Ontwerp Uitvoeringsbesluit Wwft 2018

1.

Kerngegevens

Document­datum 30-01-2018
Publicatie­datum 31-01-2018
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

w llem^

WIJ V V I LLEMMLEXAN D E R,

BIJ DE GRATIE GODS,

KONING DER NEDERLANDEN,

PRINS VAN ORAN J E-NASSAU,

ENZ. ENZ. ENZ.

Besluit van

houdende nadere regels met betrekking tot uiteindelijk belanghebbenden en politiek prominente personen, het vaststellen van indicatoren voor het melden van ongebruikelijke transacties en tot wijziging van enige andere besluiten in verband met de vierde anti-witwasrichtlijn en de verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie (Uitvoeringsbesluit Wwft 2018)

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van (...), 20xx-0000000000, directie Financiële Markten;

Gelet op de artikelen 1, eerste en derde lid, 15, eerste lid, en 31, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de artikelen 2:3b, tweede lid, 2:10b, tweede lid en 4:10, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht, artikel 30, derde lid, van de Woningwet, artikel 3.22, vierde lid, van de Wet basisregistratie personen en artikel 127, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141);

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ...);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van (...), 20xx-0000000000, directie Financiële Markten;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

betaalinstrument: betaalinstrument in de zin van artikel 4, onderdeel 14, van de richtlijn betaaldiensten;

geldtransfer: geldtransfer in de zin van artikel 4, onderdeel 22, van de richtlijn betaaldiensten;

richtlijn transparantie: richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een

gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU 2004, L 390);

wet: Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Artikel 2

  • 1. 
    Prominente publieke functies als bedoeld in de definitie van politiek prominente persoon in de zin van artikel 1, eerste lid, van de wet zijn:
  • a. 
    staatshoofd, regeringsleider, minister, onderminister of staatssecretaris;
  • b. 
    parlementslid of lid van een soortgelijk wetgevend orgaan;
  • c. 
    lid van het bestuur van een politieke partij;
  • d. 
    lid van een hooggerechtshof, constitutioneel hof of van een andere hoge rechterlijke instantie die arresten wijst waartegen, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, geen beroep openstaat;
  • e. 
    lid van een rekenkamer of van een raad van bestuur van een centrale bank;
  • f. 
    ambassadeur, zaakgelastigde of hoge officier van de strijdkrachten;
  • g. 
    lid van het leidinggevend lichaam, toezichthoudend lichaam of bestuurslichaam van een staatsbedrijf;
  • h. 
    bestuurder, plaatsvervangend bestuurder, lid van de raad van bestuur of bekleder van een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie.
  • 2. 
    Familierelaties als bedoeld in de definitie van familielid van een politiek prominente persoon in de zin van artikel 1, eerste lid, van de wet zijn:
  • a. 
    de echtgenoot van een politiek prominente persoon of een persoon die als gelijkwaardig met de echtgenoot van een politiek prominente persoon wordt aangemerkt;
  • b. 
    een kind van een politiek prominente persoon, de echtgenoot van dat kind of een persoon die als gelijkwaardig met de echtgenoot van dat kind wordt aangemerkt;
  • c. 
    de ouder van een politiek prominente persoon.
  • 3. 
    Personen bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon in de zin van artikel 1, eerste lid, van de wet zijn:
  • a. 
    een natuurlijke persoon van wie bekend is dat deze met een politiek prominente persoon de gezamenlijke uiteindelijk belanghebbende is van een juridische entiteit of een juridische constructie, of die met een politiek prominente persoon andere nauwe zakelijke relaties heeft;
  • b. 
    een natuurlijke persoon die de uiteindelijk belanghebbende is van een juridische entiteit of juridische constructie waarvan bekend is dat deze is opgezet ten behoeve van de feitelijke begunstiging van een politiek prominente persoon.

Artikel 3

  • 1. 
    Categorieën van natuurlijke personen die in elk geval moeten worden aangemerkt als uiteindelijk belanghebbende zijn:
  • a. 
    in het geval van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of een naamloze vennootschap, niet zijnde een vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten als bedoeld in de richtlijn transparantie, of aan voorschriften van een internationale organisatie die gelijkwaardig zijn aan de openbaarmakingsvereisten uit die richtlijn:

1°. natuurlijke personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over de vennootschap, via:

  • het rechtstreeks of onrechtstreeks houden van meer dan 25 procent van de aandelen, de stemrechten of van het eigendomsbelang in die vennootschap met inbegrip van het houden van toonderaandelen; of
  • andere middelen, waaronder een betrekking als bedoeld in artikel 22, eerste tot en met vijfde lid, van de richtlijn jaarrekening; of

2°. indien na uitputting van alle mogelijke middelen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, geen van de personen, bedoeld in subonderdeel 1° is achterhaald, of indien er enige twijfel bestaat of een persoon als bedoeld in subonderdeel 1° de uiteindelijke eigenaar is of zeggenschap heeft, dan wel de natuurlijke persoon is voor wiens rekening een transactie wordt verricht, de natuurlijke personen die behoren tot het hoger leidinggevend personeel van de vennootschap;

  • b. 
    in het geval van een maatschap:

1°. natuurlijke personen die:

  • rechtstreeks of onrechtstreeks recht hebben op een aandeel in de winsten van de maatschap van meer dan 25 procent;
  • bij besluitvorming ter zake van wijziging van de overeenkomst die ten grondslag ligt aan de maatschap, of ter zake van de uitvoering van die overeenkomst anders dan door daden van beheer, rechtstreeks of onrechtstreeks meer dan 25 procent van de stemmen kunnen uitoefenen voor zover in die overeenkomst besluitvorming bij meerderheid van stemmen is voorgeschreven;
  • bij ontbinding van de maatschap rechtstreeks of onrechtstreeks recht hebben op een aandeel in de gemeenschap van meer dan 25 procent; of
  • feitelijke zeggenschap kunnen uitoefenen over de maatschap; of

2°. indien na uitputting van alle mogelijke middelen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, geen van de personen, bedoeld in subonderdeel 1° is achterhaald, of indien er enige twijfel bestaat of een persoon als bedoeld in subonderdeel 1° de uiteindelijke eigenaar is of zeggenschap heeft, dan wel de natuurlijke persoon is voor wiens rekening een transactie wordt verricht, de natuurlijke personen die behoren tot het hoger leidinggevend personeel van de maatschap;

  • c. 
    in het geval van een vereniging:

1°. natuurlijke personen die:

  • bij besluitvorming ter zake van wijziging van de statuten van de vereniging, of ter zake van de uitvoering van die statuten anders dan door daden van beheer, rechtstreeks of onrechtstreeks meer dan 25 procent van de stemmen kunnen uitoefenen voor zover in die statuten besluitvorming bij meerderheid van stemmen is voorgeschreven;
  • bij ontbinding van de vereniging rechtstreeks of onrechtstreeks recht hebben op een aandeel in de gemeenschap van meer dan 25 procent; of
  • feitelijk zeggenschap kunnen uitoefenen over de vereniging; of

2°. indien na uitputting van alle mogelijke middelen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, geen van de personen, bedoeld in subonderdeel 1° is achterhaald, of indien er enige twijfel bestaat of een persoon als bedoeld in subonderdeel 1° de uiteindelijke eigenaar is of zeggenschap heeft, dan wel de natuurlijke persoon is voor wiens rekening een transactie wordt verricht, de natuurlijke personen die behoren tot het hoger leidinggevend personeel van de vereniging;

  • d. 
    in het geval van een stichting:

1°. de oprichter of oprichters;

2°. de bestuurder of bestuurders;

3°. voor zover van toepassing, de begunstigden, of voor zover de afzonderlijke personen die de begunstigden zijn van de stichting niet kunnen worden bepaald, de

groep van personen in wier belang de stichting hoofdzakelijk is opgericht of werkzaam is; en

4°. elke natuurlijke persoon die via andere middelen uiteindelijke zeggenschap over de stichting uitoefent;

  • e. 
    in het geval van een trust:

1°. de oprichter of oprichters;

2°. de trustee of trustees;

3°. voor zover van toepassing, de protector of protectors;

4°. de begunstigden, of voor zover de afzonderlijke personen die de begunstigden zijn van de trust niet kunnen worden bepaald, de groep van personen in wier belang de trust hoofdzakelijk is opgericht of werkzaam is; en

5°. elke andere natuurlijke persoon die door directe of indirecte eigendom of via andere middelen uiteindelijke zeggenschap over de trust uitoefent.

  • 2. 
    Het eerste lid, onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing op Europese naamloze vennootschappen, alsmede op andere juridische entiteiten vergelijkbaar met een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of een naamloze vennootschap.
  • 3. 
    Het eerste lid, onderdeel b, is van overeenkomstige toepassing op commanditaire vennootschappen, vennootschappen onder firma, onderlinge waarborgmaatschappijen, coöperaties, rederijen, Europese coöperatieve vennootschappen, maatschappen of vennootschappen naar buitenlands recht die met deze rechtsvormen vergelijkbaar zijn, alsmede op andere juridische entiteiten vergelijkbaar met een maatschap.
  • 4. 
    Het eerste lid, onderdeel c, is van overeenkomstige toepassing op Europees economische samenwerkingsverbanden alsmede op andere juridische entiteiten vergelijkbaar met een vereniging.
  • 5. 
    Het eerste lid, onderdeel d, is van overeenkomstige toepassing op kerkgenootschappen, alsmede op andere juridische entiteiten vergelijkbaar met een stichting.
  • 6. 
    Het eerste lid, onderdeel e, is van overeenkomstige toepassing op andere juridische constructies vergelijkbaar met een trust.

Artikel 4

  • 1. 
    De indicatoren, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet, zijn vastgesteld in de bijlage bij dit besluit.
  • 2. 
    Voor bijkantoren in Nederland van een bank of andere financiële onderneming met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 1a, tweede en derde lid, van de wet, gelden de indicatoren die van toepassing zijn voor een bank of het type financiële onderneming waarvan het bijkantoor deel uitmaakt.

Artikel 5

Het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 1 wordt "artikel 28, derde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme" vervangen door: artikel 31, tweede en derde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

  • 1. 
    Overtreding van de navolgende voorschriften van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en de verordening inzake de veiling van broeikasgasemissierechten, is als volgt beboetbaar:

Artikel    Boetecategorie

Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme

1e    2

2    2

2a    3

2b    2

2c    2

2d    2

2e, eerste lid    2

2e, tweede lid    2

2f, eerste, tweede en vierde lid    2

3,    eerste tot en met    negende en elfde lid    3

3a, eerste en tweede lid    3

4,    eerste lid, tweede    lid, tweede volzin, en    2

derde lid

5,    eerste, derde en vijfde lid    3

6    2

7, tweede lid    2

8    3

9    3

10, tweede lid    1

11    2

16    3

17, tweede lid    2

20a    2

20b    2

23, eerste, tweede en    vierde lid    2

23a    2

33    2

34    2

35    2

35a    2

38    2

  • 2. 
    Voor een overtreding van artikel 1a, zesde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme geldt de boetecategorie die is bepaald ten aanzien van het artikel waarop de overtreding betrekking heeft.
  • 3. 
    Overtreding van de navolgende voorschriften van de verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie is als volgt beboetbaar:

Artikel    Boetecategorie

Verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie

4    2

5    2

6    2

7    2

8    2

9    2

10    2

11    2

12    2

13    2

14    2

16, eerste lid    2

  • 4. 
    Overtreding van het bepaalde in de verordening inzake de veiling van

broeikasgasemissierechten is beboetbaar met een boete van de tweede categorie.

  • 5. 
    Het geen gevolg geven dan wel niet tijdig of onvolledig gevolg geven aan een krachtens artikel 28 van de Wwft gegeven aanwijzing is beboetbaar met een boete van de tweede categorie.

Artikel 6

In artikel 3a, eerste lid, onderdeel h, van het Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft wordt "Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 november 2006 (Pb EU L 345) betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler" vervangen door: Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1781/2006 (PbEU 2015, L 141).

Artikel 7

In subonderdeel 2.1 van bijlage C bij het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt "de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste en derde lid, 8, 16, tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 33 en 34 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme" vervangen door: overtreding van de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste tot en met derde lid, 8, 16, 17, tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 33 en 34 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Artikel 8

In subonderdeel 2.1 van bijlage 2 bij het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 wordt "de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste en derde lid, 8, 16, tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 33 en 34 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme" vervangen door: overtreding van de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste tot en met derde lid, 8, 16, 17,

tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 33 en 34 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Artikel 9

In artikel 46, onderdeel e, van het Besluit basisregistratie personen wordt "artikel 24 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme" vervangen door: artikel 1d, eerste lid, onderdeel c, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Artikel 10

In artikel 156, onderdeel g, van het Reglement rijbewijzen wordt "artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme" vervangen door: artikel 1a, eerste tot en met vierde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Artikel 11

Het Uitvoeringsbesluit Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme wordt ingetrokken.

Artikel 12

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn in werking treedt.

Artikel 13

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit Wwft 2018.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Financiën,

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Bijlage Indicatorenlijst

Bijlage als bedoeld in artikel 4, eerste lid.

Tabel 1. Indicatoren voor banken en andere financiële ondernemingen

 

Instelling

Toepasselijke indicatoren*

Bank (artikel 1a, tweede lid, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie voor een bedrag van €10.000,- of meer, waarbij contante omwisseling in een andere valuta of van kleine naar grote coupures plaatsvindt.

Een contante storting voor een bedrag van €10.000,- of meer ten gunste van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card).

Het gebruik van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) in verband met een transactie voor een bedrag van €15.000,- of meer.

Een geldtransfer voor een bedrag van €2.000,- of meer, tenzij het een geldtransfer betreft door een instelling die de afwikkeling van bedoelde geldtransfer overlaat aan een andere instelling waarop de meldingsplicht, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet, eveneens van toepassing is.

Degene die, geen bank zijnde, in hoofdzaak zijn bedrijf maakt van het verrichten van een of meer van de werkzaamheden die zijn opgenomen onder punt 2, 3, 5, 6, 9, 10 en 12 van Bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten (artikel 1a, derde lid,

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van

onderdeel a, van de wet)

een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie voor een bedrag van €10.000,- of meer, waarbij contante omwisseling in een andere valuta of van kleine naar grote coupures plaatsvindt.

Een contante storting voor een bedrag van €10.000,- of meer ten gunste van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card).

Het gebruik van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) in verband met een transactie voor een bedrag van €15.000,- of meer.

Een geldtransfer voor een bedrag van €2.000,- of meer, tenzij het een geldtransfer betreft door een instelling die de afwikkeling van bedoelde geldtransfer overlaat aan een andere instelling waarop de meldingsplicht, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet, eveneens van toepassing is.

Degene die, geen bank zijnde, in hoofdzaak zijn bedrijf maakt van het verrichten van de werkzaamheden die zijn opgenomen onder punt 14 van bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten (artikel 1a, derde lid, onderdeel a, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Degene die, geen bank zijnde, in hoofdzaak zijn bedrijf maakt van het verrichten van betaaldiensten als bedoeld in de bijlage bij

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

de richtlijn betaaldiensten (artikel 1a, derde lid, onderdeel b, van de wet)

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie voor een bedrag van €10.000,- of meer, waarbij contante omwisseling in een andere valuta of van kleine naar grote coupures plaatsvindt.

Een contante storting voor een bedrag van €10.000,- of meer ten gunste van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card).

Het gebruik van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) in verband met een transactie voor een bedrag van €15.000,- of meer.

Een geldtransfer voor een bedrag van €2.000,- of meer, tenzij het een geldtransfer betreft door een instelling die de afwikkeling van bedoelde geldtransfer overlaat aan een andere instelling waarop de meldingsplicht, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet, eveneens van toepassing is.

Beleggingsonderneming (artikel 1a, derde lid, onderdeel c, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Beleggingsinstelling (artikel 1a, derde lid, onderdeel d, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Elektronischgeldinstelling (artikel 1a, derde lid, onderdeel e, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Een contante storting voor een bedrag van €10.000,- of meer ten gunste van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card).

Het gebruik van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) in verband met een transactie voor een bedrag van €15.000,- of meer.

Een geldtransfer voor een bedrag van €2.000,- of meer, tenzij het een geldtransfer betreft door een instelling die de afwikkeling van bedoelde geldtransfer overlaat aan een andere instelling waarop de meldingsplicht, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet, eveneens van toepassing is.

Wisselinstelling (artikel 1a, derde lid, onderdeel f, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat

 

deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie van €10.000,- of meer, waarbij contante omwisseling in een andere valuta of van kleine naar grote coupures plaatsvindt.

Levensverzekeraar (artikel 1a, derde lid, onderdeel g, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Icbe (artikel 1a, derde lid, onderdeel h, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Financiële dienstverlener die bemiddelt in levensverzekeringen (artikel 1a, derde lid, onderdeel i, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

 

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Betaaldienstagent (artikel 1a, derde lid, onderdeel j, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Een contante storting voor een bedrag van €10.000,- of meer ten gunste van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card).

Het gebruik van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) in verband met een transactie voor een bedrag van €15.000,- of meer.

Een geldtransfer voor een bedrag van €2.000,- of meer, tenzij het een geldtransfer betreft door een instelling die de afwikkeling van bedoelde geldtransfer overlaat aan een andere instelling waarop de meldingsplicht, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet, eveneens van toepassing is.

*Waar de genoemde bedragen in euro staan vermeld is ook bedoeld de tegenwaarde daarvan in een vreemde valuta.

Het ligt in de rede dat transacties die in verband met witwassen of financieren van terrorisme aan politie of Openbaar Ministerie worden gemeld, ook aan de Financiële

inlichtingen eenheid worden gemeld; er is immers de veronderstelling dat deze transacties verband kunnen houden met witwassen of financieren van terrorisme.

Tabel 2. Indicatoren voor natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten

 

Instelling

Toepasselijke indicatoren*

Belastingadviseur (artikel 1a, vierde lid, onderdeel a, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie voor een bedrag van €10.000,- of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques aan toonder, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of soortgelijke betaalmiddelen.

Externe registeraccountant of externe accountant-administratieconsulent (artikel

1a, vierde lid, onderdeel b, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie voor een bedrag van €10.000,- of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques aan toonder, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of soortgelijke betaalmiddelen.

Advocaat (artikel 1a, vierde lid, onderdeel

Een transactie waarbij de instelling

c, van de wet)

aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie voor een bedrag van €10.000,- of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques aan toonder, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of soortgelijke betaalmiddelen.

Notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris (artikel 1a, vierde lid, onderdeel d, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie voor een bedrag van €10.000,- of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques aan toonder, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of soortgelijke betaalmiddelen.

Degene die werkzaamheden verricht in de uitoefening van een aan dat van advocaat, notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris gelijksoortig juridisch beroep of bedrijf (artikel 1a, vierde lid, onderdeel e, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat

 

die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie voor een bedrag van €10.000,- of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques aan toonder, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of soortgelijke betaalmiddelen.

Trustkantoor (artikel 1a, vierde lid, onderdeel f, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie voor een bedrag van €10.000,- of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques aan toonder, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of soortgelijke betaalmiddelen.

Persoon die beroeps- of bedrijfmatig een adres of postadres ter beschikking stelt (artikel 1a, vierde lid, onderdeel g, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Tussenpersoon, voor zover deze bemiddelt

Een transactie waarbij de instelling

bij het tot stand brengen en het sluiten van overeenkomsten inzake onroerende zaken of rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen (artikel 1a, vierde lid, onderdeel h, van de wet)

aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie voor een bedrag van €10.000,- of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques aan toonder, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of soortgelijke betaalmiddelen.

Tussenpersoon, voor zover deze bemiddelt bij het tot stand brengen en het sluiten van overeenkomsten inzake koop en verkoop van voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen (artikel 1a, vierde lid, onderdeel h, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie waarbij een of meerdere voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen verkocht worden tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling, waarbij het contant te betalen bedrag €20.000,- of meer bedraagt.

Beroeps- of bedrijfsmatig handelende koper of verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10 000 of meer (artikel 1a, vierde lid, onderdeel i, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of

 

gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie waarbij tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling een of meerdere voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen gekocht of verkocht worden, waarbij het contant te betalen bedrag €20.000,- of meer bedraagt.

Speelcasino (artikel 1a, vierde lid, onderdeel j, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Het in depot nemen van munten, bankbiljetten of andere waarden voor een bedrag van €10.000,- of meer.

Een girale betalingstransactie voor een bedrag van €15.000,- of meer.

Een transactie voor een bedrag van €10.000,- of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of buitenlandse valuta.

Aanbieders van kansspelen, anders dan een speelcasino (artikel 1a, vierde lid, onderdeel j, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

 

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Taxateur (artikel 1a, vierde lid, onderdeel k, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie voor een bedrag van €10.000,- of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of buitenlandse valuta.

Pandhuis (artikel 1a, vierde lid, onderdeel l, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen

of financieren van terrorisme.

Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.

 

Een transactie waarbij een goed of goederen in de macht van het pandhuis gebracht worden, waarbij het door het pandhuis daarvoor ter beschikking

gestelde bedrag €20.000,- of meer bedraagt.

*Waar de genoemde bedragen in euro staan vermeld is ook bedoeld de tegenwaarde daarvan in een vreemde valuta.

Het ligt in de rede dat transacties die in verband met witwassen of financieren van terrorisme aan politie of Openbaar Ministerie worden gemeld, ook aan de Financiële inlichtingen eenheid worden gemeld; er is immers de veronderstelling dat deze transacties verband kunnen houden met witwassen of financieren van terrorisme.

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

  • 1. 
    Inleiding

Dit besluit strekt samen met de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn tot implementatie van richtlijn (EU) nr. 2015/849/EC van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU L 141/73) (hierna: de vierde anti-witwasrichtlijn). Voorts geeft dit besluit samen met de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn uitvoering aan de Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1781/2006 (PbEU 2015, L 141) (hierna: de verordening). De termijn voor implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn verstreek op 26 juni 2017.

De vierde anti-witwasrichtlijn beoogt op Europees niveau de dreiging van witwassen en financieren van terrorisme verder aan te pakken. De richtlijn vervangt de derde anti-witwasrichtlijn1 en vult het reeds bestaande instrumentarium om het gebruik van het financieel stelsel voor witwassen en financieren van terrorisme tegen te gaan, verder aan. Daarbij is rekening gehouden met de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF)2 en de uitkomsten van een evaluatie van de derde anti-witwasrichtlijn.3

De verordening vervangt verordening (EG) Nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (PbEU 2006, L 345). De aanleiding voor deze nieuwe verordening is gelegen in de herziene FATF-aanbevelingen. Uit FATF-aanbeveling 16 volgt dat landen ervoor moeten zorgdragen dat financiële instellingen (girale) overschrijvingen vergezeld laten gaan van alle noodzakelijke informatie over de afzender en de begunstigde van een transactie, waarbij deze informatie door de gehele betaalketen bij de geldovermaking gevoegd dient te blijven. De verordening beoogt een volledige traceerbaarheid van geldovermakingen, ten einde witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen, op te sporen en te onderzoeken.

Voor een uitgebreidere toelichting op de inhoud van de vierde anti-witwasrichtlijn en de verordening wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn.4

De implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn en de bepalingen ter uitvoering van de verordening krijgen hoofdzakelijk hun beslag in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). In aanvulling daarop behoeft ook het Uitvoeringsbesluit wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Uitvoeringsbesluit Wwft) aanpassing, evenals enkele andere besluiten. Omdat een omvangrijke wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wwft nodig was, wordt dat besluit ingetrokken en vervangen door een nieuw besluit.

De inhoudelijke wijzigingen die ten opzichte van het Uitvoeringsbesluit Wwft worden doorgevoerd, worden toegelicht in paragraaf 2. Vervolgens wordt in paragraaf 3 stilgestaan bij de gevolgen van dit besluit voor de administratieve lasten en nalevingskosten, alsmede bij de gevolgen voor de toezichthoudende autoriteiten en de Financiële inlichtingen eenheid (FIU). In paragraaf 4 worden de opmerkingen van belanghebbenden bij de consultatie van het ontwerpbesluit besproken. Tot slot is in paragraaf 5 een transponeringstabel opgenomen.

  • 2. 
    Belangrijkste wijzigingen

§ 2.1. Politiek prominente personen

De Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn voorziet in een wijziging van het begrip 'politiek prominent persoon' (PEP). In deze wet is tevens bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur wordt voorzien in een uitwerking van de definitie van dit begrip. De begripsomschrijving van PEP wijzigt met de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn. Zo wordt voorzien in een uitbreiding van de definitie van PEP met bestuurders, plaatsvervangend bestuurders en leden van de raad van bestuur of bekleders van een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie.

De definities van 'familielid van een politiek prominente persoon' en van 'persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon' worden eveneens uitgewerkt in dit besluit. De vierde anti-witwasrichtlijn wijzigt deze begrippen niet inhoudelijk, maar verwijst hiervoor niet langer naar de uitvoeringsrichtlijn bij de derde anti-witwasrichtlijn. In overeenstemming daarmee voorziet ook het onderhavige besluit niet in een inhoudelijke wijziging van deze begripsomschrijvingen.

§ 2.2. Uiteindelijk belanghebbende

Het besluit voorziet in een nadere uitwerking van de begripsomschrijving van 'uiteindelijk belanghebbende' (UBO). Hoewel de vierde anti-witwasrichtlijn ten opzichte van de derde anti-witwasrichtlijn de kern van het begrip UBO ongewijzigd laat, voorziet de richtlijn in een nadere uitwerking van dit begrip die de derde anti-witwasrichtlijn niet kende.

Bij de implementatie van de begripsomschrijving van UBO uit de vierde anti-witwasrichtlijn, is de structuur van artikel 3, zesde lid, van de richtlijn gevolgd. De

Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn implementeert het algemeen deel van deze definitie, door middel van een begripsomschrijving in artikel 1 Wwft. De twee criteria om te beoordelen of een persoon kwalificeert als UBO, krijgen daarmee hun beslag in de Wwft. Het betreft het houden van het uiteindelijke eigendom of het hebben van de uiteindelijke zeggenschap in een cliënt. De nadere uitwerking van de begripsomschrijving, waarin artikel 3, zesde lid, onderdelen a tot en met c, van de vierde anti-witwasrichtlijn voorzien, wordt met het onderhavige besluit geïmplementeerd. Het betreft de categorieën van personen die in elk geval als UBO moeten worden aangemerkt. Met het besluit is voorzien in een nadere uitwerking van de begripsomschrijving van UBO, specifiek voor juridische entiteiten die in Nederland voorkomen.

Daarnaast is van belang dat de begripsomschrijving van UBO in de vierde anti-witwasrichtlijn zowel toepassing vindt in het kader van de bepalingen met betrekking tot het cliëntenonderzoek, als in het kader van de bepalingen met betrekking tot de registratie van UBO-informatie. Laatstgenoemde bepalingen worden in Nederland middels een afzonderlijk wetsvoorstel in de Handelsregisterwet 2007 geïmplementeerd, waarbij ook voorzien wordt in een definitie van het begrip UBO. Hoewel deze definitie, gelet op artikel 3, zesde lid, van de richtlijn, inhoudelijk op hetzelfde neerkomt als de definitie van UBO in de Wwft en het onderhavige besluit, kan met een afzonderlijke uitwerking van dit begrip in de betreffende wetgeving uitdrukking worden gegeven aan de andere invalshoek die geldt voor de toepassing van het UBO-begrip in het kader van het UBO-register.5

§ 2.3. Wijzigingen in het cliëntenonderzoek

De vierde anti-witwasrichtlijn laat, anders dan de derde anti-witwasrichtlijn, geen ruimte voor het opsommen van gevallen waarin vereenvoudigd cliëntenonderzoek kan plaatsvinden. Instellingen dienen, op grond van een risicobeoordeling voorafgaand aan het aangaan van een zakelijke relatie of het verrichten van een incidentele transactie, vast te stellen of kan worden volstaan met een vereenvoudigd cliëntenonderzoek. Om die reden konden de bepalingen die deel uitmaakten van het Uitvoeringsbesluit Wwft, waarin verwezen wordt naar cliënten waarnaar in alle gevallen vereenvoudigd cliëntenonderzoek kan worden verricht, in het onderhavige besluit niet worden gehandhaafd. In plaats daarvan dienen instellingen, op grond van artikel 6 Wwft, de risicofactoren in bijlage II bij de vierde anti-witwasrichtlijn in acht te nemen, om te beoordelen of sprake is van een lager risico op witwassen en financieren van terrorisme dat een vereenvoudigd cliëntenonderzoek rechtvaardigt.

Omdat de vierde anti-witwasrichtlijn daarnaast nog slechts voorziet in een uitzondering op de verplichte cliëntenonderzoeksmaatregelen voor zover het gaat om elektronisch geld dat aan bepaalde voorwaarden voldoet6, is het voortaan niet langer mogelijk om cliëntenonderzoeksmaatregelen achterwege te laten indien sprake is van onder meer spaarproducten voor kinderen en bepaalde leaseovereenkomsten. Ook hieraan wordt met het onderhavige besluit gevolg gegeven.

§ 2.4. Vervallen bepalingen overdracht handhavende bevoegdheden Als gevolg van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn worden de toezichthoudende autoriteiten voortaan aangewezen in artikel 1d Wwft. Voorts komen aan de toezichthoudende autoriteiten op grond van hoofdstuk 4 Wwft diverse handhavingsbevoegdheden toe. Het is daardoor niet langer nodig bij algemene maatregel van bestuur handhavende bevoegdheden van de minister van Financiën over te dragen aan De Nederlandsche Bank N.V., de Stichting Autoriteit Financiële Markten, de kansspelautoriteit en het Bureau Financieel Toezicht.

§ 2.5. Indicatoren ongebruikelijke transacties

De Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn voorziet in een nieuw artikel 1a Wwft, dat bepaalt welke instellingen binnen de reikwijdte van de vierde anti-witwasrichtlijn vallen. Met het oog op de wijzigingen die daaruit voortkomen, is de bijlage bij het onderhavige besluit ten opzichte van het Uitvoeringsbesluit Wwft gewijzigd. Daardoor sluiten de indicatoren voor het melden van een ongebruikelijke transactie, op grond van artikel 16 Wwft, aan bij voornoemd wetsartikel. Daarbij is ook voorzien in indicatoren voor het melden van een ongebruikelijke transactie door de instellingen die nieuw onder de verplichtingen van de Wwft zijn komen te vallen: aanbieders van kansspelen en personen en vennootschappen die in goederen handelen en betalingen in contant geld doen of ontvangen van EUR 10.000,- of meer. In lijn met de bepalingen van de vierde anti-witwasrichtlijn en met het oog op het hoge risico dat aan contante betalingen is verbonden, zijn tot slot de meldbedragen in de indicatoren die betrekking hebben op contante omwisseling, contante storting of contante betalingen verlaagd.

§ 2.6. Boetecategorieën

De systematiek dat de hoogte van het basis- en maximumbedrag van een bestuurlijke boete op grond van de Wwft wordt vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur, aan de hand van een indeling in boetecategorieën, blijft na implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn ongewijzigd. Wel dient de indeling van overtredingen in boetecategorieën in artikel 13 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector te worden gewijzigd, om de boetehoogte van overtredingen van de Wwft in lijn te brengen met de vierde anti-witwasrichtlijn.

  • 3. 
    Gevolgen van het ontwerpbesluit

Voor de gevolgen voor het bedrijfsleven, wordt een onderscheid gemaakt tussen de administratieve lasten en de nalevingskosten die uit het besluit voortvloeien.7 Het onderhavige besluit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten. Op onderdelen brengt het onderhavige besluit gevolgen met zich voor de nalevingskosten.

In de eerste plaats komen de bepalingen uit het Uitvoeringsbesluit Wwft, die omstandigheden aanwijzen waarin vereenvoudigd cliëntenonderzoek kan plaatsvinden, niet terug in het onderhavige besluit.8 Als gevolg van de vierde anti-witwasrichtlijn is het niet langer mogelijk deze omstandigheden bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, maar dient een instelling steeds op basis van een risicoanalyse te beoordelen of er sprake is van een lager risico op witwassen of financieren van terrorisme (zie ook voorgaande paragraaf 2.3). Deze wijziging kan ertoe leiden dat een instelling in minder gevallen kan volstaan met een vereenvoudigd cliëntenonderzoek. Tegelijkertijd geldt dat de risicofactoren in Annex II bij de vierde anti-witwasrichtlijn, die kunnen duiden op een lager risico op witwassen en terrorismefinanciering, gedeeltelijk overeenkomen met de omstandigheden die tot dusver in het Uitvoeringsbesluit Wwft stonden omschreven. In die gevallen waarin een instelling aanvullende cliëntenonderzoeksmaatregelen moet nemen als gevolg van deze wijzigingen, worden de kosten die daarmee gemoeid zijn geschat op EUR 74,- per cliënt. Daarbij is uitgegaan van een uurtarief van EUR 37,-9 en een tijdsbesteding van twee uur per cliënt voor het uitvoeren van een risicoanalyse en het nemen van de cliëntenonderzoeksmaatregelen. Rekening wordt gehouden met het feit dat een deel van de informatie die over een cliënt moet worden vergaard, reeds bij de instelling beschikbaar is.

Doordat ook leden van bestuurslichamen van politieke partijen als PEP worden aangemerkt, alsmede de bestuurders van een internationale organisatie of personen die een gelijkwaardige functie hebben bij een internationale organisatie, zal er in meer gevallen verscherpt cliëntenonderzoek moeten worden verricht. Dit zal naar schatting per PEP EUR 104,- aan eenmalige kosten met zich brengen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het nemen van de maatregelen, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, gemiddeld 2 uur in beslag neemt voor een medewerker van de instelling, waarbij wordt uitgegaan van een gemiddeld uurtarief van EUR 37,-. Daarnaast zal een lid van het hoger leidinggevend personeel van een instelling betrokken zijn, ten einde toestemming te geven voor het aangaan of voortzetten van een zakelijke relatie of incidentele transactie met een PEP. Daarvoor wordt uitgegaan van een uurtarief van EUR 91,-10 en een gemiddelde tijdsbesteding van een 20 minuten.

De wijziging van het UBO-begrip zal ertoe leiden dat een instelling in het kader van zijn cliëntenonderzoek meer personen dan voorheen moet identificeren als UBO en in die gevallen ook redelijke maatregelen moet nemen om de identiteit van de UBO te verifiëren. De informatie die hiermee wordt vergaard, dient op grond van artikel 33 Wwft tevens te worden bewaard. Naar schatting zal dit aan kosten EUR 74,- per UBO met zich brengen. Daarbij is uitgegaan van een tijdsbesteding van 2 uur en een gemiddeld uurtarief van EUR 37,- (rekening houdend met het diverse scala aan instellingen dat binnen de reikwijdte van de Wwft valt).

Tot slot hebben de wijzigingen van de indicatoren in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 tot gevolg dat er in meer gevallen een ongebruikelijke transactie zal worden gemeld bij de FIU. De kosten die met het melden van een ongebruikelijke transactie gepaard gaan, worden geschat op EUR 37,- (uitgaande van een tijdsbesteding van één uur voor het melden van een ongebruikelijke transactie bij de FIU en een uurtarief van EUR 37,-). Het is op dit moment niet mogelijk een inschatting te maken van de toename van het aantal meldingen als gevolg van de wijzigingen van de indicatoren, zodat de totale toename van de kosten niet kwantificeerbaar is. Voor de nalevingskosten die de meldplicht voor nieuwe instellingen, zoals aanbieders van kansspelen, met zich brengt, wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van de memorie van toelichting bij de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn.

  • 4. 
    Consultatie

[PM - wordt aangevuld na consultatie]

  • 5. 
    Transponeringstabel
 

Artikel, -lid of -onderdeel vierde anti-witwasrichtlijn

Te implementeren in

Artikel 1 tot en met artikel 3, vijfde lid

Zie transponeringstabel bij het wetsvoorstel voor de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn11

Artikel 3, zesde lid

Artikel 3 Uitvoeringsbesluit Wwft 2018

Artikel 3, zevende en achtste lid

Zie transponeringstabel bij het wetsvoorstel voor de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn

Artikel 3, negende lid

Artikel 2, eerste lid, Uitvoeringsbesluit

Wwft 2018

Artikel 3, tiende lid

Artikel 2, tweede lid, Uitvoeringsbesluit

Wwft 2018

Artikel 3, elfde lid

Artikel 2, derde lid, Uitvoeringsbesluit

Wwft 2018

Artikel 3, twaalfde lid tot en met artikel 58

Zie transponeringstabel bij het wetsvoorstel voor de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn

Artikel 59

Artikel 13 Besluit bestuurlijke boetes financiële sector

Artikel 60 tot en met Artikel 69 en bijlagen

I tot en met III

Zie transponeringstabel bij het wetsvoorstel voor de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn

Artikel, -lid of -onderdeel verordening

Uit te voeren in

Artikel 1 tot en met 16

Behoeven naar hun aard geen implementatie

Artikel 17

Zie transponeringstabel bij het wetsvoorstel voor de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn

Artikel 18

Artikel 13 Besluit bestuurlijke boetes financiële sector

Artikel 19 tot en met 27

Zie transponeringstabel bij het wetsvoorstel voor de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn

11 Kamerstukken II, 2017-2018, 34 808, nr. 3, p. 89.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Ten opzichte van het Uitvoeringsbesluit Wwft keert de begripsomschrijving van Onze Minister, met het oog op het vervallen van artikel 5 van datzelfde besluit, niet terug. Een begripsomschrijving van de richtlijn transparantie is toegevoegd. Zoals ook uit de toelichting bij artikel 3 zal blijken, zijn de openbaarmakingsvereisten van de richtlijn transparantie van belang voor de beoordeling van de noodzaak om van een beursgenoteerde vennootschap de UBO's te identificeren. Tot slot keert ook de definitie van de richtlijn betaaldiensten, zoals deze in het Uitvoeringsbesluit Wwft was opgenomen, niet terug met het oog op de gelijkluidende definitie die met de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn in de Wwft is opgenomen en die uitgaat van de herziene richtlijn betaaldiensten.11

Artikel 2

In artikel 2 wordt in de eerste plaats bepaald welke functies als 'politiek prominente functies' moeten worden aangemerkt. Het eerste lid sluit in dit kader volledig aan bij de definitie van PEP in artikel 3, negende lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn.

Voorheen werd voor de definitie van het begrip PEP verwezen naar de uitvoeringsrichtlijn bij de derde anti-witwasrichtlijn. Deze uitvoeringsrichtlijn is met de vierde anti-witwasrichtlijn komen te vervallen. Ten opzichte van de begripsomschrijving van PEP in deze uitvoeringsrichtlijn, wordt ter implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn in feite in vier wijzigingen voorzien. Zo is verduidelijkt dat naast ministers en staatssecretarissen, ook onderministers als PEP moeten worden aangemerkt. Daarnaast is verduidelijkt dat naast parlementsleden, ook leden van een soortgelijk wetgevend orgaan binnen de reikwijdte van het PEP-begrip vallen. In beide gevallen gaat het om verduidelijkingen die relevant zijn voor personen die woonachtig zijn in het buitenland of een buitenlandse nationaliteit hebben. In de vierde anti-witwasrichtlijn wordt voor het verscherpt cliëntenonderzoek naar PEPs niet langer een onderscheid gemaakt tussen buitenlandse PEPs en binnenlandse PEPs, zodat ook naar PEPs met de Nederlandse nationaliteit of PEPs die in Nederland woonachtig zijn verscherpt cliëntenonderzoek moet worden verricht. De toegevoegde verwijzingen naar onderminister en een met het parlement vergelijkbaar wetgevend orgaan zijn echter niet relevant voor de kwalificatie van een Nederlands persoon als PEP.

Daarnaast worden met het onderhavige artikel leden van bestuurslichamen van politieke partijen als PEP aangemerkt, alsmede de bestuurders van een internationale organisatie of personen die een gelijkwaardige functie hebben bij een internationale organisatie. Deze uitbreiding volgt op de FATF-aanbevelingen. De invulling van het begrip internationale organisatie dat binnen FATF wordt gehanteerd, is derhalve relevant. 12 Daaruit volgt onder meer dat sprake moet zijn van een organisatie die wordt erkend door het recht van de deelnemende landen en op basis van politieke overeenstemming tot stand zijn gekomen. Voorbeelden die genoemd worden zijn de Verenigde Naties, de instellingen van de Europese Unie, de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie en de Wereldhandelsorganisatie.

Ook de begripsomschrijvingen van 'familielid van een politiek prominente persoon' en 'naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon' worden nader uitgewerkt in artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018. Deze begrippen blijven ten opzichte van de uitvoeringsrichtlijn bij de derde anti-witwasrichtlijn ongewijzigd.

Artikel 3

Het algemene deel van de definitie van 'uiteindelijk belanghebbende' in artikel 3, zesde lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn heeft zijn beslag gekregen in artikel 1 Wwft. Blijkens de genoemde richtlijnbepaling wordt onder UBO elke natuurlijke persoon verstaan die de uiteindelijke eigenaar is van of uiteindelijke zeggenschap heeft over een cliënt, dan wel de natuurlijke persoon voor wiens rekening een transactie of activiteit wordt verricht. In artikel 3, zesde lid, onderdelen a tot en met c, van de vierde anti-witwasrichtlijn wordt vervolgens een nadere uitwerking gegeven aan het algemeen deel van de definitie van UBO. Deze uitwerking, die nieuw is ten opzichte van de derde anti-witwasrichtlijn, wordt met het onderhavige artikel geïmplementeerd.

De nadere uitwerking van de begripsomschrijving van UBO bepaalt welke personen ten minste als UBO moeten worden gezien. Het betreft nadrukkelijk geen limitatieve opsomming van de mogelijke UBO's van een cliënt. Een cliënt kan meerdere UBO's hebben. Steeds zal, op basis van de criteria die in artikel 1 van de Wwft zijn geïmplementeerd, moeten worden beoordeeld of er ook andere personen als UBO moeten worden aangemerkt. Nu de begripsomschrijving van UBO uit de vierde anti-witwasrichtlijn aansluit bij de begripsomschrijving die FATF hanteert, is de guidance van FATF hiervoor van betekenis.13

Artikel 3, zesde lid, onderdelen a, b en c, van de vierde anti-witwasrichtlijn maakt een onderscheid tussen vennootschappen en andere juridische entiteiten (onderdeel a), trusts (onderdeel b) en juridische entiteiten zoals stichtingen en juridische constructies vergelijkbaar met trusts (onderdeel c). Dit onderscheid komt terug in de onderdelen a tot en met e van artikel 3, eerste lid, van dit besluit. Naast vennootschappen, trusts en stichtingen wordt in het eerste lid, onderdeel b en c, ook ingegaan op de categorieën personen die als UBO van een maatschap en vereniging moeten worden aangemerkt.

Met het tweede tot en met zesde lid wordt daarnaast ook ten aanzien van andere in Nederland voorkomende rechtspersonen bepaald welke personen in elk geval als UBO kwalificeren.

Besloten vennootschappen en naamloze vennootschappen

Het eerste lid, onderdeel a, heeft betrekking op besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (BV's) en op naamloze vennootschappen (NV's). Deze uitwerking is daarnaast, blijkens het tweede lid van dit artikel, van overeenkomstige toepassing op Europese naamloze vennootschappen, alsmede op andere juridische entiteiten die vergelijkbaar zijn met een BV of NV. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan juridische entiteiten die naar buitenlands recht zijn opgericht. Met onderdeel a van het eerste lid wordt artikel 3, zesde lid, onderdeel a, van de vierde anti-witwasrichtlijn geïmplementeerd. De UBO's van een BV, NV of vergelijkbare juridische entiteit kunnen in de eerste plaats personen zijn die rechtstreeks of onrechtstreeks aandelen, stemrechten of een eigendomsbelang houden in een vennootschap. Daarbij wordt een indicatief percentage van 25% gehanteerd: personen die meer dan 25% van de aandelen, stemrechten of eigendomsbelang in een vennootschap houden, dienen in elk geval als UBO te worden aangemerkt. Dat wil tegelijkertijd niet zeggen dat natuurlijke personen die een lager percentage aan aandelen, stemrechten of eigendomsbelang in een vennootschap houden, in geen geval als UBO kunnen worden aangemerkt. Indien deze personen op andere wijze de uiteindelijke zeggenschap in een vennootschap hebben, bijvoorbeeld op basis van contractuele betrekkingen, kwalificeren zij (eveneens) als UBO op grond van de criteria in artikel 1 Wwft.

Niet alleen natuurlijke personen die rechtstreeks meer dan 25% van de aandelen of stemrechten, of anderszins het eigendomsbelang in een vennootschap houden, moeten als UBO worden aangemerkt. Ook indien het uiteindelijk eigendom of de uiteindelijke zeggenschap in een vennootschap onrechtstreeks wordt gehouden, bijvoorbeeld door tussenkomst van een andere rechtspersoon, zoals een stichting administratiekantoor, of een structuur van rechtspersonen, dient de natuurlijke persoon als UBO te worden aangemerkt. In artikel 3, zesde lid, onderdeel a, onder i, van de vierde anti-witwasrichtlijn is bepaald dat het houden van meer dan 25% van de aandelen of van het eigendomsbelang in een vennootschap door tussenkomst van een juridische entiteit, waarover dezelfde natuurlijke persoon of personen de zeggenschap hebben, een indicatie is van een indirect uiteindelijk belang in een vennootschap. In het onderhavige artikel krijgt dit zijn beslag met een verwijzing naar het onrechtstreeks houden van aandelen, stemrechten of eigendomsbelang. Daarnaast is conform het bepaalde in de vierde anti-witwasrichtlijn, verduidelijkt dat ook natuurlijke personen die toonderaandelen houden in een vennootschap, als UBO kunnen worden aangemerkt.

Op grond van het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, dienen ook natuurlijke personen die via andere middelen de uiteindelijke eigenaar zijn van of de uiteindelijke zeggenschap hebben over een juridische entiteit, als UBO te worden aangemerkt. Hierbij gaat het om betrekkingen die in artikel 22, eerste tot en met vijfde lid, van de richtlijn jaarrekening staan omschreven. Het betreft onder meer gevallen waarin een natuurlijke persoon als aandeelhouder het recht heeft om de meerderheid van de bestuursleden van een vennootschap te benoemen of te ontslaan, ongeacht welk percentage aan aandelen wordt gehouden. Een ander voorbeeld betreft natuurlijke personen die op basis van een overeenkomst met de vennootschap een overwegende invloed op de vennootschap kunnen uitoefenen.

Een belangrijk onderdeel van de uitwerking van de definitie van UBO voor vennootschappen en juridische entiteiten in artikel 3, zesde lid, onderdeel a, van de vierde anti-witwasrichtlijn, betreft de gevallen waarin hoger leidinggevend personeel als UBO wordt aangemerkt. Dit aspect van de begripsomschrijving wordt met de vierde anti-witwasrichtlijn geïntroduceerd en sluit aan op de FATF-aanbevelingen.14 Het brengt met zich dat er in alle gevallen (ten minste) een natuurlijke persoon als UBO van een vennootschap of juridische entiteit moet worden aangemerkt. Indien het niet mogelijk blijkt een natuurlijk persoon te achterhalen die de uiteindelijke eigenaar is van of de uiteindelijke zeggenschap heeft over een juridische entiteit via het houden van aandelen, stemrechten, eigendomsbelang of andere middelen, dient het hoger leidinggevend personeel van de juridische entiteit als UBO te worden aangemerkt. Het hoger leidinggevend personeel wordt eveneens als UBO aangemerkt, indien er twijfel bestaat of een natuurlijk persoon daadwerkelijk het uiteindelijk eigendom of de uiteindelijke zeggenschap in een vennootschap heeft. Het aanmerken van het hoger leidinggevend personeel als UBO betreft nadrukkelijk een terugvaloptie: het hoger leidinggevend personeel kan alleen dan als UBO worden aangemerkt, indien alle mogelijke maatregelen door een instelling zijn ingezet om op eerder genoemde gronden de UBO's van een cliënt vast te stellen. Uit de verplichtingen met betrekking tot het cliëntenonderzoek volgt dat deze maatregelen moeten worden afgestemd op het risico op witwassen of financieren van terrorisme dat zich in een concreet geval voordoet. Van belang is dat een instelling de maatregelen vastlegt die zijn genomen om de UBO's van een cliënt te achterhalen. Deze verplichting volgt uit artikel 33 Wwft.

Tot slot geldt met betrekking tot BV's, NV's en vergelijkbare juridische entiteiten dat de natuurlijke personen, bedoeld in onderdeel a van het eerste lid, niet als UBO worden aangemerkt indien sprake is van een vennootschap die is onderworpen aan de openbaarmakingsvereisten van de richtlijn transparantie. Omdat op deze beursgenoteerde vennootschappen reeds openbaarmakingsvereisten van toepassing zijn, wordt het - zo volgt uit artikel 3, zesde lid, onderdeel a, van de vierde anti-witwasrichtlijn - in deze gevallen niet nodig geacht de natuurlijke personen als UBO aan te merken.

Maatschappen en verenigingen

Voor het identificeren van de UBO's van een maatschap of vereniging, alsmede van de juridische entiteiten die in het derde en vierde lid van artikel 2b genoemd zijn, wordt aangesloten bij artikel 3, zesde lid, onderdeel a, van de vierde anti-witwasrichtlijn. Deze rechtsvormen worden aangemerkt als juridische entiteiten. Omdat er geen sprake kan zijn van het houden van aandelen of eigendomsbelang in een maatschap, worden in plaats daarvan de natuurlijke personen met een recht op 25% of meer van de winsten van een maatschap of, in geval van ontbinding van de maatschap, een recht op een aandeel van 25% of meer in de gemeenschap van een maatschap, als UBO aangemerkt. Omdat een vereniging geen winst kan uitkeren aan haar leden, is onderdeel c beperkt tot de personen die meer dan 25% van de stemmen kunnen uitoefenen, voor zover de statuten van de vereniging hierin voorzien, en die feitelijk zeggenschap kunnen uitoefenen in de vereniging. Voor deze onderdelen van het eerste lid, is de vorenstaande toelichting met betrekking tot het eerste lid, onderdeel a, eveneens relevant. Zo wordt ook voor maatschappen en verenigingen, alsmede voor de rechtsvormen die in het derde en vierde lid genoemd staan, voorzien in de (uiterste) terugvaloptie van het aanmerken van hoger leidinggevend personeel als UBO.

Trusts en stichtingen

De Angelsaksische rechtsvorm 'trust' is een juridische constructie, waarbij vermogensbestanddelen worden toevertrouwd aan een beheerder (trustee) die deze vermogensbestanddelen overeenkomstig een trustakte aanwendt voor één of meer begunstigden.15 De oprichters, trustees, eventuele protectors en de begunstigden van een trust dienen in elk geval als UBO van een trust te worden aangemerkt. Uit artikel 1 van de Wwft volgt dat voor de invulling van deze begrippen wordt verwezen naar het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts.16 Ook natuurlijke personen die door direct of indirect eigendom of via andere middelen zeggenschap over de trust uitoefenen, kwalificeren als UBO. Dit volgt uit artikel 3, zesde lid, onderdeel b, van de vierde anti-witwasrichtlijn en is in subonderdeel 5° van het eerste lid, onderdeel e, van artikel 3 geïmplementeerd.

De UBO's van een stichting dienen, zo volgt uit artikel 3, zesde lid, onderdeel c, van de vierde anti-witwasrichtlijn te worden achterhaald op een wijze die vergelijkbaar is met de wijze waarop de UBO's van een trust worden vastgesteld. Dit komt terug in het eerste lid, onderdeel d van het onderhavige artikel. De oprichters en bestuurders en, voor zover van toepassing ook de begunstigden van een stichting, worden in elk geval als UBO van een stichting aangemerkt. Net als bij trusts, geldt ook voor stichtingen dat natuurlijke personen die via andere middelen zeggenschap over een stichting kunnen uitoefenen, als UBO kwalificeren.

Ook ten aanzien van stichtingen en trusts is, in het vijfde en zesde lid, bepaald dat de UBO's van vergelijkbare juridische entiteiten en juridische constructies, op een met het eerste lid, onderdelen d en e vergelijkbare wijze dienen te worden vastgesteld.

Ten aanzien van de begunstigden van een stichting of trust geldt dat het onder omstandigheden mogelijk is dat de individuele begunstigden niet kunnen worden bepaald. In artikel 3, zesde lid, onderdeel b, van de vierde anti-witwasrichtlijn is bepaald dat in dat geval 'de groep' van personen in wier belang de trust (of stichting) is opgericht, als UBO kan worden aangemerkt. Zo kan er bijvoorbeeld sprake zijn van een dusdanig omvangrijke groep van begunstigden, dat het identificeren van de individuele begunstigden onmogelijk is. Ook is het mogelijk dat de individuele begunstigden nog niet in beeld zijn, omdat de begunstigden van een trust of stichting pas in de toekomst worden bepaald. In deze gevallen is het van belang dat de groep van natuurlijke personen nauwkeurig, aan de hand van specifieke kenmerken of naar categorie, wordt omschreven. Dit moet ertoe leiden dat het op een later moment -bij uitkering van de gelden onder beheer van de stichting of trust, dan wel op het waarop de begunstigde zijn definitieve rechten uitoefent - mogelijk is de individuele begunstigden alsnog te achterhalen. Dit volgt uit artikel 4, vijfde lid, van de Wwft.

Artikel 4

Zoals voorheen al gold, zijn de indicatoren die van toepassing zijn voor banken en andere financiële ondernemingen ook van toepassing op bijkantoren in Nederland van banken en andere financiële ondernemingen uit het buitenland. Voor het bijkantoor dat in Nederland gevestigd is gelden steeds de indicatoren die van toepassing zouden zijn op het type financiële onderneming waarvan zij deel uitmaken. Dit wordt niet langer voor iedere afzonderlijke instelling verduidelijkt in de tabel in de bijlage, maar wordt eenmaal voor alle bijkantoren bepaald in artikel 4, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018.

De implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn vergt om verschillende redenen een wijziging van de indicatoren die voorheen in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wwft waren opgenomen. In de eerste plaats worden, in aansluiting op artikel 1a Wwft, de verwijzingen naar de Wwft-instellingen aangepast ten opzichte van de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wwft. Hierbij wordt een onderscheid aangebracht tussen de indicatoren voor banken en andere financiële ondernemingen enerzijds (artikel 1a, tweede en derde lid, Wwft) en voor natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die handelen in het kader van hun beroepsactiviteiten anderzijds (artikel 1a, vierde lid, Wwft).

De indicatoren die voor alle instellingen gelden, blijven inhoudelijk ongewijzigd ten opzichte van de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wwft. De eerste indicator omvat transacties die aanleiding geven om te veronderstellen dat deze verband kunnen houden met witwassen of financieren van terrorisme. De tweede algemene indicator betreft transacties van of ten behoeve van een persoon die gevestigd of woonachtig is in een 'hoog risico derde land'. In deze laatste indicator is rekening gehouden met artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn, op grond waarvan de landen met strategische tekortkomingen in hun nationale regelgeving ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme voortaan door de Europese Commissie worden aangewezen. Het betreft in beginsel landen waarmee de Wwft-instellingen, vanwege hun plaatsing op lijsten van FATF, in de praktijk ook nu al rekening houden bij de naleving van de verplichtingen uit de Wwft.

De indicatoren voor banken en andere financiële ondernemingen zijn op enkele onderdelen gewijzigd. Het gaat om de indicatoren die betrekking hebben op een contante omwisseling in een andere valuta, of van kleine naar grote coupures, en om de indicatoren die betrekking hebben op een contante storting. Voor beide indicatoren wordt het meldbedrag van EUR 15.000,- verlaagd naar EUR 10.000,-, zodat de indicatoren voortaan betrekking hebben op een contante omwisseling van EUR 10.000,-of meer, respectievelijk een contante storting van EUR 10.000,- of meer. De vierde anti-witwasrichtlijn gaat uit van een hoog risico op witwassen en financieren van terrorisme in het geval van betalingen in contanten van EUR 10.000,- of meer. Dit komt tot uitdrukking in de uitbreiding van de reikwijdte van de richtlijn, naar personen die in goederen handelen en betalingen doen of ontvangen van EUR 10.000,- of meer. In overweging 6 bij de richtlijn is daarbij overwogen dat het risico op witwassen en financieren van terrorisme in die gevallen als ^eer hoog' wordt aangemerkt. Het ligt in de rede om voor de indicatoren die betrekking hebben op contante omwisselingen of stortingen bij deze overweging en bijbehorend grensbedrag aan te sluiten.

Ook de indicatoren voor natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die handelen in het kader van hun beroepsactiviteiten zijn ten opzichte van de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wwft op onderdelen gewijzigd. In de eerste plaats heeft de vierde anti-witwasrichtlijn tot gevolg dat nieuwe instellingen verplicht zullen zijn om ongebruikelijke transacties te melden. Het betreft aanbieders van kansspelen en personen die in goederen handelen en daarvoor betalingen in contant geld doen of ontvangen van EUR 10.000,- of meer. Voor deze instellingen is voorzien in (gewijzigde) indicatoren voor het melden van een ongebruikelijke transactie.

Voor aanbieders van kansspelen, niet zijnde speelcasino's, wordt vooralsnog voorzien in de twee subjectieve indicatoren die voor alle instellingen gelden. Aldus wordt rekening gehouden met het onderzoek naar de risico's op witwassen en financieren van terrorisme dat wordt verricht en op grond waarvan aanbieders van bepaalde type kansspelen kunnen worden vrijgesteld van de verplichtingen uit de Wwft (vgl. artikel 1b, eerste lid, Wwft).17 Verwacht wordt dat, indien uit nader onderzoek specifieke risico's op witwassen of financieren van terrorisme naar voren komen, dit ook aanknopingspunten zal bieden voor het vaststellen van aanvullende indicatoren.

Voor personen die in goederen handelen en die daarvoor contante betalingen doen of ontvangen van EUR 10.000,- zal als indicator voor het melden van een ongebruikelijke transactie een transactie gelden waarbij een of meerdere van de genoemde goederen worden gekocht of verkocht tegen geheel of gedeeltelijke betaling van EUR 20.000,- of meer. Hiermee wordt aangesloten op de verruiming van deze categorie instellingen onder de Wwft, waardoor deze instellingen niet langer vanaf betalingen van EUR 15.000,- in contant geld, maar vanaf betalingen van EUR 10.000,- in contant geld binnen de reikwijdte van de wet vallen. Het meldbedrag wordt ten opzichte van het Uitvoeringsbesluit Wwft zodanig verlaagd, dat eenzelfde aansluiting bij de reikwijdte van de Wwft wordt behouden. Het type goederen waarop deze indicator betrekking heeft, blijft ongewijzigd. Voor tussenpersonen die bemiddelen bij de totstandkoming van overeenkomsten in bepaalde goederen van hoge waarde, zoals voertuigen en schepen en kunstvoorwerpen, alsmede voor pandhuizen, is voorzien in eenzelfde wijziging. Daarmee blijft de samenhang tussen deze gelijkluidende indicatoren behouden.18

Ook voor de overige aangewezen beroepsbeoefenaren zijn de indicatoren die betrekking hebben op contant geld gewijzigd, zodat wordt aangesloten bij de vierde anti-witwasrichtlijn. Het meldbedrag in de indicatoren met betrekking tot transacties waarbij aan of door tussenkomst van de instelling wordt betaald in contanten, met cheques aan toonder of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card), dan wel soortgelijke betaalmiddelen, wordt verlaagd naar EUR 10.000,- of meer. Zoals in het voorgaande is toegelicht, kent de vierde anti-witwasrichtlijn aan betalingen in contant geld vanaf EUR 10.000,- of meer een hoog risico op witwassen of financieren van terrorisme toe. Bij de totstandkoming van de betreffende indicatoren is overwogen dat betalingen met vooraf betaalde betaalinstrumenten vergelijkbaar zijn aan betalingen met contant geld.19 Hetzelfde geldt voor transacties met cheques aan toonder, zodat het meldbedrag van EUR 10.000,- ook voor betalingen met deze betaalinstrumenten zal gelden.

De objectieve indicatoren die van toepassing zijn voor speelcasino's hebben ook betrekking op transacties waarbij contant geld gemoeid is. Ook in deze indicatoren wordt om voornoemde reden het meldbedrag verlaagd naar EUR 10.000,-. De indicator die betrekking heeft op girale betalingstransacties blijft ten opzichte van de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wwft ongewijzigd.

Tot slot zijn de procedurele aspecten rondom een melding, die aan het slot van de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wwft vermeld stonden, gedeeltelijk komen te vervallen. Voor zover daarin bepaald werd dat een transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter daarvan is vastgesteld aan de FIU gemeld moet worden, volstaat het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van de Wwft.

Artikel 5

A

In artikel 1 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector is de verwijzing naar de Wwft aangepast, in aansluiting op de wijzigingen van de Wwft die met de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn zijn doorgevoerd.

B

Artikel 13 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector omvat een tabel waarin de voorschriften van de Wwft, de verordening en de verordening inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten20 worden gerangschikt in boetecategorieën. De implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn leidt niet tot een wijziging in de systematiek waarbij de hoogte van het maximum- en basisbedrag van een bestuurlijke boete wordt vastgesteld door middel van een indeling van voorschriften in boetecategorieën. Wel is het noodzakelijk om de indeling van voorschriften in boetecategorieën, op onderdelen te wijzigen. De vierde anti-witwasrichtlijn gaat voor overtredingen van bepaalde voorschriften uit van een maximum boetebedrag van ten minste EUR 1.000.000,-. Het betreft, blijkens artikel 59, eerste lid, van de richtlijn, de voorschriften omtrent het cliëntenonderzoek en de meldplicht, alsmede met betrekking tot het bewaren van gegevens en intern (groeps-)beleid en procedures. Omdat het maximum van de tweede boetecategorie EUR 1.000.000,- bedraagt, dienen deze voorschriften ten minste in de tweede boetecategorie te worden gerangschikt. Als gevolg hiervan zijn onder meer de voorschriften van de

Wwft met betrekking tot het moment waarop het cliëntenonderzoek moet worden verricht (artikel 4 Wwft), het verrichten van vereenvoudigd cliëntenonderzoek (artikel 6 Wwft) en het bewaren van gegevens met betrekking tot het cliëntenonderzoek en een ongebruikelijke transactie (artikel 33 en 34 Wwft) ingedeeld in de tweede boetecategorie.

Voorts worden de voorschriften van de Wwft die de kernverplichtingen van deze wet omvatten, voortaan in de derde boetecategorie ingedeeld. Het betreft artikel 2a Wwft, waarin de twee kernverplichtingen van de Wwft tot uitdrukking komen, de verplichting om cliëntenonderzoek te verrichten op grond van artikel 3 en 3a Wwft en het verbod om een zakelijke relatie aan te gaan of een incidentele transactie te verrichten voordat cliëntenonderzoek is verricht (artikel 5 Wwft). Met het oog op de hoge risico's op witwassen en financieren van terrorisme die met het verrichten van verscherpt cliëntenonderzoek kunnen worden ondervangen, zijn ook de artikelen 8 en 9 met betrekking tot het verrichten van verscherpt cliëntenonderzoek in de derde boetecategorie ingedeeld. Tot slot is ook de tweede kernverplichting van de Wwft, het melden van ongebruikelijke transacties op grond van artikel 16, ingedeeld in boetecategorie 3. Door deze voorschriften voortaan in te delen in de derde boetecategorie, wordt in de eerste plaats recht gedaan aan de ernst van een overtreding van deze voorschriften. Het verrichten van cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transacties zijn cruciaal om signalen van witwassen en financieren van terrorisme tijdig te onderkennen en te melden aan de FIU, zodat witwassen en financieren van terrorisme effectief kan worden bestreden. Ook wordt de onderlinge samenhang tussen de indeling van overtredingen in boetecategorieën op deze wijze behouden. Daarnaast dient het indelen van voorschriften in de derde boetecategorie ter nadere implementatie van artikel 59, derde lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn. In aansluiting op deze richtlijnbepaling voorziet de Wwft in een maximum boetebedrag van EUR 5.000.000,- en in een omzetgerelateerde boete voor banken en andere financiële ondernemingen, alsmede voor trustkantoren, voor overtredingen die zijn gerangschikt in de derde boetecategorie.21 De indeling van overtredingen in de derde boetecategorie is tot slot van betekenis voor de vroegtijdige openbaarmaking van bestuurlijke boetes, op grond van artikel 32f, vierde lid, Wwft.

Ook de voorschriften die met de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn zijn geïntroduceerd, worden ingedeeld in boetecategorieën. In een aantal gevallen schrijft de vierde anti-witwasrichtlijn hiervoor een maximumbedrag van ten minste EUR 1.000.000,- voor, zodat deze voorschriften in de tweede boetecategorie zijn ingedeeld. Het betreft artikel 2e en 2f Wwft. Daarnaast betreft het onder meer de bepalingen uit de Wwft inzake het risicomanagement van instellingen. Omdat een analyse van de risico's op witwassen en financieren van terrorisme en daarop afgestemde gedragslijnen, maatregelen en procedures ten grondslag liggen aan het verrichten van het cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transactie, worden ook deze voorschriften in de tweede categorie ingedeeld.

Met de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn is voorzien in de mogelijkheid om een administratieve maatregel of sanctie op te leggen aan een beheerder van een beleggingsmaatschappij, beleggingsfonds of icbe met een aparte beheerder. In deze gevallen treedt de toezichthoudende autoriteit op ten aanzien van een overtreding van artikel 1a, zesde lid, Wwft, in samenhang met de overtreding van de hoofdnorm die door de instelling is begaan. In aansluiting hierop wordt in het tweede lid bepaald dat op een overtreding van artikel 1a, zesde lid, Wwft de boetecategorie van toepassing is die geldt voor de hoofdnorm die door de betrokken instelling is overtreden.

De voorschriften van de verordening en de verordening inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten blijven ingedeeld in de tweede boetecategorie. De vierde anti-witwasrichtlijn geeft geen aanleiding om in deze indeling wijzigingen aan te brengen.

Artikel 6

In het Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft wordt de verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (PbEU 2015, L 141), die reeds is ingetrokken, vervangen door een verwijzing naar de opvolger van de verordening, te weten verordening (EU) nr. 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PbEU 2015, L 141).

Artikel 7

De verwijzing in subonderdeel 2.1 van bijlage C bij het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft naar door de Wet op de economische delicten strafbaar gestelde overtredingen van de Wwft, wordt gewijzigd. Met deze wijziging worden de overige strafrechtelijke antecedenten die verband houden met een overtreding van de Wwft, in lijn gebracht met de strafrechtelijke antecedenten die in de bijlagen bij het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit Markttoegang Wft en het Besluit reikwijdtebepalingen Wft zijn aangewezen. Ten behoeve daarvan zijn er verwijzingen toegevoegd naar een overtreding van de meldplicht (artikel 16 Wwft, waar voorheen alleen artikel 16, tweede lid, genoemd werd) en naar een overtreding van artikel 17 Wwft, het op verzoek verstrekken van inlichtingen aan de FIU.

Artikel 8

Bijlage 2 bij het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 wordt op eenzelfde wijze gewijzigd als de bijlage bij het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft. Daardoor wordt voortaan ook een veroordeling vanwege het niet melden van een ongebruikelijke transactie bij de FIU of het niet (tijdig) verstrekken van inlichtingen aan de FIU genoemd als strafrechtelijk antecedent.

Artikel 9

In het Besluit basisregistratie personen wordt, in aansluiting op de wijze waarop de toezichthoudende autoriteiten in de Wwft worden aangewezen, voortaan verwezen naar het Bureau financieel toezicht als bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onderdeel c, van de Wwft.

Artikel 10

Naar aanleiding van de wijzigingen in de Wwft die de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn tot gevolg heeft gehad, is de verwijzing naar artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wwft vervangen door een verwijzing naar het nieuwe artikel 1a Wwft.

Artikel 11

Dit artikel regelt de intrekking van het Uitvoeringsbesluit Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Artikel 12

Het besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn in werking treedt. Dit houdt verband met het feit dat het besluit dient ter implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn en strekt tot uitvoering van de verordening. De termijn voor implementatie van de vierde

anti-witwasrichtlijn verstreek op 26 juni 2017. Op dezelfde datum is ook de verordening in werking getreden. Het is wenselijk dat de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn en het onderhavige besluit spoedig in werking treden, met het oog op de verstreken implementatietermijn.

Deze nota van toelichting is ondertekend mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid.

De Minister van Financiën,

37

1

   Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 200 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PbEU 2005, L 309).

2

   International Standards on Combating Money Laundering and the Financing of Terrorism & Proliferation (The FATF Recommendations), February 2012.

3

   Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van Richtlijn 2005/60/EG tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, 11 april 2012. COM(2012) 168.

4

Kamerstukken II, 2017-2018, 34 808, nr. 3.

5

   [PM - wordt t.z.t. aangevuld met verwijzing naar relevant kamerstuk]

6

   Artikel 12 van de vierde anti-witwasrichtlijn.

7

   Administratieve lasten zijn de lasten die verband houden met het verschaffen van informatie aan de overheid. Nalevingskosten zijn de kosten die voortvloeien uit de inhoudelijke verplichtingen zelf.

8

   Het betreft artikel 2 en 3 van het Uitvoeringsbesluit Wwft.

9

   Bron: Bijlage 5 bij het Handboek meting regeldruk, versie d.d. 1 juli 2014, gemiddelde van het bruto uurloon van een administratief medewerker, zoals gemeten door het CBS.

10

   Bron: Bijlage 5 bij het Handboek meting regeldruk, versie d.d. 1 juli 2014, gemiddelde van het bruto uurloon van een bedrijfshoofd en hoge manager, zoals gemeten door het CBS.

11

Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PbEU 2015, 337).

12

   Zie in dit kader de betekenis die in de general glossary bij de International standards on combating money laundering and the financing of terrorism & proliferation wordt gegeven aan 'international organisation'.

13

   FATF guidance on Transparency and Beneficial Ownership, oktober 2014.

14

Zie in dit kader de interpretive note bij FATF aanbeveling 10.

15

   De Angelsaksische rechtsvorm trust moet worden onderscheiden van het trustkantoor. Een trustkantoor is een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die beroeps- of bedrijfsmatig trustdiensten verleend als bedoeld in de Wet toezicht trustkantoren.

16

   Het op 1 juli 1985 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141).

17

   Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (WODC) heeft reeds een eerste onderzoek verricht naar de risico's op witwassen en financieren van terrorisme die gepaard gaan met diverse kansspelen. Het betreft een zogenaamde ’quick scan', waarin sprake is van een eerste indicatie van de genoemde risico's. Dit onderzoek is afgerond en de samenvatting van de resultaten zijn op 4 april 2017 gepubliceerd door het WODC. Het rapport "Risico's van witwassen en terrorismefinanciering in de kansspelsector, Quick scan" is beschikbaar via: https://www.wodc.nl.

18

   Stb. 2014, 524, p. 56.

19

   Stb. 2014, 524, p. 55.

20

   Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Europese Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PbEU, L 302).

21

artikel 31, derde lid, en artikel 32, eerste lid, Wwft.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.