Algemene Financiële Beschouwingen 2016

Met dank overgenomen van A.H.G. (Alexander) Rinnooy Kan i, gepubliceerd op zaterdag 3 december 2016, 2:55.

Voorzitter,

De sinds kort feestelijk verlichte taferelen boven onze hoofden in deze mooie zaal verwijzen naar de geschiedenis van Nederland in de zeventiende eeuw, het verhaal van een klein land in een grote wereld. De jaarlijkse algemene financiële beschouwingen bieden ruimte voor herbezinning op de positie van dat kleine land in een wereld die inmiddels weliswaar geheel in kaart is gebracht, maar daarmee niet overzichtelijker is geworden. Voor die herbezinning is des te meer ruimte nu, aan het einde van een roerige kabinetsperiode, de Miljoenennota ons na opschoning voor zelfgenoegzaamheid, schouderklopperij en voordeeltjes die vooral teruggedraaide nadeeltjes zijn, weinig nieuwe plannen meer te bieden heeft.

De plafondbeschildering is rijk aan actuele symboliek. Door de luiken boven kijken Nederlandse handelspartners nieuwsgierig naar binnen: Fransen en Duitsers, Turken en Spanjaarden, Italianen en Russen. En de nieuwsgierigheid was wederzijds. Vanuit deze zaal werden de kansen van de globalisering gezien en benut lang voordat het woord was uitgevonden.

Voorzitter,

Als er iets is dat ons bij deze algemene financiële beschouwingen zorgelijk zou moeten stemmen, dan is het de dreigende teloorgang van deze traditie, de verwording van deze nieuwsgierigheid tot argwaan en achterdocht. Globalisering is nooit een vanzelfsprekende ontwikkeling geweest, en de eruit voortvloeiende economische aanpassingen zijn nooit zonder pijn en inspanning tot stand gekomen. Maar het kleine Nederland kon uitgroeien tot een economie van wereldformaat door de noodzaak van die voortdurende aanpassing onder ogen te zien en te blijven zien. En het kon daarnaast uitgroeien tot een samenleving die door de hele wereld werd benijd om zijn sociale cohesie door de aanpassingsprocessen zelf fatsoenlijk en humaan in te richten, en de slachtoffers ervan zicht te bieden op nieuwe kansen.

Die combinatie van hoge economische concurrentiekracht en sterke sociale solidariteit maakt Nederland onverminderd wereldwijd uniek. Des te zorgelijker is de afnemende publieke steun voor globalisering en Europeanisering, voortvloeiend vanuit het gevoel dat wij allang geen actieve hoofdrolspelers meer zijn en er beter aan zouden doen de luiken te sluiten. Eerder, tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen, wees de voorzitter van mijn fractie, Thom de Graaf, al op de introvertie van de Troonrede van dit jaar, die aan die boze buitenwereld maar een enkel zelfgenoegzaam woord wijdde.

Die brede, naar binnen gerichte bezorgdheid, die angst voor achteruitgang bij zovelen in Nederland laten zich niet negeren. Het is naar de overtuiging van mijn fractie een van de hoofdtaken van de Nederlandse politiek om het nationale zelfvertrouwen te herwinnen als basis voor een breed gedragen internationale rol. Internationaal denken, internationaal handelen, dat is dubbel belangrijk in een wereld waarin de angst voor anderen zo in opmars is, en waarin Europa zich vooral geen verlammend defaitisme moet laten aanpraten.

Onze traditie van fatsoenlijke en humane hervormingen legt daarvoor het nationale fundament. Die route naar de toekomst hebben wij immers geheel in eigen democratische hand. Als zoveel politieke partijen, waaronder mijn eigen partij, de zorg over tweedeling en ongelijkheid van kansen als eerste prioriteit kiezen, dan weerhoudt niets en niemand ons ervan daaraan een politiek vervolg te geven, door passende hervormingen van arbeidsmarkt, belastingsstelsel en kennissysteem. Des te betreurenswaardiger is het dat die bij de eerste twee van die drie de afgelopen jaren vrijwel geheel achterwege zijn gebleven en dat bij een belangrijk onderdeel van het derde, de publieke onderzoeksuitgaven in Nederland een beschamende achteruitgang vertonen. Had de minister van financiën daar, in dit jaar van de Nederlandse Nobelprijs, nu niet wat aan kunnen en moeten doen? Het belastingstelsel wacht inmiddels nog steeds op het grote tienjaarlijkse onderhoud. En hoe beoordeelt de minister de pogingen van dit kabinet om de flexibele werknemers van nieuw houvast te voorzien? We moeten daar volgens het CPB maar niet te veel van verwachten. Dat geldt in het bijzonder voor de Wet DBA, waarover wij minder dan een jaar geleden in deze Kamer de degens kruisten met de staatssecretaris. Alle zorgen toen mede namens mijn fractie verwoord hebben zich gemanifesteerd: onzekere opdrachtgevers zetten hun ZZPers aan de kant of vluchten in payrolling contracten, en de zelfstandigen zijn in beide gevallen de dupe. Zelfs VNO-NCW en FNV hebben hun oordeel over DBA herzien. De staatssecretaris ook?

Nationale prioriteiten zijn belangrijk, maar moeten ons niet blind maken voor internationale onvolkomenheden van het globaliseringsproces. De snelle wereldwijde teruggang van extreme armoede is ongetwijfeld het grootste succes van de globalisering, maar de sociale en ecologische omstandigheden waaronder ontelbare wereldburgers moeten werken zijn onverminderd verschrikkelijk en vaak politiek buiten bereik. De uit 2008 daterende toezegging van het georganiseerde Nederlandse bedrijfsleven om in alle internationale toeleveringsketens te streven naar Nederlandse sociale en ecologische normen verdient steun en sympathie; het is een heroïsche taak waarvan de voortgang zorgvuldig gevolgd moet worden. Veel lastiger is de vraag of onze grenzen niet bewust gesloten zouden moeten blijven voor producten van ongewenste samenstelling of herkomst, zoals nu bijvoorbeeld op Europees niveau voor niet-duurzaam hout is geregeld. Maar wat kan ogen als oprechte zorg over urgente duurzaamheid of onacceptabele kinderarbeid kan in de praktijk neerkomen op onversneden protectionisme waardoor ondernemers uit de opkomende markten ten onrechte de toegang tot de Westerse markten wordt ontzegd - en dan lijkt het beter om de grenzen niet te snel te sluiten en te vertrouwen op verstandig aankoopgedrag van een goed voorgelichte consument. Ik vraag de minister van financiën nog eens te reflecteren op de vraag onder welke omstandigheden het uitgangspunt van de vrije handel hoort te wijken voor overwegingen van duurzaamheid of fatsoen. Onderschrijft de regering het oordeel dat de gedragslijn die de Wereld Handels Organisatie thans op dit terrein kiest al te weinig ruimte voor dat soort afwegingen biedt?

Dit kabinet verdient, naast complimenten voor zijn eigen hardnekkige duurzaamheid, ook complimenten voor de dankzij een brede, constructieve coalitie gerealiseerde onderdelen van zijn hervormingsagenda. D66 heeft daar op vele momenten in deze Kamer aan mee willen werken. Nederland staat er beter voor dan vier jaar geleden, en dat was geen eenvoudige opgave. De crisis die de Westerse economieën na 2008 trof was ongekend breed en diep. Juist daarom valt er na afloop ook te leren van verschillen in nationale respons. En dan valt bij die vergelijking op dat Nederland er toch relatief lang over gedaan heeft om weer op stoom te komen. Zou de minister van financiën daar eens op willen reflecteren? Hoe laten zich die verschillen verklaren en wat zeggen die over Nederland? Welke crisistips laat hij achter voor zijn opvolger in het overdrachtsdossier? Hoe groot schat hij achteraf het effect in van de bestedingsimpuls van 5 miljard van vorig jaar? Met de kennis van nu is het gelijk van gisteren gemakkelijk te halen, maar als Keynes als vraaguitvalbestrijder het naar het oordeel van de meeste economen achteraf toch gewonnen heeft van Friedman, wat betekent dat dan voor de Europese aanpak van de eerstvolgende recessie?

Voorzitter,

Ik vermoed bij voorbaat dat in het antwoord van de minister op deze vragen één Nederlandse eigenaardigheid prominent zal figureren, en dat zijn onze “lange balansen”. Wij zijn het land van de lange balans, op nationaal maar ook op individueel niveau, en van de al zo vaak bepleite balansverkorting is nog niet veel terechtgekomen. We lenen ons suf en we sparen ons suf. En we consumeren ons suffer naarmate wij ons met een blik op die balans rijker beginnen te voelen. Als gevolg daarvan wordt ons gedrag als consument wel erg gedicteerd door ons succes (of falen) als onroerend-goedspeculant. Deelt de minister mijn zorg over deze door de huizenmarkt zo sterk gevoede conjuncturele volatiliteit? Jeuken zijn vingers niet om door additioneel beleid de Nederlandse economie van deze procycliciteit te verlossen en tezelfdertijd de grote hoeveelheid renteniersvermogen in Nederland wat productiever in te zetten? En wat zou hem dan voor ogen staan in de combinatie van de drie grote kostenposten van het leven: wonen, zorg en pensioen? Deelt hij bijvoorbeeld de opvatting van mijn fractie dat enige interactie tussen pensioenopbouw en woningfinanciering dringend wenselijk zou zijn? Sparen wij in Nederland over de gehele levenscyclus eigenlijk niet gewoon iets te veel?

Die bijzondere Nederlandse balansen zetten niet alleen een stempel op ons gedrag als consument, ze zetten ook een zwaar stempel op onze financiële sector, waarover zoveel te doen was en is. In haar recente advies, “Samenleving en financiële sector in evenwicht”, bepleit de WRR doorlopende politieke aandacht voor het wel en wee van die sector, anders dan de conjunctuur gedreven, volatiele aandacht van nu. Het belang van die sector voor land en economie zou zeker een jaarlijkse bespreking rechtvaardigen, en bij gebrek aan een apart evenement (zou de minister dat overigens een goed idee vinden?) moeten deze algemene beschouwingen die rol dan maar vervullen. Ik nodig de minister graag uit daaraan bij te dragen; onderwerpen genoeg. Aan de bancaire kant bijvoorbeeld de constatering dat onze drie grote banken in hun kredietinkomsten wel erg op elkaar zijn gaan lijken in hun afhankelijkheid van het hypotheekbedrijf; een gedeelde kwetsbaarheid dus. Acht de minister het in dat licht wenselijk op korte termijn te streven naar verdere balansversterking bij deze grote banken zoals thans in en rond Basel wordt bediscussieerd? Ziet hij dat in combinatie met het door het IMF bepleite en ook door mijn fractie voorgestane andere fiscale evenwicht tussen eigen en vreemd vermogen? Verdraagt zich die bancaire balansversterking wel met het simultane verlangen naar ruimere kredietverlening aan het MKB, of maakt dat laatste zich, zoals laatst gesuggereerd door de DNB President, in zijn kredietbehoefte al te afhankelijk van het bancaire stelsel? Eerder bepleitte D66 de wenselijkheid van meer diversiteit binnen het financiële systeem, gevoed door een flexibeler systeem van vergunning en toezicht. Ziet de minister hier positieve ontwikkelingen? En hoe verhoudt die nieuwe ruimte binnen het stelsel zich tot de omvang en ontwikkeling van de zogenaamde schaduwbanken? Met de minister onderschrijf ik het belang van Distributed Ledger technieken zoals Blockchain voor financiële innovatie, technieken waarover de Commissie Financiën van deze Kamer zich overigens onlangs apart heeft laten informeren, maar zie ik ook na een of twee decomfitures rond Bitcoin de additionele veiligheidsrisico’s. Is hij ervan overtuigd dat Nederland zich op dat terrein kansrijk positioneert? Liggen nieuwe taken voor de Nederlandse of Europese regelgever op dit terrein in het verschiet?

Het wel en wee van de gehele financiële sector wordt in belangrijke mate beïnvloed door de aanhoudende lage rentestand. De repercussies daarvan voor banken, verzekeraars en pensioenfondsen zijn genoegzaam bekend - wij zien uit naar de discussie later dit jaar met de minister over de UFR. De hoop dat dit een kortstondige, tijdelijke episode zou zijn begint bij mijn fractie plaats te maken voor de inschatting dat de rente nog vele jaren rond en dus ook onder de nul kan blijven zweven. Hoe beoordeelt de minister dat perspectief in zijn gevolgen voor ons leen- en spaargedrag? In sommige Europese landen is het in rekening brengen van negatieve rente aan particulieren bij wet verboden. Zou Nederland zich in die rij moeten scharen? Geeft alleen al de lage rente in zijn consequenties voor pensioenfondsen en verzekeraars geen aanleiding om het evenwicht tussen de eerste en de tweede pensioenpijler nog eens te heroverwegen ten gunste van een hogere AOW? In welke mate acht de minister het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank primair verantwoordelijk voor deze lage rentestand? En zou hij kunnen aangeven waar dat monetaire beleid, waar de Nederlandsche Bank zich steeds kritischer over uitlaat, tegen zijn natuurlijke grenzen aan gaat lopen en met welke vervolgscenario’s ons land als onderdeel van Europa dan rekening zou hebben te houden?

Voorzitter,

Deze laatste vraag weerspiegelt mijn ongetwijfeld door velen hier onderschreven zorg dat de lage economische groei van Europa nog steeds niet adequaat wordt bestreden. Vorig jaar uitte ik hier de vrees dat de Japanisering van Europa mij veel waarschijnlijker voorkwam dan de Islamisering, en die vrees is niet verdwenen. Dat vooruitzicht stemt allerminst vrolijk, en de vraag blijft of een actievere rol van de overheid, als investeerder in een duurzame toekomst en wegwerker van ons nationale spaaroverschot, niet onderdeel van de oplossing zou moeten zijn. De Europese Commissie moedigde Nederland onlangs nog aan dit te doen, en de studiegroep Duurzame Groei heeft daarvoor interessante suggesties aangedragen op vele terreinen van overheidsbeleid. Ik noem bijvoorbeeld de brede, onverminderd nuttige en onverminderd rendabele versterking van ons kennissysteem, en ik noem de verduurzaming van de bouw, onder druk van deze Kamer onderdeel geworden van het vorige Belastingplan, maar nog lang niet gerealiseerd. Zou de minister willen toelichten welke concrete resultaten daarbij, alsmede op het bredere terrein van de energietransitie, inmiddels zijn geboekt en welke ruimte hij ziet voor intensivering? Zou het door passende regelgeving selectief bevorderen van de sterk opgekomen deeleconomie, die ruimte biedt voor hergebruik en recycling, maar ook externe kosten veroorzaakt die moeilijk verhaalbaar zijn, de duurzame groei niet verder kunnen versnellen? Anders dan de indruk die de Miljoenennota wel eens wekt is Nederland nog lang niet af.

Er staat hier meer op het spel dan een extra procent duurzame welvaartsstijging, hoe welkom dat ook zou zijn. De wereldwijd toenemende aversie jegens het globaliseringsproces, schokkend gedemonstreerd door de verkiezingsoverwinning van Donald Trump en gevoed door de op vele plekken toenemende ongelijkheid in inkomen en vermogen, stellen de vitaliteit van de Westerse markteconomie wezenlijk op de proef. Het is niet nodig de sombere inschattingen in het recente boek van professor Van Bavel daarover te onderschrijven om te pleiten voor het herstel van maatschappelijk zelfvertrouwen als belangrijke politieke prioriteit en van sociale cohesie als belangrijke randvoorwaarde. Daarmee had niet tot na de verkiezingen hoeven te worden gewacht. Maar dat had naar het oordeel van mijn fractie wel om een andere Miljoenennota gevraagd dan degene die nu voorligt. Een Miljoenennota met extra aandacht voor de naar de overtuiging van mijn fractie essentiële prioriteiten op de beleidsterreinen van kennis en arbeidsmarkt. Een Miljoenennota met ruimte voor initiatieven waarmee nieuwe kansen worden gecreëerd en de voortschrijdende tweedeling van Nederland, die zoveel op het spel zet, bestreden kan worden. En een Miljoenennota die geen tevredenheid en zelfgenoegzaamheid uitstraalt, maar ongeduld en hoge ambities van verandering.