Memorie van toelichting - Goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 14 maart 1978 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 34798 - Opzegging van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 14 maart 1978 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime; Memorie van toelichting; Memorie van toelichting
Document­datum 05-10-2017
Publicatie­datum 05-10-2017
Nummer KST347983
Kenmerk 34798, nr. 3
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

34 798 Goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 14 maart 1978 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING1

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Op 14 maart 1978 is te Den Haag het verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime 1978 (Trb. 1988, 130, hierna: het verdrag) tot stand gekomen2. Dit verdrag is op 14 augustus 1992 goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk (Trb. 1992, 123)3. Het is op 1 september 1992 in werking getreden voor het Europese deel van het Nederland. Op deze dag trad het ook in werking voor Frankrijk en Luxemburg. Nadien hebben geen andere staten het verdrag geratificeerd.

Het verdrag voorziet in regels van conflictenrecht op het terrein van het huwelijksvermogensrecht. Met ingang van 29 januari 2019 zullen voor het Europese deel van Nederland de regels gelden van Verordening (EU) nr. 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (PbEU 2016, L 183, hierna: de verordening). De totstandkoming van de verordening leidt ertoe dat per 29 januari 2019 de regels van toepasselijk recht in de verordening voorgaan op het verdrag in de relatie tussen de EU lidstaten die partij zijn bij het verdrag. Het verdrag wordt dan dus niet meer toegepast tussen de huidige verdragsstaten, aangezien die staten ook EU-lidstaat zijn en deelnemen aan de nauwere samenwerking op basis waarvan de verordening tot stand gekomen is. Ingevolge artikel 29 van het verdrag staat het verdrag echter ook open voor ratificatie of toetreding door andere staten. Voor toetreding is geen instemming van de bestaande verdragspartijen vereist. Zou Nederland partij blijven bij het verdrag, dan is Nederland gebonden aan een dergelijke ratificatie of toetreding. Het Europese deel van Nederland zou dan ten opzichte van die nieuw toegetreden staat volkenrechtelijk gehouden zijn tot toepassing van de bepalingen uit het verdrag. Met de totstandkoming van de verordening is de bevoegdheid tot het aangaan van verdragen met derde staten op het terrein van internationale privaatrecht betreffende het huwelijksvermogensrecht evenwel bij de Europese Unie komen te berusten. Om deze redenen wordt thans goedkeuring gevraagd tot opzegging van het verdrag.

De verordening noopt tot aanpassing van nationale regelgeving, voor zover deze in strijd is met de verordening. De bepalingen in Afdeling 3, titel 3 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek worden in dit licht gewijzigd in de uitvoeringswet van deze verordening. Er wordt naar gestreefd het voorstel van deze uitvoeringswet waar mogelijk gelijktijdig met het verzoek om goedkeuring tot opzegging van het verdrag te doen behandelen.

Hoewel destijds de goedkeuring van het verdrag is gevraagd voor het gehele Koninkrijk, is het verdrag nooit voor de landen aanvaard. De regering van Aruba heeft aangegeven geen medegelding te wensen. De regeringen van Curaçao en Sint Maarten hebben destijds aangegeven wel medegelding wenselijk te achten. De benodigde uitvoeringswetgeving voor medegelding is echter nog niet gereed. Het verdrag is derhalve alleen voor het Europese deel van het Koninkrijk aanvaard. De goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het verdrag wordt daarom beperkt tot het Europese deel van Nederland, zodat het mogelijk blijft het verdrag, indien wenselijk, voor Curaçao en Sint Maarten te aanvaarden.

Ingevolge artikel 30 van het verdrag wordt het verdrag vanaf de datum van inwerkingtreding steeds voor een tijdvak van vijf jaar stilzwijgend verlengd. Indien de toestemming tot opzegging van het verdrag wordt verleend, geschiedt de opzegging zo spoedig mogelijk. De opzegging kan in dat geval op zijn vroegst per 1 september 2022 geëffectueerd worden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Noot 1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Noot 2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Noot 3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.