Voorstel van wet - Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 oktober 2015 (C-362/14) inzake de Veiligehavenbeginselen - Hoofdinhoud
Dit voorstel van wet i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 34809 - Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens vanwege de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU inzake de Veiligehavenbeginselen i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 oktober 2015 (C-362/14) inzake de Veiligehavenbeginselen; Voorstel van wet; Voorstel van wet |
---|---|
Documentdatum | 13-10-2017 |
Publicatiedatum | 13-10-2017 |
Nummer | KST348092 |
Kenmerk | 34809, nr. 2 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
34 809 Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 oktober 2015 (C-362/14) inzake de Veiligehavenbeginselen
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet bescherming persoonsgegevens aan te passen naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 oktober 2015 waarbij de Beschikking van de Commissie nr. 2000/520/EG van 26 juli 2000 (PbEG L 215) ongeldig is verklaard.
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet bescherming persoonsgegevens wordt gewijzigd als volgt:
Na artikel 78 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 78a
-
-
-
1.Indien het College in een onderzoek betreffende de doorgifte van persoonsgegevens naar een land buiten de Europese Unie, ingesteld op verzoek van een belanghebbende, gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een door de Europese Commissie ten aanzien van het desbetreffende land genomen toereikendheidsbesluit als bedoeld in artikel 25, zesde lid, van de richtlijn of een door de Europese Commissie genomen goedkeurend besluit als bedoeld in artikel 26, vierde lid, van de richtlijn onvoldoende waarborgen biedt voor een passend niveau van gegevensbescherming, kan het College bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek indienen om voor recht te verklaren dat het desbetreffende besluit geldig is.
-
-
-
-
2.Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
-
-
a.de dagtekening;
-
-
-
-
b.de gronden van het verzoek;
-
-
-
-
c.de naam van de belanghebbende en de partij die voorwerp is van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.
-
-
-
-
-
3.Bij het verzoekschrift wordt een afschrift overgelegd van het verzoek van de belanghebbende om handhaving van bij of krachtens wet bepaalde regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, waarop het in het tweede lid bedoelde verzoekschrift van het College betrekking heeft en worden andere op de zaak betrekking hebbende stukken meegezonden.
-
-
-
-
4.Onverminderd artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de termijn voor het geven van een beschikking op het verzoek om handhaving opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop het College de verzoeker meedeelt dat toepassing is gegeven aan het eerste lid, tot de dag waarop de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak als bedoeld in het zesde lid heeft gedaan.
-
-
-
-
5.Op de behandeling van het verzoek zijn de titels 8.1 en 8.2 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1 tot en met 8:10, 8:41, de afdelingen 8.2.2a en 8.2.4a en de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74. De in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde partijen worden als partijen in het geding aangemerkt.
-
-
-
-
6.Indien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, al dan niet na prejudiciële verwijzing op grond van artikel 276 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, tot het oordeel komt dat het aan haar voorgelegde besluit van de Europese Commissie geldig is, dan verklaart zij dat voor recht. Komt zij, na prejudiciële verwijzing aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, tot het oordeel dat het aan haar voorgelegde besluit ongeldig is, dan wijst zij het verzoek af.
-
-
-
-
7.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan besluiten het verzoek aan te houden als er bij het Hof van Justitie van de Europese al een prejudiciële vraag omtrent de geldigheid van het desbetreffende besluit aanhangig is.
-
-
-
-
8.Tegen het aanhouden van het verzoek door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, staat geen voorziening open.
-
-
-
-
9.Onder richtlijn wordt in dit artikel verstaan: richtlijn 95/46/EG i van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEU 1995, L 281).
-
ARTIKEL II
Deze wet treedt, met toepassing van artikel 12 van de Wet raadgevend referendum, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Veiligheid en Justitie,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,