Tweederdemeerderheidsvereiste Europese verdragen (2006-2019) - Hoofdinhoud
De bevoegdheden van de Europese Unie zijn vastgelegd in verdragen als het Verdrag van Lissabon. De nationale parlementen van de lidstaten van de Europese Unie dienen in te stemmen met de totstandkoming of wijziging van deze verdragen. In Nederland volstaat hierbij een eenvoudige meerderheid in beide Kamers. De Tweede Kamerleden Herben i (LPF) en Van der Staaij i (SGP) stelden in 2006 voor om dit te wijzigen en een tweederdemeerderheidsvereiste in te voeren.
De indieners van het voorstel betogen dat de betekenis van Europese wetgeving voor Nederland sterk is gegroeid. De Europese en Nederlandse wetgeving zouden dusdanig vervlochten zijn geraakt dat de impact van (wijziging van) Europese verdragen van vergelijkbare aard zou zijn als een grondwetswijziging.
Voor aanvullingen en wijzigingen van de Nederlandse grondwet is een procedure van twee lezingen met tussengelegen wijzigingen en een tweederdemeerderheid in tweede lezing nodig. Voor een verregaande overdracht van bevoegdheden aan de EU is slechts goedkeuring door een eenvoudige meerderheid in de Eerste en Tweede Kamer nodig. Dat moet voortaan een tweederdemeerderheid zijn in beide Kamers. Deze eis zou ook moeten gelden voor het toetreden van nieuwe lidstaten tot de EU, formeel een wijziging van de Europese verdragen.
Het voorstel werd verdedigd door Kees van der Staaij. De behandeling werd uitgesteld tijdens de vergadering van 24 januari 2017 totdat de Staatscommissie parlementair stelsel i haar werkzaamheden had afgerond. Op 9 april 2019 is het voorstel in de eerste lezing door de Eerste Kamer verworpen.
Inhoudsopgave
De ratificatie van (wijzigingen van) internationale en Europese verdragen is vastgelegd in artikel 91 i van de Grondwet. Het voorstel van het lid Van der Staaij is dat aan dit artikel drie leden worden toegevoegd:
-
4.De Kamers kunnen de goedkeuring van een verdrag tot wijziging van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrondvest alleen verlenen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen, tenzij dat verdrag uitsluitend voorziet in het overdragen van bevoegdheden van de Europese Unie aan haar lidstaten.
-
5.Met een verdragswijziging als bedoeld in het vierde lid wordt gelijkgesteld een besluit van de Europese Unie tot vereenvoudigde wijziging van de verdragen waarop zij is gegrondvest.
-
6.Het vierde lid is tevens van toepassing op een verdrag betreffende de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Unie.
Het wetsvoorstel werd op 20 november 2006 aanhangig gemaakt door de Tweede Kamerleden Met Herben (LPF) en Kees van der Staaij (SGP). Nadat de Tweede Kamer in 2007 enkele debatten voorstel hield bleef het tot de lente van 2009 stil. Een amendement van Pechtold (D66) om de tweederdemeerderheidsvereiste te schrappen bij de toetreding van nieuwe lidstaten haalde het niet. In het laatste debat van 2009 over dit voorstel werd een motie om een uitvoerige reactie van het kabinet af te wachten aangenomen. In de daaropvolgende jaren kwam het voorstel zelden ter sprake.
In 2015 werd de behandeling weer opgepakt, en het voorstel is op 22 september 2015 in eerste lezing door de Tweede Kamer aangenomen. Voor stemden VVD, PVV, SP, ChristenUnie, 50PLUS, SGP, PvdD, alsmede de Groep Bontes/Van Klaveren, de Groep Kuzu/Öztürk en de leden Houwers, Van Vliet en het lid Monasch van de PvdA.
De Eerste Kamer sprak in 2016 over het voorstel. In de vergadering van 24 januari 2017 besloten de senatoren het wetsvoorstel aan te houden totdat de Staatscommissie parlementair stelsel i haar werkzaamheden heeft afgerond.
Nadat die staatscommissie haar eindrapport had aangeboden aan het parlement werd de behandeling in de Eerste Kamer weer opgepakt. Op 9 april wees de Eerste Kamer het voorstel af. VVD, PvdA, CDA, GroenLinks, D66 en OSF stemden tegen. De VVD liet aantekenen op zich vóór meer betrokkenheid van het parlement bij het goedkeuren van EU-verdragen te zijn, maar dat dit voorstel een onnodig hoge drempel voor goedkeuring zou opwerpen. Eerder had gesteld PvdA meer heil te zien in het parlement vooraf beter te betrekken bij de totstandkoming van een nieuw verdrag dan het parlement achteraf een grotere rol te geven.