Het recht op werk van waarde

Met dank overgenomen van L.F. (Lodewijk) Asscher i, gepubliceerd op dinsdag 18 oktober 2016.

Het was een gesprek dat ik niet gauw zal vergeten. Met Norbert, een nuchtere Nederlander die maar gewoon met de deur in huis viel. Hij was net weduwnaar geworden. Zijn vrouw was in het kraambed gestorven. Een uur na de geboorte van hun tweede kind. In één klap stond hij er alleen voor. Met een zoontje van vier en een baby.

Zijn werkgever was de kwaadste niet, maar Norbert kon niet al te lang en al te vaak thuisblijven. Met hulp van familie en vrienden wist hij het nét te redden, maar hij had één verzoek. Voor latere lotgenoten. Zou het in zo’n tragische situatie niet mogelijk zijn om het bevallingsverlof van de moeder, de overleden moeder, aan de vader over te dragen?

Het leek me een redelijk en rechtvaardig verzoek. Er zijn mensen die denken: ‘Laat iemand zich in zo’n situatie gewoon ziek melden.’ Er zijn ook mensen die denken: ‘Laat de overheid zich daar niet mee bemoeien. We hebben al veel te veel regels in dit land. ’

Norbert was er de man niet naar om zich ziek te melden; ik wilde het in overleg met sociale partners regelen. Met steun van het parlement is het nu wettelijk geregeld. Zodat vaders zich na zo’n tragedie volledig kunnen richten op wat op dat moment het allerbelangrijkst is: de rouw om hun vrouw, de zorg voor hun kind.

Ik ga ervan uit dat de meeste werkgevers zich in zo’n situatie menselijk en meelevend zullen opstellen, maar ik vind niet dat werknemers die het overkomt, afhankelijk moeten zijn van het mededogen van hun werkgever.

Dat is ook het wezen van onze sociale wetgeving: we willen niet dat werknemers met de pet in hun hand moeten vragen om iets waar ze recht op horen te hebben.

We willen niet dat werknemers met de pet in hun hand moeten vragen om iets waar ze recht op horen te hebben.

Sociaaldemocraten hebben een sleutelrol gespeeld bij de opbouw en het onderhoud van de sociale wetgeving en sociale zekerheid. Dat is een traditie om trots op te zijn en — voor onze toekomst veel belangrijker — met eigentijdse strijd en middelen voort te zetten.

Want ook al zijn de arbeidsomstandigheden van nu niet te vergelijken met die van de arbeidersklasse honderd jaar geleden — ik citeer Henriëtte Roland Holst: ‘lange arbeidsdagen, lage loonen, slechte woningen, slecht voedsel, verwaarloozing bij ziekten en ongevallen…’ — , er is nog steeds sprake van ongelijk loon voor gelijk werk, er moet nog steeds worden gestreden voor goed en gezond werk, dat behoorlijk wordt beloond, werk van waarde dat zonder ziekmakende stress is te combineren met de zorg thuis.

Dat motiveerde mij om minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te worden. Om me in te zetten voor een faire en fatsoenlijke arbeidsmarkt. Een eind te maken aan de doorgeschoten flexibilisering.