Het oog van God - Hoofdinhoud
Het moet 1949 geweest zijn. Alles nog volop in de steigers. Dichter Bertus Aafjes liep door de Bossche Sint Jan en keek omhoog naar waar het hoogste punt van de kerk moest zijn. Waar hij omhoog keek, keek God omlaag. In veel gezinnen hing ‘het alziend oog’ als prent in de woonkamer. Met daaronder de tekst ‘God ziet U’. Als kind had dat ook op Aafjes nogal indruk gemaakt. Het maakte hem angstig. Het is niet fijn om constant in de gaten te worden gehouden.
Omhoog kijkend naar het oog van God, zo hoog boven hem, vroeg de schrijver zich af hoe God door dat oog de wereld dan zou zien. Hij vroeg aan een werker of het mogelijk was de steigers te beklimmen en dat grote oog te bereiken. Dat kon. En na een flinke klim lag Aafjes uiteindelijk op zijn buik op de gewelven van de Sint Jan, zoekend naar de pupil van God. Ongelofelijk maar waar, er bleek een gat ter grote van een rijksdaalder te zitten in het gestucte riet van Gods oogbol.
Liggend op wat balken en toch een beetje bang dat hij omlaag zou vallen, keek Aafjes door het gat. Wat hij zag benauwde hem. Alle perspectief bleek te verdwijnen. “Het is zó diep, en het perspectief is zó vertrokken dat de vier hoge middenpijlers niet meer recht naar beneden schieten, maar naar elkaar toe staan als vier x-benen. Er lopen wat mensen door het middenschip als zoekgeraakte mieren. De kerkstoelen en banken zijn punten en streepjes geworden.” Aafjes zag, met andere woorden heel erg veel. Zo niet alles. Maar het zei hem niets meer. Hij werd er bang van. En wilde vlug naar beneden.
Ik moest aan Aafjes’ Alziend Oog denken, toen ik las dat ouders via zogenaamde pushberichten door scholen op de hoogte worden gehouden van alle cijfers van hun kinderen. Het alziend oog in de huiskamer, waar Aafjes als kind zo bang voor was, dat bestaat nu echt. Dat kan toch niet gezond zijn? Een mens is geschapen om na verloop van tijd zelfstandig door het leven te gaan. Maar om te groeien is bewegingsruimte nodig. En moet je fouten kunnen maken. Absolute controle hoort daar wat mij betreft niet bij.
Gelegen op de gewelven in de Sint Jan, en kijkend door het gat ter grootte van een Rijksdaalder, besefte Aafjes dat hij veel zag en toch niets. Als de afstand te groot wordt, verliezen de dingen hun betekenis en hun perspectief. Misschien zouden schoolleiders, leraren en ouders daar eens over moeten nadenken. Waarom door een klein gaatje kijken naar mieren die mensen zijn, als je ook naar beneden kunt gaan om eens met hen te spreken?