Antwoord op vragen over uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Kenia

Met dank overgenomen van J.H. (Han) ten Broeke i, gepubliceerd op dinsdag 6 september 2016.

Antwoorden van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op vragen van de leden Taverne en Ten Broeke (VVD) over uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Kenia (ingediend 26 juli 2016).

Vraag 1

Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over de uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Kenia? 1) Zo ja, bent u van mening dat u alle vragen daar volledig heeft beantwoord?

Antwoord

Ja.

Vraag 2


Bent u van mening dat de kennis van ambassadeurs over de lokale context cruciaal is voor het ontwikkelen en uitdragen van de Nederlandse inzet voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord

Jazeker. Dat heeft het kabinet dan ook uitdrukkelijk bevestigd in de beantwoording op de Kamervragen die u eerder over dit onderwerp stelde.

Vraag 3

Welke opmerkingen uit het bewuste interview met Vice Versa 2) wijken af van de Nederlandse inzet op het gebied van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking?


Antwoord

In het door u aangehaalde interview zijn enkele opmerkingen gemaakt die kunnen worden gezien als ingaand tegen het beleid op buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking (BHOS), vooral op het gebied van de strategische partnerschappen.

Vraag 4


Kunt u omschrijven wat u in deze context bedoelt met een stevig gesprek?

Antwoord

De Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een gesprek gevoerd met de ambassadeur in Kenia. In dit gesprek heeft zij duidelijk gemaakt dat sommige uitspraken in Vice Versa kunnen worden gezien als ingaand tegen het BHOS-beleid, wat hij als vertegenwoordiger van de regering in het buitenland wordt geacht uit te dragen. Voor een ambassadeur gelden de algemene regels met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren. Daaraan getoetst zijn de gedane uitspraken niet passend. Ook heb ik zelf een gesprek gevoerd met de ambassadeur, waarin we gezamenlijk hebben geconcludeerd dat enkele uitspraken ongelukkig waren. Ik beschouw de kwestie hiermee als afgedaan.

Vraag 5

Heeft u naar aanleiding van openbare waarnemingen van ambassadeurs nog meer stevige gesprekken gevoerd met ambassadeurs? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom rechtvaardigt juist dit interview een stevig gesprek?

Antwoord

Nee. Zoals het kabinet in antwoord op eerdere vragen van uw zijde over deze kwestie heeft aangegeven, zijn er in het door u aangehaalde interview opmerkingen gemaakt die ingaan tegen het Nederlandse beleid. Dit is aanleiding geweest voor een gesprek met de betreffende ambassadeur. Dit betreft een standaardprocedure.

Vraag 6

Hoe verhoudt het voeren van een stevig gesprek naar aanleiding van genoemd interview zich volgens u met de vrijheid van meningsuiting zoals vervat in artikel 6 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)?

Antwoord

Een Rijksambtenaar heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Als privépersoon mag een ambtenaar een andere mening dan die van een minister laten horen. Maar de ambtenaar is hierin wel beperkt door de zogenaamde functioneringsnorm. De Ambtenarenwet schrijft in artikel 125a over de vrijheid van meningsuiting voor ambtenaren: ‘Een ambtenaar dient zich te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens [..], indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.’

Als richtlijn en afwegingskader gelden voor de ambtenaar hierbij de door de overheid vastgestelde uitgangspunten voor (online) communicatie rijksambtenaren, met daarin opgenomen als criteria: -de afstand tussen de functie van de betrokken ambtenaar en het beleidsterrein waarover de uitlatingen zijn gedaan; -de politieke gevoeligheid van de materie; -het tijdstip waarop de uitspraken zijn gedaan; -de wijze waarop de uitspraken zijn gedaan; -de voorzienbaarheid van de schadelijkheid ten tijde van de uitspraken; -de ernst en duur van de door de uitspraken ontstane problemen voor de dienstvervulling van de betrokken ambtenaar of het functioneren van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met diens dienstvervulling.

Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 ben ik van mening dat de uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Kenia in het licht van deze norm niet passend zijn.

Vraag 7

Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk beantwoorden?

Antwoord

Ja.