het meetkundige gemiddelde van de gewogen verhouding van het raamwerk van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (Marine indicatorwaarden) gebeurt met de volgende formule: waarneming tot referentiewaarde op basis van logaritmische Strategy Framework Directive, MSFD) wordt het gehele gebied BISI = exp((1/S)∑(IV)log(Oi/Ri)) transformatie (met soort- en beoordelingspecifieke indicatiewaarbestreken door de gebieden met speciale ecologische waarden S = Aantal onderzochte indicatorsoorten

Figuur 2. Resultaten kwaliteitsbeoordelingen (± standaard error) op basis van BISI den), waarbij de waargenomen populatieschommelingen verdis(waarvan verschillende ook dienst doen als Natura 2000-gebieden IV = Soortspecifieke indicatorwaarde (0–1) (specifieke beoordelingen) voor 2015 en de maximale waarde gedurende de afgelopen conteerd worden bij het testen van mogelijke verschillen in binnen de Habitatrichtlijn (Habitat Directive, HD)). Een aantal van Oi = Waargenomen aanwezigheid (verhouding van monsters tot

20 jaar ter identificatie van mogelijke oorzaken van waargenomen gereduceerde aantallen. die gebieden kennen delen met bijzondere beheersmaatregelen aanwezige indicatorsoort) of waargenomen aantallen (gemiddelde

kwaliteit; a) Beoordeling op basis van aanwezigheid grote en/of langlevende soorten,

indicatief voor bodemverstoring; b) Beoordeling op basis van aanwezigheid (zoals voor bepaalde visserij gesloten gebieden), omvatten dichtheid)

indicatorsoorten voor ecologische verstoring (nutriënten verrijking, verontreinigingen, Het gebruik van bepaalde referentiewaarden (aanwezigheid en Habitatrichtlijn habitats en allen zijn onder te verdelen in de Ri = Referentieaanwezigheid (vastgestelde verhouding van monsters

gereduceerde zuurstofcondities, temperatuur verhoging), ten opzichte van de abundantie van een verzameling indicatorsoorten) doet geen EUNIS-ecotopen (niveau 3). tot aanwezige indicatorsoort bij referentietoestand) of waargenoreferentie. De maximale waarde voor de afgelopen 20 jaar (jaar ter indicatie uitspraken over de toestand voorafgaand aan antropogene men aantallen (vastgestelde gemiddelde dichtheid bij

weergegeven) is gebaseerd de Boxcore-soorten geëxtrapoleerd naar de Schaafverstoring. Aangezien een dergelijke situatie zich moeilijk laat Tot de verzameling van (types) onderzoeksgebieden behoort ook de referentietoestand).

Boxcore kwaliteitsverhouding zoals waargenomen in 2015. reconstrueren, bestaat er twijfel over het nut van zo’n streefwaarde, verzameling indicatorsoorten waarvan de abundantie wordt

174 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 175

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

BISI = Benthische Indicator Soorten Index uitgedrukt als een score monsters (van vergelijkbare aantallen in vergelijkbare habitats of Milieudoelen (Art 10)

tussen 0 (zeer lage kwaliteit) en 1 (zeer hoge kwaliteit), inclusief een verwachte gemeenschappen). Dit ontwerp omvat bij aanvang ook

berekende standaarddeviatie voor het toetsen van de significantie. tweezijdige onafhankelijke t-toetsen voor het bepalen van de Gerelateerde doelen

mogelijke verschillen tijdens T0 tussen diverse beheersgebieden • D6T1: 10-15% van het oppervlak van het Nederlandse deel van de NB Naast de gebruikte bemonsteringsmethode zijn ook de (gesloten dan wel open gebieden voor bepaalde bodemberoerende Noordzee wordt niet noemenswaardig beroerd door menselijke bemonsterde oppervlakten van invloed op de waargenomen visserijactiviteiten). Mogelijke verschillen in ontwikkelingen tussen activiteiten. bevindingen. Gelet op het huidige gebruik van een vrij rigide verschillende beheersgebieden kunnen worden vastgesteld op • D6T2: verbetering kwaliteit van de beoordeelde gebieden en bemonsteringsprogramma voor de beoordelingen zijn de verschilgrond van verschillende waarden per IIS (Individuele Indicator habitats. len in vangbaarheid door de verschillen in monsterkenmerken Soort), volgens de formule IIS=exp((IV)log(Oi/Ri)). Zodoende is voor • D6T4: verder ontwikkelen en testen van regionale beoordelingswaarschijnlijk gering (bij een verandering van bemonsteringsmede gehele verzameling indicatorsoorten na het toetsen van methoden (OSPAR en ICES) die in de toekomst gebruikt kunnen thode of een toepassing in andere gebieden verdient dit aspect wel mogelijke verschillen in variantie een vergelijking mogelijk tussen worden voor een beoordeling van benthische en pelagische aandacht). gemiddelde IIS-waarden ± standaarddeviatie enerzijds en de habitats.

T0-toestand en andere diachrone evaluatiemomenten via gepaarde • D6T5: terugkeer en herstel van biogene riffen, waaronder Aangezien de BISI-waarde een maatstaf is voor de relatieve kwaliteit t-toetsen anderzijds (mits het monitoringprogramma onveranderd platteoesterbanken. van de plaatselijke benthische gemeenschap gebaseerd op een blijft). • D1T3: realiseren instandhoudingsdoelstellingen voor habitattyvergelijking tussen een verzameling indicatorsoortpopulaties en pen en soorten in de Natura 2000-gebieden op zee (VHR). een (onder de huidige omstandigheden realistische) vastgestelde Voor bodembeschermingsgebieden met beheersmaatregelen is de referentiewaarde, is de huidige methodiek bij uitstek geschikt om keuze ofwel een gelijktijdige beoordeling van verschillende

de mate van diachrone ontwikkelingen tussen waarnemingsjaren te gesloten gebieden, ofwel per gebied een afzonderlijke beoordeling Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

beoordelen (inclusief een analyse van diachrone veranderingen in met een grotere gevoeligheid (aangezien in veel gevallen betrekkeverschillende

gebieden). Voor een directe vergelijking tussen de lijk grote verschillen in soortsamenstellingen tussen gesloten Overall Status D6

kwaliteitstoestand in verschillende gebieden met uiteenlopende gebieden worden verwacht, verdienen afzonderlijke beoordelingen

referentiewaarden is de methodiek echter minder bruikbaar. De de voorkeur boven een grotere monsteromvang en een resulterende Conclusie MS deel I 2018 Goede milieutoestand nog niet gehaald (deels ook onbekend).

regionale verschillen in verantwoordelijke bedreigingen, ontwikketoename van mogelijke variantie). GMT gehaald Verwacht wordt dat na 2020 voldaan wordt aan het GMT.

lingen en/of gevolgen komen echter wel terug in de respectievelijke Beoordeelde periode De huidige kwaliteitstoestand (2015) is vastgesteld. Daarnaast is inzicht verkregen in de kwaliteitsontwikkelingen van

deelbeoordelingen. Ter evaluatie van de actuele de afgelopen decennia. Dit echter op basis van gereduceerde databeschikbaarheid en veelal niet alle gewenste

T0-kwaliteitstoestand is naast de huidige BISI-indicator ook de Kennishiaten bemonsteringstechnieken waardoor beoordelingen slechts gedeeltelijk (op basis van subset aan indicatorsoorten)

recente ontwikkeling (veelal gemeten naar de minder intensieve konden worden uitgevoerd. Dit geeft wel enig inzicht in recente ontwikkelingen maar heeft niet de gewenste betrouwbaarheid die in 2015 en in de toekomst wordt gehaald.

monitoring van de afgelopen decennia) en het verwachte verschil De huidige methodiek is zoals vermeld bruikbaar voor het beoordemet

een oude zuivere referentiewaarde (uit de vakliteratuur) len van kwaliteitstoestanden op basis van realistische referentie Gerelateerde drukfactoren Fysieke vernietiging Fysieke verstoring van de zeebodem (abrasie/bodemberoering)

uitgewerkt (Wijnhoven, 2018; in prep.). waarden voor de nabije toekomst. Op de middellange termijn is het Fysieke verstoring van de zeebodem (verplaatsing zand/slib)

zeer goed mogelijk om hogere kwaliteitsdoelen te bereiken, Wijzigingen van hydrologische omstandigheden (doorzicht)

De oorsprong van MSFD- en HD-beoordelingen ligt deels in aangezien de voorlopige bevindingen van effectieve beheersmaatre Onttrekking van of sterfte/letsel van in het wild levende soorten

afzonderlijke beoordelingen van bodembeschermingsgebieden gelen en beoordeelde verzamelingen wellicht een beter begrip Introductie of verspreiding van niet-inheemse soorten

(inclusief diverse Natura2000-gebieden) dan wel HD-habitats of opleveren van de mogelijkheden en de toekomstige realistische Toevoer van nutriënten Toevoer van organisch materiaal

EUNIS-ecotopen (niveau 3), waarvoor de BISI-waarden bij T0 (zowel referentiewaarden. Voor de verdere ontwikkeling van de indicator Temperatuurstijging door klimaatverandering

algemene kwaliteitstoestand als afzonderlijke BISI-beoordelingen) kunnen bestaande of vermoede onderzoeksgebieden zonder via tweezijdige onafhankelijke t-toetsen worden vergeleken met de verstoring (eventueel ook buiten het Nederlandse Noordzeegebied) referentiewaarden. Toekomstige beoordelingen in 2018, 2021, 2024 eveneens van waarde zijn. Op de lange termijn, of na intensieve enzovoorts volgen de gebruikte methodiek voor de T0-toestand, die herstelmaatregelen (terugkeer naar oude milieuomstandigheden en grotendeels op basis van meetgegevens uit 2015 is vastgesteld. Deze aanbod van vergelijkbare soortenrijkdom), is het zelfs niet uit te vergelijking kan dienen voor het vaststellen van significante sluiten dat de oude referentiewaarden plaatselijk te behalen zijn. verschillen met de referentiewaarde en diachrone veranderingen daarin, naast hun vermoedelijke oorzaken en belangrijkste Discussies over de indicatorwaarden voor bepaalde bedreigingen bij gevolgen. Om daarnaast de specifieke resultaten van beheersmaatsommige indicatorsoorten maken duidelijk dat de kennis over de regelen te bepalen, kunnen tweezijdige onafhankelijke t-toetsen levensgeschiedenisstrategieën van bepaalde (vaak ook veelvoorkomogelijkerwijs de verschillen tussen toekomstige meetgegevens en mende) soorten wellicht te wensen overlaat. Dientengevolge kan de T0-toestand beoordelen (aangezien het huidige monitoringprotoekomstige informatie afkomstig uit effectieve beheersmaatregegramma uit vastgestelde steekproefgebieden bestaat). len en grootschalig veldwerk het noodzakelijk maken om de

Trendanalyses kunnen een verdere uitbreiding van de beoordelinindicatorwaarden van enkele soorten aan te passen. gen vormen wanneer tegen 2030 diverse jaren aan BISI-waarden beschikbaar zijn. Het is ook mogelijk om te beoordelen of kwaliteitsveranderingen daadwerkelijk het gevolg zijn van beheersmaatregelen met behulp van een Voor-Na-Controle-Ingreep ontwerp

(Before-After-Control-Impact approach) met specifiek geselecteerde

176 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 177

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9) Toestand van gemeenschappen in benthische habitats (D6C5)

Status Criterium D6C3 GES Component/Criteria D6C5

Criteria status Status nog niet vast te stellen doordat de eerste evaluatie in 2018 uitgevoerd kan worden. Goede Milieutoestand (Art 9)

Beschrijving criterium Status nog niet bekend doordat een verbetering ten opzichte van de T0 (situatie in 2015) moet worden vastgesteld. Nederlandse omschrijving van de GMT De diversiteit van benthos vertoont geen afnemende trend in de

status Voor deze trend beoordeling zijn nu nog geen gegevens beschikbaar (het eerstvolgende jaar met benthos monitoring is beoordeelde gebieden (OSPAR- beoordelingswaarde).

2018). Op basis van indicatieve trends lijkt het er echter erop dat in 2018 nog niet voldaan wordt aan GMT. Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

Gebruikte parameter Trend als GMT definitie Indicatoren (Art 8)

Drempelwaarde of De kwaliteit van de beoordeelde gebieden en habitats op het Nederlandse deel van de Noordzee (Benthische Indicator

gewenste trend (TV upper) Soorten Index) neemt toe (stijgende trend +1). Titel Condition of Benthic Habitat Communities: Subtidal Habitats of the Southern North Sea

HabBenCircalitCoarSed – kwaliteit moet toenemen (+1) Reporting unit OSPAR Zuidelijke Noordzee HabBenCircalitSand – kwaliteit moet toenemen (+1)

HabBenCircalitMud – kwaliteit moet toenemen (+1) Bron OSPAR

HabBenOffshCoarSed – kwaliteit moet toenemen (+1) URL Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/biodiversity-status/habitats/ HabBenOffshSand - kwaliteit moet toenemen (+1) condition-of-benthic-habitat-defining-communities/subtidal-habitats-southern-north-sea/ , onderdeel HabBenOffshMud – kwaliteit moet toenemen (+1) ‘Assessment method’. H1110b – kwaliteit moet toenemen (+1) H1110c – kwaliteit moet toenemen (+1) H1170 - kwaliteit moet toenemen (+1)

Bron van de drempelwaar Nationale uitwerking

de, limiet of trend

Bereikte waarde of trend Tot dusver onbekend omdat de eerste evaluatie in 2018 gaat plaatsvinden. Kernboodschap vergelijking met vissen en mariene zoogdieren. In het geval van

(Value achieved upper) Indicatieve trends op basis van incomplete datasets laten echter zien: verstoring (door menselijke drukken) is de gehele bodemgemeen

HabBenCircalitCoarSed – kwaliteit lijkt toe te nemen (+1) OSPAR schap daardoor kwetsbaar. De kwaliteitstoestand van benthische

HabBenCircalitSand – kwaliteit neemt toe (+1) Het onderzoek naar de kwaliteitstoestand wat betreft de soortenrijkhabitats kan dan ook dienen als indicator voor de gevolgen van de

HabBenCircalitMud – kwaliteit onveranderd (0) dom van bodemdiergemeenschappen in benthische habitats richt diverse menselijke drukken aldaar. Voor beoordelingen wordt vaak

HabBenOffshCoarSed – (onduidelijk door gebrekkige informatie voor 2015)

HabBenOffshSand - kwaliteit onveranderd (0) zich op mariene gebieden in de Zuidelijke Noordzee. Deels door een gebruikgemaakt van het aantal soorten gecorrigeerd voor hun

HabBenOffshMud – kwaliteit neemt af (-1) hogere visserijdruk is de toestand van gemeenschappen in totale dichtheid voor het onderzoeken van diverse menselijke

H1110b – kwaliteit neemt toe (+1) kustzones veelal slechter dan in offshorewateren. drukken op de benthische habitat en de toestand van de gemeen H1110c – kwaliteit lijkt toe te nemen (+1) schap, zoals bodemverstoring en sterfte door visserij, organische en

H1170 - (onduidelijk door gebrekkige informatie voor 2015) Aanvullende Nederlandse duiding nutriëntverrijking, bezinking en verontreiniging.

Trend vergeleken met de Niet beschikbaar Soortenrijkdom en abundantie is in deze OSPAR kernboodschap

vorige beoordeling gebruikt als een eenvoudig te begrijpen alternatieve formulering Een betrekkelijk nieuwe ontwikkeling is het beoordelen van de

Drempelwaarde of Nog niet bekend voor de Margalef index. Kanttekening is dat vooral de diepere zeebodem op subregionale schaal. Hiervoor staat echter wel 15 jaar

gewenste trend bereikt? Nederlandse offshore areas (NL_Oysterbanks, NL_Frysianfront en aan internationale ervaring met de monitoring en beoordeling van

Beschrijving Eerste evaluatie kan pas plaats vinden in 2018 NL_Doggersbank) een relatief hogere benthos kwaliteit hebben. De de zeebodem ter beschikking binnen het raamwerk van de

Gerelateerde indicator D6C3, D6C5 ondiepere Nederlandse NL_offshore en de NL_coastalzone hebben EU-kaderrichtlijn water (Water Framework Directive, WFD). De

een relatief lagere benthos kwaliteit. wateren van België, Denemarken, Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk vloeien samen in de Zuidelijke Noordzee, een coherente biogeografische zone van voornamelijk subtidaal zacht

Toelichting Indicator sediment (Figuur 1). Om deze reden fungeert de Zuidelijke Noordzee

als proeftuin voor de toepassing van een gemeenschappelijke

OSPAR multi-metrische index (MMI) voor de zeebodem.

Benthische of zeebodemhabitats zijn van wezenlijk belang voor het zeeleven, aangezien mariene soorten direct of indirect van de Na het toetsen van diverse MMI’s viel de keuze op de enkelvoudige zeebodem afhankelijk zijn voor voeding, beschutting, rust of Margalef-diversiteitsindex, gezien zijn grote gevoeligheid voor het voortplanting. Kenmerkend voor benthische habitats zijn gemeenaantonen van effecten van menselijke drukken op bodemdieren. schappen van dieren en planten met weinig tot geen mobiliteit in

178 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 179

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

diversiteitsindex wordt gebruik gemaakt van de universele parame De invloed van de visserij op benthische habitats blijkt duidelijk uit Opgenomen zijn alle bodemgegevens tussen 2009 en 2013 uit onderzoeksgebieden in ters soortenrijkdom en abundantie om algemene biodiversiteitsdeze beoordeling. Afhankelijk van plaatselijke omstandigheden de Zuidelijke Noordzee met voldoende betrouwbare referentiewaarden. waarden te berekenen. Voor de BISI worden specifieke indicator kunnen echter ook andere antropogene bedreigingen de habitats in

soorten met kenmerkende eigenschappen geselecteerd per gebied de kustzone beïnvloeden, zoals organische en/of nutriëntverrijking, ©OSPAR Commission, 2017https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ intermediateassessment-2017/biodiversity-status/habitats/condition-of-benthic-habitatdefining-com-

en beoordeeld op abundantie, om een waarde van de habitatkwalisedimentstorting en bezinking, zandsuppletie aan de kustlijn, munities/subtidal-habitats-southern-north-sea/

teit te berekenen. De Margalef-diversiteitsindex is geschikt om zandwinning en verontreiniging. Hoewel de andere typische

algemene biodiversiteitswaarden te berekenen op regionale schaal, kustbedreigingen veelal plaatselijker van aard zijn, komt organische Aanvullende Nederlandse duiding

terwijl de BISI juist ontwikkeld is om specifiek ontwikkelingen in en/of nutriëntverrijking mogelijkerwijs wel op grotere schaal voor. Van een aantal gebieden in de Nederlandse Noordzee zijn voor de habitatkwaliteit, inclusief beoordeling van achterliggende oorzaken OSPAR assessment Magalef-diversiteitsscores berekend. Deze en mogelijke gevolgen, met grotere gevoeligheid te kunnen volgen. De betrouwbaarheid van de methodiek en van de beschikbaarheid diversiteitsscores zijn in tabel 1 weergegeven. van de gegevens is matig respectievelijk hoog/matig.

Resultaten OBJECTID HABITAT Period Average Margalef normalized

OSPAR NL_CoastalZone Sand 0.52

Figuur 2 laat zien dat de waargenomen benthoskwaliteit in België, NL_DoggerBank Sand 0.82

Duitsland en Nederland volgens de Margalef-diversiteitsindex veelal NL_FrysianFront Sand 0.67 lager is in ondiepe kustzones dan in diepere offshorewateren. Uit de NL_Offshore Sand 0.52

beoordelingsresultaten blijkt dat in de kustzones van België, NL_OysterBanks Mud 0.75

Duitsland en Nederland de gestandaardiseerde Margalef Figuur 1: De Zuidelijke Noordzee omvat de wateren van België, Denemarken, diversiteitswaarden (de indexwaarden van de monsters gedeeld Tabel 1: Berekende Magalef-diversiteitsscores voor gebieden in het Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. door de referentiewaarde) veelal lager zijn dan in de offshoregebie Nederlandse deel van de Noordzee. Zwarte symbolen duiden op bodemmonsters (bodemgegevens van Denemarken den zoals de Duits-Nederlandse Doggersbank, ondanks de lagere ontbreken) en oranje gele arceringen op de hoeveelheid druk op bodemdieren, door referentiewaarden aan de kust. Als grondslag voor de beoordeling Op basis van beschikbare historische gegevens zijn verkennende

bodembevissing, uitgedrukt als het aantal keren bevissing (vegen) per jaar. van de onderzoeksgebieden in de Zuidelijke Noordzee (zie Figuur 1) trendanalyses uitgevoerd. In figuur 4 zijn de resultaten van deze ©OSPAR Commission, 2017https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ intermediategeldt het EUNIS-classificatiesysteem voor habitats (niveau 3; zand, verkenning weergegeven.

assessment-2017/biodiversity-status/habitats/condition-of-benthic-habitatdefining-comslib, gravel, gemengd), waarbij elk type habitat afzonderlijk wordt

munities/subtidal-habitats-southern-north-sea/ beoordeeld. Figuur 2: Beoordelingsresultaten voor onderzoeksgebieden (habitattypes) in de NL_CoastalZone NL_DoggerBank NL_DoggerBank

1.2

Zuidelijke Noordzee volgens de gemiddelde gestandaardiseerde Magalef

Aanvullende Nederlandse duiding Hierdoor bestaat voor het eerst de mogelijkheid om op grote, diversiteitsscores, 2010-2015, uitgedrukt in een fractie tussen 0 en 1 0.9

De Margalef index is een bekende biodiversiteitsindex waarmee de internationale schaal een significant verband aan te tonen tussen de NB Een hogere kwaliteit van de benthische gemeenschap vertaalt zich in een hogere benthosgemeenschap beoordeeld kan worden door het totale gestandaardiseerde Margalef-diversiteitswaarde van 0 tot 1 en de indexscore. 0.6 aantal soorten in een monster te corrigeren voor de totale abundangemiddelde visserijdruk in de onderzoeksgebieden van de Zuidelijke

tie van alle benthos individuen in het monster. De Margalef index is Noordzee (Figuur 3). Figuur 3 toont door middel van een kromme ©OSPAR Commission, 2017https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ intermediate

0.3

assessment-2017/biodiversity-status/habitats/condition-of-benthic-habitatdefining-comin

OSPAR verband toegepast om inzicht te krijgen in de indexscores het exponentiële kwaliteitsverlies van gemeenschappen in munities/subtidal-habitats-southern-north-sea/ 0.0

D*

van verschillende mariene gebieden in de Zuidelijke Noordzee. Van benthische habitats in gebieden met een visserijactiviteit van 0 tot 1995 2000 2005 2010 2015 NL_Offshore NL_OysterBanks

1.2

de beoordeelde gebieden liggen de NL_coastalzone, de NL_off 2,3 vegen van de bodem per jaar, gevolgd door een bestendiging van

shore, de NL_Frysianfront, de NL_Oysterbanks en de NL_ de toestand in de gemeenschap bij een hogere visserijactiviteit. Uit 1.2 0.9

Doggersbank in het Nederlandse deel van de Noordzee. Voor de de kromme blijkt dat een visserijdruk van meer dan 2,3 vegen van de

begrenzing van deze gebieden is grotendeels gebruik gemaakt van bodem per jaar leidt tot een veerkrachtige benthische gemeenschap 1.0 0.6

de gebiedsindeling die door Rijkswaterstaat is gebruikt. Deze van mindere kwaliteit, die ondanks toenemende visserijactiviteit

0.3

gebiedsindeling wordt getoond in het achtergronddocument Van dezelfde kwaliteitstoestand behoudt. NB Om de kromme te 0.8 Loon en Walvoort, 2018, Figuur 1 1 . Voor de gebiedsindeling die voor optimaliseren, wordt voor de beoordeling van de visserijactiviteit 0.0 de Nederlandse benthos indicator (BISI) is gebruikt, zijn de meest gebruikgemaakt van een gebiedsjaargemiddelde. Voor elk gegevens 0.6 Figuur 4: trendplots van genormaliseerde Margalef indexwaarden van de vijf globale 1995 2000 2005 2010 2015 1995 2000 2005 2010 2015 YEAR recente gegevens van de officieel vastgestelde beschermde gebieden punt (gebiedsjaargemiddelde) wordt het 90%-betrouwbaarheidsin Nederlandse mariene gebieden, in de periode 1995-2015. Dit is de langste, consistent

en habitatkaarten gebruikt. terval weergegeven. Het verband is zeer significant (p<0,0001). 0.4 gemeten, dataperiode. De rode punten zijn de jaarmedianen. De score 1 komt overeen

met de geschatte referentiewaarde.

©OSPAR Commission, 2017https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ intermediate

1 W.M.G.M. van Loon and D.J.J. Walvoort. Trend analysis results for benthic diversity In het algemeen zijn visserijactiviteiten relatief weinig frequent bij Margalef diversity (normalized) 0.2

assessment-2017/biodiversity-status/habitats/condition-of-benthic-habitatdefining-comof

Dutch marine areas based on the OSPAR Margalef method. Report, Ministry of de Doggersbank en relatief frequent binnen kustzones (Figuur 1). De munities/subtidal-habitats-southern-north-sea/

Infrastructure and Environment, Rijkswaterstaat, January 2018.) Doggersbank strekt zich uit van de Oost-Engelse wateren tot de 0.0 Noord-Nederlandse en -Duitse wateren. Figuur 2 toont duidelijke 0 1 2 3 4 5 6 In de periode 1995-2015 worden in de NL_coastalzone en de NL_off

Verschil tussen de Margalef-diversiteitsindex en Nederlandse verschillen in de kwaliteitstoestand van benthische gemeenschap Fishing activity (subsurface sweep/year) shore (licht) dalende trends waargenomen, waarbij de trend in de

benthos indicator (BISI) pen tussen de onderzoeksgebieden van de Zuidelijke Noordzee offshore zeer significant is. In de NL_Frysianfront, de NL_ Deze indicatoren zijn voor een verschillend doel ontwikkeld en volgens de gestandaardiseerde Margalef-diversiteitsindex. Figuur 3: Verband tussen visserijactiviteiten aan het bodemgesteente en de Oysterbanks en NL_Doggersbank wordt een licht stijgende trend maken gebruik van andere basisgegevens. In de Margalefgestandaardiseerde Margalef-diversiteitswaarde. waargenomen; waarbij de trend in de NL_Doggersbank significant is.

180 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 181

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Conclusie Kennishiaten Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

OSPAR OSPAR Overall Status D6

Bij deze beoordeling ligt de nadruk op de Toestand van gemeen Er is een duidelijk verband gebleken tussen referentiewaarden voor

schappen in benthische habitats: subtidale habitats in de Zuidelijke Margalefdiversiteit binnen onderzoeksgebieden en de belangrijke Conclusie MS deel I 2018 Goede milieutoestand nog niet gehaald (deels ook onbekend).

Noordzee als onderdeel van een overkoepelende indicator voor omgevingsvariabele diepte, een voorname indicator voor een reeks GMT gehaald Niet bekend

representatieve gemeenschappen in benthische habitats (Toestand van habitatvariabelen waaronder sedimentsamenstelling. Beoordeelde periode 2010-2015

van Gemeenschappen in Benthische Habitats). Verbetering van het referentiewaardenmodel is wellicht nog Gerelateerde drukfactoren Physical disturbance to seabed (temporary or reversible)

mogelijk door de expliciete toevoeging van sedimenttype aan het De beoordeling op basis van de gebruikte Margalef diversiteitsindex model.

voor de kwaliteitstoestand van benthische gemeenschappen geeft Er bestaat behoefte aan de ontwikkeling van een drempelwaarde Status Criterium D6C5

blijkt van duidelijke verschillen tussen onderzoeksgebieden. Deels voor de indexscore van Margalefdiversiteit. Een specifieke streef Criteria status Niet bekend

als gevolg van relatief intensieve visserijactiviteiten was de benthiwaarde per onderzoeksgebied is hierbij wellicht ook nuttig. De Beschrijving criterium In OSPAR verband zijn Margalef index score’s berekend voor diverse gebieden binnen de Zuidelijke Noordzee. Op basis

sche toestand in kustzones veelal slechter (afgenomen bredere toepassing van de indicator in de toekomst vereist ook een status van deze score’s is een vergelijking tussen gebieden mogelijk, maar kunnen nog geen uitspraken worden gedaan over

Margalefdiversiteit in vergelijking met referentiewaarden). verdere evaluatie van de beschikbaarheid van gegevens over de de status van de betreffende gebieden en de Zuidelijke Noordzee als geheel. Hiervoor zijn drempelwaarden noodzake

Vergeleken met de referentiewaarden was deze Margalef diversiteitszeebodem binnen het OSPAR-zeegebied. lijk die in OSPAR verband nog niet zijn ontwikkeld.

score relatief hoger tot hoog voor monsters uit offshoregebieden, Gebruikte parameter Margelef index (soortenrijkdom gecorrigeerd voor totale abundantie)

vooral als zij diepe wateren herbergen. Aanvullende Nederlandse duiding Drempelwaarde of Nog niet vastgesteld

Het wordt geadviseerd om de methodiek voor het stellen van de gewenste trend (TV upper)

Deze diversiteitsindex lijkt het gevoeligst van alle benthische GMT (drempelwaarde) voor de genormaliseerde Margalef index Bereikte waarde of trend

indexen om de verschillende mate van invloed door visserijactiviteiscore verder te gaan ontwikkelen in de OSPAR Benthic Habitats (Value achieved upper)

OBJECTID HABITAT Period Average Margalef normalized

ten op de toestand van benthische gemeenschappen binnen Expert Group, eventueel aanvullend geadviseerd door de ICES BE_NorthSea Coarse 0.46

onderzoeksgebieden aan te tonen. Van alle benthische indexen is benthic Ecology Working Group. Het resulterende voorstel kan dan BE_NorthSea Sand 0.50

deze index ook het gevoeligst voor het aantonen van antropogene in COBAM en BDC worden beoordeeld en indien geschikt bevonden DE_BorkumReefGround Sand 0.53

organische en/of nutriëntverrijking, bezinking en bedreiging door geaccepteerd. DE_Coastal Sand 0.47

zware metalen binnen onderzoeksgebieden. DE_Doggersbank Sand 0.60

Het is aan te bevelen om Margalef waarden in relatief onberoerde

Het toepassen van een internationale diversiteitsindex op een Engelse gebieden in de Noordelijke Noordzee te berekenen, om het DE_ElbeUrstromValley Mud 0.80

dergelijke geografische schaal (verspreid over vier landen) was nog referentie-waardenmodel uit te breiden voor grotere dieptes. DE_ElbeUrstromValley Sand 0.63

niet eerder geprobeerd. De positieve bevindingen over de metho DE_SyltOuterReef Coarse 0.67 diek en de bijbehorende op maat gemaakte software maken een DE_SyltOuterReef sand 0.66

toepassing mogelijk in andere OSPAR-subregio’s tijdens de Milieudoelen (Art 10) NL_CoastalZone Sand 0.52

eerstvolgende beoordelingsronde.

Gerelateerde doelen NL_DoggerBank Sand 0.82

  • • 
    D6T1: 10-15%van het oppervlak van het Nederlandse deel van de NL_FrysianFront Sand 0.67

Methode Noordzee wordt niet noemenswaardig beroerd door menselijke NL_Offshore Sand 0.52

activiteiten. NL_OysterBanks Mud 0.75

OSPAR • D6T2: Verbetering kwaliteit van de beoordeelde gebieden en UK_FarnesEast Mixed 0.84

Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assesshabitats

ment-2017/biodiversity-status/habitats/condition-of-benthic-habitat-defining• D6T4: Verder ontwikkelen en testen van regionale beoordelings UK_FarnesEast Sand 0.85

communities/subtidal-habitats-southern-north-sea/, ‘Assessment Methods’. methoden (OSPAR en ICES) die in de toekomst gebruikt kunnen UK_HoldernessOffshore Mixed 0.78

worden voor een beoordeling van benthische en pelagische UK_MarkhamsTriangle Coarse 0.67 Van Loon, W.M.G.M., Ecological Indicators (2017), habitats. UK_NEFarnesDeep Mixed 0.77

https://doi.org/10.1016/j.ecolind.2017.09.029 • D6T5: terugkeer en herstel van biogene riffen, waaronder UK_NNorfolkSandbanks Coarse 0.65

platteoesterbanken.

Aanvullende Nederlandse duiding • D1T3: realiseren instandhoudingsdoelstellingen voor habitatty UK_NNorfolkSandbanks Sand 0.42

In aanvulling op de OSPAR methode zijn er verkennende trendanapen en soorten in de Natura 2000-gebieden op zee (VHR). UK_SwallowSand Sand 0.90

lyses uitgevoerd voor een aantal Nederlandse gebied-habitats. Trend vergeleken met de Het betreft een nieuwe indicator waardoor een vergelijking met de beoordeling in de vorige planperiode niet mogelijk

vorige beoordeling is.

Drempelwaarde of Niet bekend gewenste trend bereikt?

Gerelateerde indicator D6C3 en D6C1

182 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 183

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Hydrografische eigenschappen (D7C1 en D7C2) KRW verontreinigende stoffen in water (D8C1)

GES Component/Criteria D7C1 en D7C2 GES Component/Criteria D8C1

Goede Milieutoestand (Art 9) Goede Milieutoestand (Art 9)

Nederlandse omschrijving van de GMT Het mariene ecosysteem ondervindt geen negatieve effecten als gevolg van permante wijzigingen in Nederlandse omschrijving van de GMT D8C1 - Voor kustwateren (tot 12 zeemijl): de concentraties van voor het mariene milieu relevante

de hydrografische eigenschappen door menselijke activiteiten. vervuilende stoffen, gemeten in het meest geëigende compartiment (water, sediment of biota)

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) voldoen aan de Environmental Quality Standards die bij de KRW worden gebruikt in de 12-mijls zone (voor prioritaire stoffen) respectievelijk in de 1-mijlszone (voor alle overige stoffen).

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9) Indicatoren (Art 8)

Titel Status van de concentraties van de KRW prioritaire en specifieke verontreinigende stoffen in water

Overall Status D7 Reporting unit Voor KRW specifieke verontreinigende stoffen tot 1 zeemijl

Voor KRW prioritaire stoffen tot 12 zeemijl Conclusie MS deel I 2018 Goede milieutoestand gehaald in 2012 en behouden.

Bron KRW factsheet GMT gehaald GMT bereikt

URL KRW oordelen worden een keer per 6 jaar naar EU gestuurd (laatste keer in 2015)

Beschrijving In de initiële beoordeling (2012) is aangegeven dat de teruggang van het bodemecosysteem en van diadrome http://cdr.eionet.europa.eu/nl/eu/wfd2016/districts/

vissoorten in de kustzone voor een deel valt te verklaren door permanente hydrografische effecten van de Deltawerken De KRW oordelen worden jaarlijks beoordeeld en weergegeven in de KRW-sheets, zie de link: https:// en van Maasvlakte 1 en 2. Deze werken zijn van nationaal belang en worden als onomkeerbaar beschouwd. In 2012 is www.waterkwaliteitsportaal.nl/Beheer/Data/Publiek?viewName=Factsheets&year=2016&month=December

daarom geconcludeerd dat sprake is van een nieuwe referentie voor de goede milieutoestand. In de afgelopen periode is deze goede milieutoestand behouden door bij de vergunningverlening eisen te stellen aan nieuwe activiteiten.

Assessment period 2012-2018 Kernboodschap Toestand van de KRW-waterlichamen wordt jaarlijks beoordeeld en

Gerelateerde drukfactoren Wijzigingen van hydrologische omstandigheden weergegeven in de KRW-sheets, zie de links hieronder naar de KRW

Gerelateerde doelen D7T1: Alle ontwikkelingen moeten voldoen aan de eisen van het bestaande wettelijke regime (bijvoorbeeld de Wet Voor de KRW worden verontreinigende stoffen in water gemeten. sheets en het protocol toetsen en beoordelen:

milieubeheer en de Wet natuurbescherming) en wettelijke beoordelingen moeten op zo’n wijze worden uitgevoerd dat Volgens de prognoses worden de KRW-doelen voor deze stoffen op - https://www.waterkwaliteitsportaal.nl/Beheer/Data/Publiek?viewName=

potentiele effecten van permanente wijzigingen in hydrografische eigenschappen, met inbegrip van cumulatieve

effecten, in de beschouwing worden betrokken op het meest geëigende ruimtelijke schaalniveau op grond van de tijd gerealiseerd. Factsheets&year=2016&month=December

richtsnoeren die hiervoor ontwikkeld zijn. (EUNIS-niveau 3, referentiejaar 2012). - https://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/monitoring/

toetsen-beoordelen/

Toelichting Indicator

De volgende KRW-waterlichamen overlappen met het KRM-gebied Voor de KRW moet per waterlichaam de ecologische toestand en de en de beoordeling van deze KRW kustwaterwaterlichamen wordt chemische toestand worden bepaald. Hiervoor moeten verontreiniweergegeven in dit KRM factsheet: gende stoffen in oppervlaktewater worden gemonitord. Met deze • Zeeuwse kust monitoringsdata worden toetsingen en beoordelingen uitgevoerd. • Noordelijke Deltakust

  • • 
    Hollandse kust De beoordelingen van de KRW prioritaire stoffen worden gebruikt • Waddenkust voor de bepaling van de chemische toestand. De prioritaire stoffen • Eems-Dollard worden in de zone tot 12 zeemijl gemeten en worden getoetst aan een EU-norm (Environmental Quality Standard, EQS). Enkele Voor alle KRW waterlichamen geldt het volgende: prioritaire stoffen worden geschaard onder de noemer alomtegen Meer stoffen getoetst door verbeterde analysetechnieken. woordige PBT stoffen. Dit zijn stoffen, die nog tientallen jaren terug De belangrijkste reden van wijziging in normoverschrijdende te vinden zijn in het aquatische milieu in concentraties die een stoffen is dat door ontwikkelingen in analysetechnieken en significant risico vormen, zelfs als er reeds uitvoerige maatregelen normstelling meer stoffen getoetst kunnen worden dan in 2009. Er zijn getroffen om de emissies te beperken of te beëindigen. Door heeft voor deze stoffen geen achteruitgang plaats gevonden. het persistente karakter van deze stoffen blijven ze nog lang in het milieu aanwezig. Concentraties van alomtegenwoordige PBT stoffen dalen maar

langzaam. De beoordelingen van de specifieke verontreinigende stoffen zijn PAK’s, TBT en Hg worden geschaard onder de noemer alomtegenondersteunend aan de integrale ecologische toestandsbeoordeling. woordige PBT stoffen. Dit zijn stoffen, die nog tientallen jaren terug Specifieke verontreinigende stoffen worden in de zone tot 1 zeemijl te vinden zijn in het aquatische milieu in concentraties die een gemeten en worden getoetst aan een nationale norm . significant risico vormen, zelfs als er reeds uitvoerige maatregelen

zijn getroffen om de emissies te beperken of te beëindigen. Door het persistente karakter van deze stoffen blijven ze nog lang in het milieu aanwezig.

184 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 185

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Resultaten Chemische toestand Motivering: Conclusie

Alomtegenwoordige PBT stoffen stoffen (normoverschrijding) In tegenstelling tot 2009 voldoet het waterlichaam in 2015 nu niet Zeeuwse kust (kustwater) benzo(ghi)peryleen, tributyltin (kation) aan de eisen voor specifieke verontreinigende stoffen. Van de Volgens de KRW-beoordeling overschrijdt kwik de EU-norm in water Ecologische toestand Niet-alomtegenwoordige PBT stoffen stoffen: Geen normoverschrijding getoetste stoffen voldoet echter 96% aan de norm. in het KRW-waterlichaam Eems-Dollard kustwater. Specifieke verontreinigende stoffen (normoverschrijding) Zilver overschrijdt de MAC-waarde in 2012. Voor het metaal Ag wordt Tributyltin overschrijdt de KRW EU-norm in water in de KRW arseen, ethylazinfos, zilver Motivering chemische toestand: in de komende planperiode in een landelijke actie nagegaan of de waterlichamen Hollandse kust, Noordelijke Deltakust en Zeeuwse

Evenals in 2009 voldoet het waterlichaam nog niet aan de Goede normoverschrijding veroorzaakt wordt door emissies of door kust. Motivering: Chemische Toestand (GCT). In totaal voldoet 95% van de prioritaire natuurlijke oorzaak.

In tegenstelling tot 2009 voldoet het waterlichaam in 2015 nu niet stoffen wel aan de norm. Van de niet-alomtegenwoordige PBT Benzo[g,h,i]peryleen overschrijdt de KRW EU-norm in water in de . aan de eisen voor specifieke verontreinigende stoffen. Van de stoffen prioritaire stoffen voldoet 100% van de stoffen aan de norm. Chemische toestand KRW waterlichamen Hollandse kust, Noordelijke Deltakust, getoetste stoffen voldoet echter 89% aan de norm. Sinds het van kracht worden van het verbod op het gebruik van TBT Alomtegenwoordige PBT stoffen stoffen (normoverschrijding) Zeeuwse kust, Waddenkust en Eems-Dollard kustwater. Zilver overschrijdt de MAC-waarde in 2012; arseen in 2012 en 2014. op schepen in 2003, laten trendmetingen in zwevend stof en benzo(ghi)peryleen Voor de metalen Ag en As wordt in de komende planperiode in een sediment een sterke afname zien. Niet-alomtegenwoordige PBT stoffen stoffen: Geen normoverschrijding

landelijke actie nagegaan of de normoverschrijding veroorzaakt In het territoriaal deel van de Noordelijke Deltakust is de chemische Methode

wordt door emissies of door natuurlijke oorzaak. kwaliteit vergelijkbaar met het kustgedeelte. TBT voldoet hier echter Motivering chemische toestand: wel aan de norm. Evenals in 2009 voldoet het waterlichaam nog niet aan de Goede De toetsing en beoordeling vindt standaard plaats door gebruik te

Ethylazinfos is in het waterlichaam Zeeuwse kust éénmalig in 2013 Chemische Toestand (GCT). In totaal voldoet 97% van de prioritaire maken van het meerjaarsgemiddelde gebaseerd op 3 meest recente in verhoogde concentratie gemeten. Mogelijk is dit geen structurele Hollandse kust (kustwater) stoffen wel aan de norm. Van de niet-alomtegenwoordige PBT jaargemiddelden. emissie en berust deze meting op een artefact. Ecologische toestand stoffen prioritaire stoffen voldoet 100% van de stoffen aan de norm. Specifieke verontreinigende stoffen (normoverschrijding) In het territoriale deel van de Waddenkust is de chemische kwaliteit Methode voor de KRW beoordeling is beschreven in het document Chemische toestand zilver vergelijkbaar met het kustgedeelte. Er is éénmalig een MAC Richtlijn KRW Monitoring Oppervlaktewater en Protocol Toetsen & Alomtegenwoordige PBT stoffen (normoverschrijding) overschrijding van DEHP waargenomen. Mogelijk is dit geen Beoordelen, zie de link: benzo(ghi)peryleen, tributyltin (kation) Motivering: structurele emissie en berust deze meting op een artefact. https://www.helpdeskwater.nl/algemene-onderdelen/structuur-pagina’/ Niet-alomtegenwoordige PBT stoffen: Geen normoverschrijding In tegenstelling tot 2009 voldoet het waterlichaam in 2015 nu niet zoeken-site/?zoeken_term=protocol+toetsen+en+beoordelen aan de eisen voor specifiek verontreinigende stoffen. Van de Eems-Dollard (kustwater) Motivering chemische toestand: getoetste stoffen voldoet echter 96% aan de norm. Zilver over Ecologische toestand

Evenals in 2009 voldoet het waterlichaam nog niet aan de Goede schrijdt de MAC-waarde in 2012 en 2014. Voor het metaal Ag wordt Specifieke verontreinigende stoffen (normoverschrijding) Kennishiaten

Chemische Toestand (GCT). In totaal voldoet 95% van de prioritaire in de komende planperiode in een landelijke actie nagegaan of de arseen, zilver stoffen wel aan de norm. Van de niet-alomtegenwoordige PBT normoverschrijding veroorzaakt wordt door emissies of door Analyse van kwik op normniveau is nog niet mogelijk (de rapportastoffen prioritaire stoffen voldoet 100% van de stoffen aan de norm. natuurlijke oorzaak. Motivering: gegrens van kwik ligt boven de norm in water), daarom kan nog niet In tegenstelling tot 2009 voldoet het waterlichaam in 2015 nu niet bepaald worden of alle wateren aan norm voldoen. Sinds het van kracht worden van het verbod op het gebruik van TBT Chemische toestand aan de eisen voor specifiek verontreinigende op schepen in 2003, laten trendmetingen in zwevend stof en Alomtegenwoordige PBT stoffen stoffen (normoverschrijding) stoffen. Van de getoetste stoffen voldoet echter 93% aan de norm.

sediment een sterke afname zien. benzo(ghi)peryleen, tributyltin (kation) Zilver overschrijdt de MAC-waarde in 2012; arseen overschrijdt Milieudoelen (Art 10)

Niet-alomtegenwoordige PBT stoffen stoffen: Geen normoverschrijding jaarlijks de MAC-waarde. Voor de metalen Ag en As wordt in de

In het territoriaal gedeelte van de Zeeuwse kust is de chemische komende planperiode in een landelijke actie nagegaan of de Gerelateerde doelen

kwaliteit vergelijkbaar met het kustgedeelte. TBT voldoet hier echter Motivering chemische toestand: normoverschrijding veroorzaakt wordt door emissies of door D8T1 (kustwateren): het verlagen van de toevoer van vervuilende wel aan de norm. Evenals in 2009 voldoet het waterlichaam nog niet aan de Goede natuurlijke oorzaak. stoffen die nog niet aan de KRW-normen voldoen, conform het Chemische Toestand (GCT). In totaal voldoet 95% van de prioritaire tijdpad van de stroomgebiedbeheerplannen. Concentraties van Noordelijke Deltakust (kustwater) stoffen wel aan de norm. Van de niet-alomtegenwoordige PBT Chemische toestand vervuilende stoffen die al voldoen aan de KRW-normen niet laten Ecologische toestand stoffen prioritaire stoffen voldoet 100% van de stoffen aan de norm. Alomtegenwoordige PBT stoffen stoffen (normoverschrijding) toenemen. Specifieke verontreinigende stoffen (normoverschrijding) Sinds het van kracht worden van het verbod op het gebruik van TBT benzo(ghi)peryleen, kwik zilver op schepen in 2003, laten trendmetingen in zwevend stof en Niet-alomtegenwoordige PBT stoffen stoffen: Geen normoverschrijding D8T4: Verlagen van de toevoer van zware metalen in het mariene sediment een sterke afname zien. milieu Motivering: In het territoriale deel van de Hollandse kust is de chemische Motivering chemische toestand: In tegenstelling tot 2009 voldoet het waterlichaam in 2015 nu niet kwaliteit vergelijkbaar Evenals in 2009 voldoet het waterlichaam nog niet aan de Goede D8T3: Het op regionaal niveau volgen van koperconcentraties, nu aan de eisen voor specifieke verontreinigende Chemische Toestand (GCT). In totaal voldoet 95% van de prioritaire dit zware metaal wordt ingezet als vervanger voor TBT (OSPAR). stoffen. Van de getoetste stoffen voldoet echter 98% aan de norm. Waddenkust (kustwater) stoffen wel aan de norm. Van de niet-alomtegenwoordige PBT Zilver overschrijdt de MAC-waarde in 2012. Voor het metaal Ag wordt Ecologische toestand stoffen prioritaire stoffen voldoet 100% van de stoffen aan D8T6: Verminderen van gebruik lood, onder andere in de sportvisin de komende planperiode in een landelijke actie nagegaan of de Specifieke verontreinigende stoffen (normoverschrijding) de norm. serij (KRW) normoverschrijding veroorzaakt wordt door emissies of door zilver natuurlijke oorzaak.

186 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 187

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9) Status en trends in de concentraties van metalen in vissen en schaal- en schelpdieren (D8C1)

Overall Status D8 GES Component/Criteria D8C1

Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald. Goede Milieutoestand (Art 9)

GMT gehaald “Voor deze descriptor is een KRM artikel 14 uitzondering gerapporteerd” Nederlandse omschrijving van de GMT D8C1 - Voor offshore wateren (vanaf 1 resp. 12 zeemijl): De concentraties van voor het mariene

Status beschrijving Volgens de prognoses worden de KRW-doelen gerealiseerd. Daarom zullen de milieurisico’s van ongewenste milieu relevante vervuilende stoffen, gemeten in het meest geëigende compartiment (water,

vervuilingseffecten op het mariene milieu verder dalen, dit is het gevolg van bestaand beleid De milieurisico’s zullen sediment of biota) laten een dalende trend zien (conform OSPAR).

tussen 2020 en 2027 en daarna zelfs klein zijn. Daarmee zal naar verwachting in de jaren na 2020 de goede milieutoe Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) stand voor de meeste stoffen binnen handbereik liggen. Desalniettemin is er voor D8 gevaarlijke stoffen een artikel

14-uitzondering gerapporteerd. Het KRM programma van maatregelen geeft de maximale inzet die mogelijk is om Indicatoren (Art 8)

voor de descriptor gevaarlijke stoffen de goede milieutoestand te bereiken, zowel voor maatregelen op land (uitvoering Titel Metalen in biota (OSPAR-beoordeling) KRW) als voor maatregelen op zee. Er zijn geen technische maatregelen mogelijk die aanwezigheid van gevaarlijke

stoffen in het Nederlandse deel van de Noordzee teniet kunnen doen. Natuurlijke omstandigheden laten niet toe dat de Reporting unit OSPAR Zuidelijke Noordzee

toestand van dit deel van de Noordzee tijdig verbeterd. Bron OSPAR

Beoordeelde periode 2012-2014 URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/

Gerelateerde drukfactoren Belastingen en effecten van menselijke activiteiten zijn beschreven in de KRW-factsheet, zie de link hieronder. contaminants/metals-fish-shellfish/

https://www.waterkwaliteitsportaal.nl/Beheer/Data/Publiek?viewName=Factsheets&year=2016&month=December

Status afzonderlijke elementen van de KRW prioritaire en specifiek verontreinigende stoffen in water Kernboodschap met opzet in het mariene milieu, doordat ze in scheepsrompen of

Voor de KRW oordelen en de KRW gegevens zie de links: installaties op zee worden toegepast. Als gevolg hiervan ontstaan in

http://cdr.eionet.europa.eu/nl/eu/wfd2016/districts/ OSPAR en rond havens hotspots van metaalconcentraties.

http://cdr.eionet.europa.eu/nl/eea/wise_soe/ Sinds 2009 overschrijden de concentraties van kwik, cadmium en

lood in vis en mosselen in de meeste onderzoeksgebieden de Kwik is uitermate giftig en hoopt zich net als cadmium op in de

Status Criterium D8C1 Concentraties van stoffen achtergrondwaarden. De concentraties voldoen wel aan de voedselketen. Lood hoopt zich niet via de voedselketen op.

grenswaarden voor voedingsmiddelen van de Europese Commissie. Zware metalen verdwijnen niet in de loop der tijd, maar kunnen

Criteria status Onbekend In alle onderzoeksgebieden verminderen of stabiliseren de zich in diepere sedimentlagen vastzetten. Daaruit kunnen ze

Beschrijving criterium Zie “Overall Status D8” concentraties; met uitzondering van cadmium in enkele delen van vrijkomen bij mijnbouwactiviteiten of door geologische of

status de Noordzee en de Ierse Zee. biologische processen. Dan kunnen ze biota aantasten.

Integratieregel Geen

Gerelateerde indicator D8C2, D8C3, D9 Aanvullende Nederlandse duiding Water, sediment, vis en mosselen bevatten natuurlijke concentraties

De concentraties van cadmium en koper in biota in nemen in van zware metalen, de zogeheten achtergrondconcentraties. Voor verschillende gebieden toe. De concentraties van kwik, lood en de maximale concentratie van zware metalen in vissen en mosselen zink stijgen in enkele gebieden of vertonen geen significante hanteert OSPAR de grenswaarden voor voedingsmiddelen die de veranderingen. Europese Commissie heeft vastgesteld. OSPAR gebruikt deze waarden als voorlopige waarden voor milieu-evaluatiecriteria (Environmental Assessment Criteria, EAC) omdat het afleiden van

Toelichting Indicator eigen assessment criteria tot op heden niet mogelijk was.

OSPAR

Een van de doelstellingen van OSPAR is het voorkomen van vervuiling in het OSPAR-zeegebied door lozingen, uitstoot en vrijkomen van gevaarlijke stoffen onverminderd terug te dringen. In het milieu zijn metalen alomtegenwoordige gevaarlijke stoffen, die in alle OSPAR-gebieden worden aangetroffen in vis en mosselen. Voor mens en dier zijn zware metalen zoals kwik, cadmium en lood de giftigste stoffen; deze komen allemaal voor in de natuur.

Kwik, cadmium en lood belanden in het mariene milieu door zowel natuurlijke processen als door landbouw- en industriële activiteiten (indicatorbeoordeling voor toevoer van zware metalen). Eraan vooraf gaat transport over lange afstanden: door de lucht, via de afvoer van rivieren of afvloeiing van het land. Sommige metalen, zoals aangroei werende chemicaliën (voornamelijk koper) en Dumping van loodzuuraccu’s in een haven, net onder de hoogwaterlijn, zorgt voor een anodes om corrosie tegen te gaan (vooral zink), belanden eigenlijk toevoer van lood in het mariene milieu (Martin M. Larsen)

Foto: ©OSPAR Commission/courtesy Martin M. Larsen, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/

metals-fish-shellfish/

188 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 189

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Resultaten EC-maximumwaarden voor concentraties zware metalen in vissen Aanvullende Nederlandse duiding 60000 ZN 30000 CU

en schaal- en schelpdieren bedragen vijf of meer keer de achter Procentuele jaarlijkse verandering in de concentraties van lood, 25000 50000

OSPAR grondconcentraties. In alle OSPAR-onderzoeksgebieden die sinds cadmium en kwik per OSPAR-subregio is weergegeven in de Figuur 20000 40000

Monitoring van metaalconcentraties in het OSPAR-zeegebied omvat 2009 worden beoordeeld, blijven de gemiddelde concentraties 3. In de subregio Zuidelijke Noordzee daalt de concentratie van 15000 verschillende soorten vissen, schaal- en schelpdieren. De gewone zware metalen onder de EC-maximumwaarden voor vissen en lood, concentratie van kwik vertoont geen statistisch significante

mossel krijgt de meeste aandacht in kustgebieden, terwijl in de Golf schaal- en schelpdieren. verandering en de concentratie van cadmium stijgt. 140

van Biskaje en langs de Ierse Kust oesters worden gemonitord. Op 30 PB HG

EC

de overige meetlocaties, vooral in open water, wordt platvis In alle subregio’s bevinden kwikconcentraties in biota zich op of Channel Southern North Sea Skagerrak and Kattegat Northern North Sea Norwegian Trench 25 BAC 100 gemonitord (Figuur 1). boven het achtergrondniveau (Figuur 2). In de Noorse Trog, de PB 20

Noordelijke en Zuidelijke Noordzee en de Ierse Zee zijn de concen CD 60

22 meetlocaties in de Noordelijke IJszee zijn niet in de beoordeling traties het hoogst met tweemaal de achtergrondconcentratie. BAC

opgenomen, omdat ze geografisch niet representatief zijn voor het In negen van de twaalf OSPAR-subregio’s overschrijdt de concentra HG

2000 2005 2010 2015

gebied als geheel. Hiertoe horen zes tot acht tijdelijke meetlocaties tie cadmium de achtergrondwaarden, uitgezonderd Het Kanaal, de Iberian Sea Northern Bay of Biscay Celtic Sea Irish Sea Irish and Scottish West Coast

300 CD

PB

in de Barentszzee waar van verschillende zware metalen trends zijn Noordelijke Golf van Biskaje en de Iberische Zee. In de Barentszee 100 Media: Biota (Flounder liver (CD, CU, PB, ZN): muscle (HG))

onderzocht. Daarbij zijn geen stijgende trends in de concentraties en de Zuidelijke Noordzee zijn de concentraties in biota twee tot vijf CD Station: PAAPGTGRDPT

30

van zware metalen waargenomen. keer zo hoog als het achtergrondniveau (Figuur 2). HG BAC Units: µg kg -1 wet weight

2000 2005 2010 2015 Data extraction: 17 November 2016

-10 -5 0 5 -10 -5 0 5 -10 -5 0 5 -10 -5 0 5 -10 -5 0 5

Loodconcentraties in biota overschrijden ook de achtergrondwaar% yearly change in concentration den, behalve langs de Ierse en Schotse Westkust (Figuur 2). In de Figuur 3: Procentuele jaarlijkse verandering in de concentraties van de individuele Figuur 4: Concentraties van metalen in vis (bot, Platichthys flesus) in het Barentszzee, het Skagerrak en Kattegat en de Noordelijke Golf van PCB’s per OSPAR-subregio. Eems-Dollardgebied; Biskaje liggen de gemiddelde concentraties weliswaar onder het afkortingen: Zn (Zink), Pb (Lood), Cu (Koper), Cd (Cadmium), Hg (Kwik) achtergrondniveau, maar ligt de bovengrens van het betrouwbaar Een cirkel betekent: geen statistisch significante (p <0.05) verandeheidsinterval daarboven. Vergeleken met de achtergrondwaarden ring in de gemiddelde concentratie. Een omgekeerde driehoek: 60000 ZN CU

25000

zijn de loodconcentraties in de Noordelijke Noordzee, de Ierse Zee significante afname van de gemiddelde concentratie. Een driehoek: 50000 en de Golf van Cádiz twee tot vijf keer zo hoog. significante toename van de gemiddelde concentratie. De lijn stelt 20000

40000

het 95%-betrouwbaarheidsinterval voor. 15000

Mercury Cadmium Lead

  • 1. 
    Barents Sea

    Naast bovengenoemde OSPAR beoordeling is hieronder de

  • 2. 
    Norwegian Trenche PB
  • 3. 
    Northern North Sea specifieke situatie in het Nederlandse deel van de Noordzee 40

    200 HG

    EC

  • 4. 
    Skagerrak and Kattegat
  • 5. 
    Southern North Sea weergegeven. 30 6. English Channel 100 BAC
  • 7. 
    Irish and Scottish West Coast De concentraties van metalen zijn tussen 1995 en 2015 gemeten op 20
    • 8. 
      Irish Sea 50 BAC
    • 9. 
      Celtic Sea twee meetlocaties in de schelpdieren en op drie meetlocaties in de

      2000 2005 2010 2015

  • 10. 
    Northern Bay of Biscay vis (bot, Platichthys Flesus). De frequentie van schelpdier- en 11. Iberian Sea CD EC
    • 12. 
      Gulf of Cadiz vismonitoring is jaarlijks. 500

      1 2 5 1 2 5 1 2 5 Media: Biota (Flounder liver

      Mean concentration relative to Background Assessment Concentration (BAC)

      Vanaf 2014 worden metalen jaarlijks in vis (schol, Pleuronectes 200

      (CD, CU, PB, ZN): muscle (HG)) Station: MIDDGBWPMLPT

Figuur 2: Gemiddelde concentratie zware metalen in vissen en schaal- en schelpdieren platessa L. ) op drie meetlocaties buiten 12-zeemijlzone gemeten. 100 BAC Units: µg kg -1 wet weight

per OSPAR-subregio ten opzichte van de achtergrondconcentraties (BAC) (met als In de figuren 4 - 6 zijn ter illustratie de concentraties in biota in het 2000 2005 2010 2015 Data extraction: 17 November 2016

bovengrens het 95%-betrouwbaarheidsinterval) Westelijke Scheldegebied en in het Eems-Dollardgebied

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediateweergegeven. assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/metals-fish-shellfish/ Figuur 5: Concentraties van metalen in vis (bot, Platichthys flesus) in het Westelijke

De concentraties van cadmium en koper in biota in nemen in Scheldegebied; Bij een waarde van 1 is de gemiddelde concentratie gelijk aan de verschillende gebiedenl toe. Concentraties van kwik, lood en zink afkortingen: Zn (Zink), Pb (Lood), Cu (Koper), Cd (Cadmium), Hg (Kwik) BAC. Blauw betekent dat een gemiddelde concentratie zich stijgen in enkele gebied of vertonen geen significante statistisch significant (p<0,05) onder het BAC-niveau en de veranderingen.

Figuur 1: Meetlocaties voor het bepalen van de concentraties zware metalen in vissen EC-maximumwaarden voor voedsel bevindt. Oranje betekent een

en schaal- en schelpdieren in de verschillende OSPAR-beoordelingsgebieden voor gemiddelde concentratie gelijk aan de BAC (indien de grenzen van

verontreinigende stoffen (witte lijnen). Deze zijn vastgesteld op basis van hydrogeografische

principes en specialistische kennis en niet op basis van interne het betrouwbaarheidsinterval aan weerszijden van 1 liggen) of

OSPAR-grenzen. hoger, maar significant lager dan de EC-maximumwaarden voor

voedsel. Aangezien dit EC-maximumniveau veelal vijf of meer keer ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatede BAC bedraagt, is deze waarde niet weergegeven.

assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/metals-fish-shellfish/

De betrouwbaarheid van zowel de beoordelings- en bemonsteringsmethode als de gebruikte gegevens is hoog.

190 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 191

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

50000 ZN CU 1600 Kennishiaten Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

20000 1400 OSPAR Overall Status D8

10000 BAC 1200 Niet de grenzen die het milieu stelt vormen de basis voor de

BAC beoordelingscriteria, maar de achtergrondconcentraties en de Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald.

GMT gehaald “Voor deze descriptor is een KRM artikel 14 uitzondering gerapporteerd”

EC maximumwaarden voor voedingsmiddelen van de Europese

700 PB 40 HG Commissie. Status beschrijving Volgens de prognoses worden de KRW-doelen gerealiseerd. Daarom zullen de milieurisico’s van ongewenste

30 vervuilingseffecten op het mariene milieu verder dalen, dit is het gevolg van bestaand beleid De milieurisico’s zullen

600 tussen 2020 en 2027 en daarna zelfs klein zijn. Daarmee zal naar verwachting in de jaren na 2020 de goede milieutoe

20 Alleen voor kwik heeft de Europese Commissie de viskwaliteit stand voor de meeste stoffen binnen handbereik liggen. Desalniettemin is er voor D8 gevaarlijke stoffen een artikel

500 BAC verbonden aan milieucriteria. Die zijn aan herziening toe, gelet op BAC 14-uitzondering gerapporteerd. Het KRM programma van maatregelen geeft de maximale inzet die mogelijk is om

2010 2012 2014 het feit dat zij lager zijn dan de achtergrondconcentraties. Er voor de descriptor gevaarlijke stoffen de goede milieutoestand te bereiken, zowel voor maatregelen op land (uitvoering

moeten milieu-beoordelingscriteria komen voor alle zware metalen KRW) als voor maatregelen op zee. Er zijn geen technische maatregelen mogelijk die aanwezigheid van gevaarlijke

1400 CD in vis en mosselen. stoffen in het Nederlandse deel van de Noordzee teniet kunnen doen. Natuurlijke omstandigheden laten niet toe dat de

1200 Media: Biota (Blue mussel soft body) toestand van dit deel van de Noordzee tijdig verbeterd.

Station: KNUITHK

1000 EC Ook moet worden onderzocht wat de bronnen zijn van de stijgende Beoordeelde periode 1995-2015

Units: µg kg -1 wet weight

800 Data extraction: 17 November 2016 concentraties cadmium in de Zuidelijke Noordzee. Gerelateerde drukfactoren Toevoer van andere stoffen (bv. synthetische en niet-synthetische stoffen, radionucliden) – diffuse bronnen, puntbron

2010 2012 2014 nen, atmosferische depositie, acute gebeurtenissen

Aanvullende Nederlandse duiding

Figuur 6: Concentraties van metalen in de gewone mossel (Mytilus edulis) in het Metalen in vis buiten de 12-zeemijlzone worden pas vanaf 2014 Status afzonderlijke elementen

Westelijke Scheldegebied; gemeten, er zijn onvoldoende gegevens om trends te laten zien.

Gebruikte parameter Concentratie in biota

afkortingen: Zn (Zink), Pb (Lood), Cu (Koper), Cd (Cadmium), Hg (Kwik) Monitoring over langere termijn zal tot beter inzicht leiden.

Metaal Zuidelijke Zuidelijke Deel van het Deel van het Trend Status (goed/

Geadviseerd wordt om de ontwikkeling van de concentraties op de Noordzee Noordzee gebied waar gebied waar vergeleken niet goed)

Conclusie lange termijn te volgen en zo nodig inzicht verwerven in oorzaken (gewenste (bereikte deze trend deze trend met vorige

achter de stijging (wellicht effect van baggerwerkzaamheden). trend) trend) gehaald gehaald is beoordeling dient te

OSPAR worden

Het uiteindelijke doel van de OSPAR-strategie voor gevaarlijke Cadmium dalend stijgend 100% onbekend nvt onbekend

stoffen is de concentratie van zware metalen in biota terug te Milieudoelen (Art 10)

dringen tot de natuurlijke achtergrondwaarden. In de meeste Koper nvt nvt Nvt nvt nvt nvt

onderzoeksgebieden overschrijden de concentraties van zware Gerelateerde doelen Kwik dalend stabiel 100% onbekend nvt onbekend

metalen in biota echter dit natuurlijke achtergrondniveau. D8T2 (offshore): Waar mogelijk verlagen van concentraties van Lood dalend dalend 100% 100% nvt onbekend

In vissen en schaal- en schelpdieren liggen de gemiddelde concenvervuilende stoffen. Zink nvt nvt nvt nvt nvt nvt

traties van zware metalen in alle OSPAR-gebieden wel onder de

maximumwaarden voor voedingsmiddelen van de Europese D8T4: Verlagen van de toevoer van zware metalen in het mariene Unit µg/kg natgewicht

Commissie. In de meeste subregio’s is een stabiele of significant milieu Integratieregel Geen neerwaartse trend waarneembaar in kwikconcentraties. De

Zuidelijke Noordzee is de enige subregio met een opwaartse trend D8T3: Het op regionaal niveau volgen van koperconcentraties, nu Status afzonderlijke elementen

voor metaalconcentraties in biota, te weten voor cadmium. dit zware metaal wordt ingezet als vervanger voor TBT (OSPAR).

De concentraties van kwik, cadmium en lood in vissen en schaal- en Criteria status Onbekend

schelpdieren voldoen in alle onderzoeksgebieden aan de D8T5: Het zo snel mogelijk opruimen van acute ernstige verontrei Beschrijving criterium Zie “Overall Status D8”

EC-maximumwaarden voor voedingsmiddelen, maar de waarden nigingen, waar nodig in samenwerking binnen de Bonn Agreement status

van zware metalen in biota kunnen niettemin nog verder naar Integratieregel Geen

beneden om het natuurlijke achtergrondniveau te behalen. D8T6: Verminderen van gebruik lood, onder andere in de sportvis Gerelateerde indicator D8C2, D8C3, D9 serij (KRW)

Methode

OSPAR

Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/metals-fish-shellfish/ ‘Assessment Method’.

192 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 193

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Status en trends in de concentratie van metalen in sediment (D8C1) gemonitord. Voor de beoordeling worden meetlocaties gebruikt Mercury Cadmium Lead 1. Northern North Sea

waar ten minste sinds 2009, en soms zelfs sinds 1989, wordt 2. Southern North Sea 3. English Channel

GES Component/Criteria D8C1 gemonitord. De tien jaar tussen 2005 en 2015 staan model voor de 4. Irish and Scottish West Coast

beoordeling van periodieke trends in de meetgegevens, terwijl de 5. Irish Sea Goede Milieutoestand (Art 9)

gegevens van de laatste vijf jaar dienen voor de huidige trend. 6. Gulf of Cadiz

Nederlandse omschrijving van de GMT D8C1 - Voor offshore wateren (vanaf 1 resp. 12 zeemijl): De concentraties van voor het mariene De concentraties kwik, cadmium en lood zijn vergeleken met de 0.5 1 2 5 0.5 1 2 5 0.5 1 2 5

milieu relevante vervuilende stoffen, gemeten in het meest geëigende compartiment (water, Mean concentration relative to Background Assessment Concentration (BAC)

sediment of biota) laten een dalende trend zien (conform OSPAR). Effects Range-Low (ERL-waarden) en Background Assessment Figuur 2: Gemiddelde concentratie van drie zware metalen in sediment per Concentrations (BAC-waarden). In alle subregio’s overschrijden de

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) OSPAR-subregio ten opzichte van de Background Assessment Concentration (BAC) kwik- en loodconcentraties in sediment de BAC. In drie van de zes (met als bovengrens het 95%-betrouwbaarheidsinterval)

Indicatoren (Art 8) beoordeelde subregio’s blijven de gemiddelde concentraties

Titel Metalen in sediment (OSPAR-beoordeling) cadmium onder de BAC (Figuur 2), en wel in de Noordelijke Bij een waarde van 1 is de gemiddelde concentratie gelijk aan de

Reporting unit OSPAR Zuidelijke Noordzee Noordzee, de westkust van Ierland en Schotland, en de Ierse Zee. BAC. Blauw betekent dat de gemiddelde concentratie statistisch

Volgens Figuur 3 liggen in drie van de zes beoordeelde subregio’s de significant (p<0.05) lager is dan de BAC en de ERL. Oranje betekent

Bron OSPAR concentraties kwik in sediment op of boven de ERL. In alle dat de gemiddelde concentratie gelijk is aan of hoger is dan de BAC,

URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/ OSPAR-subregio’s voldoen de concentraties cadmium in sediment maar statistisch significant lager dan de ERL. Rood betekent dat de

contaminants/metals-sediment/ aan de ERL. In vijf van de zes subregio’s evenaart of overschrijdt de gemiddelde concentratie hoger is dan de BAC en gelijk aan of hoger

loodconcentratie de ERL, met uitzondering van de Ierse en Schotse dan de ERL. Westkust.

Kernboodschap Kwik is uitermate giftig en hoopt zich net als cadmium in de Figuur 3: Gemiddelde concentratie van zware metalen in sediment ten opzichte van de

voedselketen op. Lood hoopt zich daar niet in op. Mercury Cadmium Lead 1. Northern North Sea OSPAR 2. Southern North Sea 3. English Channel

In de meeste onderzoeksgebieden nemen de gemiddelde concen Zware metalen verdwijnen niet in de loop der tijd, maar kunnen in 4. Irish and Scottish West Coast traties kwik, cadmium en lood in mariene sedimenten af of diepere sedimentlagen opgeslagen blijven. Bij mijnbouwactivitei 5. Irish Sea vertonen ze geen stabiele significante veranderingen. De natuurlijke ten of door geologische of biologische processen kunnen ze 6. Gulf of Cadiz

achtergrondconcentraties worden niettemin in alle gebieden vrijkomen en dan kunnen ze biota aantasten. 0.1 0.3 1 3 0.1 0.3 1 3 0.1 0.3 1 3 Mean concentration relative to Effects Range Low (ERL)

overschreden. En in vier van de zes onderzoeksgebieden overschrijden

ze het niveau waarop nadelige milieugevolgen niet uitgesloten Water, sediment en mariene biota bevatten natuurlijke concentraconcentratie op basis van de Effects Range-Low (ERL) (met als bovengrens het

zijn. ties van zware metalen, de zogeheten achtergrondconcentraties. 95%-betrouwbaarheidsinterval)

Voor de beoordeling van de ecologische betekenis van concentraties

Aanvullende Nederlandse duiding verontreinigende stoffen in sediment (Effects Range-Low, ERL)

De concentraties van kwik, lood, cadmium en koper in sediment in gebruikt OSPAR de richtlijnen van de United States National Oceanic Bij een waarde van 1 is de gemiddelde concentratie gelijk aan de de KRM-gebieden zijn dalend of stabiel. and Atmospheric Administration in plaats van milieu-beoordelings ERL. Blauw betekent dat de gemiddelde concentratie statistisch criteria (Environmental Assessment Criteria, EAC). significant (p<0.05) lager is dan de Background Assessment Concentration (BAC) en de ERL. Oranje betekent dat de gemiddelde

Toelichting Indicator concentratie gelijk is aan of hoger is dan de BAC, maar statistisch

significant lager dan de ERL. Rood betekent dat de gemiddelde

OSPAR concentratie hoger is dan de BAC en gelijk aan of hoger dan de ERL.

Een van de doelstellingen van OSPAR is het voorkomen van vervuiling in het OSPAR-zeegebied door lozingen, uitstoot en Figuur 4 toont door middel van de periodieke trends in de (gemidvrijkomen van gevaarlijke stoffen onverminderd terug te dringen. delde) concentraties van zware metalen in sediment dat de Metalen zijn gevaarlijke stoffen die binnen alle OSPAR-gebieden kwikconcentraties afnemen in vijf van de zes subregio’s en niet alom in mariene sedimenten voorkomen. Voor mens en dier zijn statistisch significant veranderen in Het Kanaal. Wat betreft zware metalen zoals kwik, cadmium en lood de giftigste stoffen; cadmiumconcentraties is er, afgezien van een neerwaartse trend in deze komen allemaal voor in de natuur. de Zuidelijke Noordzee, geen statistisch significante verandering in de vijf overige subregio’s. De loodconcentraties zijn in vier Kwik, cadmium en lood belanden in het mariene milieu door zowel subregio’s niet onderhevig aan statistisch significante verandering, natuurlijke processen als door landbouw- en industriële activiteiten Kolencentrale in Schotland, een voorbeeld van een mogelijke bron van zware metalen terwijl de Zuidelijke Noordzee een neerwaartse trend kent. Maar in (zoals uitstoot van kolencentrales). Eraan vooraf gaat transport over de Golf van Cádiz laten loodconcentraties een opwaartse trend zien. lange afstanden: door de lucht, via afvoer van rivieren of afvloeiing Zware metalen in biota vertonen een afwijkend patroon. De meeste

van het land. Sommige metalen, zoals aangroei werende chemica Resultaten Figuur 1: Meetlocaties voor het bepalen van de concentratie zware metalen in kwikconcentraties laten geen statistisch significante verandering

liën (vooral koper) en anodes om corrosie tegen te gaan (vooral sediment in de verschillende OSPAR-beoordelingsgebieden voor verontreinigende zien, terwijl de loodconcentraties op de meeste meetlocaties een

zink), belanden eigenlijk met opzet in het mariene milieu, doordat OSPAR stoffen (witte lijnen). Deze zijn vastgesteld op basis van hydrogeografische principes afname laten zien (gemeenschappelijke indicatorbeoordeling voor

ze in scheepsrompen of installaties op zee worden toegepast. Als Figuur 1 toont de 65 tot 125 meetlocaties waar in het kader van het en specialistische kennis en niet op basis van interne OSPAR-grenzen. zware metalen in vissen en schaal- en schelpdieren).

gevolg hiervan ontstaan in en rond havens hotspots van Coordinated Environmental Monitoring Programme (CEMP) van ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatemetaalconcentraties.

OSPAR regelmatig één of meer zware metalen in sediment worden assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/metals-sediment/

194 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 195

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Het effect van maatregelen ter beperking van zware metalen is naar Naast bovengenoemde OSPAR beoordeling is hieronder de cadmium bevinden de hoogste concentraties in sediment zich in verwachting bij sediment later merkbaar dan bij biota. Immers, de specifieke situatie in het Nederlandse deel van de Noordzee Het Kanaal, terwijl in de Golf van Cádiz de loodconcentraties in toplaag van het sediment (enkele centimeters) waarvan monsters weergegeven. sediment het hoogst zijn. De Ierse en Schotse Westkust kennen de worden genomen, is ontstaan door afzettingen over een langere laagste concentraties van alle zware metalen. periode, met de daarbij behorende toevoer van zware metalen in De concentraties van metalen zijn gemeten in sedimentmonsters In de helft van de subregio’s liggen de kwikconcentraties boven de die jaren. die tussen 1995 en 2015 zijn genomen op meer dan 90 meetlocaties ERL. En op vijf van de zes meetlocaties zijn de loodconcentraties in het Nederlandse deel van de Noordzee. De frequentie van gelijk aan of hoger dan de ERL. In deze subregio’s is het op basis van De betrouwbaarheid van zowel de beoordelings- en bemonsteringssedimentmonitoring is eenmaal per drie jaar. de concentraties zware metalen dan ook niet ondenkbaar dat er methode als de gebruikte gegevens is hoog. nadelige milieugevolgen optreden. Daarentegen blijven in alle zes Voor de OSPAR beoordeling zijn de meetlocaties in het Nederlandse subregio’s de cadmiumconcentraties binnen de ERL. Mercury Cadmium Lead deel van de Noordzee verdeeld in 19 gebieden: Voor de KRM De kwikconcentraties in sediment mogen over het algemeen

  • 1. 
    Northern North Sea
  • 2. 
    Southern North Sea beoordeling zijn de zeegebieden gebruikt die buiten het afnemen, dat gaat niet op voor de concentraties van cadmium en
  • 3. 
    English Channel

    Kaderrichtlijn (KRW) gebied van 12 zeemijl liggen. Het gaat om de lood. De concentraties daarvan vertonen geen statistisch signifi

  • 4. 
    Irish and Scottish West Coast
    • 5. 
      Irish Sea volgende vier gebieden: cante veranderingen. 6. Gulf of Cadiz • Gebied ten westen van Walcheren

    -5 0 5 -5 0 5 -5 0 5 • Gebied ten westen van Noordwijk

    % yearly change in concentration

    • • 
      Gebied ten noordwesten van Texel Methode

Figuur 4: Procentuele jaarlijkse verandering in concentraties van zware metalen in • Gebied ten noordkust van de Waddenzee

sediment binnen zes OSPAR-subregio’s OSPAR

Figuur 6 toont ter illustratie de concentraties van metalen in het Zie http://dome.ices.dk/osparmime2015/main.html en https://oap.ospar.org/ Een cirkel betekent geen statistisch significant verschil in gemidgebied ten westen van Noordwijk. Naast kwik, lood en cadmium en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-actividelde concentratie, een driehoek een significante toename en een zijn ook andere metalen, zoals koper weergegeven. ties/contaminants/metals-sediment/, ‘Assessment Method’. omgekeerde driehoek een significante afname, terwijl de lijnen de De concentraties van de metalen in het Nederlands KRM-gebied in grenzen aangeven van het 95%-betrouwbaarheidsinterval. sediment zijn dalend of stabiel.

Kennishiaten

Aanvullende Nederlandse duiding 50 Media: Sediment (< 03 micron fraction) NI 200 ZN 45 Station: West of Noordwijk

Procentuele jaarlijkse verandering in de concentraties van kwik, 40 150 ERL Units: µg kg -1 dry weight normalised OSPAR

35 BAC BAC to 5% aluminium

lood en cadmium per OSPAR-subregio is weergegeven in de Figuur Data extraction: 17 November 2016 Er zijn onvoldoende ecotoxicologische gegevens beschikbaar om de

100

  • 5. 
    De concentraties van alle drie metalen in de subregio Zuidelijke huidige criteria van de Effects Range-Low (ERL) te vervangen en Noordzee vertonen een statistisch significante dalende trend. 40

    AS 110 CR 30 CU

    35 100 BAC nieuwe beoordelingscriteria te ontwikkelen die passen in de

    25

    30 90 EU-Kaderrichtlijn water of die voldoen aan de principes van de

    25 BAC

    80 ERL

    20

    Channel Southern North Sea Northern North Sea milieu-beoordelingscriteria (Environmental Assessment Criteria,

PB

0.6 0.3 EAC) van OSPAR. Daarnaast is het niet mogelijk een subregionale CD HG 90 PB

0.5

CD 0.2 70 0.4 beoordeling van de Noordelijke IJszee te verrichten. Daarvoor

ERL

0.3 BAC 50 ontbreekt het aan voldoende meetlocaties.

HG ERL 0.1

2000 2005 2010 2015 2000 2005 2010 2015 2000 2005 2010 2015 Gulf of Cadiz Irish Sea Irish and Scottish West Coast

PB

Figuur 6: Concentraties van metalen in sediment in het gebied ten westen van Milieudoelen (Art 10)

CD Noordwijk

HG Ni (nikkel), Zn (zink), As (arseen), Cr (chroom), Cu (koper), Cd (cadmium), Hg (kwik), Gerelateerde doelen Pb (lood) D8T2 (offshore): Waar mogelijk verlagen van concentraties van

-5 0 5 -5 0 5 -5 0 5

% yearly change in concentration vervuilende stoffen. D8T4: Verlagen van de toevoer van zware metalen in het mariene

Figuur 5: Procentuele jaarlijkse verandering in de concentraties van lood, cadmium en Conclusie milieu

kwik per OSPAR-subregio D8T3: Het op regionaal niveau volgen van koperconcentraties, nu OSPAR dit zware metaal wordt ingezet als vervanger voor TBT (OSPAR).

Een cirkel betekent: geen statistisch significante (p <0.05) verande Het uiteindelijke doel van de OSPAR-strategie voor gevaarlijke D8T5: Het zo snel mogelijk opruimen van acute ernstige verontreiring in de gemiddelde concentratie. Een omgekeerde driehoek: stoffen is de concentratie van zware metalen in sediment terug te nigingen, waar nodig in samenwerking binnen de Bonn Agreement significante afname van de gemiddelde concentratie. De lijn stelt dringen tot de natuurlijke achtergrondwaarden. In de meeste D8T6: Verminderen van gebruik lood, onder andere in de sportvishet 95%-betrouwbaarheidsinterval voor. subregio’s overschrijden de concentraties van zware metalen in serij (KRW) sediment dit natuurlijke achtergrondniveau. Wat betreft kwik en

196 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 197

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9) Status en trends in de concentratie van organotin in sediment (D8C1)

Overall Status D8 GES Component/Criteria D8C1

Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald. Goede Milieutoestand (Art 9)

GMT gehaald “Voor deze descriptor is een KRM artikel 14 uitzondering gerapporteerd” Nederlandse omschrijving van de GMT D8C1 - Voor offshore wateren (vanaf 1 resp. 12 zeemijl): De concentraties van voor het mariene

Status beschrijving Volgens de prognoses worden de KRW-doelen gerealiseerd. Daarom zullen de milieurisico’s van ongewenste milieu relevante vervuilende stoffen, gemeten in het meest geëigende compartiment (water,

vervuilingseffecten op het mariene milieu verder dalen, dit is het gevolg van bestaand beleid De milieurisico’s zullen sediment of biota) laten een dalende trend zien (conform OSPAR).

tussen 2020 en 2027 en daarna zelfs klein zijn. Daarmee zal naar verwachting in de jaren na 2020 de goede milieutoe Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) stand voor de meeste stoffen binnen handbereik liggen. Desalniettemin is er voor D8 gevaarlijke stoffen een artikel

14-uitzondering gerapporteerd. Het KRM programma van maatregelen geeft de maximale inzet die mogelijk is om Indicatoren (Art 8)

voor de descriptor gevaarlijke stoffen de goede milieutoestand te bereiken, zowel voor maatregelen op land (uitvoering Titel Organotin in sediment (OSPAR-beoordeling) KRW) als voor maatregelen op zee. Er zijn geen technische maatregelen mogelijk die aanwezigheid van gevaarlijke

stoffen in het Nederlandse deel van de Noordzee teniet kunnen doen. Natuurlijke omstandigheden laten niet toe dat de Reporting unit OSPAR Zuidelijke Noordzee

toestand van dit deel van de Noordzee tijdig verbeterd. Bron OSPAR

Beoordeelde periode 1995-2015 URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/

Gerelateerde drukfactoren Toevoer van andere stoffen (bv. synthetische en niet-synthetische stoffen, radionucliden) – diffuse bronnen, puntbroncontaminants/organotin-sediment/

nen, atmosferische depositie, acute gebeurtenissen

Status afzonderlijke elementen Kernboodschap Toelichting Indicator

Gebruikte parameter Concentratie in sediment OSPAR OSPAR

Metaal Zuidelijke Zuidelijke Deel van het Deel van het Trend Status (goed/ Dankzij het verbod op tributyltin is de gemiddelde concentratie in Organotinverbindingen, zoals tributyltin (TBT), zijn verontreini

Noordzee Noordzee gebied waar gebied waar vergeleken niet goed) sediment in de Zuidelijke Noordzee meetbaar afgenomen en blijft gende stoffen die wereldwijd in het mariene milieu te vinden zijn.

(gewenste (bereikte deze trend deze trend met vorige

trend) trend) gehaald gehaald is beoordeling de concentratie elders beperkt tot een zeer laag of niet waarneem Er bestaan diverse toepassingen voor organotin, waaronder

dient te baar niveau. deklagen, geur- of schimmelbestrijdende toevoegingen, pesticiden,

worden biociden in aangroei werende verf voor op zee, katalysatoren,

Cadmium dalend dalend 100% 100% nvt onbekend Aanvullende Nederlandse duiding houtverduurzamings- en conserveringsmiddelen. De wijde

De concentraties van alle organotins in sediment zijn dalend in alle verspreiding van TBT in water, sediment en biota is een gevolg van

Koper nvt nvt Nvt nvt nvt nvt KRM-gebieden. frequent gebruik in aangroei werende verf op schepen (Figuur 1).

Kwik dalend dalend 100% 100% nvt onbekend

Lood dalend dalend 100% 100% nvt onbekend

Zink nvt nvt nvt nvt nvt nvt

Unit µg/kg

Integratieregel Geen

Status Criterium D8C1 Concentraties van stoffen

Criteria status Onbekend

Beschrijving criterium Zie “Overall Status D8”

status

Integratieregel Geen

Gerelateerde indicator D8C2, D8C3, D9

Figuur 1: Gebruik van TBT in aangroei werende verf op scheepsrompen © Amerikaanse Figuur 2:: Hoge concentraties TBT in sediment worden doorgaans in verband gebracht marine met zeehavens voor de beroeps- en recreatievaart, scheepswerven, zeewegen en ©OSPAR Commission/courtesy of US Navy, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ jachthavens

intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/ ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediateorganotin-sediment/ assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/organotin-sediment/

198 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 199

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Hoge concentraties TBT in sediment worden in verband gebracht (Indicatorbeoordeling voor imposex). Blijkbaar heeft het verbod op Tributyltin concentration Omdat er echter geen achtergrondconcentraties of beoordelingscrimet

zeehavens voor de beroeps- en recreatievaart, scheepswerven, het gebruik van tributyltin al een gunstige uitwerking op het 30 teria bestaan voor organotinverbindingen in sediment, zijn de

zeewegen en jachthavens (Figuur 2). mariene milieu. ecologische gevolgen hiervan niet vastgesteld. In plaats van tributyltin zelf te meten, monitoren de meeste landen inmiddels de

Organotin is zelfs in zeer lage concentraties giftig voor veel mariene De betrouwbaarheid van zowel de beoordelings- en bemonsteringsbiologische gevolgen van vervuiling door organotin organismen. Hoge concentraties kunnen bij oesters leiden tot methode als de gebruikte gegevens is hoog. 10 (Indicatorbeoordeling voor imposex). vervormde schelpen en verminderde voortplanting. Zo veroorzaakt TBT bij sommige vrouwelijke zeeslakken een verstoorde hormoonbalans

en de ontwikkeling van mannelijke geslachtskenmerken. Als MBTIN Methode

gevolg hiervan nemen sommige slakkenpopulaties op grote schaal 3

af (Indicatorbeoordeling voor imposex). Sinds de invoering van een DBTIN Media: Sediment (<63 micron fraction) OSPAR

wettelijk verbod op het gebruik van TBT in aangroei werende verf Station: West of Noordwijk < Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assesstreedt

enige verbetering op. Organotin Units: µg kg-1 dry weight normalised to 2.5% organic carbon Data extraction: 17 november 2016 ment-2017/pressures-human-activities/contaminants/organotin-sediment/,

TBTIN

1 ‘Assessment Method’

Het doel van de OSPAR-strategie voor gevaarlijke stoffen is de

concentratie van door mensen gemaakte synthetische stoffen terug -15 -10 -5 0 2000 2005 2010 2015 te dringen tot nagenoeg nul. Een verbod op het gebruik van TBT % yearly change in concentration Figuur 4: Concentraties van tributyltin in sediment in het gebied ten westen van Kennishiaten

geldt sinds de jaren tachtig voor schepen van minder dan 25 meter Figuur 3: procentuele jaarlijkse verandering in organotinconcentraties in sediment per Noordwijk en sinds 2008 voor alle schepen en offshore-installaties. Toch komt verbinding (met het 95%-betrouwbaarheidsinterval als grens) binnen de Zuidelijke OSPAR

er waarschijnlijk nog steeds TBT in het aquatisch milieu terecht, Noordzee Tributyltin concentration Ondanks het verbod op de directe toevoer van TBT naar het mariene

doordat er landen zijn die dit verbod negeren en door in onbruik ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatemilieu gebruiken sommige landen TBT nog wel in andere toepassingeraakte

schepen en installaties. Ook de verplaatsing van verontreiassessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/organotin-sediment/ 30 gen dan pesticiden; dit maakt het noodzakelijk om TBT-

nigde sedimenten kan de toevoer van TBT in stand houden. concentraties in het mariene milieu te blijven monitoren. Aangezien sommige consumentenproducten organotinverbindin Een statistisch significante afname (p<0,05) in de gemiddelde gen bevatten, kunnen ook afvalwaterzuiveringsinstallaties en concentratie is weergegeven als een omgekeerde driehoek; MBTIN Deskundigen bij OSPAR zouden moeten overwegen om achtervuilstortplaatsen

eraan bijdragen dat TBT in het mariene milieu verwijst naar monobutyltin, DBTIN naar dibutyltin en TBTIN naar 10 grondconcentraties of beoordelingscriteria voor organotinverbinterechtkomt.

tributyltin. dingen in sediment vast te stellen.

Aanvullende Nederlandse duiding

Resultaten Naast bovengenoemde OSPAR beoordeling is hieronder de Media: Sediment (<63 micron fraction) < Milieudoelen (Art 10)

specifieke situatie in het Nederlandse deel van de Noordzee 3 Station: North Coast WaddenSea

OSPAR weergegeven. Units: µg kg-1 dry weight normalised to 2.5% organic carbon Data extraction: 17 november 2016 Gerelateerde doelen

Nu de concentraties organotin in sediment tegenwoordig vaak laag D8T2 (offshore): Waar mogelijk verlagen van concentraties van

of zelfs niet meer meetbaar zijn, zijn de meeste landen gestopt met De concentraties van organotins zijn gemeten in sedimentmonsters 2000 2005 2010 2015 vervuilende stoffen.

monitoring, vooral in offshore gebieden. Dit betekent dat alleen in die tussen 2000 en 2015 zijn genomen op meer dan 90 meetlocaties de Zuidelijke Noordzee een betrouwbare beoordeling van organotin in het Nederlandse deel van de Noordzee. De frequentie van Figuur 5: Concentraties van tributyltin in sediment in noordkust van de Waddenzee D8T3: Het op regionaal niveau volgen van koperconcentraties, nu in sediment kon plaatsvinden. sedimentmonitoring is eenmaal per drie jaar. dit zware metaal wordt ingezet als vervanger voor TBT (OSPAR).

Voor de aanwezigheid van organotin in sediment zijn geen Voor de OSPAR beoordeling zijn de meetlocaties in het Nederlandse Conclusie

milieu-evaluatiecriteria vastgesteld. Hierdoor kunnen de milieugedeel van de Noordzee verdeeld in 19 gebieden: Voor de KRM

volgen van de waargenomen concentraties niet worden beoordeeld. beoordeling zijn de zeegebieden gebruikt die buiten het OSPAR

Gegevens over de Keltische Zee blijven beperkt tot één meetlocatie Kaderrichtlijn (KRW) gebied van 12 zeemijl liggen. Het gaat om de Concentraties organotinverbindingen in mariene sedimenten zijn in de OSPAR-subregio van de Ierse Zee en een andere langs de Ierse volgende vier gebieden: tegenwoordig sterk verminderd of zelfs niet meer waar te nemen als en Schotse Westkust. Bij beide meetlocaties is de TBT-concentratie gevolg van het verbod, bijna tien jaar geleden, op hun gebruik in zeer laag. • Gebied ten westen van Walcheren aangroei werende verf op schepen. Bijna alle landen hebben • Gebied ten westen van Noordwijk daarom hun monitoring van organotin in sediment stopgezet. De Zuidelijke Noordzee is de enige OSPAR-subregio waarover • Gebied ten noordwesten van Texel Het enige onderzoeksgebied met voldoende meetgegevens voor een trendinformatie beschikbaar is voor drie organotinverbindingen: • Gebied noordkust van de Waddenzee beoordeling is het Nederlandse deel van de Zuidelijke Noordzee. Uit monobutyltin, dibutyltin en tributyltin (Figuur 3). Voor deze drie deze gegevens blijkt dat in het gebied organotinconcentraties in verbindingen vertoont de gemiddelde sedimentconcentratie in de In de figuren 4 en 5 zijn ter illustratie de concentraties van sediment een neerwaartse trend vertonen. Zuidelijke Noordzee een neerwaartse trend, met een gemiddelde individuele organotin in twee KRM - gebieden weergegeven. De jaarlijkse afname van 3,1 tot 13,6 procent. In het gehele onderzoeksconcentraties van de alle organotins in het Nederlands KRM-gebied gebied is tevens een gerelateerde neerwaartse trend waargenomen in sediment zijn dalend. in de biologische gevolgen van blootstelling aan TBT

200 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 201

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9) Status en trends in de concentraties van polycyclische aromatische koolwaterstoffen

(PAK’s) in schaal- en schelpdieren (D8C1)

Overall Status D8

Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald. GES Component/Criteria D8C1

GMT gehaald “Voor deze descriptor is een KRM artikel 14 uitzondering gerapporteerd” Goede Milieutoestand (Art 9)

Status beschrijving Volgens de prognoses worden de KRW-doelen gerealiseerd. Daarom zullen de milieurisico’s van ongewenste Nederlandse omschrijving van de GMT D8C1 - Voor offshore wateren (vanaf 1 resp. 12 zeemijl): De concentraties van voor het mariene

vervuilingseffecten op het mariene milieu verder dalen, dit is het gevolg van bestaand beleid De milieurisico’s zullen milieu relevante vervuilende stoffen, gemeten in het meest geëigende compartiment (water, tussen 2020 en 2027 en daarna zelfs klein zijn. Daarmee zal naar verwachting in de jaren na 2020 de goede milieutoesediment of biota) laten een dalende trend zien (conform OSPAR).

stand voor de meeste stoffen binnen handbereik liggen. Desalniettemin is er voor D8 gevaarlijke stoffen een artikel

14-uitzondering gerapporteerd. Het KRM programma van maatregelen geeft de maximale inzet die mogelijk is om Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

voor de descriptor gevaarlijke stoffen de goede milieutoestand te bereiken, zowel voor maatregelen op land (uitvoering Indicatoren (Art 8)

KRW) als voor maatregelen op zee. Er zijn geen technische maatregelen mogelijk die aanwezigheid van gevaarlijke

stoffen in het Nederlandse deel van de Noordzee teniet kunnen doen. Natuurlijke omstandigheden laten niet toe dat de Titel PAKs in biota (OSPAR-beoordeling) toestand van dit deel van de Noordzee tijdig verbeterd. Reporting unit OSPAR subregio Zuidelijke Noordzee

Beoordeelde periode 2000-2015 Bron OSPAR

Gerelateerde drukfactoren Toevoer van andere stoffen (bv. synthetische en niet-synthetische stoffen, radionucliden) – diffuse bronnen, puntbron URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/

nen, atmosferische depositie, acute gebeurtenissen contaminants/status-and-trends-concentrations-polycyclic-aromatic-hydrocarbon/,

Status afzonderlijke elementen

Gebruikte parameter Concentratie in sediment Kernboodschap concentratie PAK’s in vissen laag is. PAK’s veroorzaken een scala van

Organotin Zuidelijke Zuidelijke Deel van het Deel van het Trend Status (goed/ problemen in het mariene milieu, van verandering in de smaak van

Noordzee Noordzee gebied waar gebied waar vergeleken niet goed) OSPAR vis en schaal- en schelpdieren tot potentieel kankerverwekkende

(gewenste (bereikte deze trend deze trend met vorige

trend) trend) gehaald gehaald is beoordeling Hoewel de gemiddelde concentraties van polycyclische aromatische effecten op mensen en dieren.

dient te koolwaterstoffen (PAK’s) in schaal- en schelpdieren in alle tien

worden beoordeelde gebieden hoger liggen dan de natuurlijke achtergrond Het uiteindelijke doel van de OSPAR-strategie voor gevaarlijke

monobutyldalend dalend 100% 100% nvt onbekend concentraties, zijn ze lager dan de voor mariene soorten schadelijk stoffen is de concentratie van stoffen die ook in de natuur voorkotin

en geachte niveaus. In de gebieden die in de periode 1995-2015 zijn men tot dicht bij de achtergrondwaarden terug te brengen, en de

dibutyltin dalend dalend 100$ 100% nvt onbekend beoordeeld, neemt de gemiddelde concentratie af of vertoont geen concentraties van door mensen gemaakte synthetische stoffen tot

statistisch significante verandering. dicht bij nul. Gezien hun persistentie in het mariene milieu, hun

tributyltin dalend dalend 100$ 100% nvt onbekend neiging zich in het milieu op te hopen en hun toxiciteit, wordt de

Unit µg/kg Aanvullende Nederlandse duiding concentratie van PAK’s in sediment en schaal- en schelpdieren

Trend Dalend De concentraties van de meeste PAKs in schelpdieren zijn stabiel of bijgehouden via het Coordinated Environment Monitoring

dalen in de beoordeelde gebieden. Programme (CEMP) van OSPAR. De monitoring van PAK’s in biota in

Integratieregel Geen het door OSPAR bestreken zeegebied begon tussen 1995 en 1999.

Status Criterium D8C1 Concentraties van stoffen Toelichting Indicator

Criteria status Onbekend

Beschrijving criterium Zie “Overall Status D8” OSPAR

status Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) zijn natuurlijke

Integratieregel Geen bestanddelen van steenkool en olie. Ze ontstaan ook bij de

verbranding van fossiele brandstoffen en organische materialen,

Gerelateerde indicator D8C2, D8C3, D9 bijvoorbeeld tijdens processen in een olieraffinaderij, en bij

natuurlijke processen, zoals bosbranden.

PAK’s komen langs verschillende kanalen in het mariene milieu terecht: door atmosferische depositie, afspoeling van wegen, lozingen door de industrie en olielozingen (zie thematische beoordeling van lozingen door de olie- en gasindustrie). PAK’s in het mariene milieu komen uiteindelijk vaak terecht in mariene sedimenten, waar ze in lagen onder de oppervlakte ingesloten Schaal- en schelpdieren - Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) kunnen kunnen raken, tenzij het sediment wordt verstoord. PAK’s kunnen zich ophopen in schaal- en schelpdieren, hetzij door rechtstreekse opname uit de

zich ook ophopen in schaal- en schelpdieren. Ze krijgen deze PAK’s mariene omgeving, hetzij indirect via het voedsel. ©Jennifer McNew

rechtstreeks uit de mariene omgeving binnen, of indirect via hun ©OSPAR Commission/courtesy Jennifer McNew, 2017 https://oap.ospar.org/en/ voedsel. Vissen verwerken PAK’s via hun stofwisseling, waardoor de ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/

contaminants/status-and-trends-concentrations-polycyclic-aromatic-hydrocarbon/

202 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 203

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Resultaten Bij een waarde van 1 is de gemiddelde concentratie gelijk aan de Een cirkel betekent: geen statistisch significante (p <0.05) verande

EAC. Groen betekent dat de gemiddelde concentratie statisch ring in de gemiddelde concentratie. Een omgekeerde driehoek:

OSPAR significant (p <0.05) lager is dan de EAC, maar niet statistisch significante afname van de gemiddelde concentratie. De lijn stelt

De concentraties PAK’s zijn gemeten in schelp- en schaaldiermonsignificant lager dan de Background Assessment Concentration het 95%-betrouwbaarheidsinterval voor. sters die tussen 1995 en 2015 zijn genomen op 188 meetlocaties in (BAC).

een groot deel van de internationale Noordzee, de Keltische Zee, en PAK Afkorting

de Golf van Biskaje en de Iberische Kust (Figuur 1). De frequentie 1. Northern North Sea

liep uiteen van eenmaal per jaar tot eenmaal per drie jaar. Fenantreen PA 2. Skagerrak and Kattegat

Anthraceen ANT

  • 3. 
    Southern North Sea

De concentratie PAK’s werd afgezet tegen twee beoordelingscriteria: Fluorantheen FLU

  • 4. 
    English Channel

de OSPAR Background Assessment Concentrations (BAC’s) en de Pyreen PYR

milieu- beoordelingscriteria (EAC’s). Als de concentratie lager is dan de EAC worden nadelige effecten zelden waargenomen. Aan de 5. Irish and Scottish West Coast

Benzo[a]anthraceen BAA

hand van de BAC’s wordt bepaald of de concentraties van natuurlijke 6. Irish Sea Chryseen CHR

stoffen, zoals PAK’s, de achtergrondwaarden benaderen; dat is Benzo[a]pyreen BAP immers het uiteindelijke doel van de OSPAR-strategie voor 7. Northern Bay of Biscay Benzo[g,h,i]peryleen BGHIP

gevaarlijke stoffen. 9. Iberian Sea Indeno[123-c,d]pyreen ICDP

In iedere subregio werd de gemiddelde concentratie PAK’s in -8 -6 -4 -2 0 2 Naast bovengenoemde OSPAR beoordeling is hieronder de

schaal- en schelpdieren vergeleken met de EAC’s. De concentraties % Yearly change in concentration specifieke situatie in het Nederlandse deel van de Noordzee PAK’s lagen in alle tien OSPAR-regio’s onder de EAC’s, maar boven de weergegeven. BAC (Figuur 2). Aangezien de concentraties PAK’s in schaal- en Figuur 3: Procentuele jaarlijkse verandering in de concentratie PAK’s in schaal- en schelpdieren onder de EAC lagen, mag worden aangenomen dat zij schelpdieren per OSPAR-subregio De concentraties van PAKs zijn gemeten in schelpdiermonsters die geen nadelige effecten sorteren. ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ tussen 1995 en 2015 zijn genomen op twee meetlocaties in het intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/ Nederlandse deel van de Noordzee. De frequentie van schelpdier Langjarige trends in de concentraties PAK’s in schaal- en schelpdie Figuur 1: Meetlocaties voor het bepalen van de concentratie PAK’s in schaal- en status-and-trends-concentrations-polycyclic-aromatic-hydrocarbon/ monitoring is jaarlijks. ren zijn beoordeeld in OSPAR-subregio’s waarover gegevens over schelpdieren in de verschillende onderzoeksgebieden (witte lijnen). Deze zijn

een periode van ten minste vijf jaar beschikbaar waren. (Figuur 3). vastgesteld op basis van hydrogeografische principes en specialistische kennis en niet Een cirkel betekent: geen statistisch significante (p <0.05) verande Voor de OSPAR beoordeling zijn de meetlocaties in het Westelijke

In vier van die subregio’s (Noordelijke Noordzee, Skagerrak en op basis van de interne OSPAR-grenzen. ring in de gemiddelde concentratie. Een omgekeerde driehoek: Scheldegebied en in het Eems-Dollardgebied gebruikt. Deze

Kattegat, Ierse Zee en Noordelijke Golf van Biskaje) werd geen ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatesignificante afname van de gemiddelde concentratie. De lijn stelt de gebieden zijn ook representatief voor de KRM beoordeling. Het gaat

statistisch significante verandering in de concentratie PAK’s assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/ 95%-betrouwbaarheidsinterval voor. om de volgende twee gebieden:

gevonden. In vier subregio’s (Zuidelijke Noordzee, Het Kanaal, de status-and-trends-concentrations-polycyclic-aromatic-hydrocarbon/ • Het Westelijke Scheldegebied

westkust van Ierland en Schotland en de Iberische Zee) bleek de 1. Northern North Sea Aanvullende Nederlandse duiding • Het Eems-Dollardgebied

gemiddelde concentratie PAK’s zelfs met 3,2 tot 6,5 procent per jaar 2. Skagerrak and Kattegat Procentuele jaarlijkse verandering in de concentraties van de

af te nemen. 3. Southern North Sea individuele PAK’s per OSPAR-subregio is weergegeven in de Figuur 4.

In de subregio Zuidelijke Noordzee is de gemiddelde concentratie

  • 4. 
    English Channel

De betrouwbaarheid van zowel de beoordelings- en bemonsteringsvan enkele individuele PAK’s zelfs met meer dan 5 procent per jaar methode als de gebruikte gegevens is hoog. afgenomen.

  • 5. 
    Irish and Scottish West Coast
    • 6. 
      Irish Sea Channel Southern North Sea Skagerrak and Kattegat Northern North Sea
    • 7. 
      Celtic Sea ICDP BGHP

      BAP CHR

    • 8. 
      Northern Bay of Biscay BAA PYR
      • 9. 
        Iberian Sea FLU ANT
      • 10. 
        Gulf of Cadiz PA

        Iberian Sea Northern Bay of Biscay Irish Sea Irish and Scottish West Coast

        0,03 0,1 0,3 1

        ICDP

Mean concentration relative to Environmental Assessment Criteria (EAC) BGHP

BAP

Figuur 2: Gemiddelde concentratie PAK’s in schaal- en schelpdieren per OSPAR- CHR

subregio ten opzichte van de milieu-evaluatiecriteria (EAC’s) (met als bovengrens het BAA

Figuur 4: Procentuele jaarlijkse

PYR verandering in de concentraties

95%-betrouwbaarheidsinterval) FLU van de individuele PAK’s per

ANT

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ PA OSPAR-subregio

intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/ -10 -5 0 5 -10 -5 0 5 -10 -5 0 5 -10 -5 0 5 status-and-trends-concentrations-polycyclic-aromatic-hydrocarbon/ % yearly change in concentration

204 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 205

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

In de figuren 5 en 6 zijn ter illustratie de concentraties PAK’s in het Methode Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

Westelijke Scheldegebied en in het Eems-Dollardgebied

weergegeven. OSPAR Overall Status D8

Zie http://dome.ices.dk/osparmime2015/main.html /,

De concentraties van PAKs in schelpdieren zijn stabiel of dalen in de en https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald.

meeste van de beoordeelde KRM-gebieden. intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/ GMT gehaald “Voor deze descriptor is een KRM artikel 14 uitzondering gerapporteerd”

status-and-trends-concentrations-polycyclic-aromatic-hydrocarbon/, Status beschrijving Volgens de prognoses worden de KRW-doelen gerealiseerd. Daarom zullen de milieurisico’s van ongewenste

‘Assessment Method’. vervuilingseffecten op het mariene milieu verder dalen, dit is het gevolg van bestaand beleid De milieurisico’s zullen

Conclusie tussen 2020 en 2027 en daarna zelfs klein zijn. Daarmee zal naar verwachting in de jaren na 2020 de goede milieutoestand voor de meeste stoffen binnen handbereik liggen. Desalniettemin is er voor D8 gevaarlijke stoffen een artikel

14-uitzondering gerapporteerd. Het KRM programma van maatregelen geeft de maximale inzet die mogelijk is om

OSPAR Kennishiaten voor de descriptor gevaarlijke stoffen de goede milieutoestand te bereiken, zowel voor maatregelen op land (uitvoering

De gemiddelde concentratie PAK’s in schaal- en schelpdieren ligt in KRW) als voor maatregelen op zee. Er zijn geen technische maatregelen mogelijk die aanwezigheid van gevaarlijke

alle beoordeelde OSPAR-subregio’s boven de achtergrondwaarden. OSPAR stoffen in het Nederlandse deel van de Noordzee teniet kunnen doen. Natuurlijke omstandigheden laten niet toe dat de

De concentratie in schaal- en schelpdieren ligt in alle subregio’s ook Ondanks het verbod op de directe toevoer van TBT naar het mariene toestand van dit deel van de Noordzee tijdig verbeterd.

onder de milieu-evaluatiecriteria beoordelingscriteria (EAC). milieu gebruiken sommige landen TBT nog wel in andere toepassin Beoordeelde periode 2000-2015

Daarom mag worden aangenomen dat zij geen nadelige effecten gen dan pesticiden; dit maakt het noodzakelijk om TBT- Gerelateerde drukfactoren Toevoer van andere stoffen (bv. synthetische en niet-synthetische stoffen, radionucliden) – diffuse bronnen, puntbronveroorzaken. Over meerdere jaren gemeten nemen de concentraties concentraties in het mariene milieu te blijven monitoren. nen, atmosferische depositie, acute gebeurtenissen PAK’s in schaal- en schelpdieren in alle subregio’s af of ondergaan Deskundigen bij OSPAR zouden moeten overwegen om achtergeen

statistisch significante verandering. Nergens is een opwaartse grondconcentraties of beoordelingscriteria voor organotinverbin Status afzonderlijke elementen

trend waargenomen. dingen in sediment vast te stellen. Gebruikte parameter Concentratie in biota

PAK’s zijn afkomstig uit natuurlijke bronnen en zullen in het Element PAK Zuidelijke Zuidelijke Proportion Proportion Trend Status (good/

mariene milieu altijd aanwezig zijn. Dit neemt niet weg dat de Milieudoelen (Art 10) Noordzee Noordzee TV TV achieved vergeleken not good)

situatie verder kan verbeteren en dat concentraties kunnen worden (gewenste (bereikte met vorige

teruggebracht tot het natuurlijke achtergrondniveau door een Gerelateerde doelen trend) trend) beoordeling

effectievere inzet van technologie om emissies bij verbrandingspro D8T2 (offshore): Waar mogelijk verlagen van concentraties van Naphthalene dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

cessen te reduceren. vervuilende stoffen. Phenanthrene dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

Anthracene dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

D8T3: Het op regionaal niveau volgen van koperconcentraties, nu Fluoranthene dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

dit zware metaal wordt ingezet als vervanger voor TBT (OSPAR). Pyrene dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

Benz[a]anthracene dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

Chrysene dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

Indeno[123- dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

Figuur 5: De concentraties van de individuele PAK’s in de gewone mossel (Mytilus Figuur 6: De concentraties van de individuele PAK’s in de gewone mossel (Mytilus cd]pyrene

edulis) in het Eems-Dollardgebied. edulis) in het Westelijke Scheldegebied. Benzo[a]pyrene dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

EAC EAC EAC EAC 6

3 BAP 5 BGHIP 5 ICDP 5 BAP 6 BGHIP ICDP Benzo[ghi]perylene dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

4 4

2 4 5

3 3 4 4 1 2

Unit µg/kg natgewicht 2 2 3

BAC BAC BAC 3 BAC BAC BAC Trend Dalend

EAC 4 BAA EAC EAC

12 PYR 4 CHR 5 EAC Integratieregel Geen

3 3 16 PYR BAA 4.0 CHR

8 4 3.5

2 2 12

3.0 4 3

1 1 BAC 2.5

Status Criterium D8C1 Concentraties van stoffen

BAC BAC 8 BAC BAC Criteria status Onbekend

6 PA 1.0 ANT EAC 12 FLU EAC EAC 2.0 EAC 20 8 PA ANT FLU EAC Beschrijving criterium Zie “Overall Status D8” 4 8 6 1.0 10 status

0.3

2 5 BAC 4 4 0.5

Integratieregel Geen 0.1 BAC 0.2 < 2 BAC

BAC <

2000 2005 2010 2015 2000 2005 2010 2015 2000 2005 2010 2015 2010 2012 2014 2010 2012 2014 2010 2012 2014 Gerelateerde indicator D8C2, D8C3, D9

Media: Biota (Blue mussel soft body) Station: BOCHTVWTM Units: µg kg -1 wet weight Data extraction: 17 November 2016

206 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 207

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Status van en trends in de concentratie van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) in sediment (D8C1)

GES Component/Criteria D8C1

Goede Milieutoestand (Art 9)

Nederlandse omschrijving van de GMT D8C1 - Voor offshore wateren (vanaf 1 resp. 12 zeemijl): De concentraties van voor het mariene

milieu relevante vervuilende stoffen, gemeten in het meest geëigende compartiment (water, sediment of biota) laten een dalende trend zien (conform OSPAR).

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

Indicatoren (Art 8)

Titel PAKs in sediment (OSPAR-beoordeling)

Reporting unit OSPAR subregio Zuidelijke Noordzee

Bron OSPAR

URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/

contaminants/pah-sediment/

Kernboodschap Het uiteindelijke doel van de OSPAR-strategie voor gevaarlijke

stoffen is het terugbrengen van de concentratie van natuurlijke

OSPAR stoffen tot dicht bij de natuurlijke achtergrondwaarden, en de

De gemiddelde concentraties van polycyclische aromatische concentratie van door mensen gemaakte synthetische stoffen tot Sedimenthapper – Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) kunnen zich koolwaterstoffen (PAK’s) in sediment liggen in alle beoordeelde nul. Gezien hun persistentie in het mariene milieu, hun neiging ophopen in mariene sedimenten. © Marine Scotland Science gebieden onder de waarden die waarschijnlijk schadelijk zijn voor zich in het milieu op te hopen en hun toxiciteit wordt de concentra©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatemariene

soorten, maar liggen in vier van de zes beoordeelde tie van PAK’s in sediment en schaal- en schelpdieren bijgehouden assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pah-sediment/ gebieden wel boven de natuurlijke achtergrondwaarden. De via het Coordinated Environment Monitoring Programme (CEMP) gemiddelde concentraties vertonen in vier gebieden geen statistisch van OSPAR. De monitoring van PAK’s in sediment in het door OSPAR Figuur 1: Meetlocaties voor het bepalen van de concentratie PAK’s in sediment in de

significante verandering, en laten in twee gebieden een afname bestreken zeegebied begon tussen 1995 en 1999. Resultaten verschillende onderzoeksgebieden (witte lijnen). Deze zijn vastgesteld op basis van

zien. hydrogeografische principes en specialistische kennis en niet op basis van de interne

OSPAR OSPAR-grenzen.

Aanvullende Nederlandse duiding De concentraties PAK’s zijn gemeten in sedimentmonsters die ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate De concentraties van de meeste PAKs in het Nederlands KRM-gebied tussen 1995 en 2015 zijn genomen op meetlocaties in een groot deel assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pah-sediment/

in sediment zijn stabiel of dalend. van de internationale Noordzee, de Keltische Zee, en de Golf van

  • 1. 
    Northern North Sea

Biskaje en de Iberische Kust (Figuur 1). De frequentie varieerde van

eenmaal per jaar tot eenmaal per vijf jaar. 2. Southern North Sea

Toelichting Indicator Het aantal meetlocaties verschilde nogal per OSPAR-regio en 3. English Channel

subregio. De meest bevonden zich in de internationale Noordzee. In

OSPAR de subregionale beoordeling van actuele status en periodieke trends 4. Irish and Scottish West Coast

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) zijn natuurlijke zijn uitsluitend OSPAR-subregio’s met ten minste drie meetlocaties 5. Irish Sea bestanddelen van steenkool en olie. Ze ontstaan ook bij de en een redelijke geografische spreiding opgenomen. verbranding van fossiele brandstoffen en organische materialen en 6. Gulf of Cadiz bij natuurlijke processen, zoals bosbranden. PAK’s komen langs verschillende kanalen in het mariene milieu terecht: via atmosferi 0.5 1 2 5

sche depositie, afvoer van wegen, lozingen door de industrie en Olieplatform – Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) kunnen door Mean concentration relative to background Assessment Concentration (BAC) olielozingen (Gemeenschappelijke indicator olielozingen). PAK’s in industriële lozingen en olielozingen in het mariene milieu terechtkomen. het mariene milieu komen uiteindelijk vaak terecht in mariene ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate Figuur 2: Gemiddelde concentratie PAK’s in sediment per OSPAR-subregio ten sedimenten, waar ze in lagen onder de oppervlakte ingesloten assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pah-sediment/ opzichte van de Effects Range-Low (ERL) (met als bovengrens het

raken, tenzij het sediment wordt verstoord. Er zijn verbanden 95%-betrouwbaarheidsinterval) aangetoond tussen het voorkomen van bepaalde ziekten in ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediateplatvissen

en de concentraties PAK’s in het sediment waarboven zij assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pah-sediment/

leven en eten.

208 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 209

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

130 ERL BAP BGHIP 200 ICDP

Bij een waarde van 1 is de gemiddelde concentratie gelijk aan de Aanvullende Nederlandse duiding Voor de OSPAR beoordeling zijn de meetlocaties in het Nederlandse 180 180

110

ERL. Blauw betekent dat de gemiddelde concentratie statistisch Procentuele jaarlijkse verandering in de concentraties van de deel van de Noordzee verdeeld in 19 gebieden: Voor de KRM 160 160

significant (p <0.05) lager is dan de Background Assessment individuele PAK’s per OSPAR-subregio is weergegeven in de Figuur 4. beoordeling zijn de zeegebieden gebruikt die buiten het 90 140 140 BAC BAC BAC

Concentration (BAC) en de ERL. Groen betekent dat de gemiddelde De concentraties van de individuele PAK’s in de subregio Zuidelijke Kaderrichtlijn (KRW) gebied van 12 zeemijl liggen. Het gaat om de ERL ERL ERL PYR BAA

160 100

CHR

concentratie statisch significant lager is dan de ERL, maar niet Noordzee zijn stabiel en vertonen geen statistisch significante volgende vier gebieden: 90 140

80 80

statistisch significant lager dan de BAC. trend. Gebied ten westen van Walcheren 120 70

100 60

BAC BAC BAC

English Channel Southern North Sea Northern North Sea Gebied ten westen van Noordwijk ICDP Gebied ten noordwesten van Texel

PA ERL

ERL ERL ANT

BGHP 140 200

FLU

  • 1. 
    Northern North Sea 18 EAP Gebied noordkust van de Waddenzee 180

    120

    CHR 16 160 2. Southern North Sea EAA

    PYR 100

    14 140

    FLU BAC BAC BAC

  • 3. 
    English Channel ANT In de figuren 5 - 8 zijn ter illustratie de concentraties van individuele 1990 2000 2010 1990 2000 2010 1990 2000 2010

PA PAK’s in de vier Nederlandse KRM zeegebieden weergegeven. De

-5 0 5 concentraties van de meeste PAKs in het Nederlands KRM-gebied in

  • 4. 
    Irish and Scottish West Coast Media: Sediment (< 63 micron fraction) Irish Sea Irish and Scottish West Coast Station: Northwest of Texel

    ICDP sediment zijn stabiel of dalend. Units: µg kg

    -1 dry weight normalised to 2.5% organic carbon

    • 5. 
      Irish Sea BGHP Data extraction: 17 November 2016

      EAP CHR BAC BAC BAC

      EAA BAP BGHIP ICDP Figuur 7: Concentraties van de individuele PAK’s in het gebied ten noordwesten van

      PYR 20 30 40

    • 6. 
      Gulf of Cadiz FLU Texel.

      16 25 30

      Polychlorinated Biphenyls (PCB) ANT PA

      12 20 20 ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-5

      0 5 -5 0 5 assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pah-sediment/

      % yearly change in concentration 5. Gulf of Cadiz 40 PYR 20 BAA 25 CHR

ICDP 30 15 BAC 20 BAC

Figuur 3: Procentuele jaarlijkse verandering in de concentraties PAK’s per 50

BAC BAC BAP BGHIP 80 ICDP

BGHP 40 70

60

OSPAR-subregio EAP

BAC 15 10 30 BAC 50

CHR 20 EAA 20 40 PYR 30

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate FLU assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pah-sediment/ ANT

PA

40 7

ANT < 45 FLU PA < < BAC

30 BAC 5 BAC 35 PYR 40 70 BAA CHR

40

-5 0 5 50 30

30

De omgekeerde driehoek betekent: statistisch significante (p <0.05) % yearly change in concentration 20 3 25 20

30 BAC 20 BAC

neerwaartse periodieke trends. De cirkel betekent: geen statistisch Figuur 4: Procentuele jaarlijkse verandering in de concentraties van de individuele 1990 2000 2010 1990 2000 2010 1990 2000 2010 BAC significante (p <0.05) verandering. De lijn stelt de 95%-betrouw PAK’s per OSPAR-subregio

Media: Sediment (< 63 micron fraction) PA 100

baarheidsinterval voor. Station: West of Walcheren 60 12

ANT FLU 80

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate 8

Units: µg kg -1 dry weight normalised to 2.5% organic carbon 40 60 < assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pah-sediment/ Data extraction: 17 November 2016 BAC <

BAC 40 BAC

De concentraties PAK’s zijn afgezet tegen twee beoordelingscriteria: 20 4

de OSPAR Background Assessment Concentration (BAC) en de Een cirkel betekent: geen statistisch significante (p <0.05) verande 1990 2000 2010 1990 2000 2010 1990 2000 2010 Figuur 5: Concentraties van de individuele PAK’s in het gebied ten westen van

Effects Range-Low (ERL) van het United States Environmental ring in de gemiddelde concentratie. Een omgekeerde driehoek: Walcheren.

Protection Agency. Als de concentratie lager is dan de ERL-waarde significante afname van de gemiddelde concentratie. De lijn stelt Media: Sediment (< 63 micron fraction) ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate Station: North Coast Wadden Sea

Units: µg kg -1 dry weight normalised to 2.5% organic carbon

worden nadelige effecten zelden waargenomen. het 95%-betrouwbaarheidsinterval voor. assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pah-sediment/ Data extraction: 17 November 2016

Figuur 8: Concentraties van de individuele PAK’s langs de noordkust van de

BAC

De gemiddelde concentraties PAK’s in sediment liggen in alle BGHIP

BAC

18 BAP 35 30 ICDP

BAC

PAK Afkorting Waddenzee. 30

OSPAR-subregio’s significant lager dan de ERL (Figuur 2). 14

25 25

20 ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate

Ongewenste biologische effecten in mariene soorten zijn dan ook Fenantreen PA 10 20 assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pah-sediment/

onwaarschijnlijk. De concentraties zijn het laagst in de Golf van Anthraceen ANT BAC 20 BAC

Cádiz en in sedimenten voor de westkust van Ierland en Schotland. Fluorantheen FLU 25

PYR 14 BAA CHR BAC

12 20 15

Ze komen daar overeen met de achtergrondwaarden (ofwel, ze zijn 10 Pyreen PYR 15 Conclusie

8

statistisch significant lager dan de BAC). In de andere vier subregio’s 10 Benzo[a]anthraceen BAA

zijn de gemiddelde concentraties lager dan de ERL, maar niet BAC OSPAR

PA 4.0 ANT < BAC 40 FLU BAC

statistisch significant lager dan de BAC. Chryseen CHR 25 < 3.5 20 30 De gemiddelde concentraties van polycyclische aromatische

Benzo[a]pyreen BAP < 3.0 15 < koolwaterstoffen (PAK’s) in sediment waren in twee van de zes

2.5

Periodieke trends in de concentraties PAK’s in sediment zijn onder Benzo[g,h,i]peryleen BGHIP <

20

< beoordeelde OSPAR-subregio’s gelijk aan de achtergrondwaarden.

2000 2005 2010 2015 2000 2005 2010 2015 2000 2005 2010 2015

de loep genomen vanaf de vroegste meetdatum (tussen 1995 en Indeno[123-c,d]pyreen ICDP De gemiddelde concentraties PAK’s lagen in alle OSPAR-subregio’s

1999) tot 2015. PAK’s in sediment zijn beoordeeld in zes OSPAR- Media: Sediment (< 63 micron fraction) onder de Effects Range-Low (ERL) en hebben dus waarschijnlijk

Station: West of Noordwijk

subregio’s waarvoor ten minste gegevens over een periode van vijf Naast bovengenoemde OSPAR beoordeling is hieronder de specifieke Units: µg kg -1 dry weight normalised to 2.5% organic carbon Data extraction: 17 November 2016 geen nadelig effect op mariene organismen. jaar beschikbaar waren (Figuur 3). De concentraties PAK’s nemen af situatie in het Nederlandse deel van de Noordzee weergegeven. in de Golf van Cádiz en Het Kanaal; in de vier andere beoordeelde Figuur 6: Concentraties van de individuele PAK’s in het gebied ten westen van De concentraties PAK’s in sediment moeten daarentegen goed in de subregio’s vertonen ze geen statistisch significante trend. De concentraties van PAKs zijn gemeten in sedimentmonsters die Noordwijk. gaten worden gehouden, want in vier subregio’s stijgen ze uit boven tussen 1995 en 2015 zijn genomen op meer dan 90 meetlocaties in ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatehet achtergrondniveau. De concentraties vertonen in vier gebieden

De betrouwbaarheid van zowel de beoordelings- en bemonsteringshet Nederlandse deel van de Noordzee. De frequentie van sedimentassessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pah-sediment/ geen statistisch significante trend, en alleen in Het Kanaal en de methode als de gebruikte gegevens is hoog. monitoring is eenmaal per drie jaar.

210 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 211

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Golf van Cádiz is sprake van een afname. Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

PAK’s zijn afkomstig uit natuurlijke bronnen en zullen daarom altijd Overall Status D8

in het mariene milieu aanwezig zijn. Dit neemt niet weg dat de

situatie kan verbeteren door een effectievere inzet van technologie Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald.

om emissies bij verbrandingsprocessen te reduceren. De concentra GMT gehaald “Voor deze descriptor is een KRM artikel 14 uitzondering gerapporteerd”

ties kunnen dan dalen tot het natuurlijke achtergrondniveau. Status beschrijving Volgens de prognoses worden de KRW-doelen gerealiseerd. Daarom zullen de milieurisico’s van ongewenste

vervuilingseffecten op het mariene milieu verder dalen, dit is het gevolg van bestaand beleid De milieurisico’s zullen tussen 2020 en 2027 en daarna zelfs klein zijn. Daarmee zal naar verwachting in de jaren na 2020 de goede milieutoe

Methode stand voor de meeste stoffen binnen handbereik liggen. Desalniettemin is er voor D8 gevaarlijke stoffen een artikel 14-uitzondering gerapporteerd. Het KRM programma van maatregelen geeft de maximale inzet die mogelijk is om

voor de descriptor gevaarlijke stoffen de goede milieutoestand te bereiken, zowel voor maatregelen op land (uitvoering

OSPAR KRW) als voor maatregelen op zee. Er zijn geen technische maatregelen mogelijk die aanwezigheid van gevaarlijke Zie http://dome.ices.dk/osparmime2015/main.html en https://oap. stoffen in het Nederlandse deel van de Noordzee teniet kunnen doen. Natuurlijke omstandigheden laten niet toe dat de

ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/ toestand van dit deel van de Noordzee tijdig verbeterd.

pressures-human-activities/contaminants/pah-sediment/, Beoordeelde periode 1995-2015

‘Assessment Method’. Gerelateerde drukfactoren Toevoer van andere stoffen (bv. synthetische en niet-synthetische stoffen, radionucliden) – diffuse bronnen, puntbronnen,

atmosferische depositie, acute gebeurtenissen

Kennishiaten Status afzonderlijke elementen

OSPAR Gebruikte parameter Concentratie in sediment

Er is een gebrek aan meetgegevens over polycyclische aromatische Element PAK Zuidelijke Zuidelijke Proportion Proportion Trend Status (goed/

koolwaterstoffen (PAK’s) in sediment, vooral in de Noordelijke Noordzee Noordzee TV TV achieved vergeleken niet goed)

IJszee en sommige delen van de internationale Noordzee, de (gewenste (bereikte met vorige

Keltische Zee, en de Golf van Biskaje en Iberische Kust. trend) trend) beoordeling

Samenwerking tussen OSPAR en het Arctic Monitoring and Naphthalene dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

Assessment Programme (AMAP) zou de toegang tot gegevens voor Phenanthrene dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend de Noordelijke IJszee verbeteren. Anthracene dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

Fluoranthene dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

Bij gebrek aan milieu-evaluatiecriteria van OSPAR is voor de

beoordeling gebruikgemaakt van de Effects Range-Low (ERL), een Pyrene dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

criterium dat door het United States Environmental Protection Benz[a] dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

Agency is ontwikkeld. Ook voor zowel gealkyleerde als niet-gealkyanthracene

leerde PAK’s in sediment moeten EAC’s worden opgesteld. Chrysene dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

Indeno[123-cd] dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend pyrene

Milieudoelen (Art 10) Benzo[a]pyrene dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

Benzo[ghi] dalend stabiel 100% 100% nvt onbekend

Gerelateerde doelen perylene

D8T2 (offshore): Waar mogelijk verlagen van concentraties van

vervuilende stoffen. Unit µg/kg

Integratieregel Geen

D8T5: Het zo snel mogelijk opruimen van acute ernstige verontreinigingen,

waar nodig in samenwerking binnen de Bonn Agreement Status Criterium D8C1 Concentraties van stoffen

Criteria status Onbekend

Beschrijving criterium Zie “Overall Status D8” status

Integratieregel Geen

Gerelateerde indicator D8C2, D8C3, D9

212 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 213

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Trends in de concentratie van polybroomdifenylethers (PBDE’s) in vissen en schaal- en Resultaten De gemiddelde PBDE-concentratie bedraagt in tien OSPAR-

schelpdieren (D8C1) subregio’s <1 µg/kg nat volumegewicht. De subregio’s met de OSPAR hoogste gemiddelde concentraties van PBDE’s in biota zijn Het

De concentratie PBDE’s wordt jaarlijks (of iedere paar jaar) gemeten Kanaal en de Ierse Zee. De laagste concentraties worden aangetrof

GES Component/Criteria D8C1 in biota (vissen, mosselen en oesters) op meetlocaties in een groot fen in de Iberische Zee. In de verschillende OSPAR-subregio’s

Goede Milieutoestand (Art 9) deel van de internationale Noordzee, de Keltische Zee, de Golf van worden echter verschillende soorten gemonitord. Dat kan zijn

Nederlandse omschrijving van de GMT D8C1 - Voor offshore wateren (vanaf 1 resp. 12 zeemijl): De concentraties van voor het mariene Biskaje en de Iberische Kust. Ook in de Noordelijke IJszee worden weerslag hebben op de resultaten. Zo worden in de Iberische Zee

milieu relevante vervuilende stoffen, gemeten in het meest geëigende compartiment (water, enkele monsters genomen. De meetlocaties staan aangegeven in uitsluitend mosselen geanalyseerd, wat de lage gemiddelde sediment of biota) laten een dalende trend zien (conform OSPAR). Figuur 2. Op basis van gegevens uit de periode tussen 2010 en 2015 PBDE-concentratie in deze subregio kan verklaren. Mosselen

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) zijn periodieke trends in de PBDE-concentraties onderzocht en zijn vertonen in alle OSPAR-subregio’s immers lagere concentraties dan

Indicatoren (Art 8) de concentraties en patronen in de verschillende OSPAR-subregio’s vissen. met elkaar vergeleken. In de Noordelijke IJszee waren niet genoeg

Titel PBDE in biota (OSPAR-beoordeling) meetlocaties om voldoende gegevens op te leveren voor een 1. Northern North Sea

Reporting unit OSPAR Zuidelijke Noordzee trendbeoordeling voor die regio. 2. Skagerrak and Kattegat

Bron OSPAR 3. Southern North Sea

URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/ 4. English Channel

contaminants/pbde-fish-shellfish/

  • 5. 
    Irish and Scottish West Coast

Kernboodschap hetzij rechtstreeks uit het water opnemen, dan wel via het voedsel). 6. Irish Sea

Dit was aanleiding om in de Europese Unie het gebruik van

OSPAR sommige PBDE’s met ingang van 2004 te verbieden of te beperken. 7. Iberian Sea

De concentraties polybroomdifenylethers (PBDE’s) die worden In 2009 verboden 180 landen die het Verdrag van Stockholm hebben aangetroffen in biota (vissen, mosselen, oesters) nemen in de ondertekend de productie van bepaalde groepen PBDE’s. -20 -10 0 10 meeste beoordeelde gebieden af. Alleen in het Skagerrak en het % yearly change in concentration Kattegat vertonen deze concentraties geen statistisch significante De ruimtelijke verspreiding van PBDE’s in het mariene milieu is verandering. Bij gebrek aan beoordelingscriteria kan de betekenis ongelijk. Bepaalde PBDE-congeneren hopen zich sneller op in Figuur 3: Procentuele jaarlijkse verandering in de algehele PBDE-concentraties in van de concentraties voor het milieu niet worden beoordeeld. vissen en schaal- en schelpdieren dan andere. Van PBDE’s is ook vissen en schaal- en schelpdieren per OSPAR-subregio. bekend dat zij het zenuwstelsel, het immuunsysteem en het ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate Aanvullende Nederlandse duiding endocriene systeem van vogels en zoogdieren aantasten. assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pbde-fish-shellfish/

De concentraties van de meeste PBDE’s in schelpdieren en in vissen dalen, enkele PBDEs vertonen geen statistisch significante verande Het uiteindelijke doel van de OSPAR-strategie voor gevaarlijke De cirkel betekent: geen statistisch significante (p <0.05) verandering in de gemiddelde concentraties. stoffen is de concentratie van door mensen gemaakte, synthetische ring in de gemiddelde concentratie. De omgekeerde driehoek wil stoffen tot dicht bij nul terug te brengen. PBDE’s zijn opgenomen in zeggen: significante afname van de gemiddelde concentratie. De de groep van broomhoudende vlamvertragers op de OSPAR-lijst van lijn stelt het 95%-betrouwbaarheidsinterval voor.

Toelichting Indicator chemicaliën voor prioritaire actiemaatregelen. De status van PBDE’s

in biota wordt wel vastgesteld, maar niet beoordeeld, simpelweg De betrouwbaarheid van zowel de beoordelings- en bemonsterings

OSPAR omdat er geen OSPAR-streefwaarden zijn ontwikkeld aan de hand methode als de gebruikte gegevens is hoog.

Polybroomdifenylethers (PBDE’s) is de aanduiding voor een groep waarvan die status kan worden beoordeeld.

congeneren (varianten van bepaalde stoffen met soortgelijke Aanvullende Nederlandse duiding

chemische structuur en meestal soortgelijke eigenschappen, maar Procentuele jaarlijkse verandering in de concentraties van de soms grote verschillen in toxiciteit) die hoofdzakelijk worden individuele PBDE’s per OSPAR-subregio is weergegeven in Figuur 4. gebruikt als vlamvertragers. Ze worden toegepast in een scala van Figuur 2: Meetlocaties voor het bepalen van de PBDE-concentratie in vissen en materialen en producten, waaronder kunststof, textiel, elektronica, schaal- en schelpdieren in de verschillende onderzoeksgebieden (witte lijnen). Deze In de subregio Zuidelijke Noordzee zijn de gemiddelde concentrabouwmaterialen,

meubilair en voertuigen. zijn vastgesteld op basis van hydrogeografische principes en specialistische kennis en ties van alle individuele PBDE’s behalve van PBDE 153 afgenomen.

niet op basis van de interne OSPAR-grenzen. De gemiddelde concentratie van de meeste individuele PBDE’s is

PBDE’s kunnen in het milieu terechtkomen via emissies uit ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatezelfs met meer dan 10 procent per jaar afgenomen. Alleen de

assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pbde-fish-shellfish/

fabricageprocessen, uitwaseming uit producten die PBDE’s gemiddelde concentratie van PBDE 153 in biota vertoont geen bevatten, hergebruik van afvalstoffen en uitspoeling bij afvalstort In zeven OSPAR-subregio’s waarover gegevens over een periode van statistisch significante verandering. plaatsen (Figuur 1). Ze komen op grote schaal voor en worden meer dan vijf jaar beschikbaar waren, zijn periodieke trends in de aangetroffen in de lucht, in sediment, in oppervlaktewateren, en in gemiddelde PBDE-concentratie beoordeeld. Uit de resultaten blijkt vissen en andere mariene diersoorten. Figuur 1: Afvalstortplaats waar polybroomdifenylethers (PBDE’s) kunnen lekken uit dat de gemiddelde PBDE-concentratie in de meeste OSPAR- producten waarin deze vlamvertragers zijn verwerkt subregio’s aan het afnemen is (Figuur 3). Alleen in het Skagerrak en

PBDE’s zijn toxisch, worden zeer langzaam afgebroken en kunnen ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatehet Kattegat vertonen de concentraties in biota geen statistisch

zich ophopen in vissen en schaal- en schelpdieren (die de PBDE’s assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pbde-fish-shellfish/ significante verandering.

214 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 215

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Southern North Sea Skagerrak and Kattegat Northern North Sea Kennishiaten

BD154

BD153 OSPAR

BD100

BDE99 Er is een gebrek aan monitoringgegevens, vooral voor de

BDE47 Noordelijke IJszee. Samenwerking tussen OSPAR en het Arctic

BDE28 Monitoring and Assessment Programme (AMAP) van de Arctische Iberian Sea Irish Sea Irish and Scottish West Coast Channel Raad zal de beschikbaarheid van gegevens over de Noordelijke IJszee

BD154 verbeteren.

BD153

BD100 Om aan de hand van de meetgegevens van OSPAR periodieke trends

BDE99 en de status van PBDE’s in biota te kunnen vaststellen, moeten

BDE47

BDE28 streefwaarden worden ontwikkeld. Ook is er behoefte aan een

strategie die het mogelijk maakt om de gegevens over verschillende

-30 -20 -10 0 10 20 -30 -20 -10 0 10 20 -30 -20 -10 0 10 20 -30 -20 -10 0 10 20 onderzochte soorten met elkaar te vergelijken.

% yearly change in concentration

Figuur 4: Procentuele jaarlijkse verandering in de concentraties van de individuele In de figuur 5 is ter illustratie de concentratie PBDE’s in het Het is zinvol de kwaliteitsnorm voor het milieu (EQS) van de PBDE’s per OSPAR-subregio Westelijke Scheldegebied weergegeven. Europese Unie – die is bedoeld om zowel mariene en zoetwaterecosystemen als mensen beter te beschermen tegen de nadelige Een cirkel betekent: geen statistisch significante (p <0.05) verande De concentraties van de meeste PBDE’s in schelpdieren en in vissen effecten van chemicaliën in het aquatisch milieu – nog eens tegen ring in de gemiddelde concentratie. Een omgekeerde driehoek: dalen, enkele PBDEs vertonen geen statistisch significante verandehet licht te houden voor gebruik in het gehele OSPAR-gebied. significante afname van de gemiddelde concentratie. De lijn stelt ring in de gemiddelde concentraties.

het 95%-betrouwbaarheidsinterval voor. Aanvullende Nederlandse duiding

PBDEs in vis buiten 12-zeemijlzone zijn pas vanaf 2014 gemeten en

Naast bovengenoemde OSPAR beoordeling is hieronder de Conclusie er zijn onvoldoende gegevens om trends te laten zien. Monitoring

specifieke situatie in het Nederlandse deel van de Noordzee over langere termijn zal tot beter inzicht leiden.

weergegeven. OSPAR

Sinds de regulering van PBDE’s zijn de concentraties van deze

De concentraties van PBDE’s zijn tussen 2009 en 2015 gemeten op stoffen in vissen en schaal- en schelpdieren in de meeste OSPAR- Milieudoelen (Art 10)

twee meetlocaties in de schelpdieren en op drie meetlocaties in de subregio’s afgenomen.

vis (bot, Platichthys Flesus). De frequentie van schelpdier- en Gerelateerde doelen

vismonitoring is jaarlijks. De concentraties van polybroomdifenylethers in biota nemen in zes D8T2 (offshore): Waar mogelijk verlagen van concentraties van van de zeven beoordeelde subregio’s af met circa 10 procent per jaar. vervuilende stoffen.

Vanaf 2014 worden PBDE’s jaarlijks in vis (schol, Pleuronectes In één subregio, het Skagerrak en het Kattegat, vertonen deze D8T5: Het zo snel mogelijk opruimen van acute ernstige verontreiplatessa L.) op drie meetlocaties buiten 12-zeemijlzone gemeten. concentraties geen statistisch significante verandering. nigingen, waar nodig in samenwerking binnen de Bonn Agreement. De PBDE-concentraties in biota zijn in alle beoordeelde OSPAR-

0.06 BD153 BD100 subregio’s anders. De hoogste concentraties worden aangetroffen in 0.04 0.20 Het Kanaal en de Ierse Zee, en de laagste in de Iberische Zee. Deze 0.10 verschillen kunnen voortkomen uit de verschillen in belasting door

0.02 contaminanten in de desbetreffende regio’s, maar kunnen ook het

0.05 gevolg zijn van verschillen in de soorten die zijn onderzocht.

Aangezien er geen beoordelingscriteria zijn voor PBDE’s in biota,

BDE99 0.5 BDE47 kan ook de betekenis van de waargenomen concentraties voor het

0.20 milieu niet worden beoordeeld.

0.10 0.2

0.05 0.1 Methode

2010 2012 2014 0.04

BDE28 OSPAR

0.03

Media: Biota (Blue mussel soft body) Zie http://dome.ices.dk/osparmime2015/main.html

Station: KNUITHK

0.02 Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assess

Units: µg kg -1 wet weight ment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pbde-fish-shellfish/ Data extraction: 17 November 2016 ‘Assessment Method’

2010 2012 2014

Figuur 5 :Concentraties van verschillende BDE-concentraties in de gewone mossel (Mytilus edulis) in het Westelijke Scheldegebied.

216 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 217

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9) Trends in de concentratie van polybroomdifenylethers (PBDE’s) in sediment (D8C1)

Overall Status D8 GES Component/Criteria D8C1

Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald. Goede Milieutoestand (Art 9)

GMT gehaald “Voor deze descriptor is een KRM artikel 14 uitzondering gerapporteerd” Nederlandse omschrijving van de GMT D8C1 - Voor offshore wateren (vanaf 1 resp. 12 zeemijl): De concentraties van voor het mariene

Status beschrijving Volgens de prognoses worden de KRW-doelen gerealiseerd. Daarom zullen de milieurisico’s van ongewenste milieu relevante vervuilende stoffen, gemeten in het meest geëigende compartiment (water,

vervuilingseffecten op het mariene milieu verder dalen, dit is het gevolg van bestaand beleid De milieurisico’s zullen sediment of biota) laten een dalende trend zien (conform OSPAR).

tussen 2020 en 2027 en daarna zelfs klein zijn. Daarmee zal naar verwachting in de jaren na 2020 de goede milieutoe Geüpdate sinds de vorige MS Ja, Nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) stand voor de meeste stoffen binnen handbereik liggen. Desalniettemin is er voor D8 gevaarlijke stoffen een artikel

14-uitzondering gerapporteerd. Het KRM programma van maatregelen geeft de maximale inzet die mogelijk is om Indicatoren (Art 8)

voor de descriptor gevaarlijke stoffen de goede milieutoestand te bereiken, zowel voor maatregelen op land (uitvoering Titel PBDE in sediment (OSPAR-beoordeling) KRW) als voor maatregelen op zee. Er zijn geen technische maatregelen mogelijk die aanwezigheid van gevaarlijke

stoffen in het Nederlandse deel van de Noordzee teniet kunnen doen. Natuurlijke omstandigheden laten niet toe dat de Reporting unit OSPAR Zuidelijke Noordzee

toestand van dit deel van de Noordzee tijdig verbeterd. Bron OSPAR

Beoordeelde periode 2009-2015 URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/

Gerelateerde drukfactoren Toevoer van andere stoffen (bv. synthetische en niet-synthetische stoffen, radionucliden) – diffuse bronnen, puntbroncontaminants/pbde-sediment/

nen, atmosferische depositie, acute gebeurtenissen

Status afzonderlijke elementen Kernboodschap van 2004 in de Europese Unie verboden of beperkt. Daarnaast

Gebruikte parameter Concentratie in biota stelden 180 landen in 2009 een verbod in op de productie van OSPAR bepaalde groepen van PBDE’s. Daartoe ondertekenden zij het

PBDE Zuidelijke Zuidelijke Deel van het Deel van het Trend Status (goed/ De concentraties van polybroomdifenylethers (PBDE’s) die in de Verdrag van Stockholm.

Noordzee Noordzee gebied waar gebied waar vergeleken niet goed) beoordeelde gebieden in sediment worden aangetroffen, vertonen

(gewenste (bereikte deze trend deze trend met vorige

trend) trend) gehaald gehaald is beoordeling hetzij geen statistisch significante verandering (Noordelijke De ruimtelijke verspreiding van PBDE’s in mariene sedimenten

dient te Noordzee) of een afname (Ierse Zee). Omdat beoordelingscriteria varieert. PBDE’s zijn niet in water oplosbaar en binden zich sterk

worden ontbreken, kan de betekenis van de concentraties voor het milieu aan de bodem of aan sediment. Als gevolg daarvan zijn PBDE’s in

BDE 28 dalend dalend 100% 100% nvt onbekend niet worden beoordeeld. sediment weinig mobiel.

BDE 47 dalend dalend 100% 100% nvt onbekend Aanvullende Nederlandse duiding Het uiteindelijke doel van de OSPAR-strategie voor gevaarlijke

BDE 99 dalend dalend 100% 100% nvt onbekend De concentraties van PBDE’s in het Nederlands KRM-gebied in stoffen is de concentratie van door mensen gemaakte, synthetische

BDE 100 dalend dalend 100% 100% nvt onbekend sediment zijn stabiel of dalend. De meeste waarden voor de stoffen tot dicht bij nul terug te brengen. PBDE’s zijn opgenomen in

BDE 153 dalend stabiel 100% onbekend nvt onbekend concentratie PBDE in sediment zijn laag, vaak lager dan momenteel de groep van broomhoudende vlamvertragers op de OSPAR-lijst van

gemeten kan worden. chemicaliën voor prioritaire actiemaatregelen. De status van

Unit µg/kg natgewicht concentraties PBDE in sediment wordt wel berekend, maar niet

Integratieregel Geen beoordeeld, aangezien er geen OSPAR-streefwaarden zijn ontwik

Toelichting Indicator keld aan de hand waarvan die status kan worden beoordeeld.

Status Criterium D8C1 Concentraties van stoffen

Criteria status Onbekend OSPAR Polybroomdifenylethers (PBDE’s) is een groep congeneren die

Beschrijving criterium Zie “Overall Status D8”

status hoofdzakelijk worden gebruikt als vlamvertragers in een scala van materialen en producten, waaronder kunststof, textiel, elektronica,

Integratieregel Geen bouwmaterialen, meubilair en voertuigen (Figuur 1).

Gerelateerde indicator D8C2, D8C3, D9 PBDE’s kunnen in het milieu terechtkomen via emissies uit

fabricageprocessen, verdamping uit producten die PBDE’s bevatten, hergebruik van afvalstoffen en uitspoeling bij afvalstortplaatsen. Ze komen op grote schaal voor en worden aangetroffen in de lucht, in sediment, oppervlaktewateren, vissen en andere mariene diersoorten.

PBDE’s zijn toxisch, worden zeer langzaam afgebroken en kunnen zich opstapelen in vissen en schaal- en schelpdieren (die ze hetzij Figuur 1 (i): Polybroomdifenylethers (PBDE’s) is een groep verbindingen die rechtstreeks uit het water opnemen, dan wel via het voedsel). Als hoofdzakelijk worden gebruikt als vlamvertragers in een scala van materialen en

gevolg daarvan werd het gebruik van sommige PBDE’s met ingang producten, waaronder elektronica.

218 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 219

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Het aantal tijdreeksen per beoordelingsgebied is zeer beperkt. Een De gemiddelde concentratie PBDE’s in sediment in de verschillende 0.20 BDE99 concentration

deel van de gegevens over PBDE’s in sediment in de internationale OSPAR-subregio’s voor het meest recent meetjaar (in het algemeen Noordzee, de Keltische Zee, en de Golf van Biskaje en de Iberische 2015) zijn weergegeven in de Figuur 4.

Kust kon niet in aanmerking worden genomen. Soms is de reden < 0.10

dat de concentraties in een aantal tijdreeksen onder het niveau < < liggen dat nauwkeurig gemeten kan worden, dan weer omdat de Northern North Sea

tijdreeksen te kort zijn voor een analyse. Verder werden uitsluitend Southern North Sea die OSPAR-subregio’s beoordeeld die gegevens konden leveren over 0.05 voldoende jaren en afkomstig van ten minste drie meetlocaties met Irish and Scottish West Coast

een representatieve geografische spreiding. De verwachting is dat er Irish Sea

voor toekomstige beoordelingen meer meetlocaties kunnen Media: Sediment (<63 micron fraction)

worden opgenomen. Station: West of Walcheren

Gulf of Cadiz Units: µg kg-1 dry weight normalised to 2.5% organic carbon 0.02 Data extraction: 17 november 2016

In twee OSPAR-subregio’s waarvoor ten minste vijf gegevensjaren 0.003 0.01 0.03 0.1 0.3 1

beschikbaar waren, zijn langjarige trends in de gemiddelde Mean concentration in final year (µg kg-1 dw) 2010 2012 2014

Figuur 1 (ii): Polybroomdifenylethers (PBDE’s) is een groep verbindingen die concentraties PBDE beoordeeld (Figuur 3). De gemiddelde concen Figuur 5: Concentratie BDE-99 in sediment ten westen van Walcheren hoofdzakelijk worden gebruikt als vlamvertragers in een scala van materialen. traties PBDE in sediment vertonen geen statistisch significante Figuur 4: Gemiddelde concentratie PBDE’s in sediment in de verschillende ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediateverandering in de Noordelijke Noordzee en nemen af in de Ierse Zee. OSPAR-subregio’s voor het meest recent meetjaar (in het algemeen 2015.)

assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pbde-sediment/

De lijn stelt het 95%-betrouwbaarheidsinterval voor. BDE47 concentration

De gemiddelde concentraties PBDE in sediment zijn geanalyseerd voor vijf subregio’s, te weten de Noordelijke Noordzee, Zuidelijke Naast bovengenoemde OSPAR beoordeling is hieronder de

Resultaten Noordzee, Ierse Zee, Ierse en Schotse Westkust en de Golf van Cádiz. specifieke situatie in het Nederlandse deel van de Noordzee 0.30

De concentraties in sediment zijn laag (<1 µg/kg drooggewicht) en weergegeven.

OSPAR vaak lager dan kan worden gemeten. De Golf van Cádiz heeft de

De concentratie polybroomdifenylethers (PBDE’s) wordt jaarlijks (of laagste concentratie PBDE’s van alle beoordeelde gebieden (<0,01 De concentraties van PBDE’s zijn gemeten in sedimentmonsters die 0.10 <

iedere paar jaar) gemeten in sedimentmonsters uit meetlocaties in µg/kg drooggewicht); de Ierse Zee en de Zuidelijke Noordzee tussen 2009 en 2015 zijn genomen op meer dan 90 meetlocaties in de internationale Noordzee, de Keltische Zee, en de Golf van Biskaje hebben de hoogste concentratie. het Nederlandse deel van de Noordzee. De frequentie van sedimenten de Iberische Kust. De meetlocaties zijn aangegeven in Figuur 2. monitoring is eenmaal per drie jaar.

De betrouwbaarheid van zowel de beoordelings- en bemonsterings 0.03 Media: Sediment (<63 micron fraction)

methode als de gebruikte gegevens is hoog. Voor de OSPAR beoordeling zijn de meetlocaties in het Nederlandse Station: North Coast WaddenSea

deel van de Noordzee verdeeld in 19 gebieden: Voor de KRM Units: µg kg-1 dry weight normalised to 2.5% organic carbon Data extraction: 17 november 2016

beoordeling zijn de zeegebieden gebruikt die buiten het 0.01

  • 1. 
    Northern North Sea Kaderrichtlijn (KRW) gebied van 12 zeemijl liggen. Het gaat om de

    2010 2012 2014

    volgende vier gebieden:

    • 2. 
      Irish Sea • Gebied ten westen van Walcheren Figuur 6: Concentratie BDE-47 in sediment in de Noordkust van de Waddenzee
      • • 
        Gebied ten westen van Noordwijk

      -20 -15 -10 -5 0 • Gebied ten noordwesten van Texel

      % yearly change in concentration • Gebied ten noordkust van de Waddenzee Conclusie

    Figuur 3: Procentuele jaarlijkse verandering in de algehele concentraties PBDE in In de figuren 5 en 6 zijn ter illustratie de concentraties van PBDE 99 OSPAR sediment per OSPAR-subregio en PBDE 47 in twee Nederlandse KRM zeegebieden weergegeven. De concentraties polybroomdifenylethers (PBDE’s) in sediment ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate De concentraties van de PBDE’s in het Nederlands KRM-gebied in worden op slechts enkele meetlocaties in de internationale

    assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pbde-sediment/ sediment zijn stabiel of dalend. Noordzee, de Keltische Zee, en de Golf van Biskaje en de Iberische

    Kust gemeten. Aangezien er geen beoordelingscriteria zijn voor Een cirkel betekent: geen statistisch significante (p <0.05) verande PBDE’s in sediment, kan de betekenis van de waargenomen ring in de gemiddelde concentratie. Een omgekeerde driehoek: concentraties voor het milieu niet worden beoordeeld. significante afname van de gemiddelde concentratie. De lijn stelt Voor enkele meetlocaties in de Noordelijke Noordzee en de Ierse het 95%-betrouwbaarheidsinterval voor. Zee waren voldoende lange periode meetgegevens beschikbaar om

    een trendanalyse te kunnen verrichten. De concentraties PBDE

    Aanvullende Nederlandse duiding nemen af in de Ierse Zee en vertonen geen statistisch significante

    Figuur 2: Meetlocaties voor het bepalen van de concentratie PBDE’s in sediment in de Het aantal tijdreeksen in de subregio Zuidelijke Noordzee is te verandering in de Noordelijke Noordzee. verschillende onderzoeksgebieden (witte lijnen). Deze zijn vastgesteld op basis van beperkt om een trend te kunnen bepalen. De tijdreeksen zijn te kort

    hydrogeografische principes en specialistische kennis, niet op basis van interne voor een analyse en de concentraties liggen onder het niveau dat

    OSPAR-grenzen.

    ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatenauwkeurig gemeten kan worden.

    assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pbde-sediment/

220 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 221

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

De meeste waarden voor de concentratie PBDE in sediment zijn Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

laag, vaak zelfs lager dan kan worden gemeten. De Golf van Cádiz

heeft de laagste concentratie PBDE’s van alle beoordeelde gebieden; Overall Status D8

de internationale Noordzee de hoogste.

Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald.

GMT gehaald “Voor deze descriptor is een KRM artikel 14 uitzondering gerapporteerd”

Methode Status beschrijving Volgens de prognoses worden de KRW-doelen gerealiseerd. Daarom zullen de milieurisico’s van ongewenste

vervuilingseffecten op het mariene milieu verder dalen, dit is het gevolg van bestaand beleid De milieurisico’s zullen

OSPAR tussen 2020 en 2027 en daarna zelfs klein zijn. Daarmee zal naar verwachting in de jaren na 2020 de goede milieutoe

Zie http://dome.ices.dk/osparmime2015/main.html stand voor de meeste stoffen binnen handbereik liggen. Desalniettemin is er voor D8 gevaarlijke stoffen een artikel 14-uitzondering gerapporteerd. Het KRM programma van maatregelen geeft de maximale inzet die mogelijk is om

Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessvoor de descriptor gevaarlijke stoffen de goede milieutoestand te bereiken, zowel voor maatregelen op land (uitvoering

ment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pbde-sediment/ KRW) als voor maatregelen op zee. Er zijn geen technische maatregelen mogelijk die aanwezigheid van gevaarlijke

‘Assessment Methods’ stoffen in het Nederlandse deel van de Noordzee teniet kunnen doen. Natuurlijke omstandigheden laten niet toe dat de

toestand van dit deel van de Noordzee tijdig verbeterd.

Beoordeelde periode 2010-2015

Kennishiaten Gerelateerde drukfactoren Toevoer van andere stoffen (bv. synthetische en niet-synthetische stoffen, radionucliden) – diffuse bronnen, puntbronnen,

atmosferische depositie, acute gebeurtenissen

OSPAR

Het aantal meetlocaties voor de beoordeling van langjarige trends Status afzonderlijke elementen

in de concentratie van polybroomdifenylethers (PBDE’s) in

sediment in de verschillende OSPAR-subregio’s is gering. De Gebruikte parameter Concentratie in sediment

beoordeling is dan ook niet representatief voor het gehele PBDE Zuidelijke Zuidelijke Deel van het Deel van het Trend Status (goed/

zeegebied dat door OSPAR wordt bestreken. Samenwerking tussen Noordzee Noordzee gebied waar gebied waar vergeleken niet goed)

OSPAR en het Arctic Monitoring and Assessment Programme (gewenste (bereikte deze trend deze trend met vorige

(AMAP) zal de beschikbaarheid van gegevens over de Noordelijke trend) trend) gehaald gehaald is beoordeling dient te

IJszee ten goede komen. worden

BDE 28 dalend onbekend 100% onbekend nvt Onbekend

Voor de concentratie PBDE in sediment moeten Background

Assessment Concentrations (BAC’s) en milieu-evaluatiecriteria BDE 47 dalend onbekend 100% onbekend nvt Onbekend

(EAC’s) worden opgesteld om de betekenis van de waargenomen BDE 99 dalend onbekend 100% onbekend nvt Onbekend

concentraties voor het milieu te kunnen beoordelen. BDE 100 dalend onbekend 100% onbekend nvt Onbekend

BDE 153 dalend onbekend 100% onbekend nvt Onbekend

Aanvullende Nederlandse duiding

De PBDEs in sediment worden pas een aantal jaar gemeten. Het is Unit µg/kg

nog niet mogelijk om een statistisch significante trend te bepalen. Integratieregel Geen Monitoring over langere termijn zal tot beter inzicht leiden.

Nederland kan nog niet op het niveau van de norm meten en dus Status Criterium D8C1 Concentraties van stoffen

niet nagaan of we de norm halen. Verbetering van de analysemethode

is daarom punt van aandacht. Criteria status Onbekend

Beschrijving criterium Zie “Overall Status D8” status

Milieudoelen (Art 10) Integratieregel Geen

Gerelateerde indicator D8C2, D8C3, D9

Gerelateerde doelen

D8T2 (offshore): Waar mogelijk verlagen van concentraties van vervuilende stoffen.

D8T5: Het zo snel mogelijk opruimen van acute ernstige verontreinigingen, waar nodig in samenwerking binnen de Bonn Agreement

222 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 223

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Status en trends in de concentraties van polychloorbifenylen (PCB’s) in vissen en schaal

2). Wel zijn er verschillen tussen de verschillende congeneren. Zo 1. Barents Sea en schelpdieren (D8C1) CB180

lag de concentratie van een van de meest toxische PCB’s (CB118) CB153

CB138

dicht bij of boven de EAC in acht van de elf OSPAR-subregio’s CB118

GES Component/Criteria D8C1 (Noordelijke Noordzee, Noorse Trog, Het Kanaal, Zuidelijke CB101

CB52

Goede Milieutoestand (Art 9) Noordzee, Skagerrak en Kattegat, Ierse Zee, Iberische Zee en CB28

Nederlandse omschrijving van de GMT D8C1 - Voor offshore wateren (vanaf 1 resp. 12 zeemijl): De concentraties van voor het mariene Noordelijke Golf van Biskaje). Daarom valt niet uit te sluiten dat

milieu relevante vervuilende stoffen, gemeten in het meest geëigende compartiment (water, zich in die gebieden nadelige effecten op mariene soorten voor 2. Southern North Sea 3. Norwegian Trench CB180

sediment of biota) laten een dalende trend zien (conform OSPAR). doen. In drie subregio´s (Keltische Zee, Ierse en Schotse Westkust CB153

en Barentszzee) lagen de concentraties CB118 onder de EAC. CB138 Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) CB118

De concentraties PCB in biota liggen in de meeste OSPAR-subregio’s CB101 Indicatoren (Art 8)

CB52

nog altijd boven de BAC. De gemiddelde concentratie van CB28 in CB28

Titel PCB in biota (OSPAR-beoordeling) de Ierse en Schotse Westkust, de Iberische Zee en de Noordelijke 4. Channel 5. Southern North Sea 6. Skagerrak and Kattegat

Reporting unit OSPAR Zuidelijke Noordzee CB180 Golf van Biskaje ligt onder de BAC. Andere congeneren waarvan de CB153

Bron OSPAR concentratie lager ligt dan de BAC, zijn CB52 (Ierse en Schotse CB138 CB118

URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/ Westkust en Iberische Zee) en CB180 (Ierse en Schotse Westkust). CB101 CB52

contaminants/pcb-fish-shellfish/ CB28

Trendbeoordeling Polychlorinated Biphenyls (PCB)

Kernboodschap PCB’s worden niet snel afgebroken, noch in het milieu, noch in de In alle beoordeelde OSPAR-subregio’s is nog sprake van historische 7. Celtic Sea 8. Irish Sea 9. Irish and Scottish West Coast

stofwisseling van mensen en dieren. Zij stapelen zich op in mariene verontreinigingen met PCB’s. Toch nemen in negen van de tien CB180 CB153 OSPAR diersoorten; hoe hoger het niveau in de voedselketen, hoe hoger de subregio’s de concentraties in biota langzaam af (1995-2014). In de CB138 CB118

In veel landen werden polychloorbifenylen (PCB’s) in het midden concentratie. PCB-verbindingen zijn buitengewoon toxisch voor tiende (Keltische Zee) vertonen ze geen statistisch significante CB101

van de jaren tachtig van de vorige eeuw verboden. Sindsdien zijn de mens en dier en leiden in het bijzonder tot voortplantings- en verandering. CB52 CB28

concentraties PCB’s in schaal- en schelpdieren en vissen in de ontwikkelingsproblemen, schade aan het immuunsysteem en 0.01 0.1 1 meeste OSPAR-subregio’s afgenomen – al zijn er op lokaal niveau verstoring van de hormoonhuishouding; ook kunnen ze kanker 10. Berian Sea 11. Northern Bay of Biscay

nog problemen. Met uitzondering van de meest toxische congeneer veroorzaken. Er bestaat ook een subgroep van “dioxine-achtige” CB180 CB153

(CB118) liggen de concentraties in biota onder het niveau waarop ze PCB’s, deze zijn nog toxischer dan andere PCB-congeneren. Zeven CB138

CB118

een onaanvaardbaar risico voor het milieu kunnen vormen. PCB-congeneren zijn geselecteerd als indicatoren van bredere CB101

verontreiniging met PCB’s vanwege hun relatief hoge concentraties CB52 CB28

Aanvullende Nederlandse duiding en toxische effecten. 0.01 0.1 1 0.01 0.1 1

De concentraties van PCB’s in schelpdieren en vissen geven een Mean concentration relative to Environmental Assessment Criteria (EAC) dalend beeld te zien. Figuur 2: Gemiddelde concentratie PCB’s in vissen en schaal- en schelpdieren per

Resultaten congeneer (1995-2015) in de verschillende OSPAR-subregio’s ten opzichte van de EAC

(met als bovengrens het 95%-betrouwbaarheidsinterval).

Toelichting Indicator OSPAR ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate

De concentratie van polychloorbifenylen (PCB’s) wordt gemeten in assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pcb-fish-shellfish/

OSPAR de lever van vissen en in schaal- en schelpdieren. Jaarlijks (of iedere

Het uiteindelijke doel van de OSPAR-strategie voor gevaarlijke paar jaar) worden er monsters genomen langs de kusten van Bij een waarde van 1 is de gemiddelde concentratie gelijk aan de stoffen is de concentratie van stoffen die ook in de natuur voorkovoornamelijk de internationale Noordzee, de Keltische Zee, de EAC. Blauw betekent dat de gemiddelde concentratie statistisch men, tot dicht bij de achtergrondwaarden terug te brengen, en die Iberische Kust en de Golf van Biskaje, en van enkele kustlocaties in significant (p <0.05) lager is dan de Background Assessment van synthetische stoffen tot dicht bij nul. de Noordelijke IJszee (Figuur 1). Concentration (BAC). Groen betekent dat de gemiddelde concentratie statistisch significant hoger is dan de BAC, maar lager dan de Polychloorbifenylen (PCB’s) zijn door mensen gemaakte chemische De tijdreeks voor deze beoordeling begon in 1995. De gegevens zijn milieu-evaluatiecriteria (EAC). Bij rood ligt de gemiddelde concenverbindingen die halverwege de jaren tachtig van de vorige eeuw gebruikt om trends te ontdekken in de concentratie PCB’s gedutratie niet statistisch significant onder de EAC. werden verboden vanwege zorgen omtrent hun toxiciteit, persistenrende de periode 1995-2015, en ook om concentraties te vergelijken

tie en neiging tot accumulatie in het milieu. Wereldwijde maatregemet twee sets streefwaarden: Background Assessment Aanvullende Nederlandse duiding

len sinds die tijd hebben geleid tot een sterke afname in het Concentrations (BAC’s) en milieu-evaluatiecriteria (EAC’s). Zolang de Procentuele jaarlijkse verandering in de concentraties van de vrijkomen van PCB’s, en de resterende voorraden zijn geleidelijk concentratie lager is dan de EAC, zou er geen sprake moeten zijn van individuele PCB’s per OSPAR-subregio is weergegeven in de Figuur 3. afgebouwd. Toch komen er, ondanks de Europese en wereldwijde een chronisch effect op gevoelige mariene soorten en zouden er dus Figuur 1: Meetlocaties voor het bepalen van de concentratie PCB’s in vissen en De concentraties van alle individuele PCB’s in de subregio maatregelen, nog altijd PCB’s in de lucht en in het water terecht. ook geen significante milieurisico’s zijn. Aan de hand van de BAC’s schaal- en schelpdieren in de verschillende onderzoeksgebieden (witte lijnen). Deze Zuidelijke Noordzee vertonen een statistisch significante dalende

Dat is het gevolg van diffuse emissies uit bouwlocaties en industriwordt bepaald of de concentraties van stoffen die door mensen zijn zijn vastgesteld op basis van hydrogeografische principes en specialistische kennis, trend. De gemiddelde concentratie van de meeste individuele PCB’s

ele materialen. Bronnen waaruit nog altijd PCB’s vrijkomen, zijn gemaakt, in de buurt van nul komen; dat is immers het uiteindeniet op basis van interne OSPAR-grenzen. is zelfs met meer dan 5 procent per jaar afgenomen.

onder meer elektrische en hydraulische apparatuur, afvalverwerlijke doel van de OSPAR-strategie voor gevaarlijke stoffen. ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediateking,

herverdeling van historisch verontreinigde mariene sedimenassessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pcb-fish-shellfish/ ten, en bijproducten van thermische en chemische industriële Statusbeoordeling De betrouwbaarheid van zowel de beoordelings- en bemonsteringsprocessen. Tussen 1995 en 2015 lag voor zes van de zeven PCB-congeneren de methode als de gebruikte gegevens is hoog.

concentratie in biota in alle OSPAR-subregio’s onder de EAC (Figuur

224 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 225

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Channel Southern North Sea Skagerrak and Kattegat Northern North Sea Norwegian Trench PCB’s blijven lang in sediment achter en kunnen zich ophopen in Methode

CB180 biota, waardoor de concentratie hogerop in de voedselketen

CB153

CB138 toeneemt. Gelet op het industriële gebruik van PCB’s in het verleden OSPAR

CB118 en hun persistentie in het milieu zal het uiteindelijke doel van de Zie ‘https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assess CB101 OSPAR-strategie voor gevaarlijke stoffen – een concentratie van ment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pcb-fish-shellfish/

CB52

CB28 nagenoeg nul – pas over enkele decennia worden bereikt. ‘Assessment Method’

Iberian Sea Northern Bay of Biscay Celtic Sea Irish Sea Irish and Scottish West Coast

CB180

CB153 Kennishiaten

CB138

CB118 OSPAR CB101 Zelfs nu het gebruik is gestaakt, is het waarschijnlijk dat er nog altijd

CB52

CB28 polychloorbifenylen (PCB’s) in het milieu terechtkomen via

secundaire bronnen, zoals uitspoeling uit afvalstortplaatsen. Nader -15 -10 -5 0 -15 -10 -5 0 -15 -10 -5 0 -15 -10 -5 0 -15 -10 -5 0 onderzoek is nodig om de aard en omvang van diffuse input uit

bronnen op het land te kunnen vaststellen. Hoewel er bij de Figuur 3: Procentuele jaarlijkse verandering in de concentraties van de individuele Westelijke Scheldegebied en in het Eems-Dollardgebied ontwikkeling van de milieu-evaluatiecriteria (EAC’s) geen rekening PCB’s per OSPAR-subregio weergegeven. is gehouden met stapeling in voedselketens, dient in het kader van

OSPAR te worden overwogen om daarvoor toch dergelijke criteria Een cirkel betekent: geen statistisch significante (p <0.05) verande De concentraties van PCB’s in schelpdieren en in vissen dalen in de op te stellen. In walvisachtigen zijn immers hoge concentraties PCB ring in de gemiddelde concentratie. Een omgekeerde driehoek: meeste van de beoordeelde gebieden. Schar (Limanda Limanda) wordt standaard gebruikt voor de controle op PCB’s in aangetroffen. significante afname van de gemiddelde concentratie. De lijn stelt biota

het 95%-betrouwbaarheidsinterval voor. ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate Aanvullende Nederlandse duiding

Conclusie assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pcb-fish-shellfish/ PCB’s in vis buiten 12-zeemijlzone zijn pas vanaf 2014 gemeten, er

Naast bovengenoemde OSPAR beoordeling is hieronder de zijn onvoldoende gegevens om trends te laten zien. Monitoring

specifieke situatie in het Nederlandse deel van de Noordzee OSPAR over langere termijn zal tot beter inzicht leiden.

weergegeven. Ruim 25 jaar nadat het verbod op polychloorbifenylen (PCB’s) werd uitgevaardigd, zijn de concentraties PCB is in vissen en schaal- en

De concentraties van PCB’s zijn tussen 1995 en 2015 gemeten op schelpdieren in de meeste OSPAR-subregio’s gedaald tot een Milieudoelen (Art 10)

twee meetlocaties in de schelpdieren en op drie meetlocaties in de acceptabel niveau. Uitgezonderd van het meest giftige PCB-

vis (bot, Platichthys Flesus). De frequentie van schelpdier- en congeneer (CB118) liggen de concentraties PCB’s in vissen en Gerelateerde doelen

vismonitoring is jaarlijks. schaal- en schelpdieren onder het niveau waarop ze een onaan D8T2 (offshore): Waar mogelijk verlagen van concentraties van vaardbaar risico voor het milieu vormen. In acht van de elf vervuilende stoffen.

Vanaf 2014 worden PCB’s jaarlijks in vis (schol, Pleuronectes platessa onderzochte gebieden liggen de concentraties CB118 in biota boven L. ) op drie meetlocaties buiten 12-zeemijlzone gemeten. dit niveau (Figuur2). Daar kunnen dus wel nadelige effecten voor D8T5: Het zo snel mogelijk opruimen van acute ernstige verontrei In de figuren 4 en 5 zijn ter illustratie de concentraties PCB’s in het mariene organismes optreden. nigingen, waar nodig in samenwerking binnen de Bonn Agreement.

CB118 concentration CB118 concentration 120 4

De gewone mossel (Mytilus edulis) wordt standaard gebruikt voor de controle op

80 PCB’s in biota © Mark A. Wilson

3 ©OSPAR Commission/courtesy of Mark A. Wilson, 2017 https://oap.ospar.org/en/

ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/ contaminants/pcb-fish-shellfish/

40

Media: Biota (flounder liver)

Station: MIDDGBWMLPT 2

Media: Biota (Blue mussel soft body) Station: KNUITHK

Units: µg kg-1 wet weight Units: µg kg-1 wet weight Data extraction: 17 november 2016 Data extraction: 17 november 2016

EAC EAC 2000 2005 2010 2015 2000 2005 2010 2015

Figuur 4: Concentratie CB118 in vis (Platichthys Flesus) in het Westelijke Figuur 5: Concentratie CB118 in de gewone mossel (Mytilus edulis) in het Westelijke Scheldegebied Scheldegebied

226 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 227

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9) Status en trends in de concentraties van polychloorbifenylen (PCB’s) in sediment (D8C1)

Overall Status D8

Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald. GES Component/Criteria D8C1

GMT gehaald “Voor deze descriptor is een KRM artikel 14 uitzondering gerapporteerd” Goede Milieutoestand (Art 9)

Status beschrijving Volgens de prognoses worden de KRW-doelen gerealiseerd. Daarom zullen de milieurisico’s van ongewenste Nederlandse omschrijving van de GMT D8C1 - Voor offshore wateren (vanaf 1 resp. 12 zeemijl): De concentraties van voor het mariene

vervuilingseffecten op het mariene milieu verder dalen, dit is het gevolg van bestaand beleid De milieurisico’s zullen milieu relevante vervuilende stoffen, gemeten in het meest geëigende compartiment (water, tussen 2020 en 2027 en daarna zelfs klein zijn. Daarmee zal naar verwachting in de jaren na 2020 de goede milieutoesediment of biota) laten een dalende trend zien (conform OSPAR). stand voor de meeste stoffen binnen handbereik liggen. Desalniettemin is er voor D8 gevaarlijke stoffen een artikel Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

14-uitzondering gerapporteerd. Het KRM programma van maatregelen geeft de maximale inzet die mogelijk is om

voor de descriptor gevaarlijke stoffen de goede milieutoestand te bereiken, zowel voor maatregelen op land (uitvoering Indicatoren (Art 8)

KRW) als voor maatregelen op zee. Er zijn geen technische maatregelen mogelijk die aanwezigheid van gevaarlijke Titel PCB in sediment (OSPAR-beoordeling)

stoffen in het Nederlandse deel van de Noordzee teniet kunnen doen. Natuurlijke omstandigheden laten niet toe dat de

toestand van dit deel van de Noordzee tijdig verbeterd. Reporting unit OSPAR Zuidelijke Noordzee Assessment period 1995-2015 Bron OSPAR

Gerelateerde drukfactoren Toevoer van andere stoffen (bv. synthetische en niet-synthetische stoffen, radionucliden) – diffuse bronnen, puntbron URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/

nen, atmosferische depositie, acute gebeurtenissen contaminants/pcb-sediment/

Status afzonderlijke elementen

Gebruikte parameter Concentratie in biota Kernboodschap PCB’s worden niet snel afgebroken in het milieu. Ook in mens en

PCB Zuidelijke Zuidelijke Deel van het Deel van het Trend Status (goed/ dier blijven deze stoffen lang intact. Ze zijn buitengewoon toxisch

Noordzee Noordzee gebied waar gebied waar vergeleken niet goed) OSPAR voor zowel mensen als dieren. Een subgroep van PCB’s is ‘dioxine(gewenste

(bereikte deze trend deze trend met vorige In veel landen werden polychloorbifenylen (PCB’s) in het midden achtig’, wat betekent dat ze nog toxischer zijn dan andere

trend) trend) gehaald gehaald is beoordeling van de jaren tachtig van de vorige eeuw verboden. Sindsdien zijn in PCB-congeneren.

dient te de meeste OSPAR-subregio’s de concentraties PCB’s in sediment

worden afgenomen – al bestaan er op lokaal niveau nog problemen. Met Zeven PCB-congeneren zijn geselecteerd als indicatoren van bredere

CB 28 dalend dalend 100% 100% nvt Onbekend uitzondering van de meest toxische congeneer (CB118) liggen de verontreiniging met PCB’s, vanwege hun relatief hoge concentraties

CB 52 dalend dalend 100% 100% nvt Onbekend concentraties in sediment onder het niveau waarop ze een en toxische effecten.

CB 101 dalend dalend 100% 100% nvt Onbekend onaanvaardbaar risico voor het milieu kunnen vormen.

CB 118 dalend dalend 100% 100% nvt Onbekend Aanvullende Nederlandse duiding

CB 138 dalend dalend 100% 100% nvt Onbekend De concentraties van de PCB’s in het Nederlands KRM-gebied in

CB 158 dalend dalend 100% 100% nvt Onbekend sediment zijn dalend.

CB 180 dalend dalend 100% 100% nvt Onbekend

Unit µg/kg natgewicht Toelichting Indicator

Integratieregel Geen

Status Criterium D8C1 Concentraties van stoffen OSPAR Het uiteindelijke doel van de OSPAR-strategie voor gevaarlijke

Criteria status Onbekend stoffen is de concentratie van stoffen die ook in de natuur voorko

Beschrijving criterium Volgens de prognoses worden de KRW-doelen gerealiseerd. Daarom zullen de milieurisico’s van ongewenste men terug te dringen tot dichtbij de achtergrondwaarden en die van

status vervuilingseffecten op het mariene milieu verder dalen, dit is het gevolg van bestaand beleid De milieurisico’s zullen synthetische stoffen tot nagenoeg nul.

tussen 2020 en 2027 en daarna zelfs klein zijn. Daarmee zal naar verwachting in de jaren na 2020 de goede milieutoestand voor de meeste stoffen binnen handbereik liggen. Desalniettemin is er voor D8 gevaarlijke stoffen een artikel

14-uitzondering gerapporteerd. Het KRM programma van maatregelen geeft de maximale inzet die mogelijk is om Polychloorbifenylen (PCB’s) zijn door mensen gemaakte chemische

voor de descriptor gevaarlijke stoffen de goede milieutoestand te bereiken, zowel voor maatregelen op land (uitvoering verbindingen die halverwege de jaren tachtig van de vorige eeuw Afgedankte meterkasten met hoge concentraties polychloorbifenylen (PCB’s)

KRW) als voor maatregelen op zee. Er zijn geen technische maatregelen mogelijk die aanwezigheid van gevaarlijke werden verboden vanwege zorgen omtrent hun toxiciteit, persisten©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatestoffen

in het Nederlandse deel van de Noordzee teniet kunnen doen. Natuurlijke omstandigheden laten niet toe dat de tie en neiging tot bioaccumulatie in het milieu. Wereldwijde assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pcb-sediment/ toestand van dit deel van de Noordzee tijdig verbeterd. maatregelen sinds die tijd hebben geleid tot een sterke daling van

Gerelateerde indicator D8C2, D8C3, D9 het vrijkomen van PCB’s, en de resterende voorraden zijn geleidelijk Resultaten

afgebouwd. Toch komen er, ondanks de Europese en wereldwijde

Status Criterium D8C1 Concentraties van stoffen maatregelen, nog altijd PCB’s in de lucht en in het water terecht en OSPAR

Criteria status Onbekend wel als gevolg van diffuse emissies uit bouwlocaties en industriële De concentratie polychloorbifenylen wordt jaarlijks (of iedere paar

Beschrijving criterium Zie “Overall Status D8” materialen. Bronnen waaruit nog altijd PCB’s vrijkomen, zijn onder jaar) gemeten in sedimentmonsters op meetlocaties in een groot

status meer elektrische en hydraulische apparatuur, afvalverwerking, deel van de internationale Noordzee, de Keltische Zee, de Iberische

Integratieregel Geen herverdeling van historisch verontreinigde mariene sedimenten en Kust en de Golf van Biskaje (Figuur 1).

Gerelateerde indicator D8C2, D8C3, D9 bijproducten van thermische en chemische industriële processen. De tijdreeks voor deze beoordeling begon in 1995. Aan de hand van

228 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 229

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

deze gegevens worden trends onderzocht in de concentratie PCB’s 6. Channel 2. Southern North Sea Irish and Scottish West Coast 1. Northern North Sea CB180 gedurende de periode 1995–2015. Ook worden de concentraties CB153 2. Southern North Sea CB138

vergeleken met twee sets streefwaarden: Background Assessment CB118

CB101

Concentrations (BAC’s) en milieu-evaluatiecriteria (EAC’s). Zolang de CB52

  • 3. 
    Irish and Scottish West Coast

concentratie lager is dan de EAC is er geen sprake van een chronisch CB28

0.01 0.1 1

effect op gevoelige mariene soorten. Dus zou er ook geen signifi 4. Irish Sea 4. Irish Sea Irish and Scottish West Coast

cant milieurisico moeten zijn. Aan de hand van de BAC’s wordt CB180

CB153

bepaald of de concentraties van door mensen gemaakte stoffen in 5. Gulf of Cadiz CB138

de buurt komen van nul; dat is immers het uiteindelijke doel van de CB118 CB101 OSPAR-strategie voor gevaarlijke stoffen. -10 -5 0 CB52

% yearly change in concentration CB28 Polychlorinated Biphenyls (PCB)

0.01 0.1 1

Trendbeoordeling Figuur 2: Percentuele jaarlijkse verandering (1995-2015) in de concentraties PCB in 5. Gulf of Cadiz

In de Noordelijke Noordzee, de Zuidelijke Noordzee en de Golf van sediment per OSPAR-subregio CB180 CB153 Cádiz nemen de concentraties PCB af. Langs de Ierse en Schotse CB138 ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate CB118

Westkust en in de Ierse Zee daarentegen vertonen de concentraties assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pcb-sediment/ CB101

CB52

geen statistisch significante verandering (Figuur 2). CB28 Een cirkel betekent: geen statistisch significante (p <0.05) verande 0.01 0.1 1

Mean concentration relative to Environmental Assessment Criteria (EAC)

ring in de gemiddelde concentratie; een omgekeerde driehoek: significante afname van de gemiddelde concentratie . In de Figuur 3: Gemiddelde concentratie PCB’s in sediment per congeneer (1995–2015) in de Een cirkel betekent: geen statistisch significante (p <0.05) verandeontbrekende regio’s waren onvoldoende meetlocaties om een verschillende OSPAR-subregio’s ten opzichte van de EAC (met als bovengrens het ring in de gemiddelde concentratie. Een omgekeerde driehoek:

beoordeling te kunnen maken. 95%-betrouwbaarheidsinterval) significante afname van de gemiddelde concentratie. De lijn stelt

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatehet 95%-betrouwbaarheidsinterval voor. Statusbeoordeling assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pcb-sediment/

Tussen 1995 en 2015 lag in alle OSPAR-subregio’s de concentratie in Naast bovengenoemde OSPAR beoordeling is hieronder de sediment van zes van de zeven PCB-congeneren onder de EAC Bij een waarde van 1 is de gemiddelde concentratie gelijk aan de specifieke situatie in het Nederlandse deel van de Noordzee (Figuur 3). Wel zijn er verschillen tussen de verschillende congene EAC. Blauw betekent dat de gemiddelde concentratie statistisch weergegeven. ren. Zo lag de concentratie van een van de meest toxische PCB’s significant (p <0.05) lager is dan de Background Assessment (CB118) in sediment dichtbij of boven de EAC in drie subregio’s (Het Concentration (BAC) voor die congeneer. Groen betekent dat de De concentraties van PCB’s zijn gemeten in sedimentmonsters die Kanaal, Zuidelijke Noordzee en Ierse Zee). Daarom kan niet worden gemiddelde concentratie statistisch significant hoger is dan de BAC, tussen 1995 en 2015 zijn genomen op meer dan 90 meetlocaties in uitgesloten dat in die gebieden nadelige effecten op mariene maar lager dan de milieu-evaluatiecriteria (EAC). Bij rood ligt de het Nederlandse deel van de Noordzee. De frequentie van sedimentsoorten optreden. In de subregio’s Ierse en Schotse Westkust, gemiddelde concentratie niet statistisch significant onder de EAC. monitoring is eenmaal per drie jaar. Noordelijke Noordzee en Golf van Cádiz lag de concentratie CB118 in

sediment weliswaar onder de EAC, maar boven de BAC. De concen Aanvullende Nederlandse duiding Voor de OSPAR beoordeling zijn de meetlocaties in het Nederlandse

tratie CB28 in de subregio Ierse en Schotse Westkust is de enige in Procentuele jaarlijkse verandering in de concentraties van de deel van de Noordzee verdeeld in 19 gebieden: Voor de KRM sediment gemeten concentratie onder de BAC. individuele PCB’s per OSPAR-subregio is weergegeven in de Figuur 4. beoordeling zijn de zeegebieden gebruikt die buiten het De concentraties van alle individuele PCB’s in de subregio Zuidelijke Kaderrichtlijn (KRW) gebied van 12 zeemijl liggen. Het gaat om de De betrouwbaarheid van zowel de beoordelings- en bemonsterings Noordzee vertonen een statistisch significante dalende trend. volgende vier gebieden: methode als de gebruikte gegevens is hoog. • Gebied ten westen van Walcheren Southern North Sea Northern North Sea • Gebied ten westen van Noordwijk

CB180

CB153 • Gebied ten noordwesten van Texel CB138 • Gebied ten noordkust van de Waddenzee

CB118 CB101 CB52

CB28 In de figuur 5 is ter illustratie de concentratie van PCB 118 in het

Gulf of Cadiz Irish Sea Irish and Scottish West Coast gebied ten noordkust van de Waddenzee weergegeven.

CB180 CB153

CB138 De concentraties van de PCB’s in het Nederlands KRM-gebied in Figuur 1: Meetlocaties voor het bepalen van de concentratie PCB’s in sediment in de CB118 sediment zijn dalend.

verschillende onderzoeksgebieden (witte lijnen). Deze zijn vastgesteld op basis van CB101 CB52

hydrogeografische principes en specialistische kennis, niet op basis van de interne CB28

OSPAR-grenzen. -15 -10 -5 0 -15 -10 -5 0 -15 -10 -5 0

% yearly change in concentration ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediateassessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pcb-sediment/

Figuur 4: Procentuele jaarlijkse verandering in de concentraties van de individuele

PCB’s per OSPAR-subregio

230 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 231

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

1.0 CB118 concentration Methode Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

0.8 OSPAR Overall Status D8

Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/pcb-sediment/

Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald.

0.6 EAC ‘Assessment Method’ GMT gehaald “Voor deze descriptor is een KRM artikel 14 uitzondering gerapporteerd”

< < Status beschrijving Volgens de prognoses worden de KRW-doelen gerealiseerd. Daarom zullen de milieurisico’s van ongewenste

< vervuilingseffecten op het mariene milieu verder dalen, dit is het gevolg van bestaand beleid De milieurisico’s zullen Kennishiaten tussen 2020 en 2027 en daarna zelfs klein zijn. Daarmee zal naar verwachting in de jaren na 2020 de goede milieutoe

0.4 stand voor de meeste stoffen binnen handbereik liggen. Desalniettemin is er voor D8 gevaarlijke stoffen een artikel

Media: Sediment (<63 micron fraction)

Station: North Coast WaddenSea 14-uitzondering gerapporteerd. Het KRM programma van maatregelen geeft de maximale inzet die mogelijk is om

Units: µg kg-1 dry weight normalised to OSPAR voor de descriptor gevaarlijke stoffen de goede milieutoestand te bereiken, zowel voor maatregelen op land (uitvoering

2.5% organic carbon

Data extraction: 17 november 2016 Er is een gebrek aan meetgegevens over bepaalde delen van het KRW) als voor maatregelen op zee. Er zijn geen technische maatregelen mogelijk die aanwezigheid van gevaarlijke

door OSPAR bestreken zeegebied, met name de Noordelijke IJszee, stoffen in het Nederlandse deel van de Noordzee teniet kunnen doen. Natuurlijke omstandigheden laten niet toe dat de

sommige delen van de Keltische Zee, en de Iberische Kust en de Golf toestand van dit deel van de Noordzee tijdig verbeterd. 1990 1995 2000 2005 2010 2015

van Biskaje. Beoordeelde periode 1995-2015

Figuur 5: Concentratie CB118 in sediment in de Noordkust van de Waddenzee Gerelateerde drukfactoren Toevoer van andere stoffen (bv. synthetische en niet-synthetische stoffen, radionucliden) – diffuse bronnen, puntbron

Nader onderzoek is nodig om vast te stellen in hoeverre de reductie nen, atmosferische depositie, acute gebeurtenissen van de concentratie polychloorbifenylen (PCB’s) in gebieden waarin

Conclusie ze voorheen werden gebruikt, ten koste gaat van het niveau in Status afzonderlijke elementen

gebieden waar PCB’s nooit commercieel werden geproduceerd en

OSPAR gebruikt. Dat kunnen landen in Afrika zijn, die PCB’s ontvangen in Gebruikte parameter Concentratie in sediment

Ruim 25 jaar nadat het verbod op polychloorbifenylen (PCB’s) werd de vorm van afgedankte producten en afval. PCB Zuidelijke Zuidelijke Deel van het Deel van het Trend Status (goed/

uitgevaardigd, kunnen ze nog steeds nadelige gevolgen hebben Noordzee Noordzee gebied waar gebied waar vergeleken niet goed)

voor het mariene leven in sommige delen van het OSPAR-zeegebied. (gewenste (bereikte deze trend deze trend met vorige

PCB’s worden in alle mariene sedimenten aangetroffen. De Milieudoelen (Art 10) trend) trend) gehaald gehaald is beoordeling dient te

concentraties nemen af in de internationale Noordzee en de Golf worden

van Cádiz, maar vertonen geen statistisch significante verandering Gerelateerde doelen CB 28 dalend dalend 100% 100% nvt onbekend

in de Keltische Zee. Met uitzondering van de meest toxische D8T2 (offshore): Waar mogelijk verlagen van concentraties van

congeneer (CB118) liggen voor alle PCB-congeneren de concentravervuilende stoffen. CB 52 dalend dalend 100% 100% nvt onbekend

ties in sediment onder het niveau waarop ze een onaanvaardbaar CB 101 dalend dalend 100% 100% nvt onbekend

risico zouden vormen voor het milieu. In drie van de zes beoordeel D8T5: Het zo snel mogelijk opruimen van acute ernstige verontrei CB 118 dalend dalend 100% 100% nvt onbekend

de subregio’s echter liggen de gemiddelde concentraties CB118 in nigingen, waar nodig in samenwerking binnen de Bonn Agreement CB 138 dalend dalend 100% 100% nvt onbekend

sediment op of boven dit niveau. CB 158 dalend dalend 100% 100% nvt onbekend

PCB’s blijven lang in sediment achter en kunnen zich ophopen in CB 180 dalend dalend 100% 100% nvt onbekend

biota, waardoor de concentratie hogerop in de voedselketen Unit µg/kg

toeneemt. Gelet op het industriële gebruik van PCB’s in het verleden Integratieregel Geen

en hun persistentie in het milieu zal het uiteindelijke doel van de OSPAR-strategie voor gevaarlijke stoffen – een concentratie van

nagenoeg nul – pas over enkele decennia worden bereikt. Status Criterium D8C1 Concentraties van stoffen

Criteria status Onbekend

Beschrijving criterium Zie “Overall Status D8” status

Integratieregel Geen

Gerelateerde indicator D8C2, D8C3, D9

232 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 233

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Imposex bij mariene buikpotigen (D8C2) locaties liggen de imposex-waarden (gemeten als VDS) onder het Norwegian Trench

laagste niveau waarop nadelige effecten te verwachten zijn. Die Northern North Sea

GES Component/Criteria D8C2 waarden worden aangeduid als de milieu-evaluatiecriteria (EAC). In Skagerrak and Kattegat

Goede Milieutoestand (Art 9) zes van de tien OSPAR-subregio’s waar voldoende gegevens voor de Southern North Sea beoordeling beschikbaar waren (tussen 2010 en 2015), lag het

English Channel

Nederlandse omschrijving van de GMT Dalende trend ten opzichte van 2012 van Imposex. niveau van imposex bij elk van de drie beoordeelde soorten

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) significant onder de desbetreffende EAC’s (Figuur 2). In drie Irish and Scottish West Coast

Indicatoren (Art 8) subregio’s (Skagerrak en Kattegat, Keltische Zee en Noordelijke Golf Irish Sea

Titel Imposex (OSPAR-beoordeling) van Biskaje) was het niveau gelijk aan de EAC en in de Iberische Zee Celtic Sea was het ruim vijf keer zo hoog als de EAC.

Reporting unit OSPAR Zuidelijke Noordzee

Bron OSPAR Northern Bay of Biscay In geen enkele subregio was de imposexwaarde nagenoeg gelijk aan

URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/ de achtergrondwaarde, ofwel nergens significant lager dan de 0 0.2 0.4 0.6 0.8 1

contaminants/imposex-gastropods/ Background Assessment Criteria (BAC). VDS trend: odds of exceeding EAC this year relative to last

Op 174 locaties is op basis van de VDS de periodieke trend voor Figuur 3: Periodieke trends van imposex (Vas Deferens Sequence, VDS) onder

Kernboodschap verschijnsel wordt “imposex” genoemd. Om de mate vast te stellen imposex-waarden geanalyseerd. Op 48 procent van die locaties werd buikpotigen (2010–2015) per OSPAR-subregio

waarin imposex in het door OSPAR bestreken zeegebied voorkomt, een verbetering waargenomen, nergens een verslechtering. Op 52 OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate OSPAR is de OSPAR VDS-indicator (Vas Deferens Sequence) ontwikkeld. procent van de locaties is geen statistisch significante verandering assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/imposex-gastropods/

Sinds de uitbanning van tributyltin in aangroei werende verf is het Hoewel TBT uiteindelijk vele mariene organismen aantast, zijn aangetoond in de periode 2010–2015. De verbetering was procentuvoortplantingsvermogen van zeeslakken gedurende de beoordemariene buikpotigen zoals de purperslak (Figuur 1) er het gevoeligst eel het kleinst langs de Ierse en Schotse Westkust. Voor monitoring Een omgekeerde driehoek betekent: statistisch significante (p lingsperiode (2010–2015) sterk verbeterd. voor. Dit is voor monitoringdoeleinden dan ook een ideale soort. doeleinden wordt de purperslak het meest gebruikt. Op 157 (van de <0.05) neerwaartse trend in gemiddelde concentratie. De lijn stelt in totaal 174) locaties is voor deze soort de periodieke trend de 95%-betrouwbaarheidsinterval voor. Het aantal monitoringloca

Aanvullende Nederlandse duiding De OSPAR-doelstelling van ecologische kwaliteit voor de Noordzee beoordeeld, en op 74 procent van die locaties is een significante ties in de Barentszzee is te klein voor een regionale beoordeling.

De voortplantingsschade bij de zeeslakken daalt in alle beoordeelde is de verspreiding van imposex bij purperslakken en andere mariene verbetering waargenomen. gebieden. buikpotigen terug te dringen. De betrouwbaarheid van zowel de beoordelings- en bemonsterings Op het niveau van OSPAR-subregio’s bekeken bleek voor alle negen methode als de gebruikte gegevens is hoog. beoordeelde subregio’s sprake van algehele verbetering ten

Toelichting Indicator opzichte van de EAC (Figuur 3). Aanvullende Nederlandse duiding

Sinds 2005 worden de effecten van verontreiniging met organotin

OSPAR Norwegian Trench verbindingen in acht gebieden langs de Nederlandse kust

Op vaartuigen wordt op grote schaal aangroei werende verf Northern North Sea gemonitord.

aangebracht om de aangroei van mariene organismen op de romp Skagerrak and Kattegat tegen te gaan. In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd verf met Southern North Sea In vijf beoordeelde gebieden liggen de imposex-waarden (gemeten

tributyltin (TBT) gebruikt om aanhechting van algen en andere English Channel als VDS) in de Gevlochten Fuikhoorns (Nassarius reticulatus) en organismen te voorkomen. Halverwege de jaren tachtig bleek dat de Irish and Scottish West Coast Purperslakken (Nucella lapillus) onder het OSPAR-assessmentniveau

slechte groei van oesters te wijten was aan TBT in de aangroei Irish Sea (EAC). In twee gebieden liggen de imposex-waarden zelfs onder de werende verf op kleine vaartuigen die voeren in wateren dicht bij de Celtic Sea OSPAR achtergrondconcentratie (BAC). Alleen in twee gebieden

commerciële oesterbanken. (Waddenzee oost en Waddenzee west) zijn de Gevlochten Northern bay of Biscay Fuikhoorn en Purperslak niet gevonden en daarom is geen imposex

TBT is al in zeer lage concentraties toxisch voor tal van mariene Iberian Sea bepaald. In deze twee gebieden is intersex bepaald in de Gewone

organismen, en het staat vast dat het voortplantingsvermogen van 0.5 0.5 1 2 5 Alikruiken (Littorina littorea) ,, een soort die minder gevoelig is

verschillende soorten weekdieren erdoor wordt aangetast. Figuur 1: Tributyltin heeft nadelige gevolgen voor vele organismen, maar mariene Mean VDS relative to Environmental Assessment Criteria (EAC) voor organotin. Op geen van beide onderzochte gebieden zijn buikpotigen, zoals de purperslak, behoren tot de meest kwetsbare groep. © Martin intersex verschijnselen aangetroffen.

Het uiteindelijke doel van de OSPAR-strategie voor gevaarlijke Talbot Figuur 2: Gemiddelde Vas Deferens Sequence (VDS) (2010-2015) in drie soorten

stoffen is de concentratie van synthetische stoffen die door mensen ©OSPAR Commission/courtesy of Martin Talbot, 2017 https://oap.ospar.org/en/ buikpotigen per OSPAR-subregio ten opzichte van de milieu-evaluatiecriteria (EAC’s) In Figuur 4 zijn als voorbeeld de imposex-waarden (gemeten als

zijn gemaakt, terug te dringen tot nagenoeg nul. Dankzij een reeks ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/ (met als bovengrens het 95%-betrouwbaarheidsinterval) VDS) bij zeeslakken langs de Zuidelijke Nederlandse Kust

nationale en internationale maatregelen is het gebruik van contaminants/imposex-gastropods/ OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediateweergegeven.

TBT-houdende verf sinds het midden van de jaren tachtig geleidelijk assessment-2017/pressures-human-activities/contaminants/imposex-gastropods/

afgebouwd in het OSPAR-zeegebied. Sinds 2008 is een wereldwijd Resultaten

verbod van kracht op het gebruik van TBT in aangroeiwerende Bij een waarde van 1 is de gemiddelde concentratie gelijk aan de

middelen voor grote vaartuigen. OSPAR EAC. Groen staat voor een waarde die statisch significant (p <0.05)

Imposex, gemeten als VDS, wordt op meer dan tweehonderd lager is dan de EAC. Bij rood is de waarde niet statistisch significant Na te zijn blootgesteld aan TBT ontwikkelden sommige vrouwelijke locaties in het door OSPAR bestreken zeegebied gemonitord, soms lager dan de EAC. zeeslakken (buikpotigen) mannelijke geslachtskenmerken. Dit bij wel drie soorten mariene buikpotigen. Op de meeste van die

234 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 235

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Vas Deferens Sequence stage Methode Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

6

Media: Biota (Netted dog whelk soft body) OSPAR Overall Status D8

Station: HOLLSKZNZD

Units: stage Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assess Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald.

4 Data extraction: 17 november 2016 ment-2017/pressures-human-activities/contaminants/imposex-gastropods/

‘Assessment Methods’ GMT gehaald “Voor deze descriptor is een KRM artikel 14 uitzondering gerapporteerd”

Status beschrijving Volgens de prognoses worden de KRW-doelen gerealiseerd. Daarom zullen de milieurisico’s van ongewenste

vervuilingseffecten op het mariene milieu verder dalen, dit is het gevolg van bestaand beleid De milieurisico’s zullen

2 Kennishiaten tussen 2020 en 2027 en daarna zelfs klein zijn. Daarmee zal naar verwachting in de jaren na 2020 de goede milieutoestand voor de meeste stoffen binnen handbereik liggen. Desalniettemin is er voor D8 gevaarlijke stoffen een artikel

14-uitzondering gerapporteerd. Het KRM programma van maatregelen geeft de maximale inzet die mogelijk is om

EAC OSPAR voor de descriptor gevaarlijke stoffen de goede milieutoestand te bereiken, zowel voor maatregelen op land (uitvoering

0 Een mogelijke bron van zorg is de potentiële milieuschade die de KRW) als voor maatregelen op zee. Er zijn geen technische maatregelen mogelijk die aanwezigheid van gevaarlijke

chemicaliën veroorzaken die als alternatief voor tributylin (TBT) in stoffen in het Nederlandse deel van de Noordzee teniet kunnen doen. Natuurlijke omstandigheden laten niet toe dat de

2010 2011 2012 2013 2014 2015 aangroeiwerende verf worden gebruikt. toestand van dit deel van de Noordzee tijdig verbeterd.

Beoordeelde periode 2010-2015

Figuur 4: Imposex-waarden, gemeten als VDS (Vas Deferens Stage) bij zeeslakken Het gebruik van koperhoudende verf, waar soms ook andere Gerelateerde drukfactoren Toevoer van andere stoffen (bv. synthetische en niet-synthetische stoffen, radionucliden) – diffuse bronnen, puntbronlangs

de Zuidelijke Nederlandse Kust. chemicaliën aan zijn toegevoegd, moet worden gemonitord om nen, atmosferische depositie, acute gebeurtenissen

ongewenste effecten van vervangende chemicaliën te vermijden,

ofwel imposex gemeten als Vas Deferens Sequence (VDS). TBT dat Status afzonderlijke elementen

Conclusie aanwezig is in sedimenten die in het verleden zijn verontreinigd, Gebruikte parameter Vas deferens index

kan weer mobiel worden en in de waterkolom terechtkomen. In dat

OSPAR geval vormt het een potentieel persistent probleem. Ook met de Gewenste trend dalende trend

Sinds de maatregelen die in afzonderlijke landen, de Europese Unie gevolgen van illegaal gebruik van TBT moet rekening worden Bereikte trend dalende trend

of wereldwijd zijn getroffen om het gebruik van TBT te beperken, te gehouden. Deel van het gebied waar 100%

minimaliseren of te verbieden, neemt het aantal gevallen van deze trend gehaald dient te

imposex significant af. Vergeleken met de QSR 2010 is de situatie worden

wat betreft imposex dan ook sterk verbeterd. In de meeste OSPAR- Milieudoelen (Art 10) Deel van het gebied waar 100%

subregio’s liggen de aan TBT toe te schrijven imposex-waarden deze trend gehaald is

onder het laagste niveau waarop schadelijke effecten verwacht Gerelateerde doelen Trend vergeleken met Verbetering

kunnen worden. Ook is er in alle beoordeelde subregio’s bewijs D8T2 (offshore): Waar mogelijk verlagen van concentraties van vorige beoordeling

voor een significante neerwaartse periodieke trend als het gaat om vervuilende stoffen. Integratieregel Geen de mate waarin imposex voorkomt. Toch komt imposex in sommige

gebieden nog altijd veel voor. Ook liggen de waarden voor imposex D8T3: Het op regionaal niveau volgen van koperconcentraties, nu Status Criterium D8C2 Effecten van stoffen op soorten

nog in geen enkel beoordeeld gebied op het achtergrondniveau, dit zware metaal wordt ingezet als vervanger voor TBT (OSPAR). Criteria status Onbekend

alle dalingen ten spijt.

Beschrijving criterium Zie “Overall Status D8”

Het permanent bijhouden van cijfers over imposex bij mariene status

buikpotigen is een geschikte methode om het vervuilingseffect van Integratieregel Geen

een specifieke verontreinigende stof te meten. Imposex blijft een Gerelateerde indicator D8C1, D8C3, D9

goede indicator voor vervuiling door TBT, en kan zo bijdragen aan het opsporen van het illegale gebruik van voorraden TBT-houdende aangroeiwerende verf of het vrijkomen van TBT uit scheepswerven, jachthavens en bij het onderhoud aan schepen. Door middel van monitoring kan worden vastgesteld of er sprake is van enige afname van imposex op de locaties waar de imposexniveaus momenteel niet dalen.

236 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 237

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Verontreinigingen met olie en olieachtige stoffen (D8C3) danken aan een betere bewustwording bij zeevaarders en industrie, Kennishiaten

zo wordt er in de zeevaardersopleiding aandacht geschonken aan dit

GES Component/Criteria D8C3 onderwerp en stellen sommige bedrijven hoge eisen aan de Een aandachtspunt zijn de MARPOL annex VI stoffen, (NOX en SOX)

Goede Milieutoestand (Art 9) milieuvriendelijkheid aan boord van de schepen die hun goederen die via atmosferische depositie weer in het mariene milieu terecht transporteren. Ook heeft vervolgingsbeleid bijgedragen aan de kunnen komen.

Nederlandse omschrijving van de GMT De ruimtelijke omvang en de duur van de significante ernstige verontreinigingen zijn tot een terugdringing.

minimum beperkt. Door de betere detectiemethoden was er de afgelopen jaren een

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) toename te zien van het aantal niet-identificeerbare verontreinigin

Indicatoren (Art 8) Methode gen. De toename is nu gestabiliseerd, vaak blijkt dat het om Annex

Titel Verontreinigingen met olie en olieachtige stoffen. II lozingen gaat die wel zijn toegestaan. Dat kan worden vastgesteld

Reporting unit Bonn agreement gebied Uitvoeren vluchten: 1200 uur per jaar met een dag/nacht verhouals er een schip aan het spoor vast zit en communicatie met schip ding van 75/25. De timing van de monitoring is afgestemd op de tot stand komt.

Bron Bonn agreement Europese satelliet monitoring vanuit CleanSeaNet (CSN).

URL https://www.bonnagreement.org/

Milieudoelen (Art 10)

Gerelateerde doelen

Kernboodschap Naast de regulier monitoring worden ook steeds vaker andere D8T5: Het zo snel mogelijk opruimen van acute ernstige verontreiincidenten

afgehandeld, zoals het overboord gaan van containers nigingen, waar nodig in samenwerking binnen de Bonn Agreement Sinds de aanscherping van MARPOL Annex I is er een sterke daling en afval. Ook dit wordt opgespoord en opgeruimd vastgesteld van het aantal moedwillige lozingen van olie en olieachtige stoffen.

Resultaten Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

Toelichting Indicator Overall Status D8 Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand nog niet gehaald.

De Bonn Overeenkomst regelt de samenwerking van de kuststaten GMT gehaald “Voor deze descriptor is een KRM artikel 14 uitzondering gerapporteerd”

van de Noordzee bij de opsporing, melding en bestrijding van Status beschrijving Volgens de prognoses worden de KRW-doelen gerealiseerd. Daarom zullen de milieurisico’s van ongewenste

verontreiniging van de Noordzee door olie en andere schadelijke vervuilingseffecten op het mariene milieu verder dalen, dit is het gevolg van bestaand beleid De milieurisico’s zullen

stoffen. Het betreft hierbij dergelijke vervuiling afkomstig van tussen 2020 en 2027 en daarna zelfs klein zijn. Daarmee zal naar verwachting in de jaren na 2020 de goede milieutoeschepen

en installaties. stand voor de meeste stoffen binnen handbereik liggen. Desalniettemin is er voor D8 gevaarlijke stoffen een artikel 14-uitzondering gerapporteerd. Het KRM programma van maatregelen geeft de maximale inzet die mogelijk is om

voor de descriptor gevaarlijke stoffen de goede milieutoestand te bereiken, zowel voor maatregelen op land (uitvoering

Negen landen die grenzen aan de Noordzee werken samen binnen KRW) als voor maatregelen op zee. Er zijn geen technische maatregelen mogelijk die aanwezigheid van gevaarlijke

de Bonn Overeenkomst om met speciaal uitgeruste vliegtuigen en stoffen in het Nederlandse deel van de Noordzee teniet kunnen doen. Natuurlijke omstandigheden laten niet toe dat de

gespecialiseerd personeel vanuit de lucht olievlekken en lozingen toestand van dit deel van de Noordzee tijdig verbeterd.

van andere gevaarlijke stoffen te detecteren en te observeren en de Beoordeelde periode 2010-2015

nationale milieuregels te handhaven. Gerelateerde drukfactoren Toevoer van andere stoffen (bv. synthetische en niet-synthetische stoffen, radionucliden) – diffuse bronnen, puntbronnen,

atmosferische depositie, acute gebeurtenissen

De Noord West Europese wateren – voor het grootste deel de

Noordzee – zijn door de IMO uitgeroepen tot een Special Area voor Alle vluchturen en geobserveerde olieverontreinigingen in het Bonn-Overeenkomst Status Criterium D8C3 Significante ernstige verontreinigingen

MARPOL Annex I (Olie). Dit is op 1 augustus 1999 van kracht gebeid van 1986-2016 en de ratio hiertussen (rode lijn) Criteria status Niet goed

geworden. Vanaf die datum is de lozing van alle olieachtige Beschrijving criterium De goede milieutoestand is pas behaald als er geen moedwillige of calamiteuze verontreinigingen meer zijn. Ondanks

substanties op zee in de Special Area verboden. Uit: Bonn Agreement Draft Annual Report on Aerial Surveillance for 2016 status de sterke daling in de periode sinds 2000 is het aantal verontreinigingen niet 0.

Beoordeelde periode Bonn agreement: 1986-2016

Daarnaast regelt de Bonn Overeenkomst ook bij calamiteuze Gebruikte parameter Ratio: Count/Flighthours

verontreinigen de samenwerking van de kuststaten van de Noordzee Conclusie bij het opruimen van olie en andere schadelijke stoffen. Hierbij Drempelwaarde of

dalende trend gewenste trend (TV upper)

wordt zoveel mogelijk geprobeerd de verontreinigingen op te Sinds de aanscherping van MARPOL Annex I is er een sterke daling

ruimen, zonder toevoeging van chemicaliën. Op deze manier gedetecteerd van het aantal moedwillige lozingen van olie en Bereikte waarde of trend dalende trend (Value achieved upper)

worden de economische en ecologische effecten zoveel mogelijk olieachtige stoffen.

beperkt. Value unit Aantal gedetecteerde verontreinigingen / aantal vluchturen

Dit laat de effectiviteit zien van de samenwerking tussen Trend vergeleken met de Verbetering

Noordzeelanden op het gebied van het opsporen van marine vorige beoordeling

verontreinigingen. Drempelwaarde of ja

De afname is naast de aanscherping van MARPOL Annex I ook te gewenste trend bereikt?

Gerelateerde indicator D8C1, D8C2

238 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 239

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Verontreinigende stoffen in eetbare weefsels (D9C1) Conclusie Kennishiaten

GES Component/Criteria D9C1 Aanvullende Nederlandse duiding Aanvullende Nederlandse duiding

Goede Milieutoestand (Art 9) Er geldt een goede milieutoestand voor de contaminanten waarvoor Voor de contaminantgroepen PBDE’s, HBCDD’s, PFAS’s en OCP’s zijn een ML is vastgelegd in Verordening 1881/2006. Dit betreffen de geen maximumgehalten vastgesteld, maar deze contaminanten

Nederlandse omschrijving van de GMT De niveaus van vervuilende stoffen (waaronder PAK’s, dioxinen en zware metalen) in vis en visserijcontaminanten cadmium, lood, kwik, dioxine-TEQ, som-TEQ en de staan internationaal onder de aandacht en door opname in dit

producten uit de Noordzee overschrijden de in de EU verordening EG 1881/2006 vastgestelde

maximumgehalten niet. som van ndl-PCB’s. De gehalten zijn laag en regelmatig beneden de monitoringsprogramma is NL is goed aangesloten op de laatste analytische kwantificeringsgrens. In de monsters worden ook ontwikkelingen. PBDE’s, HBCDD’s en PFAS’s zijn stoffen die ook

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) PFAS’s, PBDE’s, HBCDD’s en OCP’s gemeten, maar omdat daarvoor door het European Food Safety Authority zijn gesignaleerd.

Indicatoren (Art 8) geen maximumlimieten zijn vastgesteld is een eventuele goede

Titel Verontreinigende stoffen in eetbare weefsels milieutoestand niet te beoordelen. In D9 worden daarnaast nog

Reporting unit Greater NorthSea andere contaminanten genoemd (o.a. ftalaten). Die zijn echter niet Milieudoelen (Art 10)

opgenomen in het monitoringsprogramma en derhalve is hiervan

Bron Verordening 1881/2006 niets bekend. Gerelateerde doelen

URL https://www.wur.nl/nl/Expertises-Dienstverlening/Onderzoeksinstituten/RIKILT/Expertisegebieden/ De gehalten van vervuilende stoffen in vis en visproducten die

Stoffen-meten-en-opsporen/Contaminanten/Dioxine-analyses/

Monitoring-dioxines-PCBs-en-vlamvertragers-in-agrarische-producten.htm Methode voldoen aan nationale en internationale wetgeving, niet laten toenemen en zo mogelijk verder verlagen.

Aanvullende Nederlandse duiding

Vanaf 2006 worden jaarlijks circa 18 monsters visserijproducten (vis,

Kernboodschap Resultaten schaal en schelpdieren) bemonsterd, afkomstig uit de Noordzee en

productielocaties (o.a. Waddenzee en Oosterschelde). Per vissoort

Aanvullende Nederlandse duiding Aanvullende Nederlandse duiding worden in principe 25 stuks bemonsterd, waarvan het eetbare deel

De gehalten van dioxine-TEQ, som-TEQ, ndl-PCB’s, cadmium, lood De gehalten van contaminanten worden jaarlijks onderzocht in een (de filet bij vis, het vlees bij schaal-en schelpdieren) wordt verzaen kwik zijn onderzocht in monsters visserijproducten uit de variërend aantal monsters zeevis (15-18 monsters vis, schaal- en meld en bij elkaar gevoegd (gepoold) tot een samengesteld Noordzee. De gehalten liggen in alle onderzochte monsters ruim schelpdieren), deels van dichtbij de kust, deels uit het pelagische monster. Voor garnalen en mosselen geldt dat 1 kg vlees wordt onder de betreffende maximumgehalten (MLs), waarmee een goede gedeelte van de Noordzee. Hierbij wordt steeds het eetbare deel van verzameld. Dit gepoolde monster wordt gemalen en goed gemengd milieutoestand is bereikt. Bij ongewijzigd beleid zal Nederland in de vis onderzocht, in overeenstemming met de doelstellingen van (gehomogeniseerd) en hierin worden de contaminanten gemeten 2020 en daarna deze toestand kunnen vasthouden. de verordening 1881/2006 (toetsen van de voedselveiligheid). Dit volgens gevalideerde en ISO17025 geaccrediteerde meetmethoden* monitoringsprogramma is operationeel vanaf 2006, hoewel er (zware metalen, dioxines en PCB’s) en gevalideerde meetmethoden kleine veranderingen in de loop van de tijd zijn doorgevoerd. (overige contaminanten). Meetmethoden worden jaarlijks

Toelichting Indicator Gedurende deze periode hebben de gehalten van contaminanten meerdere keren getest op hun geschiktheid voor het doel en RIKILT

van elk individueel onderzocht monster voldaan aan de geldende is het nationaal referentie laboratorium (NRL) voor dioxines, PCB’s

Aanvullende Nederlandse duiding ML’s. Voor veel onderzochte visserijproducten geldt dat de gehalten en metalen in voeding. * ISO 17025 accreditatie geeft aan dat een

De indicatoren betreffen gehalten van contaminanten waarvoor, van lood, cadmium, dioxine-TEQ en som-TEQ onder de detectieonderzoekslaboratorium de betreffende meetmethoden op de vanuit voedselveiligheidsoogpunt, maximum gehalten (maximum grens van de meetmethode liggen. Hierdoor is het niet mogelijk om juiste manier uitvoeren waardoor betrouwbare gegevens worden levels, ML’s) zijn vastgelegd in de Verordening (EG) Nr. 1881/2006 van een trend waar te nemen. verkregen. de commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van de

maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmid Tabel: resultaten van 2016 mbt contaminanten in visserijprodcten Vis Onderzochte Onderzochte

delen. Dit betreffen de zware metalen (cadmium, lood en kwik) en delen contaminanten

organische contaminanten zoals polycyclische aromatische Vis Onderzochte Onderzochte

koolwaterstoffen (PAK’s), polychloor-dibenzodioxines en –furanen delen contaminanten Zeevis (bv. kabeljauw, Filets Dioxine-TEQ*, som-TEQ*,

(PCDD/F’s, ook wel ‘dioxines’ genoemd) en polychloor bifenylen wijting, schelvis, ndl-PCB’s*, cadmium*, haring, zeebaars, schol, lood*, kwik*, PBDE’s,

(PCB’s). Dioxines en PCB’s worden gesommeerd gemeten, rekening Zeevis (bv. kabeljauw, Filets / vlees Dioxine-TEQ: 0.2-0.78 pg tong, schar) HBCDD’s, OCP’s.

houdend met hun toxiciteitsfactor. De resultaten worden uitgedrukt wijting, schelvis, TEQ/g haring, zeebaars, schol, Som-TEQ: 0.2-4,5 pg/g Mosselen/garnalen Vlees

als dioxine-TEQ en som-TEQ (dioxines en dioxineachtige PCB’s). tong, schar), mosselen, ndl-PCB’s: 1-45 ng/g

Tevens worden 6 niet dioxine-achtige PCB’s gemeten, aangeduid als garnalen, cadmium: alle vis <0.005 Krab Vlees uit appendages

ndl-PCB’s. Aanvullend worden gebromeerde vlamvertragers Noordzeekrab (vlees mg/kg, behalve mosselen en en vlees uit (polybroom difenylethers (PBDE’s), hexabroomcyclododecanen uit appendages) garnaal (tot 0.05 mg/kg) lichaam (‘bruin

(HBCDD’s)), perfluoralkylstoffen (PFAS’s) en organochloor pesticilood: alle vis <0.05 mg/kg behalve mosselen en vlees’)

den (OCP’s). Voor deze laatste contaminantgroepen zijn geen ML’s garnaal (tot 0.2 mg/kg) Kabeljauw lever Zie boven, aanvullend ook vastgesteld. kwik: <LOQ tot 0.20 mg/kg organotin verbindingen.

  • Voor deze contaminanten gelden maximum limieten (ML’s), zoals boven weergegeven en terug te vinden in Verordening 1881/2006

240 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 241

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9) Plastic deeltjes in magen van stormvogels in de Noordzee (D10C1 en D10C3)

Overall Status D9 GES Component/Criteria D10C1 drijvend afval en D10C3

Conclusie MS deel I 2018 Goede milieutoestand gehaald in 2012 en behouden. Goede Milieutoestand (Art 9)

GMT gehaald GMT bereikt Nederlandse omschrijving van de GMT Een significant dalende trend van het aantal Noordse stormvogels met meer dan 0,1 gr plastic deeltjes

Beoordeelde periode 2016 in de maag gedurende de afgelopen 10 jaar.

Gerelateerde drukfactoren Toevoer van andere stoffen Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

Indicatoren (Art 8)

Status Criterium D9C1 Verontreinigende stoffen in eetbare weefsels Titel Plastic deeltjes in magen van stormvogels in de Plastic deeltjes in magen van stormvogels in de

Noordzee (OSPAR-beoordeling) Noordzee (aanvullende Nederlandse

Criteria status Goed beoordeling)

Beschrijving criterium De gehalten liggen in alle onderzochte monsters ruim onder de betreffende maximumgehalten (MLs), waarmee een Reporting unit OSPAR Greater North Sea Nederlands deel van de Noordzee

status goede milieutoestand is bereikt. Bij ongewijzigd beleid zal Nederland in 2020 en daarna deze toestand kunnen

vasthouden Bron OSPAR Nationaal Beschrijving Gehalten dienen voor alle stoffen onder de maximumgehalten te liggen. URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ nvt

intermediate-assessment-2017/

Parameter Concentratie van contaminanten in visserijproducten. pressures-human-activities/marine-litter/

Proportion threshold value 100% plastic-particles-fulmar-stomachs-north-sea

Proportion Value Achieved 100%

Trend stabiel

TV Achieved ja Kernboodschap OSPAR monitort en beoordeelt plastic in de magen van noordse

Gerelateerde indicator D8C1, D8C2 stormvogels als een van de indicatoren voor milieukwaliteit.

OSPAR Stormvogels zijn veel voorkomende zeevogels met een groot

Status afzonderlijke elementen Momenteel wordt in de magen van 58 procent van de aangespoelde verspreidingsgebied, waarvan bekend is dat ze vaak plastic insliknoordse

stormvogels meer dan 0,1 gram plastic aangetroffen. Dat is ken; bijna elke stormvogel heeft wel wat plastic in zijn maag.

Contaminant TV upper Unit Value Achieved hoger dan het lange-termijndoel van OSPAR, te weten 10 procent. Stormvogels foerageren vlak boven het wateroppervlak, maar in

Dioxine-TEQ 3,5 pg TEQ/ g product 0,2-4 Dit illustreert de overvloedige aanwezigheid van drijvend afval in hun maag worden ook wel objecten uit dieper water aangetroffen.

Som-TEQ 6,5 pg TEQ/ g product 0,2-4,5 het milieu van de stormvogels. Cijfers over de hoeveelheid plastic in Ook krijgen ze indirect, via hun prooi, materiaal binnen.

Ndl-PCB’s 75 ng/g 1-45 magen van stormvogels zijn de afgelopen tien jaar niet significant

PAK’s som van benzo(a)pyrene, ng/g som van benzo(a)pyrene, benz(a)anthracene, veranderd. De benadering op basis van de indicatorbeoordeling voor stormvobenz(a)anthracene,

benzo(b) benzo(b)fluoranthene en chrysene: <0.40-5.0 gels komt voort uit een eerdere OSPAR-doelstelling voor ecologifluoranthene en chrysene: 35 Aanvullende Nederlandse duiding sche kwaliteit (EcoQO). Het monitoringprogramma maakt gebruik ng/g en In de Nederlandse jaarrapportage 2016 is voor het eerst een van de kadavers van aangespoelde vogels of van exemplaren die per alleen benzo(a)pyrene: 6.0 ng/g Alleen benzo(a)pyrene: <0.10-0.72 significante afnemende trend voor zowel het gewicht van gebruikerongeluk zijn gedood. Het lange-termijndoel van OSPAR is om het

Cadmium 0,05 mg/kg <0,0005 (alle vis) splastics als industriële plastics aangetoond voor de in Nederland aantal stormvogels met meer dan 0,1 gram plastic in hun maag

<0,05 (mosselen en garnaal) aangespoelde Noordse stormvogels in de periode 2006-2015 (10 terug te dringen tot minder dan 10 procent. Onderzoeksmethoden jaar). In de periode 2011-2015 had gemiddeld 53% van de stormen -resultaten zijn in rapporten en door collega’s getoetste

Lood 0,30 mg/kg <0,05 (alle vis) vogels meer dan 0.1 g plastic in hun maag. wetenschappelijke artikelen gepubliceerd en in specifieke OSPAR-

<0,2 (mosselen en garnaal) richtlijnen opgenomen. Deze indicator wordt nu uitsluitend

Kwik 0,50 mg/kg <0,20 gebruikt voor de internationale Noordzee. Hij is echter ook geschikt Toelichting Indicator

voor de Noordelijke IJszee en de Keltische Zee. Bovendien is hij ook

Status Criterium D9C1 Verontreinigende stoffen in eetbare weefsels al gebruikt in onderzoek naar stormvogels buiten het door OSPAR OSPAR bestreken zeegebied: in de Noordelijke Atlantische Oceaan en de

TV unit ng/g natgewicht voor de ndl-PCB’s en PAK’s

pg/g natgewicht voor de dioxine-TEQ en som-TEQ Zwerfvuil komt op grote schaal voor in het mariene milieu en is Noordelijke Stille Oceaan.

mg/kg voor cadmium, lood en kwik schadelijk voor in het wild levende dieren en het ecosysteem. Het

doel van OSPAR is om de hoeveelheid zwerfvuil in het door OSPAR Bron van de drempel Verordening 1881/2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen

waarde, limiet of trend (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/ALL/?uri=CELEX%3A32006R1881) bestreken zeegebied in de periode tot 2020 sterk terug te dringen,

en wel tot het niveau waarop het qua kenmerken noch qua omvang schade berokkent aan het mariene milieu. De hoeveelheid plastic die in het inwendige van zeedieren wordt aangetroffen, geeft aan hoeveel drijvend afval in hun omgeving voorkomt.

242 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 243

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Resultaten Gepubliceerde gegevens uit incidentele studies voor de Faeröer eilanden, IJsland en

Svalbard zijn in de figuur opgenomen, om te laten zien dat in noordelijkere delen van

OSPAR het door OSPAR bestreken zeegebied lagere hoeveelheden worden aangetroffen,

Beoordeling 2010-2014: maar dat ook in deze gebieden de hoeveelheden ruim boven het OSPAR langetermijndoel liggen.

In de vijf jaren tussen 2010 en 2014 is het lange-termijndoel van

OSPAR voor de inname van plastic zwerfafval door zeevogels ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatenergens

in de Noordzee bereikt. Van alle 525 magen van stormvoassessment-2017/pressures-human-activities/marine-litter/ plastic-particles-fulmar-stomachs-north-sea/

gels die in deze periode zijn geanalyseerd, bevatte 58 procent meer dan 0,1 gram plastic, terwijl OSPAR zich als lange-termijndoel heeft De betrouwbaarheid van de methodologie en gegevens is hoog. gesteld om dit percentage tot minder dan 10 procent terug te

brengen. Bij 93 procent van alle geanalyseerde vogels is plastic Aanvullende Nederlandse duiding

aangetroffen in de maag. Gemiddeld ging het om 33 deeltjes en 0,31 In de Nederlandse jaarrapportage 2016 is voor het eerst een gram per vogel. In stormvogels uit Het Kanaal werd het hoogste significante afnemende trend voor zowel het gewicht van gebruikergehalte plastic aangetroffen, in vogels uit noordelijker streken splastics als het gewicht van industriële plastics aangetoond voor de

Voor de monitoring van plastic in de maag van zeevogels wordt gebruikgemaakt van betrof het iets lagere waarden. De afgelopen vijf jaar is er wat betreft in Nederland aangespoelde stormvogels in de periode 2006-2015 aangespoelde kadavers van noordse stormvogels. De stormvogel op deze foto is op 8 de massa van ingeslikt plastic geen significante toename of afname (zie Figuur 3). Deze trendanalyse is gebaseerd op 372 stormvogels.

januari 2009 aangespoeld op Texel. (Foto: J.A. van Franeker) waargenomen in de Noordzee als geheel, noch in een van de vijf Deze resultaten zijn meer recent dan het bovengenoemde OSPAR

De ronde industriële korrels, met een diameter van 4 tot 5 mm, geven een beeld van sub-regio’s van de Noordzee. Figuur 1 toont de verschillen tussen de resultaat, en ook specifiek voor de in Nederland aangespoelde de afmetingen van de fragmenten. sub-regio’s van de Noordzee wat betreft het percentage vogels stormvogels. Deze significante afname is waarschijnlijk een ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatewaarin meer dan 0,1 gram plastic werd aangetroffen. (Bij deze afspiegeling van het scala aan afvalreductie-maatregelen die in

assessment-2017/pressures-human-activities/marine-litter/ beoordeling is de vroegere grens tussen de Noordzee en de Keltische Nederland, en in de Noordzee, zijn genomen voordat het OSPAR plastic-particles-fulmar-stomachs-north-sea/ Zee aangehouden; dit wordt in de volgende beoordeling aange Regional Action Plan (RAP) officieel van kracht werd in 2014. Deze past.) Alleen in het uiterste noordwesten van de Atlantische Oceaan significante afname van plastics in de stormvogel in Nederland valt

Aanvullende Nederlandse duiding (het Canadees-Arctische Gebied) komen de cijfers voor ingeslikt samen met de significante afname van strandafval in Nederland de

De OSPAR common indicator plastics in de magen van Noordse plastic in de buurt van de lange-termijndoelstelling van OSPAR. periode 2010-2015. stormvogels (Fulmarus glacialis) is ontwikkeld in Nederland, wordt Figuur 1. Percentage van stormvogels met meer dan 0,1 gram plastic in hun maag in al betrouwbaar gemeten sinds circa 1998, en is uitgebreid gepubli Trends in 2005-2014: verschillende monitoringgebieden van de Noordzee gedurende 2010-2014. B. recent (10 year) trends

4

ceerd. Deze indicator dient twee doelen: (a) het meten van de Trends worden beoordeeld door het jaar van monstername af te Voor deze beoordeling is de vroegere grens tussen de Noordzee en de Keltische Zee All plastics combined (n.s. p=0.06)

hoeveelheden, geografische verspreiding en trends van met name zetten tegen de meest recente periode van tien jaar (figuur 2), in dit gebruikt; dit wordt in de volgende beoordeling aangepast. Industrial plastics (0.015)

User plastics (p=0.047)

drijvend plastic afval die door de stormvogel kan worden opgegeten geval 2005 tot en met 2014. De huidige beoordeling voor de vijf ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate 2

en (b) het geven van een indicatie van gezondheidsschade aan sub-regio’s (Figuur 1) bevestigt dat de sub-regionale cijfers sinds het assessment-2017/pressures-human-activities/marine-litter/ stormvogels. Het optreden van gezondheidsschade aan individuele begin van de gegevensverzameling grotendeels stabiel zijn gebleven plastic-particles-fulmar-stomachs-north-sea/ stormvogels mag op basis van diverse wetenschappelijke publicaties (Figuur 2), met redelijk constante verschillen tussen de sub-regio’s 0

100% Channel

in algemene zin als bewezen worden geacht. Echter, specifieke onderling en duidelijk verhoogde niveaus ten opzichte van de

E-England

dosis-effect relaties voor plastics in fulmars zijn nog niet experiresultaten van incidentele studies in noordelijker delen van het 90%

Scottish Islands

menteel onderzocht (zie kennishiaten). Het optreden van populadoor OSPAR bestreken zeegebied. SE-NorthSea -2

tie-effecten door vervuiling met plastics is in het algemeen 80% Skagerrak

Ln mass (g)

moeilijker te bewijzen, maar is mogelijk een bijdragende factor Faroe Islands (2007-11) 70%

gezien de huidige achteruitgang van de stormvogelpopulatie in de Iceland (2011) -4 Noordzee. 60% Svalbard (2013)

Long term Target

50%

In dit meetnet participeren alle Noordzee-landen. Veel landen -6 steunen daarbij op de stormvogelanalyses van Wageningen Marine 40% Research Den Helder; Duitsland en Noorwegen voeren deze analyses

al meerdere jaren ook zelf uit volgens de Nederlandse methode. Een % of birds with > 0.1g plastic 30% -8 2004 2006 2008 2010 2012 2014 2016

voordeel van deze methode is het relatief grote aantal datapunten 20% (dode Noordse stormvogels) dat in de loop der jaren is verzameld en geanalyseerd, wat goede trendanalysemogelijkheden geeft. Verder 10% Figuur 3 Cijfers over trends in de hoeveelheden plastic in de magen van stormvogels in

is de boodschap van deze indicator heel duidelijk voor een groot de Nederlandse Noordzee 2005-2014. De figuur laat per jaar de veranderde 0% publiek, en heeft daarmee in de afgelopen decennia waarschijnlijk 2000-04 2001-052002-062003-07 2004-08 2005-092006-10 2007-11 2008-12 2009-132010-14 hoeveelheidsgegevens zien van industrieel plastic en van huishoudelijk plastic in de

duidelijk bijgedragen aan de bewustwording van het probleem van magen van individuele stormvogels, en lineaire trends voor industrieel plastic (onderste,

marien afval. Running 5 year averages

rode lijn) huishoudelijk plastic (middelste, blauwe lijn) en alle plastics samen (bovenste, zwarte stippellijn); n.s. betekent dat het onderzoeksresultaat niet significant is.

Figuur 2. Lopend gemiddelde over periodes van vijf jaar voor het percentage van ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatestormvogels met meer dan 0,1 gram plastic in hun maag sinds het jaar 2000 of sinds assessment-2017/pressures-human-activities/marine-litter/ de start van het monitoringsprogogramma in de sub-regio. plastic-particles-fulmar-stomachs-north-sea/

244 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 245

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Conclusie Kennishiaten Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

OSPAR OSPAR Overall Status D10

Sinds de eerste jaren van deze eeuw blijkt het percentage stormvo Met de gemeenschappelijke indicator voor plastic deeltjes in de

gels in het Noordzeegebied met meer dan 0,1 gram plastic in hun maag van stormvogels beoogt OSPAR een beeld te krijgen van de Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand is nog niet gehaald.

maag – het criterium genoemd in het lange-termijndoel van OSPAR hoeveelheid drijvend afval op zee en van de potentiële schade die GMT gehaald Verwacht wordt dat de GMT na 2020 wordt bereikt

  • – 
    zich rond de 60 procent te hebben gestabiliseerd. Gezien de zwerfvuil in het Noordzeemilieu toebrengt aan pelagische soorten Gerelateerde drukfactoren Toevoer van zwerfvuil toename van mariene activiteiten en het groeiende aandeel van (soorten die leven op open zee). De monitoring van stormvogels

plastic in afval, kan de waargenomen stabiliteit van deze indicator geeft echter geen directe informatie over ‘schade’ of ‘nadelige Status Criterium D10C1 Drijvend afval en D10C3 Afval opgenomen door zeedieren

als positief worden gezien. Ook al ligt het lange-termijndoel van gevolgen’. Monitoring biedt slechts een kwantificering van

OSPAR nog ver in het verschiet, het blijft wel gelden als beoordepatronen in de ruimte en de tijd wat betreft plastic in magen van Criteria status NL: goed OSPAR: niet goed

lingsmaatstaf in de rest van de wereld. stormvogels, als een indirecte maatstaf voor ‘nadelige gevolgen’. Er

De stormvogelpopulatie in het Noordzeegebied neemt af, zoals is dringend behoefte aan concreet experimenteel laboratoriumon Beschrijving criterium In de Nederlandse jaarrapportage 2016 is voor het eerst een significante afnemende trend voor zowel het gewicht van status gebruikersplastics als industriële plastics aangetoond voor de in Nederland aangespoelde fulmars in de periode

aangestipt in de beoordeling van de indicator Dichtheid van derzoek om bewijs te vinden voor nadelige gevolgen van specifieke 2006-2015 (10 jaar).

zeevogels. De oorzaken van deze achteruitgang zijn niet duidelijk. hoeveelheden en soorten plastic voor stormvogels. Dit concrete

Het opnemen van plastic zwerfafval wordt gezien als een potentiële voorbeeld van schade is dringend nodig om de rol van deze Beoordeelde periode NL: 2005-2015 (start- en einddatum beoordeelde periode) OSPAR, Greater North Sea: 2005-2014

bedreiging voor de status van de stormvogelpopulatie. Het is gemeenschappelijke indicator van OSPAR te versterken.

immers waarschijnlijk dat de sublethale effecten zoals verminderde Gebruikte parameter Macrolitter - Mass (g)

conditie en gezondheid, een significant deel van de populatie Drempelwaarde of -1 (dalende trend)

aantasten. Milieudoelen (Art 10) gewenste trend (TV upper)

Bron van de drempel Other, nationaal : Van Franeker, J.A., Kuhn, S & Bravo Rebolledo, E.L., 2016, Fulmar Litter EcoQO monitoring in the

Het regionaal actieplan van OSPAR omvat maatregelen om zwerfvuil Gerelateerde doelen waarde, limiet of trend Netherlands – update 2015. Wageningen, Marine Research Report C091/16, RWS Centrale Informatievoorziening BM 16.12

op zee te beperken. De uitvoering ervan zou dus moeten leiden tot D10T1: Op de langere termijn toewerken naar kwantitatieve

vermindering van de hoeveelheid zwerfvuil die stormvogels (regionale) streefdoelen voor strandafval (30% reductie) en plastic Bereikte waarde of trend NL: -1 (dalende trend)

binnenkrijgen. in magen van Noordse stormvogels (10% van de vogels; OSPAR (Value achieved upper)

OSPAR: 0 (geen trend)

EcoQO). In samenloop met het EU traject voor de Circulaire Trend vergeleken met de NL: Verbetering

Aanvullende Nederlandse duiding Economie en in zorgvuldige afstemming met buurlanden hoe vorige beoordeling OSPAR: geen trend

De korte termijn GMT voor de stormvogel indicator wordt voor de dergelijke doelen kunnen worden bereikt. Drempelwaarde of NL: Ja

vogels op de Nederlandse stranden momenteel voor het eerst gewenste trend bereikt? OSPAR: Nee

gehaald, wat een heel positief resultaat is. Gerelateerde indicator D10C1 Strandafval, D10C1 Zeebodemafval, D10C2 microlitter

Voor de lange termijn GMT ziet Nederland de behoefte om de representativiteit voor de Zuidelijke Noordzee-regio in samenwerking met OSPAR ICG ML te onderzoeken.

De significante afname van het gewicht van plastics in in Nederland aangespoelde stormvogels valt samen met de significante afname van strandafval in de periode 2010-2015 (zie figuur 5)

Methode

OSPAR

Zie, https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/marine-litter/plastic-particles-fulmar- stomachs-north-sea/ ‘Assessment Method’

246 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 247

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Strandafval - hoeveelheid, samenstelling en trends (D10C1) monitoringprogramma. Nederland beschikt zo over een kwalitatief Resultaten

goede strandafvaldataset. Hiermee staat Nederland goed gesteld om

GES Component/Criteria D10C1 strandafval effecten van maatregelen tegen marien afval relatief goed te kunnen OSPAR

Goede Milieutoestand (Art 9) beoordelen met de strandafvaldata. Met de strandafvalmonitoring Tussen 2009 en 2014 zijn er wat betreft de hoeveelheid afval op is het mogelijk dat voor een aanzienlijk aantal specifieke items stranden in het door OSPAR bestreken zeegebied geen algemeen

Nederlandse omschrijving van de GMT Een significante dalende trends in het totaal van de meest voorkomende categorieën afval (die informatie wordt verkregen, zoals bv. flesdoppen en ballonnen, geldende trends te bespeuren. Wel zijn er significante dalende,

bijdragen aan 80% van de totale hoeveelheid afval) die op het strand worden aangetroffen. mede omdat de afvalitems meestal nog in goed identificeerbare maar ook stijgende, trends waar te nemen voor afzonderlijke

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) staat zijn. Verder kunnen effecten van maatregelen vaak al in een afvalitems per onderzoekslocatie. (Langs de noordwestkust van

Indicatoren (Art 8) periode van zes jaar worden waargenomen, omdat de afvaltoestand Spanje bijvoorbeeld is het aantal wattenstaafjes met 12 procent

Titel Strandafval - Hoeveelheid, samenstelling en Strandafval - Hoeveelheid, samenstelling en van het milieu relatief snel reageert op genomen maatregelen. In afgenomen.)

trends (OSPAR-beoordeling) trends (aanvullende Nederlandse beoordeling) deze Nederlandse dataset zijn recent veel significante afnemende

Reporting unit OSPAR Greater North Sea Nederlands deel van de Noordzee trends van zowel specifieke items als totale aantallen gevonden. De gemiddelde hoeveelheid afvalitems per 100 meter kustlijn

varieert sterk in het door OSPAR bestreken zeegebied, ook binnen

Bron OSPAR Nationaal De Nederlandse stranden maken deel uit van de Zuidelijke Noordzee de afzonderlijke subregio’s. Weergegeven zijn alleen de cijfers voor

URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ nvt OSPAR subregio. De vier gekozen stranden Veere, Noordwijk, de periode 2014-2015 (Figuur 1), aangezien er voor het gehele

intermediate-assessment-2017/pressures-humanactivities/marine-litter/beach-litter/

Bergen en Terschelling (zie Figuur 4) zijn niet-toeristen stranden. OSPAR-zeegebied geen langere tijdreeksen beschikbaar zijn. De Deze vier stranden zijn gelijkmatig verdeeld over de circa 500 km gemiddelden voor onderzoekslocaties in de Zuidelijke Noordzee

Nederlandse Noordzeekustlijn, en het gemiddelde van deze vier (311), de Keltische Zee (434) en de Golf van Biskaje / Iberische Kust

Kernboodschap beeld van de ruimtelijke verschillen in dit type vervuiling. Zwerfvuil stranden wordt geacht een representatief Nederlands beeld te geven (365) zijn vergelijkbaar. In de Noordelijke Noordzee zijn de

op een strand kan afkomstig zijn van een lokale bron op zee of op van het afval dat aanspoelt op het strand. Ieder strand wordt, gemiddelden echter van een beduidend hogere orde, in het

OSPAR het land, of van bronnen elders en kan door rivieren of oceaanstrovolgens de OSPAR methode, vier keer per jaar gemonitord. Dit levert bijzonder in het Skagerrak, met 6.090 afvalitems. Wel is er in de

Op stranden in het door OSPAR bestreken zeegebied wordt op grote mingen zijn aangevoerd. in een KRM-periode van 6 jaar 24 datapunten op, wat een ruim Noordelijke Noordzee een grote variatie in de hoeveelheden, zowel schaal afval aangetroffen. Dat afval bestaat veelal uit plastic deeltjes, aantal is voor het uitvoeren van nationale trendanalyses. tussen locaties onderling als binnen afzonderlijke locaties. vistuig en verpakkingsmateriaal. In sommige gebieden bestaat meer De samenstelling van afval dat op stranden is gevonden, geeft een dan 90 procent van dit afval uit plastic objecten. Tussen 2009 en indicatie van de schaal en omvang van het probleem en van de mate De meeste afvalitems zijn van plastic of polystyreen (Figuur 2). Het 2014 zijn er wat betreft de hoeveelheid afval geen algemene trends waarin het afval een bedreiging vormt voor het milieu. Ruimtelijke type afval dat het meest wordt aangetroffen op alle onderzoekslocate bespeuren. verschillen tussen de onderzoekslocaties wat betreft de samenstelties in het OSPAR-zeegebied zijn plastic fragmenten, gevolgd door ling van het afval wijzen op regionale verschillen tussen de verpakkingsmateriaal (van etenswaar, maar ook flessen) en vistuig

Aanvullende Nederlandse duiding bronnen. (Figuur 3). Het verpakkingsmateriaal is hoofdzakelijk van plastic

Op de Nederlandse stranden is in de periode 2010-2015 een (zoals doppen, deksels, voedselbakjes, chips- en snoepzakjes, significante afname van zowel het totale aantal afvalitems vastge Wijzigingen in de samenstelling en trends in de hoeveelheid afval lollystokjes en plastic zakjes). Afval van vistuig bestaat uit netten en steld (gemiddeld 364 items/100 m strand) als van 11 van de 15 items laten zien waar reductiemaatregelen nodig zijn en in hoeverre die touwen en in de war geraakte netten en koorden. Flesjes en die samen de Nederlandse top 80% vormen. De resultaten in de maatregelen, na invoering, effect sorteren. voedselbakjes worden op de onderzoekslocaties van alle zeeën, met periode 2011-2016 zijn vergelijkbaar. Deze resultaten tonen aan dat uitzondering van de Noordelijke Noordzee, het meest aangetroffen. reeds in gang gezette acties/maatregelen in Nederland, en waar Al deze items gelden als schadelijk voor het zeemilieu vanwege het schijnlijk ook deels in de Noordzee-regio, al duidelijk hun effecten gevaar dat dieren erin verstrikt raken, het opeten of er door tonen. verwond worden.

Ook de volgende objecten worden vaak aangetroffen, vooral op

Toelichting Indicator onderzoekslocaties in de regio’s die hieronder zijn vermeld:

  • • 
    Wattenstaafjes in de Keltische Zee, Golf van Biskaje / Iberische

OSPAR Kust en Noordelijke Noordzee

OSPAR heeft zich ten doel gesteld om ‘de hoeveelheid zwerfvuil op • Sigarettenpeuken in de Golf van Biskaje / Iberische Kust zee in het door OSPAR bestreken zeegebied sterk terug te dringen, • Rubberballonen in de Zuidelijke Noordzee, Noordelijke tot het niveau waar het noch qua kenmerken noch qua omvang Noordzee, enkele onderzoekslocaties in de Keltische Zee en één schade toebrengt aan het milieu langs de kust of op zee’. onderzoekslocatie in de Golf van Biskaje / Iberische Kust In deze beoordeling wordt een beschrijving gegeven van de Foto: Afval op een strand in het Verenigd Koninkrijk (copyright: Clare Sambrook) • Geweerpatronen in de Zuidelijke Noordzee, Noordelijke

hoeveelheid en samenstelling van afval, gevonden op 76 stranden ©OSPAR Commission/courtesy of Clare Sambrook, 2017 https://oap.ospar.org/en/ Noordzee en Keltische Zee.

in het OSPAR-zeegebied in de periode 2014-2015. Ook worden trends ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/ De overvloedige aanwezigheid van deze objecten duidt op regiospein

afvalcategorieën gesignaleerd op 19 stranden in de periode marine-litter/beach-litter/ cifieke problemen met de afvoer van afvalwater, afval dat verband

2009-2014. houdt met roken en de jacht, en openbare en particuliere evene

Aanvullende Nederlandse duiding menten waarbij ballonnen worden opgelaten.

De hoeveelheid zwerfvuil op zee in het door OSPAR bestreken In Nederland wordt strandafval al sinds het begin van het OSPAR Figuur 4: de Nederlandse strandmonitoringlocaties. NL1 is Bergen, NL2 Noordwijk, zeegebied geeft informatie over de omvang van de vervuiling door monitoringsprogramma in 2001 professioneel gemonitord op vier NL3 Veere, NL4 Terschelling. afval in de aangrenzende zee- en kustgebieden. Ook ontstaat zo een stranden. Sinds 2014 is dit opgenomen in het formele KRM

248 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 249

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Tabel 1: Trends van de top-80% items aan de Nederlandse kust in de rondom strandpaviljoens en de aanwezigheid van afvalvoorzieninperiode 2010-2015. Significante trends (allen afnemend) zijn dik gen wordt hierbij bekeken. Sinds 2013 wordt de inspectie gecombigedrukt. neerd met publieksstemmen om tot een cijfer te komen. De cijferlijsten van de visuele inspecties in de periode 2001- 2017

Rank Litter category Median % of total Trend suggereren dat de Nederlandse toeristen standen schoner worden.

[OSPAR-100-ID] Count count (counts/ / 100 m Year)

Conclusie

1 Nets and ropes [300] 126,1 37.8% -11.5

2 Plastic polystyrene 60,6 17.5% -4.8 OSPAR

pieces < 50 cm [301] Uit de hoeveelheid zwerfafval die is aangetroffen op onderzoekslo

3 Plastic: Caps [15] 19,8 5.4% -2.0 caties in het door OSPAR bestreken zeegebied blijkt dat vervuiling

4 Plastic: Tangled [33] 13,1 3.8% -1.4 door zwerfafval langs de kusten van het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan veel voorkomt. Het meeste zwerfafval dat wordt

Figuur 3: Samenstelling van zwerfvuil op zee naar voornaamste type afval in de jaren 5 Rubber: Balloons [49] 11,8 3.7% -1.5 aangetroffen, bestaat uit plastic fragmenten, verpakkingsmateriaal,

2014 en 2015 in het door OSPAR bestreken zeegebied 6 Plastic: Crisp [19] 11,1 3.6% -1.8 netten en touwen. Er zijn enkele significante veranderingen ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate 7 Plastic: Small_bags [3] 10,5 3.5% -2.2 waargenomen wat betreft de hoeveelheid zwerfafval die tussen 2009

assessment-2017/pressures-human-activities/marine-litter/beach-litter/ 8 Plastic: Bags [2] 7,8 2.6% -1.4 en 2014 op onderzoekslocaties werd aangetroffen, maar geen

De betrouwbaarheid van de methodologie en gegevens is matig. 9 Plastic: Foam_sponge 7,4 2.1% 0.2

algemene trends die voor alle onderzoekslocaties gelden. Dit

[45] betekent dat het doel van de milieustrategie voor het noordoostelijk

Aanvullende Nederlandse duiding 10 Plastic: Industrial [40] 6,5 2.0% -1.5

deel van de Atlantische Oceaan vooralsnog niet is bereikt. Dit doel is ‘de hoeveelheid zwerfvuil op zee in het door OSPAR bestreken

Voor de vier Nederlandse stranden gecombineerd is in de periode 11 Plastic: Drinks [4] 5,8 1.8% -1.2 zeegebied sterk terug te dringen, tot het niveau waar het noch qua

2010-2015 een significante afname van het totale aantal afvalitems 12 Plastic: Other [48] 4,9 1.7% -1.9 kenmerken noch qua omvang schade toebrengt aan het milieu per 100 m vastgesteld (gemiddeld 364 items/100 m strand; afname 13 Plastic: Food [6] 5,0 1.5% -0.3 langs de kust of op zee’.

-38 items/jaar; ~ -11 %/jaar). In de periode 2009-2014 was er een niet 14 San: Buds [98] 4,9 1.2% -0.4

significante afname van -11 items/jaar. In de periode 2011-2016 is er Het grote aantal aangetroffen afvalitems, dat als schadelijk wordt

nog steeds een significante afname van -42 items/jaar. Deze laatste 15 Wood: Other_small 3,3 1.0% -0.5 [74] beschouwd, gezien het risico dat dieren er in verstrikt raken, het

resultaten wijzen erop dat de in 2010-2015 waargenomen significant opeten of er door verwond worden, laat zien dat zwerfafval een afnemende trend voor het totale aantal afvalitems doorzet. Dat de Jaarlijks vindt er tevens een groot aantal opruimacties op de reëel probleem is voor het mariene milieu in het door OSPAR

Figuur 1: Gemiddeld aantal afvalitems per 100 meter in de jaren 2014 en 2015 significante itemtrends wel in het Nederlandse deel van de stranden plaats die aanvullende informatie geven over strandafval. bestreken zeegebied. Nog afgezien van de sociaal-economische

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate Noordzee maar niet in de OSPAR subregio Zuidelijke Noordzee Zoals het terugkerende evenement Boskalis Beach Clean Up Tour schade die zwerfafval veroorzaakt (denk aan gederfde inkomsten en

assessment-2017/pressures-human-activities/marine-litter/beach-litter/ waarneembaar zijn wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de (van Stichting De Noordzee), waarbij de gehele Nederlandse kust de kosten van het schoonmaken van de stranden).

kleinere ruimtelijke variatie van strandafval in Nederland in (circa 300 - 350 km) wordt schoongemaakt. Het aantal deelnemers vergelijking met de Zuidelijke Noordzee, in combinatie met de en de hoeveelheid opgeruimd afval namen jaarlijks toe. Over 2013 Het regionaal actieplan van OSPAR omvat maatregelen om zwerfvuil relatief goede dataset (professionele monitoring en voldoende – 2016 hebben 563 – 2320 vrijwilligers jaarlijks tussen de 6000 – op zee te beperken, en zou dus moeten leiden tot vermindering van strandlocaties). 20000 kg afval opgeruimd. de hoeveelheid afval op stranden. Het groeiend aantal onderzoekslocaties en onderzoeken in de afgelopen jaren zal, mits de In de periode 2010-2015 zijn er ook significant afnemende trends Voor de Green Deal Schone stranden is in 2016 een monitoringspromonitoring wordt voortgezet, onze kennis over zwerfvuil langs de gevonden voor 11 van de 15 specifieke items die de Nederlandse tocol op basis van de OSPAR Beach Litter Monitoring methode noordoostelijke kusten van de Atlantische Oceaan vergroten. top-80% vormen. In de periode 2009-2014 was er in Nederland maar ontwikkeld om de effecten van de Green Deal op toeristische Daarbij gaat het, behalve om de hoeveelheid en de samenstelling, voor 1 item (plastic tassen) een significante afname te zien. In de stranden te monitoren. De gegevens worden gebruikt om te vooral om toekomstige trends. periode 2011-2016 (nieuw jaarrapport) zijn er voor 9 items signifibepalen op welke afvalitems ingezet dient te worden. De eerste

cante afnames te zien. Deze nieuwe resultaten wijzen erop dat metingen geven aan dat het meeste afval bestaat uit consumenten Aanvullende Nederlandse duiding

afnemende trends voor veel items op Nederlandse stranden afval en dat er een grote variatie is tussen verschillende stranden. De In Nederland zien we significante afnemende trends op de doorzetten. Hiermee voldoet Nederland op dit moment voor een samenstelling van het afval is bij alle meetlocaties vergelijkbaar: Nederlandse stranden in de periode 2010-2015 en 2011-2016. Ook aanzienlijk aantal items aan de GMT (significant afnemende vooral klein materiaal, met als top 5: sigarettenfilters (1), kleine zien we significatie afnemende trend voor de specifieke items: itemtrends) die het zichzelf heeft gesteld. Deze resultaten tonen aan plastic stukjes (2), snoep/snackverpakkingen en lolliestokjes (3), Netten en Koorden; Doppen; Plastic kluwens; Ballonnen; dat reeds in gang gezette acties/maatregelen in Nederland en plastic bestek en rietjes (4) en ijsstokjes (5). Chipszakjes; Kleine en Grote Plastic Tasjes; Industrieel plastic; waarschijnlijk ook in de Noordzee-regio (o.a. schoonmaakacties), al Plastic Flesjes; Plastic Overig en Klein Hout.

Figuur 2: Samenstelling van zwerfvuil op zee naar type materiaal / gebruik in de jaren duidelijk hun effecten tonen. Sinds 2003 is er elke zomer een verkiezing voor ‘het schoonste 2014 en 2015 in het door OSPAR bestreken zeegebied strand van Nederland’, georganiseerd door Stichting Nederland De positieve resultaten tonen aan dat Nederland op de goede weg ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate Schoon. Op basis van visuele inspecties door de ANWB wordt een zit met het verminderen van het mariene afval in haar beheergeassessment-2017/pressures-human-activities/marine-litter/beach-litter/

cijfer van 0-5 toegekend aan de Nederlandse badplaatsen. De bied. Ook afvalreducties door andere landen in onze regio spelen aanwezigheid van zwerfafval bij de strandopgang, op het strand en daarbij waarschijnlijk een rol. Het is van belang dat het ingezette

250 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 251

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Nederlandse mariene afvalreductiebeleid voortvarend wordt Aanvullende Nederlandse duiding Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

doorgezet, om de huidige positieve lijn vast te houden. Verkrijgen van betere monitoringsinformatie van macro-afval in rivieren, als bron voor het mariene afval in zee, is belangrijk.

Methode Overall Status D10 Hiervoor wordt in het bijzonder aanbevolen om enkele rivierlocaties

volgens de OSPAR methode te gaan monitoren en daarbij het Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand is nog niet gehaald.

OSPAR transport van het afval via de rivier naar zee nader te onderzoeken, GMT gehaald Verwacht wordt dat de GMT na 2020 wordt bereikt

Zie, https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ om zo meer inzicht te krijgen in de bron rivieren. Gerelateerde drukfactoren Toevoer van zwerfvuil intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/ marine-litter/beach-litter/ ‘Assessment Method’

Milieudoelen (Art 10) Status Criterium D10C1 Strandafval

Aanvullende Nederlandse duiding Criteria status NL: goed, OSPAR: niet goed

Hoewel op de Nederlandse stranden significante trenddetectie goed Gerelateerde doelen

mogelijk blijkt te zijn, is op regionaal niveau van de Zuidelijke D10T1: Op de langere termijn toewerken naar kwantitatieve Beoordeelde periode NL: 2009-2015 (start- en einddatum beoordeelde periode) OSPAR Greater North Sea: 2009-2015

Noordzee trenddetectie nog niet goed mogelijk. Dit wordt enerzijds (regionale) streefdoelen voor strandafval (30% reductie) en plastic

veroorzaakt door de grotere ruimtelijke variatie van dit grotere in magen van Noordse stormvogels (10% van de vogels; OSPAR Beschrijving criterium In Nederland zien we significante afnemende trends op de Nederlandse stranden in de periode 2010-2015 en

gebied, in vergelijking met de Nederlandse stranden. In de EcoQO). In samenloop met het EU traject voor de Circulaire status 2011-2016.

Nederlandse situatie geven de individuele stranden vaak een Economie en in zorgvuldige afstemming met buurlanden hoe Gebruikte parameter Macrolitter (items/m)

variabel beeld van het strandafval, maar is het nationale gemiddelde dergelijke doelen kunnen worden bereikt. Drempelwaarde of -1 (dalende trend)

wel representatief en dit nationale gemiddelde geeft goede gewenste trend (TV upper)

trendanalyse-resultaten. Anderzijds is het aantal monitoringsstran Bron van de drempel OSPAR

den in met name Oost Engeland, en ook in zekere mate in België, waarde, limiet of trend

nog ontoereikend. Bereikte waarde of trend NL: 1 (dalende trend)

  • - 
    http://www.amo-nl.com/wordpress/software/litter-analyst/ (Value achieved upper) OSPAR: 0 (geen trend)
  • - 
    http://publicaties.minienm.nl/documenten/ Trend vergeleken met de NL: Verbetering

ospar-beach-litter-monitoring-in-the-netherlands-2010-2015-annual-report vorige beoordeling OSPAR: geen trend

  • - 
    http://www.rwsleefomgeving.nl/onderwerpen/afval/afvalcijfers/ Drempelwaarde of NL: Ja

(land- en rivierafval) gewenste trend bereikt? OSPAR: Nee

  • - 
    http://www.kenniswijzerzwerfafval.nl/document/monitoringsboekje Gerelateerde indicator D10C1 Drijvend Afval, D10C1 Zeebodemafval, D10C2 zwerfafval-201320142015-samen-voor-eenschone-omgeving?destination=/

bibliotheek%3Fkeywords%3Dmonitoring (land en rivierafval)

Kennishiaten

OSPAR

Uit de gegevens komt overduidelijk naar voren wat de voornaamste bronnen van zwerfvuil zijn (bijvoorbeeld de visserij). Om die bronnen echter nauwkeurig in kaart te kunnen brengen, moeten de items die in het zeegebied van OSPAR worden aangetroffen aan regionale bronnen kunnen worden gekoppeld.

Duidelijk is vastgesteld dat sommige soorten zwerfvuil rechtstreeks schade kunnen toebrengen aan het mariene milieu, omdat dieren er in verstrikt kunnen raken, het opeten of er door verwond worden. Maar we weten nog weinig van de expliciete effecten en omvang van de schade op populatie niveau. Hier wordt nader onderzoek naar verricht.

Voor afval op stranden zijn geen referentie- of uitgangsniveaus vastgesteld.

252 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 253

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Zeebodemafval (D10C1) Aanvullende Nederlandse duiding Resultaten

Afval op de zeebodem wordt door Nederland sinds 2013 jaarlijks (1

GES Component/Criteria D10C1 zeebodem maal per jaar) systematisch gemonitord en geregistreerd in OSPAR

Goede Milieutoestand (Art 9) combinatie met reguliere bodemvissurveys: de zogenaamde De verspreiding en hoeveelheid zwerfvuil op de zeebodem in het International Bottom Trawl Survey (IBTS). De door NL bemonsterde OSPAR-zeegebied is onderzocht op basis van gegevens afkomstig

Nederlandse omschrijving van de GMT Een significante afname van de totale hoeveelheid afval op de zeebodem. gebieden worden getoond in Figuur 1. Circa 80-90% van het van bodemvissurveys door zeven verdragslanden (Figuur 2).

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) Nederlands Continentaal Plat (NCP) wordt door Nederland zelf Bodemnetten zijn bedoeld om mariene biota te vangen die op of

Indicatoren (Art 8) bemonsterd. nabij de zeebodem verblijven, bij verschillende zeebodemtypes. Bij

Titel Zeebodemafval (OSPAR-beoordeling) Zeebodemafval (aanvullende Nederlandse sommige vangsttechnieken wordt de zeebodem doorploegd, terwijl

beoordeling) de apparatuur in andere surveys over de bodem heen rolt. De

Reporting unit OSPAR Greater North Sea Nederlands deel van de Noordzee hoeveelheid afval die tijdens zo’n survey wordt verzameld is afhankelijk van het type interactie met de zeebodem en de

Bron OSPAR Nationaal maaswijdte van de netten. De bemonsterde aantallen zijn dan ook

URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ nvt geen absolute, maar relatieve cijfers. Desalniettemin kan op basis

intermediate-assessment-2017/ van deze gegevens wel een vergelijking worden gemaakt tussen de

pressures-human-activities/marine-litter/

composition-and-spatial-distribution-litter-seafloor/ verschillende regio’s die met behulp van hetzelfde type vistuig zijn bemonsterd. Het aantal gecontroleerde locaties bepaalt de

betrouwbaarheid van de beoordelingen alsmede de tijd (aantal datajaren) die voor een aanvaardbaar betrouwbaarheidsniveau

Kernboodschap effect op de fotosynthese en op de verspreiding van dieren, gassen benodigd is.

en voedingsstoffen. Via zwerfvuil op zee kunnen ook invasieve

OSPAR soorten worden overgebracht. Zo kunnen niet-inheemse organis Afval, met name in de vorm van plastic, is wijdverspreid op de

In het gehele beoordeelde gebied wordt afval op de zeebodem men terechtkomen in nieuwe gebieden waar ze inheemse soorten zeebodem van de Internationale Noordzee, de Keltische Zee, de Golf aangetroffen, vooral in de vorm van plastic. De hoeveelheden afval wegconcurreren of tot prooi maken. van Biskaje, de Iberische Kust en en de Golf van Cádiz. Bij de in het oostelijk deel van de Golf van Biskaje, de Zuidelijke Keltische beoordeling is de meeste aandacht uitgegaan naar de Internationale Zee en het Kanaal zijn groter dan in het noordelijke deel van de Zeebodemafval is zowel in kustwateren als in de diepzee onder Noordzee, de Keltische Zee en het oostelijk deel van de Golf van Internationale Noordzee en de Keltische Zee. zocht. Op het Europese continentale plat zijn grote hoeveelheden Biskaje (zonder de Iberische Kust en de Golf van Cádiz), die zijn plastic zwerfvuil waargenomen. Zeebodemafval kan op praktische bemonsterd met een GOV (Grande Ouverture Verticale)-visnet. In dit

Aanvullende Nederlandse duiding wijze worden gemonitord met bodemnetten (op het continentale gebied neemt het aantal afvalitems per km2 op de zeebodem toe

In de periode 2015-2017 zijn door Nederland op het NCP gemiddeld plat), aangezien die ook nu al worden gebruikt voor de opname van van noord naar zuid (Figuur 3). In 2014 was het aandeel plastic items 134 items per km2 gevonden. Er kan nog geen trendanalyse met visbestanden en een groot oppervlak van de zeebodem bestrijken, in de totale hoeveelheid afvalitems 68% in de Internationale minimaal 5 datajaren worden uitgevoerd. De drie duidelijk meest en omdat ze voldoende afval verzamelen om geanalyseerd te Noordzee, 58% in de Keltische Zee en 98% in het oostelijke deel van voorkomende afvaltypen op het NCP zijn: Plastic Sheet, Plastic kunnen worden. de Golf van Biskaje. Bijna alle visnetten in het oostelijke deel van de Vislijn; en Synthetisch Touw. Golf van Biskaje bevatten ten minste één plastic afvalitem, en de hoeveelheid gerapporteerd afval in deze regio behoort tot de Figuur 1: Planning van de Nederlandse IBTS. Iedere rastercel (ICES-kwadrant) met grootste van het gehele onderzoeksgebied.

Toelichting Indicator daarin NL wordt 1 maal per jaar bevist.

De resultaten voor de Internationale Noordzee en de Keltische Zee,

OSPAR Het NCP wordt tijdens de IBTS ook bemonsterd door een aantal van waar gebruik werd gemaakt van een GOV-net, konden niet worden

Zwerfvuil op zee is een wereldwijd probleem, en de gedocumende overige deelnemende landen (Frankrijk, Duitsland, Denemarken, vergeleken met de resultaten voor de Iberische Kust en de Golf van

teerde hoeveelheden zijn de afgelopen decennia toegenomen. De Engeland). Deze data zijn gebruikt voor de OSPAR intermediate Cádiz, die met behulp van een BAK-ottertrawl werden bemonsterd

hoeveelheid zeebodemafval wordt beïnvloed door antropogene assessment 2017. (zie Figuur 2). Het was niet mogelijk een kaart zoals die in Figuur 3

input, waaronder zwerfvuil dat door rivieren en oceaanstromingen te maken van de relatieve aantallen afvalitems voor de Iberische

wordt getransporteerd en zo over enorme afstanden kan worden De werkelijke aantallen afvalitems per km2 zijn waarschijnlijk Kust en de Golf van Cádiz, aangezien de monsters als gevolg van de

verspreid. Zwerfvuil op zee is dan ook een echt grensoverschrijdend groter gezien de incomplete vangstefficiency van zeebodemafval topografie dicht bij de kust waren geclusterd.

probleem. door het GOV (Grand Ouverture Verticale) visnet. De vangstefficien De betrouwbaarheid van de methodologie en van de gegevens is

cies van de verschillende afvaltypen zijn feitelijk onbekend en matig respectievelijk laag tot matig.

Zeedieren op of nabij de zeebodem kunnen zwerfvuil inslikken of afhankelijk van het afvaltype. Ze zijn waarschijnlijk relatief beter

erin verstrikt raken (denk aan afgedankt vistuig of vastsnoermateriavoor de relatief lichte plastics. Deze incomplete vangstefficiencies

len). Dit kan leiden tot de dood of verwonding van het dier, Foto: Bijvangst van zwerfvuil aan boord van de RV Endeavour (© J. Thain) zijn acceptabel, als alle landen het zeebodemafval op dezelfde

bijvoorbeeld door verstikking of verhongering. Plastic objecten ©OSPAR Commission/courtesy of J.Thain, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessmanier tellen.

kunnen verontreinigende stoffen overbrengen en kunnen daarnaast ments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/marine-litter/

de zeebodem beschadigen of verstikken. Dit heeft potentiële composition-and-spatial-distribution-litter-seafloor/ gevolgen voor kwetsbare bentische habitats vanwege het remmende

254 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 255

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Aanvullende Nederlandse duiding Tabel 1: jaardichtheden (aantal/km2) en periode-gemiddelden Een recente data-analyse van alleen de door Nederland verzamelde (>1/km2) voor zeebodemafvaltypen en Total Count op het NCP.

zeebodemafvaldata van het Nederlands continentaal Plat (NCP)

toont aan dat in de periode 2015-2017 gemiddeld 134 items per km2 Type Omschrijving 2015 2016 2017 2015

zijn gevonden; vier keer meer dan de waarden gerapporteerd in de Aantal Aantal Aantal - 2017

OSPAR Intermediate Assessment 2017. Dit wordt veroorzaakt door /km2 /km2 /km2 Aantal /km2

verschillen in telmethoden van de verschillende Noordzeelanden.

De meest waarschijnlijke verklaring is een verschil in het uitvoeren TC Total count 127 143 133 134

van het monitoren (zie figuur 4). Het protocol in de internationale A10 Plastic strapping 0.0 2.6 1.5 1.4

IBTS manual is onduidelijk over het registreren van het aantal items band

per categorie, of uitsluitend het aantal categorieën. De vergelijk A14 Other plastics 4.9 6.6 3.8 5.1

baarheid van de zeebodemafvaldata zal door het geharmoniseerd A2 Plastic sheet 46.4 37.0 37.7 40.3

uitvoeren van de nieuwe OSPAR CEMP guideline verbeterd moeten A3 Plastic bag 0.0 7.9 2.3 3.4

gaan worden. A5 Plastic fishing line 1.2 58.1 43.0 34.1

(monofilament)

De drie duidelijk meest voorkomende afvaltypen op het NCP zijn

(Tabel 1 en figuur 5 en 6): Plastic Sheet (type A2; gemiddeld 40/km2), A6 Plastic fishing line 0.0 11.9 6.9 6.3 (entangled) Figuur 5: De materiaalsamenstelling van het afval gevangen door NL op het NCP

Plastic Vislijn (monofilament; type A5; gemiddeld 34/km2); en tijdens de IBTS van 2016. 85% bestaat uit plastic (in 2013-2015 83-88%). De getallen

Synthetisch Touw (Type A7; gemiddeld 25/km2). De werkelijke A7 Synthetic rope 64.7 4.0 10.0 26.2 in deze figuur zijn de absolute aantallen items in de gehele survey. Deze figuur zal in aantallen afvalitems per km2 zijn waarschijnlijk groter gezien de A8 Plastic fishing net 1.2 1.3 3.1 1.9 zomer 2017 worden verbeterd met periode-gemiddelden voor 2015-2017 en

A9 Plastic cable ties 0.0 0.0 3.1 1.0 percentages. incomplete vangstefficiency van zeebodemafval door het GOV

(Grand Ouverture Verticale) visnet. De vangstefficiencies van de C6 Other rubber 1.2 1.3 0.8 1.1

verschillende afvaltypen zijn feitelijk onbekend en afhankelijk van E1 Wood (processed) 0.0 9.3 4.6 4.6

het afvaltype; en zijn waarschijnlijk relatief beter voor de relatief

lichte plastics. Deze incomplete vangstefficiencies zijn acceptabel, E2 Rope 0.0 0.0 6.9 2.3 0

als alle landen het zeebodemafval maar op dezelfde manier tellen. F1 Clothing/rags 2.4 1.3 3.1 2.3

De diverse nationale monitoringprotocollen voor zeebodemafval Bevist oppervlak (km2/jaar) 0.82 0.76 1.30 0 Figuur 2: Beoordelingslocaties in de Internationale Noordzee, de Keltische Zee en het zijn pas na het opstellen van de OSPAR Intermediate Assessment 20 oostelijk deel van de Golf van Biskaje (GOV) (oranje) en beoordeling voor vangstloca 2017 gestandaardiseerd in de vorm van OSPAR monitoring

ties in het gebied van de Iberische Kust en de Golf van Cádiz (BAK) (paars) guidelines. Daarom zullen de zeebodemafval-gegevens van alle

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediate Noordzeelanden pas in de toekomst (over circa 4-5 jaar) betrouwassessment-2017/pressures-human-activities/marine-litter/ baar gecombineerd kunnen gaan worden voor Noordzee-brede

composition-and-spatial-distribution-litter-seafloor/ toestand- en trendanalyses. 15

Door Nederland wordt sinds 2013 zeebodemafvaldata gemonitord. Recente data-analyseresultaten tonen echter aan dat in de jaren 2013 en 2014 de telmethode nog werd verbeterd (duidelijk meer

items geteld), en dat er sinds 2015 stabiele jaardichtheden (in Total 10 Counts/km2) worden gerapporteerd. De jaardichtheden zijn 0 Figuur 6: De type-samenstelling van het in 2016 gevangen plastic in de Nederlandse

respectievelijk: 2013, 33 counts/km2; 2014, 89 counts/km2; 2015, 127 IBTS. Deze figuur zal in zomer 2017 worden verbeterd met een figuur met periodecounts/km2;

2016, 143 counts/km2; 2017, 133 counts/km2. Het gemiddelden voor 2015-2017 en percentages. gemiddelde total count per jaar in de periode 2015-2017 is 134 0

counts/km2. Het is een bekend verschijnsel bij een nieuwe 5 Naast de bovengenoemde indicator geeft ook het ‘Fishing for monitoringsmethode dat de eerste paar jaren data minder betrouw Litter’- initiatief informatie over afval dat deelnemende vissers in baar zijn gezien het opstarten ervan. De jaardichtheden en Nederland en België van de zeebodem opvissen. Tussen 2011 en 2015 periode-gemiddelden voor afvaltypen die voldoende vaak zijn brachten 90 - 95 vissersschepen jaarlijks in totaal 200 - 300 ton afval gerapporteerd worden getoond in tabel 1. Deze jaardichtheden zijn aan wal. Het percentage opgeviste plastic voorwerpen ligt lager dan

Figuur 3: Relatief aantal afvalitems per km2 zeebodem in de Internationale Noordzee, berekend met het totale beviste oppervlakte per jaar en Tabel 1, 0 het percentage plastic voorwerpen dat op de stranden wordt

de Keltische Zee en het oostelijk deel van de Golf van Biskaje op basis van het aantal laatste regel) en de som van alle counts per type per jaar. aangetroffen. Dit is te verklaren door het feit plastic dat licht is en

items dat als bijvangst wordt aangetroffen in visnetten. DEN ENG FRA GFR NED daarom gemakkelijk op het strand aanspoelt. Veel voorkomende

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediatevoorwerpen zijn verfblikken, autobanden, vaten, schoenen, assessment-2017/pressures-human-activities/marine-litter/ Figuur 4: Boxplots van het totaal aantal zeebodemafvalitems per trek per land op het jerrycans en accu’s. Ook wasmachines en televisies worden

composition-and-spatial-distribution-litter-seafloor/ NCP. Denemarken (DEN: 2013-2016, 57 trekken), Engeland (ENG: 2012-2016, 35 aangetroffen. Deze gegevens zijn niet goed te vergelijken met de

trekken), Frankrijk (FRA: 2012-2014, 61 trekken), Duitsland (GFR: 2011-2016, 14 gegevens uit de IBTS survey (gebruik andere netten en het is niet

trekken), Nederland (NED: 2013-2016, 53 trekken). bekend waar het Fishing for Litter afval wordt opgevist).

256 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 257

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Conclusie 2013-2017 12 t/m 19 vistreks per jaar. Deze afvaldata zijn geanalyseerd Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

met nieuwe prototype data-analysesoftware voor zeebodemafval.

OSPAR Hiermee zijn voor het NCP per afvaltype en voor het totale aantal Overall Status D10

In het gehele beoordeelde gebied wordt zeebodemafval aangetrofafvalitems (Total Count) jaardichtheden (aantal/km2) berekend als

fen, vooral in de vorm van plastic. Van de beoordeelde gebieden zijn de som van alle getelde items per type per jaar, gedeeld door het Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand is nog niet gehaald.

de hoeveelheden zwerfvuil en plastic in het oostelijke deel van de totale bemonsterde (beviste) oppervlak per jaar. GMT gehaald Verwacht wordt dat de GMT na 2020 wordt bereikt

Golf van Biskaje, de Zuidelijke Keltische Zee en het Kanaal groter Gerelateerde drukfactoren Toevoer van zwerfvuil

dan in het noordelijke deel van de Internationale Noordzee en van Kennishiaten

de Keltische Zee. Dit is mogelijk toe te schrijven aan een grotere Status Criterium D10C1 Zeebodemafval

antropogene input, rivieren, heersende winden en/of stromingen. OSPAR

Uit eerdere studies is gebleken dat veel afval in de Golf van Biskaje Op verschillende terreinen zou aanvullende kennis de beoordeling Criteria status niet bekend

afkomstig is uit rivieren in de regio en uit transport als gevolg van kunnen verbeteren. Er is geen rekening gehouden met informatie Beschrijving criterium Vanaf 2015 levert de monitoring betrouwbare resultaten op. Er kan nog geen trendanalyse met minimaal 5 datajaren

grootschalige circulatie in de subregio als geheel. Afval dat drijft over seizoensinvloeden, weerpatronen en veranderingen in status worden uitgevoerd.

kent een ander traject dan afval dat zinkt, en beide accumuleren in stromingen, terwijl al die factoren van invloed kunnen zijn op de Beoordeelde Periode NL: 2015-2017 (start- en einddatum beoordeelde periode)

verschillende locaties die niet noodzakelijkerwijs overlappen. In het verspreiding van het zwerfvuil. Hoewel uitsluitend gebruik is OSPAR, Greater North Sea: 2013-2016

Skagerrak bijvoorbeeld worden grote hoeveelheden afval op het gemaakt van surveys waarbij vergelijkbaar vistuig werd ingezet, kan Gebruikte parameter Macrolitter (Items/km2)

strand aangetroffen, maar niet op de zeebodem. Voor de meeste ook de opzet van de bemonstering van invloed zijn (vaste en Drempelwaarde of -1 (dalende trend)

OSPAR-regio’s, met uitzondering van de Internationale Noordzee, laagsgewijze bemonsteringslocaties). Daarnaast moeten de gewenste trend (TV upper)

zijn meer onderzoekslocaties dan wel langere datasets nodig om verschillende soorten vistuig worden vergeleken wat betreft de Bron van de drempel OSPAR een significante verandering in de hoeveelheid zwerfvuil op de manier waarop het afval wordt verzameld (bijv. met GOV- of waarde, limiet of trend zeebodem te kunnen detecteren. Het regionaal actieplan van OSPAR BAK-netten), om het in de toekomst mogelijk te maken de relatieve Bereikte waarde of trend NL: niet bekend omvat maatregelen om zwerfvuil op zee te beperken, en zou aantallen per km2 in de gehele regio te kunnen vergelijken. (Value achieved upper) OSPAR: niet bekend moeten leiden tot vermindering van de hoeveelheid Verschillende problemen met de gegevens hebben tot vertraging in Trend vergeleken met de NL: niet beschikbaar zeebodemafval. de beoordeling geleid; ook dit kan de komende jaren worden vorige beoordeling OSPAR: niet beschikbaar

verbeterd. Drempelwaarde of NL:niet bekend Aanvullende Nederlandse duiding gewenste trend bereikt? OSPAR: niet bekend

De Nederlandse zeebodemafvaldata van het NCP geven sinds 2015 Aanvullende Nederlandse duiding Gerelateerde indicator D10C1 Drijvend afval, D10C1 Zeebodemafval, D10C2 microlitter

een betrouwbaar beeld van de typen en aantallen opvisbaar Door het nog ontbreken van een vastgestelde OSPAR monitoring zeebodemafval. Er zijn nog minimaal twee jaar extra Nederlandse guideline voor deze indicator bestond er een verschil tussen de zeebodemafvaldata nodig om trendanalyses te kunnen uitvoeren wijze waarop landen het zeebodemafval rapporteerden. De (totaal minimaal 5 jaar data). De recente data-analyses geven een zorgvuldigheid waarmee landen het aantal items per categorie duidelijk beeld van de jaardichtheden (aantal/km2) voor Total registreert blijkt te variëren (zie Figuur 4). Dit belangrijke verschil in Count en specifieke afvaltypen (Tabel 1). Een eenduidig OSPAR data-registratie moet zo spoedig mogelijk worden opgelost, in monitoringsprotocol en een geharmoniseerde uitvoering hiervan OSPAR en een eventueel een nieuwe ICES werkgroep marine litter. door de Noordzee-landen zal bijdragen om uit dit Noordzee-brede meetnet vergelijkbare resultaten te gaan krijgen. Er wordt momenteel

door Nederland zeebodemafval data-analyse software, Sea Floor Milieudoelen (Art 10)

Litter Analyst, afgerond. Deze software kan hopelijk gaan bijdragen

aan de verbetering van dit meetnet, omdat het een goede vergelij Gerelateerde doelen

king van de nationale resultaten mogelijk maakt. D10T1: Op de langere termijn toewerken naar kwantitatieve (regionale) streefdoelen voor strandafval (30% reductie) en plastic in magen van Noordse stormvogels (10% van de vogels; OSPAR

Methode EcoQO). In samenloop met het EU traject voor de Circulaire

Economie en in zorgvuldige afstemming met buurlanden hoe

OSPAR dergelijke doelen kunnen worden bereikt.

Zie, https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/marine-litter/ composition-and-spatial-distribution-litter-seafloor/ ‘Assessment Method’

Aanvullende Nederlandse duiding

In nationale aanvulling op de OSPAR Intermediate assessment heeft Nederland data-analyses op de door Nederland uitgevoerde bemonsteringen op het NCP uitgevoerd. Het betreft in de periode

258 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 259

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Microafval (D10C2) Een eerste grove beoordeling van de belasting naar en verspreiding Methode

in de Noordzee is met toepassing modelering op basis van de

GES Component/Criteria D10C2 Microafval beschikbare meetresultaten uitgevoerd (1). Aanvullende Nederlandse duiding

Goede Milieutoestand (Art 9) Het voorkomen van microplastics in sedimenten van de NLs marine De in de onderzoeken toegepaste methoden van microplastic wateren is weergegeven in figuur 1. bemonstering en methode van analyse voor sediment en biota zijn

Nederlandse omschrijving van de GMT Overkoepelend: De hoeveelheid microafval op zee neemt op lange termijn af. weergegeven in [2] onder “Methods for sampling locations,

Een kwantitatieve omschrijving ontbreekt vanwege het ontbreken van een indicator voor microplastics en

bijbehorende baseline. microplastics extraction and analysis for sediments and biota”. De ontwikkeling en beschrijving an benodigde methoden voor

Verantwoording geen GMT De methoden en kennis over aanwezigheid en effecten van microplastics zijn nog niet uitgerijpt om

nu directe doelen vast te stellen. In 2017 wordt een onderzoek voor standaardisering en bepaling van monitoring van microplastics in sediment is zo ver gevorderd dat de

meetonzekerheid van methode voor microplastics in sediment uitgevoerd. Pas bij de volgende basis voor een regionale (OSPAR) kandidaatsindicator kan worden

assessment zal een GMT voor D10C2 worden opgesteld. Als er in 2020 (start monitoring programma gelegd. Deze basis van een kandidaatsindicator voor vaststellen van

KRM2) een (common) indicator is geformuleerd zal deze wel worden opgenomen in het trends van aantallen, vormen en ordegrootte in Noordzee kan

monitoringprogramma worden geïmplementeerd en geharmoniseerd voor het monito Indicatoren (Art 8) ringsprogramma KRM. Deze kandidaatindicator omvat de bemon

Titel Microafval stering van sediment, de extractie en analyse van microplastics (met

Reporting unit Nederlands deel van de Noordzee minimaal grootteverdelingen, vormen en kleuren grotere microplastics), integratie meetresultaten per deelgebied met ondersteu

Bron Nationaal ning modellen en assessment per deelgebied binnen GES Marine

Litter.

Kernboodschap Kennishiaten en biota (in kustgebieden NZ) aanwezig zijn. In zowel marine als

zoetwater systemen zijn er nog geen gestandaardiseerde methoden Aanvullende Nederlandse duiding Aanvullende Nederlandse duiding om microplastics in de waterkolom, sediment en biota te monito Er is nog geen standaard methode en de meetonzekerheid van

Over de aanwezigheid, samenstelling en effecten van microplastics ren en te analyseren. methoden is in meeste studies niet onderbouwd. De in de onderin het mariene milieu is nog veel onbekend en onzeker. Wereldwijd zoeken toegepaste methoden zijn nog niet gestandaardiseerd voor en ook in Nederland zijn in vele onderzoeken aantallen, grootte Microplastics kunnen mogelijk ook indirect geschat worden met al monitoring en betrouwbaarheid beperkt zich nu tot microplastics klassen, vormen van microplastics gemeten. Met de kennis uit deze beschikbare indicatoren voor macroafval met name indicator voor groter dan 20 um met kenmerken onderscheiden in vormen, onderzoeken zijn in de afgelopen jaren microplastics herhaaldelijk strandafval, stormvogels en IBTS, ook hiervoor is er geen gestan Figuur 1: Gehalten van microplastics (kg-1 dw) in sediment van kust- en overgangskleuren en klassengrootten. Bepaling van chemische samenstelling aangetoond in de bodem van de Noordzee en de kustzone, en in daardiseerde werkwijze. wateren en continentaal plat van de Noordzee, waterbodems in en rondom en relatie leggen met bronnen is slechts zeer beperkt mogelijk.

diverse biotasoorten in de Noordzee en de kustzone. Hiermee ligt er Amsterdam. En concentraties in zwevende stof in rivieren. De nog beperkte onderzoeksresultaten en nog ontwikkelende

nu een basis voor de ontwikkeling van een (kandidaats)indicator. Routes en bronnen van microplastics De concentraties in de waterbodem van de Noordzee zijn indicatief modellering geven nog slechts een indicatieve beoordeling van Meer onderzoek blijft wel nodig rondom standaardisatie van Microplastics zijn afkomstig van primaire bronnen, zoals pre bepaald vanuit onderzoeken tussen 240 tot 770 deeltjes per kg verspreiding van en hoeveelheden microplastics in zeebodem en methoden met name gericht op kwaliteitsborging en vergelijkbaarproductie pellets van de industrie en microplastics in cosmetica. droog sediment die afkomstig zijn van 15 bemonsterde locaties op enkele biotasoorten NCP en kustzone NL deel Noordzee. heid, voor de bemonstering van, de analyse van als de effecten van Ook kunnen microplastics van secundaire bronnen afkomstig zijn het Nederlandse continentale plat van de Noordzee als langs de De effecten van microplastics op marine en freshwater ecosystemen microplastics in het mariene ecosysteem. via slijtage van grotere plastic voorwerpen zoals kleding in wasma Nederlandse Noordzeekust (2). De indicatief ingeschatte concentrazijn nog niet betrouwbaar vastgesteld in laboratoria onderzoeken chines, zwerfafval op de oevers van rivieren en autobanden op ties in biota zijn tussen 10 en 100 plastic deeltjes per gram weefsel. en ook nog niet aangetoond in marine ecosystemen. wegen. Een groot deel van de microplastics in zee is afkomstig van Deze soorten biota betroffen ook de veel gegeten soorten als De methoden voor meten van effecten zijn nog niet voldoende

Toelichting Indicator landbronnen via aanvoer vanuit rivieren en via atmosferische mosselen en oesters, die zeewater filteren. Er zijn voor de Noordzee beschikbaar voor gebruik in traject naar standaardisatie voor

depositie. Hiernaast komen microplastics direct vrij uit bronnen in vanuit Europese onderzoeken ook beperkt gegevens over microplasgebruik in veldonderzoeken in ecosystemen (3)

Aanvullende Nederlandse duiding en aan zee zoals bij verwering van netten die door de visserij worden tics in de bovenste deel van de waterkolom . Voor Nederlandse deel

Microplastics zijn als onderdeel van marine zwerfafval gedefinieerd gebruikt. van Noordzee zijn voor de waterkolom geen gegevens bekend voor

als deeltjes van plastic <5 mm. In de Mariene Strategie 1 zijn de microplastics. Milieudoelen (Art 10)

kennishiaten over microplastics geïdentificeerd zowel mbt

voorkomen, compositie en bronnen als mbt effecten en gedrag. Er Resultaten Gerelateerde doelen bestonden nog geen erkende methoden voor bemonstering en Conclusie D10T1: Op de langere termijn toewerken naar kwantitatieve

analyse. In het herziene Commissiebesluit worden microplastics als Aanvullende Nederlandse duiding (regionale) streefdoelen voor strandafval (30% reductie) en plastic zelfstandig criterium opgevoerd (D10C2). Ofschoon er de afgelopen Microplastics zijn kwantitatief gemeten in de bodem van de Aanvullende Nederlandse duiding in magen van Noordse stormvogels (10% van de vogels; OSPAR

jaren zeer veel onderzoeken hebben plaats gevonden en nog steeds Noordzee en de kustzone, en ook aangetoond in diverse biotasoor Microplastics zijn in meerdere onderzoeken gemeten in de bodem EcoQO). In samenloop met het EU traject voor de Circulaire plaats vinden bestaan er echter nog geen erkende (regionale) ten in de Noordzee en de kustzone [4,2]. In meerdere onderzoeken van de Noordzee en de kustzone, en ook in diverse biotasoorten Economie en in zorgvuldige afstemming met buurlanden hoe (kandidaat) (OSPAR) indicatoren. Wel zijn er nu onderzoeken die waaronder [4,2] is ook gemeten in rivieren die de aanvoer naar de [4,2]. De ontwikkeling van onderzoeken naar methode bruikbaar dergelijke doelen kunnen worden bereikt. aantonen dat microplastics in grote delen van de NZ in het sediment Noordzee mede bepalen. monitoring van microplastics in sediment is voldoende gerijpt om voor microplastics in sediment een kandidaatsindicator te ontwikkelen.

260 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 261

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Impulsgeluid (D11C1) ontwikkelde kennis, voor een aantal activiteiten aanpassingen van Toelichting Indicator

de regulering opgesteld:

GES Component/Criteria D11C1 • Voor bouw van windparken op zee is een studie uitgevoerd OSPAR

Goede Milieutoestand (Art 9) binnen het Kader Ecologie en Cumulatie (KEC); op basis van die Sinds 2015 zijn van een beperkt aantal landen en geluidsbronnen studie is geconcludeerd dat het extra windparken bouwen zonder gegevens over impulsgeluid beschikbaar. De voornaamste bronnen

Nederlandse omschrijving van de GMT Ruimtelijke spreiding, tijdsduur en geluidsniveaus van luide impulsieve bronnen zijn zodanig dat beperking op te leggen aan het geluid dat wordt geproduceerd zijn seismisch onderzoek in de Noordelijke Noordzee en de

directe en indirecte effecten van luid impulsieve geluid niet de gunstige staat van instandhouding van

soorten in gevaar kan brengen. door heien zou leiden tot onaanvaardbare reductie van de Oostelijke Atlantische Oceaan; explosies en heiwerkzaamheden in bruinvispopulatie; in de kavelbesluiten zijn toegestane geluidsde Zuidelijke Noordzee, en sonaractiviteiten door marineschepen in

Voor bruinvissen wordt reductie van populatiegrootte voorkomen door het stellen van een limiet aan budgetten gedefinieerd, dit betekent dat ontwikkelaars van de Keltische Zee en het westelijk deel van Het Kanaal. De omvang het aantal bruinvisverstoringsdagen door het introduceren van geluidsbudgetten voor de bouw van windparken maatregelen moeten nemen om geluidsniveaus van deze activiteiten binnen deze regio’s verschilt sterk.

windparken. terug te brengen; de in de kavelbesluiten beschreven geluidsbud Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012) getten en bijbehorende maatregelen lijken vooralsnog haalbaar Aanvullende Nederlandse duiding

Indicatoren (Art 8) en afdoende. De precieze effectiviteit van de maatregelen en Op basis van de KEC studie is geconcludeerd dat het extra windpar

Titel Distribution of Reported Impulsive Sounds Aanvullende NL beoordeling noodzaak tot aanscherping of mogelijkheid tot versoepeling blijft ken bouwen zonder beperking op te leggen zou leiden tot onaaneen kennisvraag. Naast bruinvissen zijn er andere, ecologisch of vaardbare effecten; voor windmolenparken zijn inmiddels

Code ANSNL-OSPAR-D11 impulsive sounds commercieel, belangrijke soorten waarbij effecten op zouden verscherpte regels opgesteld die ervoor zorgen dat de bouw van die

Reporting unit OSPAR Greater North Sea Nederlands Continentaal Plat kunnen treden. Bij het opstellen van de Mariene Strategie deel 1 parken niet tot onaanvaardbare effecten leidt. De regelgeving voor

Bron OSPAR NL in 2012 was er zorg over de mogelijke schadelijke effecten van seismisch onderzoek zal aangepast worden zodat deze in lijn is met

URL https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ heien op vislarven. In het onderzoeksprogramma Wozep is de regels voor heien.

intermediate-assessment-2017/pressures-humandaarom uitgebreid onderzoek gedaan naar mogelijke effecten van activities/distribution-reported-impulsive-sounds-sea/ heien op vislarven van drie soorten vis: tong, zeebaars en haring. Het Ministerie van Defensie heeft besloten de voorschriften voor Er is met name gekeken of er door het heien directe letale het ruimen van explosieven aan te passen, zodat voorkomen wordt effecten optreden. Bij geen van de drie vissoorten is echter dat er op grote schaal schade ontstaat aan bruinvissen.

Kernboodschap bestreken zeegebied. Het is voor het eerst dat de door mensen gebleken dat er directe verhoogde mortaliteit optreedt door Sonar-activiteiten worden door de Koninklijke Marine slechts

veroorzaakte druk in het OSPAR-zeegebied als gevolg van impulsgeblootstelling aan heigeluid (Bolle et al 2014,Effect of pile-driving incidenteel in het Noordzeegebied uitgevoerd, en zijn daarom in dit

OSPAR luid wordt beoordeeld. Met deze gegevens wordt het in de toekomst sound on the survival of fish larvae. Report number C182/14, gebied minder relevant voor de milieutoestand. In andere operatie

OSPAR wil voorkomen dat de hoeveelheid geïntroduceerde energie, mogelijk om de bijbehorende risico’s voor mariene organismen te https://www.noordzeeloket.nl/functies-en-gebruik/windenergie/ gebieden worden maatregelen genomen op basis van de opgebouwwaaronder onderwatergeluid, een niveau bereikt waarop schade bepalen. ecologie/vervolg-uitvoering/@166852/effect-pile-driving/). de kennis over effecten van sonarsystemen. wordt toegebracht aan het mariene milieu. Geluid is een nevenpro• Voor het ruimen van explosieven is een studie uitgevoerd waaruit duct van menselijke activiteiten in het mariene milieu, zoals gebleken is dat de huidige methode van ruimen teveel (gehoor)

scheepvaart en bouwwerkzaamheden. Ook wordt het doelbewust schade toebrengt aan bruinvissen. Het Ministerie van Defensie Resultaten

voortgebracht bij onderzoek van de zeebodem of de waterkolom. heeft daarop besloten de voorschriften voor het ruimen aan te

Geluid wordt in dit verband uitsluitend aangeduid als ‘lawaai’ passen, dit zou moeten leiden tot een verminderde impact op de OSPAR

wanneer het een negatieve uitwerking op het mariene milieu kan bruinvispopulatie. Ook hier geldt dat effectiviteit van de België, Denemarken, Duitsland, Nederland, het Verenigd Koninkrijk hebben. maatregelen en noodzaak tot aanscherping of mogelijkheid tot en Zweden hebben voor 2015 gegevens verstrekt over vier verschilversoepeling een kennisvraag blijft. lende geluidsbronnen, te weten seismisch onderzoek, heiwerkzaam Door mensen veroorzaakt geluid is sterk toegenomen met de • Voor seismisch onderzoek is recent een verplichting geïntroduheden, explosies en sonar/akoestische afschrikking. De verspreiding opkomst van de gemotoriseerde scheepvaart. Inmiddels is het ceerd om een milieueffectrapportage op te stellen alvorens een van deze bronnen van impulsgeluid wordt beoordeeld aan de hand aantal bronnen groot en gevarieerd. Deze antropogene geluidsseismisch onderzoek wordt uitgevoerd. De noodzaak tot en van pulsblokdagen, ofwel het aantal dagen per kalenderjaar waarop bronnen zijn onder te verdelen in impulsieve en continue bronnen. mogelijkheden voor mitigerende maatregelen moeten komende sprake was van impulsgeluid binnen een bepaalde zone (statistische In deze beoordeling gaat het om impulsieve geluidsbronnen, zoals jaren verder onderzocht worden. sub-rechthoek van ICES). Figuur 2 toont de verspreiding van het totaal het slaan van heipalen voor bouwwerkzaamheden langs de kust of Figuur 1: Heiwerkzaamheden met bubbelscherm. Auteursrecht: Trianel/Lang • Voor de laatste bron van impulsief geluid, sonarsystemen van de aantal pulsblokdagen in 2015, op basis van de beschikbare gegevens

op open zee (Figuur 1), het gebruik van airguns bij seismisch ©OSPAR Commission/ courtesy of Trianel/Lang, 2017 https://oap.ospar.org/en/ Koninklijke Marine, geldt dat deze zo weinig op het Nederlandse in het Impulsgeluidregister van OSPAR. Het gaat slechts om een

onderzoek voor het opsporen van olie- en gasvoorraden onder de ospar-assessments/intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/ deel van de Noordzee gebruikt worden dat in dit gebied geen gedeeltelijke beoordeling, omdat er in dit eerste beoordelingsjaar

zeebodem, en verder explosies en bepaalde sonarbronnen. distribution-reported-impulsive-sounds-sea/ aanpassing van de voorschriften noodzakelijk zijn. Wel zet niet van alle activiteiten en verdragslanden gegevens beschikbaar Defensie het onderzoek voort naar schadelijke effecten, zodat waren. Bronnen van impulsgeluid werden gemeld in de Noordelijke

Van impulsief geluid is bekend dat het kleine walvisachtigen (zoals Aanvullende Nederlandse duiding duidelijk wordt in welke andere operatiegebieden (buiten Noordzee tot het Skagerrak, in de diepe wateren ten westen van

bruinvissen) tijdelijk verjaagt. Ook bezorgt het bepaalde vissoorten In de MS 2012 zijn de belangrijkste bronnen van impulsief geluid Nederlandse wateren) maatregelen nodig zijn. Schotland en ten zuidwesten van Engeland. In de Zuidelijke Noordzee (waaronder de zeebaars) fysiologische stress en leidt het bij de geïdentificeerd en is de relatieve bijdrage gekwantificeerd; het was en de Keltische Zee was minder activiteit. In bepaalde delen van de larven van ongewervelde dieren tot ontwikkelingsstoornissen. Voor nog niet duidelijk in hoeverre het noodzakelijk was aanvullende Noordelijke Noordzee werd in 2015 op maar liefst 227 dagen seismisch een aantal soorten is aangetoond dat het geluid gevolgen kan maatregelen/doelen op te stellen. De gekozen aanpak in MS voor onderzoek verricht. In de Zuidelijke Noordzee ging het vaker om hebben voor afzonderlijke dieren. Maar hoe dat zit met de populatie impulsief geluid was om voor bouw van windmolenparken uit explosies en heiwerkzaamheden voor windmolenparken. De meest of het ecosysteem als geheel, is vooralsnog niet duidelijk. Deze voorzorg beperkingen op te leggen, en voor overige activiteiten gemelde geluidsbron in het westelijk deel van Het Kanaal was sonar. beoordeling is bedoeld om een beeld te krijgen van het aantal en de indien kennis beschikbaar kwam. Inmiddels zijn, op basis van de verspreiding van bronnen van impulsgeluid in het door OSPAR

262 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 263

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Conclusie Methode

OSPAR OSPAR

De eerste beoordeling van de OSPAR Impulsive Noise Indicator Zie, ‘Assessment Method’ https://www.ospar.org/documents?v=33031 toont de verspreiding en intensiteit van geregistreerde activiteiten

in het door OSPAR bestreken zeegebied in 2015. Hiermee beschik Aanvullende Nederlandse duiding

ken we voor het eerst over gedetailleerde informatie over de Zie: Heinis et al., 2015 verspreiding van de bronnen van impulsgeluid dat op regionaal TNO-rapport R11282 Sander Von Benda Beckmann, Christ de Jong, niveau werd geregistreerd. Vooral in het noordelijke en oostelijke Mark Prior, Bas Binnerts, Frans-Peter Lam, Michael Ainslie, deel van de Noordzee werd veel activiteit gemeld, net als in de Modelling sound and disturbance maps using the impulsive noise oceaan ten westen van Schotland en in het Skagerrak. In de meeste register for assessing cumulative impact of impulsive sound, 2017. gevallen ging het om seismisch onderzoek. Geluidsbronnen in de intensiteitscategorie Laag of Zeer Laag kwamen vaker voor dan

Figuur 3: Pulsblokdagen naar categorie van de bron in de internationale Noordzee in bronnen in de hogere categorieën. De verspreiding varieert Kennishiaten

2015. De broncategorieën geven de relatieve intensiteit van de geluidsbronnen weer. waarschijnlijk van jaar tot jaar, afhankelijk van de activiteiten die

Figuur 2: Totaal aantal geregistreerde pulsblokdagen in 2015. ©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediateworden uitgevoerd. Verwacht wordt dat een uitgebreidere rappor OSPAR

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediateassessment-2017/pressures-human-activities/distribution-reported-impulsive-sounds-sea/ tage de komende jaren zal zorgen voor een betere beoordeling van Met het oog op consistentie tussen de verschillende soorten assessment-2017/pressures-human-activities/distribution-reported-impulsive-sounds-sea/ de druk die in het OSPAR-zeegebied wordt veroorzaakt door geluidsbronnen is het nodig de categorieën waarmee de intensiteit

Aanvullende Nederlandse duiding impulsgeluid. Deze beoordeling laat zien in welke regio’s mariene van de bron wordt aangegeven, opnieuw te formuleren. Daarbij

Niet alleen specifieke soorten geluidgenererende activiteiten De Intermediate Assessment 2017 van OSPAR gaat uit van de organismen mogelijk hinder hebben ondervonden (in 2015). moet er ook aandacht zijn voor vermindering van de intensiteit worden geregistreerd, ook wordt informatie vastgelegd over de internationaal afgesproken ‘Common Indicator’ voor impulsgeluid. Vanzelfsprekend hangt het effect af van hoe de mariene organismen door toepassing van geluidsbeperkende technologie. Met een intensiteit van de bronnen, als die tenminste voorhanden is. De Dit is een druk-indicator gerapporteerdin pulsblokdagen. In OSPAR zijn verspreid en hoe gevoelig ze zijn voor geluid. De waarschijnlijkverbeterde rapportage wordt het mogelijk om ook cumulatieve relatieve intensiteit van de geluidsbronnen wordt in vijf categorieën wordt gewerkt aan verdere ontwikkeling van deze indicator zodat heid en de gevolgen van blootstelling aan impulsgeluid zijn niet effecten te beoordelen. onderverdeeld (van Zeer Laag tot Zeer Hoog). Het gaat daarbij om de deze beter gebruikt kan worden om de impact te bepalen. beoordeeld. Er zijn echter andere indicatoren in ontwikkeling intensiteit van de bron, en niet noodzakelijkerwijs om de gevolgen. Nederland draagt bij aan de ontwikkeling van deze indicator, zodat waarmee het mogelijk wordt om het risico van blootstelling aan Over de gevolgen van antropogene geluidsbronnen voor specifieke Voor alle gemelde bronnen geldt echter dat hun intensiteit van dien deze beoordeling in de toekomst mede gebaseerd is op de verspreidergelijke bronnen te beoordelen. soorten is de afgelopen jaren meer bekend geworden. Toch blijft aard is dat mariene organismen er schade van kunnen ondervinden ding van geluid (zie figuur 4 en het TNO rapport Von Benda het lastig om door middel van directe observatie kennis te verzame(en

dat kan ook al in de categorie Zeer Laag het geval zijn). Figuur 3 Beckmann, 2017 1 ) De verwachting is dat zo’n aanpak een beter Aanvullende Nederlandse duiding len over de gevolgen van antropogene geluidsbronnen voor

laat zien in welke mate de activiteiten, verdeeld over de verschilinzicht geeft in de potentiële schade, en dit is consistent met de Nederland heeft actief bijgedragen aan het ontwerpen en inrichten ecosystemen of specifieke populaties. Het is dan ook onduidelijk of, lende intensiteitscategorieën, in de internationale Noordzee eerder in Nederland gekozen aanpak om effecten van toekomstige van het OSPAR Impulsive Noise Registry, en heeft ook gegevens en zo ja hoe, deze gevolgen van geluid op individuele organismen voorkomen. In het hele door OSPAR bestreken zeegebied is er windmolenparken te bepalen. aangeleverd. Binnen OSPAR is daarmee een eerste overzicht doorwerken op het niveau van populaties of ecosystemen. slechts één geval geweest van een geluidsbron in de categorie Zeer beschikbaar van het vóórkomen van de ‘pressure’ maar er is geen

Hoog. Dit betrof een explosie in de Zuidelijke Noordzee. In 293 1 Sander Von Benda Beckmann, Christ de Jong, Mark Prior, Bas Binnerts, Frans-Peter internationale beoordeling gemaakt van de effecten van geluid. Op Aanvullende Nederlandse duiding gevallen (ofwel 29 procent) zijn echter geen gegevens over de Lam, Michael Ainslie, Modelling sound and disturbance maps using the impulsive Nederlands niveau zijn de mogelijke schadelijke effecten van De Intermediate Assessment van OSPAR gaat uit van de Common

intensiteit gemeld. De combinatie van gestandaardiseerde blokken noise register for assessing cumulative impact of impulsive sound, TNO-rapport TNO impulsief geluid van windparken wèl beoordeeld. De regels voor de Indicator voor impulsgeluid. Dit is een druk-indicator.

(statistische sub-rechthoeken van ICES) en informatie over de 2017 R11282, November 2017. bouw van windparken zijn op basis daarvan aangepast en Nederland Binnen OSPAR is behoefte aan een impact-indicator, die de effecten

intensiteit van de bronnen, biedt een overzicht van de locaties waar heeft regels opgelegd die vergelijkbaar zijn met de aanpak in van impulsgeluid op dierpopulaties en het ecosysteem beoordeelt. zich het sterkste impulsgeluid heeft voorgedaan. Ook kan op deze Duitsland. Dit betekent dat het geluid van heien door mitigatie De ICG Noise van OSPAR heeft het initiatief genomen om een manier de toepassing van geluidsbeperkende maatregelen worden maatregelen verminderd moet worden; in Nederland is dat ingevuld dergelijke indicator voor de volgende beoordelingsperiode te weergegeven. Aangenomen mag worden dat er van jaar tot jaar met een geluidsbudget, dat betekent dat de hoeveelheid activiteiten ontwikkelen. Nederland draagt hier actief aan bij. Op basis van het fluctuaties optreden in de geluidgenererende activiteiten. Deze bepaalt hoeveel geluid er per keer mag worden geproduceerd (méér Commissiebesluit van 2017 over indicatoren wordt ook op initiële beoordeling biedt deelgegevens voor 2015; verwacht wordt activiteiten betekent lagere niveaus per activiteit). In Duitsland is EU-niveau gewerkt aan harmonisatie van methodes om de effecten dat voor toekomstige beoordelingen een uitgebreidere gegevensset gekozen voor één vaste geluidsdrempel per activiteit. De van geluid te beoordelen. beschikbaar zal zijn. Nederlandse en Duitse norm zijn redelijk vergelijkbaar; in het Duitse gebied, waar de norm al langer geldt, is ook een langlopende

De betrouwbaarheid van de methodologie en van de beschikbaarstudie uitgevoerd naar de effectiviteit van de maatregelen. De Milieudoelen (Art 10)

heid van gegevens is matig, respectievelijk laag. conclusie is vooralsnog dat met de gekozen maatregelen schadelijke

effecten op de bruinvispopulatie beperkt blijven (zie Brandt et al., Gerelateerde doelen

2016 i ) − D11T1: Het voortzetten van de aangescherpte regelgeving omtrent de preventie van schadelijke effecten door impulsgeluid.

− D11T2: Ontwikkelen van een limiet voor het aantal verstoringsda Figuur 4. Modellering van geluid op basis van de gegevens in het Impulsive Noise gen op regionaal niveau (OSPAR)

Register

©OSPAR Commission, 2017 https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/intermediateassessment-2017/pressures-human-activities/distribution-reported-impulsive-sounds-sea/

264 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 265

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9) Continu geluid (D11C2)

Overall Status D11 GES Component/Criteria D11C2

Conclusie MS deel I 2018 Toestand verbetert, maar goede milieutoestand voor continugeluid is nog onbekend. Goede Milieutoestand (Art 9)

GMT gehaald Verwacht wordt dat de GMT na 2020 wordt bereikt Nederlandse omschrijving van de GMT Continu geluid: ruimtelijke spreiding, tijdsduur en niveaus van achtergrondgeluid is zodanig dat dit

Beoordeelde Periode 2015 niet de gunstige staat van instandhouding van soorten in gevaar kan brengen. Voor continu geluid is het nog niet mogelijk om een kwantitatieve omschrijving van de goede milieutoestand op te

Gerelateerde drukfactoren Impulsief geluid: belangrijkste activiteiten zijn: stellen, omdat gegevens over niveaus en trends van continu geluid (ook internationaal) nog niet beschikbaar zijn.

Ontwikkeling offshore windenergie;

Seismisch onderzoek ten behoeve van exploratie van olie en gas; Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

Gebruik van sonar; Indicatoren (Art 8)

Ruimen van historische munitie. Indicatoren Nog geen indicator beschikbaar

Status Criterium D11C1 Impulsgeluid Toelichting Voor continugeluid is de afgelopen jaren intensief samengewerkt. Dit heeft geresulteerd in een Europese monitoring guidance en een OSPAR monitoringsplan voor de Noordzee. De komende

Criteria status Onbekend periode gaan de Noordzeelanden op basis hiervan gegevens verzamelen over de verspreiding en

niveaus van continugeluid. Beschrijving criterium De status op regionaal niveau is onbekend, omdat er slechts 1 jaar (2015) aan data beschikbaar is, er veel variatie is

status tussen de jaren; voor het Nederlandse deel van de Noordzee zijn de gegevens van 2015 waarschijnlijk niet representa Voor continu geluid zet Nederland in op het starten van een ‘Joint Monitoring Programma’ voor de

tief is (geen seismiek, bouw van windparken zonder reductie van geluidsniveaus, wat volgens de Kavelbesluiten vanaf Noordzee (JOMOPANS) met Duitsland, België, Denemarken, Noorwegen, Zweden en het Verenigd 2016 niet meer mogelijk is). Koninkrijk. Het streven is om voor de volgende KRM-cyclus voldoende kennis te hebben om vast te

Gebruikte parameter pulsblokdagen kunnen stellen of en welke maatregelen nodig zijn.

Drempelwaarde of Een drempelwaarde zoals beschreven in het Commissiebesluit die alle impulsief geluid producerende activiteiten dekt

gewenste trend (TV upper) moet op EU niveau worden afgestemd, dit proces is begonnen in 2017 en zal in 2018 worden voortgezet. Studies tot nu toe laten zien dat continu geluid bij operationele windparken beperkt is tot de parken zelf. Deze laten vooralsnog lage geluidniveaus zien. Met de uitbreiding van het areaal voor windener

Bron van de drempel OSPAR gie moet rekening gehouden worden met toename van de geluidniveaus. Eventuele maatregelen voor

waarde, limiet of trend de scheepvaart lopen via de IMO. Nederland ondersteunt initiatieven in IMO-verband (o.a. van

Bereikte waarde of trend nvt Canada) om scheepvaartgeluid te beperken.

(Value achieved upper) Gerelateerde doelen D11T2: Het opstarten van een internationaal monitoringsprogramma voor continu geluid om het

Trend vergeleken met de Onbekend niveau en de verspreiding van continu geluid in kaart te brengen.

vorige beoordeling

Drempelwaarde of Onbekend

gewenste trend bereikt?

Gerelateerde indicator D11C2 Continu geluid

D1C4 Verspreiding bruinvis en gewone zeehond

Referenties [1]: Heinis et al., 2015

[2]: TNO rapport R11282 Modelling sound and disturbance maps using the impulsive noise register for assessing cumulative impact of impulsive sound

[3]: Kavelbesluit I: https://www.rvo.nl/sites/default/files/2016/04/definitieve%20versie%20Kavebesluit%20I.pdf

266 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 267

< > S H1 H2 H3 H4 H5 B

Colofon

Vormgeving Tappan Foto cover Wim van Urk Cartografie Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (p. 14 en 18)

268 | Ministerie van IenW | Ministerie van LNV Ontwerp Mariene Strategie (deel 1) | 269

Dit is een uitgave van

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

www.rijksoverheid.nl

juni 2018 | wvl0618tp312

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.