Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2016 - Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2016 - Hoofdinhoud
Dit jaarverslag i is onder nr. 1 toegevoegd aan wetsvoorstel 34725 VIII - Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2016.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2016 ; Jaarverslag; Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2016 |
---|---|
Documentdatum | 17-05-2017 |
Publicatiedatum | 17-05-2017 |
Nummer | KST34725VIII1 |
Kenmerk | 34725 VIII, nr. 1 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
34 725 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2016
Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)
Aangeboden 17 mei 2017
Gerealiseerde uitgaven van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (totaal € 38.695,8) (bedragen x € 1 miljoen)
Gerealiseerde ontvangsten van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (totaal € 1.318,4) (bedragen x € 1 miljoen)
INHOUDSOPGAVE
A.
Algemeen
6
1.
Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening
6
2.
Leeswijzer
8
B.
Beleidsverslag
13
3.
Beleidsprioriteiten
13
4.
De beleidsartikelen
34
Artikel 1 Primair onderwijs
34
Artikel 3 Voortgezet onderwijs
43
Artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
52
Artikel 6 en 7 Hoger onderwijs
64
Artikel 8 Internationaal beleid
76
Artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid
84
Artikel 11 Studiefinanciering
89
Artikel 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
101
Artikel 13 Lesgelden
104
Artikel 14 Cultuur
106
Artikel 15 Media
115
Artikel 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid
122
Artikel 25 Emancipatie
129
5.
De niet-beleidsartikelen
133
Artikel 91 Nominaal en onvoorzien
133
Artikel 95 Apparaatsuitgaven
137
6.
De bedrijfsvoeringsparagraaf
141
C.
Jaarrekening
150
7.
De departementale verantwoordingsstaat
150
8.
De samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen
152
9.
Jaarverantwoording Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) per 31-12-2016
153
10.
Jaarverantwoording Nationaal Archief (NA) per 31-12 2016
163
11.
Saldibalans per 31-12-2016
173
12.
WNT-verantwoording 2016
184
D.
Bijlagen
187
1.
Toezichtsrelaties en Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak
187
2.
Afgerond evaluatie en overig onderzoek
196
3.
Externe inhuur
219
4.
Indicatoren
221
-
A.ALGEMEEN
-
1.AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING
Aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2016 aan.
Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap decharge te verlenen over het in het jaar 2016 gevoerde financiële beheer.
Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:
-
-
-
a.het gevoerde financieel en materieel beheer;
-
-
-
-
b.de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;
-
-
-
-
c.de financiële informatie in het jaarverslag;
-
-
-
-
d.de betrokken saldibalans;
-
-
-
-
e.de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
-
-
-
-
f.de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.
-
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
-
-
-
a.het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2016;
-
-
-
-
b.het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;
-
-
-
-
c.het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;
-
-
-
-
d.de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2016 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2016, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2016 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).
-
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
Dechargeverlening door de Tweede Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ...
De Voorzitter van de Tweede Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.
Dechargeverlening door de Eerste Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ...
De Voorzitter van de Eerste Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.
-
2.LEESWIJZER
Het departementaal jaarverslag 2016 bestaat uit de volgende onderdelen:
-
-
-
A.Een algemeen deel
-
-
-
-
B.Het beleidsverslag
-
-
-
-
C.De jaarrekening
-
-
-
-
D.Bijlagen
-
De Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het groen onderwijs.
-
A.Het algemeen deel bevat de aanbieding van het departementaal jaarverslag, het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.
Groeiparagraaf
Voor het opstellen van het departementaal jaarverslag gelden de Rijksbegrotingsvoorschriften van de Minister van Financiën. Als gevolg van wijzigingen in deze voorschriften zijn de volgende veranderingen in het onderdeel Bedrijfsvoeringsparagraaf doorgevoerd ten opzichte van jaarverslag over 2015:
-
-
-
•In de bedrijfsvoeringsparagraaf is een overzicht voor overschrijdingen van rapporteringstoleranties fouten en onzekerheden toegevoegd.
-
-
-
-
•Het onderdeel frauderisico’s is komen te vervallen. De Kamer wordt over fraude(risico’s) afzonderlijk geïnformeerd.
-
-
-
-
•De norm voor betaalgedrag is verhoogd van 90% naar 95%.
-
-
-
-
•De bedrijfsvoeringsparagraaf bevat een nieuwe paragraaf «Belangrijkste ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering». Deze paragraaf is optioneel.
-
In het Wetgevingsoverleg van 26 oktober 2016 is toegezegd dat een duidelijker verband zal worden gelegd tussen de indicatorentabel en het beleidsverslag. In het beleidsverslag zijn de niet-financiële indicatoren en streefwaarden overzichtelijker gekoppeld aan het beleid. Daarom staat in elke paragraaf een tabel met daarin een selectie van de bijbehorende indicatoren en streefwaarden. De volledige indicatorentabel is in bijlage 4 van het jaarverslag opgenomen. Daarnaast worden de indicatoren zoals gebruikelijk nog in de artikelen verwerkt.
Informatie in het departementaal jaarverslag en andere relevante publicaties
De begroting is in eerste instantie een financieel document. Dit heeft ook gevolgen voor de informatie die in het jaarverslag wordt opgenomen. Het beleidsverslag beschrijft de resultaten van de Minister en toont de bijbehorende prestatie-indicatoren. De beleidsartikelen beschrijven de werking en financiering van de verschillende stelsels. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing verwijzen we naar de openbare website Trends in Beeld. Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus
Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.
-
-
-
•Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van OCW. De geactualiseerde kwantitatieve, niet-financiële onderbouwing van de begroting is opgenomen op de website van Trends in Beeld. Hier laat de Minister met behulp van cijfers zowel de voortgang op de doelen uit de beleidsagenda zien als ook de voortgang op de in de Lerarenagenda en de sectorakkoorden po/vo geformuleerde ambities. Daarnaast toont de website de internationale positie van het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsstelsel.
-
-
-
-
•Aanvullend presenteert de Minister van OCW vanuit haar stelselverantwoordelijkheid nu ook een brede stelselmonitor op de website. Voor onderwijs bevat deze monitor een dashboard van output- en outcome indicatoren aangevuld met een wegwijzer naar actuele beleidsinformatie over het onderwijsproces. Het is ontwikkeld naar aanleiding van de moties (Klaver c.s. en Straus/Ypma) om meer inzicht te geven in outcome-criteria voor onderwijskwaliteit. De wegwijzer leidt u naar belangrijke beleids- en verantwoordingsinformatie over wat er in de diverse sectoren gebeurt om de kwaliteit van onderwijs verder te verbeteren. Zo hopen wij u een beter overzicht te geven van de ontwikkelingen in het brede onderwijsstelsel en op die manier de transparantie te bevorderen.
-
-
-
-
•Eind november komt ook Cultuur in beeld uit. In deze publicatie wordt ingegaan op de veranderingen in het Nederlandse cultuurbeleid. Deze publicatie gaat dieper in op de gevolgen van het beleid en schetst de te verwachten ontwikkelingen in de culturele sector. Daarbij is er bijzondere aandacht voor de bijdrage van cultuur aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid, het financieel-maatschappelijk draagvlak, publieksbereik en de financiële verhoudingen tussen subsidieverstrekkers.
-
-
-
-
•De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichthouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. In het jaarwerkplan van de Inspectie van het Onderwijs worden voorgenomen werkzaamheden gepresenteerd aan de Tweede Kamer.
-
-
-
-
•Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de eerste suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de tweede suppletoire begroting (Najaarsnota).
-
-
-
-
•Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties, beleidsdoorlichtingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB’s worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit van beleid. Gedurende het jaar wordt ook de website OCW in Cijfers bijgehouden. Deze website geeft met behulp van cijfers, kengetallen en thema-analyses een zo compleet mogelijk beeld van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
-
-
-
-
•De derde woensdag in mei is verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van OCW. De voortgang op de doelen en ambities uit de beleidsagenda, de lerarenagenda en de sectorakkoorden verschijnen geactualiseerd op de website www.trendsinbeeldocw.nl. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd. Daarin wordt uitgebreid stilgestaan bij de staat van het onderwijs.
-
-
B.Het beleidsverslag kent de volgende elementen:
-
-
-
1.Beleidsverslag
-
-
-
-
2.De beleidsartikelen
-
-
-
-
3.De niet-beleidsartikelen
-
-
-
-
4.Bedrijfsvoeringparagraaf
-
-
1.Beleidsverslag
In het beleidsverslag kijken we terug op de activiteiten in 2016. Daarbij wordt per beleidsterrein aangegeven welke stappen zijn gezet met daarbij de relevante indicatoren. Daarnaast is een tabel met de gerealiseerde beleidsdoorlichtingen opgenomen en een overzicht van de risicoregelingen.
In het beleidsverslag is tevens aandacht besteed aan het zogenoemde focusonderwerp; onderwerp waaraan op verzoek van de Tweede Kamer aandacht wordt besteed in de jaarverslagen en in de Verantwoordingsbrief van de Minister-President. Dit jaar heeft de Tweede Kamer als focusonderwerp de kwaliteit van de beleidsdoorlichtingen benoemd (zie onder de tabel met gerealiseerde beleidsdoorlichtingen).
Daarnaast zijn door de Vaste Kamercommissie van OCW nog enkele specifieke focusonderwerpen benoemd, dit zijn het Vervangingsfonds, het Participatiefonds (zie paragraaf 1.2) en de toetsing van de kwaliteit van de beleidsdoorlichtingen met name van de doorlichting «Prestaties van leerlingen en studenten omhoog» (zie onder de tabel met de belangrijkste conclusies beleidsdoorlichtingen).
-
2.De beleidsartikelen
De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:
-
-
-
•Een algemene doelstelling met een toelichting daarop.
-
-
-
-
•Een passage gewijd aan de verantwoordelijkheid van de Minister.
-
-
-
-
•De beleidsconclusies.
-
-
-
-
•De tabel budgettaire gevolgen van beleid.
-
-
-
-
•Een toelichting op de financiële instrumenten.
-
Tabel budgettaire gevolgen van beleid
De tabel budgettaire gevolgen van beleid bevat een vaste indeling naar soorten financiële instrumenten volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften.
Relatie verplichtingen versus uitgaven
In de tabel budgettaire gevolgen van beleid vindt u naast de uitgaven en de ontvangstenmutaties ook verplichtingenmutaties. Bij de verplichtingen wordt ook aangegeven welk deel garantieverplichtingen betreft. Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor her- en nieuwbouw in het onderwijs in het kader van schatkistbankieren en kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Bij kredietgaranties/verzekeringen moet gedacht worden aan een indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen die op uitleenbasis in een Nederlands museum zijn tentoongesteld.
Toelichting financiële instrumenten
In de toelichting op de financiële instrumenten zoals opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid worden de voornaamste verschillen verklaard tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie. De kasuitgaven zijn voor deze toelichting leidend. In het algemeen is er in de begroting sprake van een vaste verhouding tussen de verplichtingen en uitgaven die gerelateerd is aan het bekostigingsmoment voor scholen/instellingen. Er geldt daarom alleen een aanvullende, aparte toelichting voor de verplichtingmutaties als er sprake is van een opmerkelijk verschil met de uitgavenmutaties. Hiervoor wordt het procentuele realisatieverschil bij de verplichtingen vergeleken met het procentuele realisatieverschil bij de uitgaven. En als het verschil tussen deze percentages meer dan 10 bedraagt, dan worden de verplichtingenmutaties apart toegelicht.
In de toelichting op de financiële instrumenten wordt daarnaast toegelicht waarvoor de instrumenten bedoeld waren. Hierbij wordt aangesloten bij de toelichting uit de begroting. Indien relevant wordt op bondige wijze ingegaan op verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar. Voor de toe te lichten instrumenten wordt een keuze gemaakt op basis van financieel belang en/of politieke relevantie. Als norm voor financieel belang geldt de voorgeschreven staffel uit de Rijksbegrotingsvoorschriften.
-
3.De niet-beleidsartikelen
Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:
-
-
-
•Artikel 91 Nominaal en onvoorzien;
-
-
-
-
•Artikel 95 Apparaatsgaven.
-
Op artikel 91 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling.
Op artikel 95 worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, de apparaatskosten van de inspecties en adviesraden, baten-lastenagentschappen en een aantal ZBO’s en RWT’s verantwoord.
-
4.Bedrijfsvoeringparagraaf
In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel- en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.
-
C.Jaarrekening
De jaarrekening bevat de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat van de baten-lastenagentschappen, de jaarverantwoording van de baten-lastenagentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het Nationaal Archief (NA), de saldibalans en de publicatie WNT-verantwoording.
-
D.Bijlagen
De volgende bijlagen zijn opgenomen:
-
-
-
1.Toezichtsrelaties ZBO’s en RWT’s
-
-
-
-
2.Evaluatie en overig onderzoek
-
-
-
-
3.Externe inhuur
-
-
-
-
4.Indicatorentabel
-
-
B.BELEIDSVERSLAG
-
3.Beleidsprioriteiten over 2016
Inleiding
Het jaar 2016 stond in het teken van de uitvoering van de plannen die in deze kabinetsperiode zijn gestart en van het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie. De resultaten van het EU-voorzitterschap hebben we gebundeld opgenomen in deze inleiding.
Werk in uitvoering
Het onderwijs in Nederland staat er goed voor. Elke dag halen leraren, schoolleiders en bestuurders het beste uit alle leerlingen. De OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) bracht vorig jaar een uitgebreide review uit en deelde onze constatering: het Nederlandse onderwijs is volgens de meeste OESO-indicatoren sterk en presteert op veel gebieden bovengemiddeld. In diverse rapportages hebben we de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang op specifieke onderdelen. Zo blijkt uit de voortgangsrapportage sectorakkoorden dat vooruitgang geboekt is op het gebied van uitdagend onderwijs en maatwerk. Het bevorderen van professionalisering en een verbetercultuur heeft wel extra inzet nodig. De voortgangsrapportage Lerarenagenda concludeert dat de lerarenopleidingen op orde zijn, maar ook dat het in de beroepspraktijk aanleren van differentiatievaardigheden weerbarstig blijkt. Startende leraren krijgen meer begeleiding, ondanks dat vallen zij nog teveel uit. Uit de voortgangsrapportage regeldruk blijkt dat er een groeiend bewustzijn en breed draagvlak aanwezig is om regeldruk binnen de school te agenderen. Daarnaast is een aanpak opgesteld om nieuwe regeldruk te voorkomen.
In het mbo is hard gewerkt aan kwaliteit en toegankelijkheid. Scholen krijgen middelen om financiële ondersteuning te bieden aan minder daadkrachtige ouders voor schoolkosten en minderjarige mbo-studenten hebben sinds 1 januari 2017 ook de beschikking over een ov-kaart. We hebben de Gelijke Kansen Alliantie gelanceerd om gelijke kansen in het onderwijs te bevorderen. Het wetsvoorstel «meer ruimte voor nieuwe scholen» schept voor het po en vo onder andere meer ruimte om op basis van een onderwijsconcept een school te stichten. Het voorstel is afgelopen jaar met ouders, leraren en bestuurders besproken tijdens regionale bijeenkomsten en een landelijke conferentie. De hoofdlijnen van een nieuw macrodoelmatigheidsbeleid in het ho hebben we in een brief naar de Tweede Kamer gestuurd. Naast de bestaande systematiek voor het starten van nieuwe opleidingen zal periodiek een analyse worden gemaakt van het bestaande aanbod en creëren we meer vrijheid voor het starten van nieuwe opleidingen.
Ook op andere beleidsterreinen is in 2016 veel gebeurd. Op tal van onderwerpen uit de Wetenschapsvisie 2025 is vooruitgang geboekt. In de wetenschap worden topprestaties bereikt met een gemiddeld niveau van publieke middelen, de kwaliteit van onderzoekers en wetenschapsgebieden is hoog. De Nobelprijs voor de Scheikunde voor hoogleraar Ben Feringa is daar een prachtig voorbeeld van. Prinsjesdag 2016 zijn de subsidiebesluiten voor de culturele basisinfrastructuur 2017-2020 bekend gemaakt. Met de aankoop van de huwelijksportretten van Marten Soolmans en Oopjen Coppit is belangrijk erfgoed voor de toekomst veiliggesteld. Met de oprichting van de Regionale Publieke Omroep is een stap gezet de regionale omroepsector slagvaardiger te maken.
EU-voorzitterschap
Het eerste half jaar van 2016 was Nederland voorzitter van de Raad van de Europese Unie en daarmee trekker van relevante en actuele Europese thema’s. Een groot aantal voorzitterschapsevenementen heeft bijgedragen aan mooie resultaten op de OCW-beleidsterreinen tijdens het EU-voorzitterschap. De Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport Raad heeft gedebatteerd over vaardigheden op het gebied van hoger onderwijs en de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Dit heeft bijgedragen aan de EU-Vaardighedenstrategie, die in juni 2016 is gepubliceerd door de Europese Commissie. In 2017 zal nog een mededeling over modernisering hoger onderwijs verschijnen. Verder heeft de Raad gesproken over de uitdagingen om vluchtelingen via burgerschaps- en taalonderwijs vaardigheden te laten ontwikkelen. Daarnaast is tijdens een gezamenlijke bijeenkomst met de Europese Ministers van Onderwijs en Jeugd overlegd over het tegengaan van radicalisering via onderwijs.
Op het gebied van onderzoek en wetenschap heeft de Raad voor Concurrentievermogen diverse Raadsconclusies vastgesteld. We hebben belangrijke resultaten behaald voor het vrij verkeer van kennis (de zogenaamde vijfde vrijheid), met afspraken over open toegang tot onderzoekspublicaties, optimaal hergebruik van onderzoeksdata in Europa en aanpassing van de beoordeling en waardering van wetenschappers («open science»). Daarnaast is het belang van investeringen in onderzoek en innovatie onderschreven om in de toekomst groei te bereiken. Benadrukt is dat regelgeving onderzoeks- en innovatievriendelijk moet zijn voor een goed vestigings- en investeringsklimaat. Op het terrein van cultuur is hernieuwde politieke richting gegeven aan Europeana, het Europees platform voor digitaal erfgoed. In de Raad is een beleidsdebat georganiseerd over het voorstel voor de herziening van de EU-richtlijn voor Audiovisuele Mediadiensten. Hierin is bijzondere aandacht voor de promotie van grensoverschrijdende distributie van Europese audiovisuele werken. Tot slot is op het gebied van emancipatie met de aanname van Raadsconclusies bijgedragen aan een meer integrale visie op de thema’s gender- en LHBTI-gelijkheid. Het is voor het eerst dat EU-lidstaten zich gezamenlijk politiek hebben uitgesproken over lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuele mannen en vrouwen, transgender en intersekse personen (LHBTI) binnen de EU.
Leeswijzer beleidsverslag
In dit beleidsverslag zullen wij per beleidsterrein schetsen welke stappen dit begrotingsjaar zijn gezet. We beginnen met het onderwijs en gaan daarna in op studiefinanciering, wetenschap, cultuur, media, emancipatie en Caribisch Nederland. Op verzoek van de Tweede Kamer hebben we de niet-financiële indicatoren en streefwaarden overzichtelijker gekoppeld aan het beleid. Daarom staat in elke paragraaf een tabel met daarin een selectie van de bijbehorende indicatoren en streefwaarden, onder meer rekening houdend met een breed beeld over de sectoren. De volledige indicatorentabel is te vinden in bijlage nr. 4 en op Trends in Beeld. Hiermee monitoren en registreren we de voortgang op een aantal belangrijke (niet-financiële) streefdoelen van de begroting 2016. Daarnaast wordt hier op een overzichtelijke wijze een totaalbeeld gegeven van de landelijke prestaties van onze beleidsterreinen.
-
1.Onderwijs
Samen met alle partners werken we aan de vier doelstellingen van deze kabinetsperiode:
-
-
-
1.Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt;
-
-
-
-
2.Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en vakkundige leraren, docenten en schoolleiders, die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat;
-
-
-
-
3.Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties;
-
-
-
-
4.Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren.
-
1.1 Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt Tabel: Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt
Doelstelling/indicator
Sector
Basiswaarde (jaartal)
Realisatie 2015
Realisatie 2016
Streefwaarde (jaartal)
Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod
2014-2015
2014-2015
2015-2016
2020
po
0,07%
0,07%
0,08%
0%
vo
0,17%
0,17%
0,19%
0%
Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau
mbo
2008
2014
2015
Niveau 1: 66%
73%
72%
Hoger
Niveau 2: 62%
78%
70%
Hoger
Niveau 3: 63%
73%
70%
Hoger
Niveau 4: 65%
72%
71%
Hoger
Totaal: 64%
73%
70%
Hoger
Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar1
ho
2010-2011
2014-2015
2015-2016
2
hbo: 65,7%
60,5%
61,0%
wo: 57,3%
72,8%
74,0%
Uitval in het eerste jaar1
ho
2010-2011
2014-2015
2015-2016
3
hbo: 27,9%
27,8%
26,7%
wo: 18,8%
15,9%
16,1%
Noot 1
De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.
Noot 2
Hier geen landelijk streefdoel omdat er prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt. In november 2016 heeft de eindbeoordeling van de prestatieafspraken in het hoger onderwijs plaatsgevonden. Zie voor meer informatie over de eindbeoordeling de Tweede Kamer-brief van 17 november 2016 en voor meer informatie over de voortgang van het proces van profilering en kwaliteitsverbetering in het hoger onderwijs en onderzoek de stelselrapportage 2016.
Noot 3
Basis-, tussen- en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. Begroting 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook Jaarverslag 2015 en Begroting 2017).
Eén van onze doelen voor deze kabinetsperiode is dat leerlingen zo goed mogelijk worden uitgedaagd om zich optimaal te ontwikkelen. Het beeld van de indicatoren laat zien dat er nog uitdagingen zijn. Zorgen waren er afgelopen jaar over de kansenongelijkheid in het onderwijs. Elke leerling moet, ongeacht afkomst, zijn of haar talenten maximaal kunnen ontplooien. In de 20e eeuw is goed onderwijs breed toegankelijk gemaakt. Deze ontwikkeling en uitgangspositie zijn echter niet vanzelfsprekend. De Inspectie van het Onderwijs constateerde in het onderwijsverslag van 2014-2015 dat de onderwijskansen van kinderen van lager en hoger opgeleide ouders verder uit elkaar lopen. Op 31 oktober 2016 is daarom een actieplan naar de Tweede Kamer gestuurd en een Gelijke Kansen Alliantie gelanceerd. We richten ons daarbij op soepele overgangen, stimulerend onderwijs en sterke netwerken. Met name voor soepele overgangen hebben we besloten extra middelen uit te trekken. Tegelijkertijd zijn in 2016 al stappen gezet. Naast alle inspanningen om de overgang tussen po en vo verder te verbeteren door de implementatie van de eindtoets PO, is een plan van aanpak brede brugklassen gelanceerd en een doorstroomrecht voor vmbo-ers die naar de havo willen doorstromen. Voor mbo-instellingen met veel stapelaars hebben we extra middelen beschikbaar gesteld en de wet voor het toelatingsrecht is aangenomen. Ook hebben we het ondersteuningstraject voor de pabo om de instroom en diversiteit te stimuleren geïntensiveerd en verlengd. We zijn gestart met de voorbereiding van een extra ondersteuningsaanpak mbo-pabo in een grootstedelijke context voor studenten die we nu onvoldoende bereiken. Ook zetten we fors in op het verhogen van het studiesucces van mbo-gediplomeerden in het hbo. In december 2016 zijn ruim 300 mbo- en hbo-studenten en 80 docenten geworven om samen in het OCW StudentLab voorstellen te ontwikkelen voor een betere aansluiting. Tot slot is besloten om vanaf 2017 extra middelen beschikbaar te stellen voor programma’s die (getrainde) studenten als rolmodellen inzetten en zo bijdragen aan kansengelijkheid in de doorstroom vo/mbo-ho en studiesucces.
Sinds de start van het plan van aanpak Toptalenten 2014-2018 peilen we periodiek hoe de maatregelen in de praktijk worden ervaren. Het beeld van februari 2016 is positief: scholen en docenten geven meer speciale aandacht aan toptalenten en leerlingen zijn tevreden over de mate waarin ze worden uitgedaagd. Afgelopen jaar is de door ICLON en RUG ontwikkelde toolbox beschikbaar gekomen, als hulpmiddel voor een praktische aanpak van differentiatie in de klas. Ook zijn de eerste cum laude diploma’s uitgereikt aan ruim 3.300 leerlingen van het vmbo, de havo en het vwo. Het aantal scholen waar het mogelijk is vakken op een hoger niveau te volgen is in 2016 verder toegenomen, evenals het aantal scholen waar versneld vwo gevolgd kan worden. Goed nieuws is ook dat de doelstelling om het aantal vsv’ers te verminderen is behaald en dat het aantal zittenblijvers in het primair onderwijs verder is gedaald. Daarbij is wel de kanttekening te maken dat deze daling niet optreedt bij het aandeel leerlingen in leerjaar 3 dat vertraging heeft opgelopen. Daarom hebben we samen met de PO-Raad een brochure ontwikkeld met handreikingen en voorbeelden voor scholen bij het herijken van de werkwijze rond de doorstroom van kleuters. In het vo konden scholen vorig jaar voor de tweede keer subsidie aanvragen voor een zomerschool. Bovendien is de regeling op verzoek van het veld uitgebreid, zodat ook programma’s die in de meivakantie starten in aanmerking komen (lentescholen). De cijfers over het aandeel thuiszitters in het po en vo laten niet de gewenste daling zien. Om gemeenten en onderwijsveld te stimuleren een extra stap te zetten, hebben we met de Ministeries van VWS en V&J, de VNG, PO-Raad en VO-raad in juni 2016 het Thuiszitterspact gesloten.
In het mbo is de afgelopen vier jaar hard gewerkt aan kwaliteit en toegankelijkheid. De basis is op orde en van de focus op vakmanschap worden nu de resultaten zichtbaar. Studenten zijn meer tevreden, zoals de laatste JOB-monitor laat zien en studenten krijgen ook beter onderwijs. Doordat we opleidingen hebben ingekort en keuzedelen hebben ingevoerd, worden studenten meer uitgedaagd. Met de kwaliteitsafspraken hebben we middelen beschikbaar gesteld om extra te investeren in professionalisering, beroepspraktijkvorming, excellentie en studiesucces. Instellingen werken intensief samen met het bedrijfsleven. Via cofinanciering zijn nu al meer dan 80 intensieve samenwerkingsverbanden opgezet, waaronder 65 via het Regionaal Investeringsfonds zoals Centra voor innovatief vakmanschap. Verder krijgen scholen meer geld om minder daadkrachtige ouders een financiële ondersteuning te bieden voor schoolkosten en beschikken minderjarige studenten per 1 januari 2017 over een ov-kaart.
In 2015 en 2016 zijn meer asielzoekerskinderen het primair en voortgezet onderwijs ingestroomd dan in de jaren daarvoor. Omdat de systematiek van aanvullende bekostiging onvoldoende aansloot op de toegenomen instroom, heeft in 2016 tijdelijk maatwerkbekostiging op aanvraag plaatsgevonden. Deze maatwerkbekostiging is voor het po per 1 augustus 2016 en voor het vo per 1 januari 2017 verwerkt in de regelgeving. Daarmee wordt voorzien in een vast bedrag per asielzoekerskind per kwartaal. Daarnaast ontvangen po-scholen vanaf 1 augustus 2016 ook voor het tweede verblijfsjaar van asielzoekerskinderen bekostiging, zoals ook in het vo geldt.
Om te bepalen wat leerlingen in de toekomst moeten leren in het po en vo, is twee jaar geleden een brede maatschappelijke dialoog gestart. Op 23 januari 2016 heeft het Platform Onderwijs 2032 de opbrengsten van deze dialoog gepresenteerd in een advies. Naar aanleiding van het eindadvies is een uitgebreide beleidsreactie opgesteld, met een voorstel voor het vervolgtraject. Tijdens het hoofdlijnendebat in de Tweede Kamer bleken twijfels te bestaan over het draagvlak bij en de betrokkenheid van leraren voor dit advies. Daarom is een extra verdiepingsfase ingelast. Onder regie van de Onderwijscoöperatie is een dialoog onder leraren over curriculumherziening in het po en vo en de betrokkenheid van leraren georganiseerd. Parallel daaraan werd door de regiegroep samen met het onderwijsveld een inhoudelijke verdieping van het advies gestart. Daarin stond de vraag centraal wat het advies concreet betekent voor de onderwijspraktijk. Inmiddels hebben we de opbrengsten van beide verdiepingstrajecten ontvangen. Uit deze verdiepingsfase bleek dat alle betrokken partijen de ambitie delen om door te gaan met de herziening van het landelijke curriculum. Daarnaast moeten leraren een stevigere rol krijgen in de uitwerking van het curriculum en moeten vakdisciplines behouden blijven. Een plan van aanpak hebben we naar de Tweede Kamer verzonden.
In december 2016 hebben de Landelijke Studentenvakbond, het Interstedelijk Studentenoverleg, de Vereniging Hogescholen en de Vereniging van Universiteiten een Gemeenschappelijke Agenda aangeboden om te blijven werken aan en te investeren in een aantal belangrijke kernambities voor het hoger onderwijs. De door de vier partijen benoemde kernambities zijn: intensiever en kleinschalig onderwijs, meer en betere begeleiding van studenten, inzet op talentontwikkeling binnen en buiten de studie, passende en goede onderwijsfaciliteiten, én verdere professionalisering van docenten. De hogescholen en universiteiten zullen in dialoog met studenten en docenten deze kernambities uitwerken in concrete plannen. Om het digitaal uitwisselen, hergebruik en samen ontwikkelen van leermateriaal te stimuleren zijn 12 universiteiten en enkele hogescholen samen met SURF en OCW het programma «Open en Verbonden Hoger Onderwijs» begonnen. Doel is het stimuleren van een open cultuur waarin uitwisseling de norm is, evenals het opzetten van passende ondersteuning van docenten en een adequate infrastructuur. Ten slotte zijn in 2016 drie pilots gestart met werkplaatsen onderwijsonderzoek in het primair onderwijs in Utrecht, Amsterdam en Tilburg om de impact van onderwijsonderzoek op de onderwijspraktijk te versterken.
1.2 Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en vakkundige leraren, docenten en schoolleiders, die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat Tabel: Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat
Doelstelling/indicator
Sector
Basiswaarde (jaartal)
Realisatie 2015
Realisatie 2016
Streefwaarde (jaartal)
Aandeel leraren dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst1
2013
2015
2016
2020
po
85%
84%
2
100%
vo
76%
64%
67%
100%
Aandeel leraren dat de differentiatie vaardigheden beheerst3
2013
2015
2016
2020
po
56%
56%
4
100%
vo
34%
34%
33%
100%
Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review5
2014
2015
2016
2020
po
62%
57%
74%
100%
vo
63%
63%
68%
100%
Noot 1
Meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. De basiswaarde, realisatiewaarden en streefwaarde betreft de leraren met ten minste 3 jaar ervaring. In het lopend schooljaar 16-17 is sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in methode zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting.
Noot 2
In het basisonderwijs is er een verandering geweest van de categorie minder dan 3 jaar ervaring naar minder dan 4 jaar ervaring. De omvang van de steekproef 15-16 in het basisonderwijs is t.o.v. 14-15 i.v.m. toezichtplanning gereduceerd, daardoor heeft de nauwkeurigheid van de cijfers naar ervaringscategorie grotere marges gekregen. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers van po niet vergeleken met de oude in de tabel.
Noot 3
Meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. De basiswaarde, realisatiewaarden en streefwaarde betreft de leraren met tenminste 10 jaar ervaring. In het lopend schooljaar 16-17 is sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in methode zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting.
Noot 4
De omvang van de steekproef 15-16 in het basisonderwijs is t.o.v. 14-15 i.v.m. toezichtplanning gereduceerd, daardoor heeft de nauwkeurigheid van de cijfers naar ervaringscategorie grotere marges gekregen. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers van po niet vergeleken met de oude in de tabel.
Noot 5
De meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. Omdat er sprake is van een nieuwe bron kan er geen betrouwbare vergelijking worden gemaakt met de vorige metingen.
Wij hebben hoge ambities geformuleerd rond de professionalisering van leraren, besturen en schoolleiders. Een voorwaarde om dit duurzaam vorm te geven, is professioneel HRM-beleid op bestuurs- en op schoolniveau. In de voortgangsrapportage sectorakkoorden funderend onderwijs zien we in 2016 positieve resultaten op een aantal onderdelen: meer startende leraren worden begeleid, het aandeel onbevoegd gegeven lessen is lager en meer schoolleiders zijn geregistreerd in het Schoolleidersregister. Tegelijkertijd is nog verbetering mogelijk ten aanzien van de beheersing van didactische en differentiatievaardigheden van docenten. Daarnaast is op het gebied van kwaliteitszorg, zoals blijkt uit de indicator over deelname aan peer review, op school- en bestuursniveau in het po winst te behalen en blijft de doorwerking van het opbrengstgericht werken in het vo een aandachtspunt.
Om het beroep van leraar te versterken is in nauwe samenwerking met de Onderwijscoöperatie het wetsvoorstel lerarenregister opgesteld en inmiddels aangenomen. Het aantal ingeschreven leraren in dit vrijwillige register blijft toenemen: op dit moment zijn 70.000 leraren ingeschreven. Eind november 2016 is de derde voortgangsrapportage Lerarenagenda naar de Tweede Kamer gestuurd. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de studenttevredenheid bij alle lerarenopleidingen toeneemt. Daarnaast zijn er meer mannelijke PABO-studenten. Wij werken nog aan een versterking van de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen in alle fases van de loopbaan van de leraren. Leraren hebben meer ontwikkelmogelijkheden gekregen, maar het carrièreperspectief blijft nog achter. Bij de voortgangsrapportage hebben we ook het onderzoek meegestuurd naar de Tweede Kamer dat is uitgevoerd naar de carrièreperspectieven van leraren in het kader van de functiemix po en vo.
In lijn met het Regeerakkoord hebben wij gewerkt aan de modernisering van het Vervangings- en het Participatiefonds. Binnen het Vervangingsfonds is gekeken hoe de vereveningssystematiek kan worden gemoderniseerd. In 2016 kiezen steeds meer schoolbesturen (36 procent) voor het eigen-risicodragerschap, waardoor zij zelf de financiële risico’s voor de vervanging van zieke leerkrachten dragen. Tevens kiezen steeds meer schoolbesturen voor een vorm van samenwerking. Het nut en de noodzaak van het Vervangingsfonds staat door deze ontwikkeling ter discussie. Hierover wordt nauw overleg gevoerd met de sociale partners. Na jaren van verhoogde instroom in het Participatiefonds is de instroom in 2016 lager. Afgelopen jaar zijn verschillende moderniseringsrichtingen verkend; deze worden in 2017 verder uitgewerkt.
1.3 Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties Tabel: Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties
Doelstelling/indicator
Sector
Basiswaarde (jaartal)
Realisatie 2015
Realisatie 2016
Streefwaarde (jaartal)
Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert
po
2012-2013
2013-2014
2014-2015
2017-2018
27%
22%
36%
100%
Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert
vo
2011-2012
2012-2013
2013-2014
2020
72%
75%1
67%
100%
Aantal voortijdig schoolverlaters
vo/mbo
2009
2013-2014
2015-2016
2015-2016
41.800
25.622
22.948
25.000
Noot 1
Deze waarde is aangepast ten opzichte van het jaarverslag 2015 van 74% naar 75%
Een positieve ontwikkeling is dat er minder (zeer) zwakke scholen zijn in het primair en voortgezet onderwijs. Het aantal (zeer) zwakke scholen is ten opzichte van 2011 gehalveerd en is nu op het laagste niveau ooit. Het aantal scholen in het po dat zich binnen een jaar verbetert is toegenomen. Het aantal zwakke afdelingen in het vo dat zich binnen de gestelde termijn verbetert is gedaald. Het aantal scholen dat zich excellent mag noemen, is gestegen van 53 in 2012 tot 130 in 2015. Verder is de doelstelling van 25.000 bij de indicator aantal vsv’ers in 2016 behaald en is de wet voor het toelatingsrecht aangenomen zodat er voor iedereen een plek in het mbo is. Afgelopen jaar hebben wij ook gewerkt aan de vereenvoudiging van de bekostiging in het primair en voortgezet onderwijs. De modernisering van de bekostiging in het po zit nog in een verkennende fase, waarbij het grote herverdeeleffect een belangrijk zorgpunt is. Voor het vo hebben wij na een internetconsultatie en gesprekken met het veld geconstateerd dat het vereenvoudigde bekostigingsmodel nog verfijning vraagt, onder andere op de onderdelen leerlingendaling en de overgangsregeling. Hierover hebben wij de Tweede Kamer in een brief geïnformeerd. De schoolbesturen en -leiders hebben tijdens de gesprekken aangegeven dat het nieuwe model er niet toe mag leiden dat een breed onderwijsaanbod in de regio niet langer kan worden geborgd. Specifiek is hierbij de zorg uitgesproken over het aanbod van het (technisch) vmbo. Hierover heeft de Onderwijsraad inmiddels advies uitgebracht.
In onze transparantiebrief hebben we aangegeven dat openbaar beschikbare informatie nog te weinig de basis vormt voor een gerichte schoolkeuze van ouders en leerlingen, voor gesprekken tussen alle betrokkenen over de onderwijskwaliteit en voor kwaliteitsbenchmarking door scholen zelf. Om dit te verbeteren is «Scholen op de kaart» beter vindbaar gemaakt en heeft DUO een app ontwikkeld waarmee data eenvoudig en gebruiksvriendelijk benaderd kunnen worden. Verder hebben wij de eerste dag voor open onderwijsdata georganiseerd. Ontwikkelaars zijn hierna aan de slag gegaan om een prototype app te ontwikkelen die antwoord geeft op de vragen van ouders, leerlingen, medezeggenschapsraden, leraren en schoolleiders. In de app worden gegevens over het onderwijs gecombineerd met meningen van ouders en leerlingen.
Het nieuwe toezicht is opgenomen in de wijziging in de Wet op het Onderwijstoezicht die per 1 juli 2017 zal ingaan. Deze wijziging komt voort uit het initiatiefwetsvoorstel van de Tweede Kamer dat in maart 2016 in de Eerste Kamer is aanvaard. Afgelopen november heeft de eindbeoordeling van de prestatieafspraken in het hoger onderwijs plaatsgevonden. Deze afspraken uit 2012 gingen over onderwijskwaliteit en studiesucces, profilering en valorisatie. Alle universiteiten en bijna alle hogescholen hebben de afgesproken doelen op onderwijskwaliteit en studiesucces in voldoende mate behaald. Voor hogescholen bleek het lastig om zowel de kwaliteit van de opleiding te verbeteren, als het studiesucces te verhogen én de toegankelijkheid van de opleiding te vergroten. De prestatieafspraken zijn een experiment waarvan wij willen en moeten leren, vooral ook met het oog op de vormgeving van kwaliteitsafspraken vanaf 2018. Een onafhankelijke evaluatiecommissie heeft daarover dit voorjaar een rapport uitgebracht.
Een bestuurskrachtige instelling wordt gekenmerkt door een professioneel samenspel tussen het college van bestuur, de raad van toezicht en medezeggenschap. De Wet versterking van de bestuurskracht draagt bij aan een gezonde bestuurscultuur in het onderwijs. In de wet, die sinds 1 januari 2017 voor een groot deel van kracht is geworden, zijn de rol en verantwoordelijkheid van bestuur en toezicht, én van docenten en studenten beschreven. Verder is in december 2016 een nieuw accreditatiekader in werking getreden waarin ho-instellingen meer autonomie krijgen. Doordat er minder tijd gemoeid is met het opstellen van rapportages, kunnen docenten zich meer richten op het verbeteren van het onderwijs. Het nieuwe kader is onderdeel van het plan om de kwaliteitstoetsing in het ho te verbeteren. Inmiddels is ook het wetsvoorstel Accreditatie op maat aan de Tweede Kamer verzonden. Daarnaast is voorgenomen om een experiment te starten waarbij zes instellingen een lichtere kwaliteitstoetsing van opleidingen ondergaan. De experimenteer-AMvB is in december 2016 voorgelegd voor openbare internetconsultatie.
1.4 Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren Tabel: Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren
Doelstelling/indicator
Sector
Basiswaarde (jaartal)
Realisatie 2015
Realisatie 2016
Streefwaarde (jaartal)
Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek
vo
2012
2015
2016
2017
23%1
27%
26%
30%
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was
mbo
2012
2015
2016
80%
77%
77%
hoger
Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen2
ho
2012
2015
2016
2016
hbo: 18%
hbo: 19%
hbo: 19%
hbo: 19%
wo: 21%
wo: 23%
wo: 25%
wo: 22%
Percentage 25-64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)
mbo/ho
2010
2014
2015
2020
17%
18%
19%
20%
Noot 1
De waarde verschilt t.o.v. de begroting 2015 omdat de data van DUO worden gebruikt in plaats van het Platform Bèta en Techniek.
Noot 2
De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.
De indicatoren laten een wisselend beeld zien. Het aantal deelnemers aan een leeractiviteit is gestegen. In de voortgangsrapportage Leven lang leren hebben we gemeld dat afgelopen september 8 instellingen gestart zijn met flexibele deeltijd- en duale programma’s. De andere 12 instellingen met een goedgekeurde aanvraag volgen in de loop van 2017. In totaal gaat het om 500 deeltijd en duale opleidingen die flexibel worden aangeboden. De pilots worden door ons, de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs ondersteund met onder meer landelijke bijeenkomsten waar instellingen ook van elkaar kunnen leren. Verder hebben 12 hogescholen zich aangemeld voor het experiment vraagfinanciering in de sector Techniek & ICT (de sector Zorg & Welzijn volgt in 2017). In dit experiment loopt de financiering niet via de reguliere bekostiging, maar via vouchers voor de student. In het najaar van 2016 hebben wij verder het wetsvoorstel dat de zelfstandige positie van de Associate-Degree opleiding regelt ter advisering voorgelegd aan de Raad van State, in het voorjaar van 2017 is het voorstel naar de Tweede Kamer verzonden.
Per augustus 2016 hebben wij profielen ingevoerd in de bovenbouw van het vmbo. Ongeveer 80 procent van de scholen is gestart met het bieden van beroepsgericht onderwijs in een of meer van de tien profielen. Sinds februari 2016 hebben ruim 2.700 docenten in beroepsgerichte vakken gebruik gemaakt van het bijscholingsaanbod. De conversietabel biedt voor huidige bevoegde docenten duidelijkheid voor welke nieuwe profielvakken zij bevoegd zijn. Met de invoering van profielen is loopbaanoriëntatie en -begeleiding (lob) beter verankerd in het vmbo. Alle leerlingen, ook in de theoretische leerweg van het vmbo, bouwen verplicht een lob-portfolio op.
In het mbo is in 2016 de nieuwe kwalificatiestructuur succesvol geïmplementeerd. Onderwijsinstellingen hebben nu meer ruimte om samen met het bedrijfsleven sneller in te spelen op veranderingen in beroepen. Verder hebben instellingen in 2016 de mogelijkheid gekregen om te experimenten met cross-overs. Ze krijgen ruimte voor het ontwikkelen van nieuwe en innovatieve opleidingen, bijvoorbeeld de opleidingen techniek en zorg. Met beide maatregelen bevorderen wij een betere en snellere aansluiting van het onderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt. Samenwerking tussen het mbo en het bedrijfsleven wordt financieel gestimuleerd met het Regionaal Investeringsfonds mbo. Bedrijven, onderwijsinstellingen en regionale overheden bepalen welke kansen er liggen in de regio. Samen investeren zij in een moderne infrastructuur en in een curriculum dat aansluit op de laatste ontwikkelingen in het bedrijfsleven. Ook met het Techniekpact en het Zorgpact hebben we in 2016 ingezet op de verduurzaming van samenwerking in de regio tussen onderwijs, bedrijfsleven/zorg & welzijn en lokale overheden. De regio is eigenaar van het tempo en de resultaten die bereikt moeten worden. De overheid faciliteert, stimuleert en zoekt naar coalities die vanuit een gedeeld belang deze maatschappelijke uitdagingen aangaan.
-
2.Studiefinanciering
Sinds het studiejaar 2015/2016 kan elke student gebruikmaken van een leenvoorziening tegen sociale terugbetaalvoorwaarden. Door de hervorming van de studiefinanciering hebben we middelen vrijgespeeld om fors te investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs, met behoud van de toegankelijkheid van het stelsel. Voor studenten met ouders met een lager inkomen is de maximale aanvullende beurs verhoogd met € 100 per maand. Het jaar 2016 stond verder in het teken van de uitvoering van het studievoorschot door DUO, het verzorgen van gerichte voorlichting en het versterken van het financieel bewustzijn van studenten. Ook zijn de kwantitatieve en kwalitatieve effecten op deelname, studiegedrag en het gebruik van voorzieningen gemonitord. Dat blijven we de komende jaren nog doen. Ten slotte is in 2016 bereikt dat alle minderjarige mbo-studenten vanaf 1 januari 2017 gebruik kunnen maken van het studentenreisrecht. Inmiddels maken ruim 100.000 mbo’ers gebruik van deze ov-kaart.
-
3.Wetenschap Tabel: Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap
Doelstelling/indicator
Sector
Basiswaarde (jaartal)
Realisatie 2015
Realisatie 2016
Streefwaarde (jaartal)
Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores
owb
2009-20121
2010-2013
2010-2013
2e plaats 1,52
2e plaats 1,53
kleiner of gelijk 5
Noot 1
In het verleden werd het basisjaar van jaar tot jaar bezien, maar vanaf heden wordt deze vastgelegd op 2009-2012. Daarom wijkt dit af van de begroting 2016.
In 2016 is op tal van onderwerpen uit de Wetenschapsvisie 2025 veel vooruitgang geboekt. De Kenniscoalitie, bestaande uit publieke instellingen en vertegenwoordigers van het Nederlandse bedrijfsleven, heeft de routes van de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) verder uitgewerkt tot een portfolio met concrete voorstellen. Door nieuwe verbindingen in de onderzoekswereld en nieuw interdisciplinair onderzoek kan rond tal van wetenschappelijke, maatschappelijke en economische uitdagingen baanbrekende vernieuwing bereikt worden. De Kenniscoalitie heeft zich unaniem achter het portfolio geschaard en ook een investeringsagenda opgesteld voor de volgende kabinetsperiode. Op dit moment wordt Rijksbreed gekeken naar de aansluiting op de al bestaande economische topsectoren en de maatschappelijke uitdagingen waarvoor diverse ministeries aan oplossingen werken. Door het beschikbaar stellen van een Startimpuls NWA van € 32 miljoen hebben we het initiatief genomen bij de uitvoering. Hiermee wordt een experimenteel begin gemaakt met de uitwerking van routes en voorstellen rond kansengelijkheid en de veerkrachtige samenleving, digitalisering en vernieuwing door middel van natuurwetenschappelijk onderzoek.
In februari 2016 is de Voortgangsrapportage Wetenschapsvisie verschenen. Onze wetenschap staat er goed voor: de kwaliteit van onderzoekers en wetenschapsgebieden is hoog. De Nederlandse wetenschap weet topprestaties te bereiken met een gemiddeld niveau van publieke middelen. Nederland staat nog steeds op de tweede plaats van de mondiale top-5 op basis van citatiescores. De wetenschappelijke artikelen die in 2010-2013 in Nederland zijn geproduceerd, worden in de jaren daarna 53 procent vaker geciteerd dan het mondiale gemiddelde. Nederlandse onderzoekers hebben in 2016, net als voorgaande jaren, volop voorstellen ingediend voor onderzoeksfinanciering vanuit Horizon 2020. Sinds de start van Horizon 2020 is zo’n € 1,45 miljard (7,6 procent van het totaal beschikbare budget) toegekend aan deelnemers in Nederland.
-
4.Cultuur Tabel: Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed
Doelstelling/indicator
Sector
Basiswaarde (jaartal)
Realisatie 2015
Realisatie 2016
Streefwaarde (jaartal)
Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) BIS
cultuur
2009
2015
2016
2,6 miljoen
2,4 miljoen1
Nog niet bekend
2,2 miljoen
Aantal bezoeken gesubsidieerde musea
cultuur
5,7 miljoen
8,9 miljoen1
Nog niet bekend
7,5 miljoen
Noot 1
In de Begroting 2016 waren de realisatiecijfers over 2015 nog niet bekend en zijn de streefwaarden blijven staan. Inmiddels zijn de realisatiewaarden voor 2015 bekend en als zodanig opgenomen in het Jaarverslag 2016.
Kunst en cultuur zijn van grote waarde voor de samenleving. Uit de indicatoren blijkt dat we onze doelstelling voor het aantal bezoeken aan gesubsidieerde podiumkunsten en musea ruimschoots hebben behaald. Bij het percentage instellingen dat voldoet aan de eigen inkomstennorm zien we een positieve ontwikkeling. Bij het cultuurbeleid staat kwaliteit voorop. Cultuuronderwijs geeft kinderen en jongeren de kans hun talenten te ontwikkelen. Het programma Cultuureducatie met kwaliteit heeft hier in 2016 aan bijgedragen. De Tweede Kamer is in 2016 geïnformeerd over de behaalde resultaten én de speerpunten en specifieke maatregelen voor de periode 2017-2020. In het erfgoedbeleid zijn bescherming en behoud belangrijke waarden. Op 1 juli 2016 is één integrale wet in werking getreden voor museale objecten, musea, monumenten en archeologie, waarin overbodige regels zijn geschrapt. De Erfgoedwet legt vast hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend.
Van 1 december 2015 tot 1 februari 2016 konden instellingen subsidie aanvragen voor de culturele basisinfrastructuur 2017-2020. Na advisering van de Raad voor Cultuur en afstemming met bestuurlijke partners zijn op Prinsjesdag 2016 de subsidiebesluiten bekend gemaakt. Voor het internationale cultuurbeleid hebben we samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken een nieuw kader opgesteld. Dit bouwt voort op de conclusies van de evaluatie van het internationaal cultuurbeleid uit 2015. In 2016 hebben Nederland en Frankrijk gezamenlijk de huwelijksportretten van Marten Soolmans en Oopjen Coppit aangekocht. Dit zijn de grootste portretten ooit door Rembrandt van Rijn geschilderd. Met de aankoop is belangrijk erfgoed voor de toekomst veiliggesteld. De portretten zijn voor iedereen afwisselend in het Louvre en het Rijksmuseum te zien.
Met de Bibliotheekwet en de verlenging van de Wet op de vaste boekenprijs stimuleren we een sterke en levende leescultuur in Nederland. Ook is in 2016 het actieprogramma Tel mee met taal van start gegaan. Met deze drie maatregelen dragen we eraan bij dat zoveel mogelijk mensen goed kunnen lezen en schrijven en toegang hebben tot een breed aanbod van boeken. Ruimtelijke en maatschappelijke vraagstukken op het gebied van klimaat, mobiliteit, migratie, energie, zorg en onderwijs vragen om een vernieuwende aanpak en om innovatieve oplossingen. De nieuwe Actieagenda Ruimtelijk Ontwerp die in december 2016 is gelanceerd, vertrekt vanuit deze invalshoeken en draagt bij aan de kwaliteit van onze leefomgeving.
-
5.Media
Op 1 november 2016 is de nieuwe wet voor een toekomstbestendige publieke omroep in werking getreden. Daarmee hebben we onder andere de mediaopdracht van de publieke omroep aangescherpt en de toegang tot de omroep van producenten en andere makers vergroot. Verder krijgt de raad van bestuur van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) de mogelijkheid om de koers van de omroep beter te bepalen en te bewaken. Hiermee wordt de publieke omroep nog beter in staat gesteld om zijn doelstelling te realiseren: een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod creëren dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking.
Per 31 mei 2016 is de Regionale Publieke Omroep (RPO) opgericht. Daarmee hebben we een belangrijke stap gezet om de regionale omroepsector slagvaardiger te maken. Onder leiding van de RPO is een gezamenlijke begroting voor de 13 regionale omroepen ingediend, waarmee rekening is gehouden met de taakstelling van € 17 miljoen. Ook hebben we een frictiekostenregeling opgesteld om de gevolgen van de taakstelling op te vangen. Een wetsvoorstel om de bestuursstructuur verder te versterken is vooralsnog aangehouden.
-
6.Emancipatie Tabel: Het bevorderen van emancipatie1
Doelstelling/indicator
Sector
Basiswaarde (jaartal)
Realisatie 2015
Realisatie 2016
Streefwaarde (jaartal)
Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking
emancipatie
2010
2015
2016
90%
92%
93%
≥90%
Noot 1
De ontwikkeling van de economische zelfstandigheid wordt gemonitord op de website ocwincijfers.
We hebben in deze kabinetsperiode ingezet op het versterken van de economische zelfstandigheid en financiële zelfredzaamheid van vrouwen. OCW fungeerde hierbij als aanjager en zorgde voor een platformfunctie voor gemeenten, instellingen en organisaties. Het afgelopen jaar is de Kracht on Tour (gericht op bewustwording en op het sluiten van deals met lokale organisaties en bedrijven) gedecentraliseerd naar gemeenten. In 2016 hebben zes gemeenten een Kracht on Tour bijeenkomst georganiseerd en 24 centrumgemeenten hebben met het project Eigen Kracht vrouwen gestimuleerd om stappen te zetten op de arbeidsmarkt. Met deze activiteiten zijn veel vrouwen bereikt. Om het aandeel vrouwen in raden van bestuur (RvB’s) en raden van commissarissen (RvC’s) te stimuleren is er de aanpak Vrouwen naar de Top. Deze aanpak is gericht op zelfregulering door bedrijven (top 200) en is ook afgelopen jaar door inzet van VNO-NCW, Stichting Topvrouwen, de kwartiermakers Vrouwen naar de Top effectief gebleken.
Met de online campagne «Daar mag je nooit voor kiezen» hebben we in 2016 de nadruk gelegd op de rol van mannen bij de oplossing van geweld tegen vrouwen, waarbij we bijna één miljoen mannen hebben bereikt. Na de agendering van dit onderwerp in 2016 in Nederland, vraagt de Europese Commissie in 2017 extra aandacht voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen. Uit de LHBT-monitor (SCP 2016) blijkt dat de sociale acceptatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuele mannen en vrouwen is toegenomen tot 93 procent. Bij het bevorderen van de sociale acceptatie en veiligheid van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuele mannen en vrouwen, transgender en intersekse personen (LHBTI’s) is in de afgelopen kabinetsperiode het accent gelegd op jongeren en op groepen waar de sociale acceptatie achterblijft. LHBTI’s in levensbeschouwelijke en biculturele kringen organiseren zich en treden zichtbaar naar buiten en zetten in op deskundigheidsbevordering van hulpverleners, lotgenotencontact en voorlichting. Vooral lesbische, homoseksuele en biseksuele jongeren ervaren nog steeds fors meer problemen dan heteroseksuele jongeren, thuis en op school. Daarom hebben we ingezet op meer samenwerking tussen landelijke organisaties bij de verdere agendering en bewustwordingsactiviteiten van de allianties in het onderwijs.
-
7.Caribisch Nederland
Afgelopen jaar zijn verschillende stappen genomen om de onderwijskwaliteit in Caribisch Nederland te verbeteren. Ter versterking van de verdere ontwikkeling van de bestuurskracht van de scholen is bijvoorbeeld het besluit gepubliceerd waarmee de bepalingen over «goed onderwijs goed bestuur» in de onderwijswetgeving voor Caribisch Nederland in werking treden. Met de daarbij gehanteerde invoeringstermijn van één jaar (WPO BES) respectievelijk twee jaar (WVO BES) krijgen de scholen de gelegenheid om aan de nieuwe regels te voldoen.
De Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland «Samenwerken aan kwaliteit» 2011-2016 is het afgelopen jaar geëvalueerd. Het onderwijs in Caribisch Nederland heeft de afgelopen vijf jaar een flinke verbeterslag gemaakt, alle betrokken partijen hebben hard gewerkt om alle leerlingen onderwijs van voldoende niveau te bieden. Deze inzet heeft ertoe geleid dat het merendeel van de instellingen het niveau basiskwaliteit heeft bereikt. Dat is een enorme vooruitgang ten opzichte van de situatie van voor de staatkundige transitie op 10 oktober 2010, waar alle betrokkenen heel erg trots op mogen zijn. Ook de omstandigheden waaronder de leerlingen onderwijs krijgen zijn ingrijpend verbeterd. Ondanks de grote vooruitgang die is geboekt, zijn nog niet alle ambities gerealiseerd. Uit de evaluatie blijkt dat de onderwijsagenda een goed sturingsinstrument was en dat met name de borging van de behaalde resultaten een belangrijk aandachtspunt is. Daarom is in goede samenwerking met de betrokkenen in Caribisch Nederland de tweede Onderwijsagenda «Samen werken aan de volgende stap» 2017-2020 tot stand gekomen. Hiervoor zijn in 2016 verschillende bijeenkomsten op de eilanden georganiseerd. Alle betrokkenen hebben daarbij een grote inzet getoond. De nieuwe onderwijsagenda is op 28 november tijdens de onderwijsconferentie op Sint Eustatius ondertekend.
Realisatie beleidsdoorlichtingen
Tabel Realisatie beleidsdoorlichtingen
Artikel
Realisatie
Wanneer gepland
Geheel artikel
Behandeling in Tweede Kamer
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
-
1.Primair onderwijs
1, 3, 4, 6, 7 en 9 Onderwijs
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1
20142
Nee3
Schriftelijk vragen met antwoorden voor kennisgeving aangenomen.
Doelmatigheid en focus op het onderwijs1
20142
Nee3
Schriftelijk vragen met antwoorden voor kennisgeving aangenomen.
Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1
20142
Nee3
Schriftelijk vragen met antwoorden voor kennisgeving aangenomen.
1,3, 4, 6 en 7 Onderwijs
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk
2014
Nee3
Betrokken bij WGO jaarverslag.
Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat
2014
Nee3
Betrokken bij WGO jaarverslag.
Brede scholen4
2014
Nee3
Betrokken bij WGO jaarverslag.
-
4.Beroepsonderwijs en volwasseneducatie
Leren & Werken
2011
Nee5
Schriftelijk overleg of schriftelijke vragen met antwoorden voor kennisgeving aangenomen.
6 en 7. Hoger onderwijs
Kennisfunctie Hoger beroepsonderwijs
2010
Nee6
Schriftelijk overleg of schriftelijke vragen met antwoorden voor kennisgeving aangenomen
-
9.Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid
Actieplan Leerkracht
2013
Nee
Betrokken bij AO over leraren en lerarenopleiding.
-
12.Tegemoetkoming onderwijs bijdrage en schoolkosten
X
2017
Ja
Nog te ontvangen.
-
14.Cultuur
Waarborgen aanbod en participatie cultuur
2011
Nee7
Betrokken bij notaoverleg
Cultuur 2009-2014
20148
Ja
Betrokken bij AO over cultuurbeleid en cultuur.
-
15.Media
Mediabeleid 2004-2009
2010
Ja
Schriftelijke vragen en beantwoording in overleg.
Mediabeleid 2010-2013
2014
Ja
Betrokken bij wetsvoorstel Publiek Omroepstelsel.
-
16.Onderzoek en wetenschapsbeleid
-
25.Emancipatie
Emancipatie 2011-2014
2014
Ja
Betrokken bij AO Emancipatie
Zie ook: «meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen»
Zie ook: Bijlage 2. Afgerond evaluatie- en overig onderzoek.
Noot 1
De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
Noot 2
Deze doorlichtingen zijn in 2014 gestart, maar zijn in 2015 afgerond zodat de resultaten van meerdere effectstudies die in 2015 beschikbaar kwamen in de doorlichtingen meegenomen konden worden.
Noot 3
Deze beleidsdoorlichtingen zijn gebaseerd op de beleidsdoelstellingen die in de beleidsagenda 2012 zijn opgenomen en zijn artikel overschrijdend.
Noot 4
Deze doorlichting is onderdeel van de beleidsdoorlichting Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat.
Noot 5
Doorlichting op doelstelling «Leven lang leren»
Noot 6
Deze beleidsdoorlichting dekt de beleidsdoelstelling «De samenleving benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek vice versa».
Noot 7
Deze beleidsdoorlichting dekt de beleidsdoelstelling «bevorderen dat burgers deelnemen aan een kwalitatief hoogwaardig, divers en onafhankelijk aanbod van kunsten door de aanwezigheid van dit aanbod te waarborgen»
Noot 8
Deze is gestart in 2014 maar in 2015 afgerond zodat de resultaten konden worden meegenomen in de voorbereidingen van de nieuwe BIS-periode.
In verband met het focusonderwerp kwaliteit beleidsdoorlichtingen van de Tweede Kamer wordt in onderstaande tabel ingegaan op de belangrijkste conclusies en ingezette beleidsacties naar aanleiding van de conclusies van de beleidsdoorlichtingen die in 2014, 2015 en 2016 zijn afgerond.
Doorlichting
Belangrijkste conclusies en ingezette acties naar aanleiding van de conclusies.
1, 3, 4, 6, 7 en 9 Onderwijs
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1
Doelmatigheid en focus op het onderwijs1
Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk
Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat
Brede scholen
In de beleidsdoorlichting «Prestaties van leerlingen en studenten omhoog» is alleen gefocust op het nieuwe beleid zoals verwoord is in de beleidsagenda 2012. De beleidsdoorlichting gaat over de vijf centrale beleidsdoelstellingen van het onderwijsbeleid in de beleidsagenda 2012:
-
1.prestaties van leerlingen en studenten omhoog
-
2.scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat
-
3.goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders
-
4.scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties, waarvoor door de overheid heldere normen zijn geformuleerd
-
5.doelmatigheid en focus op het onderwijs zelf
Op hoofdlijnen heeft de ADR het volgende geconcludeerd:
Ten eerste is de implementatie van beleid goed op streek, maar is de doorwerking op het niveau van de klas een zaak van langere adem. Ten tweede vertonen veel prestaties een stijgende lijn, maar blijven de prestaties op bepaalde onderdelen achter. Ten derde zijn er indicaties dat het onderwijs in de afgelopen jaren een doelmatigheidsslag heeft gemaakt, maar is het lastig om de doelmatigheid ervan daadwerkelijk vast te stellen. Door de vele beïnvloedende factoren is het echter lastig om de effectiviteit en doelmatigheid van afzonderlijke beleidsinstrumenten vast te stellen.
In de beleidsreactie op de beleidsdoorlichting «prestatie van leerlingen en studenten omhoog» wordt ingegaan op de lessen die per conclusie kunnen worden getrokken en wordt verwezen naar diverse Kamerstukken die over de verschillende beleidsdoelstellingen aan uw Kamer zijn verzonden. Het kabinet blijft hiermee onverminderd in zetten op het inzichtelijk maken van de doelmatigheid van het beleid, onder meer door het uitvoeren van evaluaties en het tegen het licht houden van doelmatigheid van de stelselkenmerken, zoals ook door de OESO werd onderzocht.
-
14.Cultuur
Cultuur 2009-2014
De ADR concludeert dat de beleidsdoelen uit de begroting 2012 grotendeels zijn behaald. Voor het kunstenveld gaat het om doelstellingen op het gebied van kwaliteit, diversiteit van het aanbod, toegankelijkheid, geografische spreiding, publiek en de eigen inkomstennorm. Voor erfgoed gaat het om goede zorg, bescherming en ontsluiting. De ADR constateert dat er een omslag is in de cultuursector: instellingen zijn minder afhankelijk van subsidies. Tegelijkertijd wijzen zij er op dat het nog te vroeg is om definitieve conclusies te trekken voor de lange termijn. Belangrijke beleidswijzigingen zijn nog maar een paar jaar geleden geïmplementeerd. Dit geldt bijvoorbeeld voor de bezuinigingen op de culturele basisinfrastructuur (BIS) en wijzigingen in de monumentenzorg. Daarbij merkt de ADR ook op dat de doelmatigheid van de beleidsuitvoering nog niet overal kan worden vastgesteld.
De bevindingen uit deze doorlichting onderstrepen het belang en de noodzaak van beleidsevaluaties en het longitudinaal monitoren van ontwikkelingen en hebben hieraan een impuls gegeven. Dit gebeurt in overleg met de sector, de rijkscultuurfondsen, de gemeenten, de brancheorganisaties, het SCP en het CBS. De jaarlijkse publicatie Cultuur in Beeld brengt de belangrijkste ontwikkelingen en inzichten over het culturele veld en de effecten van beleid samen. Begin 2017 verschijnt de Erfgoedbalans met feitelijke informatie over het erfgoed in Nederland, en de effecten van het erfgoedbeleid. Verdere stappen hierin zijn dat het SCP op verzoek van OCW een set kernindicatoren cultuur zal ontwikkelen in samenspraak met het veld. Ook zal het SCP op verzoek van OCW een monitor cultuur ontwikkelen.
-
15.Media
Mediabeleid 2010-2013
De centrale beleidsdoelstelling is: een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. De ADR concludeert dat de inzet van de instrumenten wetgeving en financiering doeltreffend en doelmatig lijken. Het gaat dan om het stelsel van de publieke omroepen en het toezicht van het Commissariaat voor de Media daarop, de werking van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek, het Mediafonds en de maatregelen ter stimulering van bewust mediagebruik (Mediawijzer.net en Kijkwijzer). Er zijn ook een aantal aandachtspunten. Zo zijn twee (van de 24) doelstellingen uit de prestatieovereenkomst van de NPO in de onderzoeksperiode niet gehaald: het gestelde doel voor het bereik van het audio-aanbod (radio) en het vergroten van het bereik onder jongeren. Over een deel van de doelstellingen concludeert de ADR dat deze niet smart geformuleerd zijn of dat geen norm gesteld is. Vaak is wel aannemelijk dat het beleid doeltreffend en doelmatig is, maar ontbreekt echt effectonderzoek om dat te kunnen vaststellen. Maar soms is dat effectonderzoek niet mogelijk.
De bevindingen hebben geleid tot enkele aandachtspunten in het beleid. De Staatssecretaris is op onderdelen kritischer dan de ADR. Om publieke omroep toekomstbestendig te houden is volgens het kabinet meer nodig dan de uitvoering van in de begroting genoemde doelstellingen. Grote veranderingen in het medialandschap en het mediagebruik maken dit noodzakelijk. De NPO moet meer onderscheidend zijn en meer openstaan voor partijen buiten het bestel.
Verder heeft de beleidsdoorlichting geleid tot een verbetering van de beleidsdoelstelling in de begroting. Tenslotte is er meer aandacht voor beleidsevaluaties, zoals in het geval van Mediawijzer.net dat scherpere doelen moet formuleren en de resultaten beter moet evalueren.
-
25.Emancipatie
Emancipatie 2011-2014
De belangrijkste conclusies uit de beleidsdoorlichting emancipatie zijn:
-
•Er zijn betekenisvolle resultaten op projectniveau, maar het is lastig om een causaal verband te leggen tussen deze projecten en de cijfermatige ontwikkelingen, zeker als de activiteiten van andere departementen dan OCW niet worden meegenomen;
-
•Ook spelen bij emancipatie veel maatschappelijke factoren een rol waarop beleid geen directe invloed kan uitoefenen. Vaak hebben de emancipatieprojecten van OCW geen landelijk bereik;
-
•Pleidooi voor meer kwantitatieve operationele doelen van projecten en externe (effect)evaluaties;
De belangrijkste beleidsacties zijn:
-
•Aanscherping van de subsidieregeling emancipatie; er wordt uitgegaan van (meest meerjarige) strategische partnerschappen tussen overheid en veld. (Staatscourant 2 dec 2016, nr. 64836).
-
•Meer sturing op lopende en nieuwe gesubsidieerde projecten op bijdrage aan integrale beleid;
-
•Meer focus op de samenhang tussen projecten en verschillende interventieniveaus (bijv. de landelijke gay-straightallianties en de «Regenboogsteden») en tussen projecten gericht op vrouwen- en LHBT-emancipatie (bijv. de nieuwe alliantie genderdiversiteit);
-
•Meer eigenaarschap en verankering van emancipatie op lokaal niveau (bijv. in de GSA Natuurlijk Samen en in Kracht on Tour);
-
•Een steviger rol van vakdepartementen bij het verankeren van emancipatie in het eigen beleid, bij. op het thema Gender en Gezondheid (VWS ondersteunt nu een groot programma via ZonMW op dit thema);
-
•Het nog beter volgen van de voortgang van het beleid via landelijke monitors (van SCP en CBS), maar ook meer specifiek op thema, lokaal en internationaal (o.a. benchmarking), bijvoorbeeld door extra vragen bij Veiligheidsmonitor en Nationale Enquête Arbeidsmarkt;
-
•Verdere (effect)evaluaties van projecten, vooruitlopend op de volgende beleidsdoorlichting (in 2018);
-
•Verder stimuleren van het certificeren van emancipatie-instrumenten op hun werkzaamheid, bijv. opnemen van interventies gericht op jongeren in het systeem van NJI (Nationaal Jeugdinstituut).
Toetsing kwaliteit beleidsdoorlichtingen
Onderstaande alinea gaat in op het focusonderwerp van de Vaste Kamercommissie OCW: toetsing kwaliteit van de beleidsdoorlichtingen, met name van de doorlichting «Prestaties leerlingen en studenten omhoog».
OCW heeft in 2014 en 2015 de beleidsdoelstellingen uit de beleidsagenda van 2012 doorgelicht. In een beleidsdoorlichting staat de effectiviteit van een specifiek beleidsonderdeel centraal. De beleidsdoorlichtingen zijn uitgevoerd door de ADR. De beleidsdoorlichtingen voldoen aan de kwaliteitseisen die de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek van Financiën (RPE, art.3.2) op het moment van uitvoering voorschreef. Bij de beleidsdoorlichtingen is gekozen voor een benadering vanuit de beleidsdoelstellingen uit de beleidsagenda (artikel-overschrijdend voor onderwijs) in plaats van op de artikelen uit de begroting. Op basis van onze ervaringen hebben we geleerd dat dit uitgangspunt de uitvoerbaarheid van de beleidsdoorlichting niet ten goede kwam, noch de leesbaarheid. Ook was de periode tussen de start van de beleidsdoelstellingen en de uitvoering van de beleidsdoorlichting soms te kort om de effecten van de beleidsdoelstellingen diepgaand te meten. Daarbij heeft onderwijs ook nog eens te maken met het gegeven dat effecten van een beleidsdoelstelling of onderwijsbeleid niet altijd te isoleren zijn.
Naast de beleidsdoorlichting heeft de OESO heeft het afgelopen jaar op ons verzoek gekeken naar de prestaties van het Nederlandse onderwijsstelsel als geheel (met uitzondering van het hoger onderwijs). Zo kon het Nederlandse onderwijsstelsel worden vergeleken met de onderwijsstelsels in andere landen. In haar review constateert de OESO dat het Nederlandse onderwijsstelsel er goed voor staat. Het Nederlandse onderwijs is volgens de meeste OESO-indicatoren sterk en steekt op veel gebieden boven het maaiveld uit.
Overzicht van Risicoregelingen
Tabel 1 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)
Artikel
Omschrijving
Uitstaande garanties 2015
Verleend 2016
Vervallen 2016
Uitstaande garanties 2016
Garantie-plafond
Totaal plafond
Totaal stand risicovoorziening
14
Indemniteitsregeling
277.000
659.159
678.782
257.377
300.000
Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen
202.049
0
12.709
189.340
«De Indemniteitsregeling heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland door het beperken van de verzekeringskosten van musea. De garantstelling van het Rijk voor schade of verlies tot de eerste 30 procent van de verzekerde waarde (indemniteitsgarantie) van kunstwerken, verlaagt de verzekeringskosten van musea. Het risico is ook te verzekeren op de markt, maar de kosten zijn dan hoger, waardoor er minder budget voor tentoonstellingen overblijft. Daarnaast blijkt dat een indemniteitsgarantie ook als internationaal keurmerk fungeert: buitenlandse publieke en private eigenaren van museale objecten hechten aan de garantstelling vanuit het Rijk. Risicobeheersende maatregelen betreffen onder meer dat alleen erkende musea een aanvraag mogen doen op de indemniteitsregeling bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die deze aanvraag, mede op de aanwezigheid van een risico-inventarisatie en -analyse, toetst.
Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.
Tabel 2 Overzicht achterborgstellingen (bedragen x € 1.000.000)
Artikel
Omschrijving
2015
2016
14
Achterborgovereenkomst NRF
278,7
307,8
Het NRF verstrekt hypothecaire leningen aan monumenteigenaren van Rijksmonumenten om restauraties uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen laagrentende hypothecaire leningen uit het revolving fund en aanvullende financieringen om de gehele restauratie-opgave gefinancierd te krijgen. De achterborgovereenkomst NRF, en de garantie van het Ministerie van OCW, zien alleen toe op de aanvullende financiering. Door deze garantie kan het NRF financiering tegen een lagere rente aantrekken. Deze lagere rente wordt doorgerekend aan de monumenteigenaren zodat deze eigenaren gestimuleerd worden hun monument te restaureren.
Aangezien er een algemeen belang is (gebouwen van nationaal belang) waar een individu lasten van ervaart (hoge onderhoudskosten, beperkte mogelijkheden tot modernisering, dure oplossingen voor bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen), wordt gebruik gemaakt van ondersteunende maatregelen. Door middel van deze regeling wordt cultureel erfgoed in stand gehouden en wordt tegelijkertijd minder gebruik gemaakt van de subsidie die het NRF ook uitbetaalt.
De achterborg kan in werking treden en tot daadwerkelijke kasverplichtingen komen, wanneer de eigenaren van Rijksmonumenten op grote schaal niet meer in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen en het eigen vermogen van het Nationaal Restauratiefonds is uitgeput. Dit eigen vermogen (voornamelijk vanuit Revolverende Fondsen) is momenteel beduidend hoger dan de uitstaande leningen onder de achterborg.
Tabel 3 Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)
Artikel
Omschrijving
Uitgaven 2015
Ontvangsten 2015
Saldo 2015
Uitgaven 2016
Ontvangsten 2016
Saldo 2016
Totaal stand mutatie volume risicovoorziening 2016 en 2015
3
Voortgezet Onderwijs
184
184
184
In verband met de afhandeling van het faillissement van de Islamitische Scholengemeenschap Ibn Ghaldoun in 2013, en de garantstelling die door het Ministerie van OCW wordt verleend voor schatkistbankieren, is een bedrag van € 184.338,07 betaald aan het Ministerie van Financiën voor het openstaande bedrag van de roodstandfaciliteit.
-
4.DE BELEIDSARTIKELEN
Artikel 1. Primair onderwijs
-
A.Algemene doelstelling
Het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.
-
B.Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.
Financieren
De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.
Stimuleren
De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.
Regisseren
De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.
Indicatoren/kengetallen
De indicatoren voor het stelsel van primair onderwijs worden beschreven in Trends in Beeld.
Tabel 1.1 Indicatoren
Doelstelling/indicator
Basiswaarde (jaartal)
Realisatie 2015
Realisatie 2016
Streefwaarde (jaartal)
Bron
1
Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt
a)
Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd
•
Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten
47% (2015)
47%
67%
100% (2020)
Enquêtes Bestuursakkoord PO Regioplan
•
Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod
0,07% (2014-2015)
0,07% (2014-2015)
0,08% (2015-2016)
0% (2020)
Leerplichttelling 2015-2016
b)
Vergroten studiesucces
•
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor lezen behaalt1
99% (2015-2016)
-
99% (2015-2016)
Niet benoemd
College voor Toetsen en Examens
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor taalverzorging behaalt1
95% (2015-2016)
-
95% (2015-2016)
Niet benoemd
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor rekenen behaalt1
87% (2015-2016)
-
87% (2015-2016)
Niet benoemd
•
Aandeel zittenblijvers2
2,2% (2012-2013)
1,9% (2014-2015)
1,8%
(2015-2016)
1,5% (2020)
DUO
2
Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat
a)
Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders
•
Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding
20% (2013)
21% (2014)
21% (2015)
30% (2020)
Onderwijs werkt; Regioplan en DUO
•
Aandeel leraren dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst3
85% (2013)
84% (2015)
-4 (2016)
100% (2020)
Inspectie van het Onderwijs
•
Aandeel leraren dat de differentiatie vaardigheden beheerst5
56% (2013)
56% (2015)
-4 (2016)
100% (2020)
Inspectie van het Onderwijs
b)
Verbetercultuur
•
Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review6
62% (2014)
57% (2015)
74% (2016)
100% (2020)
Onderwijs werkt; Regioplan, (2014-2015) POMO; BZK, (2016)
•
Aandeel leraren dat is ingeschreven in het Lerarenregister (po/vo/mbo)
8% (2014)
15% (2015)
28% (2016)
100% (2019)7
Lerarenregister
•
Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister
31% (2015)
31% (2015)
50% (2016)
100% (2018)
Schoolleidersregister
c)
Veilig leerklimaat
•
Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt
95% (2012)
Geen meting verricht
97% (2016)
Stabiel of hoger (2020)
Praktikon, sociale veiligheid in en rond scholen
3
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties
•
Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld8
5,3% (2014)
Niet bekend
21% (2016)
100% (2017)
PO-Raad/Schoolinfo
•
Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort9
38% (2012-2013)
41% (2014-2015)
-10 (2016)
Hoger (2020)
Onderwijsverslag Inspectie van het Onderwijs
•
Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert
27% (2012-2013)
22% (2013-2014)
36% (2014-2015)
100% (2017-2018)
Inspectie van het Onderwijs
•
Oordeel ouders over betrokkenheid
Cijfer 7 (2012)
Cijfer 7 (2014)
geen meting gedaan
Hoger
Monitor Ouderbetrokkenheid
Noot 1
Vanwege een andere meetmethode zijn de in de beleidsagenda van Begroting 2017 opgenomen waardes voor 2014-2015 (pilot) niet opgenomen. Het College voor Toetsen en Examens meldt in zijn rapportage «referentieniveaus 2015-2016» overigens dat de vaardigheid van de leerling over de jaren 2014-2015 en 2015-2016 nagenoeg gelijk is gebleven.
Noot 2
Basis-, tussen- en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. Begroting 2016 ten gevolge van een andere meetmethodiek (zie ook Jaarverslag 2015 en Begroting 2017). Realisatie 2015-2016 betreft voorlopige cijfers.
Noot 3
Meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. De basiswaarde, realisatiewaarden en streefwaarde betreft de leraren met ten minste 3 jaar ervaring. In het lopend schooljaar 16-17 is sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in methode zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting.
Noot 4
De omvang van de steekproef 15-16 in het basisonderwijs is t.o.v. 14-15 i.v.m. toezichtplanning gereduceerd, daardoor heeft de nauwkeurigheid van de cijfers naar ervaringscategorie grotere marges gekregen. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers van po niet vergeleken met de oude in de tabel.
Noot 5
Meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. De basiswaarde, realisatiewaarden en streefwaarde betreft de leraren met ten minste 10 jaar ervaring. In het lopend schooljaar 16-17 is sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in methode zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting.
Noot 6
De meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. Omdat er sprake is van een nieuwe bron kan er geen betrouwbare vergelijking worden gemaakt met de vorige metingen.
Noot 7
In februari 2017 is het wetsvoorstel lerarenregister aangenomen in de Eerste Kamer. Hieruit volgt voor leraren de wettelijke verplichting om per 2019 ingeschreven te staan in het lerarenregister.
Noot 8
Meetwaarde is aangepast van 20% naar 21%. De scholen binnen een bestuur kunnen indicatoren publiceren op Scholen op de Kaart. Om de indicatoren van verschillende scholen te kunnen vergelijken is het belangrijk een compleet beeld van de school te hebben. Wanneer 80 procent van deze indicatoren online staan, doet een school actief mee aan Scholen op de Kaart. Deze definitie is ten opzichte van de vorige meting gewijzigd.
Noot 9
Onder andere regelmatige evaluatie, planmatig werken aan verbetering, kwaliteitsborging. Vooralsnog alleen aandeel bij basisscholen opgenomen. Deze indicator is nog in ontwikkeling.
Noot 10
Meetmethode voor deze indicator is sterk aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016, waardoor het niet mogelijk is een vergelijking te maken met vorige scores. In het lopend schooljaar (16-17) is wederom sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in de meetmethode van de Inspectie zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers niet vergeleken met de vorige.
Tabel 1.2 Leerlingen primair onderwijs (x 1.000)
2012
2013
2014
20151
Raming 2016
Realisatie 2016
Leerlingen basisonderwijs
-
geen gewicht
1.323,9
1.315,4
1.310,3
1.309,2
1.286,5
1.302,8
-
gewicht 0,3
95,9
87,4
78,5
70,2
70,1
64,5
-
gewicht 1,2
78,1
73,7
68,6
63,7
60,8
60,1
Subtotaal2
1.497,8
1.476,5
1.457,3
1.443,1
1.417,4
1.427,5
Leerlingen trekkende bevolking
0,4
0,5
0,5
0,4
0,5
0,4
Totaal2
1.498,3
1.477,0
1.457,8
1.443,5
1.417,8
1.427,9
Leerlingen in het speciaal basisonderwijs
39,9
38,2
36,8
34,7
35,5
33,9
Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs
70,4
71,2
70,9
68,2
70,4
67,1
Totaal PO
1.608,6
1.586,4
1.565,5
1.546,4
1.523,7
1.528,9
Noot 1
De aantallen die hier zijn opgenomen voor 2015 wijken af van de aantallen die in Begroting 2016 zijn opgenomen voor 2015. Ten tijde van het opstellen van de Begroting 2016 waren de leerlingenaantallen voor 2015 nog niet definitief.
Noot 2
De (sub)totalen kunnen een kleine afwijking vertonen door het afronden van de aantallen.
Tabel 1.3 Uitgaven per leerling, excl. Uitvoeringskosten en apparaatskosten (bedragen x € 1.000)1
2012
2013
2014
2015
Raming2016
Realisatie 2016
Primair onderwijs1
6
6,4
6,2
6,4
6,5
6,6
Noot 1
In tegenstelling tot Begroting 2016 wordt geen verdere uitsplitsing gemaakt in «bekostiging» en «exclusief ondersteuningsmiddelen». De uitgaven voor de reguliere bekostiging en de uitgaven als ondersteuningsmiddel zijn in de bekostigingssystematiek geïntegreerd tot één financiële stroom.
-
C.Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen aan het licht gekomen. In het afgelopen jaar is vervolg gegeven aan de uitwerking van de afspraken uit het Bestuursakkoord PO dat invulling geeft aan de ambities van het Nationaal Onderwijs Akkoord en de Lerarenagenda. De indicatoren die bij de beleidsdoelen horen laten verschillende resultaten zien. Zo laat het aandeel zittenblijvers opnieuw een verbetering zien. Bovendien zijn er minder (zeer) zwakke scholen en hebben meer (zeer) zwakke scholen zich binnen een jaar verbeterd. Daarentegen valt er op het gebied van kwaliteitszorg op school- en bestuursniveau nog veel winst te behalen. Meer startende leraren worden begeleid en meer schoolleiders zijn geregistreerd in het Schoolleidersregister. Tegelijkertijd valt de voortgang tegen als het gaat om de beheersing van didactische en differentiatievaardigheden van leraren. Het aandeel thuiszittende leerlingen laat in 2016 nog niet de gewenste vooruitgang zien. Naar aanleiding hiervan heeft OCW met VWS, V&J, VNG, PO-Raad en VO-raad in juni 2016 het Thuiszitterspact gesloten. Hierin zijn verschillende acties afgesproken uiteenlopend van regionale afspraken over doorzettingsmacht tot een betere samenwerking tussen onderwijs en zorg. Tevens is de aanjager Thuiszitterspact aangesteld om de regio’s te stimuleren om tot een sluitende thuiszittersaanpak te komen. Op het gebied van uitdagend onderwijs en maatwerk zijn positieve resultaten bereikt: scholen en docenten geven meer speciale aandacht aan toptalenten en leerlingen zijn tevreden over de mate waarin ze worden uitgedaagd.
-
D.Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 1.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Verplichtingen
9.752.070
10.254.006
9.558.272
10.342.863
10.216.767
9.957.395
259.372
Waarvan garantieverplichtingen
48.850
14.795
3.000
3.700
-
-194
-
-194
Uitgaven
9.746.672
10.166.848
9.674.957
10.032.762
10.212.473
9.957.395
255.078
Bekostiging
9.234.707
9.622.129
9.168.073
9.508.229
9.702.788
9.413.102
289.686
•
Hoofdbekostiging
9.013.388
9.408.686
8.979.272
9.362.138
9.532.348
9.261.007
271.341
-
Bekostiging Primair Onderwijs
9.001.439
9.396.737
8.967.791
9.347.550
9.515.641
9.248.334
267.307
-
Bekostiging Caribisch Nederland
11.949
11.949
11.481
14.588
16.707
12.673
4.034
•
Prestatiebox
134.970
156.673
161.987
128.675
156.230
151.000
5.230
•
Aanvullende bekostiging
86.349
56.770
26.814
17.416
14.210
1.095
13.115
-
Conciërgeregeling
21.830
19.573
19.539
11.378
0
0
0
Subsidieregeling Passend Onderwijs
37.913
25.628
0
0
0
0
0
-
Onderwijstijdverlenging
14.106
0
0
0
0
0
0
-
Overig
12.500
11.569
7.275
6.038
14.210
1.095
13.115
Subsidies
121.511
132.135
98.795
95.901
87.272
119.427
-
-32.155
-
Regeling Onderwijsvoorziening jonggehandicapten
22.500
23.000
23.000
23.000
23.000
23.862
-
-862
-
Nederlands onderwijs buitenland
17.507
17.940
13.400
13.369
13.486
13.400
86
-
Herstart en Op de Rails
18.747
19.143
7.098
0
0
0
0
-
Basis voor Presteren (School aan Zet en Bèta Techniek)
18.569
18.575
20.575
6.089
5.900
7.080
-
-1.180
-
Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs
9.996
10.700
9.464
10.442
10.130
10.000
130
-
Overig
34.192
42.777
25.258
43.001
34.756
65.085
-
-30.329
Opdrachten
16.697
9.189
6.354
8.100
9.982
11.413
-
-1.431
Bijdrage aan agentschappen
33.654
33.453
32.699
33.902
25.538
25.082
456
-
Dienst Uitvoering Onderwijs
33.654
33.453
32.699
33.902
25.538
25.082
456
Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s
9.116
8.700
8.327
25.180
25.443
15.698
9.745
-
Stichting Vervangingsfonds en Particpatiefonds
6.674
6.416
6.127
15.229
24.358
5.371
18.987
-
Stichting Vervangingsfonds/Bedrijfsgezondheid
0
0
0
8.040
13
7.964
-
-7.951
-
UWV
2.442
2.284
2.200
1.911
1.072
2.363
-
-1.291
Bijdrage aan medeoverheden
330.987
361.242
360.709
361.450
361.450
361.750
-
-300
-
Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid
260.987
261.542
261.009
261.750
261.750
261.750
0
-
Convenant G37
70.000
95.000
95.000
95.000
95.000
95.000
0
-
Ondersteuning G86
0
4.700
4.700
4.700
4.700
5.000
-
-300
Bijdrage aan sociale fondsen
0
0
0
0
0
10.923
-
-10.923
-
Brede Scholen
0
0
0
0
0
10.923
-
-10.923
Ontvangsten
52.385
39.877
18.171
17.530
32.607
1.661
30.946
-
E.Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 255,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 30,9 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.
Hoofdbekostiging
Bekostiging Primair Onderwijs: Schoolbesturen in het primair onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De hoogte hiervan wordt voornamelijk bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, hun kenmerken en de gemiddelde leeftijd van leraren. In de hoofdbekostiging van de lumpsum worden daarnaast aspecten als de grootte en groei van een school in de vorm van de kleine scholen- en directietoeslag en de groeibekostiging meegenomen. De realisatie op de bekostiging Primair Onderwijs is € 267,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Een belangrijke oorzaak hiervan is de doorverdeling van de loon- en prijsbijstelling van het loonakkoord voor 2016 (€ 262,3 miljoen). Voor de herstelopslag van het ABP is eenmalig € 26,4 miljoen toegevoegd. Daarnaast had het hogere aantal leerlingen dan geraamd een budgettair effect (€ 15,8 miljoen). Ook was er een groter beroep op de regeling eerste opvang vreemdelingen en de introductie van maatwerkbekostiging voor asielzoekerskinderen (€ 11,0 miljoen).
Daarnaast werd het budget voor de bekostiging met € 16,5 miljoen verlaagd als gevolg van de lumpsum- en subsidietaakstelling voor de OCW-brede problematiek. Verder waren er € 20,0 miljoen lagere uitgaven door het aflopen van tijdelijke regelingen die pas per 2017 verlengd worden. Ook zijn middelen beschikbaar gesteld voor schone scholen. Hiervoor is € 5 miljoen overgeboekt naar het Restauratiefonds. Tot slot is er € 7,2 miljoen teruggeboekt naar de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) als gevolg van minder plaatsen in justitiële inrichtingen.
Bekostiging Caribisch Nederland: Het Rijk verstrekt bekostiging ten behoeve van scholen in Caribisch Nederland. Het betreft schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. De realisatie op de bekostiging Caribisch Nederland is € 4,0 miljoen hoger dan begroot. Dit komt grotendeels door de duurdere dollar (€ 3,0 miljoen).
Prestatiebox
Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de PO-Raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. Deze middelen zijn ingezet voor het realiseren van de doelstellingen op het gebied van uitdagend onderwijs, vernieuwing en ICT, professionalisering, de brede aanpak onderwijsverbetering en professionele scholen. Vanwege de verwerking van de loonbijstelling is de realisatie op de prestatiebox € 5,2 miljoen hoger dan begroot.
Aanvullende bekostiging
Naast de reguliere bekostiging ontvangen scholen middelen voor specifieke doelen. De realisatie op de aanvullende bekostiging is € 13,1 miljoen hoger dan begroot. Dit betreft grotendeels uitgaven voor de regeling procesbegeleiders krimp en de regeling lerarenontwikkelfonds (€ 1,8 miljoen respectievelijk € 4,5 miljoen) die beide eerder begroot waren onder het instrument «opdrachten», en uitgaven voor georganiseerd overleg- en vakbondsfaciliteiten (GOVAK) ter grootte van € 4,9 miljoen die eerder waren begroot onder het instrument «bekostiging».
Subsidies
Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De belangrijkste subsidies zijn de regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten, de regeling Nederlands onderwijs in het buitenland, subsidies voor «Basis voor Presteren» (waaronder de projecten «Bèta en Techniek» en «School aan Zet») en Humanistisch vormend onderwijs en godsdienstonderwijs. De uitgaven aan subsidies zijn per saldo € 32,2 miljoen lager uitgevallen dan begroot. Deels betreft dit onder het instrument «subsidie» begrote uitgaven die op andere begrotingsartikelen zijn gerealiseerd (€ 3,1 miljoen op artikel 3 en 9 voor de Lerarenbeurs en het Steunpunt Passend Onderwijs), dan wel die onder een ander instrument zijn gerealiseerd (€ 6,8 miljoen verstrekt in de vorm van opdrachten die oorspronkelijk als subsidie waren begroot). Daarnaast is voor € 27 miljoen aan begrote subsidies niet tot realisatie gekomen. Het gaat daarbij om het niet in 2016 besteed zijn van middelen voor o.a. Lerarenbeurs, Goed worden goed blijven en School aan Zet. Vanwege onderbesteding van het budget lerarenbeurs vanuit het Bestuursakkoord PO in 2015 en 2016 is vanaf 2017 sprake van de introductie van de nieuwe instrumenten teambeurs en de schoolleiderstegemoetkoming. Met de teambeurs krijgen teams van leraren na hun masteropleiding ruimte om te werken aan kennisbenutting binnen de school. Door het introduceren van de schoolleiderstegemoetkoming kunnen naast leraren nu ook schoolleiders studieverlof krijgen voor het volgen van een masteropleiding. Hierdoor blijft de ambitie ongewijzigd.
Opdrachten
Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. De realisatie op het budget voor opdrachten valt € 1,4 miljoen lager uit dan begroot.
Bijdrage aan agentschappen
De bijdrage aan agentschappen betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor dit begrotingsartikel. DUO is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, studiefinanciering en informatievoorziening.
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
De stichtingen Vervangingsfonds en Participatiefonds ontvangen middelen voor het beheren van de vervangings- en werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. De kosten die het Vervangingsfonds en het Participatiefonds vergoeden, worden gedekt uit de premieopbrengsten van schoolbesturen.
De realisatie op dit instrument is € 9,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk is begroot. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door een betaling van € 19,0 miljoen aan het Participatiefonds. Schoolbesturen hadden ten onrechte werkloosheidskosten ter grootte van dat bedrag bij het Participatiefonds gedeclareerd. Na negatieve toetsing van de declaraties, zijn deze middelen in 2016 door OCW bij de desbetreffende besturen teruggevorderd en vervolgens weer beschikbaar gesteld aan het Participatiefonds. Daartegenover staat dat de op het instrument «bijdragen aan ZBO’s /RWT’s» begrote uitgaven voor bedrijfsgezondheid met ingang van 1 januari 2016 via het instrument «bekostiging» worden uitgeput (€ 7,9 miljoen).
Bijdrage aan medeoverheden
Gemeenten ontvangen middelen van het Ministerie van OCW voor onderwijsachterstandenbeleid. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid kent meerdere instrumenten, onder andere voorschoolse educatie, schakelklassen en zomerscholen. Voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid binnen de G37 zijn vanaf 2012 extra middelen beschikbaar gekomen die bij het instrument Convenant G37 zijn opgenomen. Met de G37 zijn afspraken gemaakt om de kwaliteit van met name de voorschoolse educatie te verbeteren en daarnaast het aantal kinderen dat deelneemt aan voorschoolse educatie, schakelklassen, kopklassen en zomerscholen van goede kwaliteit, aanzienlijk uit te breiden.
Bijdrage aan sociale fondsen
De realisatie op het budget voor de bijdrage aan sociale fondsen is € 10,9 miljoen lager dan begroot. Dit betreft de bijdrage aan het Gemeentefonds (GF) ten behoeve van de «Impuls brede scholen» en «Sport en cultuur» (combinatiefuncties). Deze bijdrage heeft de vorm gekregen van een overboeking aan het Gemeentefonds.
Ontvangsten
De ontvangsten zijn € 30,9 miljoen hoger dan geraamd. Deels is dit het gevolg van de terugvordering van negatief getoetste declaraties van schoolbesturen voor werkloosheidskosten (€ 23,7 miljoen). Verder zijn er hogere ontvangsten door de afhandeling van jaarrekeningen van onderwijsinstellingen en de afrekening van diverse subsidies (€ 7,2 miljoen).
Artikel 3. Voortgezet onderwijs
-
A.Algemene doelstelling
Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.
-
B.Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor een voorgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert, dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.
Financieren
De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het voortgezet onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.
Stimuleren
De Minister stimuleert specifieke onderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.
Regisseren
De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.
Indicatoren/kengetallen
Indicatoren voor het stelsel voortgezet onderwijs worden beschreven in Trends in Beeld en in het Onderwijsverslag 2015-2016.
Tabel 3.1 Indicatoren
Doelstelling/indicator
Basiswaarde (jaartal)
Realisatie 2015
Realisatie 2016
Streefwaarde (jaartal)
Bron
1
Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt
a)
Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd
•
Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest
56% (2014)
-
24% (2015)
25% (2018)
Toptalenten in het onderwijs
•
Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s
82% (2015)
-
82% (2015)
100% (2018)
Toptalenten in het onderwijs
•
Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod
0,17% (2014-2015)
0,17% (2014-2015)
0,19% (2015-2016)
0% (2020)
Leerplichttelling 2015-2016
b)
Vergroten studiesucces
•
Aandeel zittenblijvers
5,9% (2012-2013)
5,5% (2014-2015)
5,7% (2015-2016)1
3,9% (2020)
DUO
2
Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat
a)
Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders
•
Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren
84,1% (2013)
94,1% (2014)
94,8% (2015)
100% (2020)
IPTO
•
Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding
33% (2013)
36% (2014)
37% (2015)
50% (2020)
CentERdata, DUO & IPTO
53% (2013)
65% (2014)
63% (2015)
80-85%2 (2020)
CentERdata, DUO & IPTO
•
Aandeel leraren dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst3
76% (2013)
64% (2015)
67% (2016)
100% (2020)
Inspectie van het Onderwijs
•
Aandeel leraren dat de differentiatie vaardigheden beheerst4
34% (2013)
34% (2015)
33% (2016)
100% (2020)
Inspectie van het Onderwijs
b)
Verbetercultuur
•
Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review5
63% (2014)
63% (2015)
68% (2016)
100% (2020)
Onderwijs werkt; Regioplan, (2014-2015) POMO; BZK, 2016
•
Aandeel leraren dat is ingeschreven in het Lerarenregister po/vo/mbo
8% (2014)
15% (2015)
28% (2016)
100% (2019)7
Lerarenregister
c)
Veilig leerklimaat
•
Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt
93% (2012)
94% (2014)
95% (2016)
Stabiel of hoger (2020)
Praktikon, sociale veiligheid in en rond scholen
3
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties
•
Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld
94% (2014)
94% (2015)
92% (2016)
100% (2017)
VO-raad
•
Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt6
47% (2012-2013)
61% (2014-2015)
64% (2015-2016)
100% (2020)
Onderwijsverslag, Inspectie van het Onderwijs
•
Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert
72% (2011-2012)
75% (2012-2013)7
67% (2013-2014)
100% (2020)
Inspectie van het Onderwijs
•
Aantal voortijdig schoolverlaters
41.800 (2009)
25.622
(2013/ 2014)
22.948
(2015/ 2016)
25.000 (2015/2016)
DUO
4
Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren
•
Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek
23% (2012)8
27% (2015)
26% (2016)
30% (2017)
DUO
Noot 1
Het gaat hier om het voorlopige aandeel zittenblijvers.
Noot 2
Voor de bovenbouw vwo betreft dit het aandeel leraren met een wo-masteropleiding
Noot 3
De meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. De basiswaarde, realisatiewaarden en streefwaarde betreft de leraren met ten minste 3 jaar ervaring.
Noot 4
De meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. De basiswaarde, realisatiewaarden en streefwaarde betreft de leraren met ten minste 10 jaar ervaring.
Noot 5
De meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. Omdat er sprake is van een nieuwe bron kan er geen betrouwbare vergelijking worden gemaakt met de vorige methoden.
Noot 6
Dit betreft het aandeel afdelingen dat adequaat fase 1 doorloopt (meten en analyseren van behaalde resultaten van leerlingen).
Noot 7
Deze waarde is aangepast ten opzichte van het jaarverslag 2015 van 74% naar 75%.
Noot 8
De waarde verschilt t.o.v. de begroting 2015 omdat de data van DUO wordt gebruikt in plaats van het Platform Bèta en Techniek.
Tabel 3.2 Kengetallen
2012
2013
2014
2015
2016
1.
Totaal aantal ingeschreven leerlingen.
Nader te verdelen in:
937.200
946.500
956.600
966.200
966.700
•
Vmbo, excl. lwoo (excl. «groen onderwijs»)
314.500
319.800
324.400
326.300
325.700
•
Lwoo, (excl. «groen onderwijs»)
89.800
90.700
90.400
89.900
87.300
•
Havo
244.600
249.900
252.700
256.200
257.400
•
Vwo
253.000
251.700
254.000
258.500
260.800
•
Pro
27.300
28.300
28.900
29.400
29.200
•
Vavo
8.000
6.100
6.200
6.100
6.300
2.
Uitgaven per leerling (x €)
7.669
7.880
7.682
7.968
8.194
3.
Totaal aantal scholen
646
646
643
641
639
4.
Gemiddeld aantal leerlingen per school
1.451
1.465
1.488
1.507
1.513
Bron: DUO
-
C.Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Voor het behalen van de beleidsdoelen zijn indicatoren opgenomen. Sommige indicatoren laten een lichte of een duidelijke vooruitgang zien. Zo is een stijging zichtbaar voor de indicator bevoegdheden en is er zichtbaar veel aandacht voor toptalenten. Ook op het gebied van opbrengstgericht werken is er sprake van een stijging. Voor andere indicatoren is er sprake van stagnatie of daling. Zo is er al enige jaren geen vooruitgang zichtbaar op de indicator differentiatievaardigheden van docenten. De oorzaak is niet bekend. Wel is duidelijk dat de ontwikkeling van deze differentiatievaardigheden van docenten vooral in de praktijk plaatsvindt en het meest succesvol is wanneer leraren van elkaar leren. Aanvullend onderzoek dat OCW, de PO-Raad en de VO-raad laten uitvoeren moet duidelijk maken waarom de ontwikkeling van deze differentiatievaardigheden in de praktijk achterblijft. Ook is een lichte stijging zichtbaar van het aandeel zittenblijvers. Mogelijk is dit te verklaren door de «opwaartse druk» en het propageerde ambitieniveau. In het beleidsverslag wordt de stand van zaken beschreven van een aantal belangrijke ontwikkelingen.
-
D.Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 3.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Verplichtingen
7.296.426
7.829.613
7.486.937
8.024.207
7.942.036
7.579.547
362.489
Waarvan garantieverplichtingen
122.352
137.811
39.139
21.057
39.487
39.487
Uitgaven
7.131.701
7.436.116
7.315.883
7.662.616
7.951.000
7.574.452
376.548
Bekostiging
6.977.217
7.285.370
7.157.951
7.503.239
7.800.337
7.445.589
354.748
•
Hoofdbekostiging
6.636.983
6.912.985
6.855.763
7.165.499
7.359.766
7.084.338
275.428
-
Bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum
6.624.016
6.899.921
6.276.935
6.557.349
6.723.308
6.473.351
249.957
-
Bekostiging lichte ondersteuning
0
0
566.334
592.409
621.677
598.566
23.111
-
Bekostiging Caribisch Nederland
12.967
13.064
12.494
15.741
14.781
12.421
2.360
•
Prestatiebox
110.049
148.770
149.854
176.884
200.850
201.295
-
-445
-
Regeling prestatiebox Voortgezet Onderwijs
110.049
148.770
149.854
176.884
200.850
201.295
-
-445
•
Aanvullende bekostiging
230.185
223.615
152.334
160.856
239.721
159.956
79.765
-
Regeling aanvullende bekostiging maatschappelijke stage in het vo
47.043
47.924
48.425
0
0
0
-
Tijdelijke regeling subsidiëring experimenten leergang vmbo-mbo2
27.181
27.366
18.600
0
0
0
-
Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)
3.760
3.746
3.505
3.120
3.515
3.200
315
-
Regeling leerplusarrangement, nieuwkomers en eerste opvang vreemdelingen
82.962
76.085
80.382
96.578
161.929
78.020
83.909
-
Regeling regionaal zorgbudget en reboundvoorzieningen
65.542
66.972
0
0
0
0
-
Regeling visueel gehandicapten
1.292
1.317
1.300
0
0
0
-
Regeling doorontwikkeling vmbo/pro
2.159
0
0
0
0
0
-
Regeling bekostiging kenniscentra voor leerwerktrajecten vmbo
246
205
122
0
0
250
-
-250
-
Regeling functiemix VO Randstadregio’s
0
0
0
61.158
61.197
61.386
-
-189
-
Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters VO
13.080
17.100
-
-4.020
Subsidies
52.299
52.725
51.025
57.773
51.513
54.590
-
-3.077
-
Stichting Kennisnet (basissubsidie) PO, VO, MBO
20.500
19.500
17.500
12.000
12.300
12.000
300
-
ICT-projecten
1.530
570
1.390
700
3.293
0
3.293
-
Beter presteren (Scholen aan Zet en Platform Beta en Techniek)
0
57
0
0
0
3.000
-
-3.000
-
Onderwijs Bewijs
4.641
2.910
1.468
942
656
474
182
Regionale verwijzingscommissies VO
6.985
6.985
6.867
7.103
0
-
Pilots zomerscholen
0
0
0
4.501
8.750
9.000
-
-250
-
Overige projecten
18.643
22.703
23.800
32.527
26.514
30.116
-
-3.602
Opdrachten
602
1.393
2.513
2.360
3.730
1.788
1.942
-
In- en uitbesteding
602
1.393
2.513
2.360
3.730
1.788
1.942
Bijdrage aan agentschappen
31.428
31.195
37.072
31.192
30.311
27.241
3.070
-
Dienst Uitvoering Onderwijs
31.428
31.195
37.072
31.192
30.311
27.241
3.070
Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s
69.299
65.000
67.126
67.961
64.768
45.006
19.762
-
ZBO: College voor Toetsen en Examens
4.289
11.153
10.785
11.052
11.733
5.084
6.649
-
SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen PO/VO/MBO (incl. examens)
65.010
53.847
56.341
56.909
53.035
39.922
13.113
Bijdragen aan medeoverheden
0
0
0
0
0
0
0
-
Uitwerkingsakkoord VNG
0
0
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
856
433
196
91
157
238
-
-81
-
GRAZ (ECML) en PISA
856
433
196
91
157
238
-
-81
Garantie-uitgaven
184
184
-
Garantie-uitgaven
184
184
Ontvangsten
4.322
20.143
8.588
8.795
7.936
4.661
3.275
-
E.Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 376,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 3,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.
De ophoging van de garantieverplichtingen ter grootte van € 39,5 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. Deze leningen worden door middel van schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor de lening garant.
Hoofdbekostiging
Bekostiging voortgezet onderwijs lumpsum
Het voortgezet onderwijs kent een lumpsumbekostiging voor de reguliere uitgaven. De schoolbesturen ontvangen van de rijksoverheid een bedrag voor de personele en de materiële kosten. Hiermee worden de schoolbesturen in staat gesteld om (onderwijs)personeel aan te stellen en overige arbeidsvoorwaarden te vervullen en te voorzien in de kosten van de materiële instandhouding van scholen. De lumpsumbekostiging is voornamelijk gebaseerd op het aantal leerlingen en de schoolsoort. De realisatie op de bekostiging voortgezet onderwijs lumpsum is € 250,0 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Een belangrijke oorzaak hiervan is de doorverdeling van de loon- en prijsbijstelling en de uitvoering van het loonakkoord van 2016 (€ 219,3 miljoen). Daarnaast had het hogere aantal leerlingen dan geraamd een budgettair effect (€ 57,6 miljoen).
Bekostiging lichte ondersteuning
Vanaf 1 januari 2016 is de bekostiging voor de lichte ondersteuning voor het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs (lwoo/pro) geïntegreerd in het kader van passend onderwijs. Deze bekostiging is opgesplitst in een deel basisbekostiging en een deel ondersteuningsbekostiging lwoo/pro. De basisbekostiging wordt rechtstreeks aan de scholen verstrekt, net zoals de ondersteuningsbekostiging lwoo/pro na indicatie van het desbetreffende samenwerkingsverband. Naast de bekostiging lichte ondersteuning aan de scholen worden aan samenwerkingsverbanden middelen verstrekt voor regionale ondersteuning. Beide onderdelen vormen samen het financiële kader voor de lichte ondersteuning lwoo/pro.
Bekostiging Caribisch Nederland
Het Rijk verstrekt sinds 10 oktober 2010 bekostiging aan schoolbesturen in Caribisch Nederland. Het betreft de schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De realisatie op de bekostiging Caribisch Nederland ligt € 2,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijke vastgestelde begroting. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door het gedekte valutarisico van de euro ten opzichte van de dollar (€ 2,7 miljoen).
Prestatiebox
Regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs
Via de prestatiebox hebben scholen aanvullende middelen ontvangen om de doelen uit het Sectorakkoord VO 2014-2017 te realiseren.
Aanvullende bekostiging
Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)
De beleidsregel IGVO geeft aan op welke wijze scholen een aanvraag kunnen doen voor erkenning en bekostiging van een opleiding voor internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs, hoe dat onderwijs moet worden ingericht en op welke wijze de Minister dit onderwijs bekostigt. De financiële middelen bij deze regeling betreffen de toeslag die scholen per leerling per jaar ontvangen. Daarnaast worden IGVO-leerlingen bekostigd als havo- en vwo-leerlingen conform het bekostigingsbesluit Wet Voortgezet Onderwijs.
Regeling leerplusarrangement, nieuwkomers VO en eerste opvang vreemdelingen
De realisatie op de Regeling leerplusarrangement, nieuwkomers VO en eerste opvang vreemdelingen is € 83,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijke vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt door de stijging van het aantal nieuwkomers.
Deze regeling bestaat uit de volgende onderdelen:
-
-
-
•Leerplusarrangement: scholen komen bij een bepaald percentage leerlingen uit achterstandswijken in aanmerking voor aanvullende bekostiging van het Leerplusarrangement.
-
-
-
-
•Nieuwkomers VO: Deze regeling voorziet in aanvullende bekostiging voor scholen die lesgeven aan nieuwkomers in het voortgezet onderwijs. De telling voor deze regeling is de reguliere 1-oktobertelling. Voor nieuwkomers die op deze teldatum korter dan een jaar in Nederland zijn ontvangen scholen ca. € 5.100 per leerling per kalenderjaar. Voor nieuwkomers die op de teldatum tussen de een en twee jaar in Nederland zijn, ontvangen scholen ca. € 3.100 per leerling per kalenderjaar.
-
-
-
-
•Eerste opvang vreemdelingen: dit onderdeel van de regeling kent twee peildata, namelijk 1 april en 1 oktober. De aanvullende bekostiging is bestemd voor vreemdelingen die op een van de twee peildata als daadwerkelijk schoolgaand staan ingeschreven en die korter dan één jaar in Nederland verblijven en op de 1-oktobertelling voorafgaand aan de peildatum nog niet in Nederland waren.
-
-
-
-
•Kwartaalbekostiging (maatwerk) nieuwkomers bij nieuwe instroom: Deze bekostiging is bestemd voor nieuwkomers die na 1 oktober 2015 op scholen binnenkomen. De timing van aanvullende middelen uit Nieuwkomers VO en eerste opvang vreemdelingen bleek niet voldoende aan te sluiten bij de wisselende aantallen nieuwkomers op scholen, vandaar dat de Regeling eerste opvang vreemdelingen vanaf 2016 buiten werking is gesteld. In 2016 is daarom een maatwerkoplossing in werking gesteld waarbij de financiële middelen voor het onderwijs aan nieuwkomers op een transparante wijze tot stand komen en op een gelijkmatige wijze over het schooljaar worden verspreid, zodat scholen beter in staat zijn om tussentijds wisselende aantallen nieuwkomers op te vangen. Deze maatwerkbekostiging kent vier peildata (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober). Met deze kwartaalbekostiging ontving een school gemiddeld € 2.750 per leerling per kwartaal.
-
Regeling functiemix VO Randstadregio’s
Aanvullend op de in de lumpsum op te nemen beloningsmaatregelen zijn in het Aktieplan LeerKracht van Nederland afspraken gemaakt over de versterking van de functiemix in de zogenaamde Randstadregio’s. Hier kennen scholen een grotere beloningsachterstand ten opzichte van de marktsector, een grotere arbeidsproblematiek en (een optelsom van) grootstedelijke problemen. De middelen worden op grond van een ministeriële regeling in aanvulling op de lumpsum verstrekt aan instellingen in deze regio’s. Vanaf 2015 is deze regeling overgeheveld van artikel 9 (Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid) naar dit artikel.
Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters (vsv) VO
Dankzij de inzet van scholen en gemeenten is de doelstelling uit het Regeerakkoord «Bruggen slaan» van maximaal 25.000 nieuwe vsv’ers in 2016 behaald. De urgentie om schooluitval aan te pakken blijft onverminderd hoog. Vo-scholen hebben voor het schooljaar 2016-2017 resultaatafhankelijke bekostiging ontvangen op basis van de nieuwe regeling resultaatafhankelijke bekostiging vsv vo. De realisatie op de Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters (vsv) VO is € 4,0 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt doordat de regeling voor de schooljaren 2016/2017 en 2017/2018 is gewijzigd.
Subsidies
Voor het stimuleren en realiseren van diverse beleidsdoelstellingen worden subsidies verstrekt. De grootste hiervan zijn de subsidies voor Stichting Kennisnet en voor de pilots zomerscholen.
Stichting Kennisnet ondersteunt onderwijsinstellingen in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs bij het benutten van ICT. De pilots zomerscholen hebben als doel om het zittenblijven tegen te gaan door middel van scholing in de lente en zomer.
De realisatie van de subsidie uitgaven in 2016 is per saldo € 3,1 miljoen lager dan geraamd. Belangrijkste oorzaken hiervoor zijn:
-
-
-
-Een overboeking van € 2,4 miljoen naar de Dienst Uitvoering Onderwijs in verband met het uitvoeren van diverse projecten.
-
-
-
-
-Een kasschuif van € 2,1 miljoen voor de VO-raad van 2016 naar 2017. De kosten worden pas in 2017 gemaakt, vandaar dat er een kasschuif heeft plaatsgevonden van 2016 naar 2017.
-
-
-
-
-Een verhoging met € 1,4 miljoen door diverse overboekingen van en naar andere beleidsterreinen.
-
Opdrachten
Onder deze post vallen middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken zoals de Nationale Schoolleiderstop, verkenning regionale samenwerking en vaststellen schoolvakanties. Er is in 2016 vaker voor het instrument opdracht gekozen dan was voorzien.
Bijdrage aan agentschappen
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)
DUO is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. De realisatie op de Bijdrage aan agentschappen is € 3,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Het budget is in 2016 per saldo met € 3,1 miljoen verhoogd door overboekingen voor het uitvoeren van diverse projecten.
Bijdragen aan RWT’s/ZBO’s
ZBO: College voor Toetsen en Examens
Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) zorgt voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, de volwasseneducatie, de staatsexamens voor het voortgezet onderwijs en voor Nederlands als tweede taal (NT2). Het CvTE is verantwoordelijk voor de invoering van de digitale examens en de verwachte diagnostische tussentijdse toets. Daarnaast is het CvTE regievoerder over de examenketen en heeft zij een regierol voor de centrale eindtoets po. In die hoedanigheid heeft zij de taak om namens de overheid de kwaliteit van al deze toetsen en examens te waarborgen en te zorgen voor een vlekkeloze (digitale) afname.
Het budget is in 2016 per saldo met € 6,6 miljoen verhoogd door overboekingen voor het uitvoeren van diverse projecten (onder andere staatsexamens NT2 (MBO), taal en rekenen en toetsen (o.a. Eindtoets PO)). De interne OCW-afspraak is dat alle betalingen naar het CvTE via artikel 3 (voortgezet onderwijs) plaatsvinden.
SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneducatie
Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiering van de wettelijke taken van Stichting Cito en SLO.
Het budget in 2016 bedroeg oorspronkelijk € 40,0 miljoen voor toets- en examenontwikkeling en normering alsmede leerplanontwikkelingen. Het budget is in 2016 per saldo met € 13,1 miljoen verhoogd door overboekingen voor het uitvoeren van diverse projecten (o.a. voor de centraal ontwikkelde toetsen taal en rekenen po en mbo).
De interne OCW-afspraak is dat alle betalingen naar de SLOA-instellingen via artikel 3 (voortgezet onderwijs) plaatsvinden.
Ontvangsten
In 2016 is € 3,3 miljoen meer ontvangen dan begroot. Dit betreft extra ontvangsten als gevolg van terugvorderingen van de regionale verwijzingscommissies en extra ontvangsten die zijn binnengekomen door het afrekenen van in voorgaande jaren verstrekte middelen.
Artikel 4. Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
-
A.Algemene doelstelling
Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat deelnemers hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Deelnemers worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.
-
B.Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor een middelbaar onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele deelnemers en bij de behoeftes van de maatschappij. De bve-sector omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het is een belangrijke leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een belangrijke schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.
Financieren
De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsum bekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.
Stimuleren
De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies, en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, prestatieafspraken en wet- en regelgeving.
Regisseren
De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.
Tabel 4.1 Indicatoren/kengetallen
Doelstelling/indicator
Sector
Basiswaarde (jaartal)
Realisatie 2015
Realisatie 2016
Streefwaarde (jaartal)
Art.nr.
Bron
1.
Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt
a
Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd
•
Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt
mbo
34% (2010-2011)
34% (2012/2013)
35% (2014/2015)
Verbetering
4
ROA
b
Vergroten studiesucces
•
Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau
mbo
(2008)
(2014)
(2015)
4
MBO Raad
Niveau 1: 66%
73%
72%
Hoger
Niveau 2: 62%
78%
70%
Hoger
Niveau 3: 63%
73%
70%
Hoger
Niveau 4: 65%
72%
71%
Hoger
Totaal: 64%
73%
70%
Hoger
2.
Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat.
a
Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders
•
Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister
po/vo/mbo
8% (2014)
15% (2015)
28% (2016)
100% (2019)1
1, 3 en 4
Lerarenregister
3.
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties
•
Aantal voortijdig schoolverlaters
vo/mbo
41.800 (2009)
25.622 (2013/2014)
24.353 (2014/2015)
22.948 (2015/2016)
3 en 4
DUO
•
Studenten-tevredenheid
mbo
(Rapport cijfer 2014)
(2015)
(2016)
-2
4
JOB-monitor
-
Opleiding
7,0
-
7,1
-
Instelling
6,5
-
6,5
(% tevreden over school en studie) 2014: 49%
-
52%
4.
Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren
•
Aandeel mbo-studenten techniek
mbo
25% (2012)
28,0% (2015)
27,3% (2016)
30% (2016)
4
DUO
•
Percentage 25-64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)
mbo/ho
17%3 (2010)
18% (2014)
19% (2015)
20% (2020)
4 en 6/7
•
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was
mbo
80% (2012)
77% (2015)
77% (2016)
Hoger
4
ROA
Noot 1
In februari 2017 is het wetsvoorstel lerarenregister aangenomen in de Eerste Kamer. Hieruit volgt voor leraren de wettelijke verplichting om per 2019 ingeschreven te staan in het lerarenregister.
Noot 2
Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.
Noot 3
In de begroting stond per abuis de waarde 16,6
Overige indicatoren en kengetallen zijn opgenomen in Trends in Beeld
Tabel 4.2 Kengetallen
2012
2013
2014
2015
2016
1
Aantal studenten mbo (x 1.000 excl. «groen onderwijs», vavo)
470,9
460,7
450,1
446,4
456,4
bol
333,4
346,2
354,8
355,8
360,6
bbl
132,5
111,7
94,4
90,3
95,9
dt-bol
5,0
2,8
0,9
0,2
0
vavo
7,3
7,8
8,6
8,7
Bron: OCW-Referentieraming
2
Onderwijsuitgaven per mbo-student (x € 1.000)1
7,0
7,2
7,4
8,1
8,0
Bron: Lumpsum budget/specifieke regelingen en gewogen bekostigingsdeelnemers mbo
Noot 1
De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument bekostiging te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten
-
C.Beleidsconclusies
In het beleidsverslag wordt een aantal voor het mbo belangrijke ontwikkelingen beschreven zoals de implementatie van de kwalificatiestructuur en het toelatingsrecht voor studenten.
De Staat van het onderwijs van de Inspectie van het Onderwijs laat zien dat de kwaliteit van het mbo wederom is verbeterd. De implementatie van Focus op Vakmanschap en de extra intensiveringen via de kwaliteitsafspraken werpen hun vruchten af. In 2016 is gewerkt aan het versterken van de positie van de student in het mbo door meer bevoegdheden in het kader van de medezeggenschap en de wet vervroegde aanmelding en toelatingsrecht is door beide Kamer aangenomen. De mbo-instellingen weten de studenten steeds beter te begeleiden naar een startkwalificatie: de kabinetsdoelstelling van het aantal vsv’ers is gerealiseerd.
Er zijn belangrijke stappen gezet om toe te werken naar toekomstgericht en responsief middelbaar beroepsonderwijs. Het belang van goed onderwijs dat aansluit bij de vraag van de arbeidsmarkt neemt door snelle veranderingen zoals robotisering en digitalisering toe. Dit vraagt om nauwe samenwerking tussen onderwijs en het bedrijfsleven om de inhoud van opleidingen sneller aan te kunnen passen aan de vraag vanuit de arbeidsmarkt. Met de experimenten bol-bbl en cross-over komt er meer ruimte voor onderwijsinstellingen om samen met het bedrijfsleven en regionale overheden te werken aan onderwijs dat aansluit bij de regionale speerpunten en met het regionaal investeringsfonds wordt deze samenwerking ook financieel gestimuleerd.
Ook moet er een cultuuromslag plaatsvinden: het belang van bijscholing en omscholing wordt steeds groter. We leren niet meer alleen voor onze eerste baan of een bepaalde loopbaan, maar blijven leren voor steeds veranderend werk. In het mbo is in 2016 een start gemaakt met het bieden van ruimte voor maatwerk voor volwassenen door de invoering van certificaten. In 2016 is er een commissie geïnstalleerd die kijkt naar de vraag of vraagfinanciering in het mbo kan helpen om een leven lang leren te bevorderen.
-
D.Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 4.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Verplichtingen
3.824.455
3.601.266
3.898.698
3.964.746
4.478.441
4.026.058
452.383
Waarvan garantieverplichtingen
193.020
38.980
25.160
34.560
5.866
5.866
Uitgaven
3.501.845
3.496.330
3.757.009
4.065.903
4.118.176
4.064.713
53.463
Bekostiging
3.315.750
3.381.288
3.404.283
3.686.725
3.704.062
3.618.097
85.965
•
Hoofdbekostiging
3.038.359
3.151.676
3.166.278
3.381.311
3.278.808
3.173.954
104.854
-
Bekostiging roc’s/overige regelingen
2.934.984
2.981.573
2.995.643
3.268.662
3.210.597
3.107.548
103.049
-
Bekostiging kbb’s
100.356
107.981
108.001
46.012
0
0
0
-
Bekostiging Caribisch Nederland
3.019
3.801
4.313
6.600
7.020
6.872
148
-
Bekostiging vavo
0
58.321
58.321
60.037
61.190
59.534
1.656
•
Kwaliteitsafspraken
3.755
3.797
31.845
214.086
298.622
319.900
-
-21.278
-
Investeringsbudget
3.755
3.797
4.100
187.449
179.935
184.000
-
-4.065
-
Resultaatsafhankelijk budget
0
0
27.745
26.637
118.688
135.900
-
-17.212
•
Aanvullende bekostiging
273.636
225.815
206.160
91.327
126.632
124.243
2.389
-
Schoolmaatschappelijk werk in het mbo
14.042
13.869
13.922
13.939
15.003
15.000
3
-
Regionaal Investeringsfonds
0
0
3.575
11.218
15.834
18.410
-
-2.576
-
Salarismix Randstadregio’s
0
0
41.114
0
41.277
41.283
-
-6
-
Plusvoorzieningen overbelaste jongeren
30.450
30.400
30.408
30.400
30.400
30.400
0
-
Programmagelden regio’s
0
19.677
19.458
19.150
19.150
19.150
0
Tegemoetkoming schoolkosten mbo
0
0
0
0
4.968
0
4.968
-
Convenanten met RMC-regio’s
60.372
12.230
16.329
16.620
0
0
0
-
Taal en Rekenen
53.963
52.280
52.600
0
0
0
0
-
Leerlinggebonden financiering (LGF)
45.012
50.497
18.529
0
0
0
0
-
School-ex 2.0
0
12.100
10.115
0
0
0
0
-
Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo 2
1.428
2.037
110
0
0
0
0
-
Versterken centrale en uniforme toetsing
1.584
800
0
0
0
0
0
-
RMC’s
31.885
31.925
0
0
0
0
0
-
Stagebox
34.900
0
0
0
0
0
0
Subsidies
34.575
26.045
238.592
229.039
254.258
252.140
2.118
-
Subsidieregeling praktijkleren
0
0
197.055
188.825
188.450
206.500
-
-18.050
-
Actieplan Laaggeletterdheid/Tel mee met taal
4.000
2.850
3.715
3.930
11.688
11.300
388
-
Pilots laaggeletterdheid
2.949
3.950
5.000
5.000
0
0
0
-
Loopbaanorientatie
3.760
0
700
1.700
737
1.300
-
-563
-
ROC Leiden
0
0
0
0
32.458
20.000
12.458
-
Sectorplan mbo-hbo techniek
400
0
0
0
0
1.800
-
-1.800
-
Netwerkscholen
3.000
3.000
3.500
0
0
0
0
-
Overige subsidies
20.466
16.245
28.622
29.584
20.925
11.240
9.685
Opdrachten
6.441
3.016
6.556
17.351
11.642
2.311
9.331
-
In- en uitbesteding
6.441
3.016
6.556
3.644
3.515
2.311
1.204
-
Caribisch Nederland1
0
0
0
13.707
8.127
0
8.127
Bijdragen aan agentschappen
18.584
18.886
19.123
21.191
29.760
19.699
10.061
-
Dienst Uitvoering Onderwijs
18.584
18.886
19.123
17.372
27.312
17.199
10.113
-
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
0
0
0
3.819
2.448
2.500
-
-52
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
8.724
7.976
45
20.833
3.984
63.251
-
-59.267
-
College voor Toetsen en Examens
363
363
45
0
0
4.365
-
-4.365
-
Wet SLOA
8.361
7.613
0
0
0
9.588
-
-9.588
-
SBB
0
0
0
20.833
3.984
49.298
-
-45.314
Bijdragen aan medeoverheden
6.167
5.766
34.526
90.764
114.470
109.215
5.255
-
RMC’s
0
0
32.200
32.550
33.350
32.550
800
-
Educatie
0
0
0
56.700
57.548
56.234
1.314
-
Caribisch Nederland
6.167
5.766
2.326
1.514
1.722
20.431
-
-18.709
-
Regionaal Programma
0
0
0
0
21.850
0
21.850
Bijdragen aan sociale fondsen
111.604
53.353
53.884
0
0
0
0
-
Participatiebudget
111.604
53.353
53.884
0
0
0
0
Ontvangsten
14.920
18.860
8.038
10.875
3.338
3.000
338
Noot 1
Dit is inclusief verbetermiddelen Caribisch Nederland. Zie overzicht rijksuitgaven Caribisch Nederland van het BES-fonds
-
E.Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 53,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verhoogde realisatie van de uitgaven wordt voornamelijk veroorzaakt door de bekostiging. De realisatie van de ontvangsten is € 0,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.
Bekostiging
Hoofdbekostiging
Bekostiging roc’s
De rijksbijdrage die de mbo-instellingen ontvangen, is gebaseerd op de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). In deze wet is een aantal maatregelen uit het actieplan «Focus op vakmanschap» opgenomen. Deze maatregelen zijn per 1-8-2014 in werking getreden (Stb 2013, 288). Ook is de basis gelegd voor aanpassing van het bekostigingsmodel. Deze aanpassingen zijn nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB (Stb 2014, 142). De nieuwe bekostigingssystematiek is voor het eerst toegepast voor het bekostigingsjaar 2015. Voor de jaren 2015 tot en met 2018 is nog voorzien in een overgangsbekostiging om de instellingen in de gelegenheid te stellen hun bedrijfsvoering af te stemmen op de nieuwe bekostiging.
Het landelijk budget dat beschikbaar is voor het beroepsonderwijs wordt verdeeld in een budget voor entreeopleidingen en een budget voor de niveaus 2 t/m 4. Voor de entreeopleidingen wordt het budget verdeeld over de instellingen naar rato van het aantal ingeschreven studenten. Voor de niveaus 2 t/m 4 naar rato van het aantal ingeschreven studenten en het aantal afgegeven diploma’s van elke instelling. De mate waarop een student meetelt, is afhankelijk van de leerweg (bol of bbl), de opleiding (c.q. prijsfactor van de opleiding) en het aantal verblijfsjaren in het mbo (cascade). De mate waarop een diploma meetelt is afhankelijk van het niveau en of de student al eerder een mbo-diploma heeft behaald. In 2016 is € 103 miljoen toegevoegd aan de lumpsum. Deze stijging wordt grotendeels verklaard door de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2016 en de meerjarige doorwerking van de loonruimte-overeenkomst 2015.
Bekostiging Caribisch Nederland
Deze middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen. Op de bovenwindse eilanden wordt alleen een beperkt aantal entreeopleidingen en opleidingen op niveau 2 aangeboden. Op Bonaire worden entreeopleidingen verzorgd en opleidingen op de niveaus 2 t/m 4.
Bekostiging vavo
De rijksbijdrage voor het verzorgen van het vavo (voortgezet algemeen volwassenenonderwijs) is voor 2016 beschikbaar gesteld op basis van het vanaf 2015 ingevoerde bekostigingsmodel voor het vavo (Stb 2014, 148). De verdeling van de beschikbare middelen heeft plaatsgevonden aan de hand van het aantal ingeschreven studenten, het aantal vakken dat door studenten met een voldoende is afgesloten en het aantal afgegeven diploma’s. Voor 2016 is ook de overgangsbekostiging, zoals die is opgenomen in wet- en regelgeving, toegepast.
Kwaliteitsafspraken
Investeringsbudget
Met als doel de verbetering van de kwaliteit van het mbo zijn er kwaliteitsafspraken gemaakt. In 2015 hebben alle mbo-instellingen hun verbeterambities ten aanzien van de verbetering van de onderwijskwaliteit in een kwaliteitsplan vastgelegd. In 2016 hebben de instellingen verder gewerkt aan de uitvoering van de kwaliteitsplannen. Aan de instellingen wordt voor de kwaliteitsplannen een vast investeringsbudget beschikbaar gesteld.
Resultaatsafhankelijk budget
Daarnaast is er een resultaatsafhankelijk budget beschikbaar voor een aantal onderwerpen, namelijk de onderwerpen studiewaarde, voortijdig schoolverlaten en de verbetering van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. In 2016 zijn de mbo-instellingen verder gegaan met de uitvoering van de kwaliteitsplannen. Tevens hebben zij plannen opgeleverd voor de verbetering van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. Via www.kwaliteitsafsprakenmbo.nl worden per instelling de (kwantitatieve) resultaten transparant gemaakt. Doordat sommige instellingen gedeeltelijk niet de VSV-norm van dit jaar hebben gehaald, blijft er in 2016 circa € 17 miljoen over op deze regeling.
Aanvullende bekostiging
Schoolmaatschappelijk werk in het mbo
Voor schoolmaatschappelijk werk worden jaarlijks middelen aan de mbo-sector ter beschikking gesteld. Met deze middelen kunnen instellingen studenten met psychosociale problemen die dit (tijdelijk) nodig hebben, ondersteuning bieden. Deze gesprekken helpen studenten voorkomende problemen op te lossen en leveren zo een bijdrage aan het terugdringen van voortijdig schoolverlaten.
Regionaal investeringsfonds mbo
Met het Regionaal investeringsfonds mbo, onderdeel van het Techniekpact, is in de periode 2014 tot en met 2017 € 100 miljoen beschikbaar gesteld voor duurzame publiek-private samenwerking (pps) in het beroepsonderwijs. Mbo-instellingen, bedrijfsleven en bijvoorbeeld regionale overheden kunnen samen een aanvraag indienen. Die aanvraag moet bijdragen aan een betere aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt. Bovendien moeten bedrijfsleven en, bij voorkeur, regionale overheden in de desbetreffende regio de subsidie aanvullen met een financiële bijdrage. In 2016 is een bedrag van € 27,2 miljoen door OCW verplicht in het kader van het Regionaal investeringsfonds MBO. Over jaren 2014 tot en met 2016 is in totaal een bedrag van € 65 miljoen verplicht en daarvan is in 2016 € 15,8 miljoen uitbetaald. In 2016 is een onderbesteding van € 2,6 miljoen doordat er minder aanvragen zijn goedgekeurd dan verwacht.
Salarismix mbo Randstadregio’s
In het mbo zijn, aanvullend op de lumpsum, middelen beschikbaar gesteld om tot een versterking van de salarismix te komen in de zogenaamde Randstadregio’s. Aan de hand van behaalde competenties zijn docenten benoemd in een hogere salarisschaal en daarmee hebben een aantal instellingen de doelstellingen van de regeling zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin al in 2015 nagenoeg gehaald. Met instellingen die de doelstellingen niet hebben behaald zijn in 2016 nadere afspraken gemaakt waarmee op korte termijn wel invulling wordt gegeven aan de doelstellingen van de salarismix.
Plusvoorziening/Programmagelden regio’s
Op grond van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2017 ontvangen onderwijsinstellingen en gemeenten in een RMC-regio middelen om een regionaal programma op te stellen om voortijdig schoolverlaten te bestrijden. De middelen die aan onderwijsinstellingen worden verstrekt zijn sinds 2016 niet meer geoormerkt voor het bekostigen van plusvoorzieningen voor overbelaste jongeren. Met de vervolgaanpak vsv blijven de onderwijsinstellingen deze middelen ontvangen, maar hebben ze meer vrijheid om te bepalen voor welke maatregelen de middelen worden aangewend. De programmagelden werden tot aan 2016 aan onderwijsinstellingen verstrekt, door de gewijzigde systematiek van de vervolgaanpak VSV ontvangen vanaf 2016 de gemeenten deze middelen.
Tegemoetkoming schoolkosten MBO
In 2016 is € 5 miljoen beschikbaar gesteld, middels de Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen. Hiermee wordt geborgd dat 16- en 17-jarige bol-studenten niet vanwege financiële redenen afzien van een mbo-opleiding en dat deze studenten de opleiding volgen die bij hun talenten en ambities past. Vanaf 2017 is structureel € 10 miljoen beschikbaar gekomen voor het schoolkostenprobleem van minderjarige mbo-studenten. De huidige regeling wordt voorlopig met een jaar verlengd, waarbij het beschikbare budget wordt verdubbeld naar € 10 miljoen. Daarnaast vindt er een verkenning plaats naar een structurele oplossing van het schoolkostenprobleem zodat het mbo onderwijs ook in de toekomst voor deze jongeren toegankelijk blijft. Een bedrag van € 32.000 is toegekend aan de Vereniging van Stichtingen Leergeld in Nederland als overkoepelend orgaan van alle lokale Stichtingen Leergeld voor haar coördinerende rol bij deze regeling. Er is € 4.968.000 voor deze regeling beschikbaar.
Subsidies
Voor het stimuleren en realiseren van verscheidene beleidsdoelstellingen worden o.a. subsidies verstrekt.
Subsidieregeling praktijkleren
Het doel van de subsidieregeling praktijkleren is om werkgevers te stimuleren tot het bieden van praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen aan leerlingen, studenten en onderzoekers. De subsidie is een compensatie voor de kosten en inspanningen van een werkgever voor de begeleiding in de praktijk. De regeling is vooral gericht op de groep jongeren in een kwetsbare positie waar bijvoorbeeld jeugdwerkloosheid een groot probleem is, studenten die een opleiding volgen in sectoren waarin knelpunten worden verwacht en wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor onze kenniseconomie. Werkgevers vragen de subsidie aan bij de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO), die de regeling uitvoert. In 2016 is het beschikbare budget niet volledig uitgeput. Dit komt doordat er minder aanvragen zijn gedaan en een aantal aanvragen zijn afgekeurd. Bij de ontwerpbegroting 2016 is op de gehele OCW-begroting vanaf 2016 structureel een ramingsbijstelling van € 20 miljoen gedaan. In 2016 is besloten dat hiervan vanaf 2016 € 10 miljoen structureel ingevuld wordt op de regeling praktijkleren.
Actieplan Laaggeletterdheid/Tel mee met Taal
Ter ondersteuning van de aanpak van laaggeletterdheid is in 2016 € 11,7 miljoen beschikbaar gesteld als bijdrage aan het actieplan Tel mee met Taal 2016-2018 dat door de ministeries van OCW, SZW en VWS wordt uitgevoerd en gefinancierd. Hiermee zijn in de eerste 9 maanden van 2016 circa 18.000 cursisten bereikt via Stichting Lezen & Schrijven, zijn 5.700 taalvrijwilligers getraind, 70 nieuwe taalhuizen geopend en ruim 100 gemeenten ondersteund met advies en methoden om laaggeletterden te werven, door te verwijzen naar scholingsaanbod en de leeropbrengsten te meten.
Loopbaanoriëntatie (LOB)
De middelen zijn voornamelijk ingezet in 2016 om de loopbaanoriëntatie en -begeleiding van mbo-studenten en de voorlichting over het mbo te verbeteren vanuit het Servicepunt lob in het mbo. Op 28 september 2016 heeft de Minister van OCW een brief over loopbaanoriëntatie en -begeleiding gestuurd aan de Tweede Kamer met nieuwe maatregelen om de loopbaanontwikkeling en studie- en beroepskeuzes van studenten beter te ondersteunen. De realisatie is ruim € 0,5 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit wordt o.a. veroorzaakt doordat er een kasschuif heeft plaatsgevonden van 2016 naar 2017.
ROC Leiden
In het kader van de problematiek rondom ROC Leiden zal in totaal een (maximale) financiële bijdrage van € 40 miljoen beschikbaar gesteld worden. Dit bedrag zal in tranches in 2016 tot en met 2018 verstrekt worden. Deze verhoging van € 12,5 miljoen wordt verklaard doordat door een verandering in liquiditeitsbehoefte bij ROC Leiden. De verwachting was dat in 2016 € 20 miljoen verstrekt zou worden, dat is nu € 32,5 miljoen geworden.
Sectorplan mbo-hbo techniek 2011-2016
Dit betreft middelen voor het sectorplan mbo-techniek en het sectorplan hbo-techniek. Hiermee worden de centers of expertise in het hbo en de centra voor innovatief vakmanschap in het mbo gefinancierd. De realisatie in 2016 is ruim € 1,8 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt door een overheveling van circa € 1,8 miljoen naar artikel 6 (Hoger onderwijs) ten behoeve van het sectorplan.
Overige subsidies
Hieronder vallen overige projecten en organisaties die subsidies ontvangen. De realisatie is ruim € 9 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De hogere realisatie wordt grotendeels veroorzaakt doordat bij de ontwerpbegroting 2016 op de gehele OCW-begroting vanaf 2016 structureel een ramingsbijstelling van € 20 miljoen is ingeboekt die deels was ingevuld op overige subsidies. De taakstelling op overige subsidies is ongedaan gemaakt en uiteindelijk ingevuld op de subsidie regeling praktijkleren.
Opdrachten
In- en uitbesteding
Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken. De realisatie is ruim € 1 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De hogere realisatie wordt grotendeels veroorzaakt doordat bij de 1e suppletoire begroting 2016 eindejaarsmarge aan dit artikel toegevoegd en deze is vervolgens ingezet ter dekking van overlopende verplichtingen uit 2015.
Caribisch Nederland (opdrachten)
Een groot gedeelte van het budget is bestemd voor de verbetering van de onderwijshuisvesting. Daarnaast zijn deze middelen onder meer ingezet voor het ontwikkelen van lesmaterialen en de transitie naar de Engelse taal op St. Eustatius om de leerprestaties van de leerlingen op de scholen in Caribisch Nederland te verhogen tot een naar Nederlandse maatstaven aanvaardbaar niveau. De middelen voor Caribisch Nederland waren begroot op het instrument bijdrage aan medeoverheden. Vanuit dat instrument heeft er een overboeking naar het instrument opdrachten plaatsgevonden.
Bijdrage aan agentschappen
De Dienst Uitvoering Onderwijs
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. De realisatie is circa € 10 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De hogere realisatie wordt met name veroorzaakt door het uitvoeren van (grote) projecten zoals de doorontwikkeling van BRON en het digitaal verzuimloket.
RVO
De Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) is onderdeel van EZ. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten voor de subsidie regeling praktijkleren.
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
College voor Toetsen en Examens
Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is een ZBO die verantwoordelijk is voor de examens voor rekenen en taal in het beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal. De realisatie is € 4,3 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt doordat de middelen zijn overgeheveld naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs).
Wet SLOA
De middelen worden ingezet voor het ontwikkelen van centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo voor Cito. De subsidieverlening voor het Cito verloopt op basis van de wet SLOA. De realisatie in 2016 is € 9,6 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt doordat de middelen zijn overgeheveld naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs) ten behoeve van Cito.
Bekostiging SBB
Vanaf 1 augustus 2015 zijn de wettelijke taken van de kenniscentra overgedragen aan de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (ZBO). De SBB ontvangt middelen om de wettelijke taken uit te voeren, waarmee wordt bijdragen aan het primaire proces van het beroepsonderwijs. Hiertoe behoort het ontwikkelen en onderhouden van de kwalificatiestructuur. Tevens werft en accrediteert de SBB leerbe- drijven, zorgt voor voldoende praktijkplaatsen en bevordert de kwaliteit van de praktijkplaatsen. De samenwerking van onderwijs en bedrijfsleven binnen één organisatie biedt mogelijkheden voor een nieuwe, frisse manier van werken die bijdraagt aan kwalitatief goed beroepsonderwijs met opleidingen die up-to- date zijn en voldoende, goede stageplaatsen. Het budget voor SBB is in 2016 met € 45,3 miljoen incidenteel verlaagd vanwege het opheffen van de kenniscentra en overhevelen van de reserves van de kenniscentra.
Bijdrage aan medeoverheden
Regionale meld- en coördinatiefunctie (RMC)
Dit is de bekostiging van de rmc-functie van 39 rmc-regio’s. De rmc-functie heeft tot taak met de vsv’ers van 18 jaar en ouder uit vo en mbo contact te leggen en hen zoveel mogelijk terug te begeleiden naar school of naar een combinatie van school en werk.
Educatie
Met ingang van 1 januari 2015 wordt het educatiebudget - in elk geval tot en met 2017 - per specifieke uitkering verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een regio (via de contactgemeente). Hierbij wordt de verplichte besteding bij roc’s afgebouwd en wordt het mogelijk voor gemeenten maatwerk te bieden voor de diverse doelgroepen van de volwasseneneducatie.
Caribisch Nederland
Aan de openbare lichamen in Caribisch Nederland wordt jaarlijks een bijzondere uitkering verstrekt voor de Sociale Kanstrajecten Jongeren. Ook zijn er voor de samenwerking met Curaçao, Sint Maarten en Aruba middelen beschikbaar gesteld, bestemd voor het stimuleren van studeren in de regio en het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland. De gerealiseerde opdrachten en subsidies ten behoeve van Caribisch Nederland zijn onder de instrumenten opdrachten en subsidies gerealiseerd. Hierdoor is de realisatie lager. Daarnaast hebben er kasschuiven naar latere jaren plaatsgevonden, met name vanwege vertraging in de onderwijshuisvesting.
Regionaal programma
Voor de uitvoering van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten zijn de middelen voor 2017 in 2016 conform de regeling uitbetaald. Hierdoor zijn de uitgaven in 2016 met € 21,85 miljoen verhoogd.
Ontvangsten
De ontvangsten van € 3,3 miljoen in 2016 zijn het gevolg van onder andere afrekeningen die betrekking hadden op subsidies en regelingen.
Artikel 6 en 7. Hoger onderwijs
-
A.Algemene doelstelling
Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.
-
B.Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en (wetenschappelijk) personeel, en bij de behoefte van de maatschappij.
Financieren
De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.
Stimuleren
De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging, en de inzet van andere instrumenten, zoals prestatieafspraken, bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.
Regisseren
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder ook het accreditatiestelsel.
Indicatoren/kengetallen
Tabel 6.1 Indicatoren
Doelstelling/indicator1
Basiswaarde (jaartal)
Realisatie (jaartal)
Realisatie (jaartal)
Streefwaarde
(jaartal)
Bron
1
Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt
a)
Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd
•
Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs
(2010-2011)
(2014-2015)
(2015-2016)
2
Studentenmonitor Hoger Onderwijs
hbo: 58%
hbo: 54%
hbo: 55%
hoger
wo: 68%
wo: 66%
wo: 67%
hoger
b)
Vergroten studiesucces
•
Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar
(2010-2011)
(2014-2015)
(2015-2016)
3
DUO
hbo: 65,7%
hbo: 60,5%
hbo: 61,0%
wo: 57,3%
wo: 72,8%
wo: 74,0%
•
Uitval in het eerste jaar
(2010-2011)
(2014-2015)
(2015-2016)
3
DUO
hbo: 27,9%
hbo: 27,8%
hbo: 26,7%
wo: 18,8%
wo: 15,9%
wo: 16,1%
•
Switchen na het eerste jaar
(2010-2011)
(2014-2015)
(2015-2016)
3
DUO
hbo: 8,7%
hbo: 8,5%
hbo: 8,5%
wo: 9,1%
wo: 8,6%
wo: 8,8%
2
Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat
a)
Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders
•
Aandeel hbo-docenten met een afgeronde master- of Phd-opleiding
(2011)
(2013)
(2015)
(2016)
66,2%
72,2%
75,2%
80%
Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (PoMo2016)
3
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties
•
Studenten-tevredenheid
(2010-2011)
(2014-2015)
(2015-2016)
4
Nationale Studenten Enquête (NSE)
hbo: 65,6%
hbo: 73,1%
hbo: 75,4%
wo: 81,1%
wo: 83,8%
wo: 85,0%
4
Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren
•
Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen
(2012)
(2015)
(2016)
(2016)
DUO
hbo: 18%
hbo: 19%
hbo: 19%
hbo: 19%
wo: 21%
wo: 23%
wo: 25%
wo: 22%
•
Percentage 25-64 jarigen (mbo/ho) dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)
(2010)
(2015)
(2020)
EUROSTAT, Labour Force Survey (LFS)
17%
19%
20%
•
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was
(2013)
(2014)
(2015)
hoger
HBO-monitor5
hbo: 72%
hbo: 72%
hbo: 72%
•
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt
(2011)
(2013)
(2015)
hoger
Nationale Alumni Enquête (NAE)6
wo: 56%
wo: 57%
wo: 47%7
Noot 1
De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.
Noot 2
In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015-2025 «De waarde(n) van meten», die in juli 2015 is gepresenteerd, wordt expliciet aandacht besteed aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en aan uitdagend onderwijs voor studenten.
Noot 3
Hier geen landelijk streefdoel omdat er prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt. In november 2016 heeft de eindbeoordeling van de prestatieafspraken in het hoger onderwijs plaatsgevonden. Zie voor meer informatie over de eindbeoordeling de Kamerbrief van 17 november 2016 en voor meer informatie over de voortgang van het proces van profilering en kwaliteitsverbetering in het hoger onderwijs en onderzoek de stelselrapportage 2016.
Noot 4
Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.
Noot 5
Bron: Vereniging Hogescholen, factsheet «Feiten en cijfers: HBO-Monitor 2015». De indicator betreft de antwoord categorieën «voldoende/goede aansluiting op de arbeidsmarkt». De HBO-Monitor wordt jaarlijks uitgevoerd.
Noot 6
Tijdens de begrotingsbehandeling 2017 is toegezegd de daling in het percentage wo-gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt te onderzoeken. Dit onderzoek zal worden meegenomen in de eerstvolgende Nationale Alumni Enquête, die in het najaar van 2017 plaatsvindt. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt de Kamer uiterlijk juli 2018 geïnformeerd.
Noot 7
Bron: VSNU, Nationale Alumni Enquête (NAE, voorheen wo-monitor) 2015, rapport Academici op de arbeidsmarkt. De indicator betreft de antwoord categorieën «in sterke/zeer sterke mate». De NAE wordt eenmaal in de twee jaar uitgevoerd.
Tabel 6.2 Kengetallen
(aantallen x 1.000)
2011/12
2012/13
2013/14
2014/15
2015/16
2016/17
1.
Ingeschreven studenten (exclusief groen onderwijs)
•
hbo voltijd bachelor
354,3
358,5
377,1
385,6
382,7
386,2
•
hbo voltijd master
2,7
2,8
3,1
3,3
3,2
3,5
•
hbo deeltijd bachelor
51,3
44,6
41,9
38,0
36,3
36,4
•
hbo deeltijd master
9,4
8,2
8,5
8,6
8,8
8,3
Totaal hbo
417,7
414,1
430,5
435,5
431,1
434,5
•
wo voltijd bachelor
152,9
147,2
150,9
153,5
153,7
157,4
•
wo voltijd master
76,1
79,2
83,9
86,5
91,2
93,5
•
wo deeltijd bachelor
4,2
2,9
2,4
2,0
1,8
1,6
•
wo deeltijd master
4,8
4,0
4,0
3,7
3,4
3,3
Totaal wo
237,9
233,3
241,2
245,7
250,0
255,9
Bron: 1cijferho
2.
Gediplomeerden (exclusief groen onderwijs)
•
hbo voltijd bachelor
53,9
49,9
52,1
55,7
57,3
•
hbo voltijd master
1,2
1,1
1,2
1,3
1,3
•
hbo deeltijd bachelor
9,7
8,0
7,3
6,7
6,4
•
hbo deeltijd master
3,4
2,4
2,4
2,2
2,5
Totaal hbo
68,2
61,4
63,1
65,8
67,4
•
wo voltijd bachelor
32,2
30,8
30,8
32,6
32,5
•
wo voltijd master
37,0
33,8
35,6
37,2
37,6
•
wo deeltijd bachelor
0,7
0,5
0,4
0,3
0,3
•
wo deeltijd master
1,9
1,4
1,3
1,4
1,1
Totaal wo
71,9
66,5
68,2
71,4
71,4
Bron: 1cijferho
(bedragen x € 1.000)
2013
2014
2015
2016
3.
Onderwijsuitgaven per student
•
hbo
6,7
6,7
6,8
6,8
•
wo
6,9
6,7
6,7
6,7
(bedragen x € 1)
2015/16
4.
Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd)
1.951
Toelichting:
-
-
-
1)De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in inschrijvingsgegevens van voorgaande jaren.
-
-
-
-
2)Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2016 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling).
-
Overige indicatoren en kengetallen voor het hoger onderwijs stelsel zijn opgenomen in het Onderwijsverslag 2015-2016 en in Trends in Beeld.
-
C.Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Zo is in 2016 een start gemaakt met de uitwerking van de Strategische Agenda hoger onderwijs en onderzoek «De waarde(n) van weten», onder andere met het Comenius-beurzenprogramma, het programma «Open en Verbonden Hoger Onderwijs» en de pilots werkplaatsen onderwijsonderzoek. Verder zijn in 2016 de pilots flexibilisering en het experiment vraagfinanciering in het deeltijd hoger onderwijs van start gegaan, is een nieuw accreditatiekader in werking getreden, is het Wetsvoorstel versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen aangenomen door de Eerste Kamer en is een beleidsbrief met daarin de contouren van een nieuw macrodoelmatigheidsbeleid naar de Tweede Kamer gestuurd. Tevens heeft in november 2016 de eindbeoordeling van de prestatieafspraken plaatsgevonden. Alle universiteiten en vrijwel alle hogescholen hebben hun afgesproken prestaties op onderwijskwaliteit en studiesucces in voldoende mate gerealiseerd. Voor de hogescholen is het trilemma - het spanningsveld tussen de opdracht om de kwaliteit te verbeteren, het studiesucces te verhogen en tegelijkertijd de toegankelijkheid te borgen - een reëel vraagstuk gebleken. Aan de oordelen over de realisatie van de afgesproken prestaties ten aanzien van onderwijskwaliteit en studiesucces zijn in 2017 conform het Besluit Experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs financiële consequenties verbonden.
In het beleidsverslag wordt de stand van zaken van deze ontwikkelingen nader beschreven. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.
-
D.Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Verplichtingen
2.630.999
2.773.137
2.961.392
2.874.883
2.867.843
2.848.076
19.767
Waarvan garantieverplichtingen
153.459
30.850
26.789
25.983
70.434
70.434
Uitgaven
2.543.058
2.610.870
2.732.897
2.811.099
2.833.160
2.823.794
9.366
Bekostiging
2.491.890
2.568.770
2.688.138
2.756.130
2.773.809
2.770.700
3.109
•
Hoofdbekostiging
2.439.659
2.409.651
2.518.043
2.578.000
2.584.417
2.585.882
-
-1.465
-
Onderwijsdeel hbo
2.358.218
2.333.833
2.445.854
2.507.785
2.505.033
2.496.001
9.032
-
Deel ontwerp en ontwikkeling
68.605
68.693
69.201
70.046
70.915
69.202
1.713
-
Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (Leven Lang Leren)
8.346
19.195
-
-10.849
-
Bekostiging experimenten open bestel
10.611
5.456
2.537
0
-
Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo
922
573
451
169
123
1.484
-
-1.361
-
Bekostiging tweede bachelor- en mastergraden in het hbo
1.303
1.097
•
Prestatiebox
52.231
159.119
170.095
178.130
189.392
184.818
4.574
-
Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering
52.231
159.119
170.095
178.130
189.392
184.818
4.574
Subsidies
30.425
23.671
752
3.798
5.569
3.044
2.525
-
Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen
22.267
19.967
-
Regeling stimulering Bèta/techniek
0
2.758
4.289
2.524
1.765
-
Studiekeuze-informatie hoger onderwijs
2.455
2.475
0
-
Overig
5.703
1.229
752
1.040
1.280
520
760
Opdrachten
353
91
242
271
0
0
0
-
Uitbesteding1
353
91
242
271
0
0
Bijdragen aan agentschappen
20.390
18.338
17.851
17.613
17.540
15.195
2.345
-
Dienst Uitvoering Onderwijs
20.390
18.338
17.851
17.613
17.540
15.195
2.345
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
0
0
23.616
31.096
36.242
34.855
1.387
-
NWO (Praktijkgericht onderzoek hbo)
23.616
28.696
29.477
28.510
967
-
NWO (Promotiebeurs voor leraren)
2.400
2.949
2.869
80
-
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)2
3.816
3.476
340
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
0
0
2.298
2.191
0
0
0
-
Stichting Studiekeuze 1233
2.298
2.191
0
0
Ontvangsten
8.646
6.447
2.615
1.288
1.903
1.213
690
Noot 1
Vanaf 2016 opgenomen onder opdrachten artikel 7 wo (zie tabel 6.4)
Noot 2
Tot 2016 opgenomen onder bijdragen aan ZBO’s/RWT’s artikel 7 wo (zie tabel 6.4)
Noot 3
Vanaf 2016 opgenomen onder bijdragen aan (inter)nationale organisaties artikel 7 wo (zie tabel 6.4)
Tabel 6.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Verplichtingen
4.028.132
4.180.059
4.293.686
4.235.203
4.391.850
4.142.227
249.623
Waarvan garantieverplichtingen
104.400
0
9.017
9.017
Uitgaven
3.984.999
4.065.742
4.152.113
4.210.383
4.328.205
4.160.209
167.996
Bekostiging
3.930.849
4.015.082
4.115.685
4.178.621
4.298.116
4.131.818
166.298
•
Hoofdbekostiging
3.904.174
3.895.816
3.986.790
4.042.961
4.153.232
3.990.020
163.212
-
Onderwijsdeel wo
1.611.971
1.588.295
1.641.970
1.675.277
1.731.117
1.636.333
94.784
-
Onderzoeksdeel wo
1.706.967
1.707.703
1.730.563
1.750.117
1.768.756
1.733.463
35.293
-
Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek
581.042
595.447
614.257
617.567
653.359
618.019
35.340
-
Bekostiging flexibel hoger onderwijs (Leven Lang Leren)
0
2.205
-
-2.205
-
Bekostiging tweede mastergraden in het wo
4.194
4.371
•
Prestatiebox
26.675
119.266
128.895
135.660
144.884
141.798
3.086
-
Onderwijskaliteit en studiesucces, en profilering
26.675
119.266
128.895
135.660
144.884
141.798
3.086
Subsidies
26.218
22.684
10.067
4.709
3.160
2.930
230
-
Subsidieregeling Sirius programma
11.543
10.302
5.443
1.726
-
Subsidieregeling Libertas Noodfonds
765
745
605
265
-
3TU’s samenwerking
6.000
3.500
1.500
-
Open en online onderwijs
1.027
1.000
27
-
Subsidieregeling Programma Akademie assistenten
957
-
Toetsing en Toetsgestuurd leren
2.426
2.260
-
Overig
4.527
5.877
2.519
2.718
2.133
1.930
203
Opdrachten
1.630
1.584
1.240
1.374
2.716
1.667
1.049
-
Uitbesteding1
1.630
1.584
1.240
1.374
2.716
1.667
1.049
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
3.986
3.878
3.769
4.032
0
0
0
-
Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)2
3.986
3.878
3.769
4.032
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
22.316
22.514
21.352
21.647
24.213
23.794
419
-
Organisaties excl. NVAO, SKI 123, PBT en SURF3
22.316
22.514
21.352
21.647
24.213
23.794
419
Ontvangsten
114
963
10.426
592
2.253
16
2.237
Noot 1
Vanaf 2016 inclusief opdrachten artikel 6 hbo (zie tabel 6.3)
Noot 2
Vanaf 2016 opgenomen onder bijdragen aan ZBO’s/RWT’s artikel 6 hbo (zie tabel 6.3)
Noot 3
Vanaf 2016 inclusief bijdragen aan (inter)nationale organisaties artikel 6 hbo (zie tabel 6.3)
-
E.Toelichting op de financiële instrumenten
Bekostiging
De bekostiging van het hoger onderwijs en onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging en de middelen voor onderwijskwaliteit en studiesucces en profilering (prestatiebox). De bekostiging is voor het hbo met € 3,1 miljoen en voor het wo met € 166,3 miljoen verhoogd. Dit betreft:
-
-
-
-Aanpassing op basis van de studentenaantallen uit de Referentieraming 2016 (hbo - € 45,5 miljoen en wo + € 57,4 miljoen);
-
-
-
-
-De doorverdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2016, de meerjarige doorwerking loonruimte-overeenkomst en de herstelopslag pensioenpremie loon- en prijsbijstelling 2016 (hbo + € 72,7 miljoen en wo + 93,4 miljoen);
-
-
-
-
-toevoegingen vanuit het Ministerie van VWS ten behoeve van de academische ziekenhuizen (wo + € 28,2 miljoen) voor de incidentele herstelopslag ABP en de structurele compensatie level-playing-field pensioenen;
-
-
-
-
-de verlaging als gevolg van de lumpsum- en subsidietaakstelling (hbo - € 4,7 miljoen en wo - € 6,9 miljoen);
-
-
-
-
-een overheveling van middelen naar beleidsartikel 16 (Onderzoek en Wetenschapsbeleid) (hbo - € 4,0 miljoen en wo - € 8 miljoen) voor wat betreft het aandeel van de hogescholen en universiteiten in de startimpuls aan de uitvoering van de Nationale Wetenschapsagenda (NWA);
-
-
-
-
-Een intertemporele compensatie (hbo - € 10,8 miljoen en wo - € 2,2 miljoen) om de beschikbare budgetten over de jaren heen voor de bekostiging van Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen in overeenstemming te brengen met de beoogde uitgaven;
-
-
-
-
-Diverse kleinere mutaties voor onder andere lerarenbeleid en uitbesteding van opdrachten (hbo - € 4,6 miljoen en wo + € 4,4 miljoen).
-
Hoofdbekostiging
Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs en onderzoek. De rijksbijdrage wordt jaarlijks aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsum. De rijksbijdrage is gebaseerd op de WHW. In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.
Onderwijsdeel (hbo en wo)
Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege onderwijs. De rijksbijdrage is gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:
-
-
-
a)een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma’s), er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top),
-
-
-
-
b)een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen, en
-
-
-
-
c)een onderwijsopslag als percentage.
-
Deel Ontwerp en ontwikkeling (hbo) en Onderzoeksdeel (wo)
Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage vanwege het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:
-
-
-
a)het aantal bekostigde graden,
-
-
-
-
b)een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerpcertificaten,
-
-
-
-
c)een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en zwaartekracht, en
-
-
-
-
d)een voorziening onderzoek in percentages.
-
In de Wetenschapsvisie 2025: keuzes voor de toekomst zijn twee maatregelen aangekondigd ten aanzien van het onderzoeksdeel wo;
-
-
-
•de invloed van de promotieparameter wordt gemaximeerd op 20 procent van het onderzoeksdeel wo en;
-
-
-
-
•het werken met driejarige gemiddelden bij promoties en graden in het onderzoeksdeel wo.
-
In 2016 zijn beide maatregelen uitgewerkt via het Uitvoeringsbesluit WHW. De maatregelen zullen ingaan vanaf het bekostigingsjaar 2017.
Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek
De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De rijksbijdrage bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden voor de opleidingen geneeskunde, geneeskunde-klinisch onderzoeker en arts-klinisch onderzoeker, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).
Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (hbo en wo)
De middelen zijn ingezet voor de bekostiging van het experiment vraagfinanciering en voor de pilots flexibilisering. Doel van het experiment vraagfinanciering is om kennis op te doen over de effecten van vraagfinanciering in de vorm van vouchers, in combinatie met meer mogelijkheden voor flexibiliteit, op de vraaggerichtheid van het aanbod deeltijd hoger onderwijs, de deelname van volwassenen daaraan en de aantallen gediplomeerden. De eerste lichting studenten is van start gegaan in 2016, in de sector Techniek & ICT. In 2016 is een aanjager aangesteld om ook in de sector Zorg & Welzijn tot een experiment vraagfinanciering te komen in 2017. Daartoe zijn regionale bijeenkomsten georganiseerd met werkgevers en hogescholen. In september 2017 gaat het experiment in de sector Zorg & Welzijn van start.
De pilots flexibilisering zijn gericht op alle deeltijd en duale opleidingen en niet op specifieke sectoren. De pilots zijn in 2016 van start gegaan. Binnen de pilots wordt het onderwijsaanbod geflexibiliseerd door te gaan werken met leeruitkomsten in plaats van met vaste onderwijsprogramma’s. Maatwerk wordt daardoor veel beter mogelijk. Doel van de pilots flexibilisering is te onderzoeken of verruiming van bestaande kaders bijdraagt aan de totstandkoming van een onderwijsaanbod dat flexibeler is en beter aansluit op de kenmerken en behoeften van volwassenen, met behoud van de kwaliteit van het onderwijs. Zie tevens de voortgangsrapportage leven lang leren 2016 die in september 2016 naar de Tweede Kamer is gestuurd.
Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo
De middelen zijn ingezet voor de afwikkeling van de tijdelijke financiering van (eerder goedgekeurde) arbeidsmarktrelevante hbo-masters in prioritaire gebieden.
Prestatiebox: Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering (hbo en wo)
Voor de periode 2013 tot en met 2016 ontvingen hogescholen en universiteiten prestatiebekostiging op basis van individuele prestatieafspraken over versterking van onderwijskwaliteit en studiesucces, profilering en zwaartepuntvorming van onderwijs en onderzoek en valorisatie. In november 2016 heeft de eindbeoordeling van de prestatieafspraken plaatsgevonden. Alle universiteiten en vrijwel alle hogescholen hebben hun afgesproken prestaties op onderwijskwaliteit en studiesucces in voldoende mate gerealiseerd. Zes hogescholen hebben op twee van de drie aspecten een positief advies gekregen en op één aspect, studiesucces, een negatief advies. Voor de hogescholen is het trilemma - het spanningsveld tussen de opdracht om de kwaliteit te verbeteren, het studiesucces te verhogen en tegelijkertijd de toegankelijkheid te borgen - een reëel vraagstuk gebleken. Aan de oordelen over de realisatie van de afgesproken prestaties ten aanzien van onderwijskwaliteit en studiesucces zijn in 2017 conform het Besluit Experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs financiële consequenties verbonden. Zie ook de brief die hierover eind 2016 naar de Tweede Kamer is gestuurd.
Subsidies
Subsidieregeling stimulering Bèta/techniek (hbo)
Hiermee wordt de ontwikkeling van (de eerste) drie Centres of Expertise (CoE’s) hbo gefinancierd. De CoE’s, die met cofinanciering van bedrijven en instellingen tot stand komen, zijn gericht op toponderwijs, toponderzoek en innovaties. Uitgangspunt hierbij is 25 procent financiering uit het werkveld, 25 procent van onderwijsinstellingen en 50 procent profilerings-bekostiging. De middelen worden via het Platform Bèta Techniek beschikbaar gesteld aan de CoE’s. Het budget is met € 1,8 miljoen verhoogd in verband met het naar beleidsartikel 6 (Hoger beroepsonderwijs) overgeboekte aandeel van beleidsartikel 4 (Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie) voor de Centra voor innovatief vakmanschap.
Open en online hoger onderwijs (hbo en wo)
De stimuleringsregeling Open en online hoger onderwijs is bedoeld om (zoals aangekondigd in de visiebrief) instellingen, passend bij hun profiel, te laten experimenteren met verschillende vormen van open en online onderwijs. Dit draagt bij aan de onderwijskwaliteit, de toegankelijkheid van onderwijs(materiaal) voor bijvoorbeeld de doelgroep Leven Lang Leren, het studiesucces van studenten, internationalisering en de (internationale) reputatie van Nederlandse instellingen. SURF (ICT-samenwerkingsorganisatie van het onderwijs en onderzoek in Nederland) adviseert de Minister over de projectaanvragen en ondersteunt de instellingen tijdens de uitvoering van de projecten. Onder begeleiding van SURF zijn in 2015 in de eerste tranche elf projecten gestart en in 2016 twaalf projecten. De projecten kennen een looptijd van maximaal 16 maanden. Deze instellingen hebben maximaal € 100.000 aangevraagd en matchen dit zelf met ten minste hetzelfde bedrag. Daarnaast voert SURF een Kennisagenda uit, gericht op het opdoen, ontwikkelen en delen van kennis over open en online onderwijs in de Nederlandse context. De resultaten van de projecten van de instellingen zijn hiervoor belangrijke input.
Overig (hbo en wo)
Bij dit financiële instrument zijn afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo overige toekenningen opgenomen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen. Het budget voor subsidies op artikel 6 (hbo) is verhoogd met € 0,8 miljoen als gevolg van een technische herschikking over de instrumenten binnen het hbo van de middelen voor het lerarenbeleid.
Opdrachten
Uitbesteding (hbo en wo)
Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en communicatie rondom het studievoorschot.
Bijdragen aan agentschappen
Dienst Uitvoering Onderwijs
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor deze begrotingsartikelen. De hogere realisatie wordt met name veroorzaakt door aanvullende werkzaamheden in het kader van de doorontwikkeling van BRON.
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
NWO
Praktijkgericht onderzoek hbo: Van hogescholen wordt verwacht dat zij een centrale rol in de Nederlandse en internationale kennisinfrastructuur vervullen. Voor praktijkgericht onderzoek hebben hogescholen direct toegang tot de competitieve onderzoekgeldstroom voor het hbo bij het NWO: het RAAK-programma (voormalige Regeling bevordering kennis-functie hogescholen). Vanaf 2014 is vanuit het Regeerakkoord Rutte II extra geïnvesteerd in het praktijkgericht onderzoek.
Promotiebeurs voor Leraren: Leraren in het po, vo, mbo, so en hbo worden in staat gesteld om promotieonderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. In 2016 is via NWO aan 47 leraren een nieuwe beurs voor een periode van vijf jaar verstrekt.
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)
De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid en geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Dit betreft de bijdrage die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar taken.
Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties
Organisaties
Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.
Ontvangsten
De ontvangsten betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers, bijvoorbeeld als gevolg van correcties en eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende bekostiging en subsidies.
Artikel 8. Internationaal beleid
-
A.Algemene doelstelling
Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.
-
B.Rol en verantwoordelijkheid
Stimuleren
Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit haar stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken te maken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco en andere - vaak daarbij aangesloten - organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etc. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gefinancierd, zoals EP-Nuffic, Neth-ER en het Duitsland Instituut Amsterdam. De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van OCW. De voorgenomen activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen in de betreffende beleidsartikelen.
Indicatoren/kengetallen
Internationale - ondersteunende - maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland, zijn relevante cijfers te volgen op Trends in Beeld en Onderwijs in Cijfers.
-
C.Beleidsconclusies
Bij de ten uitvoerlegging van de in de begroting opgenomen voornemens zijn er geen bijzondere ontwikkelingen opgetreden die een aanpassing of afwijking van die voornemens noodzakelijk maakten.
-
D.Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
HGIS realisatie
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
2016
Verplichtingen
7.312
8.673
13.973
14.645
11.001
12.327
-
-1.326
Uitgaven
16.215
15.704
12.330
12.669
12.281
13.662
-
-1.381
886
Subsidies
1.345
1.422
1.297
1.559
1.595
1.696
-
-101
211
-
Duitsland Instituut Amsterdam (DIA)
732
842
773
724
632
612
20
-
Netherlands house for Education and Research (Neth-ER)
450
450
450
600
600
600
0
-
Frans-Nederlandse academie (FNA)
114
20
0
0
0
0
-
Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur
49
130
24
135
211
364
-
-153
211
-
Overige incidentele subsidies
30
100
152
120
32
Opdrachten
283
262
6
359
1.002
2.500
-
-1.498
0
-
Beleidsonderzoek en benchmarking
143
153
6
33
61
100
-
-39
-
Incidentele Internationale activiteiten
140
109
22
3
86
-
-83
-
EU-Voorzitterschap
304
938
2.314
-
-1.376
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
14.087
13.520
10.577
10.301
9.234
9.016
218
225
-
OCW-vertegenwoordiging in het buitenland
1.777
1.631
141
135
135
135
0
135
-
EP Nuffic
5.410
5.455
4.690
3.505
3.566
3.485
81
-
Nederlandse Taalunie
3.124
3.179
3.224
4.140
2.806
2.795
11
-
Europa College Brugge
30
30
30
30
30
30
0
-
Unesco
40
8
0
0
20
-
-20
-
OESO CERI
73
70
67
69
71
76
-
-5
-
Fulbright Center
408
408
388
368
368
368
0
-
DCCIC
90
90
90
90
90
90
0
90
-
Stichting Ons Erfdeel
205
185
185
185
185
185
0
-
Nationaal Agentschap Erasmus + Onderwijs & Training
1.748
1.748
1.762
1.779
1.963
1.782
181
-
Programma’s Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
1.162
716
0
0
0
0
-
Incidentele EU-programma’s en activiteiten
20
0
20
50
-
-30
Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken
500
500
450
450
450
450
0
450
-
Vlaams-Nederlands huis DeBuren (Hoofdstuk V BuZa)
500
500
450
450
450
450
0
450
Ontvangsten
41
754
310
113
1
99
-
-98
-
E.Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 1,4 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De belangrijkste reden is dat de kosten voor het EU voorzitterschap veel lager zijn uitgevallen dan begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De ontvangsten zijn lager omdat er in 2016 geen subsidies zijn vastgesteld waaruit een terugvordering voortvloeit.
Subsidies
Duitsland Instituut Amsterdam
Het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) genereert en verspreidt kennis in Nederland over de ontwikkelingen in Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het instituut doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)). Daarnaast voert het DIA een pilotprogramma studiemobiliteit uit, dat de samenwerking moet stimuleren tussen Nederlandse en Duitse instellingen van hoger onderwijs, alsook de mobiliteit van Nederlandse studenten naar Duitsland moet vergroten. Hier is sprake van cofinanciering van Duitse zijde (50/50). In totaal is er voor de jaren 2013 t/m 2016 € 0,5 miljoen toegekend voor het actieprogramma Bevordering Onderwijsmobiliteit naar Duitsland.
Frans-Nederlandse Academie
De financiering van de Frans-Nederlandse Academie is, conform de subsidietaakstelling, stopgezet.
Neth-ER
Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie. De leden van Neth-ER bestaan op dit moment uit: MBO-raad; EP-Nuffic; KNAW; NFU; TNO; VSNU; Vereniging Hogescholen; NWO; ISO; JOB; LSVB; en ZonMw. Hun gezamenlijke doel is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma’s te vergroten door de leden onder andere te voorzien van informatie over het Europees beleidsproces en het versterken van het netwerk van de leden.
Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur
Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten ter bevordering van de samenwerking op het gebied van cultuur. Er zijn subsidies verstrekt aan de Speciaal Gezant Geletterdheid voor Unesco en aan DutchCulture centre for international cooperation.
Overige incidentele subsidies
Er zijn subsidies verstrekt aan het Fulbright Center, Stichting Nederlandse Wereldwijde Studenten (NWS), de Nationale Jeugdraad, model United Nations Stichting, Ons Interbellum en de Unesco.
Opdrachten
Beleidsonderzoek en benchmarking
Dit betreft middelen ten behoeve van beleidsonderzoek, onder meer naar de effectiviteit van internationalisering en ten behoeve van benchmarking in het kader van de relevante internationale organisaties. In 2016 is een tussentijdse evaluatie gestart naar de impact van het in 2014 gestarte Europese programma Erasmus+.
Incidentele internationale activiteiten
Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten ter bevordering van de samenwerking welke bij het opstellen van de begroting niet zijn te voorzien. Het betreft in 2016 bijdragen aan een consultatiedag met het Vlaams Ministerie van Cultuur en een expertsessie over de positie van het Duits op Nederlandse scholen.
EU-Voorzitterschap
Van januari t/m juni 2016 is Nederland Voorzitter van de Raad van de Europese Unie geweest. Op de beleidsterreinen van OCW zijn alle beoogde inhoudelijke resultaten bereikt. De Ministeriele Raden en (hoog-)ambtelijke Voorzitterschapsevenementen waren succesvol en financieel zijn de kosten lager dan begroot. In de Rijksbrede evaluatie van het EU-Voorzitterschap is geconcludeerd dat Nederland een succesvol voorzitterschap heeft vervuld, met goede inhoudelijke resultaten en qua organisatie een goed visitekaartje heeft afgeleverd. De totale kosten voor het EU-voorzitterschap is uitgekomen op ongeveer een kwart van wat er in het vorige voorzitterschap is uitgegeven. Naast de rijksbrede inzet op soberheid gedurende het EU-voorzitterschap 2016, heeft OCW meer cofinanciering vanuit de Europese Commissie ontvangen dan verwacht en zijn meer kosten dan vooraf voorzien vanuit het centraal budget van Buitenlandse Zaken bekostigd. Tot slot was het in politieke zin een minder bewogen voorzitterschap dan verwacht, waardoor OCW minder aanvullende activiteiten hoefde te organiseren dan waar rekening mee was gehouden.
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
OCW-vertegenwoordiging
In 2016 betreft het de kosten voor de Permanente Vertegenwoordiging bij de Unesco.
EP-Nuffic
EP-Nuffic ondersteunt de internationalisering in het onderwijs. In het primair en voortgezet onderwijs doet EP-Nuffic dit met kennis en kleine financiële bijdrages voor onder meer expertiseontwikkeling en mobiliteit van leerlingen, onderwijzend personeel, voor vroegtijdig vreemdetalenonderwijs, tweetalig onderwijs en internationale uitwisseling.
Nederlandse Taalunie
De Nederlandse Taalunie is de verdragsorganisatie waarin Nederland, Vlaanderen en Suriname samenwerken op het gebied van het Nederlands. De Taalunie is de organisatie die namens de overheden van Nederland en Vlaanderen het taalbeleid vormgeeft. Zij doet daartoe voorstellen aan het Comité van Ministers van de Taalunie. De Taalunie stimuleert ook de uitwerking van door het Comité van Ministers vastgesteld beleid door organisaties te steunen die op veel taalgebonden terreinen werkzaam zijn.
Europa College Brugge
Het Europa College te Brugge is een postuniversitaire opleiding voor onderzoek naar Europese eenwording, gefinancierd door EU en EU-Lidstaten.
Unesco
Dit bedrag was gereserveerd voor deelname aan incidentele projecten in het kader van de Unesco. In 2016 is van deze middelen geen gebruik gemaakt.
OESO CERI
OESO CERI betreft de deelname aan diverse onderwijsprojecten en -onderzoeken in het kader van het Centre for Educational Research and Innovation (CERI), onderdeel van de OESO.
Fulbright Center
Het Fulbright Center verzorgt mobiliteitsprogramma’s voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).
Cultural Contact Point
Het Cultural Contact Point geeft advies over de subsidieregelingen van het EU-cultuurprogramma en biedt begeleiding bij het doen van een aanvraag. Het is een uitvoerend orgaan ten behoeve van het EU-Cultuurprogramma en ondergebracht bij DutchCulture centre for international cooperation(DCCIC).
Stichting Ons Erfdeel
De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil de cultuur van Vlaanderen en Nederland in het buitenland bekend maken en de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevorderen, onder meer met behulp van het tijdschrift Ons Erfdeel en het Jaarboek The Low Countries.
Nationaal Agentschap Erasmus+
Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is samen met het Nationaal Agentschap Erasmus+ Jeugd belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van het EU programma Erasmus+. Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is een samenwerking van EP-Nuffic en Cinop.
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
In het jaar 2016 zijn er vanwege een subsidietaakstelling uit 2013 geen nieuwe activiteiten gestart.
Incidentele EU-programma’s en activiteiten
Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten en verplichtingen in het kader van de EU en deelname aan EU-programma’s, welke bij het opstellen van de begroting niet zijn te voorzien. Het betreft in 2016 een bijdrage aan het Cycling Festival Europe.
Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken
Vlaams-Nederlands Huis De Buren
Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken)).
Ontvangsten
De ontvangsten zijn afkomstig van een terugvordering van niet gebruikte middelen van een subsidie aan CLIO, de studievereniging van de opleiding Internationale Betrekkingen en Internationale Organisatie. De hoogte van eventuele terugvorderingen verschilt per jaar, afhankelijk van de subsidievaststellingen. In 2016 waren de ontvangsten lager dan verwacht.
Internationale uitgaven OCW-breed
Het vergroten van internationale mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen is een inzet die niet alleen plaatsvindt op dit artikel. Veel internationaliseringsbeleid is elders ondergebracht binnen de OCW-begroting. Hieronder is een overzicht opgenomen van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel en daaraan gekoppeld, welk deel daarvan deel uitmaakt van de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS), die wordt gecoördineerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Tabel 8.2 Internationale uitgaven OCW (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
HGIS realisatie
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
2016
Primair onderwijs (artikel 1)
20.992
22.015
16.854
15.889
16.029
16.007
22
Voortgezet onderwijs (artikel 3)
4.631
4.179
4.083
4.174
3.938
3.556
382
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4)
1.217
1.181
820
1.457
800
340
460
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)
3.453
3.453
3.155
3.155
3.155
3.155
0
3.155
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)
74.813
72.759
67.727
69.410
69.408
67.071
2.337
52.588
Internationaal beleid (artikel 8)
16.215
15.704
12.171
12.669
12.281
13.662
-
-1.381
886
Studiefinanciering (artikel 11)
63.775
68.783
73.524
83.373
86.913
70.000
16.913
Kunsten (artikel 14)
18.017
12.847
12.174
Cultureel erfgoed (artikel 14)
2.578
2.336
2.399
Media (artikel 14 en 15)
49.891
2.140
1.849
Cultuur (artikel 14)
14.121
18.155
17.007
1.148
5.739
Media (artikel 15)
152
106
147
-
-41
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)
99.359
91.438
92.848
92.335
95.358
91.029
4.329
454
Totaal
354.941
296.835
287.604
296.735
306.143
281.974
24.169
62.822
Toelichting:
De internationale culturele uitgaven van OCW (Kunsten, Cultureel erfgoed en Media) zijn vanaf 2015 conform de begrotingsartikelen ingedeeld in twee posten van artikel 14 (Cultuur) en artikel 15 (Media).
De uitgaven op de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS) zijn begrepen in de totale realisaties in het jaar 2016.
De beleidsprestaties zijn - waar nodig en relevant - toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen.
Voor artikel 11 (Studiefinanciering) geldt dat de bedragen indicaties zijn van de omvang van uitgaven aan internationale studiefinanciering (diplomamobiliteit). Het betreft zowel de relevante als niet-relevante uitgaven voor meeneembare studiefinanciering (dit is uitgaande studentenmobiliteit) en voor inkomende mobiliteit (EU-studenten die een vorm van collegegeldvergoeding krijgen).
Artikel 9. Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid
-
A.Algemene doelstelling
De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.
-
B.Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.
Financieren
De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het financieren van de onderwijssectoren voor een betere beloning van docenten en van projecten op het gebied van arbeidsmarkt- en personeelsbeleid. Dit via aanvullende bekostiging, subsidies en opdrachten.
Stimuleren
De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. De thema’s zijn te vinden in «Lerarenagenda 2013-2020: de leraar maakt het verschil» en de daarmee samenhangende convenanten en bestuursakkoorden die met belanghebbenden zijn afgesloten.
Regisseren
De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken levert zij een bijdrage aan het zorgen voor voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Zij doet dat door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden, en zo nodig actief regie te voeren.
Indicatoren/kengetallen
De indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in het beleidsverslag en in Trends in Beeld. Het Dashboard Lerarenagenda geeft een beeld van de kwantitatieve voortgang voor alle zeven agendalijnen van de Lerarenagenda.
-
C.Beleidsconclusies
Het beleid, zoals voorgenomen in de begroting 2016 voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid, is overeenkomstig uitgevoerd. Zo zijn de maatregelen (lerarenbeurs, registers, kwaliteit lerarenopleidingen etc.) voor het stimuleren van de professionele ontwikkeling van leraren en het op peil houden van de omvang en kwaliteit van de lerarenpopulatie voortgezet. In het beleidsverslag wordt een en ander nader toegelicht.
Het afgelopen jaar is gewerkt aan de implementatie van de bestuurlijke afspraken en het realiseren van de doelen van de Lerarenagenda. Het wetsvoorstel over het lerarenregister is in 2016 door de Tweede Kamer aangenomen. Er zijn verder positieve ontwikkelingen te zien, zoals de verbetering van de kwaliteit van pabo’s, de begeleiding van starters in het voortgezet onderwijs en het HRM-beleid in het mbo. Er zijn ook onderwerpen waar het beter kan. Voorbeelden zijn: de aandacht voor het beroepsonderwijs in de lerarenopleidingen, de begeleiding van startende leraren in het po en het HRM-beleid in het po en vo.
Zie voor verdere informatie over de resultaten en de oorzaken, de voortgangsrapportage van de Lerarenagenda, zoals die in november 2016 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Daar wordt ook ingegaan op de intensivering van de samenwerking tussen de onderwijssectoren om de ambities van de Lerarenagenda dichterbij te brengen. Voor de kwantitatieve ontwikkeling van vraag en aanbod op de onderwijsarbeidsmarkt voor po, vo en mbo op de lange termijn, is er de arbeidsmarktbrief van november 2016.
-
D.Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 9.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 9 (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Verplichtingen
328.100
366.525
153.898
168.537
188.280
250.915
-
-62.635
Uitgaven
257.651
343.509
339.016
209.749
208.594
250.915
-
-42.321
Bekostiging
128.385
156.953
157.130
18.720
24.612
28.460
-
-3.848
•
Hoofdbekostiging
0
0
0
0
0
0
0
-
Beloning LeerKracht lumpsum po/vo/bve
0
•
Prestatiebox
21.640
33.700
33.700
0
0
0
0
-
Professionalisering po/vo/bve
21.640
33.700
33.700
0
•
Aanvullende bekostiging
106.745
123.253
123.430
18.720
24.612
28.460
-
-3.848
-
Functiemix VO Randstadregio’s
52.339
61.089
61.075
0
-
Salarismix MBO Randstadregio’s
34.888
40.906
41.001
0
-
Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen
14.030
15.760
16.120
18.720
24.612
28.460
-
-3.848
-
G.O.- en vakbondsfaciliteiten po
5.488
5.498
5.234
0
Subsidies
110.228
161.865
156.984
177.228
167.251
201.918
-
-34.667
-
Lerarenbeurs/zij-instroom
74.980
85.810
81.474
111.722
115.534
131.883
-
-16.349
-
Impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo
0
7.366
16.103
20.366
16.774
34.511
-
-17.737
-
Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen
0
15.510
17.942
16.779
17.418
17.100
318
-
Verankering academische opleidingsschool
2.450
2.530
2.665
2.383
1.120
1.262
-
-142
-
InnovatieImpuls Onderwijs
4.885
4.883
2.726
385
0
0
-
Arbeidsmarkt-/kennisactiviteiten po
2.230
2.230
2.230
0
0
0
-
Onderwijscoöperatie
2.900
2.900
2.900
2.908
3.015
2.945
70
-
Open Universiteit (LOOK)
6.370
14.412
1.937
0
0
0
-
Promotiebeurs voor leraren
2.282
6.803
7.874
7.610
6.502
6.750
-
-248
-
Projecten professionalisering
1.269
1.079
959
1.327
1.092
1.900
-
-808
-
Projecten regionale arbeidsmarktproblematiek
571
5.356
7.335
4.733
654
1.000
-
-346
-
Caribisch Nederland
2.097
2.097
2.097
2.308
0
0
-
Overige projecten
10.194
10.889
10.742
6.707
5.142
4.567
575
Opdrachten
3.520
9.571
9.168
7.302
10.908
14.819
-
-3.911
-
Onderzoek, ramingen en communicatie
3.520
9.571
9.168
7.302
3.837
3.719
118
-
Leraren- en schoolleiders
7.071
11.100
-
-4.029
Bijdrage aan agentschappen
7.585
7.173
7.770
6.499
5.823
5.718
105
-
Dienst Uitvoering Onderwijs
7.585
7.173
7.770
6.499
5.823
5.718
105
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
7.933
7.947
7.964
0
0
0
0
-
Stichting Vervangingsfonds Bedrijfsgezondheid
7.933
7.947
7.964
0
0
Ontvangsten
7.335
8.576
6.544
7.596
12.319
6.000
6.319
-
E.Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 42,3 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 6,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.
Bekostiging
Aanvullende bekostiging
Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen
In totaal is aan de tegemoetkoming kosten opleidingsscholen € 24,6 miljoen uitgegeven. Dit is € 3,8 miljoen minder dan begroot. De opleidingsscholen ontvangen deze aanvullende bekostiging om gezamenlijk leraren op de werkplek op te leiden. In 2016 zijn er 54 opleidingsscholen (samenwerkingsverbanden van één of meer lerarenopleidingen met één of meer scholen voor po, vo en mbo) en 25 aspirant opleidingsscholen. De realisatie blijft achter op de begrote bedragen omdat het aantal studenten (bepalend voor het niveau van de bekostiging) op de betreffende scholen nog niet het maximum heeft bereikt dat in de aanvullende bekostigingsregeling is opgenomen.
Subsidies
Aan subsidies is € 34,7 miljoen minder uitgegeven dan begroot.
Lerarenbeurs/zij-instroom
In totaal is er op de lerarenbeurs € 106,9 miljoen en op de regeling zij-instroom € 8,6 miljoen uitgegeven.
De lerarenbeurs bestaat uit een tegemoetkoming in de studiekosten voor een bachelor- en masteropleiding voor leraren po, vo, mbo en hbo en een subsidie voor het verlenen van studieverlof voor werkgevers. De beurs is een middel om verdere professionalisering van leraren door verhoging van het kwalificatieniveau te bewerkstelligen. Uiteindelijk is er in 2016 € 106,9 miljoen op de lerarenbeurs gerealiseerd. Dit is € 3,2 miljoen meer dan in 2015, maar nog steeds € 16,3 miljoen minder dan dat er budget beschikbaar was.
De subsidie zij-instroom kan worden aangevraagd door bevoegde gezagen voor het opleiden en begeleiden van personen met een ho achtergrond uit andere beroepssectoren om hen in te laten stromen in het onderwijs (po, vo en mbo) en hun bevoegdheid te halen. Zij staan voor de klas en halen binnen twee jaar hun bevoegdheid. Het budget van € 8,6 miljoen is volledig uitgeput.
Impuls leraren tekortvakken vo en wetenschap en techniek pabo
Het betreft de inzet van maatregelen ten aanzien van de middelen van € 100 miljoen voor de periode 2013 tot en met 2016 uit het Regeerakkoord. De realisatie is in 2016 € 17,7 miljoen lager dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door:
-
-
-
•Een kasschuif naar 2017 en 2018 voor onder andere de kosten die de laatste tranche van Eerst de Klas en Onderwijstraineeship begonnen in 2016 met zich mee brengt (€ 5,3 miljoen);
-
-
-
-
•Projecten die begroot waren op artikel 9 en uitgevoerd zijn vanuit andere begrotingsartikelen (€ 3,9 miljoen);
-
-
-
-
•Onderbesteding op verschillende subsidies (€ 8,5 miljoen). Onder andere de instroom bij Eerst de Klas en Onderwijstraineeship is achter gebleven op de verwachting.
-
Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen
Het betreft een impulssubsidie 2013-2016 om de samenwerking te versterken tussen lerarenopleidingen en scholen in het po, vo en mbo. Met de toekenning van € 17,4 miljoen is het budget geheel uitgeput. Deze regeling loopt af op 1 juli 2017.
Promotiebeurs voor leraren
Leraren in het po, vo, mbo, speciaal onderwijs en hbo worden in staat gesteld om onderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. Zij worden voor maximaal de helft van hun contractomvang als leraar (tot maximaal 0,4 fte) vrijgesteld om het onderzoek te doen. Zij kunnen voor een periode van vijf jaar een beurs krijgen.
In totaal hebben tot nu toe 274 leraren een Promotiebeurs ontvangen (aanvraagrondes 2011 t/m 2016, ronde II). Over de periode 2011-2016 is het gemiddelde honoreringspercentage 25,2%. In 2016 is € 6,5 miljoen gerealiseerd.
Opdrachten
Onderzoek, ramingen en communicatie
Ter ondersteuning, monitoring en evaluatie van het beleid wordt expertise op het terrein van communicatie, onderzoek en het maken van ramingen aangewend. Het beschikbare budget is vrijwel geheel uitgeput.
Leraren- en schoolleiders
De realisatie is € 4,0 miljoen lager dan begroot. Dit betreft met name de overboeking van programma naar artikel 95 (Apparaatsuitgaven) voor de kosten voor het beheer van het lerarenregister.
Bijdrage aan agentschappen
Dienst Uitvoering Onderwijs
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Ontvangsten
De ontvangsten zijn € 6,3 miljoen hoger dan begroot. Het betreffen ontvangsten doordat leraren die hun opleiding niet of niet voldoende hebben afgerond in voorgaande jaren de ontvangen lerarenbeurs hebben terugbetaald en ontvangsten door het afrekenen van in voorgaande jaren verstrekte (project-)subsidies.
Artikel 11. Studiefinanciering
-
A.Algemene doelstelling
Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.
-
B.Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.
Financieren
De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering door de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.
Indicatoren/kengetallen
Voor indicatoren over studiefinanciering wordt verwezen naar Trends in Beeld.
-
C.Beleidsconclusies
Zie ook het beleidsverslag 2016.
Studievoorschot
Sinds het studiejaar 2015/2016 vallen nieuwe studenten onder het studievoorschot. Nieuwe studenten in het hoger onderwijs hebben niet langer recht op een basisbeurs, maar zij kunnen gebruik maken van het studievoorschot: een lening bij de overheid onder sociale voorwaarden en een lage rente. Terugbetalen mag in 35 jaar, en oud-studenten hoeven slechts 4% van hun inkomen boven het minimumloon in te zetten voor aflossing. Bij een inkomen onder het wettelijk minimumloon, hoeft de oud-student niet af te lossen.
De invoering van het studievoorschot maakt een flinke kwaliteitsimpuls in het hoger onderwijs mogelijk, zonder dat dit ten koste gaat van de toegankelijkheid. Dit onder andere door een aantal flankerende maatregelen: de eenoudertoeslag en de aanvullende beurs voor studenten van minder draagkrachtige ouders zijn behouden gebleven, en de aanvullende beurs is bovendien verhoogd. Zo is verzekerd dat iedereen die wil studeren, ook financieel in staat is om te studeren.
In april 2016 vond de eerste effectmeting plaats na invoering van het studievoorschot. Uit de eerste monitorrapportage kwam een dip in het aantal inschrijvingen naar voren, na een piek in de periode daarvoor (het boeggolf-effect). Veel scholieren stroomden in de aanloop na het studievoorschot direct door naar het hoger onderwijs, om nog met behoud van basisbeurs te kunnen studeren. De aanmeldingen voor het collegejaar 2016/2017 lieten alweer een herstel zien naar traditionele deelnamepatronen.
Afgesproken is dat vanaf 1 januari 2017 ook minderjarige deelnemers aan het mbo (bol) recht krijgen op de OV-studentenreisvoorziening. Begin 2017 hadden ruim 100.000 mbo’ers deze reisvoorziening aangevraagd.
Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS)
Het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) omvat de integrale vernieuwing van de uitvoering van de studiefinanciering bij de Dienst Uitvoering Onderwijs en zorgt voor een toekomstvaste en efficiëntere uitvoering. In 2016 is een belangrijke mijlpaal bereikt, want alle ruim 700.000 terugbetalers kunnen nu de nieuwe functionaliteit benutten en bijvoorbeeld flexibel en vervroegd terugbetalen met iDEAL. Naast terugbetalers kan ook een deel van mbo’ers op niveau 1 en 2 van de nieuwe systemen gebruik maken. PVS wordt naar verwachting in 2017 afgerond, waardoor alle studenten zijn aangesloten op PVS.
Aanpak van fraude
Om misbruik met de uitwonendenbeurs te voorkómen en strenger aan te pakken, worden sinds enkele jaren extra preventieve en repressieve maatregelen genomen. In 2016 zijn circa 2.000 uitwonende studenten met een hoog misbruikrisico op het Basisregistratie Personen(BRP)-adres gecontroleerd. Bij 40 procent van de geselecteerde studenten is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Het resterende misbruikrisico uitwonendenbeurs wordt geschat op een jaarlijks bedrag tussen de € 8 en € 18 miljoen. Ten opzichte van begin 2011 betekent dit een daling van het risico op misbruik van ongeveer 34 miljoen euro. Het gevoerde beleid is daarmee zeer succesvol. De verwachting is dat het misbruik de komende jaren nog verder zal afnemen als gevolg van de voortzetting van de controles en door het vervallen van het onderscheid tussen uit- en thuiswonenden onder het studievoorschot voor de studenten hoger onderwijs.
Daarnaast zijn in lijn met de rijksbrede aanpak van fraude voor enkele specifieke onderdelen van de studiefinanciering aanvullende maatregelen getroffen om fraude en misbruik krachtig tegen te gaan. De handhaving is met name versterkt ten aanzien van buitenlandse studenten die in Nederland komen studeren en Nederlandse (ex-)studenten die naar het buitenland vertrekken en studenten met een eenoudertoeslag. Het betreft verbetering van de voorlichting, een investering in fraudedetectie en uitbreiding van al bestaande maatregelen (controles en invordering).
-
D.Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 11.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Verplichtingen
3.807.055
4.150.351
4.846.345
4.367.687
5.828.062
4.953.609
874.453
Uitgaven
3.807.055
4.150.351
4.846.345
4.367.687
5.828.062
4.953.609
874.453
Inkomensoverdracht
2.270.346
2.446.647
3.011.892
2.261.813
3.202.597
2.730.556
472.041
•
Basisbeurs
1.176.404
1.226.945
1.363.422
1.307.103
1.014.122
959.045
55.077
-
Gift (R)
915.853
1.001.245
989.938
1.045.073
1.075.460
1.088.140
-
-12.680
-
Prestatiebeurs (NR)
260.551
225.700
373.484
262.030
-
-61.338
-
-129.095
67.757
•
Aanvullende beurs
612.222
616.913
683.797
736.390
757.761
768.533
-
-10.772
-
Gift (R)
499.865
528.140
537.091
579.340
585.282
620.752
-
-35.470
-
Prestatiebeurs (NR)
112.357
88.774
146.706
157.051
172.479
147.781
24.698
•
Reisvoorziening
292.937
450.303
819.053
167.521
1.420.507
1.022.667
397.840
-
Bijdrage aan vervoersbedrijven (R)
539.319
681.165
1.124.222
384.717
1.605.171
1.204.730
400.441
-
Gift (R)
497.253
541.148
521.861
594.044
639.958
629.544
10.414
-
Prestatiebeurs (R)
-
-743.635
-
-772.010
-
-827.030
-
-811.239
-
-824.622
-
-811.606
-
-13.016
•
Overige uitgaven
188.783
152.485
145.620
50.798
10.207
-
-19.689
29.896
-
Overige uitgaven relevant (R)
96.589
100.891
170.521
97.552
117.723
128.913
-
-11.190
-
Caribisch Nederland (R)
1.868
2.809
2.129
3.013
3.320
2.129
1.191
-
Overige uitgaven niet-relevant (NR)
90.326
48.785
-
-27.030
-
-49.767
-
-110.836
-
-150.731
39.895
Leningen
1.423.416
1.576.661
1.713.785
1.974.217
2.500.210
2.114.614
385.596
-
Rentedragende lening (NR)
1.300.675
1.434.492
1.551.003
1.771.421
2.238.174
1.910.571
327.603
-
Collegegeldkrediet (NR)
122.741
142.169
162.782
202.796
262.036
204.043
57.993
Bijdrage aan agentschappen
113.293
127.043
120.668
131.657
125.255
108.439
16.816
-
Dienst Uitvoering Onderwijs (R)
113.293
127.043
120.668
131.657
125.255
108.439
16.816
Ontvangsten
694.980
737.384
751.400
764.976
795.034
869.711
-
-74.677
-
Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R)
234.426
213.912
186.151
154.920
128.017
199.619
-
-71.602
-
Kortlopende vorderingen (R)
76.206
105.077
96.423
92.801
83.054
96.624
-
-13.570
-
Terugontvangen hoofdsom (NR)
384.348
418.395
468.826
517.254
583.963
573.468
10.495
Tabel 11.2 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar Relevant en Niet-relevant (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Totaal programma-uitgaven
3.807.055
4.150.351
4.846.345
4.367.687
5.828.062
4.953.609
874.453
Relevante uitgaven:
1.920.405
2.210.431
2.639.400
2.024.157
3.327.547
2.971.041
356.506
Niet-relevante uitgaven:
1.886.650
1.939.920
2.206.945
2.343.531
2.500.515
1.982.569
517.946
Totaal ontvangsten
694.980
737.384
751.400
764.976
795.034
869.711
-
-74.677
Relevante ontvangsten:
310.632
318.989
282.574
247.721
211.071
296.243
-
-85.172
Niet-relevante ontvangsten:
384.348
418.395
468.826
517.254
583.963
573.468
10.495
-
E.Toelichting op de financiële instrumenten
Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenkader. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door de studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenkader, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.
De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.
Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de uitgavenrealisatie in 2016 is € 874,5 miljoen, waarvan € 356,5 miljoen relevant en € 517,9 miljoen niet-relevant.
Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de ontvangstenrealisatie in 2016 is - € 74,7 miljoen, waarvan - € 85,2 miljoen relevant en € 10,5 miljoen niet-relevant.
De verschillen tussen de begrotingsramingen en de realisaties 2016 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.
Inkomensoverdrachten
Basisbeurs
Een basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat studenten in het hoger onderwijs (ho) en deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten.
Tabel 11.3 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Studerenden met basisbeurs
629.184
645.065
665.088
630.872
506.094
485.580
20.514
Bol
223.172
229.484
237.993
238.947
236.048
236.780
-
-732
Hbo
271.003
277.294
283.878
265.655
197.812
179.300
18.512
Wo
135.009
138.287
143.217
126.270
72.234
69.500
2.734
(Nul)lening en geen basisbeurs
101.745
104.322
109.981
153.663
277.203
297.700
-
-20.497
Bol
4.632
5.409
6.235
6.975
7.702
6.700
1.002
Hbo
44.706
48.277
52.994
75.663
142.916
167.400
-
-24.484
Wo
52.407
50.636
50.752
71.025
126.585
123.600
2.985
Totaal
730.929
749.387
775.069
784.535
783.297
783.280
17
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Uit de realisatiecijfers blijkt dat het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2016 ongeveer gelijk is aan de raming (verschil van 17 studenten). In de tabel zijn studenten die te maken hebben met het studievoorschot opgenomen in de categorie «(nul)lening en geen basisbeurs», omdat zij geen basisbeurs ontvangen. Deze categorie bevat ook studerenden die hun recht op basisbeurs reeds hebben verbruikt. Het totaal aantal studenten bij de bol is iets hoger dan was geraamd. Bij het hbo is in de realisatie ten opzichte van de raming een schuif zichtbaar van aantallen met alleen een (nul)lening naar aantallen met basisbeurs. Het aantal hbo-studenten dat nog recht had op de basisbeurs vanwege het overgangsrecht was hoger dan geraamd. Dit wordt in het totaal aantal weer deels gecompenseerd door het aantal hbo-studenten met een (nul)lening zonder basisbeurs wat hoger was geraamd dan uit de realisatie blijkt. Bij het wo is het totaal aantal studerenden wat hoger, wat zich in beide categorieën uit.
Tabel 11.4 Uitgaven basisbeurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Bol direct gift
107,0
110,6
115,6
103,2
85,0
108,9
-
-23,9
Bol omzettingen prestatiebeurs in gift
173,8
187,2
201,3
209,5
217,0
230,2
-
-13,2
Ho direct gift
4,9
2,9
2,7
2,4
2,7
1,8
0,9
Ho omzettingen prestatiebeurs in gift
630,1
700,5
670,3
730,0
770,8
747,2
23,6
Totaal
915,9
1.001,2
989,9
1.045,1
1.075,5
1.088,1
-
-12,6
Bron: realisatiegegevens DUO
Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Bol toekenningen
222,5
234,2
251,8
256,7
259,5
262,8
-
-3,3
Bol omzettingen
-
-173,0
-
-187,2
-
-200,1
-
-208,0
-
-217,0
-
-228,9
11,9
Ho toekenningen
884,5
925,6
977,9
933,7
662,8
598,0
64,8
Ho omzettingen
-
-673,5
-
-746,9
-
-656,1
-
-720,4
-
-766,6
-
-761,0
-
-5,6
Totaal
260,6
225,7
373,5
262,0
-
-61,3
-
-129,1
67,8
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
In de beroeps opleidende leerweg (bol) is in 2016 per saldo € 27,2 miljoen (- € 23,9 miljoen en - € 3,3 miljoen) minder aan basisbeurs uitbetaald dan geraamd. De € 23,9 miljoen lagere uitgaven worden voornamelijk veroorzaakt door het lagere studentenaantal bol niveau 1/2. Ook is het aantal eenoudertoeslagen, die qua bedrag ook onder basisbeursbedragen vallen, voor deze groep wat lager dan geraamd. Er is € 3,3 miljoen minder aan basisbeurs als prestatiebeurs in de bol toegekend dan geraamd.
In 2016 is per saldo € 13,2 miljoen minder basisbeurs prestatiebeurs bol in gift omgezet dan geraamd.
In het ho is ten opzichte van de raming € 23,6 miljoen meer basisbeurs omgezet in gift, wat bijna volledig verklaard wordt door het hbo. De toekenningen als gift van basisbeurzen aan ho-studenten die al een diploma hebben zijn € 0,9 miljoen hoger dan geraamd.
De toekenningen basisbeurs prestatiebeurs in het hoger onderwijs waren € 64,8 miljoen hoger dan begroot, omdat er meer studenten waren die nog onder het overgangsrecht vielen en daardoor nog recht hadden op de basisbeurs.
Aanvullende beurs
In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de investering in hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde veronderstelde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.
Tabel 11.6 Totaal aantal studerenden met aanvullende beurs
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Bol
103.469
106.760
112.519
115.390
115.226
116.900
-
-1.674
Hbo
81.821
82.873
85.600
88.881
86.974
90.300
-
-3.326
Wo
26.133
26.765
28.077
29.202
28.540
29.300
-
-760
Totaal
211.423
216.398
226.196
233.473
230.740
236.500
-
-5.760
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Het aantal verstrekte aanvullende beurzen is in 2016, met name in het hbo, wat lager uitgekomen dan geraamd.
Tabel 11.7 Uitgaven aanvullende beurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
Realisatie
Vastge-stelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Bol direct gift
117,0
219,1
232,4
239,8
228,6
250,1
-
-21,5
Bol omzettingen prestatiebeurs in gift
209,2
121,2
130,9
135,4
139,7
149,7
-
-10,0
Ho direct gift
35,0
34,7
36,5
48,1
47,1
52,2
-
-5,1
Ho omzettingen prestatiebeurs in gift
138,6
153,1
137,3
156,0
169,8
168,7
1,1
Totaal
499,9
528,1
537,1
579,3
585,3
620,8
-
-35,5
Bron: realisatiegegevens DUO
Tabel 11.8 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Bol toekenningen
145,5
146,7
158,2
167,7
174,0
162,1
11,9
Bol omzettingen
-
-110,9
-
-121,2
-
-128,2
-
-132,8
-
-139,8
-
-147,0
7,2
Ho toekenningen
233,1
234,3
250,3
275,7
307,2
297,7
9,5
Ho omzettingen
-
-155,3
-
-171,0
-
-133,6
-
-153,6
-
-168,9
-
-165,0
-
-3,9
Totaal
112,4
88,8
146,7
157,0
172,5
147,8
24,7
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
De toekenningen van aanvullende beurzen in de bol zijn in 2016 per saldo € 9,6 miljoen lager uitgekomen. Dit betreft voor - € 21,5 miljoen direct gift, wat voornamelijk veroorzaakt wordt door een lager aantal studenten bol niveau 1/2. Daarnaast is € 11,9 miljoen meer toegekend aan prestatiebeurs aanvullende beurs bol niveau 3/4 dan begroot.
De omzettingen van prestatiebeurs bol naar gift zijn 10 miljoen lager dan geraamd.
De toekenningen als gift van aanvullende beurzen aan ho-studenten zijn € 5,1 miljoen lager dan geraamd. Bij de toekenningen aanvullende beurs als prestatiebeurs in het ho is het verschil ten opzichte van de raming € 9,5 miljoen. Bij de uitgaven omzettingen van aanvullende beurzen in gift bij het ho is het verschil € 1,1 miljoen.
Reisvoorziening:
Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.
Tabel 11.9 Aantal studenten met een reisvoorziening
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Aantal gebruikers van het reisrecht
656.510
642.618
657.972
668.303
663.486
662.300
1.186
Bol
194.599
204.514
210.984
215.151
214.627
209.200
5.427
Ho
461.911
438.104
446.988
453.152
448.859
453.100
-
-4.241
Aantal RBS
18.964
17.688
19.345
20.614
20.568
19.500
1.068
Bol
2.609
2.553
2.809
2.978
3.017
2.800
217
Ho
16.355
15.135
16.536
17.636
17.551
16.700
851
Totaal
675.474
660.306
677.317
688.917
684.054
681.800
2.254
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de reisvoorziening is in 2016 per saldo iets hoger (totaal 2.254) dan begroot waarbij er sprake was van meer bolstudenten en juist iets minder studenten uit het hoger onderwijs. Het aantal studenten dat in 2016 een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland ontving is 1.068 hoger dan geraamd, voornamelijk bij het ho.
Tabel 11.10 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1 miljoen)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Betaling aan vervoerbedrijven
539,3
681,2
1.124,2
384,7
1.605,2
1.204,7
400,5
Bol prestatiebeurs
-
-200,4
-
-222,7
-
-242,2
-
-238,9
-
-246,3
-
-236,4
-
-9,9
Bol omzettingen
129,7
145,0
159,4
181,5
193,3
202,9
-
-9,6
Ho prestatiebeurs
-
-543,3
-
-549,3
-
-584,8
-
-572,3
-
-578,3
-
-575,2
-
-3,1
Ho omzettingen
343,9
370,3
335,6
385,7
419,5
400,0
19,5
RBS en overig
23,7
25,9
26,9
26,9
27,2
26,6
0,6
Totaal reisvoorziening
292,9
450,3
819,1
167,5
1.420,5
1.022,7
397,8
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
De realisatie 2016 van de uitgaven reisvoorziening is totaal € 397,8 miljoen hoger dan geraamd.
Dit grote verschil zit voornamelijk bij de betaling aan vervoerbedrijven met een verschil van € 400,5 miljoen. Hiervan wordt € 391,1 miljoen verklaard door een aanvullende kasschuif van het jaar 2017 naar het jaar 2016 voor de optimalisatie van het kasritme van de Staat. De overige € 9,4 miljoen komt voort uit het hogere aantal gebruikers en iets hogere prijzen.
De reisvoorziening is voor de meeste studerenden onderdeel van de prestatiebeurs. Deze prestatiebeurzen worden relevant negatief geboekt als tegenhanger van de betaling aan de vervoerbedrijven. Voor de bol prestatiebeurs geldt dat dit negatieve bedrag € 9,9 miljoen negatiever was dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt door met name hogere aantallen en een licht hogere prijs. Voor het hoger onderwijs is dit negatieve bedrag € 3,1 miljoen negatiever dan geraamd.
De omzettingen van prestatiebeurs naar gift waren voor de bolstudenten € 9,6 miljoen lager en voor de studenten hoger onderwijs € 19,5 miljoen hoger. Deze bedragen worden voornamelijk bepaald door het aantal studenten dat in 2015 is afgestudeerd en het aantal jaren dat zij recht hebben gehad op de reisvoorziening. Bij de omzettingen basisbeurs prestatiebeurs waren al dezelfde richtingen van de effecten zichtbaar.
Het verschil tussen begroting en realisatie 2016 bij de reisvergoeding aan studerenden in het buitenland is € 0,6 miljoen.
Overige uitgaven
De overige uitgaven omvatten voornamelijk technische boekingen, waaronder achterstallige rechten, omzettingen van prestatiebeurzen naar rentedragende lening en overige technische correcties tussen relevante- en niet-relevante uitgaven. Daarnaast worden ten laste van dit artikelonderdeel ook uitgaven gedaan aan Caribisch Nederland, EG-studerenden, kwijtscheldingen, voorschotten en handbetalingen. Tot slot worden ook niet-relevante uitgaven aan de reisvoorziening hieronder geschaard. Het totale verschil tussen raming en realisatie 2016 bij overige uitgaven bedraagt € 29,9 miljoen, waarvan - € 10,0 miljoen relevant en € 39,9 miljoen niet-relevant.
Leningen
De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren.
Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.
Tabel 11.11 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (bedragen x € 1 miljoen)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Rentedragende lening
1.300,7
1.434,5
1.551,0
1.771,4
2.238,2
1.910,6
327,6
Collegegeldkrediet
122,7
142,2
162,8
202,8
262,0
204,0
58,0
Totaal
1.423,4
1.576,7
1.713,8
1.974,2
2.500,2
2.114,6
385,6
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Per saldo zijn in 2016 de niet-relevante uitgaven aan de leenfaciliteit € 385,6 miljoen hoger dan geraamd. De uitgaven aan de rentedragende lening zijn in 2016 per saldo € 327,6 miljoen hoger dan geraamd. In heel 2016 zijn meer studenten gaan lenen dan aanvankelijk was geraamd en het gemiddeld geleende bedrag was ook hoger. Dit gold zowel voor bolstudenten als voor studenten in het hoger onderwijs (ongeacht of studenten wel of niet onder het studievoorschot vallen).
Ook de niet-relevante uitgaven aan collegegeldkrediet zijn gestegen. In totaal is € 58,0 miljoen meer collegegeldkrediet verstrekt.
Bijdrage aan agentschappen
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Het verschil tussen raming en realisatie 2016 bedraagt € 16,8 miljoen. Bij Voorjaarsnota 2016 is er € 14,2 miljoen extra beschikbaar gesteld voor het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) en € 2 miljoen extra voor de invordering van studiefinancieringsbedragen in het buitenland op grond van de business case fraude.
Ontvangsten
Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.
Tabel 11.12 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (bedragen x € 1 miljoen)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Hoofdsom (NR)
384,3
418,4
468,8
517,3
584,0
573,5
10,5
Relevante rentedragende lening
5,5
3,7
2,4
2,2
1,1
1,4
-
-0,3
Rente ontvangsten
223,8
204,9
177,7
146,5
126,3
191,8
-
-65,5
Renteloos voorschot
5,1
5,3
6,1
6,2
0,6
6,4
-
-5,8
Totaal
618,8
632,3
655,0
672,2
712,0
773,1
-
-61,1
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
In vergelijking met de raming terugbetaling studieleningen is er in 2016 per saldo € 61,1 miljoen minder terugbetaald dan geraamd. De belangrijkste component van deze lagere ontvangsten is de ontvangen rente. Doordat de rente de afgelopen jaren steeds verder is gedaald, is ook het rentebedrag dat studenten terug moeten betalen steeds lager geworden.
De ontvangsten renteloos voorschot zijn aanzienlijk lager dan geraamd. Dit heeft te maken met een verschuiving van deze ontvangsten naar de ontvangsten hoofdsom. Er werden de afgelopen jaren abusievelijk onder het renteloos voorschot ook normale leningen geboekt. DUO heeft dit gecorrigeerd.
Tabel 11.13 Bedrag aan uitstaande leningen (bedragen x € 1 miljoen)
2012
2013
2014
2015
2016
Renteloze voorschotten t/m 1986
27,5
27,3
28,8
25,5
10,7
Rentedragende leningen verstrekt voor 1992
25,7
21,2
15,5
13,1
13,2
Rentedragende leningen verstrekt na 1992
11.598,0
12.637,1
13.759,0
15.044,4
16.754,2
Collegegeldkrediet
397,7
488,1
583,3
699,9
850,0
Totaal
12.048,9
13.173,7
14.386,6
15.782,9
17.628,1
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Tabel 11.13 geeft de vorderingstanden aan het einde van het jaar weer. Het betreft de vorderingen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de uitgaven aan prestatiebeursleningen.
Tabel 11.14 Ontvangsten op kortlopende vorderingen (bedragen x € 1 miljoen)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Achterstallig lager recht (ALR)
48,1
48,7
50,8
47,6
41,8
50,8
-
-9,0
Reisvoorziening
16,9
46,7
35,1
35,2
35,2
35,1
0,1
Overig
11,2
9,7
10,5
10,0
6,0
10,7
-
-4,7
Totaal
76,2
105,1
96,4
92,8
83,1
96,6
-
-13,5
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Het verschil tussen realisatie en raming 2016 bij de ontvangsten op kortlopende vorderingen bedraagt totaal - € 13,5 miljoen. Er is voor € 9 miljoen minder ontvangen op achterstallig lager recht. Dit komt omdat er ook minder achterstallig lager recht is geconstateerd. De ontvangsten op de post overig zijn € 4,7 miljoen lager dan begroot. Dit komt voornamelijk doordat de bijverdiengrens voor studenten onder het studievoorschot niet meer geldt en er daardoor minder studiefinanciering terugbetaald hoeft te worden.
Artikel 12. Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
-
A.Algemene doelstelling
De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat (ouders van) leerlingen in het voortgezet onderwijs (vo), deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (bol) en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.
-
B.Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.
Financieren
De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd. Ouders zijn ervoor verantwoordelijk dat hun minderjarige kind onderwijs volgt. De overheid financiert een tegemoetkoming indien ouders, gezien hun inkomen, niet draagkrachtig genoeg zijn om de kosten van hun schoolgaande minderjarige kinderen (middelbaar beroepsonderwijs) alleen te dragen. Hiermee borgt de overheid de toegankelijkheid van het onderwijs. Vanaf 18 jaar ligt de verantwoordelijkheid voor het volgen van onderwijs primair bij de leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) zelf. Hij/zij kan dan zelf in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage en een eventuele bijdrage in de schoolkosten.
Indicatoren/kengetallen
Voor indicatoren over onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt verwezen naar Trends in Beeld.
-
C.Beleidsconclusies
Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2016 geen bijzonderheden voorgedaan.
-
D.Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 12.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 12 (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Verplichtingen
107.389
105.925
102.472
93.696
86.708
88.307
-
-1.599
Uitgaven
107.389
105.925
102.472
93.696
86.708
88.307
-
-1.599
Inkomensoverdrachten
93.325
88.242
85.476
75.881
69.787
71.686
-
-1.899
•
TS 17-
20.866
16.476
15.888
6.661
15
500
-
-485
-
Minderjarige deelnemers bol (R)
20.866
16.476
15.888
6.661
15
500
-
-485
•
TS 18+
6.248
6.063
5.900
5.506
5.391
5.900
-
-509
-
Tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo) (R)
4.833
4.575
3.955
3.634
3.327
3.955
-
-628
-
Deeltijd vo (R)
1.415
1.488
1.945
1.872
2.065
1.945
120
•
VO 18+
66.210
65.703
63.688
63.713
64.381
65.286
-
-905
-
Volwassenenonderwijs (vavo) (R)
6.729
5.983
5.882
6.295
5.787
5.678
109
-
Meerderjarige scholieren vo (R)
52.947
53.058
51.245
51.019
53.369
53.694
-
-325
-
Meerderjarige scholieren vso (R)
5.224
5.408
5.613
5.519
4.730
4.966
-
-236
-
STOEB/ALR (NR)
1.310
1.253
948
880
495
948
-
-453
Bijdrage aan agentschappen
14.065
17.683
16.996
17.815
16.921
16.621
300
-
Dienst Uitvoering Onderwijs (R)
14.065
17.683
16.996
17.815
16.921
16.621
300
Ontvangsten
4.644
4.709
3.645
3.444
2.630
3.034
-
-404
-
TS 17- (R)
1.110
941
693
542
318
22
296
-
TS 18+ (R)
574
703
96
75
85
96
-
-11
-
VO 18 + (R)
2.960
3.065
2.856
2.827
2.227
2.916
-
-689
-
E.Toelichting op de financiële instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 1,6 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,4 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.
Inkomensoverdrachten
Uitgaven
De uitgaven bij de diverse WTOS-regelingen zijn in 2016 per saldo € 1,9 miljoen lager dan begroot.
De lagere uitgaven doen zich voor bij zowel TS 17-, TS 18+ en VO 18+. In de raming werd er van uitgegaan dat de per september 2015 afgeschafte WTOS-regeling 17- in 2016 nog voor € 0,5 miljoen op de onderwijsbegroting zou drukken. Dit is echter bijna 0 gebleken.
Bij de TS18+ -regeling is het verschil tussen begroting en realisatie 2016 - € 0,5 miljoen. Bij de VO18+ -regeling is dit verschil - € 0,9 miljoen.
Tabel 12.2 Aantal gebruikers per regeling
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Aantal gebruikers TS 17-
36.032
27.721
26.800
1.859
0
0
0
Aantal gebruikers TS 18+
6.331
6.037
6.676
5.470
6.092
6.700
-
-608
Aantal gebruikers VO 18+
35.758
35.596
34.328
33.261
32.852
34.200
-
-1.348
Bron: realisatiegegevens DUO
Bijdrage aan agentschappen
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Ontvangsten
De ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van teveel of onterecht verstrekte WTOS-uitkeringen. Het verschil hier tussen de raming en realisatie 2016 bij de diverse onderdelen van de WTOS is totaal - € 0,4 miljoen.
Artikel 13. Lesgeld
-
A.Algemene doelstelling
Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.
-
B.Rol en verantwoordelijkheid
Financieren
De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.
-
C.Beleidsconclusies
Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2016 geen bijzonderheden voorgedaan.
-
D.Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 13.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 13 (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Verplichtingen
5.670
7.005
7.116
7.626
7.198
7.071
127
Uitgaven
5.670
7.005
7.116
7.626
7.198
7.071
127
Bijdrage aan agentschappen
5.670
7.005
7.116
7.626
7.198
7.071
127
-
Dienst Uitvoering Onderwijs
5.670
7.005
7.116
7.626
7.198
7.071
127
Ontvangsten lesgeld
221.726
205.687
224.407
259.160
248.477
249.135
-
-658
-
E.Toelichting op de financiële instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 0,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,7 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.
Bijdrage aan agentschappen
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. De uitgaven betreffen het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Ontvangsten
Met het vragen van lesgeld wordt door deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage geleverd aan de kosten van het onderwijs. In de les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld.
De lesgeldontvangsten zijn in 2016 € 0,7 miljoen lager dan begroot.
Tabel 13.2 Aantal lesgeldplichtigen
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Bol/vo
215.376
225.378
230.916
229.109
227.533
230.700
-
-3.167
Bron: realisatiegegevens DUO
Het aantal lesgeldplichtigen in 2016 is lager dan begroot. Het aantal lesgeldplichtigen is een afgeleide van demografische ontwikkelingen en van de opleidingskeuze van studerenden/leerlingen. Er zijn geen basis- en streefwaarden vastgesteld.
Artikel 14. Cultuur
-
A.Algemene doelstelling
Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed.
-
B.Rol en verantwoordelijkheid
De verantwoordelijkheid van de Minister is in de Wet op het specifiek cultuurbeleid verankerd. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt.
Financieren
De Minister heeft een financierende rol door het bekostigen van de basisinfrastructuur cultuur en subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma’s en regelingen op de terreinen erfgoed, kunsten, archieven, letteren en bibliotheken.
Stimuleren
De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma’s als cultuureducatie, leesbevordering, ondernemerschap en internationaal cultuurbeleid.
Regisseren
De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en het toezicht op het behoud en beheer van het erfgoed, op grond van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen en de Erfgoedwet. Toezicht op naleving van deze wetten ligt bij de Erfgoedinspectie. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en het Nationaal Archief zijn onder andere belast met de uitvoering van de Erfgoedwet.
Indicatoren/kengetallen
Tabel 14.1 Indicatoren
Doelstelling/indicator
Basiswaarde (jaartal)
Realisatie 2015
Realisatie 2016
Streefwaarde (2016)
6
Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed.
a
Eigen inkomsten
•
Percentage cultuurproducerende instellingen in de BIS (musea en presentatie-instellingen beeldende kunst) dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 21,5%
76% (2010-2011)
97%
Realisatie nog niet bekend
100%
•
Percentage podiumkunstinstelling en filmfestivals in de BIS dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 25,5%
69% (2010-2011)
94%
Realisatie nog niet bekend
100%
b
Aantal bezoeken
•
Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) BIS
2,6 miljoen (2009)
2,4 miljoen
Realisatie nog niet bekend
2,2 miljoen
•
Aantal bezoeken gesubsidieerde musea
5,7 miljoen (2009)
8,9 miljoen
Realisatie nog niet bekend
7,5 miljoen
Bron: Opgave van cultuurproducerende instellingen aan OCW
Toelichting:
Eigen inkomsten
Basiswaarde: 76 procent of 69 procent van de BIS-instellingen met een eigen inkomstennorm behaalde een gemiddelde eigen inkomstenpercentage in 2010 en 2011 van 21,5 procent of 25,5 procent of meer.
Realisatie 2015: In 2015 behaalden 97 procent van alle musea en presentatie-instellingen in de BIS een eigen inkomstenpercentage van 21,5 procent of hoger. Van alle podiumkunstinstellingen (exclusief de jeugdtheatergezelschappen) behaalde 94 procent een eigen inkomstenpercentage van 25,5 procent of hoger.
Realisatie 2016: Realisatiecijfers over 2016 zijn nog niet bekend, omdat de culturele instellingen in het voorjaar van 2017 realisatiecijfers over het jaar 2016 verantwoorden bij het Ministerie.
Streefwaarde: Het jaar 2016 is het laatste jaar van de subsidieperiode 2013-2016. De instapnorm voor de subsidieperiode 2017- 2020 is 19,5 procent voor alle musea en presentatie-instellingen in de BIS en 23,5 procent voor podiumkunstinstellingen en filmfestivals. Rekening houdend met deze groei en fluctuaties per jaar, is als streefwaarde gesteld dat alle instellingen in de huidige basisinfrastructuur aan het eind van deze periode een eigen inkomstennorm behalen van minimaal de instapnorm, omdat dit een weigeringsgrond voor subsidiering voor de periode 2017-2020 is.
Aantal bezoeken
Basiswaarde: In 2009 trokken de podiumkunstinstellingen opgenomen in de BIS in de periode 2009-2012 circa 2,6 miljoen bezoeken. De musea trokken dat jaar 5,7 miljoen bezoeken.
Realisatie 2015: In 2015 ontvingen de podiumkunstinstellingen opgenomen in de BIS-periode 2013-2016 in totaal 2,4 miljoen bezoeken en de musea 8,9 miljoen bezoeken. In de begroting 2016 waren de realisatiecijfers over 2015 nog niet bekend en zijn de streefwaarden blijven staan. Inmiddels zijn de realisatiewaarden voor 2015 bekend en zijn als zodanig opgenomen in het jaarverslag.
Realisatie 2016: Realisatiecijfers over 2016 zijn nog niet bekend omdat de culturele instellingen in het voorjaar van 2017 realisatiecijfers over het jaar 2016 verantwoorden bij het Ministerie.
Streefwaarde: Het verwachte aantal bezoeken is gebaseerd op de ontwikkeling van het aantal bezoeken in de afgelopen jaren. Rekening houdend met uitschieters in enig jaar, was de verwachting op basis van de opgave van de instellingen dat in 2016 het aantal bezoeken gemiddeld genomen gelijk of hoger zou zijn aan het aantal bezoeken in de jaren 2013 tot en met 2015.
In het rapport Cultuur in Beeld 2016 en op de website OCW in Cijfers worden het bereik, de resultaten en ontwikkelingen van het cultuurstelsel in woord, beeld en cijfers gepresenteerd.
-
C.Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Na advisering van de Raad voor Cultuur en afstemming met de bestuurlijke partners zijn op Prinsjesdag 2016 de subsidiebesluiten voor de periode 2017-2020 bekend gemaakt. Hiernaast is in 2016 stevig ingezet op cultuuronderwijs onder meer via het programma Cultuureducatie met kwaliteit. De Tweede Kamer is in 2016 geïnformeerd over de behaalde resultaten en de speerpunten en specifieke maatregelen voor de periode 2017-2020. Om inzicht te bieden in de cijfermatige ontwikkelingen in de culturele en creatieve sector is in 2016 Cultuur in Beeld uitgebracht.
-
D.Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 14.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
20121
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Verplichtingen
2.945.919
819.023
766.072
599.736
2.072.046
2.783.796
-
-711.750
Waarvan garantieverplichtingen
608.000
621.806
473.197
432.037
55.649
653.100
-
-597.451
Uitgaven
890.988
704.732
709.466
713.445
795.135
757.563
37.572
Bekostiging
699.062
582.720
608.412
616.810
600.818
651.718
-
-50.900
-
Culturele basisinfrastructuur
561.851
465.339
487.566
478.041
475.203
510.334
-
-35.131
Vierjaarlijkse instellingen
395.482
330.253
333.074
322.949
318.126
357.643
-
-39.517
Vierjaarlijkse fondsen
166.369
135.086
154.492
155.092
157.077
152.691
4.386
-
Monumentenzorg
94.243
82.392
79.792
75.266
78.754
83.011
-
-4.257
-
Archieven incl. Regionale Historische Centra
23.216
23.580
25.577
25.384
26.607
25.011
1.596
-
Investeringen huisvesting rijksgesubsidieerde musea
19.473
1.362
4.189
28.104
10.254
14.800
-
-4.546
-
Cultuureducatie met Kwaliteit
0
10.000
10.000
10.000
10.000
17.500
-
-7.500
-
Archeologie
279
47
1.288
15
0
1.062
-
-1.062
Subsidies
163.064
87.592
58.127
37.155
58.519
58.998
-
-479
-
Verbreden inzet cultuur
15.216
4.859
7.670
8.519
15.043
9.470
5.573
-
Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)
8.585
6.282
6.715
6.471
6.862
7.775
-
-913
-
Programma bibliotheekvernieuwing
18.147
17.963
17.963
0
0
1.248
-
-1.248
-
Programma leesbevordering
2.930
2.850
2.900
2.900
3.476
2.850
626
-
Programma CRISP
2.445
2.375
2.940
1.609
0
0
0
-
Programma erfgoed en ruimte
0
0
2.016
0
2.567
6.000
-
-3.433
-
Programma ondernemerschap
0
2.692
1.475
1.575
1.575
1.737
-
-162
-
Specifiek cultuurbeleid
58.045
21.319
16.448
16.081
28.996
29.918
-
-922
-
Regeling frictie- en transitiekosten culturele basisinfrastructuur 2009-2012
57.696
29.252
0
0
0
0
0
Opdrachten
0
1.708
4.411
14.568
95.405
4.202
91.203
-
Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis
0
1.708
4.411
14.568
95.405
4.202
91.203
Bijdrage aan agentschappen
28.862
29.527
34.793
42.101
37.180
39.278
-
-2.098
-
Nationaal Archief
28.862
29.527
34.793
42.101
37.180
39.278
-
-2.098
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
0
3.185
3.723
2.811
3.213
3.367
-
-154
-
Uitvoering internationale verdragen
0
1.737
1.384
1.163
1.875
2.366
-
-491
-
Uitvoering internationale contributies
0
1.405
2.285
1.648
1.338
941
397
-
Europese samenwerking
0
43
54
0
0
60
-
-60
Ontvangsten
17.072
9.613
13.380
32.322
2.421
494
1.927
Noot 1
De uitgaven betreffen de relalisatie bedragen van het jaarverslag 2012 exclusief de apparaatsuitgaven van de Rijksdienst voor het cultureel Erfgoed en bestuursdepartement.
-
E.Toelichting op de financiële instrumenten
Verplichtingen
De realisatie van de verplichtingen is per saldo € 711,8 miljoen lager dan geraamd. Dit bedrag is inclusief minder aangegane garantieverplichtingen voor € 597,5 miljoen.
Het verschil op de verplichtingen wordt veroorzaakt door:
-
-
-
•Een verlaging van de garantieverplichtingen met per saldo € 597,5 miljoen. De verlaging betreft hoofdzakelijk een systeemwijziging in het vastleggen van garanties voor de indemniteitsregeling bruikleen collecties en de achterborgovereenkomst. Deze wijziging houdt in dat vanaf 2016 het bedrag van de aangegane verplichtingen wordt gevormd door het saldo van de verleende en vervallen garanties. Tot 2016 werden de verleende bedragen (bruto) als aangegane verplichtingen opgenomen. Door deze wijziging wordt de verplichtingraming verlaagd met € 619,6 miljoen. Daarnaast zijn meer garanties toegekend in het kader van schatkistbankieren voor een totaalbedrag van € 46,2 miljoen.
-
-
-
-
•Een verlaging van de verplichtingraming van de bekostiging in het kader van de Erfgoedwet met € 286,4 miljoen. De raming was aanvankelijk gebaseerd op vierjarige subsidies conform de basisinfrastructuur, terwijl de verplichtingen van de Erfgoedwet thans jaarlijks worden vastgelegd.
-
-
-
-
•Meer aangegane verplichtingen monumentenzorg voor € 63,6 miljoen. Deze verhoging hangt samen met het aangaan van de verplichtingen Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim) en de schuldaflossing op het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (BRIM).
-
-
-
-
•Meer aangegane verplichtingen op opdrachten voor € 91,9 miljoen. Dit heeft betrekking op de aankoop van een van de Rembrandts (€ 80 miljoen) en de verplichtingen voor monumentenzorg, archeologie, internationaal cultuurbeleid en het programma Visie Erfgoed en Ruimte (€ 11,9 miljoen).
-
-
-
-
•Meer aangegane verplichtingen voor projectsubsidies voor € 19 miljoen. De verhoging betreft een amendement waarmee € 10 miljoen is vrijgemaakt voor de Nederlandse cultuursector, een projectverplichting van € 6 miljoen voor erfgoedmanifestaties en samenwerking en € 3 miljoen voor overige subsidies.
-
-
-
-
•Minder aangegane verplichtingen op het Nationaal Archief en bijdragen internationaal voor € 2,6 miljoen. Het betreft onder meer een onderbesteding op de uitvoeringskosten Digitale Taken Rijksarchieven.
-
Uitgaven
De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 37,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden verduidelijkt bij de toelichting op de instrumenten.
Bekostiging
Culturele basisinfrastructuur
De culturele basisinfrastructuur wordt voor een periode van vier jaar bekostigd. Het cultuurstelsel voor de periode 2013-2016 is beschreven in de brief besluiten over de culturele basisinfrastructuur van 18 september 2012. De culturele basisinfrastructuur bestaat uit instellingen op het gebied van de podiumkunsten (toneel, dans, opera en orkesten), de beeldende kunsten, film, musea, letteren en bibliotheken, architectuur, vormgeving, nieuwe media, cultuureducatie en een aantal bovensectorale instellingen. Daarnaast spelen de zes cultuurfondsen een belangrijke rol in het cultuurstelsel. Door middel van flexibele en kortlopende subsidieregelingen kunnen zij de dynamiek en vernieuwing in de cultuur op de voet volgen en zijn zij in staat snel op sectorale ontwikkelingen te reageren.
Het budget is per saldo verlaagd met € 35,1 miljoen. Het betreft een verlaging van € 42,3 miljoen als gevolg van een overboeking naar artikel 16 (Onderzoek- en wetenschapsbeleid) voor subsidieverlening aan de Koninklijke Bibliotheek op basis van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob). Deze overboeking bestaat uit € 21,7 miljoen voor landelijke stelseltaken en digitale infrastructuur, € 11,4 miljoen voor de voorziening leesgehandicapten en € 9,2 miljoen voor de inkoop van e-content. Daarnaast een verhoging van € 6,2 miljoen voor onder meer loon- en prijscompensatie en € 1 miljoen voor toevoeging van investeringsgelden voor de Stichting Nederlands Literatuurmuseum en Literatuurarchief.
Monumentenzorg
In 2012 is de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg in werking getreden. In een brief van de Minister van 2 april 2012 zijn de wijzigingen in de instandhouding van rijksmonumenten beschreven op grond waarvan de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim) is vastgesteld. Met de introductie van de Erfgoedwet per 1 juli 2016 hebben zowel de Sim als de laagrentende lening van het Nationaal Restauratiefonds, een wettelijke grondslag gekregen. In 2016 is in de Sim voor grote gebouwde monumenten € 20 miljoen aan extra verplichtingen vervroegd aangegaan. Er is in 2015 en 2016 tevens door OCW € 10 miljoen geïnvesteerd in een duurzaamheidspilot waarbij verschillende projecten van monumenten op het gebied van duurzaamheid werden gefinancierd.
Archieven inclusief Regionaal Historische Centra
OCW draagt bij aan de kosten van bewaring en presentatie van de rijksarchieven uit de provincie door de Regionaal Historische Centra (RHC’s) die in elke provinciehoofdstad, behalve in Zuid-Holland, zijn gevestigd. In 2016 zijn de RHC’s aangesloten op het e-Depot van het Nationaal Archief (NA). Het jaar 2016 was tevens het laatste jaar van het Archiefconvenant 2012-2016 met het programma Archief 2020. Hiermee is beoogd om overheidsinformatie duurzaam te beheren en invulling te geven aan het begrip openbaarheid. Archief 2020 is namens OCW gecoördineerd door het NA in samenwerking met de convenantpartners alsmede vertegenwoordigers uit de archiefsector. De oogst van het programma is gepubliceerd op de website Archief 2020 waarmee deze ten goede komt aan de gehele archiefsector.
Investeringen huisvesting rijksgesubsidieerde musea
Deze middelen zijn besteed om de huisvesting van collecties van rijksgesubsidieerde musea geschikt en toegankelijk te maken voor het publiek. Te denken valt hierbij aan de zorg voor het binnenklimaat, de daarbij vereiste kwaliteit van de aanwezige installaties en de investeringen in veiligheid.
Cultuureducatie met kwaliteit
Het doel van het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is het bevorderen van de kwaliteit van het cultuuronderwijs in het primair onderwijs. In 2016 is het programma voortgezet. De Tweede Kamer is met de brief van 30 november 2016 geïnformeerd over de resultaten in de periode 2013-2016. In het programma werken scholen, culturele instellingen, gemeenten en provincies samen. Verder ondertekenden in 2016 gemeenten en provincies intentieverklaringen waarmee ze hun inhoudelijke en financiële betrokkenheid voor de periode 2017-2020 continueren.
Het budget is verlaagd met de toevoeging van € 7,5 miljoen aan artikel 1 (Primair Onderwijs) voor het realiseren van afspraken uit het bestuursakkoord in het kader van het programma Cultuureducatie met Kwaliteit.
Archeologie
Binnen het programma Verbeterprogramma Archeologie, dat loopt tot en met 2016, is ingezet op het verbeteren van archeologische kaarten, zodat accuratere voorspellingen ten aanzien van te verwachten archeologische waarden gedaan kunnen worden. Verder is gewerkt aan het moderniseren van het centrale digitale informatiesysteem, is geïnvesteerd in de kennis en ondersteuning van gemeenten. Ook heeft het beheer van Nederlandse wrakken overzee een impuls gekregen. Tot slot zijn er middelen besteed aan het beheer en onderhoud van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Het budget is verlaagd met € 1 miljoen. Het betreft een overheveling naar het financiële instrument Opdrachten waar de uitgaven voor archeologie hebben plaatsgevonden.
Subsidies
Verbreden inzet cultuur
In de visiebrief Cultuur beweegt is met ingang van het schooljaar 2013-2014, voor een periode van 10 jaar, € 4,9 miljoen per jaar opgenomen ten behoeve van de Cultuurkaart. Daarnaast zijn middelen beschikbaar voor digitaliseringprojecten in de cultuursector en monitoring van educatiebeleid.
Het budget is in totaal met € 5,6 miljoen verhoogd. Het betreft toevoegingen voor de regeling Impuls muziekonderwijs PO 2015-2020 (€ 4,5 miljoen) en digitalisering in de cultuursector (€ 1,1 miljoen).
Internationaal Cultuurbeleid
Het internationaal cultuurbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van OCW en BuZa. In mei 2016 is een nieuw beleidskader voor het internationale cultuurbeleid naar de Tweede Kamer gezonden. Het gezamenlijke beleid rust op drie doelstellingen: een sterke cultuursector die in het buitenland wordt gewaardeerd en die in kwaliteit groeit door internationale uitwisseling, meer ruimte voor een bijdrage van cultuur aan een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld en een effectieve inzet van cultuur binnen de moderne diplomatie. Met het nieuwe beleidskader zijn ook de afspraken vastgelegd voor de omvang van de financiering door OCW en BuZa van het gezamenlijke beleid voor de periode 2017-2020.
Programma bibliotheekvernieuwing
Per 1 januari 2015 is de Wet stelsel van openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) ingevoerd. De openbare bibliotheek is een publieke voorziening die gebruikt wordt door alle bevolkingsgroepen. De wet organiseert het openbare bibliotheekwerk als een netwerk van met elkaar samenwerkende lokale en regionale voorzieningen. In het netwerk speelt de Koninklijke Bibliotheek een centrale rol als nationale bibliotheek van Nederland. De Koninklijke Bibliotheek verricht taken voor het stelsel als geheel, waaronder het beheer en de ontwikkeling van de digitale openbare bibliotheek. In 2016 zijn de resultaten over het eerste jaar van de wet beschikbaar gekomen. Deze zijn bij brief van 25 januari 2017 aan de Tweede Kamer gestuurd. Het aantal jeugdleden en het aantal jeugduitleningen is gegroeid. De digitale bibliotheek krijgt serieuze omvang met 12.000 titels, 230.000 gebruikers en 4 miljoen digitale uitleningen.
Het budget is verlaagd met met € 1,2 miljoen. Het betreft een overheveling naar het financiële instrument waar de uitgaven hebben plaatsgevonden.
Programma leesbevordering
Het programma Kunst van Lezen wordt voortgezet als onderdeel van het Actieprogramma Tel mee met Taal 2016-2018, dat in maart 2015 naar de Kamer is verstuurd. In 2016 is het bereik van de programma’s BoekStart en de Bibliotheek op school verder uitgebreid, respectievelijk naar kinderopvanginstellingen en het voortgezet onderwijs. Daarnaast zijn er pilots voorbereid specifiek gericht op het beter bereiken van laagtaalvaardige gezinnen, waarbij taalstimulering van kinderen die moeite hebben met lezen en schrijven en hun ouders een belangrijke rol speelt. Tot slot zijn er nieuwe samenwerkingen aangegaan met partners uit de educatieve en (jeugd)gezondheidssector. Dit gebeurt door middel van (ouder)programma’s van de voor- en vroegschoolse educatie en diverse opvoedondersteuning programma’s.
Programma Erfgoed en Ruimte
Deze middelen zijn besteed aan de uitvoering van het programma Visie Erfgoed en Ruimte. Hierin geeft de rijksoverheid aan welke cultuurhistorische gebieden en opgaven van (inter)nationaal belang zijn en waar zij een rol voor zichzelf ziet in het gebiedsgerichte erfgoedmanagement. Het programma bestaat uit projecten die in samenwerking en via cofinanciering met andere partijen worden uitgevoerd.
Programma ondernemerschap
Het programma Ondernemerschap Cultuur heeft als doel het ondernemerschap in de culturele sector te versterken, zowel bij instellingen als bij makers. Dit gebeurt via deelprogramma’s zoals Wijzer Werven (training fondsenwerving), Leiderschap in Cultuur (opleiding voor leidinggevenden, cultuurmakers en managers) en Cultuur+Ondernemen (algemene ondersteuning op het gebied van ondernemerschap in de sector). Met de Geefwet maakt de overheid giften aan cultuur fiscaal aantrekkelijk.
Specifiek Cultuurbeleid
Onder specifiek cultuurbeleid worden verschillende incidentele en kleinere subsidies verantwoord, waaronder uitgaven met betrekking tot de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen Tweede Wereldoorlog, het Jheronimus Boschjaar, de cultuurfondsen voor talentontwikkeling en de Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen in verband met de overdracht van het Tropenmuseum. Onder dit instrument worden ook de uitgaven verantwoord in het kader van de Museumbrief, de Actieagenda architectuur en ruimtelijk ontwerp 2013-2016 en het amendement bij de cultuurbegroting 2016.
Opdrachten
Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis
Dit budget is besteed voor opdrachten die bestaan uit het inhuren van bureaus voor beleidsonderzoek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de cultuursector.
Het budget is per saldo verhoogd met € 91,2 miljoen. Het budget is verhoogd met € 80 miljoen om de aankoop van een van de huwelijksportretten van Rembrandt mogelijk te maken. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de brief van 1 februari 2016 van de Minister aan de Tweede Kamer. Daarnaast is het budget verhoogd met € 11,6 miljoen in verband met het verantwoorden van uitgaven van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed op het juiste instrument.
Bijdragen aan agentschappen
Nationaal Archief
Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. De baten en lasten van deze dienst worden apart in het jaarverslag opgenomen. Het budget is inclusief de middelen voor het project Digitale Taken Rijksarchieven.
Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties
Uitvoering internationale verdragen en contributies en Europese samenwerking
Naast de prioriteiten die onder internationaal cultuurbeleid zijn genoemd, is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt het bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor de UNESCO erfgoedverdragen voor werelderfgoed, immaterieel erfgoed, de bescherming van cultureel erfgoed bij gewapend conflict en de bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen. Ook wordt bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taal Unie.
Ontvangsten
De realisatie van de ontvangsten is € 1,9 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Het betreft onder meer een ontvangst in het kader van het Programma Implementatie Agenda ICT-Beleid (PRIMA) van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Het geld is ingezet voor onder meer digitaliseringprojecten van Stichting Film Instituut Nederland en Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.
Artikel 15. Media
-
A.Algemene doelstelling
Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.
-
B.Rol en verantwoordelijkheid
Media hebben een prominente rol in onze democratie en cultuur. Wat we zien, horen en lezen, beïnvloedt ons beeld van de wereld en onze opvattingen. Daarom borgt de Minister vier publieke belangen in het mediabeleid, waar zij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving. De Minister heeft naast een financierende rol, vooral ook een regisserende rol.
Financieren
De Minister financiert de landelijke en regionale publieke omroep, en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan sluit de Minister elke vijf jaar een prestatieovereenkomst met de publieke omroep. Verder is de Minister verantwoordelijk voor instrumenten ter bevordering van culturele producties, documentaires, drama, kunst- en kinderprogramma’s, het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur (Stichting Stimuleringsfonds voor de Journalistiek) en voor het bevorderen van mediawijsheid (NICAM en Mediawijzer.net).
Regisseren
Als regisseur is de Minister verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen over audiovisuele mediadiensten. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de toegang tot een gevarieerd media-aanbod te bevorderen en te verzekeren.
De OCW-begroting wordt in het najaar nader uitgewerkt in de mediabegrotingsbrief, die als basis dient voor de begrotingsbehandeling van dit artikel door de Tweede Kamer. Deze brief geeft een gedetailleerde vooruitblik op het nieuwe jaar, een uitwerking van de maatregelen op het gebied van media alsmede een terugblik op de realisatie van voorgaand jaar.
Op basis van het vijfjaarlijkse concessiebeleidsplan heeft de Minister voor de erkenningsperiode die loopt tot en met 2015 een prestatieovereenkomst afgesloten met de landelijke publieke omroep. Over de uitvoering van deze prestatieovereenkomst rapporteert de landelijke publieke omroep jaarlijks aan de Minister. Deze verantwoording wordt gevalideerd door het Commissariaat voor de Media (hierna: CvdM). Het CvdM kan ook een boete opleggen als de publieke omroep de prestatieovereenkomst niet naleeft. Zowel de verantwoording als de validatie wordt als bijlage bij de mediabegrotingsbrief aan de Tweede Kamer verzonden. Over de prestatieovereenkomst 2016 tot en met 2020 wordt nog gesproken met de landelijke publieke omroep.
Indicatoren/kengetallen
Tabel 15.2 Kengetallen
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
1.
Waarborgen dat alle lagen van de bevolking toegang hebben tot een kwalitatief hoogstaand media-aanbod
•
de NPO wordt gewaardeerd door de Nederlandse bevolking
-
waardering Nederlandse Publieke Omroep
7,1
7,1
-
waardering commerciële omroepen
6,8
6,9
Bron: Ipsos
•
de NPO bereikt met zijn programmering een groot deel van de Nederlandse bevolking
-
gemiddeld weekbereik, 15 minuten aaneengesloten voor de Nederlandse bevolking van 6 jaar en ouder
82,4%
79,3%
Bron: Terugblik NPO
2.
Het waarborgen van een kwalitatief hoogstaande journalistieke informatievoorziening met voldoende onafhankelijk media-aanbod
•
Nederland handhaaft een hoge positie op de World Press Freedom Index
#2/180
#4/180
#2/180
Bron: Reporters without borders
In de begroting 2016 zijn geen indicatoren (met een streefcijfer) opgenomen, alleen kengetallen (zonder streefwaarden). Hierbij is de volgende voetnoot geplaatst: «In het najaar zal voor de periode 2016-2020 een nieuwe prestatieovereenkomst met de NPO worden afgesloten. Omdat de gesprekken over de prestatieafspraken (waaronder de specifieke formuleringen en de streefwaarden) nog in volle gang zijn, worden in de rijksbegroting 2016 geen indicatoren media opgenomen.» De prestatieovereenkomst met de publieke omroep is, in tegenstelling tot wat eerder is aangekondigd, in 2016 nog niet afgesloten. Het streven is om de indicatoren in de toekomst te laten aansluiten bij (een selectie uit) de prestatieovereenkomst.
Met de mediamonitor rapporteert het CvdM jaarlijks over de trends en ontwikkelingen op de gebruikersmarkten voor dagbladen, tijdschriften, radio, televisie en internet. Daarnaast worden pluriformiteit, onafhankelijkheid en gebruik van nieuwstitels gemonitord.
Ten slotte wordt voor indicatoren over media verwezen naar de website ocwincijfers.nl.
-
C.Beleidsconclusies
Het uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. In het beleidsverslag worden de belangrijkste beleidsontwikkelingen beschreven. Belangrijke ontwikkelingen waren de wijziging van de Mediawet 2008, met als doel het toekomstbestendig maken van het publieke mediabestel, en de oprichting van de Stichting Regionale Publieke Omroep. De prestatieovereenkomst met de Nederlandse Publieke Omroep is niet gerealiseerd in 2016, maar staat gepland voor 2017.
Verder stond voor 2016 een evaluatieonderzoek begroot met als doel om het budgettaire knelpunt van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid als gevolg van de structurele kosten van de opslag en ontsluiting van digitaal programmamateriaal op te lossen. Op basis van een in 2016 ingesteld onderzoek heeft de Minister besloten het budgettair kader aan te passen.
Ten slotte is het budget voor het CvdM in verband met aanvullende wettelijke taken verhoogd.
Voor de regionale publieke omroepen is een frictiekostenregeling opgezet, met als doel de gevolgen van de aangekondigde taakstelling van € 17 miljoen op te vangen. De structurele bezuiniging van € 50 miljoen op het mediabudget is conform de gemaakte begrotingsafspraken 2014 in 2016 volledig ingevuld.
-
D.Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 15.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 15 (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Verplichtingen
886.809
886.504
1.180.980
1.020.726
990.792
1.005.154
-
-14.362
Uitgaven
951.461
892.936
1.149.484
864.629
1.019.469
1.005.485
13.984
Bekostiging
946.279
887.916
1.143.398
859.804
1.012.881
1.000.856
12.025
-
Publieke Omroep (omroepinstellingen)
795.607
759.673
1.012.687
776.518
923.624
912.191
11.433
Landelijke publieke omroep
745.573
758.373
836.974
648.767
765.473
756.397
9.076
Wereldomroep
46.289
0
Regionale omroep
0
0
174.413
127.751
158.151
155.794
2.357
Minderhedenprogrammering
3.745
1.300
1.300
0
-
Beheertaken landelijke publieke omroep
74.384
59.955
72.858
49.924
64.844
61.383
3.461
Stichting Omroep Muziek
29.904
14.568
18.097
12.358
15.952
15.571
381
Uitzenden en uitzendgereedmaken
23.974
24.463
29.713
20.725
25.577
25.274
303
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)
20.506
20.924
25.048
16.841
23.315
20.538
2.777
-
Dotaties, bijdragen publieke omroep
30.532
31.231
32.542
28.614
32.866
30.345
2.521
Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties
17.922
18.280
18.646
17.202
19.613
17.202
2.411
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek
2.300
2.300
2.101
2.185
2.156
2.156
0
Filmfonds van de omroep en Telefilm (COBO)
7.416
7.568
9.156
6.534
8.064
7.969
95
Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)
2.000
1.900
1.859
1.446
1.498
1.498
0
Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON)
506
794
780
1.247
1.535
1.520
15
Kabelraden
388
389
0
0
-
Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve (AMR)
44.931
36.811
24.736
4.258
-
-8.917
-
-3.889
-
-5.028
-
Overige bekostiging media (uit rente AMR)
448
-
-97
250
165
134
500
-
-366
-
Basisinfrastructuur Cultuur 2013-2016
377
343
325
325
330
326
4
Vierjaarlijkse instellingen
377
343
325
325
330
326
4
Subsidies
639
323
498
463
358
919
-
-561
-
Subsidies
639
323
498
463
358
919
-
-561
Opdrachten
0
0
7
552
899
0
899
-
Opdrachten
0
0
7
552
899
0
899
Bijdragen aan ZBO’s en RWT’s
4.508
4.662
5.519
3.750
5.271
3.675
1.596
-
Commissariaat voor de Media
4.508
4.662
5.519
3.750
5.271
3.675
1.596
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
35
35
62
60
60
35
25
-
Uitvoering internationale verdragen en contributies
35
35
62
60
60
35
25
Ontvangsten
215.510
193.542
196.571
191.501
206.979
197.500
9.479
-
E.Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 14,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Het uitgavenbudget is verhoogd met desalderingen van € 9 miljoen als gevolg van de hogere reclameopbrengsten en € 0,4 miljoen met betrekking tot een deel van de hogere ontvangsten. Daarnaast is het budget met € 6,1 miljoen verhoogd voor prijsindexering en met € 0,2 miljoen voor een overboeking vanuit het Ministerie van VWS ten behoeve van Kijkwijzer. Ten slotte is het budget per saldo verlaagd met € 1,7 miljoen als gevolg van een taakstelling.
De realisatie van de verplichtingen 2016 ligt € 14,4 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Naast de hierboven genoemde hogere uitgaven, is er een lagere realisatie van € 28,4 miljoen. Dit heeft betrekking op in 2016 lager aangegane verplichtingen voor het jaar 2017 als gevolg van de laatste fase van de bezuinigingen van Rutte II.
De realisatie van de ontvangsten is € 9,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Dit wordt veroorzaakt doordat de reclameopbrengsten € 9 miljoen hoger zijn dan oorspronkelijk geraamd en er € 0,5 miljoen niet geraamde ontvangsten hebben plaatsgevonden.
Bekostiging
Landelijke publieke omroep
De publieke omroep waarborgt een hoogwaardig en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt de Minister van OCW de landelijke publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke publieke omroep en bepaalt de overheid het budget van de publieke omroep. De hogere uitgave van € 9,1 miljoen heeft betrekking op de wettelijke prijsindex 2016.
Regionale omroepen
Vanaf 2014 worden de regionale omroepen bekostigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Hiertoe is de Mediawet aangepast. De hogere uitgaven hebben betrekking op de wettelijke prijsindex 2016 (€ 1,9 miljoen) en het werkbudget voor de Stichting Regionale Publieke Omroep (€ 0,5 miljoen).
Stichting Omroep Muziek (SOM)
Vanaf 30 juli 2013 is de bekostiging aan het Muziekcentrum voor de Omroep (MCO) overgegaan naar de Stichting Omroep Muziek (SOM). Dit is de instelling die door de Minister is aangewezen voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren.
Uitzenden en uitzendgereedmaken
Deze beheertaken bestaan uit het gereedmaken van programma’s voor uitzending en het uitzenden van programma’s van de landelijke publieke omroep.
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)
Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief. De hogere uitgaven hebben betrekking op de wettelijke prijsindex 2016 (€ 0,3 miljoen) en een verhoging van het uitgavenbudget (€ 2,5 miljoen). Het additionele budget is bestemd voor de opslagkosten van het digitale archief en de kosten voor een online platform voor onderwijsinstellingen dat toegang biedt tot digitaal omroepmateriaal.
Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)
Het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds) is het instrument binnen het mediabeleid om de vervaardiging van hoogwaardige culturele producties binnen het media-aanbod te stimuleren. De bijdrage is gebruikt voor het verstrekken van financiële bijdragen voor de ontwikkeling en productie van media-aanbod van bijzondere Nederlandse culturele aard ten behoeve van de landelijke en regionale publieke media-instellingen. De hogere uitgaven hebben betrekking op de wettelijke prijsindex 2016 (€ 0,2 miljoen) en een vergoeding voor liquidatiekosten (€ 2,2 miljoen). Per 1 januari 2017 is de subsidierelatie met het Mediafonds beëindigd.
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek
Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek stimuleert de kwaliteit, diversiteit en onafhankelijkheid van de journalistiek door met geld, kennis en onderzoek de vernieuwing van de journalistieke infrastructuur te bevorderen. De bijdrage is gebruikt voor tijdelijke steun aan noodlijdende persorganen, het stimuleren van onderzoek dat de persbedrijfstak ten goede komt en het steun bieden aan journalistieke producten die via internet worden aangeboden.
Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)
Het CoBO-fonds ondersteunt de documentairesector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten.
Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)
Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media alom aanwezig zijn. Bij het huidige programma zijn het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het NIBG betrokken.
Dotatie Algemene Mediareserve
De Algemene Mediareserve (hierna: AMR) dient voor het opvangen van schommelingen bij zowel de uitgaven als de ontvangsten op het mediabudget. Hierdoor wordt in het ene jaar geld gedoteerd en in een ander jaar geld onttrokken aan de AMR. De per saldo hogere onttrekkingaan de Algemene Mediareserve van in totaal € 5 miljoen bestaan onder meer uit de volgende posten:
-
-
-
•de ontvangen prijsindex 2016 van € 4,8 miljoen;
-
-
-
-
•een aanvulling op de prijsindex 2016 van € 1,3 miljoen;
-
-
-
-
•hogere reclameopbrengsten van € 9 miljoen;
-
-
-
-
•een uitgedeelde prijsindex 2016 van -/- € 12,2 miljoen;
-
-
-
-
•hogere uitgaven aan onder meer het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, het Mediafonds en Commissariaat voor de Media van -/- € 6,2 miljoen;
-
-
-
-
•een subsidietaakstelling van € -/- 1,7 miljoen.
-
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
De kerntaak van het Commissariaat voor de Media (hierna: CvdM) bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. De bevoegdheid om toezicht en handhaving uit te oefenen heeft betrekking op alle media-instellingen: publieke media-instellingen op landelijk, regionaal en lokaal niveau en commerciële media-instellingen op landelijk en niet-landelijk niveau. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Daarnaast heeft het CvdM tot taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders. De hogere uitgaven hebben betrekking op de wettelijke prijsindex 2016 (€ 0,1 miljoen) en een vergoeding voor aanvullende wettelijke taken (€ 1,5 miljoen).
Ontvangsten
De ontvangsten bestaan uit de reclame-inkomsten van de Stichting Ether Reclame (STER) en de rente op de Algemene Mediareserve (AMR). De hogere ontvangsten van € 9,5 miljoen zijn grotendeels het gevolg van hogere reclameopbrengsten van € 9 miljoen.
Artikel 16. Onderzoek en wetenschapsbeleid
-
A.Algemene doelstelling
De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.
-
B.Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.
Financieren
De Minister bekostigt het onderzoeks- en wetenschapsbestel.
Stimuleren
De Minister stimuleert in het wetenschappelijk onderzoek:
-
-
-
•kwaliteit en excellentie;
-
-
-
-
•zwaartepuntvorming en profilering. De afspraken die hierover gemaakt zijn met de universiteiten staan vermeld in het hoofdlijnenakkoord;
-
-
-
-
•samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid. In het topsectorenbeleid zijn hiervoor innovatiecontracten ontwikkeld;
-
-
-
-
•aansluiting op het maatschappelijk belang.
-
Regisseren
De Minister schept voorwaarden voor:
-
-
-
•een klimaat voor universiteiten en kennisinstellingen voor het doen van excellent onderzoek;
-
-
-
-
•borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek;
-
-
-
-
•het doelmatig functioneren van wetenschappelijke instellingen die, zowel zelfstandig als in relatie tot universiteiten en bedrijven, een belangrijke plaats innemen;
-
-
-
-
•de Nederlandse onderzoeksfaciliteiten;
-
-
-
-
•de coördinatie en positionering van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.
-
De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.
Indicatoren/kengetallen
Indicatoren, kengetallen en overige informatie over de toerusting en de prestaties voor het onderzoekstelsel worden ook beschreven in Trends in Beeld.
Tabel 16.1 Indicatoren
Doelstelling/Indicator
Basiswaarde
2016
Streefwaarde
Bron
Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores
2e plaats (2009-2012) 1,52
2e plaats (2010-2013) 1,53
kleiner of gelijk 5
Web of Science / CWTS
De kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en op basis hiervan de kwaliteit van het wetenschapssysteem kan onder meer bezien worden op basis van citaties naar wetenschappelijke publicaties.
Nederland staat internationaal nog steeds op de tweede plaats van de 18 landen (Zwitserland, Nederland, Denemarken, Groot Britannie, USA, België, Zweden, Noorwegen, Ierland, Australië, Oostenrijk, Canada, Finland, Duitsland, Frankrijk, China, Zuid Korea en Japan) waarvoor de citatie-impactscore wordt berekend. De wetenschappelijke artikelen die in de periode 2010-2013 in Nederland zijn geproduceerd worden in de jaren daarna 53 procent vaker geciteerd dan het mondiale gemiddelde.
Tabel 16.2 Kengetallen R&D: R&D-uitgaven in miljoenen euro - naar uitvoerende sector1
2009
2010
2011
2012
2013
2014
20152
Bedrijven
4.900
5.218
6.922
7.078
7.095
7.433
7.574
Onderzoeksinstituten
1.327
1.279
1.319
1.482
1.559
1.572
1.681
Hoger onderwijs
3.711
3.691
3.994
3.953
4.092
4.262
4.375
Totaal
9.938
10.188
12.235
12.513
12.746
13.267
13.630
Bron: CBS
Noot 1
De cijfers voor 2012, 2013 en 2014 zijn door het CBS geactualiseerd, vandaar het verschil met het jaarverslag van 2015.
Noot 2
Cijfers 2015 zijn voorlopig.
Vanaf 2011 omvat de sector bedrijven ook bedrijven met minder dan 10 werknemers. De sector hoger onderwijs bestaat uit universiteiten, hbo-instellingen en umc’s. Researchinstellingen: inclusief de private non-profit-sector (PNP).
-
C.Beleidsconclusies
Naast de in het beleidsverslag genoemde prestaties voor wetenschap zijn er nog veel andere resultaten geboekt waaronder de onderstaande.
De verandering in de NWO-governance is in stevig tempo doorgevoerd. De NWO-wet is in 2016 aangepast en is op 1 februari 2017 in werking getreden. Er zijn een nieuwe raad van bestuur en raad van toezicht aangetreden.
Het onderzoeksdeel in de eerste geldstroom is aangepast met de aftopping van de promotieparameter en de invoering van meerjarige gemiddelden voor de bekostiging. Deze aanpassing gaat in per 1 januari 2017.
De Permanente Commissie Grootschalige Wetenschappelijke Onderzoeksfaciliteiten heeft haar eerste nationale roadmap uitgebracht. Voorafgaand aan de roadmap heeft de commissie een brede landschapsanalyse uitgebracht waar ook faciliteiten met een toegepast karakter op staan van zowel TO2-instellingen als Rijkskennisinstellingen mits open toegankelijk voor onderzoekers. Door de aansluiting op de Nationale Wetenschapsagenda 1 en de ESFRI-roadmap heeft de nieuwe roadmap een veel strategischer karakter gekregen. Daarbij is een efficiëntieslag gemaakt door de clustering en prioritering van faciliteiten binnen wetenschapsgebieden. Eind december 2016 is een call opengegaan bij NWO (€ 105,- miljoen) waar de faciliteiten op de nationale roadmap voor kunnen indienen. De uitslag hiervan is begin 2018.
Onder leiding van Nederland zijn in 2016 drie belangrijke sets Europese raadsconclusies aangenomen: over open science, investeringen in onderzoek en innovatie en de juiste randvoorwaarden voor onderzoek en innovatie.
In algemene zin kan gesteld worden dat het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting waren.
-
D.Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 16.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 16 (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Verplichtingen
904.499
859.762
1.342.276
1.038.163
964.085
934.735
29.350
Waarvan garantieverplichtingen
-
-846
-
-846
Uitgaven
934.143
891.076
926.503
1.034.719
1.040.139
953.579
86.560
Bekostiging
715.313
701.889
756.167
913.370
923.215
836.922
86.293
•
Hoofdbekostiging
474.882
460.876
504.082
661.764
669.606
590.395
79.211
NWO-wet en WHW
-
NWO
326.975
320.900
365.891
483.207
489.560
457.552
32.008
-
KNAW
94.316
93.379
91.331
88.880
89.435
87.193
2.242
-
KB
53.591
46.597
46.860
89.677
90.611
45.650
44.961
•
Aanvullende bekostiging
240.431
241.013
252.085
251.606
253.609
246.527
7.082
-
NWO Talentenontwikkeling
168.481
169.063
165.865
162.318
161.409
161.409
0
-
NWO STW
10.000
10.000
8.000
8.000
8.000
8.000
0
-
NWO Grootschalige researchinfrastructuur
61.950
61.950
61.963
54.243
55.295
55.295
0
-
NWO Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek
0
0
16.257
21.603
23.258
17.823
5.435
-
Poolonderzoek
0
0
0
2.942
3.147
1.500
1.647
-
Caribisch Nederland
0
0
0
2.500
2.500
2.500
0
Subsidies
126.771
104.148
83.131
25.759
22.123
27.783
-
-5.660
•
Kaderregeling exploitatiesubsidies onderzoek en wetenschap
42.708
42.210
26.494
18.206
18.239
18.100
139
-
LF TUD bibliotheek
7.734
7.742
0
0
0
0
0
-
Stichting SURF
7.622
7.630
0
0
0
0
0
-
CPG
520
521
261
0
0
0
0
-
Montesquieu Instituut
1.082
1.083
559
0
0
0
0
-
Max Planck Instituut
1.622
1.624
0
0
0
0
0
-
NCB/Nationaal Herbarium
6.484
6.490
10.235
6.262
6.266
6.235
31
-
BPRC
9.395
8.919
8.635
8.359
8.359
8.303
56
-
NEMO
3.626
3.636
3.520
3.366
3.393
3.343
50
-
STT
236
237
231
219
221
219
2
-
NTU/INL
3.071
3.011
3.053
0
0
0
0
-
EIB
1.316
1.317
0
0
0
0
0
•
Subsidieregeling St. AAP
1.015
1.016
1.027
1.032
1.032
1.028
4
•
Kaderregeling subsidiëring projecten t.b.v. onderzoek en wetenschap
83.048
60.922
55.610
6.521
2.852
8.655
-
-5.803
-
Caribisch Nederland
2.500
2.500
2.500
0
0
0
0
-
Gezondheidsonderzoek
1.500
0
0
0
0
0
0
-
Poolonderzoek
2.992
2.942
2.942
0
0
0
0
-
Genomics
44.000
40.500
40.500
0
0
0
0
-
Nationale coördinatie
6.285
4.759
6.098
2.885
1.352
5.905
-
-4.553
-
Bilaterale samenwerking
4.505
3.711
3.570
3.636
1.500
2.750
-
-1.250
-
Weerstandsverhoging onderzoeksinstellingen (CBRN)
1.433
410
0
0
0
0
0
-
Grootschalige researchfaciliteiten
1.830
0
0
0
0
0
0
-
SURFnet
7.200
0
0
0
0
0
0
-
NCB biodiversiteit
6.900
0
0
0
0
0
0
-
ITER-2
0
0
0
0
0
0
0
-
Hersenen en Cognitie
3.900
6.100
0
0
0
0
0
-
Nader te verdelen
3
0
0
0
0
0
0
Opdrachten
0
0
676
691
318
300
18
-
Opdrachten
0
0
676
691
318
300
18
Bijdrage aan agentschappen
297
297
303
303
291
286
5
-
Dienst Uitvoering Onderwijs
297
297
303
303
291
286
5
Bijdrage aan medeoverheden
434
480
480
650
813
488
325
-
Nationaal contactpunt Kaderprogramma
434
480
480
650
813
488
325
-
Kenniswerkers
0
0
0
0
0
0
Bijdrage aan internationale organisaties
91.328
84.262
85.746
93.946
93.379
87.800
5.579
-
EMBC
751
758
775
812
832
812
20
-
EMBL
4.476
4.593
4.732
4.846
5.016
4.851
165
-
ESA
29.393
29.792
30.362
30.950
31.061
31.065
-
-4
-
CERN
41.303
40.721
41.363
47.832
44.937
40.000
4.937
-
ESO
15.405
8.398
8.514
7.032
9.044
8.500
544
-
NTU/INL
0
0
0
2.474
2.489
2.572
-
-83
Ontvangsten
0
4.334
117
441
722
101
621
-
E.Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2016 ligt € 86,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.
Bekostiging
Het Ministerie van OCW bekostigt de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW en KB. Hiermee stelt de Minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategische agenda en strategische plannen van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Deze missies en doelstellingen zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.
OCW draagt met een structureel karakter bij aan:
-
-
-
•NWO voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen voor de uitvoering van projecten die geselecteerd zijn op grond van de resultaten van de nationale roadmap commissie grootschalige researchinfrastructuur. Met de inzet van deze middelen worden onderzoekers in staat gesteld om te kunnen werken met onderzoeksfaciliteiten van wereldniveau;
-
-
-
-
•NWO voor het uitvoeren van een integraal persoonsgebonden talentprogramma waarin naast de «vernieuwingsimpuls» ook de voormalige middelen voor de specifieke doelgroepen zijn opgegaan. Doelen zijn om via competitie op basis van wetenschappelijke kwaliteit voldoende ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers, excellentie in het onderzoek te bevorderen en te zorgen voor een adequate in- en doorstroom van onderzoekers zodat er verbetering optreedt in hun loopbaanperspectieven;
-
-
-
-
•NWO voor het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek ten behoeve van de coördinatie en financiering van het onderwijsonderzoek.
-
Het budget voor bekostiging is per saldo met € 86,3 miljoen verhoogd. Belangrijkste oorzaken van deze verhoging zijn:
-
-
-
•Een overboeking van € 42,3 miljoen van artikel 14 (Cultuur) met betrekking tot de Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen (WSOB). De taken, die zijn vastgelegd in artikel 9 van de WSOB, worden uitgevoerd door de Koninklijke Bibliotheek.
-
-
-
-
•De doorverdeling van de loonprijsbijstelling tranche 2016 en de meerjarige doorwerking van de loonruimte-overeenkomst (€ 19,3 miljoen).
-
-
-
-
•Interne overboekingen ten behoeve van de Nationale Wetenschapsagenda startimpuls (€ 15,0 miljoen).
-
-
-
-
•Interne overboekingen ten behoeve van het Nationaal Regieorgaan Onderwijs Onderzoek (€ 5,6 miljoen).
-
-
-
-
•Diverse interne en interdepartementale overboekingen (€ 4,1 miljoen).
-
Subsidies
Voor het stimuleren en realiseren van de centrale doelstelling van het Onderzoek en Wetenschapsbeleid (OWB) worden diverse subsidies verstrekt aan stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur. Het gaat hier onder andere om:
-
-
-
•Naturalis Biodiversity Center voor onderzoek naar biodiversiteit en instandhouding van de nationale grootschalige infrastructuur voor biodiversiteitsonderzoek;
-
-
-
-
•het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;
-
-
-
-
•Stichting NCWT (Nationaal Centrum voor Wetenschaps- en Technologiecommunicatie) voor het beheren en verder ontwikkelen van NEMO Science Museum en NEMO kennislink, voor het organiseren van het landelijke festival Weekend van de Wetenschap en voor het faciliteren van het netwerk van science centra en wetenschapsmusea en overige landelijke wetenschaps- en techniek communicatie-activiteiten.
-
Het budget voor subsidies is per saldo met € 5,7 miljoen verlaagd. Dit wordt met name veroorzaakt door diverse interne overboekingen alsmede door een subsidietaakstelling.
Opdrachten
Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgerichtonderzoek en evaluaties.
Bijdrage aan agentschapen
Dienst Uitvoering Onderwijs
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Bijdrage aan mede overheden
Opdracht aan het Expertisecentrum Internationaal Onderzoek en Innovatie (EIOI) voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling en het programma voor Onderzoek en Innovatie alsmede de ondersteuning van het Europees voorzitterschap. De medewerkers van EIOI blijven hierdoor het Nationaal contactpunt Kaderprogramma in Nederland.
Bijdrage (inter)nationale organisaties
Contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties EMBC, EMBL, ESA, CERN en ESO. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke grootschalige onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van ons nationale onderzoeksbestel.
Het budget is per saldo met € 5,6 miljoen verhoogd. De belangrijkste oorzaken van deze verhoging zijn:
-
-
-
•Een verhoging van bijna € 5,0 miljoen van de contributie aan CERN als gevolg van het vrijgeven van de minimum wisselkoers door de Zwitserse Nationale Bank in 2015.
-
-
-
-
•De doorverdeling van de prijsbijstelling tranche 2016 (€ 0,6 miljoen).
-
Ontvangsten
De ontvangsten betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers als gevolg van eindafrekeningen van toegekende subsidies.
Artikel 25. Emancipatie
-
A.Algemene doelstelling
Het kabinet wil emancipatie bevorderen: de emancipatie van meisjes en vrouwen en de emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT). Doel is de veiligheid van vrouwen, homoseksuelen en transgenders te vergroten en de participatie van vrouwen in alle lagen en sectoren van de arbeidsmarkt te bevorderen. Een positieve houding en beeldvorming over homoseksuele relaties en vrouwen met ambitie dienen vanzelfsprekend te worden.
-
B.Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor het bevorderen van de emancipatie van meisjes en vrouwen en voor de emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT).
Stimuleren
Het instrument, dat de Minister ter beschikking heeft, is wet- en regelgeving, zoals de Subsidieregeling emancipatie 2011. Deze regeling voorziet in het verstrekken van subsidies aan instellingen voor vrouwenemancipatie en emancipatie van LHBT en projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld. Tevens maakt de Minister gebruik van communicatie naar het beleidsveld onder andere naar belangenorganisaties.
Regisseren
Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale emancipatiebeleid.
Indicatoren/kengetallen
Tabel 25.1 Indicatoren
Basiswaarde
2015
2016
Streefwaarde
Bron
Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking
90% (2010)
92%
93%
≥90%
LHBT monitor 2016 (SCP)
-
C.Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Voor het merendeel van de beleidsdoelstellingen zijn er geen grote afwijkingen in de realisatie en is bijstelling van het beleid niet nodig. In het beleidsverslag worden de belangrijkste beleidsontwikkelingen beschreven, zoals de aanpak vrouwen naar de top, de campagne «geweld tegen vrouwen», LHBT jongeren en groepen waar de LHBT acceptatie achterblijft.
Voor de vergroting van de economische zelfstandigheid van vrouwen hebben er veel verschillende projecten plaatsgevonden. De activiteiten bereiken veel vrouwen, waaronder die met een niet Westerse achtergrond en alleenstaande moeders.
Nederland heeft zich als EU-voorzitter ingezet om tot Raadsconclusies over gender en LHBT te komen. Het is in 2016 voor het eerst geweest dat EU-lidstaten zich gezamenlijk politiek hebben uitgesproken over LHBT binnen de EU.
-
D.Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 25.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 25 (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Verplichtingen
17.847
8.875
15.444
7.145
13.475
10.609
2.866
Uitgaven
14.846
13.408
13.124
12.968
11.614
13.474
-
-1.860
Bekostiging
4.148
4.148
4.148
4.148
4.198
4.153
45
Kennisinfrastructuur
4.148
4.148
4.148
4.148
4.198
4.153
45
-
Vrouwenemancipatie
2.948
2.948
2.948
2.948
2.948
2.952
-
-4
-
LHBT
1.200
1.200
1.200
1.200
1.250
1.201
49
Subsidies
9.259
6.995
7.370
6.814
5.985
7.194
-
-1.209
Subsidieregeling emancipatieprojecten
15
0
0
0
0
0
0
-
Vrouwenemancipatie
15
0
Wet Overige OCW-subsidie
655
0
0
0
0
0
0
-
Vrouwenemancipatie
357
0
-
LHBT
298
0
Subsidieregeling emancipatie
2.180
2.332
2.590
291
0
0
0
-
Vrouwenemancipatie
1.304
2.135
2.590
267
0
-
LHBT
876
197
24
0
Subsidieregeling emancipatie 2011
5.811
4.031
4.780
6.523
5.985
7.194
-
-1.209
-
Vrouwenemancipatie
3.686
1.363
2.568
3.687
3.846
5.129
-
-1.283
-
LHBT
2.125
2.668
2.212
2.836
2.139
2.065
74
Regeling sociale veiligheid LHBT jongeren op school
598
632
0
0
0
0
0
-
LHBT
598
632
0
Opdrachten
1.044
1.495
1.455
1.730
1.096
1.021
75
-
Vrouwenemancipatie
541
724
852
1.297
625
542
83
-
LHBT
503
771
603
433
471
479
-
-8
Bijdrage aan agentschappen
195
151
151
151
145
143
2
-
Dienst Uitvoering Onderwijs
195
151
151
151
145
143
2
Bijdrage aan medeoverheden
0
0
0
0
0
923
-
-923
Gemeentefonds BZK
0
0
0
0
0
923
-
-923
-
Vrouwenemancipatie
789
-
-789
-
LHBT
134
-
-134
EZ Talent naar de Top
0
0
0
0
0
0
0
-
Vrouwenemancipatie
0
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
200
619
0
125
190
40
150
-
LHBT
200
619
0
125
190
40
150
Ontvangsten
14
21
89
58
284
0
284
-
E.Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven in 2016 ligt € 1,9 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met € 2,9 miljoen verhoogd.
Verplichtingen
De realisatie van de verplichtingen is € 2,9 miljoen hoger ten opzichte van de begroting 2016. De reden is dat er in 2016 verplichtingen zijn aangegaan voor subsidies, die in de periode 2017 t/m 2019 tot uitgaven leiden.
Uitgaven
Er is voor een bedrag van € 1,9 miljoen minder gerealiseerd. Zie hiervoor de toelichting bij het instrument «Subsidies» en «Bijdrage aan medeoverheden».
Bekostiging
Met deze middelen zijn zes instituten (thans Atria, COC, IHLIA, NVR,TNN en Women Inc) voor de Kennisinfrastructuur bekostigd. Transgender Netwerk Nederland ontvangt vanaf 2016 € 0,15 miljoen in plaats van € 0,1 miljoen.
Subsidies
Voor het uitvoeren van de Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid 2013-2016 zijn subsidies verleend voor activiteiten die passen bij het beoogde emancipatiebeleid. De instrumenten die zijn ingezet voor het uitvoeren van de Hoofdlijnenbrief emancipatiebeleid 2013-2016 zijn de «Subsidieregeling emancipatie» en de «Subsidieregeling emancipatie 2011». De realisatie op het instrument subsidies is € 1,2 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. In 2016 is voor een bedrag van € 0,7 miljoen minder subsidie aangevraagd. Met ingang van 2017 treedt de nieuwe subsidieregeling Gender- en LHBTI-gelijkheid in werking. Er is nog geen zicht op de bedragen die met dit strategisch partnerschap aangevraagd gaan worden. Om voldoende financiële ruimte te hebben voor deze aanvragen zijn er nu geen grote meerjarige projectsubsidies aangegaan. De verlaging van de overige € 0,5 miljoen betreft een herschikking van middelen ten gunste van de instrumenten «Bekostiging Kennisinfrastructuur vrouwenemancipatie» (€ 0,05 miljoen), «Opdrachten vrouwenemancipatie» (€ 0,05 miljoen),«Bijdrage aan mede-overheden» € 0,250 miljoen en «Bijdrage (inter)nationale organisaties» € 0,150 miljoen.
Opdrachten
De middelen voor opdrachten zijn besteed aan onderzoeken en symposia. De realisatie op dit instrument is € 0,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.
Zie hiervoor de toelichting bij de instrumenten «Subsidies» en «Bijdrage aan mede-overheden».
Bijdrage aan agentschappen
Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Bijdrage aan medeoverheden
Voor actieve gemeenten op het gebied van vrouwen- en LHBT- emancipatiebeleid wordt via een decentralisatie-uitkering budget overgeheveld naar het gemeentefonds. De verantwoordelijkheid voor deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf. Aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is € 0,1 miljoen overgeboekt voor de campagne «Arbeidsdiscriminatie» en € 0,1 miljoen voor de ««Cultuurcampagne». Voor 35 gemeenten was geld gereserveerd voor de uitrol kracht on tour in 2016. Een bedrag van € 0,7 miljoen is hierdoor niet gerealiseerd. Aan 8 gemeenten is voor het organiseren van een bijeenkomst «Kracht on Tour» een bijdrage van € 0,2 miljoen overgeboekt met als doel het vergroten van de bewustwording bij vrouwen van het belang van economische zelfstandigheid.
Het budget op het instrument «Bijdrage aan mede-overheden» is verlaagd met een bedrag van € 0,05 miljoen ten gunste van het instrument «Opdrachten». Het budget is verhoogd met een bedrag van € 0,250 miljoen ten laste van het instrument subsidies om o.a. de overboekingen naar het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te realiseren.
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
Het budget op het instrument «Bijdrage aan (inter)nationale organisaties is verhoogd met € 0,150 ten laste van het instrument «Subsidies». Dit voor een bijdrage aan OECD voor het project «financial support research on social-economic aspects LGBTS’s».
-
5.NIET-BELEIDSARTIKELEN
Artikel 91. Nominaal en onvoorzien
-
D.Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 91.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 91 (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Verplichtingen
0
0
0
0
0
0
0
Totale uitgaven
0
0
0
0
0
0
0
•
Loonbijstelling
0
0
0
0
0
0
0
-
waarvan programma
0
0
0
0
0
0
0
-
waarvan apparaat
0
0
0
0
0
0
0
•
Prijsbijstelling
0
0
0
0
0
0
0
-
waarvan programma
0
0
0
0
0
0
0
-
waarvan apparaat
0
0
0
0
0
0
0
•
Onvoorzien
0
0
0
0
0
0
0
Ontvangsten
0
0
0
0
0
0
0
-
E.Toelichting op de instrumenten
Het doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overstijgende middelen of taakstellingen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken begrotingsartikelen bekend is, worden de middelen of taakstellingen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op dit artikel worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord. Dat is ook de reden dat de realisatie in bovenstaande tabel volledig op nul eindigt. Hieronder worden de artikelonderdelen nader toegelicht. Daarmee wordt inzicht gegeven in de mutaties die via dit artikel gelopen zijn.
Loonbijstelling
De loonbijstelling tranche 2016 (€ 488,6 miljoen) is in de eerste suppletoire begroting 2016 toegevoegd aan de OCW-begroting. OCW heeft ervoor gekozen om een deel van de loonbijstelling (over de instrumenten subsidies en opdrachten) niet uit te delen, maar in te zetten voor de ruilvoetproblematiek en om de begroting van OCW sluitend te maken.
Naast de reguliere loonbijstelling is de meerjarige doorwerking van de loonruimte-overeenkomst publieke sector 2015-2016 toegevoegd (€ 232,2 miljoen), evenals een eenmalige extra loonbijstelling in 2016 voor het werkgeversdeel van de herstelopslag voor pensioenpremies (€ 72,7 miljoen).
In de begroting 2017 zijn deze middelen als volgt doorverdeeld naar de verschillende begrotingsartikelen:
Tabel 91.2 Loonbijstelling (bedragen x € 1.000)
Artikel
Omschrijving
Toegevoegd
Uitgedeeld naar
Saldo
91
Loonbijstelling tranche 2016
488.576
91
Doorwerking loonruimte-overeenkomst
232.172
91
Herstelopslag pensioenpremie
72.732
91
Ingezet ter dekking
-
-11.126
Programma:
1
Primair onderwijs
-
-285.630
3
Voortgezet onderwijs
-
-212.585
4
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
-
-94.367
6
Hoger beroepsonderwijs
-
-69.633
7
Wetenschappelijk onderwijs
-
-84.122
8
Internationaal beleid
-
-142
9
Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid
-
-3.461
11
Studiefinanciering
-
-2.081
12
Tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten
-
-259
13
Lesgeld
-
-110
14
Cultuur
-
-5.884
15
Media
-
-5
16
Onderzoek en wetenschapsbeleid
-
-18.775
25
Emancipatie
-
-63
Totaal programma
-
-777.117
Apparaat:
95
Apparaatsuitgaven
-
-5.237
Totaal apparaat
-
-5.237
Totaal
782.354
-
-782.354
0
Prijsbijstelling
De prijsbijstelling tranche 2016 (€ 56,4 miljoen) is in de eerste suppletoire begroting 2016 toegevoegd aan de OCW-begroting. OCW heeft ervoor gekozen om een deel van de prijsbijstelling (over de instrumenten subsidies en opdrachten) niet uit te delen, maar in te zetten voor de ruilvoetproblematiek en om de begroting van OCW sluitend te maken. In de begroting 2017 zijn deze middelen als volgt doorverdeeld naar de verschillende begrotingsartikelen:
Tabel 91.3 Prijsbijstelling (bedragen x € 1.000)
Artikel
Omschrijving
Toegevoegd
Uitgedeeld naar
Saldo
91
Prijsbijstelling tranche 2016
56.430
91
Ingezet ter dekking
-
-1.423
Programma:
1
Primair onderwijs
-
-9.171
3
Voortgezet onderwijs
-
-8.112
4
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
-
-6.124
6
Hoger beroepsonderwijs
-
-4.249
7
Wetenschappelijk onderwijs
-
-8.599
8
Internationaal beleid
-
-31
9
Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid
-
-26
11
Studiefinanciering
-
-7.931
12
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
-
-458
13
Lesgeld
-
-17
14
Cultuur
-
-2.630
15
Media
-
-4.760
16
Onderzoek en wetenschapsbeleid
-
-2.525
25
Emancipatie
-
-10
Totaal programma
-
-54.643
Apparaat:
95
Apparaatsuitgaven
-
-364
Totaal apparaat
-
-364
Totaal
55.007
-
-55.007
0
Onvoorzien
De post «Onvoorzien» is in de eerste suppletoire begroting 2016 verhoogd met de eindejaarsmarge 2015/2016 van € 325,9 miljoen. Dit is ingezet ter dekking van:
overlopende verplichtingen die niet in 2015 tot betaling zijn gekomen, maar pas in 2016 (totaal € 128,1 miljoen);
de helft van de eenmalige extra loonbijstelling in 2016 voor het werkgeversdeel van de herstelopslag voor pensioenpremies (€ 36,4 miljoen);
de digitale taken rijksarchieven van het Nationaal Archief (€ 43,6 miljoen); en
OCW-brede uitvoeringsproblematiek voor het jaar 2016 (totaal € 117,9 miljoen), zoals voor het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) (€ 14,2 miljoen), de bijdrage van OCW aan de begroting van V&J (8,2 miljoen) en aan het Bestuursakkoord verhoogde asielinstroom 2015 (€ 17,3 miljoen). Daarnaast is er door de sterkte stijging van instroom van asielzoekers in het primair en voortgezet onderwijs sprake van meer uitgaven voor de aanvullende bekostigingsregelingen (€ 73,0 miljoen).
Tabel 91.4 Onvoorzien (bedragen x € 1.000)
Toegevoegd
Uitgedeeld
Saldo
Eindejaarsmarge 2015/2016
325.896
Overlopende verplichtingen
-
-128.086
Herstelopslag pensioenpremie
-
-36.366
Digitale taken rijksarchieven NA
-
-43.572
OCW-brede uitvoeringsproblematiek
-
-117.872
Totaal
325.896
-
-325.896
0
Artikel 95. Apparaatsuitgaven
-
D.Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 95.1 Budgettaire gevolgen van artikel 95 (bedragen x € 1.000)
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
20121
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Verplichtingen
275.467
260.103
256.178
249.788
243.981
239.161
4.820
Uitgaven
275.467
260.103
256.178
249.788
243.565
239.161
4.404
Personele uitgaven
173.603
176.907
179.076
184.613
166.545
18.068
Waarvan
-
eigen personeel
161.046
164.778
170.675
174.681
155.495
19.186
-
externe inhuur
7.522
8.612
4.809
5.880
7.846
-
-1.966
-
overige personele uitgaven
5.035
3.517
3.592
4.052
3.204
848
Materiële uitgaven
84.101
79.271
69.562
57.844
72.616
-
-14.772
Waarvan
-
ICT
29.071
30.133
27.032
21.721
27.427
-
-5.706
-
bijdrage aan SSO’s
27.875
31.330
31.021
19.982
28.404
-
-8.422
-
overige materiële uitgaven
27.155
17.808
11.509
16.141
16.785
-
-644
Begrotingsreserve schatkistbankieren
2.399
0
1.150
1.108
0
1.108
Ontvangsten
3.038
5.101
10.194
2.973
1.467
567
900
Noot 1
De apparaatsuitgaven van de beleidsdirecties, die tot 2012 op de beleidsartikelen werden verantwoord zijn vanaf 2009 toegevoegd aan artikel U95. Dit geldt ook voor de ontvangsten, met uitzondering van de ontvangsten van RCE tot en met 2012, die zijn niet opgenomen, omdat deze niet zijn te reconstrueren vanuit artikel 14.
Als gevolg van Verantwoord Begroten en de invoering van de Rijksbrede kostensoortentabel heeft OCW vanaf de begroting 2013 de apparaatskosten technisch verdeeld naar instrumenten (Personeel en Materieel) op basis van de realisatiecijfers van voorgaande jaren. De verklaring van de verschillen die nu zichtbaar zijn tussen de instrumenten onderling, wordt onder andere verklaard doordat er als gevolg van de aanscherping van de WKR-richtlijnen een verschuiving heeft plaatsgevonden van de materiele uitgaven naar de uitgaven voor personeel. Deze verschuiving is de aanleiding om de begroting vanaf 2017 structureel te herverdelen. OCW stuurt op het totaal toegewezen budget aan de organisatieonderdelen en niet per instrument.
Uitgaven
De uitgaven voor de Apparaatskosten OCW zijn in 2016 € 4,4 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit is het saldo van een groot aantal mutaties die grotendeels in de suppletoire wetten zijn toegelicht. Zo is bijvoorbeeld voor de loon- en prijsbijstelling budget toegevoegd en zijn voor de centrale bekostiging van de facilitaire dienstverlening door FMH de benodigde middelen aan BZK overgeboekt. Daarnaast staat OCW garant voor onderwijsinstellingen die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat OCW hierdoor loopt, ontvangt OCW een vergoeding (risicopremie). De risicopremie voor 2015 is ontvangen in 2016 en deze bedraagt € 1,1 miljoen. Deze premie wordt (via een desaldering) toegevoegd aan de begrotingsreserve schatkistbankieren.
Ontvangsten
De realisatie van de ontvangsten is in 2016 uiteindelijk € 0,9 miljoen hoger dan geraamd. Dit is het saldo van:
Hogere ontvangsten dan geraamd omdat OCW garant staat voor onderwijsinstellingen die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat OCW hierdoor loopt, ontvangt OCW een vergoeding (risicopremie). De risicopremie voor 2015 is ontvangen in 2016 en bedraagt € 1,1 miljoen.
Lagere ontvangsten dan geraamd onder andere uit detacheringen.
Tabel 95.2 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en Zelfstandige Bestuursorganen/Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (bedragen x € 1 miljoen)1
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2012
2013
2014
2015
2016
2016
2016
Totaal apparaatsuitgaven Ministerie
275,5
260,1
256,2
249,7
243,6
239,2
4,4
Kerndepartement
154,5
135,1
132,5
136,7
135,9
134,2
1,7
Rijksdienst Cultureel Erfgoed
52,2
52,9
47,8
38,0
34,6
33,9
0,7
Inspectie van het Onderwijs
59,5
62,8
67,3
66,8
64,0
63,5
0,5
Erfgoedinspectie
2,7
2,5
2,4
2,3
2,3
2,3
0,0
Onderwijsraad
2,4
2,4
2,4
2,2
2,9
2,4
0,5
Raad voor Cultuur
2,8
2,9
2,4
2,3
2,5
2,2
0,3
Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid
1,4
1,5
1,4
1,4
1,4
0,7
0,7
Totaal apparaatskosten Agentschappen
296,9
301,7
307,2
336,6
356,4
294,1
62,3
Dienst Uitvoering Onderwijs
273,8
277,5
278,9
303,4
313,3
253,9
59,4
Nationaal Archief
23,1
24,2
28,3
33,2
43,1
40,2
2,9
Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT’s
Stichting Fonds voor de Podiumkunsten
6,1
4,5
4,6
4,4
4,4
-
-4,4
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie
2,3
2,2
2,2
1,9
1,9
-
-1,9
Stichting Mondriaanfonds
3,7
2,0
2,0
2,2
2,2
-
-2,2
Stichting Nederlands Filmfonds
2,8
2,5
3,0
3,1
2,6
-
-2,6
Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie
1,4
1,6
1,4
1,6
1,1
-
-1,1
Stichting Nederlands Letterenfonds
1,6
2,0
2,0
2,0
1,1
-
-1,1
Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)
1,5
1,5
1,6
1,6
1,7
-
-1,7
Commissariaat voor de Media (CvdM)
5,1
4,2
4,7
3,8
3,7
-
-3,7
Nederlandse Publieke Omroep (NPO)
2,8
2,4
2,3
2,6
2,6
-
-2,6
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)
4,0
3,9
3,8
4,0
3,8
3,5
0,3
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)
30,3
13,3
15,0
15,0
13,0
-
-13,0
Koninklijke Bibliotheek (KB)
10,7
15,3
15,3
15,3
26,5
-
-26,5
Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)
16,0
31,1
32,3
32,3
28,4
-
-28,4
Stichting Participatiefonds
3,0
2,8
2,6
2,5
2,3
2,3
0,0
Stichting Vervangingsfonds
3,7
3,6
3,4
3,2
3,0
3,0
0,0
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek
0,7
0,6
0,6
0,7
0,5
-
-0,5
Noot 1
De cijfers in bovenstaande tabel zijn niet met elkaar te consolideren aangezien het zowel uitgaven als kosten betreft.
In onderstaande tabel staat de verdeling van de taakstelling op de Apparaatsuitgaven/-kosten uit het Regeerakkoord weergegeven. Deze taakstelling is verdeeld over kerndepartement, agentschappen en ZBO’s.
Tabel 95.3 Apparaatsuitgaven/-kosten invulling taakstelling (bedragen x € 1 miljoen)
2016
2017
2018
Structureel
Departementale taakstelling (totaal)
24,0
54,0
67,0
67,0
Kerndepartement
6,9
20,0
26,5
26,5
Agentschappen
DUO
12,1
23,5
27,9
27,9
NA
0,8
1,0
1,0
1,0
Totaal Agentschappen
12,9
24,5
28,9
28,9
ZBO’s
Cultuurfondsen
0,5
1,1
1,4
1,4
Commissariaat voor de Media
0,2
0,5
0,6
0,6
Nederlandse Publieke Omroep
0,1
0,3
0,4
0,4
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)
0,2
0,4
0,5
0,5
Kon.Ned.Academie van Wetenschappen (KNAW)
0,7
1,6
2,0
2,0
Kon.Bibliotheek (KB)
0,6
1,3
1,6
1,6
Ned.organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)
1,5
3,5
4,3
4,3
Participatiefonds
0,1
0,3
0,4
0,4
Vervangingsfonds
0,2
0,4
0,5
0,5
Stimuleringsfonds voor de Pers
0,0
0,1
0,1
0,1
Totaal ZBO’s
4,2
9,5
11,6
11,6
Nog in te vullen
0,0
0,0
0,0
0,0
-
6.BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF 2016
Inleiding
De bedrijfsvoering, inclusief het financieel beheer binnen het Ministerie van OCW, is op orde. De Algemene Rekenkamer had over 2015 geen onvolkomenheden in het beheer onderkend. Dit is een mooi resultaat waar het Ministerie van OCW trots op is.
De inzet van het Ministerie van OCW in 2016 is geweest om dit niveau vast te houden. We zijn hier niet geheel in geslaagd. In paragraaf 2 en 3 gaan we hier nader op in. Het Ministerie van OCW blijft streven naar excellente processen die op een efficiënte en effectieve manier bijdragen aan het financieel beheer en de totstandkoming van het beleid om de doelstellingen van het Ministerie van OCW te realiseren.
De financiële overzichten geven een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering. Wat betreft de financiële rechtmatigheid en getrouwheid kan worden geconstateerd dat zowel de fouten als de onzekerheden gedurende het jaar 2016 binnen de gestelde rapporteringstoleranties zijn gebleven met één uitzondering. De tolerantie ten aanzien van de rechtmatigheid van de uitgaven en ontvangsten van de samenvattende staat van baten-lastendiensten is overschreden. In paragraaf 1, onder rechtmatigheid, is dit nader toegelicht.
Paragraaf 1 - Rechtmatigheid, totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie, financieel en materieelbeheer en overige aspecten bedrijfsvoering
Rechtmatigheid
De verantwoording in het departementale jaarverslag (DJV) is in overeenstemming met de begrotingswetten, de Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. Voor de bepaling van fouten en onzekerheden is de rijksbrede normering toegepast.
Rapportage over onrechtmatigheden is verplicht als deze meer bedragen dan de tolerantiegrens. Bij de agentschappen DUO en Nationaal Archief gezamenlijk bedraagt de tolerantiegrens € 15 miljoen. Bij DUO en NA is in 2016 sprake geweest van onrechtmatigheden ter grootte van € 54 miljoen, dit is 14,6 procent, vrijwel geheel veroorzaakt door het volgende. Er zijn rijksbrede afspraken gemaakt over inkoop van producten en diensten via zogenaamde categorieën. De categorieën zijn aan afzonderlijke ministeries toegewezen die daarbij als coördinator rijksbreed optreden. In 2016 is het Ministerie van Economische Zaken niet gelukt de rijksbrede raamovereenkomst inhuur externen tijdig opnieuw af te sluiten. OCW heeft om dit op te vangen, net als andere departementen, nadere overeenkomsten onder de verlopen raamovereenkomst moeten afsluiten of verlengen, met onrechtmatigheid als gevolg. Verder heeft OCW om het op te vangen daarbij, evenals andere departementen, ook gewerkt met het Dynamisch Aankoopsysteem. Deze inhuur (€ 4,5 miljoen) is ook aangemerkt als onrechtmatig bij de departementen. Inmiddels zijn nieuwe raamovereenkomsten ICT Inhuur afgesloten.
Overzicht overschrijdingen rapporteringstoleranties fouten
(bedragen x € 1.000)
Rapporteringstolerantie
Verantwoord bedrag in € (omvangs-basis)
Rapporteringstolerantie voor fouten in €
Bedrag aan fouten in €
Percentage aan fouten t.o.v. verantwoord bedrag
Samenvattende staat baten-lasten-agentschappen
€ 366.672
€ 15.000
€ 53.557
14,6
Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie
Er zijn geen bijzonderheden te melden.
Financieel- en materieel beheer
Totstandkoming jaarverslag
Het Departementaal Jaarverslag (DJV) van OCW over 2016 is met twee weken vertraging opgeleverd. Op basis van de geldende procedure is uitstel gevraagd aan de Minister van Financiën.
De vertraging in oplevering is in de kern veroorzaakt door drie systeemwijzigingen in de financiële infrastructuur, die door OCW in 2016 zijn doorgevoerd. Dit waren achtereenvolgens:
-
-
-
•de overgang van de hoofdadministratie van OCW naar het zgn. SAP 3F-systeem (dat door het financieel dienstencentrum van SZW wordt beheerd);
-
-
-
-
•de ontvlechting van de instrumenten subsidies en opdrachten uit het bekostigingssysteem van DUO naar 3F; en
-
-
-
-
•de vervanging/conversie van dit bekostigingssysteem (Gefis) naar een nieuwe versie (SAP PG).
-
Laatstgenoemd systeem is via een interface gekoppeld aan het SAP 3F-systeem. Aan de vooravond van de jaarafsluiting is deze voor het eerst in de praktijk beproefd.
De impact van deze wijzigingen op het proces van de jaarafsluiting is groter gebleken, dan eerder werd ingeschat. Door een combinatie van tijdsdruk, systeemtechnische complexiteit en beperkte personele expertise heeft het meer inspanning dan verwacht gekost om allereerst de relevante data over te brengen naar het SAP 3F-systeem en vervolgens de cijfermatige aansluiting te maken tussen de cijfers in het DJV (gebaseerd op de consolidatie in het 3F-systeem) en het bronsysteem dat in heel 2016 voor de bekostiging van het onderwijs is gebruikt (Gefis). Hierdoor was het complex en tijdrovend voor OCW om de voor de controlewerkzaamheden van de ADR benodigde informatie te kunnen leveren en de daaruit voortvloeiende correcties te verwerken in het DJV.
Door middel van een projectmatige interventie zijn, in afstemming met de ADR, de nog noodzakelijke werkzaamheden in het jaarafsluitingsproces versterkt opgepakt en afgerond. Uiteindelijk is het definitieve jaarverslag (met controleverklaring) alsnog eind maart opgeleverd; dat is twee weken later dan de planning in de Rijksbegrotingsvoorschriften, maar nog wel op tijd om tezamen met de jaarverslagen van de andere departementen aan de Algemene Rekenkamer te worden aangeboden. Over deze vertraging en het uitstel van het opleveren van het DJV is tijdens het proces met ambtelijk Financiën, de ADR en de AR gecommuniceerd.
OCW hecht er aan om te benadrukken dat bovengenoemde systeemwijzigingen er niet toe hebben geleid dat de continuïteit en kwaliteit van de financiële processen tijdens het uitvoeringsjaar 2016 zijn verstoord; ook de rechtmatigheid van de uitgaven, ontvangsten en verplichtingen van OCW is niet in het geding (geweest). Vanzelfsprekend is de vertraagde oplevering van het DJV wel aanleiding geweest om een onafhankelijke evaluatie op te starten, teneinde de verschillende (technische en personele) factoren te bezien op mogelijke doorwerking naar de toekomst en daarvoor passende maatregelen te treffen. Borging en ontwikkeling van kennis van systemen en het gebruik daarvan, alsmede de vastlegging van handmatige boekingsgangen zijn daarbij belangrijke aandachtspunten.
IUC-Noord
Ondanks de extra aandacht die in 2016 binnen het IUC-Noord aan de inkooporganisatie is gegeven, is er sprake van knelpunten in de interne beheersing en sturing. Deze knelpunten hebben betrekking op onder meer het tijdig uitvoeren van de analyse van gedane inkopen om mede daarmee de inkoopbehoefte voor de komende jaren te bepalen (spendanalyse), de onderliggende administratie en beheer van de contracten en het contractenregister. Deze punten zijn opgenomen in een verbeterplan en worden in 2017 uitgevoerd. Verder kan IUC-Noord zich als organisatie nog duidelijk verbeteren qua klanttevredenheid en inzet en gebruik van ICT-systemen voor betere klantgerichtheid. Deze verbeterpunten hebben beperkte gevolgen voor de rechtmatigheid van de inkopen, omdat IUC-Noord bij veel aanbestedingen gebruik maakt van reeds afgesloten raamovereenkomsten.
Overige aspecten van de bedrijfsvoering
Externe inhuur
In het samenvattend auditrapport OCW 2015 stelde de ADR de vraag of de kosten voor de ontwikkeling van automatisering, soft- en hardware bij DUO in de administratie op de juiste wijze geboekt werden. OCW heeft daarop in samenwerking met de Ministeries van Financiën en BZK, in 2016 de rubricering van uitgaven in de administratie bij het agentschap DUO opnieuw beoordeeld. De juiste toepassing van de definitie heeft er toe geleid dat meer uitgaven zijn gerubriceerd als externe inhuur. Voor een verdere toelichting hierop zie bijlage 3.
Paragraaf 2 - Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen
Beleid ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik
Externe risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik
Het Ministerie van OCW heeft als uitgangspunt regelgeving tot stand te brengen die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik. Jaarlijks worden de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik geïnventariseerd. Waar nodig wordt het voorlichtings-, controle-, sanctie- of evaluatiebeleid aangescherpt, daarbij de wenselijkheid en doelmatigheid van deze middelen in ogenschouw nemend.
Restrisico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik
In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om misbruik en oneigenlijk gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten of de wettelijke mogelijkheden begrensd zijn. Er is dan sprake van restrisico of «restant M&O». Dit is de gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen. Aan de volgende geldstromen met een restrisico groter dan € 1 miljoen kleven na inzet van deze instrumenten toch nog risico’s:
-
1.Gewichtenregeling Primair Onderwijs
Scholen met veel achterstandsleerlingen krijgen via de gewichtenregeling extra geld voor personeel en materieel. De bepaling van het leerlingengewicht is gebaseerd op de ouderverklaring over het opleidingsniveau van de ouder(s). Het leerlingengewicht werkt ook door in de uitkering van de impulsgebieden. Met de gewichtenregeling, waaronder de regeling impulsgebieden, is een bedrag gemoeid van € 311,7 miljoen.
Het gewicht kan worden gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaring. Hierdoor neemt het risico van foutieve opgaaf (afwijkend van ingevulde formulieren) door de school af. Omdat het aantal fouten dat scholen de laatste jaren maken bij de - op basis van bedoelde ouderverklaring - gewichttoekenning was toegenomen, heeft een aanvullende controle plaatsgevonden om deze onrechtmatigheid terug te brengen. In een eerste ronde hebben de scholen die gezamenlijk 80 procent van de gewichtenmiddelen krijgen hulp gekregen om de gewichtenadministratie op orde te krijgen en fouten te corrigeren. Dit leverde echter veel gevallen op waarbij de verantwoordingsinformatie niet volledig was en die daardoor een onzekerheid over de rechtmatigheid opleverden. Scholen hebben daarna de gelegenheid gekregen om de ontbrekende informatie aan te vullen en in een vervolgcontrole zijn deze gewichten opnieuw beoordeeld. Het is de verwachting dat na de verwerking van alle controles en de afronding van eventuele bezwaarprocedures de onrechtmatigheid hiermee in de toekomst aanzienlijk afneemt. Het risico op onvolledige administraties is zoveel mogelijk ondervangen door in 2015 een verplicht ouderformulier in te voeren. Hiermee wordt echter niet het risico ondervangen dat ouders een verkeerde opgaaf doen. Het risico blijft bestaan dat scholen een onjuist gewicht toekennen op basis van weliswaar volledig ingevulde, maar niet op waarheid berustende ouderverklaringen. De opleidingsgegevens van ouders zouden slechts getoetst kunnen worden aan documenten (diploma’s etc.) die hun opleidingsniveau bevestigen. Een dergelijke toets mag een school en het Ministerie van OCW niet uitvoeren. Voorts is het in de meeste gevallen niet mogelijk aan te tonen dat iemand wel een opleiding heeft gevolgd. Daarom wordt gezocht naar mogelijkheden om in de toekomst via andere manieren buiten de scholen om de onderwijsachterstandenmiddelen toe te kennen op basis van een andere indicator. Het CBS onderzoekt alternatieven om dit via koppeling van gegevensbestanden te bereiken en is daar positief over. De Tweede Kamer is hierover in januari 2017 nader geïnformeerd.
Het is lastig om in te schatten wat het restrisico is. Daarom wordt het totale bedrag aan gewichtenmiddelen van € 311,7 miljoen als restrisico aangemerkt.
-
2.Leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond
Scholen met leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond komen in aanmerking voor een aanvullende vergoeding. De uitgaven voor leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond bedragen in 2016 € 18,6 miljoen.
De opgaven van de scholen worden gecontroleerd aan de hand van de door ouders of verzorgers getekende verklaringen of inschrijfformulieren. De inhoud van de verklaringen kan niet sluitend worden gecontroleerd. Voor 2016 is het restrisico bij leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond € 18,6 miljoen.
-
3.Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen
Voor kinderen met een niet-Nederlandse achtergrond, en niet afkomstig uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba, wordt in de materiële instandhouding een NOAT-bekostiging gegeven voor Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen. De uitgaven voor leerlingen met een dergelijke achtergrond bedragen in 2016 € 4,4 miljoen. De opgave van de school wordt steekproefsgewijs gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaringen. De ouderverklaringen kunnen niet op juistheid worden gecontroleerd. Voor 2016 is het restrisico van de uitgaven aan Nederlands onderwijs aan anderstaligen € 4,4 miljoen.
-
4.Studiefinanciering uitwonenden
Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komen studerenden in aanmerking voor extra beurs wanneer ze uitwonend zijn. Dit geldt alleen voor de mbo-studenten en studenten hoger onderwijs die niet onder het studievoorschot vallen.
Het levert een studerende financieel voordeel op om zich als uitwonende te laten registreren in de Basisregistratie Personen (BRP). De extra basisbeurs voor een uitwonende student is circa € 2.200 per jaar. De totale uitgaven bedroegen in 2016 ruim € 400 miljoen (WSF 2000). Dit bedrag is lager dan in 2015 vanwege de invoering van het studievoorschot voor studenten hoger onderwijs. De bijdrage die op grond van de WTOS (regeling TS18+) aan uitwonenden is verstrekt, bedroeg in 2016 € 4,3 miljoen.
In de studiefinanciering wordt nu uitgegaan van het adres in de BRP, maar niet alle studerenden wonen daadwerkelijk op het geregistreerde adres. Daarom worden fysieke controles op het opgegeven woonadres uitgevoerd, zodat het risico op misbruik van de uitwonendenbeurs wordt beperkt. Er zijn in 2016 ruim 2000 controles uitgevoerd op basis van een risicoprofiel. In ongeveer 40 procent van de geselecteerde gevallen is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Studenten moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terugbetalen en krijgen een boete opgelegd.
Het bovenstaande betreft studerenden die in Nederland wonen. Bij studerenden in het buitenland wordt anders gecontroleerd. Er wordt gecontroleerd of de student aan de instelling in het buitenland is ingeschreven. Er wordt aangenomen dat hij in het buitenland woonachtig is. Omdat er geen adrescontrole plaatsvindt, is er voor studerenden in het buitenland een restrisico.
In 2010 is gestart met fysieke controles op het adres in de BRP. Als gevolg van de maatregelen van de afgelopen jaren om misbruik met de uitwonendenbeurs aan te pakken, is dit misbruik substantieel afgenomen. Het restrisico wordt veroorzaakt door onjuiste inschrijving in het BRP en wordt niet aan OCW toegerekend. Er is dus sprake van geïmporteerd risico. Het huidige risico wordt ingeschat op een bedrag tussen € 8 miljoen en € 18 miljoen. Ten opzichte van begin 2011 betekent dit een daling van het risico op misbruik van ongeveer 34 miljoen euro. Ten opzichte van 2015 is het risico verder gedaald als gevolg van de voortzetting van de controles en het vervallen van het onderscheid tussen uit- en thuiswonenden onder het studievoorschot.
-
5.Aanvullende beurs
Van ouders wordt verwacht dat zij bijdragen aan de studie van hun kind. Kunnen ze dat niet of onvoldoende, dan kan de studerende een aanvullende beurs krijgen. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Het ouderlijk inkomen kan niet in alle gevallen juist en volledig worden vastgesteld. In 2016 is in totaal circa € 750 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan is circa € 31,3 miljoen aan studenten met ouders in het buitenland verstrekt.
Wanneer ouders in Nederland wonen, is het risico op misbruik beperkt. Op grond van artikel 8, eerste lid Awir beheert de Belastingdienst het inkomensgegeven uit het basisregister inkomen. DUO is bevoegd deze inkomensgegevens van de Belastingdienst te gebruiken en is ook afhankelijk van deze gegevens. Er zijn circa 12.500 studenten met ouders in het buitenland en in deze gevallen vraagt DUO bewijsstukken van het buitenlands inkomen op. Gegevensuitwisseling met buitenlandse Belastingdiensten komt in beperkte mate tot stand.
DUO vraagt de bewijsstukken op maar de juistheid en volledigheid van het opgegeven buitenlands inkomen is niet volledig met zekerheid vast te stellen door DUO noch door de Belastingdienst, met uitzondering van de voormalige Nederlandse Antillen ad € 6 miljoen, waar dit wel mogelijk is. Hierdoor is er sprake van restrisico bij studenten met een aanvullende beurs met ouders in het buitenland van circa € 25,3 miljoen.
-
6.Terugbetalen studieschulden
Van oud-studenten met een studieschuld is niet altijd een adres bekend, met name wanneer zij in het buitenland verblijven. Bij betalingsachterstanden zijn zij dan niet bereikbaar voor inningsactiviteiten. Daarnaast kunnen oud-studenten dan niet worden geïnformeerd over de draagkrachtregeling en worden zij geconfronteerd met extra invorderingskosten. Aanpalend risico is dat in het buitenland het inkomen van de debiteur en van een eventuele partner (voor zover relevant) niet in alle gevallen juist en volledig kan worden geverifieerd en moet worden volstaan met de klantopgave (incl. bewijsstukken). Gegevensuitwisseling met het buitenland komt immers in beperkte mate tot stand. Ultimo 2016 ontbrak nog van circa 3 procent van de debiteuren een betrouwbaar adres (circa 23.000 van de circa 750.000 debiteuren). Eind 2015 waren dit er nog circa 30.000 (4 procent van het totaal aantal debiteuren).
DUO slaagt er in om steeds meer debiteuren op te sporen en tot betaling aan te zetten (zie ook de Kamerstukken 24 724, nr. 122 en 17 050, nr. 450). Ondanks een nieuwe groep van ruim 10.000 debiteuren per jaar die hun nieuwe adres niet doorgeven, is deze problematiek in 2016 verder teruggedrongen. Door een actievere strategie en extra inspanningen bij debiteuren in het buitenland is ten opzichte van 2012 in 2016 € 30 miljoen extra ontvangen (zie ook Kamerstuk 17 050 nr. 533 brief 16-12-2016 VenJ, Voortgang rijksbrede aanpak fraude). In 2015 was dit nog € 19 miljoen. Extra investeringen in 2016 zijn meer dan rendabel gebleken, en hebben daarmee een duidelijke positieve invloed gehad op deze ontwikkeling.
Grote, lopende ICT-projecten
Het Ministerie van OCW kent ultimo 2016 7 ICT-projecten groter dan € 5 miljoen: Doorontwikkelen BRON, Programma Dienstverlening Instellingen, Lerarenregister voor Krachtig Leraarschap, Studievoorschot in WSF-systemen, Vervangen Gefis, Programma Vernieuwing Studiefinanciering en Digitale Taken Rijksarchieven. Jaarlijks rapporteert het Ministerie van OCW over deze projecten conform het daarvoor afgesproken rapportagemodel. Van alle projecten wordt de stand van zaken openbaar gemaakt via het Rijks ICT-dashboard www.rijksictdashboard.nl. Het gaat om informatie over onder andere het doel van het project, de geraamde kosten, de doorlooptijd en de uitgebrachte kwaliteitstoetsen. Minimaal één keer per jaar wordt het dashboard geactualiseerd. Raadpleging van het dashboard maakt het mogelijk in een oogopslag het verloop van kosten en doorlooptijd te zien. Ook maakt een grafiek de ramingen en de feitelijk gemaakte kosten zichtbaar. Verder is aangegeven aan welk beleidsterrein het project bijdraagt.
Voor alle projecten geldt dat door CIO- en privacyfunctionarissen van de betreffende organisatie(onderdelen) wordt geadviseerd over de risico’s voor de privacy en uitvoering. Door de advisering door CIO- en privacyfunctionarissen, maar ook door de inzet van instrumenten als «Gateway», BIT-toetsen en de OCW risicorapportage worden dergelijke risico’s tijdig in kaart gebracht en zijn deze continu onder de aandacht. Daartoe worden in de projecten zelf ook waarborgen ingebracht om risico’s voor de uitvoering te onderkennen. De Functionarissen gegevensbescherming van het Ministerie van OCW en DUO zien toe op navolging van de wet Bescherming Persoonsgegevens. Verder bestaat er binnen het Ministerie van OCW een procedure voor het opstellen van Privacy Impact Assessments (PIA’s) bij nieuwe wetgeving en grote ICT projecten. Hierdoor is advisering door de CIO aan de voorkant geoptimaliseerd.
Betaalgedrag
In 2016 is het streefcijfer voor tijdig betalen verhoogd van 90 procent naar 95 procent. Het Ministerie van OCW voldoet al jarenlang aan de gestelde norm. Over 2016 is het percentage tijdig betalen bij het Ministerie van OCW uitgekomen op 97 procent.
Audit Committee
Het Audit Committee (AC) heeft in 2016 viermaal vergaderd. Het AC heeft tot taak het adviseren van het departementale management op ten minste de volgende drie onderdelen:
-
-
-
•Het borgen van de kwaliteit van de bedrijfsvoering, inclusief de financiële verslaglegging;
-
-
-
-
•De regie op het auditbeleid;
-
-
-
-
•Het risicomanagementbeleid en de uitkomsten daarvan.
-
De Secretaris-Generaal is voorzitter en vormt samen met de MT-OCW leden en vier niet-ambtelijke leden het Audit Committee. De directeur FEZ en directeur Auditdienst Rijk nemen als adviseur ook deel aan de vergaderingen. Er is een open stoel voor de Algemene Rekenkamer en FEZ voert het secretariaat.
Vaste agendapunten zijn:
-
-
-
•Vergadering maart: Departementaal jaarverslag OCW, Samenvattend auditrapport Auditdienst Rijk, Auditplan Auditdienst Rijk;
-
-
-
-
•Vergadering mei: Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer, Risicomanagementbeleid, reviewplan OCW;
-
-
-
-
•Vergadering oktober: Interim-rapportage Auditdienst Rijk, bevindingen gespreksronde externe leden;
-
-
-
-
•Vergadering december: Jaarwerkplan Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag en meerjarenplanning Inspectie van het Onderwijs.
-
Paragraaf 3 - Belangrijkste ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering
OCW borgt de weggewerkte onvolkomenheden
Het Ministerie van OCW heeft de onvolkomenheden die de Algemene Rekenkamer over 2014 had geconstateerd in 2015 weggewerkt. In 2016 hebben we hier nog nader aandacht aan besteed. Het gaat hierbij om de volgende drie onderwerpen:
-
-
-
•Subsidiebeheer
Per 1 februari 2016 is de uitvoering van subsidieregelingen onderdeel geworden van de Dienst Uitvoering Subsidies voor Instellingen (DUS-I), een samenwerkingsverband van de ministeries van VWS, SZW en OCW. De overgang is goed verlopen.
In 2015 had het Ministerie van OCW verbeteringen in het subsidiebeheer doorgevoerd. Het Ministerie van OCW heeft in 2016 het goede nieuwe niveau van 2015 weten vast te houden.
Verder heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de laatste achterstanden in het vaststellen van subsidies «BRIM 2008» in 2016 volledig weggewerkt.
-
-
-
-
•Informatiebeveiliging Dienst Uitvoering Onderwijs en bestuursdepartement
De informatiebeveiliging bij DUO en het bestuursdepartement is op orde gebleven. Er resteren nog wel enkele aandachtspunten, namelijk sturing op de beschikbaarheid van capaciteit voor de informatiebeveiliging bij het bestuursdepartement en het autorisatiebeheer bij DUO. Deze zijn al voorzien van maatregelen die in 2017 worden uitgevoerd.
-
-
-
-
•Inkoopbeheer Nationaal Archief
Het Nationaal Archief heeft in 2016 het niveau van 2015 vastgehouden. De opzet van de processen voldoet en de processen zijn in 2016 op beheerste wijze verlopen.
-
Invoering vennootschapsbelastingplicht
In 2016 heeft het Ministerie van OCW zich voorbereid op de eerste aangifte van vennootschapsbelasting over 2016. Hiertoe heeft een OCW-brede inventarisatie van vpb-plichtige activiteiten plaatsgevonden met daarna het opstellen van beginbalansen en berekening van het af te dragen bedrag dat is opgenomen onder de post «niet uit de balans blijkende verplichtingen». Een en ander is in goed overleg met het fiscaal loket van Financiën, de Belastingdienst en de ADR verlopen.
Aansluiting uitvoering financiële administratie bij het Financieel Dienstencentrum
OCW heeft het voornemen om in 2017 aan te sluiten bij het Financieel Diensten Centrum (FDC), en aldaar de administratie van het Ministerie van OCW te laten voeren. Het FDC is een samenwerkingsverband van de Ministeries van SZW, VWS, Financiën en (straks) BZK. Dit betekent een overgang van financieel-administratieve taken en mensen van het Ministerie van OCW naar het FDC. De ADR houdt hierbij een kritische vinger aan de pols, opdat de continuïteit en kwaliteit van de financiële processen ook beheerst blijven.
Continuïteit ICT bij DUO
De maatschappelijke en technische ontwikkelingen op ICT gebied gaan steeds sneller.
Daarnaast heeft OCW ambities als gepersonaliseerd leren, vouchers en nieuwe samenwerkingsverbanden. Deze ontwikkelingen vragen om een ICT systeemlandschap dat up to date is en blijft.
Onderhoud, vervanging en vernieuwing moeten planmatig ingezet worden met de bijbehorende financiën. In 2016 is gekeken of DUO, binnen de middelen waar zij over beschikt, vorm kan geven aan zijn ambities en het up to date houden van zijn systemen. Hoewel met uitzondering van onderhoud geen sprake is van een acuut probleem, is het onontkoombaar om meerjarig nieuw budget te gaan toevoegen voor onderhoud en proactieve vervanging en vernieuwing van het ICT-landschap. In de voorjaarsnotabesluitvorming 2017 wordt deze problematiek in de afweging meegenomen.
Om voor 2017 goed onderhoud te garanderen is in het najaar 2016 besloten om incidenteel € 5 miljoen aan het onderhoudsbudget toe te voegen grotendeels gedekt uit het eigen vermogen van DUO.
-
C.JAARREKENING
-
7.DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT
Departementale verantwoordingsstaat 2016 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)
(1)
(2)
-
(3)= (2) - (1)
Art.
Omschrijving
Vastgestelde begroting
Realisatie
Verschil realisatie en
vastgestelde begroting
Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
TOTAAL
38.838.987
36.863.389
1.337.192
40.302.565
38.695.779
1.318.371
1.463.578
1.832.390
-
-18.821
Beleidsartikelen
38.599.826
36.624.228
1.336.625
40.058.584
38.452.214
1.316.904
1.458.758
1.827.986
-
-19.721
01
Primair onderwijs
9.957.395
9.957.395
1.661
10.216.767
10.212.473
32.607
259.372
255.078
30.946
03
Voortgezet onderwijs
7.579.547
7.574.452
4.661
7.942.036
7.951.000
7.936
362.489
376.548
3.275
04
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
4.026.058
4.064.713
3.000
4.478.441
4.118.176
3.338
452.383
53.463
338
06
Hoger beroepsonderwijs
2.848.076
2.823.794
1.213
2.867.843
2.833.160
1.903
19.767
9.366
690
07
Wetenschappelijk onderwijs
4.142.227
4.160.209
16
4.391.850
4.328.205
2.253
249.623
167.996
2.237
08
Internationaal beleid
12.327
13.662
99
11.001
12.281
1
-
-1.326
-
-1.381
-
-98
09
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid
250.915
250.915
6.000
188.280
208.594
12.319
-
-62.635
-
-42.321
6.319
11
Studiefinanciering
4.953.609
4.953.609
869.711
5.828.062
5.828.062
795.034
874.453
874.453
-
-74.677
12
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
88.307
88.307
3.034
86.708
86.708
2.630
-
-1.599
-
-1.599
-
-404
13
Lesgelden
7.071
7.071
249.135
7.198
7.198
248.477
127
127
-
-658
14
Cultuur
2.783.796
757.563
494
2.072.046
795.135
2.421
-
-711.750
37.572
1.927
15
Media
1.005.154
1.005.485
197.500
990.792
1.019.469
206.979
-
-14.362
13.984
9.479
16
Onderzoek en wetenschapsbeleid
934.735
953.579
101
964.085
1.040.139
722
29.350
86.560
621
25
Emancipatie
10.609
13.474
0
13.475
11.614
284
2.866
-
-1.860
284
Niet-beleidsartikelen
239.161
239.161
567
243.981
243.565
1.467
4.820
4.404
900
91
Nominaal en onvoorzien
0
0
0
0
0
0
0
0
0
95
Apparaatsuitgaven
239.161
239.161
567
243.981
243.565
1.467
4.820
4.404
900
-
8.SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT BATEN-LASTENAGENTSCHAPPEN
Samenvattende verantwoordingsstaat 2016 inzake baten-lastenagentschap van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)
(1)
(2)
(3)
(4)
Vastgestelde begroting
Realisatie
Verschil realisatie en vastgestelde begroting
Realisatiet-1
Baten-lastenagentschap DUO
Totale baten
260.867
321.013
60.146
313.222
Totale lasten
260.867
322.516
61.649
313.024
Saldo van baten en lasten
0
-
-1.503
-
-1.503
198
Totale kapitaalontvangsten
0
0
0
0
Totale kapitaaluitgaven
-
-7.315
-
-10.203
-
-2.888
-
-11.987
Baten-lastenagentschap NA
Totale baten
41.072
45.659
4.587
34.785
Totale lasten
41.072
45.050
3.978
34.726
Saldo van baten en lasten
0
609
609
59
Totale kapitaalontvangsten
0
Totale kapitaaluitgaven
-
-360
-
-1.791
-
-1.431
-
-1.913
-
9.JAARVERANTWOORDING VAN HET BATEN-LASTENAGENTSCHAP DIENST UITVOERING ONDERWIJS (DUO) PER 31 DECEMBER 2016
Inleiding
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de Rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden. Onderdeel van DUO is de Shared Service Organisatie Noord waarbinnen het inkoopcentrum en het Overheidsdatacenter zijn ondergebracht, welke dienstverlening verricht onder meer voor het concern OCW en haar buitendiensten, het CJIB en andere overheidsorganen.
Tabel 1 Staat van baten-lastenagentschap DUO (bedragen x € 1.000)
Omschrijving
Vastgestelde begroting
Realisatie
Verschil realisatie en vastgestelde begroting
Realisatie t-1
Baten
Omzet moederdepartement
227.015
275.629
48.614
273.502
Omzet overige departementen
23.107
38.915
15.808
26.730
Omzet derden
10.745
5.851
-
-4.894
12.988
Rentebaten
0
0
0
2
Vrijval voorzieningen
0
618
618
0
Bijzondere baten
0
0
0
0
Totaal baten
260.867
321.013
60.146
313.222
Lasten
•
Apparaatskosten
253.852
313.167
59.315
303.432
-
Personele kosten
144.433
228.767
84.334
155.261
Waarvan eigen personeel
119.163
132.625
13.462
121.465
Waarvan externe inhuur
18.270
90.782
72.512
24.898
Waarvan overige personele kosten
7.000
5.360
-
-1.640
8.899
-
Materiele kosten
109.419
84.400
-
-25.019
148.171
Waarvan apparaat ICT
20.000
20.718
718
20.586
Waarvan bijdrage aan SSO’s
12.500
19.620
7.120
12.218
Waarvan overige materiële kosten
76.919
44.062
-
-32.857
115.367
•
Rentelasten
15
12
-
-3
24
•
Afschrijvingskosten
7.000
7.672
672
7.768
-
Immaterieel
0
689
689
630
-
Materieel
7.000
6.983
-
-17
7.138
•
Overige lasten
0
1.610
1.610
1.800
-
Dotaties voorzieningen
0
1.610
1.610
1.800
-
Bijzondere lasten
0
0
Totaal lasten
260.867
322.461
61.594
313.024
Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen
0
-
-1.448
-
-1.448
198
Agentschapsdeel Vpb lasten
0
55
55
0
Saldo van baten en lasten
0
-
-1.503
-
-1.503
198
Toelichting:
DUO heeft een negatief resultaat van € 1,5 miljoen gerealiseerd. Dit wordt voor € 1,1 miljoen veroorzaakt door het plegen van het noodzakelijk systeemonderhoud om de reguliere uitvoeringsprocessen te borgen. Afgelopen jaren is o.a. door de toenemende digitalisering het systeemlandschap gegroeid, waarbij in de basisfinanciering onvoldoende rekening is gehouden met de daardoor toegenomen onderhoudskosten. In 2017 zal DUO in overleg met OCW wederom hoognodig onderhoud uitvoeren ten laste van het eigen vermogen. In de aanloop naar de begroting 2018 zal de meerjarige financiering van het onderhoud worden meegenomen. Tot slot is een negatief resultaat van € 0,4 miljoen toe te rekenen aan het SSO-Noord als gevolg van de meerkosten voor categoriemanagement, in het bijzonder betreft het hier om onvoorziene gerechtskosten.
Het negatieve resultaat wordt onttrokken aan het eigen vermogen. Onderstaand wordt dit resultaat nader toegelicht.
Baten
De omzet moederdepartement is € 48,6 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. De stijging heeft grotendeels betrekking op incidentele financiering zijnde geen onderdeel uitmakend van de begroting, voor onder andere de werkzaamheden voor de uitvoering van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (€ 11,8 miljoen), projecten voor instandhouding systemen (onderhoud), compacte rijksdienst trajecten, Programma Dienstverlening Instellingen en Migratie Infrastructuur (o.a. JBoss en Oracle) (€ 7,6 miljoen), uitvoering beleidsopdrachten (incl. doorontwikkeling Basis Registratie Onderwijs Nummer) van € 5,6 miljoen. Daarnaast betreft het Loon- en prijscompensatie 2016 van € 4,8 miljoen, bijstellingen in de (basis)dienstverlening (€ 14,0 miljoen), zoals dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord en uitvoering diverse zogenaamde Overige taken (zoals digitalisering examens FACET). Tegenover deze stijgingen staat een daling van € 3,7 miljoen als gevolg van uitstel clustering Rijksincasso en een verlaging van de huisvestingskosten. De genoemde omzet van € 40,1 miljoen wordt voor € 25,1 miljoen gedekt vanuit middelen welke DUO in eerdere jaren reeds heeft ontvangen maar welke niet volledig zijn aangewend in het betreffende jaar (balansposten). Dit betreft dan (niet uitputtend) posten als Migratie Infrastructuur (€ 2,6 miljoen), Programma Dienstverlening Instellingen (€ 5,0 miljoen), Beleidsportfolio (€ 1,1 miljoen), Vervanging van het geïntegreerd financieel informatiesysteem (Gefis) (€ 1,5 miljoen), Programma Vernieuwing Studiefinanciering (werkkapitaal € 10,2 miljoen). Daarnaast is vanuit de Shared Service Organisatie Noord voor € 8,5 miljoen aan dienstverlening verricht voor het moederdepartement en onder haar vallende diensten.
Omzet overige departementen
Onder de omzet overige departementen vallen onder meer de werkzaamheden in het kader van de inburgeringstaak (€ 18,7 miljoen), het Landelijk Register Kinderopvang (€ 6,2 miljoen) en het programma Directe Financiering Kinderopvang (€ 5,1 miljoen), allen voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de activiteiten voor de examens in het kader van de Wet Financieel Toezicht (Wft) (€ 2,8 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Financiën, de print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau (€ 1,4 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord voor diverse ministeries (€ 3,8 miljoen), detacheringen binnen de Rijksoverheid (€ 0,5 miljoen) en een aantal taken ten behoeve van andere departementen (€ 0,5 miljoen).
De omzet overige departementen stijgt met € 15,9 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. € 5,9 miljoen wordt verklaard door een andere categorisering van de leges Inburgering welke voorheen als omzet derden was gelabeld. De overige € 10,0 miljoen betreft uitbreiding van werkzaamheden ten behoeve van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid i.h.k.v. de Inburgeringstaak en beheer Landelijk Register Kinderopvang € 2,5 miljoen, projectmatige werkzaamheden t.b.v. Bekostiging Kinderopvang € 5,1 miljoen, uitbreiding dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord € 0,8 miljoen ten behoeve van meerdere opdrachtgevers, extra werkzaamheden voor examens Wet Financieel Toezicht (Wft) ten behoeve van het Ministerie van Financiën € 1,5 miljoen en overige bijstellingen optellend tot € 0,1 miljoen.
Omzet derden
De omzet derden betreffen de ontvangen examengelden kandidaten examens Nederlands als tweede taal (NT2) en staatsexamen voortgezet onderwijs (€ 2,3 miljoen), werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 1,4 miljoen), vergoedingen voor detacheringen (€ 0,4 miljoen) inkoop- en housingsactiviteiten binnen de Shared Service Organisatie Noord (€ 0,8 miljoen) en overige werkzaamheden voor derden binnen het domein onderwijs voortkomend uit OCW beleidsmaatregelen en bedrijfsvoering DUO (€ 1,0 miljoen). De daling ten opzichte van de oorspronkelijke begroting hangt samen met de eerder genoemde herlabeling van de leges Inburgering (€ 5,9 miljoen) waar toegenomen werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 0,5 miljoen), niet begrote opbrengsten detachering (€ 0,4 miljoen), uitbreiding werkzaamheden Shared Service Organisatie Noord (€ 0,2 miljoen) tegenover staan.
Lasten
De realisatie personele kosten is € 84,3 miljoen hoger dan eerder geraamd. Dit wordt veroorzaakt doordat een deel van de projectbezetting en inzet op aanvullende taken OCW en overige opdrachtgevers geen deel uit maakt van de begrote reguliere personeelslasten. Deze lasten worden gedekt door middel van project- en aanvullende financiering (incidenteel). Daarnaast is in samenwerking met het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2016 de rubricering van uitgaven in de administratie opnieuw beoordeeld. Dit heeft geleid tot een aanpassing van de rubricering waardoor kosten, voorheen gerubriceerd als uitbesteed werk (€ 71,3 miljoen), nu onder de definitie van externen vallen.
De realisatie van materiële kosten is € 25,0 miljoen lager dan geraamd door onder meer de bovengenoemde aanpassing van de rubricering van de kosten van uitbesteed werk waar meerkosten tegenover staan als gevolg van de eerder genoemde additionele werkzaamheden op projectenbasis en aanvullende taken OCW. De overschrijding op de automatiseringskosten (€ 0,7 miljoen) is het gevolg van projectmatige meerkosten. Onder de bijdrage SSO’s zijn inbegrepen de huisvestingskosten ad € 19,6 miljoen (2015 € 12,2 miljoen). In 2015 waren deze kosten deels verantwoord onder overige materiële kosten, hetgeen de toename ten opzichte van voorgaand jaar en de oorspronkelijk vastgestelde begroting verklaart. De hogere afschrijvingskosten hangt samen met de eerder genoemde aanvullende taken. Op de totale kosten 2016 is een taakstelling gerealiseerd van € 6,2 miljoen als gevolg van doorgevoerde efficiency- en dereguleringsmaatregelen.
Rentelasten
De rentelasten zijn nagenoeg nihil.
Dotaties voorzieningen
De dotatie van € 1,6 miljoen (2015 € 1,8 miljoen) zorgt dat de voorziening overeenkomt met de actuele waarde van de onderliggende lopende verplichtingen en de in 2016 aangegane verplichtingen. Het betreft hier met name verplichtingen voortvloeiend uit regelingen vallend onder Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Deze voorziening is in 2014 gevormd en hangt samen met de opgelegde taakstellingen en de gewenste mobiliteit binnen DUO voor de komende jaren.
Tabel 2 Balans per 31 december 2016 (bedragen x € 1.000)
Omschrijving
2016
2015
Activa
Immateriële vaste activa
1.683
1.563
Materiële vaste activa
19.746
18.138
-
Grond en gebouwen
-
Installaties en inventarissen
19.746
18.138
-
Overige materiële vaste activa
Vlottende Activa
47.305
55.699
-
Voorraden en onderhanden projecten
489
0
-
Debiteuren
4.195
4.617
-
Overige vorderingen en overlopende activa
11.988
5.567
-
Liquide middelen
30.633
45.515
Totaal activa
68.734
75.400
Passiva
Eigen Vermogen
5.093
6.596
-
Exploitatiereserve
6.596
6.398
-
Onverdeeld resultaat
-
-1.503
198
Voorzieningen
3.276
4.614
Langlopende schulden
0
314
-
Leningen bij het MvF
0
314
Kortlopende schulden
60.365
63.876
-
Crediteuren
20.428
18.562
-
Overige verplichtingen en overlopende passiva
39.937
45.314
Totaal passiva
68.734
75.400
Toelichting:
Activa
Immateriële vaste activa
Onder de immateriële vaste actief zijn de aanwezige software licenties opgenomen. In 2016 is door Begrotingszaken van het Ministerie van Financiën een richtlijn uitgebracht waarin activering van grote projecten wordt voorgeschreven. Conform de richtlijn zullen de nieuwe grote projecten in de toekomst worden geactiveerd.
Materiële vaste activa
De boekwaarde van het materieel vast actief is in 2016 met € 1,6 miljoen toegenomen als gevolg van investeringen in het rekencentrum en netwerken.
Voorraden en onderhanden projecten
Onder deze post zijn opgenomen de voorraden papier en kantoorartikelen als ook de voorraad patchkabels welke voorgaande jaren waren verantwoord onder de overige vorderingen en overlopende activa.
Debiteuren
De stand debiteuren is met € 0,4 miljoen afgenomen. Onder de debiteuren zijn voor € 1,1 miljoen aan vorderingen op andere ministeries opgenomen: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (dienstverlening Shared Service Organisatie) € 0,2 miljoen, het Ministerie van Financiën voor hosting activiteiten € 0,1 miljoen, het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor diverse werkzaamheden € 0,5 miljoen, Ministerie voor Economische Zaken € 0,1 miljoen, Ministerie van Infrastructuur en Milieu € 0,1 miljoen en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport € 0,1 miljoen.
Overige vorderingen en overlopende activa
Bij de post Overige vorderingen en overlopende activa gaat het om werkzaamheden verricht in 2016 waarvoor nog geen middelen zijn verstrekt door OCW (€ 2,8 miljoen) en om bedragen, voor het merendeel ten behoeve van softwarelicenties en onderhoudscontracten, die in 2016 voor een geheel jaar vooruit zijn betaald (€ 7,4 miljoen). Onder de post Overige vorderingen en overlopende activa is € 1,8 miljoen aan nog te ontvangen middelen van ander ministeries opgenomen te weten; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (werkzaamheden Inburgering) € 1,5 miljoen en tevens € 0,3 miljoen voor het Ministerie van Financiën in het kader van de werkzaamheden Wet Financieel Toezicht (Wft). De stijging wordt verklaart door een toename van softwarelicenties ten behoeve van het SSO-Noord en de eerder genoemde vorderingen op andere ministeries.
Liquide middelen
De stand liquide middelen is in 2016 met € 14,9 miljoen afgenomen. Dit als gevolg van de negatieve operationele kasstroom van € 4,8 miljoen, de gepleegde investeringen van € 9,8 miljoen en aflossing op lening van € 0,3 miljoen. De daling is met name veroorzaakt door de afname van de schulden positie richting het moederdepartement. Zie ook verklaring bij het kasstroomoverzicht.
Passiva
Eigen vermogen
Het eigen vermogen DUO bedraagt na onttrekking van het exploitatieresultaat 2016 € 5,1 miljoen. Het eigen vermogen bedraagt 2% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Dit is onder het plafond van 5% van de gemiddelde omzet in de afgelopen drie jaar (€ 15,4 miljoen).
Voorzieningen
De voorzieningen bestaan uit voorzieningen in het kader van personeel (Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU) en wachtgelden) € 1,4 miljoen en overige € 1,9 miljoen. Onder de overige voorzieningen zijn opgenomen de verplichtingen voortvloeiend uit afspraken in het kader van Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Uit de voorzieningen is € 2,3 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen in 2016. Aan de voorziening is € 1,6 miljoen gedoteerd aan nieuwe regelingen, met name als gevolg van de eerder genoemde taakstelling en gewenste mobiliteit. Daarnaast heeft een vrijval van € 0,6 miljoen kunnen plaatsvinden voor regelingen welke in 2015 reeds waren voorzien maar waar deelnemers, om verschillende redenen, geen gebruik meer van wensen te maken.
Voorzieningen
(x € 1.000)
31-12-2015
Onttrekkingen
Dotaties
Vrijval
31-12-2016
Wachtgeld
1.574
-
-386
165
-
1.353
Overige
3.040
-
-1.944
1.445
-
-618
1.923
Totaal voorzieningen
4.614
-
-2.330
1.610
-
-618
3.276
Leningen bij het MvF
DUO heeft in 2016 geen leenaanvraag ingediend bij het Ministerie van Financiën. Er is € 0,3 miljoen afgelost op bestaande lening die daarmee in zijn geheel is voldaan.
Crediteuren
De crediteuren ultimo 2016 bestaan uit openstaande facturen bij leveranciers en nog te ontvangen facturen. Onder de crediteuren is € 0,3 miljoen aan schulden opgenomen aan het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties.
Overige verplichtingen en overlopende passiva
De balanspost Overige verplichtingen en overlopende passiva van € 38,0 miljoen bevat voor € 27,7 miljoen aan vooruit ontvangen middelen van OCW. Het betreft middelen die DUO in het boekjaar 2016 en voorgaande jaren al heeft ontvangen, maar waarvoor in het boekjaar nog geen prestatie is verricht. Op het moment dat de prestatie is geleverd, worden de ontvangsten geboekt als baten. Het betreft hier doorlopende werkzaamheden welke in 2017 zullen worden uitgevoerd. Hiervan heeft € 9,9 miljoen betrekking op diverse (doorlopende) projectwerkzaamheden waaronder Programma Vernieuwing Studiefinanciering, € 14,8 miljoen op werkzaamheden basisdienstverlening en € 3,0 miljoen op middelen Sociaal Flankerend Beleid en Sociaal Beleid Rijk. Daarnaast is een verplichting van € 0,055 mln. opgenomen voor het agentschapsdeel van de Vpb-last. Het betreft hier afdracht verschuldigd over de resultaten op verkoop waardepapieren, verificatieverzoeken en verhuur computerruimte aan derden. De Dienst Uitvoering Onderwijs valt, als onderdeel van het Ministerie van OCW, onder de Vennootschapsbelasting (Vpb). Het moederdepartement is verantwoordelijk voor de aangifte en DUO heeft in haar jaarrekening het agentschapsdeel van de Vpb-last opgenomen.Daarnaast gaat het om de opgebouwde rechten aan vakantiegeld, eindejaarsuitkering en verlofrechten ultimo 2016 van het personeel in loondienst (€ 8,1 miljoen) en schulden met afdrachtverplichtingen (€ 0,1 miljoen), overige te betalen bedragen (€ 1,3 miljoen). Tenslotte zijn onder deze post de investeringsspecifieke financiële bijdragen van de ministeries verantwoord. Het betreft bijdragen die de financiering van uitbreidingsinvesteringen mogelijk maken. De onttrekking volgt het afschrijvingspatroon van de betrokken vaste activa en komt ten gunste van de afschrijvingskosten. De ultimo stand bedraagt € 0,8 miljoen waarvan € 0,7 miljoen een looptijd heeft van langer dan één jaar.
Onder de post Nog te betalen is € 1,3 miljoen vooruit ontvangen middelen van een ander ministerie opgenomen te weten; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (werkzaamheden Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen en het programma Directe Financiering Kinderopvang).
Tabel 3 Kasstroomoverzicht over 2016 (bedragen x € 1.000)
Vastgestelde begroting
Realisatie
Verschil realisatie en vastgestelde begroting
1.
Rekening courant RHB 1 januari 2016 + stand depositorekeningen
47.755
45.426
-
-2.329
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)
315.540
315.540
Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)
-
-320.244
-
-320.244
2.
Totaal operationele kasstroom
7.000
-
-4.704
-
-11.704
Totaal investeringen (-/-)
-
-7.000
-
-9.889
-
-2.889
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)
53
53
3.
Totaal investeringskasstroom
-
-7.000
-
-9.836
-
-2.836
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)
Eenmalig storting door het moederdepartement (+)
Aflossingen op leningen (-/-)
-
-315
-
-314
1
Beroep op leenfaciliteit (+)
4.
Totaal financieringskasstroom
-
-315
-
-314
1
5.
Rekening courant RHB 31 december 2016 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen.
47.440
30.572
-
-16.868
Toelichting:
Naast de rekening courant RHB heeft DUO ook liquide middelen die buiten de RHB blijven. Het betreft hier rekeningen ten behoeve van Europass, Regeling Surinaamse Studenten en Examendiensten waarop in totaal een saldo van € 0,06 miljoen staat (op 31 december 2015 was dit € 0,089 miljoen). De mutatie van deze middelen wordt als onderdeel van de operationele kasstroom gepresenteerd.
De negatieve operationele kasstroom (€ 4,7 miljoen) is het saldo ontvangsten moederdepartement (€ 257,3 miljoen), overige departementen (€ 22,1 miljoen), Derden (€ 36,2 miljoen) waar aan uitgaven tegen overstaan aan crediteuren en personeel (€ 320,3 miljoen). De investeringen betreffen voornamelijk investeringen in het rekencentrum.
Doelmatigheid
Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. Doelmatigheid kan meerjarig worden bereikt door een lagere kostprijs (bij gelijke kwaliteit) of een hogere kwaliteit (bij gelijke kostprijs). Deze kengetallen geven inzicht in de ontwikkeling van de doelmatigheid uitgedrukt in financiële en kwaliteitskengetallen. Inmiddels is vanuit Financiën een richtlijn opgesteld aangaande de verantwoording over doelmatigheid. Voor het generieke deel kan DUO zich verantwoorden conform deze richtlijn. Aan het specifieke gedeelte, waarin de uitvoeringskosten per behandelde aanvraag moet worden weergegeven, kan DUO, gelet op de diversiteit in de dienstverlening, niet voldoen.
Tabel 4 Doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2016
Omschrijving
Realisatie
Vastgestelde begroting
2013
2014
2015
2016
2016
Generiek Deel
Kostprijzen per product (groep)
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Tarieven/uur
ICT gerelateerd
102
104
104
104
104
Overige uren
73
74
74
74
74
Omzet per produktgroep (pxq)
Omzet Bekostiging Instellingen
34
32
38
34
36
Omzet Studiefinaciering
99
98
91
90
86
Omzet Examendiensten
21
19
25
25
23
Omzet Basisregister
29
28
26
25
25
Omzet Informatiediensten
5
5
7
7
6
Totaal omzet basiscontract OCW
187
182
186
182
176
FTE-totaal (excl. externe inhuur)
1.770
1.773
1.783
1.894
1.805
Saldo van baten en lasten (%)
101
100
100
99
100
Kwaliteitsindicatoren
Klantcontact digitaal
n.v.t.
6
6
7
6
Klantcontact traditioneel
n.v.t.
7
7
7
7
Toelichting:
Kostprijs per product (groep): Binnen het basiscontract met OCW wordt niet over kostprijzen gerapporteerd. Mutaties op het basiscontract worden gebaseerd op uren maal tarief.
Omzet per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar 5 producten. De realisatie 2016 ligt € 4,0 miljoen lager dan 2015, enerzijds is € 11,3 miljoen taakstelling ingevuld waar per saldo € 5,4 miljoen uitbreiding van de (basis)dienstverlening, volume effecten en loon- en prijseffecten tegen over staat.
FTE totaal: De bezetting van ARAR is gestegen ten opzichte van 2015. Naast het vorm geven aan de invulling taakstelling waarbij vrijgekomen personeel zoveel mogelijk is ingezet op nieuwe taken heeft er in 2016 een forse instroom van personeel plaatsgevonden als gevolg van het verambtelijken van uitzendkrachten en extern personeel. Dit in lijn met het convenant uitzendkrachten wat DUO met de vakbonden heeft afgesloten naar aanleiding van de Wet werk en zekerheid.
Projecttarief per uur: Het projecttarief is € 104 per uur en onveranderd ten opzichte van 2015.
Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief is € 74 per uur en onveranderd ten opzichte van 2015.
Saldo baten en lasten: DUO begroot met een exploitatiesaldo van nul. Het negatieve saldo van baten en lasten 2016 van € 1,5 miljoen bedraagt 0,5% van de baten.
Indicatoren: Er is per 2014 een nieuwe set van indicatoren afgesproken met het Ministerie van OCW te weten: Klanttevredenheid klantcontact digitaal en Klanttevredenheid klantcontact traditioneel.
Klanttevredenheid klantcontact digitaal: Over 2016 heeft deze indicator een score van 7 op een schaal van 0 tot 10. Over 2015 bedroeg de score 6 op een schaal van 0 tot 10.
Klanttevredenheid klantcontact traditioneel: Over 2016 heeft deze indicator, gelijk aan 2015, een score van 7 op een schaal van 0 tot 10.
-
10.JAARVERANTWOORDING VAN HET BATEN-LASTENAGENTSCHAP NATIONAAL ARCHIEF (NA) PER 31 DECEMBER 2016
Algemeen
Onze opdracht is om uitvoering te geven aan de missie van het Nationaal Archief (voortaan NA): het dienen van ieders recht op informatie en geven van inzicht in het verleden van ons land door ons in te zetten voor een sterk archiefbestel en door de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en on site en online te presenteren.
De collectie van het NA bestaat uit archieven van nationale betekenis met het accent op archieven van de rijksoverheid.
In 2016 heeft het NA de digitale infrastructuur voor zowel interne- als externe gebruikers, grotendeels afgerond en in gebruik genomen.
Nationaal Archief en Regionale Historische Centra
Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchieven, zijnde het NA in Den Haag en de rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. Deze bewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van Regionale Historische Centra (RHC’s). Deze centra zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een bijdrage ontvangen.
Deze jaarrekening handelt alleen om de baten en lasten van het NA. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s worden elders verantwoord op artikel 14 (Cultuur) van de Rijksbegroting.
Tabel 1 Staat van baten-lastenagentschap NA (bedragen x € 1.000)
Omschrijving
Vastgestelde begroting
Realisatie
Verschil realisatie en vastgestelde begroting
Realisatie t-1
Baten
Omzet moederdepartement
39.400
40.548
1.148
42.045
Omzet overige departementen
400
400
0
400
Omzet derden
414
620
206
1.191
Rentebaten
10
0
-
-10
5
Mutatie projectgelden
848
3.914
3.066
-
-8.870
Vrijval voorzieningen
0
177
177
14
Bijzondere baten
0
0
0
0
Totaal baten
41.072
45.659
4.587
34.785
Lasten
•
Apparaatskosten
40.167
43.147
2.980
33.227
-
personele kosten
16.500
19.121
2.621
16.556
Waarvan eigen personeel
13.200
13.368
168
12.601
Waarvan externe inhuur
3.300
4.383
1.083
3.216
Waarvan overige personele kosten
0
1.370
1.370
739
-
materiële kosten
23.667
24.026
359
16.671
Waarvan apparaat ICT
600
878
278
668
Waarvan bijdrage aan SSO’s
300
672
372
672
Waarvan overige materiële kosten
22.767
22.476
-
-291
15.331
•
Rentelasten
17
18
1
20
•
Afschrijvingskosten
888
1.414
526
1.235
-
immaterieel
0
0
0
0
-
materieel
888
1.414
526
1.235
•
Overige lasten
0
471
471
264
-
dotaties voorzieningen
0
471
471
244
-
bijzondere lasten
0
0
0
0
Totaal lasten
41.072
45.050
3.978
34.726
Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen
0
609
609
59
Agentschapsdeel vpb lasten
0
0
0
0
Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening na belastingen
0
609
609
59
Toelichting:
Baten
De omzet van het moederdepartement over 2016 bedraagt € 40,5 miljoen. In de omzet moederdepartement zijn de tweede geldstroom projecten van totaal € 2,3 miljoen opgenomen. De ontvangen budgetten voor tweede geldstroom projecten in 2016 betreffen hoofdzakelijk de programma’s Archief 2020 en Gemeenschappelijk Cultureel erfgoed.
Het verschil tussen de begroting en de realisatie is voornamelijk veroorzaakt door mutaties in de projectgelden. De belangrijkste mutaties betreffen de bestedingen van totaal bijna € 5,8 miljoen aan Digitale Taken Rijksarchieven (DTR), Archief 2020, Digitale Werkomgeving Rijksdienst -Archief (DWR-archief), Teruggave Archief Suriname, Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed - Landen (GCE Landen) en Archives Portal Europe network of excellence (Apex) en de terugbetaling van € 3,3 miljoen DTR middelen aan het moederdepartement. Daartegenover staat een toename van de middelen voor het project Masterplan Archiefdepots (€ 1,4 miljoen) vanwege de vertraging in de realisatie van de nieuwe depot op locatie Emmen.
De bijdrage van de Provincie Zuid Holland (€ 400.000) is voor het beheer van de archieven Zuid Holland.
De omzet derden betreft de opbrengst van de dienstverlening en verkoop van producten.
In de vastgestelde begroting werd rekening gehouden met rentebaten vanwege de aanzienlijke post liquide middelen. Door de lage rentestand is de realisatie nihil.
De vrijval van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen betreft drie medewerkers die geen recht meer hebben op een uitkering.
Lasten
De apparaatskosten bedragen € 43,1 miljoen en liggen circa € 3,0 miljoen boven de begroting. Dit is vooral het resultaat van inzet op projecten Archief 2020 en DTR.
De overige personeelskosten van € 0,7 miljoen zijn in de begroting opgenomen onder kosten eigen personeel (€ 13,2 miljoen). De stijging van de kosten van het eigen personeel is het gevolg van de invulling van vacatures die niet werden opengesteld in afwachting van een besluit over structurele financiering voor de digitale taken. De stijging van de overige personele kosten met ruim € 0,6 miljoen wordt vooral veroorzaakt door hogere reiskosten, scholingskosten en mutaties vakantietoeslag en eindejaarsuitkering vanwege de toename van de salarissen.
De materiële kosten zijn licht hoger dan begroot door stijgende bijdrage aan Shared Service Organisatie Noord vanwege de afname van inkoop- en ICT producten.
Er zijn geen afschrijvingen van immateriële vaste activa, omdat in 2013 de immateriële vaste activa volledig zijn afgeboekt.
De afschrijving van de materiële vaste activa bedraagt € 1,4 miljoen en is € 0,5 miljoen hoger dan begroot. De oorzaken van dit verschil zijn de toename van investeringen die samenhangen met het programma DTR (scanners) en het project Masterplan Archiefdepots (archiefstellingen).
In 2016 hebben als gevolg van afspraken over afvloeiingsregelingen dotaties aan de voorziening plaatsgevonden van € 0,2 miljoen en is € 0,2 miljoen vrijgevallen, omdat voormalige medewerkers werk hebben gevonden. Verder zijn onttrekkingen aan de voorziening van € 0,1 miljoen verwerkt onder de personele kosten. Daarnaast zijn er toevoegingen van € 0,2 miljoen aan de voorziening vanwege de kosten voor aansluiting bij FMHaaglanden.
Tabel 2 Balans per 31 december 2016 (bedragen x € 1.000)
Omschrijving
2016
2015
Activa
Immateriële vaste activa
0
0
Materiële vaste activa
6.723
6.705
-
Grond en gebouwen
569
377
-
Installaties en inventarissen
6.154
6.328
-
Overige materiële vaste activa
Vlottende Activa
29.116
33.999
-
Voorraden en onderhanden projecten
0
0
-
Debiteuren
165
120
-
Overige vorderingen en overlopende activa
1.299
1.906
-
Liquide middelen
27.652
31.973
Totaal activa
35.839
40.704
Passiva
Eigen Vermogen
2.269
1.660
-
Exploitatiereserve
1.660
1.601
-
Onverdeeld resultaat
609
59
Voorzieningen
677
464
Langlopende schulden
500
860
-
Leningen bij het MvF
500
860
Investeringsbijdrage
3.180
3.098
Projectgelden
21.344
29.064
Kortlopende schulden
7.869
5.558
-
Crediteuren
3.714
2.240
-
Overige verplichtingen en overlopende activa
4.155
3.318
Totaal passiva
35.839
40.704
Toelichting:
Activa
De balans van het NA vertoont een daling van de totale activa en passiva vanwege onttrekkingen van projectgelden.
De debiteuren en nog te ontvangen bedragen zijn als volgt te specificeren:
Tabel 2a debiteuren (bedragen x € 1.000)
Omschrijving
Balans 2016
Balans 2015
Vorderingen op het moederdepartement
37
15
Vorderingen op overige departementen
87
83
Vorderingen op overige debiteuren
41
22
Stand per 31 december
165
120
Tabel 2b Overige vorderingen en overlopende activa (bedragen x € 1.000)
Omschrijving
Balans 2016
Balans 2015
Nog te ontvangen van moederdepartement
0
0
Nog te ontvangen op overige departementen
0
0
Nog te ontvangen van overige organisaties
1.299
1.906
Stand per 31 december
1.299
1.906
De liquide middelen zijn per saldo gedaald als gevolg van uitgaven aan vooral projecten.
Passiva
Het eigen vermogen bedraagt ultimo 2016 € 2,3 miljoen. Hiermee komt het eigen vermogen boven de maximumomvang van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Uiterlijk per eerste suppletoire begrotingswet is het surplus aan eigen vermogen afgeroomd naar de eigenaar. Het verloop van het vermogen ziet er als volgt uit:
Tabel 2c Overzicht vermogensontwikkeling over de jaren 2014-2016 (bedragen x € 1.000)
2016
2015
2014
Exploitatiereserve
Saldo per 1 januari
1.660
3.508
2.926
Onverdeeld resultaat
609
59
582
Overige directe mutaties
0
-
-1.907
773
Directe vermogensmutatie
Bijdrage door moederdepartement
0
0
0
Overige directe mutaties
0
0
-
-773
Saldo per 31 december
2.269
1.660
3.508
5% van gemiddelde omzet van 3 jaar
1.835
1.861
1.576
De verdeling van het onverdeeld resultaat over 2016 komt tot uitdrukking in de jaarrekening 2017.
De voorzieningen zijn per saldo gestegen met € 0,1 miljoen als gevolg van de toename van de reorganisatievoorziening in verband met aansluiting bij SSO FMHaaglanden in 2018. Daartegenover staat een afname van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen en de lopende reorganisatievoorziening. De vrijval van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen betreft drie medewerkers die geen recht meer hebben op een uitkering. Het verloop van de voorzieningen is als volgt weer te geven:
Tabel 2d Voorzieningen (bedragen x € 1.000)
Wachtgeld
Reorganisatie
Totaal
Stand 1/1/2016
418
46
464
Dotatie
221
250
471
Onttrekking
81
0
81
Vrijval
149
28
177
Stand 31/12/2016
409
268
677
In de post «investeringsbijdrage» staan bedragen waartegenover investeringen staan. De belangrijkste mutaties in de investeringsbijdrage betreffen de dotaties vanwege investeringen in activa voor de projecten DTR en Masterplan Archiefdepots.
De crediteuren en nog te betalen bedragen zijn als volgt te specificeren:
Tabel 2e crediteuren (bedragen x € 1.000)
Omschrijving
Balans 2016
Balans 2015
Schulden op het moederdepartement
153
111
Schulden op overige departementen
297
233
Schulden op overige crediteuren
3.264
1.896
Stand per 31 december
3.714
2.240
Tabel 2f Overige verplichtingen en overlopende passiva (bedragen x € 1.000)
Omschrijving
Balans 2016
Balans 2015
Nog te betalen aan moederdepartement
14
103
Nog te betalen aan overige departementen
20
520
Nog te betalen aan overige organisaties
4.121
2.695
Stand per 31 december
4.155
3.318
Het kasstroomoverzicht over 2016 ziet er als volgt uit:
Tabel 3 Kasstroomoverzicht over 2016 (bedragen x € 1.000)
Vastgestelde begroting
Realisatie
Verschil realisatie en vastgestelde begroting
1.
Rekening courant RHB 1 januari 2016 + depositorekeningen
12.698
31.973
19.275
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)
0
38.407
38.407
Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)
0
-
-40.936
-
-40.936
2.
Totaal operationele kasstroom
41
-
-2.529
-
-2.570
Totaal investeringen (-/-)
0
-
-1.432
1.432
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)
0
0
0
3.
Totaal investeringskasstroom
0
-
-1.432
-
-1.432
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)
0
0
0
Eenmalig storting door het moederdepartement (+)
0
0
0
Aflossingen op leningen (-/-)
-
-360
-
-360
0
Beroep op leenfaciliteit (+)
0
0
0
4.
Totaal financieringskasstroom
-
-360
-
-360
0
5.
Rekening courant RHB 31 december 2016 + stand depositorekeningen (1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen.
12.379
27.652
15.273
Toelichting:
In het kasstroomoverzicht wordt voor de operationele kasstroom een uitsplitsing gemaakt naar ontvangsten en uitgaven. De ontvangsten hebben betrekking op bijdrage van het moederdepartement, andere departementen en projectgelden. De uitgaven betreffen betalingen aan personeel en leveranciers voor de reguliere werkzaamheden, maar ook voor projecten. De projecten veroorzaken incidenteel meer uitgaven. De vastgestelde begroting is niet aangepast, omdat de aanpassing geen consequenties heeft voor de totale operationele kasstroom.
De liquide middelen van het NA zijn in 2016 met circa € 4,3 miljoen afgenomen. De oorzaak van deze afname is dat de operationele kasstroom € 2,3 miljoen lager is dan begroot vanwege de uitgaven op projectgelden en hogere investeringskasstroom door meer investeringen dan in de oorspronkelijke begroting vastgesteld.
De investeringskasstroom betreft met name verbouwingen van het depot in het kader van het project Masterplan Archiefdepots en investeringen in ICT ten behoeve van het programma DTR.
De financieringskasstroom is negatief vanwege de aflossing van leningen bij het Ministerie van Financiën voor investeringen in de publieksruimte van het NA.
Doelmatigheid
Tabel 4 Doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2016
Omschrijving
Realisatie
Vastgestelde begroting
2013
2014
2015
2016
2016
Generiek Deel
Gemiddeld gewogen kostprijs per productgroep
-
de (gem) prijs per km fysiek archief (capaciteit)
15.670
15.670
14.350
zie toelichting
13.350
-
de (gem) prijs per Terabyte digitaal archief
zie toelichting
zie toelichting
1.311
Gemiddeld gewogen uurtarief intern personeel
-
primaire taken - activiteiten
zie toelichting
51,0
47,92
50,1
47,8
-
programma’s en projecten 2e en 3e geldstromen
zie toelichting
58,0
47,93
50,0
49,8
Aantal fte
-
formatie op lumpsum en projecten
142,3
141,5
151,5
186,32
151,52
-
formatie Programma Digitale Taken rijksarchieven
0,5
42,7
45,3
0
46,67
Saldo baten en lasten
7.259
581.642
59.149
609.108
0
Ontwikkeling aantallen bezoekers
-
bezoekers
1.678
20.000
19.430
12.288
20.000
-
onderwijs
545
5.000
3.310
3.527
7.500
-
studiezaal - bezoekers
12.328
12.000
-
studiezaal - raadplegingen archiefstukken
114.297
105.000
-
Website GaHetNa
1.183.834
1.300.000
Cijfer bezoeker tevredenheid
7
7
7
7
7
Voldoen aan webrichtlijnen Rijk
***
***
***
***
***
Beschikbaarheid - bereikbaarheid organisatie
-
fysieke dienstverlening; geopend:
-
informatiecentrum en studiezaal
di t/m vr
di t/m vr
di t/m vr
di t/m vr
di t/m vr
-
tentoonstelling
di t/m zo
di t/m zo
di t/m zo
di t/m zo
di t/m zo
-
ontvangst schoolgroepen
ma
ma
-
Digitale dienstverlening eDepot (basisdienstverlening)
-
beschikbaarheid (%)
nvt
nvt
nvt
nvt
nvt
-
helpdesk openingstijden op werkdagen
nvt
nvt
nvt
8:30-17:00
8:30-17:00
Toelichting:
Geen ingevulde indicatoren voor «prijs per km fysiek archief» en «prijs per Terabyte digitaal archief»:
De aanbevelingen uit de agentschapsdoorlichting door het Ministerie van Financiën in 2016 hebben geleid tot het besluit om in 2016 te starten met het uitwerken van een actueel integraal kostprijsmodel. Het kostprijsmodel wat er lag bleek onvoldoende toereikend voor het toerekenen van kosten aan de producten en diensten van het NA. De opzet van het nieuwe kostprijsmodel wordt in februari 2017 afgerond en lopende het jaar geïmplementeerd. Met de opzet en implementatie van het integrale kostprijsmodel wordt het mogelijk om per product en dienst de kosten inzichtelijk te maken en de benodigde lumpsum te onderbouwen voor uitvoering van de opgedragen taken.
In 2016 komt het uurtarief hoger uit dan de vastgestelde begroot vanwege de cao kostenstijgingen.
Aantal fte:
Met de formele toekenning van extra middelen voor DTR vervalt in 2016 het onderscheid Lumpsum formatie versus (tijdelijke) DTR formatie.
-
11.SALDIBALANS
Tabel 1 Saldibalans per 31 december 2016 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)
Activa
Passiva
31-12-2016
31-12-2015
31-12-2016
31-12-2015
1.
Uitgaven ten laste van de begroting
38.695.770
36.349.734
2.
Ontvangsten ten gunste van de begroting
1.318.371
1.301.665
3.
Liquide middelen
327
336
4.
Rekening-courant RHB
4a.
Rekening courant RHB
37.374.107
35.047.536
5.
Rekening-courant RHB Begrotingsreserve
12.604
11.669
5a.
Begrotingsreserves
12.604
11.669
6.
Vorderingen buiten begrotingsverband
736
3.775
7.
Schulden buiten begrotingsverband
4.355
4.644
Subtotaal intra-comptabel
38.709.437
36.365.514
Subtotaal intra-comptabel
38.709.437
36.365.514
Extra-comptabele posten
9.
Openstaande rechten
210.385
205.092
9a.
Tegenrekening openstaande rechten
210.385
205.092
10.
Vorderingen
26.540.077
24.728.977
10a.
Tegenrekening vorderingen
26.540.077
24.728.977
11a.
Tegenrekening Schulden
11.
Schulden
12.
Voorschotten
8.453.558
6.944.431
12a.
Tegenrekening voorschotten
8.453.558
6.944.431
13a.
Tegenrekening garantieverplichtingen
2.751.812
2.572.585
13.
Garantieverplichtingen
2.751.812
2.572.585
14a.
Tegenrekening andere verplichtingen
27.645.196
26.217.528
14.
Andere verplichtingen
27.645.196
26.217.528
15.
Deelnemingen
15a.
Tegenrekening deelnemingen
Subtotaal extra-comptabel
65.601.028
60.668.613
Subtotaal extra-comptabel
65.601.028
60.668.613
Overall Totaal
104.310.465
97.034.127
Overall Totaal
104.310.465
97.034.127
Toelichting:
-
1.en 2. Uitgaven/ontvangsten 2016
De uitgaven over 2016 zijn uitgekomen op € 38.695.770.419,50 en de ontvangsten op € 1.318.371.439,77. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 38.695.779.000,00 en de ontvangsten op € 1.318.371.000,00.
Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2016 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.
-
3.Liquide middelen
De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift) en de contante gelden aanwezig in de kluis van de kasbeheerders. De samenstelling is als volgt:
Tabel 2 Liquide middelen (bedragen x € 1.000)
Openstaand per 31-12-2016
Openstaand per 31-12-2015
Bestuursdepartement
-
-3
-
DUO
-
-7
-
Cultuurinstellingen
337
336
Totaal
327
336
-
4.Rekening-Courant RHB
Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.
-
5.Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve
Een begrotingsreserve is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het gaat om een budgettaire voorziening of reserve binnen de Rijksbegroting. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren. Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds en de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen en rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.
Tabel 3 Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve (bedragen x € 1.000)
Naam begrotingsreserve
Saldo 1-1-2016
Toevoegingen 2016
Onttrekkingen 2016
Saldo 31-12-2016
Verwijzing naar begrotingsartikel
Museaal aankoopfonds
4.643
12
0
4.655
14
Risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen
7.026
1.107
184
7.949
95
Totaal
11.669
1.119
184
12.604
Begrotingsreserve museaal aankoopfonds
In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.
In 2016 zijn er geen aankopen geweest.
Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen
In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Instellingen kunnen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening aanvragen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1 procent-punt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,25 procent-punt van het uitstaande saldo. Beide risicopremies worden gestort op een begrotingsreserve.
Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intra-comptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.
-
6.Vorderingen buiten begrotingsverband
Tabel 4 vorderingen buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
Openstaand per
31-12-2016
Te verrekenen personeel en voormalig personeel
96
Dienst Uitvoering Onderwijs
575
Overig
65
Totaal
736
De post vorderingen buiten begrotingsverband DUO bestaat voor € 0,6 miljoen uit deurwaarderskosten. Het saldo is in 2016 significant lager geworden doordat deze post extra aandacht heeft gekregen en alle oudere posten alsnog zijn verantwoord. De post overig heeft betrekking op de af te dragen BTW.
-
7.Schulden buiten begrotingsverband
Tabel 5 schulden buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
Openstaand per
31-12-2016
Codart
3.531
Overig
824
Totaal
4.355
De post Codart betreft een door het Waarborgfonds gestort bedrag als zekerheid voor de aan Codarts verstrekte lening. Bij de post overig gaat het om diverse posten als EU projecten (0,3 miljoen), legaten, fondsen (0,4 miljoen) en overige derden (0,1 miljoen).
-
9.Openstaande rechten
Tabel 6 Openstaande rechten (bedragen x € 1.000)
Openstaand per
31-12-2016
Lesgelden
210.385
Totaal
210.385
Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO Groningen.
-
10.vorderingen
De stand van de debiteuren per 31-12-2016 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:
Tabel 7 Stand debiteuren (bedragen x € 1.000)
Openstaand per 31-12-2016
Openstaand per 31-12-2015
01
Primair onderwijs
482
1.213
03
Voortgezet onderwijs
754
244
04
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
1.338
2.314
06
Hoger beroepsonderwijs
83
55
07
Wetenschappelijk onderwijs
0
972
08
Internationaal beleid
0
0
09
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid
4.931
2.429
11
Studiefinanciering
26.464.927
24.676.648
12
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
5.968
5.633
13
Lesgelden
0
0
14
Cultuur
58.876
38.449
15
Media
13
0
16
Onderzoek en wetenschapsbeleid
0
0
25
Emancipatie
305
305
95
Bestuursdepartement
2.400
715
Lening Bonaire
0
0
Totaal
26.540.077
24.728.977
De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 worden hieronder nader toegelicht.
De overige openstaande vorderingen (€ 75,2 miljoen) hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten. Deze vorderingen worden beschouwd als direct opeisbaar.
De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 kunnen als volgt worden gespecificeerd:
Tabel 8 Specificatie debiteuren Studiefinanciering (bedragen x € 1.000)
Openstaand per 31-12-2016
Openstaand per 31-12-2015
Niet-relevante langlopende vorderingen
25.469.801
23.552.356
Leningen - hoofdsom
16.854.326
14.933.696
Prestatiebeursleningen - hoofdsom
8.615.475
8.618.660
Relevante langlopende vorderingen
863.026
988.464
Leningen - rente
749.881
810.550
Prestatiebeursleningen - rente
75.003
128.357
Overig
38.142
49.557
Relevante kortlopende
132.100
135.828
Totaal
26.464.927
24.676.648
Prestatiebeursleningen zijn leningen die in een gift worden omgezet als de debiteur heeft voldaan aan de eerstejaars prestatienorm of een diploma heeft behaald.
Bij de leningen en de prestatiebeursleningen is alleen de hoofdsom niet-relevante. De rente wordt als relevant beschouwd.
De relevante kortlopende vorderingen bestaan voornamelijk uit ten onrechte betaalde studiefinanciering en vorderingen wegens het onterecht bezit van reisrecht.
Tabel 9 Verloop van de vorderingen studiefinanciering (bedragen x € 1.000)
Openstaand per
31-12-2016
Openstaand per 31-12-2015
Openstaande bedragen per 01-01-2016
24.676.648
22.977.401
Mutatie bruto vorderingen
4.816.798
4.610.680
Omgezet in gift
-
-2.061.726
-
-1.949.591
Afgelost (ontvangen en verrekend)
-
-795.082
-
-764.919
Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding
-
-171.710
-
-196.923
Totaal
26.464.928
24.676.648
De vorderingstand neemt toe doordat vorderingen worden uitbetaald of ingesteld.
De vorderingstand neemt af doordat er wordt afgelost, doordat prestatieleningen worden omgezet in gift, en omdat vorderingen onder voorwaarden mogen of moeten worden afgeboekt.
-
12.Voorschotten
De stand van de voorschotten per 31-12-2016 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:
Tabel 10 Voorschotten naar beleidsartikel (bedragen x € 1.000)
Openstaand per 31-12-2016
Openstaand per 31-12-2015
01
Primair onderwijs
2.300.433
1.931.193
03
Voortgezet onderwijs
204.145
228.562
04
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
1.112.620
999.398
06
Hoger beroepsonderwijs
27.352
17.349
07
Wetenschappelijk onderwijs
60.903
47.217
08
Internationaal beleid
20.003
13.466
09
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid
299.155
430.743
11
Studiefinanciering
1.614.126
818.400
12
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage enschoolkosten
13
Lesgelden
14
Cultuur
2.043.725
1.296.005
15
Media
26.537
304.377
16
Onderzoek en wetenschapsbeleid
722.965
812.691
25
Emancipatie
12.888
16.868
95
Bestuursdepartement
278
28.162
-
Voorschotten buiten begroting
8.428
-
Permanente voorschotten
Totaal
8.453.558
6.944.431
Het bedrag aan openstaande voorschotten bij artikel 11 Studiefinanciering betreft de voorlopige vergoeding van contractkosten aan de OV-bedrijven.
De eindstanden 2015 van de openstaande voorschotten bij de beleidsartikelen 14 en 15 waren anders gepresenteerd. In 2016 is dit aangepast. Het gaat om een verschuiving van € 280,2 miljoen van artikel 15 naar artikel 14. Verder is een bedrag van € 77,3 miljoen in 2015 ten onrechte niet als voorschot opgenomen. Ook dit is in 2016 gecorrigeerd: € 62,5 miljoen bij artikel 9 en € 14,8 miljoen bij artikel 4.
De stand van de voorschotten per 31-12-2016 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:
Tabel 11 Voorschotten naar vergoedingsjaar (bedragen x € 1.000)
Stand per 01-01-2016
Verstrekt 2016
Afgerekend 2016
Stand per 31-12-2016
2001
2002
2003
1.340
0
1.340
2004
8.336
0
8.336
2005
16.158
6.000
10.158
2006
54.822
11.600
43.222
2007
138.506
56.600
81.906
2008
104.493
10.445
94.048
2009
144.546
22.960
121.586
2010
192.637
61.536
131.101
2011
463.523
59.655
403.868
2012
641.441
123.986
517.455
2013
1.295.895
114.875
1.181.020
2014
1.874.204
690.467
1.183.737
2015
2.008.530
447.154
1.561.376
2016
0
3.114.405
3.114.405
Totaal
6.944.431
3.114.405
1.605.278
8.453.558
Van een achterstand in de afrekening van de oude jaargangen voorschotten is geen sprake, omdat deze vooral betrekking hebben op langlopende projecten op de verschillende beleidsterreinen.
-
13.Garantieverplichtingen
In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Vanaf 2014 kunnen onderwijsinstellingen leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren voor her- en nieuwbouw. Het bedrag van de garantie verplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2016 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de openstaande garanties gespecificeerd opgenomen in vergelijking met ultimo 2015:
Tabel 12 Garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)
Openstaand per 31-12-2016
Openstaand per 31-12-2015
Bouwleningen aan academische ziekenhuizen
189.340
202.049
Bouwleningen aan scholen en instellingen vo
0
0
Garanties Cultuur
614.917
559.268
Garantie Vervangingsfonds
23.000
23.000
Garantie Participatiefonds
7.000
7.000
Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid
25.152
25.998
Garanties Wetenschappelijk Onderwijs
275.031
253.305
Garanties Hoger beroepsonderwijs
690.593
620.160
Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
553.197
547.331
Garanties Voortgezet onderwijs
296.219
256.917
Garanties Primair onderwijs
77.363
77.557
Totaal
2.751.812
2.572.585
Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.
De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 614,9 miljoen. Hiervan is € 307,8 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 257,4 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling. Voorts is er een garantie verleend ad € 49,7 miljoen betrekking hebbende op de door het Ministerie van Financiën onder hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeente verstrekte geldlening aan Cultuurinstellingen en garantstellingen rekening courantlimieten.
De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.
De uitstaande garantie bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedraagt € 25,2 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten.
De uitstaande garanties bij Beroepsonderwijs en Volwasseneneductie (€ 553,2 miljoen), het Hoger beroepsonderwijs (€ 690,6 miljoen), het Voortgezet onderwijs (€ 296,2 miljoen) het Wetenschappelijk Onderwijs (€ 275,0) en het Primair Onderwijs (€ 77,4 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën onder hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten verstrekte geldleningen aan onderwijsinstellingen en garantstellingen rekening courantlimieten.
De opbouw van de stand van de garantieverplichtingen kan als volgt worden weergegeven:
Tabel 13 Openstaande Garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)
Stand 1 januari 2016
2.572.585
Bij: Aangegane verplichtingen 2016
1.066.260
Af: Afgelopen garantie 2016
702.694
Af: Verrichte betalingen 2016
184.339
Af: Negatieve bijstellingen van aangegane garantieverplichtingen voor 2016
0
Stand 31 december 2016
2.751.812
-
14.Andere verplichtingen
De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:
Tabel 14 Andere verplichtingen (bedragen x € 1.000)
Stand 1 januari 2016
26.217.528
Bij: correcties op de beginstand
108
Gecorrigeerde stand 1 januari 2016
26.217.636
Bij: aangegaan in 2016
40.123.146
Af: Tot betaling gekomen in 2016
38.695.586
Stand 31 december 2016
27.645.196
De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2016 is hieronder opgenomen.
Tabel 15 Andere verplichtingen naar beleidsartikel (bedragen x € 1.000)
01
Primair onderwijs
5.734.315
03
Voortgezet onderwijs
7.032.546
04
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
3.705.276
06
Hoger beroepsonderwijs
2.733.733
07
Wetenschappelijk onderwijs
4.252.486
08
Internationaal beleid
6.423
09
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid
31.604
11
Studiefinanciering
0
12
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
0
13
Lesgelden
0
14
Cultuur
2.006.600
15
Media
944.204
16
Onderzoek en wetenschapsbeleid
1.188.180
25
Emancipatie
9.328
95
Bestuursdepartement
499
Totaal
27.645.196
Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen
Op 13 mei 2013 is het Techniekpact 2020 afgesloten met bestuurders uit het onderwijs en het bedrijfsleven. Onderdeel van het techniekpact is het regionale investeringsfonds mbo. Hiermee is totaal een bedrag beschikbaar van € 100 miljoen voor de jaren 2014 t/m 2017. Van dit bedrag is ultimo 2016 voor de periode 2014 t/m 2016 al een bedrag van € 67,5 miljoen juridisch verplicht, voor het jaar 2017 moet nog een bedrag van € 32,5 miljoen juridisch verplicht worden.
Op 11 juli 2014 is het Bestuursakkoord MBO 2015-2019 afgesloten met bestuurders uit het onderwijs. Dit bestuursakkoord bouwt voort op verschillende akkoorden namelijk het Regeerakkoord «Bruggen Slaan», het Actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011-2015», het Nationale Onderwijsakkoord, bestuursakkoord Professionalisering mbo (2011) en addendum (2012), Lerarenagenda 2013-2020 en het Nationaal Techniekpact 2020. Onderdeel van het Bestuursakkoord MBO is de regeling kwaliteitsafspraken. Hiermee is een bedrag van in totaal € 1.298 miljard bestuurlijk verplicht over de periode 2015 t/m 2018. Van dit bedrag is ultimo 2016 voor de jaren 2015 t/m 2017 al een bedrag van € 702 miljoen juridisch verplicht. Het resterende bedrag van € 596 miljoen is in de jaren 2017 en 2018 bestuurlijk verplicht.
Op 17 april 2014 is het Sectorakkoord VO 2014-2017 met de VO-Raad afgesloten. Met dit akkoord komt er voor 2017 een bedrag van € 339 miljoen beschikbaar, oplopend tot structureel € 369 miljoen in 2018 en volgende jaren. Het grootste deel hiervan was ultimo 2016 nog niet verplicht, en is daarmee niet in de saldibalans opgenomen.
Op 26 november is het Bestuursakkoord PO 2014-2020 met de PO-Raad afgesloten. Met dit akkoord komt er voor 2017 een bedrag van € 54 miljoen voor het primair onderwijs beschikbaar, oplopend tot structureel € 444 miljoen in 2020. Deze bedragen waren ultimo 2016 nog niet juridisch verplicht, en zijn daarmee niet in de saldibalans opgenomen.
In verband met de per 1 januari 2016 geldende Vennootschapsverplichting voor overheidsondernemingen dient over het jaar 2016 een bedrag van ca. € 55.200 afgedragen te worden door het bestuursdepartement voor activiteiten die worden uitgevoerd bij de agentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het Nationaal Archief. Dit bedrag is al wel opgenomen in de betreffende jaarrekeningen van de agentschappen maar nog niet als juridische verplichting vastgelegd in de administratie van het bestuursdepartement.
-
12.WNT-VERANTWOORDING 2016 - MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)
De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen - al dan niet fictieve - dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging en/of eventuele ontslaguitkeringen (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstbetrekking vallen echter buiten de reikwijdte van de wet. Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het wettelijk bezoldigings-maximum bedraagt in 2016 € 179.000.
Naast de hieronder vermelde topfunctionarissen zijn er geen overige functionarissen met dienstbetrekking die in 2016 een bezoldiging boven het individuele WNT-maximum hebben ontvangen. Er zijn in 2016 geen ontslaguitkeringen betaald aan overige functionarissen die op grond van de WNT dienen te worden vermeld, of die in eerdere jaren op grond van de WOPT of de WNT vermeld zijn of hadden moeten worden.
Uitkeringen wegens beëindiging dienstverband aan niet-topfunctionarissen voortvloeiend uit contractovername door een mobiliteitsbureau
In artikel 10b van de Beleidsregels WNT 2016 (Staatscourant 2016, nr. 13373) is bepaald dat er geen toezicht of handhaving zal plaatsvinden op de naleving van de publicatieplicht van uitkeringen wegens beëindiging dienstverband aan niet-topfunctionarissen voortvloeiend uit contractovername door een mobiliteitsbureau. In 2016 is namelijk gebleken dat voor deze categorie de volledige uitvoering van de wettelijke bepalingen bij een aantal instellingen op korte termijn niet mogelijk is. Accountants hoeven in dat geval op dit onderdeel van de financiële verslagen ook geen controle uit te voeren (niet op volledigheid en niet op juistheid). Het inventariseren van de contractovernames en de daarmee gemoeide uitkeringen aan niet-topfunctionarissen in 2016 is om die reden achterwege gelaten.
Tabel 1 Bezoldiging van (gewezen) topfunctionarissen
Naam instelling
Naam (gewezen) topfunctionaris
Functie
Datum aanvang dienst-verband
Datum einde dienst-verband
Omvang dienstverband (in fte)
Op externe inhuur-basis (nee; <= 6; > 6 mnd)
Beloning
Onkosten-vergoedingen (belast)
Voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn
Totale bezoldiging in 2016
Persoonlijk WNTmaximum
Motivering (indien overschrijding)
College voor toetsen en examens
-
P.Hendrikse
Voorzitter
1-1-2016
31-12-2016
0,2
n.v.t.
€ 22.265
€ 463
n.v.t.
€ 22.728
€ 35.800
n.v.t.
College voor toetsen en examens
H.M. Claessen
Lid
1-1-2016
31-12-2016
0,014
n.v.t.
€ 1.137
€ 191
n.v.t.
€ 1.328
€ 2.457
n.v.t.
College voor toetsen en examens
M.C.E. Dam-Mieras
Lid
1-1-2016
30-11-2016
0,011
n.v.t.
€ 911
€ 0
n.v.t.
€ 911
€ 1.798
n.v.t.
College voor toetsen en examens
L.S.J.M. Henkens
Lid
1-1-2016
31-12-2016
0,019
n.v.t.
€ 1.578
€ 7
n.v.t.
€ 1.585
€ 3.437
n.v.t.
College voor toetsen en examens
W.A.M. Kok
Lid
1-1-2016
30-11-2016
0,019
n.v.t.
€ 1.581
€ 69
n.v.t.
€ 1.650
€ 3.145
n.v.t.
College voor toetsen en examens
-
Y.Moerman-v. Heel
Lid
1-1-2016
30-11-2016
0,022
n.v.t.
€ 1.801
€ 142
n.v.t.
€ 1.943
€ 3.596
n.v.t.
College voor toetsen en examens
J.G. Uijterwijk
Lid
1-1-2016
31-12-2016
0,019
n.v.t.
€ 1.584
€ 284
n.v.t.
€ 1.868
€ 3.437
n.v.t.
College voor toetsen en examens
G.P. Oud
Lid
1-1-2016
31-12-2016
0,019
n.v.t.
€ 1.581
€ 197
n.v.t.
€ 1.778
€ 3.437
n.v.t.
College voor toetsen en examens
-
A.Broek
Plv. lid
1-1-2016
31-12-2016
0,003
n.v.t.
€ 224
€ 57
n.v.t.
€ 281
€ 490
n.v.t.
College voor toetsen en examens
M.J.A.M. v. Gils
Plv. lid > lid 1/12/16
1-1-2016
31-12-2016
0,003
n.v.t.
€ 224
€ 0
n.v.t.
€ 224
€ 490
n.v.t.
College voor toetsen en examens
I.R. Kist
Plv. lid
1-1-2016
31-12-2016
0,005
n.v.t.
€ 444
€ 0
n.v.t.
€ 444
€ 983
n.v.t.
College voor toetsen en examens
L.F.P. Niessen
Plv. lid
1-1-2016
31-12-2016
0,008
n.v.t.
€ 668
€ 131
n.v.t.
€ 799
€ 1.473
n.v.t.
College voor toetsen en examens
J.G.J. Rinkes
Plv. lid > lid 1/12/16
1-1-2016
31-12-2016
0,008
n.v.t.
€ 677
€ 196
n.v.t.
€ 873
€ 1.473
n.v.t.
College voor toetsen en examens
F.H.M. v. Rooij
Plv. lid
1-1-2016
31-12-2016
0,003
n.v.t.
€ 224
€ 23
n.v.t.
€ 247
€ 490
n.v.t.
College voor toetsen en examens
G.J. Zomer
Plv. lid
1-1-2016
31-12-2016
0,005
n.v.t.
€ 449
€ 0
n.v.t.
€ 449
€ 983
n.v.t.
-
D.BIJLAGEN
BIJLAGE 1. ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN EN RECHTSPERSONEN MET EENW ETTELIJKE TAAK (ZBO’s/RWT’s)
Tabel 1 Overzicht Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en Zelfstandige Bestuursorganen (vallend onder Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (bedragen x € 1 miljoen)
Naam organisatie
RWT
ZBO
Functie1
Artikel
Programma ZBO/RWT
Apparaat ZBO/RWT
Financiering realisatiecijfers
Verwijzing naar website ZBO/ RWT
Verwijzing (URL-link) naar toezichtvisies/-arrangementen
Het bestuur en/of accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is
begroting
premies
tarieven
OCW visie: toezicht in vertrouwen, vertrouwen in toezicht2
ZBO’s
Stichting Fonds Podiumkunsten
X
14
40,53
4,43
X
√
Stichting Fonds voor cultuurparticipatie
X
14
10,43
1,93
X
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie
√
Stichting Nederlands Filmfonds
X
14
46,33
3,13
X
Stichting Nederlands Filmfonds
√
Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie
X
14
10,03
1,63
X
Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie
√
Stichting Mondriaan Fonds
X
14
23,83
2,23
X
√
Stichting Nederlands Letteren Fonds
X
14
8,13
2,03
X
Stichting Nederlands Letterenfonds
√
Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)
X
15
15,63
1,63
X
Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties
√
Commissariaat voor de Media
X
15
3,83
X
√
Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)
X
6
3,83
X
Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie
√
Koninklijke Bibliotheek (KB)
X
16
57,73
32,03
X
√
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)
X
6, 16
734,23
33,03
X
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
√
Stichting Participatiefonds
X
1
2,3
X
216,63
Stichting Participatiefonds (PF)
√
Stichting Vervangingsfonds
X
1
3,0
X
215,33
Stichting Vervangingsfonds (VF)
√3
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek
X
15
1,73
0,53
X
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek
√
College voor Toetsen en Examens
X
3
11,7
X
College voor Toetsen en Examens
√
Nederlandse Publieke Omroep (NPO)
X4
15
83,03
1,93
X
√
Stichting Regionale Publieke Omroep5
X4
15
0,5
x
Stichting Regionale Publieke Omroep
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)
X4
16
75,93
13,03
X
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen
√
Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs en bedrijfsleven (SBB)
X
4
20,83
X
Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven
√
RWT’s
Landelijk Omroepbestel
X
15
697,03
X
√
Regionale Omroepen
X
15
155,33
X
Rijksmusea
X
14
142,83
X
√
Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs
X
1
9.703,13
X
√6
Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs
X
3
7.800,53
X
√6
Regionale Opleidingscentra (Roc’s) en vakinstellingen
X
4
3.268,73
X
√6
Instellingsbesturen hogescholen
X
6
2.773,83
X
√6
Instellingsbesturen universiteiten
X
7
3.644,83
X
√6
Academische Ziekenhuizen
X
7
653,43
X
√
Cito
X
3
38,23
X
√
SLO
X
3
14,23
X
√
Noot 1
Ter bevordering van de leesbaarheid van de tabel is in de kolom met verwijzing naar de website van de ZBO/RWT de beschrijving van de functie niet in de tabel opgenomen. Deze zijn conform voorgaande jaren vermeld in de toelichting op de in de tabel opgenomen ZBO’s en RWT’s.
Noot 2
Kamerstuk 30 183, nr. 11. Er is voor alle instellingen één toezichtvisie.
Noot 3
Realisatiecijfers 2015, realisatiecijfers 2016 zijn nog niet beschikbaar
Noot 4
Kaderwet niet van toepassing
Noot 5
De Stichting Regionale Publieke Omroep is opgericht in 2016. Ze leggen pas in 2017 voor het eerst verantwoording af over het gevoerde beleid. In de verantwoording 2016 beschikken we dus nog niet over een verklaring van het bestuur over het op orde zijn van de rechtmatigheid.
Noot 6
In «De Financiële staat van het onderwijs» die de Onderwijsinspectie jaarlijks publiceert wordt ingegaan op de accountantsverklaringen over de rechtmatigheid bij de instellingen. In het rapport van 16 december 2016 worden de bevindingen over de jaarrekeningen 2014 als volgt samengevat: De kwaliteit van de accountantsonderzoeken is de laatste jaren verbeterd maar de toevoeging van het toezicht op de WNT in 2014 heeft toch geleid tot een toename van niet-toereikende controles. Het aantal jaarrekeningen met een niet-goedkeurende controleverklaring of uitzonderingsrapportage is in het funderend onderwijs opgelopen. Meest voorkomende oorzaken hiervoor zijn niet-naleving van Europese aanbestedingsregels en het niet juist naleven van de regeling beleggen en belenen.
Toelichting op de in de tabel opgenoemde RWT’s en ZBO’s:
Algemeen
OCW hanteert het volgende model om zicht te houden op de instellingen rond het kerndepartement en de bestuurlijke relaties die daarmee worden onderhouden.
De schillen representeren de bestuurlijke verhouding tot de bestuurskern: hoe dichter bij de bestuurskern hoe groter de politieke verantwoordelijkheid, hoe nauwer de sturingsrelaties en hoe beter verantwoording moet worden afgelegd over de financieringsstromen. De volgorde van presentatie van ZBO’s en RWT’s in de tabel is aangepast op dit model. Om het onderscheidend vermogen van de tabel, het schillenmodel en de daaraan gerelateerde sturing en verantwoording te behouden zijn de organisaties die al als zbo’s zijn aangemerkt omdat zij taken uitvoeren die gepaard gaan met de uitoefening van openbaar gezag niet tevens als RWT aangemerkt omdat zij ook nog andere wettelijke taken uitvoeren.
Hieronder volgt de toelichting op de functie van de zbo’s.
ZBO’s:
Cultuurfondsen
In 2016 zijn bijdragen verstrekt aan de volgende fondsen:
Het fonds ondersteunt alle vormen van professionele podiumkunsten in Nederland: muziek, theater, muziektheater en dans. Het stimuleren van innovatie in de keten van scheppen, productie, distributie en afname is een speciale taak van het fonds.
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie
Het fonds stimuleert de actieve deelname aan het culturele leven van inwoners van Nederland, in al hun diversiteit, ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding en woonplaats op het gebied van amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur.
Stichting Nederlands Filmfonds
Het fonds stimuleert de filmproductie in Nederland, met de nadruk op kwaliteit en diversiteit en bevordert een goed klimaat voor de Nederlandse filmcultuur.
Het fonds bevordert bijzondere en vernieuwende projecten en activiteiten van beeldend kunstenaars, bemiddelaars en instellingen die van belang zijn voor de beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland. Het doel is hiermee de betekenisvolle ontwikkeling en zichtbaarheid van beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland te stimuleren daar waar de markt dit niet of nog niet mogelijk maakt.
Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie
Het fonds voert verschillende subsidieregelingen uit die zijn gericht op kennisontwikkeling en kennisuitwisseling van de ontwerpende disciplines en het vergroten van de belangstelling voor architectuur, vormgeving en e-culture.
Stichting Nederlands Letterenfonds
Het fonds bevordert de kwaliteit, diversiteit, productie en de vertaling van de Nederlandse- en Friestalige literatuur. Ook verzorgt het Letterenfonds de promotie en zichtbaarheid van de Nederlandse en Friese literatuur in het buitenland.
Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties
Het Mediafonds bevordert de ontwikkeling en productie van culturele dramaproducties, documentaires, kunst- en kinderprogramma’s en cultuurprojecten van de publieke landelijke en regionale omroep.
Commissariaat voor de Media (CvdM)
Het Commissariaat ziet toe op de naleving van de Mediawet en de daarop gebaseerde regels. Het garandeert daarmee een eerlijke toegang tot de media en bewaakt de kwaliteit, de diversiteit en de onafhankelijkheid van de informatievoorziening.
Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)
De NVAO borgt de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Zij beoordeelt op onafhankelijke wijze de kwaliteit van de opleidingen, verleent accreditatie, toetst nieuwe opleidingen en de instellingstoets kwaliteitszorg. Daarnaast levert de NVAO een bijdrage aan het vergroten van het kwaliteitsbewustzijn en bevordert zij de internationale samenwerking om tot afstemming en samenhang binnen de Europese hoger onderwijsruimte te komen.
De KB brengt als de nationale bibliotheek van Nederland mensen en informatie samen. De KB speelt voorts een centrale rol in de Nederlandse (wetenschappelijke) informatie-structuur en bevordert de duurzame toegang tot digitale informatie in (inter)nationaal verband
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)
De NWO heeft als taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek.
Stichting Participatiefonds (PF)
Het PF is verantwoordelijk voor het beheren en terugdringen van de werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. Het PF betaalt de uitkeringskosten van ontslagen personeel. Daarnaast ondersteunt het PF schoolbesturen bij het opzetten van hun personeels- en mobiliteitsbeleid en individuele medewerkers die werkloos zijn met trainingen en cursussen.
Stichting Vervangingsfonds (VF)
Het VF betaalt de kosten voor vervangers die schoolbesturen moeten inzetten bij ziekte of afwezigheid van personeel en heeft als taak het terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van onderwijspersoneel in het primair onderwijs door de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden en het personeelsbeleid te verbeteren.
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek
Het fonds heeft ten doel het handhaven en bevorderen van de pluriformiteit van de pers, voor zover die van belang is voor de informatie en opinievorming.
College voor Toetsen en Examens (CvTE)
Het College is verantwoordelijk voor de centrale examens en staatsexamens in het voortgezet onderwijs, de examens rekenen en taal in het (middelbaar) beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal.
Nederlandse Publieke Omroep (NPO)
De NPO is het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de landelijke publieke omroep.
Stichting Regionale Publiek Omroep (Stg. RPO)
De Stg. RPO is vanaf 31 mei 2016 het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de regionale publieke omroep.
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)
De KNAW bevordert als forum, geweten en stem van de wetenschap de kwaliteit en de belangen van de wetenschap en zet zich in voor een optimale bijdrage van de Nederlandse wetenschap aan de culturele, sociale en economische ontwikkeling van de samenleving.
Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)
SBB ontwikkelt kwalificaties voor het middelbaar beroepsonderwijs, werven leerbedrijven en bewaken de kwaliteit van deze leerbedrijven.
RWT’s:
Landelijk Omroepbestel
Het betreft middelen die aan de landelijke publieke omroepen beschikbaar zijn gesteld.
Regionale Omroepen
Het betreft middelen die aan de regionale publieke omroepen beschikbaar zijn gesteld.
Rijksmusea
Het betreft 16 musea die vallen onder de Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten.
Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs
Het betreft 1.117 bevoegde gezagsorganen van 7.168 instellingen. Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.
Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs
Het betreft 350 bevoegde gezagsorganen van 645 onderwijsinstellingen. Binnen deze aantallen zitten ook gemeentelijke bevoegde gezagen/onderwijsinstellingen die eigenlijk niet aan te merken zijn als RWT.
Regionale Opleidingscentra (roc’s) en vakinstellingen
Het betreft ruim 50 roc’s en vakinstellingen.
Instellingsbesturen hogescholen
Het betreft middelen die rechtstreeks aan 35 bekostigde hogescholen beschikbaar zijn gesteld.
Instellingsbesturen universiteiten
Het betreft middelen die rechtstreeks aan 18 bekostigde universiteiten beschikbaar worden gesteld.
Academische Ziekenhuizen
Het betreft middelen voor de 8 ziekenhuizen die verbonden zijn aan een universiteit ten behoeve van de opleiding van artsen en ten behoeve van onderzoek.
Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiering van de wettelijke taken van stichting Cito en SLO.
Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling heeft tot taak:
-
-
-
-het ontwikkelen van de centrale eindtoets in het primair onderwijs;
-
-
-
-
-het ontwikkelen van de diagnostische tussentijdse toets en de rekentoets in het voortgezet onderwijs;
-
-
-
-
-het ontwikkelen van de centrale examens/ en rekentoetsen in het voortgezet onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs.
-
Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiering van de wettelijke taken van stichting Cito en SLO.
Stichting leerplanontwikkeling heeft tot taak het ontwikkelen en onderhouden van landelijke leerplankaders en het ondersteunen en adviseren van Onze Minister met betrekking tot leerplanontwikkeling.
Tabel 2 Overzicht Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en Zelfstandige Bestuursorganen (vallend onder andere ministeries) (bedragen x € 1 miljoen)
Naam organisatie
Ministerie
RWT
ZBO
Artikel
Programma ZBO/RWT
Apparaat ZBO/RWT
Financiering realisatiecijfers
Verwijzing
(URL-link)
naar toezichtvisies/
-
-arrangementen
Het bestuur
en/of accountant
verklaart dat de
rechtmatigheid
op orde is
begroting
premies
tarieven
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)
SZW
X
1
1,4
1
√
Noot 1
De Inspectie SZW is op 1 januari 2012 van start gegaan. De toezichtvisie is op 4 maart 2009 aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt.
Toelichting op de in de tabel opgenoemde ZBO:
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)
Het UWV voert de regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten uit voor OCW.
BIJLAGE 2. AFGEROND EVALUATIE EN OVERIG ONDERZOEK
Artikel 1 (Primair onderwijs)
Titel/onderwerp
Jaar van afronding
1.
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a.
Beleidsdoorlichtingen
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog 1
2015
Doelmatigheid en focus op onderwijs 1
2015
2014
Scholen maken resultaten inzichtelijk
2014
1b.
Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
Effectonderzoek OAB en excellentie (Onderwijsbewijs)
2016
Effectief taalonderwijs (NRO)
2016
Effectief rekenonderwijs (NRO)
2016
Evaluatie Actieplan Kiezen voor Techniek
2016
Competenties van leerkrachten ivm Passend onderwijs (NRO)
2015
Samenstelling van de klas en cognitieve en sociaal-emotionele uitkomsten
2015
Evaluatie Passend Onderwijs (NRO)
2015
Evaluatie 5-gelijkeschooldagen
2014
Evaluatie flexibilisering onderwijstijden
2014
2014
2014
Experimenten excellentie (O’wijsbewijs)
2014
Experimenten VVE (O’wijsbewijs)
2014
Trends prestaties en schoolloopbanen doelgroepen OAB (NWO-BOPO)
2014
Passend onderwijs: stelseleffecten (NWO-BOPO)
2013
Passend onderwijs: schooleffecten (NWO-BOPO)
2013
Professionaliteit en kwaliteit scholen (NWO-BOPO)
2013
2013
Evaluatie Klachtenregeling (Panteia)
2013
2012
Passend Onderwijs (Cool-speciaal-cohort)
2012
Pilot 15% onderwijs voor vreemde taal (RUG/UU)
2012
2012
Retentieonderzoek schakelklassen (ITS)
2012
2.
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a.
MKBA’s
N.v.t.
2b.
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3.
Overig onderzoek
2016
2016
Bestuurlijke constructen in het funderend onderwijs
2016
2016
Onderzoek leermiddelenmarkt PO
2016
Onderzoek voor de schoolkeuzebrief onder ouders van groep 7 en 8 leerlingen
2016
2016
Vraag naar en aanbod van post-initiële (PO) opleidingen leerkrachten
2015
Ontwikkeling naar excellente scholen (NRO)
2015
Opbrengstgericht werken basisscholen (NRO)
2015
Opbrengstgericht besturen (NRO)
2015
Professionalisering passend onderwijs (NRO)
2015
Selectie en indicering doelgroep VVE (NRO)
2015
Verkenning gedifferentieerd onderwijsbeleid (NRO)
2015
Voortgang code Goed Bestuur (NRO)
2015
Analyse leerlingprestaties (NRO)
2014
Kwaliteit kleine scholen (NRO)
2014
2014
Onderwijspositie autochtone achterstandsleerlingen
2014
Monitor Bestuursafspraken G37 (Inspectie van het Onderwijs)
2014
Naar succesvolle implementatie digitale adaptieve centrale eindtoets PO
2014
2014
Positie van de doventolk in het onderwijsdomein
2014
Verbetermogelijkheden onderwijs in JJI’s en GJI’s
2014
2014
2014
Monitor voorbereiding passend onderwijs; meting 1
2014
Monitor voorberieding passend onderwijs; meting 2
2014
Leerlingenvervoer in Nederland
2014
Evaluatie pilots toegevoegde waarde (GION/UTwente)*
2014
Excellente leerlingen (SLO/ECN/UTwente)
2014
Review kwaliteit kleine scholen (NWO)
2014
Autochtone achterstandsleerlingen (NWO)
2014
Vooronderzoek Tweetalig PO (RUU/RUG)
2014
Monitor ouderbetrokkenheid (Ecorys)
2014
Monitor experiment Flexibilisering onderwijstijd (Regioplan) tussenrapportage 2012)
2014
Functioneren schoolbesturen (NWO-BOPO)
2013
Monitor «Goed worden door goed te blijven»(PO-Raad)
2013
Monitor Flexibilisering onderwijstijden (Regioplan)
2013
Draagvlakmeting Actieplan PO/Bestuursakkoord PO/Prestatiebox PO (Kohnstamm Instituut/CED Groep)
2013
Monitor Sociale Veiligheid (ITS/Regioplan)
2013
Schoolbezoeken groepsgrootte (Regioplan)
2013
Monitor kwaliteit onderwijshuisvesting PO en VO (Oberon)
2013
Evaluatie Regeling energiezuinigheid en binnenklimaat PO en VO (Panteia)
2013
Gemeentelijke apparaatskosten buitenonderhoud en aanpassingen scholen PO (Regioplan)
2013
Nulmeting bewegingsonderwijs PO (Mullier Instituut)
2013
Gewichtenregeling en effectieve interventies OAB (Sardes/CED Groep)
2013
Evaluatie impulsgebieden (intern onderzoek)
2012
Evaluatie Onderwijsnummer (Regioplan)
2012
Evaluatie WMS (Research voor beleid)
2012
Functioneren schoolbesturen (NWO-BOPO)
2012
Lokale Educatieve Agenda (NWO-BOPO)
2012
Monitor Leergang bewegingsonderwijs (Mulier Instituut)
2012
Monitor Ouderbetrokkenheid (Ecorys)
2012
Monitor Sociale Veiligheid (ITS/Regioplan)
2012
Monitor Reboundvoorziening (NJi)
2012
Monitoring Regeling excellentie (SLO)
2012
Onderwijsinspanningen referentieniveaus in PO, VO en MBO (Regioplan)
2012
Prestaties taal en rekenen basisonderwijs (Cito)
2012
Rol gemeenten en schoolbesturen in VVE (NO-BOPO)
2012
Onderwijsinspanningen taal en rekenen
2012
Noot 1
De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
Noot 2
Dit IBO heeft ook betrekking op artikel 3, 4, 6, 7 en 14.
Artikel 3 (Voortgezet onderwijs)
Titel/onderwerp
Jaar van afronding
1.
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a.
Beleidsdoorlichtingen
2014
Scholen maken resultaten inzichtelijk
2014
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog 1
2015
Doelmatigheid en focus op onderwijs 1
2015
1b.
Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
2012
2012
2012
2013
Evaluatie wet voorzieningenplanning
2013
Evaluatie energiebesparing investering schoolgebouwen
2013
Evaluatie regeling energiezuinigheid/binnenmilieu PO en VO
2013
2014
Evaluatie toezicht leerplichtwet
2014
Evaluatie Regeling Vaststelling schoolvakanties
2015
Monitor leerwerktrajecten en asssistentopleidingen
2016
Evaluatie wet gratis schoolboeken
2016
De praktijk van de eerste en tweede correctie CSE
2016
Voortgangsrapportage regelluwe scholen
2016
2016
Evaluatie kiezen voor techniek
2016
Monitor diagnostische tussentijdse toets
2016
Onderzoek groepsgrootte in het VO
2016
2016
2.
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a.
MKBA’s
N.v.t.
2b.
Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Meer ruimte voor nieuwe scholen
2015
3.
Overig onderzoek
Evaluatie en assessment in Nederland
2012
2012
Doorstroomrelevantie van tien vakken in het vmbo
2012
Succesvol onderwijs aanpakken jongens
2012
Praktijkonderzoek Jongens aan de slag
2012
Internationaal vergelijkende analyse Tweede Fase VO
2012
Excellente leerlingen en schoolloopbanen
2012
2012
LAKS monitor tevredenheid scholieren
2012
Eerste doorstroomatlas VMBO
2012
Analyse verklarende factoren zwakke en sterke scholen
2012
2012
2012
Onderwijsinspanningen taal en rekenen
2012
Verkenning modulaire opbouw curriculum
2013
Functioneren leerplichtambtenaren
2013
Ouderbetrokkenheid bij onderwijs kinderen PO VO MBO
2013
PISA 2012 internationaal onderzoek wiskunde, science, lezen
2013
2013
Ruimte in curriculum bovenbouw HAVO en VWO
2013
Laks monitor scholieren
2013
Pilot tussentijdse toets Limburgse scholen
2013
2014
ICT Literacy internationale vergelijking
2014
Pilot tussentijdse toets Limburg
2014
Verklaring betere examenresultaten
2014
Opbrengstgericht werken in VO
2014
2014
Criteria en duur LWOO en PrO, licenties voor LWOO
2014
Laks monitor scholieren
2015
Rapport monitor pilot diagnostische tussentijdse toets, pilotjaar 1
2015
Monitor cultuuronderwijs voortgezet onderwijs 2015
2015
2016
2016
Digitale doorstroom atlas
Reguliere update
Noot 1
De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijkherkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op hetonderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
Artikel 4 (Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie)
Titel/onderwerp
Jaar van afronding
1.
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a.
Beleidsdoorlichtingen
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog 1
2015
Doelmatigheid en focus op onderwijs 1
2015
2014
Scholen maken resultaten inzichtelijk
2014
2011
1b.
Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
2014
Regionale aanpak voortijdig schoolverlaten. Analyse RMC-effectrapportages 2012-2013
2014
Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013
2014
Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2012-2013
2014
2014
Rekenniveaus op het mbo
2014
2014
Project Onderwijs-Arbeidsmarkt (POA) Div. technische en methodische studies t.b.v.
2014
-
De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020 (2015)
-
Regionale arbeidsmarktprognoses 2013-2018, methodiek en resultaten
Analyse effectrapportage RMC 2011-2012
2013
2012
2011
Ex ante evaluatie entry levels alfabetisering Rapportage 2012-2013 invoering centrale toetsing en examinering referentieniveaus nederlandse taal en rekenen
2011
2.
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a.
MKBA’s
N.v.t.
2b.
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Ex-ante beleidsevaluatie certificaten MBO
2016
2016
3.
Overig onderzoek
De Netwerkschool Onderzoek naar werkzame bestanddelen voor vernieuwing van het middelbaar beroepsonderwijs
2015
De arbeids-markt naar opleiding en beroep tot 2020
2015
Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2014
2015
Arbeidsmarktbarometer po, vo n mbo 2014-2015
2015
Evaluatie laaggeletterdheid 2012-2015
2015
Ontwikkeling/ monitoring toetsen taal en rekenen
2015
vsv evaluatieonderzoek (pantheia)
2015
School-Ex 2.0: De implementatie van ombuiggesprekken
2015
De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018: ROA 2013-11
2013
2013
Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012 ROA 2013-7
2013
Plus technisch methodologische studies
2013
-
-
Responsanalyse schoolverlatersonderzoeken
Arbeidsbarometer leraren BVE ITS: Arbeidsmarktbarometer 2012-2013
2013
Kernvaardigheden in Nederland: Rapportage van de Adult Literacy and Life Skills Survey
2013
Ontwikkeling/monitoring toetsen taal en rekenen CITO bijlage 3 in Kamerbrief 19-12-2012 over voortgang implementatie referentiekader taal en rekenen 2012.
2013
PIAAC: Kernvaardigheden voor Werk en Leven: ECBO en OESO: OECD Skills Outlook 2013. Eerste resultaten van de survey
2013
I 952 Onderzoek evaluatie medezeggenschap bve
2013
I 960-Onderbouwing indicatoren zorgplicht arbeidsmarktperspectief. Macrodoelmatigheid mbo: Inkadering arbeidsmarktperspectief.
2014
I 960- voor doelmatigheid:De plicht tot verantwoordelijkheid. Nadere inkadering van de zorgplicht doelmatigheid
2014
Onderwijsinspanningen taal en rekenen
2013
Monitor experimenten Associate Degree op MBO-locatie
Analyse effectrapportage RMC
Project Onderwijs-Arbeidsmarkt 2012 (POA) Div. technische en methodische studies
2012
-
methodiek arbeidsmarktprognoses en -indicatoren 2011-2016
-
Methoden en voorbereiding t.b.v.
Hoofdstuk 4. Spreiding en breedte van opleidingen op de arbeidsmarkt Hoofdstuk 5. Doelmatigheid van het MBO in de regio in De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018 (2013)
Registratie en bestemming uitstroom schoolverlaters (SIS)
2012
-
Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2011
-
School-leavers between education and the labour market 2014. Facts and figures
-
Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2014. Feiten en cijfers
-
Diverse technische en methodologische studie.
Veranderingen in de omvang en samenstelling van de beroepsbevolking als gevolg van de overstap op de ILO-definitie van de beroepsbevolking Beroepenindeling ROA-CBS 2014 (BRC 2014)
Responsanalyse schoolverlatersonderzoeken
Arbeidsmarktbarometer leraren BVE
2012
Monitor Alfabetisering 2012 (niet (apart) doorgegaan (1e jaar actieplan 2012-2015) blijkens literatuurlijst Evaluatie Actieplan 2012-2015)
2012
ECBO-subsidie (diverse producten)
2012
Monitor Sociale Veiligheid ECBO
2012
-
Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011, deel 1: Studenten
-
Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011, deel 2: Personeel
-
Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011, deel 3: Beleid
JOB-Monitor 2012 (Research Ned, 2-jaarlijks)
2012
Kwaliteitsgedrag alfabetiserings www.cinop.nl
2012
Monitor kwaliteitseffecten BPV Protocol BPV-monitor:
2012
-
Gezamenlijk persbericht «Kwaliteit stages mbo verbetert»
-
Aanbiedingsbrief bpv-monitor (pdf, 28 kb)
-
Bpv-monitor 2011: Landelijke eindrapportage (pdf, 1,74 MB)
NLQF-EQF (div. producten)
2012
Diverse producten: PIAAC en OECD
2012
Project Onderwijs-Arbeidsmarkt (POA)
2016
-
Studiekeuze en arbeidsmarkt: Literatuurstudie. Maastricht: ROA-R-2016/3
-
Methodiek regionale arbeidsmarktprognoses 2015-2020. Maastricht: ROA-TR-2016/5
-
Methodiek arbeidsmarktprognoses en-indicatoren 2015-2020. Maastricht: ROA-TR-2016/4
-
ROA opleidingsindeling 2015. Maastricht: ROA-TR-2016/3
Registratie en bestemming uitstroom schoolverlaters (SIS)
2016
-
Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2015 ROA-R-2016/2
Arbeidsbarometer leraren MBO
2016
Monitor alfabetisering (Niet doorgegaan)
Ontwikkeling/ monitoring toetsen taal en rekenen (met vo)
2016
Deelname via Kennis aan «OESO Skills strategy» - m.m.v. SER
(Eindrapport volgt in 2017)
2016
Oneigenlijk gebruik Studiefinanciering
2016
Ondersteuning strategische verkenning onderwijs arbeidsmarkt MBO
2016
Opstellen bekwaamheidseisen onderwijs ondersteunend personeel MBO (I1345 Fons)
2016
-
160610 Definitief Bekwaamheidseisen onderwijsondersteunend personeel ih mbo.pdf
-
160610 Definitief Procesbeschrijving opstellen voorstel bekwaamheidseisen onderwijs....pdf
Evaluatie experimenten beroepsonderwijs gecombineerde leerwegen bol-bbl
2016
Noot 1
De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
Overige opmerkingen:
-
-
-
-Experimenteel VSV onderzoek CPB 2: het onderzoek is nog niet afgerond.
-
-
-
-
-Monitor alfabetisering (2014): Is niet doorgegaan. In 2013 zijn de PIAAC cijfers uitgekomen over de laaggeletterdheid in nederland (en andere Europese landen). Daarnaast is het Actieplan Laaggeletterdheid in 2014 geëvalueerd en zijn de pilots Taal voor het Leven doorlopend geëvalueerd.
-
-
-
-
-Evaluatie wet doelmatige leerwegen: Onderzoek loopt nog (01/04/2015 tot 30/11/2020; titel onderzoeksproject: Evaluatie van twee beleidsinterventies in het mbo: inwerkingtreding wet «Doelmatige Leerwegen» en herziening kwalificatiestructuur)
-
Artikel 6 en 7 (Hoger onderwijs)
Titel/onderwerp
Jaar van afronding
1.
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a.
Beleidsdoorlichtingen
2014
Scholen maken resultaten inzichtelijk
2014
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog
2015
Doelmatig en focus op onderwijs
2015
1b.
Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2.
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a.
MKBA’s
N.v.t.
2b.
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3.
Overig onderzoek
CBS-toegankelijkheid hoger onderwijs
2013
Monitor beleidsmaatregelen de relatie tussen beleidsmaatregelen studiekeuze en studiegedrag
Evaluatie van de rechtsgang voor studenten
2013
Onderzoek studenten met een handicap
2013
Evaluatie wet versterking besturing
2013
Overkoepelende rapportage van de evaluatie van het nieuwe accreditatiestelsel
2013
CHEPS- Internationale ervaringen met studiefinanciering en collegegeld
2013
Intomart/GfK-bekendheid van plannen voor het hoger onderwijs
2013
Monitor beleidsmaatregelen 2014
2013
Eindevaluatie experimenten open bestel in het hoger onderwijs
2014
2014
Feiten en cijfers - Drijfveren van onderzoekers
2014
Studenten studeren in eigen land. Nederlands instellingsbeleid
2014
Studenten internationaliseren in eigen land. Deel II - De praktijk
2014
Internationalisation at home. Gebruik en opbrengsten in het Nederlandse HO
2014
Motivatie van het instellingscollegegeld
2014
2014
Verkenning effect studievoorschot op instroom meerjarige masters tekortsectoren
2014
Internationale good practices onderwijskwaliteit en studiesucces
2014
2015
Kerncijfers hoger onderwijs in internationaal perspectief
2015
Uitbreiding studievoorschot naar nieuwe doelgroepen
2015
De transformatie van handicap + studie. Een externe evaluatie
2015
Big Data in onderwijs en wetenschap
2015
Beter benutten voor beter onderwijs.
2015
Monitor uitrol Associate degree
2015
Onderzoek naar de werking van het Sirius Programma om excellentie in het ho te bevorderen
2015
De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020 ROA-R-2015/6
2015
Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs. Een verkennend en vergelijkend onderzoek
2015
Governancestructuur van stichting Studiekeuze123 (AEF)
2016
Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs
2016
Onderzoek naar de dataverwerking van Studiekeuze123 (ResearchNed)
2016
Motieven tijdig stoppen studentenreisproduct
2016
Studentplannen doorstroom mbo-hbo
2016
Monitor Beleidsmaatregelen 2015
2016
Rapport project wetenschap en technologie op de pabo’s
2016
Artikel 8 (Internationaal beleid)
Titel/onderwerp
Jaar van afronding
1.
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a.
Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b.
Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
Evaluatie subsidiebeschikking (WOOS) Duitsland Instituut Amsterdam.
2015
Evaluatie subsidiebeschikking (WOOS) Neth-ER
2014
Evaluatie van de Regeling Bevordering internationalisering po/vo.
2012
2.
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a.
MKBA’s
N.v.t.
2b.
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Verkennend onderzoek en impactstudie voor de implementatie van het programma Erasmus+ in Nederland.
2013
3.
Overig onderzoek
2016
2014
Effectstudie Frankfurter Buchmesse 2016, gastlandschap NL, i.h.k.v. bekendheid Nederlandse boeken.
2013
Verkennend onderzoek Erasmus Master garantiefaciliteit in de NLse context.
2013
Onderzoek naar mensenrechteneducatie i.s.m. directies VO/PO.
2012
Inventarisatie connecties LGBT in bestaande EU wet- en regelgeving en richtlijnen.
2012
Artikel 9 (Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid)
Titel/onderwerp
Jaar van afronding
1.
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a.
Beleidsdoorlichtingen
Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders 1
2015
2013
1b.
Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2.
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a.
MKBA’s
N.v.t.
2b.
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), nulmeting
2014
Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 1e tussenmeting
2015
Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 2e tussenmeting
2016
2015
Effect- en procesevaluatie Lerarenbeurs 2008-2013
2015
Effect- en procesevaluatie experimenten Innovatie Impuls Onderwijs (po, vo)
2015
Effect- en procesevaluatie experimenten Innovatie Impuls Onderwijs (po, vo)
2014
Monitoring van Lerarenagenda en bestuursakkoorden po vo. Eindrapport onderwijs werkt Regioplan
2014
Functie- en salarismix in beeld. Tussenmeting 2012
2013
Tegemoetkoming Lerarenopleidingen
2014
«Leraar 2020» (rapport n.a.v. enquête onderwijspersoneel po, vo en mbo)
2013
Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (beginmeting)
2014
Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (tussenmeting)
2015
3.
Overig onderzoek
2015
2015
IPTO bevoegdheden en vakken in het vo
2016
IPTO 2011, Bevoegdheid in het voortgezet onderwijs
2012
Loopbaanmonitor 2016, begeleiding van beginnende leraren
2016
Loopbaanmonitor 2015, begeleiding van beginnende leraren
2015
Loopbaanmonitor 2013, begeleiding van beginnende leraren
2014
Loopbaanmonitor onderwijs 2016
2016
2013
2012
2011
Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2015/2016
2016
Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo (2015)
2015
Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo (2014)
2014
Arbeidsmarktbarometers primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs
2013
Arbeidsmarktbarometer 2011-2012
2012
Teaching and Learning International Survey (Talis) 2013
2014
Teaching and Learning International Survey (Talis), Nationaal rapport. Talis rapport 2013
2014
Verkenning opleiding en onderzoek in de school. Rapport verkenning Samenwerking DUO-NRO
2014
2014
Evaluatie aanpak risicoregio’s
2013
Arbeidsmarkt leraren: aanpassingsmechanismen en aangrijpingspunten voor beleid
2013
Vraag en aanbod onderwijspersoneel mbo
2013
Docenten Omgangskunde en Pedagogiek in het mbo: aanbod, vraag en inzet
2013
Beleefde bureaucratie en professionaliteit onder leraren
2012
Eindrapportage evaluatie educatieve minor
2012
Evaluatie experimenten prestatiebeloning
2012
Uitkomsten scenario’s po met mirror
2016
De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015-2025
2015
De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015-2025
2016
Aansluiting vraag-aanbod masteropleidingen vo
2016
Procesevaluatie wetenschap en techniek op de pabo
2016
Carrièreperspectieven van leraren in het kader van de functiemix primair en voortgezet onderwijs
2016
Noot 1
De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
Artikel 11 (Studiefinanciering)
Titel/onderwerp
Jaar van afronding
1.
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a.
Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b.
Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2.
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a.
MKBA’s
N.v.t.
2b.
Ander Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
SCP-onderzoek, De studie waard
2013
CPB - deelname-effecten sociaal leenstelsel
2013
CPB - aflossing studieschuld bij leenstelsel
2013
Meeneembare studiefinanciering internationaal
2014
3.
Overig onderzoek
Monitor beleidsmaatregelen ho (periodiek):
2016
Studentenmonitor (periodiek):
2016
Motieven mbo-studenten al of niet doorstroom naar hbo
2016
Artikel 12 (Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten)
Titel/onderwerp
Jaar van afronding
1.
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a.
Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b.
Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2.
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a.
MKBA’s
N.v.t.
2b.
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Tegemoetkoming lerarenopleiding
2014
3.
Overig onderzoek
2016
Schoolkosten voor 16- en 17-jarige mbo’ers
2016
Artikel 13 (Lesgeld)
Titel/onderwerp
Jaar van afronding
1.
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a.
Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b.
Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2.
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a.
MKBA’s
N.v.t.
2b.
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3.
Overig onderzoek
N.v.t.
Artikel 14 (Cultuur)
Titel/onderwerp
Jaar van afronding
1.
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a.
Beleidsdoorlichtingen
Beleidsdoorlichting Cultuur 2009-2014
2015
1b.
Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
2013
Evaluatie Steunpunten monumentenzorg en archeologie
2013
Evaluatie Wet tot behoud Cultuurbezit
2014
Evaluatie bestuurlijks samenwerking Regionale Historische Centra
2015
Zelfevaluatie Beelden voor de Toekomst
2015
Evaluatie programma Kunst van Lezen
2015
2.
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a.
MKBA’s
n.v.t.
2b.
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
n.v.t.
3.
Overig onderzoek
Monitor diversiteit culturele instellingen
2011-2015
2012
Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2005-2012
2013
Uitgaven cultuur door de G35 en de provincies 2011-2013
2013
Onderzoek bezoldiging topbestuurders fondsen
2013
Impactanalyse / toekomstscenario’s digitale archiefvorming
2013
Balansonderzoek Cultuurinstellingen
2013
Monitor Amateurkunst 2013 (LKCA)
2013
Het culturele draagvlak - Culturele activiteiten in 2012: bezoek, beoefening en steun
2014
Baten overheidsinvesteringen in monumentenzorg
2014
CBS Monitor Kunstenaars kunstvakonderwijs, arbeidsmarkt
2014
Monitor Cultuureducatie Primair Onderwijs 2013-2014
2014
Evaluatie Wet vaste boekenprijs
2014
Verkenning regelingen toegankelijk maken gedigitaliseerd erfgoed
2014
Vooronderzoek satellietrekening culuur en creatieve industrie
2014
Extended collective licensing: panacee voor massadigitalisering?
2014
Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2009-2013
2014
Het culturele draagvlak - Gisteren vandaag
2015
Economisch onderzoek 2009-2014
2015
Contra expertise Meerjarenbegroting programma Erfgoedzorg
2015
Nulmeting campagne cultuur en toerisme. NBTC 2015-2018
2015
Een toekomstgericht restitutiebeleid
2015
2015
Monitor Amateurkunst 2015 (LKCA)
2015
Cultuureducatie in rijks- en fondsgefinancierde instellingen
2015
Monitor cultuuronderwijs voortgezet onderwijs 2015
2015
Benchmarkonderzoek duurzaamheid rijksmonumentale woonhuizen
2015
Onderzoek Toezichthouders Culturele Sector
2015
Sport en cultuur - patronen in belangstelling en beoefening (SCP, i.h.k.v. Het Culturele Draagvlak)
2016
Economische ontwikkelingen in de cultuursector, 2009-2015
2016
Kruissubsidiëring door boekhandels en uitgevers
2016
2016
Inventarisatie digitalisering cultuurproducerende instellingen
2016
Nulmeting huisvesting rijksmusea [nog geen rapport]
2016
2016
Een analyse van meerjarige strategische plannen internationaal cultuurbeleid en een onderzoek naar de ontwikkeling van een monitoring- en evaluatiekader voor de toetsing van de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2017-2020
2016
Kapitalisering van vrijwilligersinzet in de erfgoedsector
2016
Gemeentelijke bestedingen aan beeldende kunst en vormgeving
2016
2016
Artikel 15 (Media)
Titel/onderwerp
Jaar van afronding
1.
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a.
Beleidsdoorlichtingen
Beleidsdoorlichting mediabeleid 2010-2013
2014
1b.
Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
Evaluatie Commissariaat voor de Media 2007-2011
2012
Evaluatie Innovatieregeling Pers
2013
Evaluatie Regeling Jonge Journalisten
2014
Evaluatie beleid mediawijsheid / Media Expertisecentrum
2014
2.
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a.
MKBA’s
n.v.t.
2b.
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
n.v.t.
3.
Overig onderzoek
Onderzoek naar mogelijkheden voor verhogen inkomsten publieke omroep
2013
Evaluatieonderzoek naar financiering lokale omroepen (door CvdM)
2013
Onderzoek distributie digitale televisiediensten
2013
Commissariaat van de Media - Mediamonitor
Jaarlijks
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2014 (mediamonitor)
2014
Diversiteit van televisiepakketen 2014 (mediamonitor)
2014
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2015 (mediamonitor)
2015
Diversiteit van televisiepakketen 2015 (mediamonitor)
2015
2015
Landenvergelijking goedkeuringsprocedure nieuwe aanbodkanalen publieke omroep
2015
Onderzoek takenpakket en bekostiging van het Commissariaat voor de Media
2015
Diversiteit van televisiepakketten 2016 (Mediamonitor)
2016
Televisie à la carte (Mediamonitor)
2016
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2016 (Mediamonitor)
2016
2016
Financieel onderzoek Beeld en Geluid
2016
Juridische status NPO en RPO
2016
Europese en internationale waarborgen onafhankelijkheid van de publieke omroep
2016
Juridische status NPO en RPO
2016
Advies Verkenning benoemingen
2016
Governance STER
2016
Artikel 16 (Onderzoek en wetenschapsbeleid)
Titel/onderwerp
Jaar van afronding
1.
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a
Beleidsdoorlichtingen
1Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) wetenschap
2014
1b.
Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2.
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a.
MKBA’s
N.v.t.
2b.
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3.
Overig onderzoek
2012
2012
Evaluatie Rathenau Instituut 3
2013
Evaluatie NWO; Nieuwe dynamiek, passende governance 4
2013
Evaluatie KNAW 5
2014
2016
Noot 1
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2014/05/01/ibo-wetenschappelijk-onderzoek
Kamerstuk: 29 338, nr 136
Noot 2
http://www.nwo.nl/onderzoek-en-resultaten/programmas/nwo/mozaiek/index.html
Noot 3
Noot 4
http://www.nwo.nl/documents/nwo/nwo---evaluatie-mei-2013
Noot 5
https://www.knaw.nl/shared/resources/knaw/bestanden/140402Evaluatierapport_KNAW.pdf
Noot 6
Artikel 25 (Emancipatie)
Titel/onderwerp
Jaar van afronding
1.
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a.
Beleidsdoorlichtingen
beleidsdoorlichting emancipatie 2011-2014
2014
1b.
Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
2012
Onderzoek onveiligheidsgevoel van vrouwen meetbaar maken
2012
Evaluatie-ontwerpen vooractielijnen Sociale Media en GSA’s
2012
Soc onveiligheid van lhb schoolpersoneel en lhb leerlingen
2012
Nederland in groep gidslanden LHBT-beleid
2013
Evaluatie pilots Sociale veiligheid LHBT, anders in de klas
2014
Evaluatie LHBT-koplopergemeenten
2014
Evaluatie GSA’s. Meer gewicht in de schaal
2014
Eindmeting project Eigen Kracht
2015
Evaluatie hulpverlening levensbeschouwelijke en etnische LHBTérs
2015
Resultaatmeting «we can young champagne»
2015
Evaluatieonderzoek GSA Natuurlijk Samen | Rapport | Rijksoverheid.nl
2016
2.
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a.
MKBA’s
N.v.t.
2b.
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3.
Overig onderzoek
Worden wie je bent Transgendermonitor
2012
2012
2012
2012
Genderscan aanpak huiselijk geweld
2013
Position_paper_de_facto_ongelijkheid
2013
2013
Kwaliteit Economische zelfstandigheid
2014
2014
2014
Dieptestudie cases LHBT veiligheid wijken
2014
Homoseksualiteit etnische en levensbeschouwelijke groepen
2014
Economische zelfstandigheid van jongeren
2014
Verschillen in studiesucces jongens en meisjes jongens tegen meisjes
2015
Internationale voorbeelden beleid topvrouwen
2015
2015
Vrouwen vier keer minder verdacht dan mannen
2015
2015
Wel werk, maar niet economisch zelfstandig
2015
Topvrouwen in de wachtkamer. Bedrijvenmonitor 2012-2015
2015
2016
2016
2016
2016
2016
2016
Opvattingen jongeren taakverdeling mannen en vrouwen
2016
2016
Preventie intergenerationeel geweld Nederland en EU
2016
Wetenschappelijke weging LHBT-beleid in Europese landen
2016
Genderscan aanpak huiselijk geweld
2016
BIJLAGE 3. OVERZICHT NIET-FINANCIËLE INFORMATIE OVER INKOOP VAN ADVISEURS EN TIJDELIJK PERSONEEL (EXTERNE INHUUR)
Tabel 1 Externe inhuur Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Verslagjaar 2016 (bedragen x € 1.000)
2016
Programma- en apparaatskosten:
1.
Interim-management
569
2.
Organisatie- en Formatieadvies
1.188
3.
Beleidsadvies
1.644
4.
Communicatieadvisering
935
Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)
4.336
5.
Juridisch Advies
339
6.
Advisering opdrachtgevers automatisering
3.294
7.
Accountancy, financiën en administratieve organisatie
284
(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)
3.917
8.
Uitzendkrachten (formatie & piek)1
92.766
Ondersteuning bedrijfsvoering (som 8)
92.766
Totaal uitgaven inhuur externen
101.019
Noot 1
Deze categorie, waarin cf. de Rijksbegrotingsvoorschriften ook externe inhuur opgenomen moet worden die niet in de overige 7 categorieën ondergebracht kan worden, bestaat voornamelijk uit 3 posten (1) De uitzendkrachten van het ministerie excl. DUO (€ 2,1 miljoen). (2) De uitgaven voor het maken van ICT en de daarbij behorende inrichting van processen van DUO die niet te onderscheiden zijn in de acht categorieën externe inhuur, tot en met 2015 opgenomen als uitbesteed werk (€ 71,4 miljoen). (3) Inhuur van uitzendkrachten bij DUO als een flexibele schil voor voornamelijk seizoensgebonden werk in het primaire proces studiefinanciering (€ 19,3 miljoen).
Tabel 2 Inhuur externen buiten raamovereenkomsten
2016
Aantal overschrijdingen maximumuurtarief
0
Verschillen in de wijze van boeken met 2015
Tabel 1 geeft een beeld van de uitgaven voor externe inhuur conform de rijksbrede definitie in de Rijksbegrotingsvoorschriften. In het samenvattend auditrapport 2015 stelde de ADR de vraag of de kosten voor de ontwikkeling van automatisering, soft- en hardware bij DUO in de administratie op de juiste wijze geboekt werden. Daarop is door OCW, in samenwerking met de departementen van Financiën en BZK, in 2016 de rubricering van uitgaven in de administratie bij het agentschap DUO opnieuw beoordeeld. Dit heeft geleid tot een aanpassing waardoor in 2016 meer kosten, voorheen gerubriceerd als uitbesteed werk2, onder de definitie van externe inhuur komen te vallen.
Het percentage externe inhuur
Het gerealiseerde percentage externe inhuur van OCW in totaal in 2016 bedraagt 24,5 procent. De beleidsgevoelige inhuur hierbinnen bedraagt 1,4 procent. Het aandeel van agentschap DUO met zijn rijksbrede dienstverlening naar instellingen, studenten, leerlingen, leraren en andere overheidsorganen, binnen het percentage externe inhuur komt uit op 22,6 procent3. Voor OCW exclusief DUO geldt dat het percentage uitkomt op 1,9 procent.
Ontwikkelingen bij DUO
DUO voert niet alleen van OCW opdrachten uit maar ook van andere overheidsorganisaties zoals het Ministerie van SZW (kinderopvang). Informatisering en digitalisering zijn belangrijke bouwstenen bij de uitvoering van deze opdrachten. In het dienstverleningsproces vindt continu vernieuwing plaats. Bij deze veelal ICT-gerelateerde vernieuwing maakt DUO vanwege onvoldoende beschikbare kennis binnen de organisatie en uit doelmatigheidsoverwegingen gebruik van externe expertise. Daarbij streeft DUO naar een evenwichtige balans tussen intern personeel en extern personeel om daarmee de continuïteit van het primaire proces in een veranderende omgeving te kunnen blijven borgen. DUO stuurt daarbij actief op het verder afbouwen van extern personeel ten gunste van het verder investeren in de kwaliteiten van intern personeel. Zo hebben in 2016 200 uitzendkrachten van DUO een aanstelling binnen DUO gekregen. Hetzelfde geldt voor nog eens 50 fte automatiseringspersoneel van DUO. In 2017 zullen naar verwachting nog eens 120 fte’s een aanstelling binnen DUO krijgen. Tegelijkertijd is de omvang van de ICT-gerelateerde inhuur en de behoefte aan adequaat beheer, onderhoud en vernieuwing de komende jaren zo groot dat een snelle afbouw richting de 10 procent niet waarschijnlijk lijkt.
Tabel 3 Externe inhuur 2016
(bedragen x € 1.000)
Heel OCW
OCW excl. DUO
DUO
Uitgaven ambtelijk personeel
311.787
179.566
132.221
Uitgaven externe inhuur
101.019
10.237
90.782
Waarvan beleidsgevoelige inhuur
4.336
4.298
38
Totale personele uitgaven
412.806
189.803
223.003
De realisatie van het percentage externe inhuur over 2016 laat, wanneer de rubriceringaanpassing niet zou zijn doorgevoerd, een dalende trend zien ten opzichte van 2015 van 10,1 procent naar 8,7 procent. Dit wordt vooral veroorzaakt door de verambtelijking van ingehuurd personeel van DUO.
BIJLAGE 4. INDICATOREN
Leeswijzer indicatorentabel
In de onderstaande tabel zijn de ambities voorzien van een aantal kwantitatieve doelen. Per indicator zijn bijbehorende streefwaarden opgenomen, passend bij de beleidsambities. Ten behoeve van een consistente monitoring zijn doelen en ambities van de beleidsverslag 2016 zoveel mogelijk overgenomen uit de beleidsagenda 2016. Op het volgende punt is de indicatorentabel gewijzigd:
-
-
-
-door verbeteringen afgelopen jaar in de bron en/of de meetmethode zijn de basis- en streefwaarde van enkele indicatoren gewijzigd. De wijzigingen worden per indicator in een voetnoot toegelicht.
-
Eindjaar per doelstelling
Per streefwaarde wordt voor zover mogelijk een eindjaar vermeld (kabinetsperiode of horizon van de betreffende afspraken met de sector. Bij enkele indicatoren zijn geen streefwaarden opgenomen. Bij deze indicatoren zijn afspraken op het niveau van de instelling gemaakt, die niet vertaald worden naar een streefwaarde op landelijk niveau. Opgenomen zijn de gerealiseerde landelijke waarden, bedoeld als signalering voor de voortgang op het stelselniveau. Zij dienen als onderbouwing bij de analyse of bijstelling van beleid noodzakelijk is.
Tabel Indicatoren
Doelstelling/indicator
Sector
Basiswaarde (jaartal)
Realisatie 2015
Realisatie 2016
Streefwaarde(jaartal)
Art.nr.
reden opname1
Bron
1
Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt
a)
Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd
•
Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten
po
47% (2015)
47%
67%
100% (2020)
1
SA
Enquêtes Bestuursakkoord PO Regioplan
•
Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest
vo
56% (2014)
-
24% (2015)
25% (2018)
3
SA
Toptalenten in het onderwijs
•
Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s
vo
82% (2015)
-
82% (2015)
100% (2018)
3
SA
Toptalenten in het onderwijs
•
Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt
mbo
34% (2010-2011)
34% (2012/2013)
35% (2013/2014)
Verbetering
4
C
ROA
•
Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs
ho
(2010-2011)2
(2014-2015)
(2015-2016)
3
6/7
C
Studentenmonitor Hoger Onderwijs
hbo: 58%
hbo: 54%
hbo:55%
Hoger
wo: 68%
wo: 66%
wo:67%
Hoger
•
Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod
po
0,07% (2014-2015)
0,07% (2014-2015)
0,08% (2015-2016)
0% (2020)
1
SA
Leerplichttelling 2015-2016
vo
0,17% (2014-2015)
0,17% (2014-2015)
0,19% (2015-2016)
0% (2020)
3
SA
b)
Vergroten studiesucces
•
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor lezen behaalt4
po
99% (2015-2016)
-
99% (2015-2016)
Niet benoemd
1
SA
College voor Toetsen en Examens
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor taalverzorging behaalt
po
95% (2015-2016)
-
95% (2015-2016)
Niet benoemd
1
SA
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor rekenen behaalt
po
87% (2015-2016)
-
87% (2015-2016)
Niet benoemd
1
SA
•
Aandeel zittenblijvers
(2012-2013)
(2014-2015)
(2015-2016)5
(2020)
DUO
po
2,2%
1,9%
1,8%
1,5%6
1
SA
vo
5,9%
5,5%
5,7%
3,9%
3
SA
•
Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau
mbo
(2008)
(2014)
(2015)
4
MBO Raad
Niveau 1: 66%
73%
72%
Hoger
Niveau 2: 62%
78%
70%
Hoger
Niveau 3: 63%
73%
70%
Hoger
Niveau 4: 65%
72%
71%
Hoger
Totaal: 64%
73%
70%
Hoger
•
Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar2
ho
(2010-2011)
(2014-2015)
(2015-2016)
-7
6/7
DUO
hbo: 65,7%
60,5%
61,0%
wo: 57,3%
72,8%
74,0%
•
Uitval in het eerste jaar2
ho
(2010-2011)
(2014-2015)
(2015-2016)
-6
6/7
T
DUO
hbo: 27,9%
27,8%
26,7%
wo: 18,8%
15,9%
16,1%
•
Switchen na het eerste jaar2
ho
(2010-2011)
(2014-2015)
(2015-2016)
-6
6/7
T
DUO
hbo: 8,7%
8,5%
8,5%
wo: 9,1%
8,6%
8,8%
2
Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat
a)
Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders
•
Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren
vo
84,1 (2013)
94,1% (2014)
94,8% (2015)
100% (2020)
3
SA
IPTO
•
Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding
po
20% (2013)
21% (2014)
21% (2015)
30% (2020)
1
SA, LA
Onderwijs werkt; Regioplan en DUO
•
Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding
vo
33% (2013)
36% (2014)
37% (2015)
50% (2020)
3
SA, LA
CentERdata, DUO & IPTO
Bovenbouw vwo8
53% (2013)
65% (2014)
63% (2015)
80-85% (2020)
3
SA, LA
CentERdata, DUO & IPTO
Aandeel hbo-docenten met een afgeronde master- of Phd-opleiding
hbo
66,2% (2011)
72,2% (2013)
75,2% (2015)
80% (2016)
6/7
Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (2016)
•
Aandeel leraren dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst9
(2013)
(2015)
(2016)
(2020)
po
85%
84%
-10
100%
1
SA, LA
Inspectie van het Onderwijs
vo
76%
64%
67%
100%
3
SA, LA
Inspectie van het Onderwijs
•
Aandeel leraren dat de differentiatie vaardigheden beheerst11
(2013)
(2015)
(2016)
(2020)
po
56%
56%
-12
100%
1
SA, LA
Inspectie van het Onderwijs
vo
34%
34%
33%
100%
3
SA, LA
Inspectie van het Onderwijs
b)
Verbetercultuur
•
Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review13
(2014)
(2015)
(2016)
(2020)
LA, T
po
62%
57%
74%
100%
1
Onderwijs werkt; Regioplan, (2014-2015) POMO; BZK, (2016)
vo
63%
63%
68%
100%
3
Onderwijs werkt; Regioplan, (2014- 2015) POMO; BZK, 2016
•
Aandeel leraren dat is ingeschreven in het Lerarenregister14
po/vo/mbo
8% (2014)
15% (2015)
28% (2016)
100% (2019)
1, 3 en 4
SA, LA, T
Lerarenregister
•
Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister
po
31% (2015)
31% (2015)
50% (2016)
100% (2018)
1
SA
Schoolleidersregister
c)
Veilig leerklimaat
•
Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt
(2012)
(2014)
(2016)
(2020)
T
po
95%
Geen meting verricht
97%
Stabiel of hoger
1
Praktikon, sociale veiligheid in en rond scholen
vo
93%
94%
95%
Stabiel of hoger
3
Praktikon, sociale veiligheid in en rond scholen
3
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties
•
Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld15
(2014)
(2015)
(2016)
(2017)
SA, T
po
5,3%
Niet bekend
21%
100%
1
PO-Raad/Schoolinfo
vo
94%
94%
92%
100%
3
VO-raad
•
Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort16
po
38% (2012-2013)
41% (2014-2015)
-17
Hoger (2020)
1
SA
Onderwijsverslag Inspectie van het Onderwijs
•
Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt18
vo
47% (2012-2013)
61% (2014-2015)
64% (2015-2016)
100% (2020)
3
SA
Onderwijsverslag, Inspectie van het Onderwijs
•
Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert
po
27% (2012-2013)
22% (2013-2014)
36% (2014-2015)
100% (2017-2018)
1
SA
Inspectie van het Onderwijs
•
Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert
vo
72% (2011-2012)
75% (2012-2013)19
67% (2013-2014)
100% (2020)
3
SA
Inspectie van het Onderwijs
•
Oordeel ouders over betrokkenheid
po
Cijfer 7 (2012)
Cijfer 7 (2014)
geen meting gedaan
Hoger
1
T
Monitor Ouderbetrokkenheid
•
Aantal voortijdig schoolverlaters
vo/mbo
41.800 (2009)
25.622 (2013/2014)
22.948 (2015/2016)
25.000 (2015-2016)
3 en 4
DUO
•
Studenten-tevredenheid
mbo
(Rapportcijfer 2014)
(2015)
(2016)
-20
4
C
JOB-monitor
-
Opleiding
7,0
-
7,1
-
Instelling
6,5
-
6,5
(% tevreden over school en studie) 2014: 49%
-
52%
•
Studenten-tevredenheid21
ho
(2010-2011)
(2014-2015)
(2015-2016)
-22
6/7
Nationale studentenenquete
hbo: 65,6%
hbo: 73,1%
hbo:75,4%
wo: 81,1%
wo: 83,8%
wo: 85,0%
4
Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren
•
Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek
vo
23% (2012)23
27% (2015)
26% (2016)
30% (2017)
3
DUO
•
Aandeel mbo-studenten techniek
mbo
25% (2012)
28,0% (2015)
27,3%
(2016)
30% (2016)
4
DUO
•
Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen24
ho
6/7
hbo: 18%
hbo: 19%
hbo: 19%
hbo: 19% (2016)
DUO
wo:21%
wo: 23%
wo: 25%
wo: 22% (2016)
DUO
•
Percentage 25-64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)
mbo/ho
17% (2010)
18% (2014)
19% (2015)
20% (2020)
4 en 6/7
T
Eurostat, Labour Force
survey (LFS)
•
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was
mbo
80% (2012)
77% (2015)
77% (2016)
Hoger
4
T
ROA
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was
ho
hbo: 72% (2013)
hbo: 72% (2014)
72% (2015)
Hoger
6/7
HBO monitor25
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt
ho
wo: 56% (2011)
wo: 57% (2013)
47% (2015)26
Hoger
NAE27
5
Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap
•
Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores
owb
2e plaats (2009-201228) 1,52
-
2e plaats (2010-2013) 1,53
Kleiner of gelijk 5
16
Web of Science / CWTS
6
Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed.
•
Percentage cultuurproducerende instellingen in de BIS (musea en presentatie-instellingen beeldende kunst) dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 21,5%
cultuur
76% (2010-2011)
97%
Realisatie nog niet bekend29
100% (2016)
14
C
Opgave van culturele instellingen
•
Percentage podiumkunstinstellingen en filmfestivals in de BIS dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 25,5%
cultuur
69% (2010-2011)
94%
Realisatie nog niet bekend
100% (2016)
14
C
Opgave van culturele instellingen
b)
Aantal bezoeken
•
Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) BIS
cultuur
2,6 miljoen (2009)
2,4 miljoen (2015)30
Realisatie nog niet bekend
2,2 miljoen (2016)
14
C
Opgave van culturele instellingen
•
Aantal bezoeken gesubsidieerde musea
cultuur
5,7 miljoen (2009)
8,9 miljoen (2015)30
Realisatie nog niet bekend
7,5 miljoen (2016)
14
C
Opgave van culturele instellingen
7
Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking
•
-31
media
15
T
8
Het bevorderen van emancipatie32
•
Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking
emancipatie
90% (2010)
92% (2015)
93% (2016)
≥90%
25
C
LHBT-monitor (SCP)
Noot 1
SA = Sectorakkoorden, LA = Lerarenagenda, T = Toezegging Minister & Staatssecretaris, C = Opgenomen in verband met consistentie.
Noot 2
De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.
Noot 3
In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015-2025 «De waarde(n) van meten», die in juli 2015 is gepresenteerd, wordt expliciet aandacht besteed aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en aan uitdagend onderwijs voor studenten.
Noot 4
Vanwege een andere meetmethode zijn de in de beleidsagenda van begroting 2017 opgenomen waardes voor 2014-2015 (pilot) niet opgenomen. Het College voor Toetsen en Examens meldt in zijn rapportage «referentieniveaus 2015-2016» overigens dat de vaardigheid van de leerling over de jaren 2014-2015 en 2015-2016 nagenoeg gelijk is gebleven.
Noot 5
Het gaat hier om het voorlopige aandeel zittenblijvers.
Noot 6
Basis-, tussen- en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. begroting 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook Jaarverslag 2015 en Begroting 2017).
Noot 7
Hier geen landelijk streefdoel omdat er prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt. In november 2016 heeft de eindbeoordeling van de prestatieafspraken in het hoger onderwijs plaatsgevonden. Zie voor meer informatie over de eindbeoordeling de Kamer-brief van 17 november 2016 en voor meer informatie over de voortgang van het proces van profilering en kwaliteitsverbetering in het hoger onderwijs en onderzoek de stelselrapportage 2016.
Noot 8
Voor de bovenbouw vwo betreft dit het aandeel leraren met een wo-masteropleiding.
Noot 9
De meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. De basiswaarde, realisatiewaarden en streefwaarde betreft de leraren met ten minste 3 jaar ervaring. In het lopend schooljaar 16-17 is sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in methode zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting.
Noot 10
In het basisonderwijs is er een verandering geweest van de categorie minder dan 3 jaar ervaring naar minder dan 4 jaar ervaring. De omvang van de steekproef 15-16 in het basisonderwijs is t.o.v. 14-15 i.v.m. toezichtplanning gereduceerd, daardoor heeft de nauwkeurigheid van de cijfers naar ervaringscategorie grotere marges gekregen. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers van po niet vergeleken met de oude in de tabel.
Noot 11
Meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. De basiswaarde, realisatiewaarden en streefwaarde betreft de leraren met ten minste 10 jaar ervaring. In het lopend schooljaar 16-17 is sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in methode zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting.
Noot 12
De omvang van de steekproef 15-16 in het basisonderwijs is t.o.v. 14-15 i.v.m. toezichtplanning gereduceerd, daardoor heeft de nauwkeurigheid van de cijfers naar ervaringscategorie grotere marges gekregen. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers van po niet vergeleken met de oude in de tabel.
Noot 13
De meetmethode voor deze indicator is aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016. Omdat er sprake is van een nieuwe bron kan er geen betrouwbare vergelijking worden gemaakt met de vorige metingen.
Noot 14
In februari 2017 is het wetsvoorstel lerarenregister aangenomen in de Eerste Kamer. Hieruit volgt voor leraren de wettelijke verplichting om per 2019 ingeschreven te staan in het lerarenregister.
Noot 15
Meetwaarde is aangepast van 20% naar 21%. De scholen binnen een bestuur kunnen indicatoren publiceren op Scholen op de Kaart. Om de indicatoren van verschillende scholen te kunnen vergelijken is het belangrijk een compleet beeld van de school te hebben. Wanneer 80 procent van deze indicatoren online staan, doet een school actief mee aan Scholen op de Kaart. Deze definitie is ten opzichte van de vorige meting gewijzigd.
Noot 16
Onder andere regelmatige evaluatie, planmatig werken aan verbetering, kwaliteitsborging. Opgenomen waarde betreft alleen basisscholen.
Noot 17
Meetmethode voor deze indicator is sterk aangepast ten opzichte van de beleidsagenda 2016, waardoor het niet mogelijk is een vergelijking te maken met vorige scores. In het lopend schooljaar (16-17) is wederom sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in de meetmethode van de Inspectie zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers niet vergeleken met de vorige.
Noot 18
Dit betreft het aandeel afdelingen dat adequaat fase 1 doorloopt (meten en analyseren van behaalde resultaten van leerlingen). In het lopend schooljaar 16-17 is sprake van een aangepast kader. Gezien de grote wijzigingen in methode zal worden gekeken naar alternatieve indicatoren bij de volgende begroting.
Noot 19
Deze waarde is aangepast ten opzichte van het jaarverslag 2015 van 74% naar 75%.
Noot 20
Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.
Noot 21
De cijfers in tabel kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset zoals fusies van opleidingen en instellingen.
Noot 22
Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.
Noot 23
De waarde verschilt t.o.v. de begroting 2015 omdat de data van DUO wordt gebruikt in plaats van het Platform Bèta en Techniek.
Noot 24
De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers vanwege mutaties in de onderliggende dataset.
Noot 25
Bron: Vereniging Hogescholen, factsheet «Feiten en cijfers: HBO-Monitor 2015». De indicator betreft de antwoordcategorieën «voldoende/goede aansluiting op de arbeidsmarkt». De HBO-Monitor wordt jaarlijks uitgevoerd.
Noot 26
Tijdens de begrotingsbehandeling 2017 is toegezegd de daling in het percentage wo-gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt te onderzoeken. Dit onderzoek zal worden meegenomen in de eerstvolgende Nationale Alumni Enquête, die in het najaar van 2017 plaatsvindt. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt de Kamer uiterlijk juli 2018 geïnformeerd.
Noot 27
Bron: VSNU, Nationale Alumni Enquête (NAE, voorheen wo-monitor) 2015, rapport Academici op de arbeidsmarkt. De indicator betreft de antwoord categorieën «in sterke/zeer sterke mate». De NAE wordt eenmaal in de twee jaar uitgevoerd.
Noot 28
In het verleden werd het basisjaar, van jaar tot jaar bezien maar vanaf heden wordt deze vastgelegd op 2009-2012. Daarom wijkt dit af van de begroting 2016.
Noot 29
De realisatiecijfers 2016 worden eind 2017 door OCW gepubliceerd.
Noot 30
In de begroting 2016 waren de realisatiecijfers over 2015 nog niet bekend en zijn de streefwaarden blijven staan. Inmiddels zijn de realisatiewaarden voor 2015 bekend en zijn als zodanig opgenomen in het jaarverslag.
Noot 31
Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Media (2014) worden de indicatoren voor artikel 15 herzien. Hierbij wordt aangesloten op de prestatieafspraken met de NPO voor de periode 2016-2020. Omdat de gesprekken over de prestatieafspraken (waaronder de specifieke formuleringen en de streefwaarden) nog lopen, zijn in dit Jaarverslag geen indicatoren media opgenomen.
Noot 32
De ontwikkeling van de economische zelfstandigheid wordt gemonitord op de website ocwincijfers.
Noot 1
http://www.wetenschapsagenda.nl/
Noot 2
Bij uitbesteed werk geldt dat er sprake moet zijn van op basis van product-afspraken gebaseerde contracten. Met name het wel of niet hebben van een sturingsrelatie en in welke vorm moet onderscheidend zijn voor de rubricering uitbesteed werk of externen. De bijlage externe inhuur in de Rijksbegrotingsvoorschriften is op dit punt niet scherp genoeg/interpretabel en wordt daarom verbeterd.
Noot 3
Wanneer de externe inhuur van DUO apart wordt berekend (alsof DUO een eigen norm zou hebben), dan komt het agentschap op een externe inhuur van 40,7 procent. OCW exclusief DUO komt dan op dan op 5,4 procent.