Arbeidsrechten beter regelen in handelsverdragen - Hoofdinhoud
‘Something is cooking in Brussels’ op het gebied van handelsvragen. Het lijkt erop dat er eindelijk beweging komt in het serieus beschermen van arbeidsrechten in handelsverdragen. De vakbeweging en de sociaaldemocraten hebben het de afgelopen jaren (decennia eigenlijk) keer op keer geprobeerd. Tot nu toe tevergeefs; uiteindelijk kwam het toch steeds niet van de grond. Maar nu lijkt er dan misschien wel iets van te komen. Ook de komende week staan handelsverdragen weer prominent op de agenda van het Europees Parlement in Straatsburg.
De Europese Unie sluit handelsovereenkomsten met talloze partners. Hier zijn allerlei varianten van. Zo krijgen de armste landen van de wereld tarief- en quotavrije toegang tot de Europese markt. Met andere, iets rijkere, ontwikkelingslanden maken we hier ingewikkeldere afspraken over. Daarnaast sluiten we vrijhandelsverdragen met landen als Peru, Japan en Canada. We doen dit allemaal omdat de Wereldhandelsorganisatie, waar alle afspraken unanimiteit vereisen, nog best veel handelsbeperkingen toestaat. Denk hierbij aan importheffingen, quota of nodeloos ingewikkelde technische eisen.
Meer handel is in principe goed voor onze economieën. Als iedereen zich kan specialiseren, worden we daar allemaal beter van. Nederland is een van de meest open economieën van de wereld en dat heeft ons geen windeieren gelegd. We verdienen grof geld met de export van hoogwaardige technologie en landbouwproducten en besparen ons veel kosten met de import van allerlei andere goederen. Goed voor ons én goed voor onze handelspartners.
Maar soms is dat niet het hele antwoord en lijkt de relatie meer op uitbuiting. In sommige landen verdienen werknemers lonen die lager zijn dan ze zouden moeten krijgen. Dankzij gebrekkige arbeidswetgeving en handhaving, tekort aan vakbondsvrijheid of de macht van de grote afnemers (vaak Westerse bedrijven) vertaalt de handel zich niet in hogere lonen en een toegenomen welvaartspeil. Ook zijn de arbeidsomstandigheden soms erbarmelijk en zijn vakbonden en andere organisaties niet toegestaan. Zo krijgen werknemers niet de mogelijkheid om hun eigen lot te verbeteren.
Daarom proberen wij, linkse partijen en onze bondgenoten van de vakbeweging, al jaren om in de hele wereld dezelfde basis te leggen. Als alle landen zich aan enkele basisstandaarden op het gebied van arbeidsrecht houden dan kunnen we elkaar daar in ieder geval niet meer op beconcurreren. De acht kernconventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) zouden zo’n bodem kunnen zijn. Allerlei andere eisen in onze handelsverdragen (markttoegang, technische standaarden, etc.) zijn namelijk juridisch bindend. Als onze handelspartner zich hier niet aan houdt kunnen we ze aanklagen. Dit geldt helaas nog niet voor de sociale aspecten.
Daar lijkt nu verandering in te komen. Eurocommissaris van handel, Cecilia Malmström, komt volgende week eindelijk met haar lang beloofde voorstel over hoe we arbeids- en milieurechten in het handelsverdrag met Canada, CETA, wél afdwingbaar kunnen maken. Tegelijk is de Europese Commissie in stevige onderhandeling met de overheid van Bangladesh. De Bengalen hebben te horen gekregen dat ze nog enkele maanden hebben om hun arbeidswetgeving (vakbondsvrijheid in het bijzonder) op orde te krijgen. Anders kunnen serieuze consequenties voor hun markttoegang volgen. Daarnaast heeft mijn Duitse collega Bernd Lange, voorzitter van de handelscommissie van het Europees Parlement, zijn eigen voorstel gepresenteerd. Hij wil dat landen die fundamentele arbeidsrechten schenden boetes moeten betalen aan gedupeerde vakbonden en/of werknemers.
Hoewel het een ingewikkelde materie is, lijkt er toch iets te gaan gebeuren. Ideale oplossingen zijn er natuurlijk niet. De zilveren kogel bestaat alleen in sprookjes. Maar als we ervoor kunnen zorgen dat onze handelsverdragen een stok achter de deur kunnen zijn om werknemers in (armere) landen een stukje beter te beschermen tegen uitbuiting, zou dat een mooie eerste stap zijn.