Concept-wetsontwerp Wet ter Bescherming Koopvaardij

Met dank overgenomen van J.H. (Han) ten Broeke i, gepubliceerd op woensdag 20 juli 2016.

Voorstel van wet van het lid Ten Broeke houdende regels voor de inzet van bewapende particuliere maritieme beveiligers aan boord van Nederlandse koopvaardijschepen (Wet ter Bescherming Koopvaardij)

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een wettelijke regeling te treffen op grond waarvan Nederlandse koopvaardijschepen bij de doorgang van gevaarlijke zeegebieden gebruik kunnen maken van bewapende particuliere maritieme beveiligers indien niet in militaire bescherming kan worden voorzien;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. 
    Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
  • b. 
    beschermingsmaatregelen: plannings- en operationele maatregelen van reders en kapiteins voor de bescherming tegen piraterij, vastgesteld door de Internationale Maritieme Organisatie in de recentste versie van de Best Management Practices for Protection against Somalia Based Piracy;
  • c. 
    certificaat: verklaring waarmee een certificeringsinstelling kenbaar maakt dat gedurende een bepaalde periode een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat het hierin genoemde maritieme beveiligingsbedrijf voldoet aan de voor het verrichten van maritieme beveiligingswerkzaamheden geldende normdocumenten;
  • d. 
    geaccrediteerde certificeringsinstelling: een door Onze Minister aangewezen instelling die is geaccrediteerd door een erkende accrediterende instantie voor het uitgeven van certificaten aan maritieme beveiligingsbedrijven aan de hand van daarvoor geldende normdocumenten;
  • e. 
    accrediterende instantie: een erkende instantie als bedoeld in artikel 14 van de Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europese Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93;
  • f. 
    gebruik van een vuurwapen: het richten, het gericht houden en het daadwerkelijk gebruik van een vuurwapen;
  • g. 
    geweld: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken;
  • h. 
    kapitein: de gezagvoerder van een schip;
  • i. 
    koopvaardij: handelsscheepvaart;
  • j. 
    maritiem beveiligingsbedrijf: een onderneming of een onderdeel daarvan die in de uitoefening van beroep of bedrijf beveiligingswerkzaamheden aan boord van een schip aanbiedt en verricht en daarbij in hoofdzaak gebruik maakt van personen;
  • k. 
    particulier maritiem beveiligingspersoneel: personeel in dienst van een maritiem beveiligingsbedrijf;
  • l. 
    maritieme beveiligingswerkzaamheden: het bewaken van de veiligheid van de personen en goederen aan boord van een schip door particulier maritiem beveiligingspersoneel;
  • m. 
    teamleider: de particuliere maritieme beveiliger die door het maritiem beveiligingsbedrijf is aangewezen als leidinggevende over het overige particulier maritiem beveiligingspersoneel en die de operationele leiding over het particulier maritiem beveiligingspersoneel heeft tijdens het transport;
  • n. 
    piraterij: iedere onwettige daad van geweld of aanhouding, alsmede iedere daad van plundering die door de bemanning of de passagiers van een particulier schip voor persoonlijke doeleinden wordt gepleegd jegens een ander schip, of een poging daartoe;
  • o. 
    reder: de scheepsbeheerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1, van de Wet Zeevarenden;
  • p. 
    schip: een zeeschip als bedoeld in artikel 8:2 van het Burgerlijk Wetboek, in gebruik voor de koopvaardij;
  • q. 
    transport: verplaatsing van een schip tussen twee of meer zeehavens;
  • r. 
    geweldmiddel: de krachtens artikel 8 van deze wet aangewezen uitrusting en bewapening waarmee geweld kan worden uitgeoefend;
  • s. 
    zeevarende: de natuurlijke persoon die in enige hoedanigheid werkzaamheden verricht aan boord van een schip.

Artikel 2

Deze wet is van toepassing op bewapende maritieme beveiligingswerkzaamheden die worden verricht aan boord van schepen die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de Nederlandse vlag te voeren, voor zover zij varen in of door de zeegebieden, aangewezen door Onze Minister bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 3

  • 1. 
    Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister bewapende maritieme beveiligingswerkzaamheden aan te bieden of te verrichten.
  • 2. 
    Het is verboden zonder toestemming van Onze Minister bewapende maritieme beveiligingswerkzaamheden aan boord van een schip te verrichten, toe te staan of mogelijk te maken.
  • 3. 
    Met een vergunning wordt gelijkgesteld een vergunning of vergelijkbare beschikking afgegeven door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een door Onze Minister bij ministeriële regeling aangewezen staat die geen lid is van de Europese Unie, indien het maritiem beveiligingsbedrijf beschikt over het certificaat, bedoeld in artikel 12, eerste lid.

HOOFDSTUK 2

DE TOESTEMMING VOOR DE INZET VAN PARTICULIER MARITIEM BEVEILIGINGSPERSONEEL

Artikel 4

  • 1. 
    Onze Minister beslist op een verzoek van de reder om de toestemming, bedoeld in artikel 3, tweede lid.
  • 2. 
    De toestemming kan slechts worden verleend indien een transport voor militaire bescherming in aanmerking komt maar deze niet kan worden geboden door Onze Minister van Defensie, of indien naar het oordeel van Onze Minister:
  • a. 
    aanvaarding van militaire bescherming zou nopen tot aanpassing van de beoogde vaarroute van meer dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal zeemijlen;
  • b. 
    aanvaarding van militaire bescherming zou leiden tot een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen percentage extra kosten ten opzichte van de kosten voor particulier maritiem beveiligingspersoneel;
  • c. 
    het accommoderen van militaire bescherming in verband met de daartoe beschikbare mogelijkheden aan boord van het schip redelijkerwijs niet mogelijk is, of;
  • d. 
    de inzet van militaire bescherming gelet op de te varen route en mogelijke wijzigingen daarvan in verband met de aard van het transport redelijkerwijs niet mogelijk is.
  • 3. 
    De toestemming wordt per transport verleend aan de reder.

  • 4. 
    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende het verzoek om toestemming, bedoeld in het eerste lid.
  • 5. 
    Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op het verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5

Onze Minister van Defensie verstrekt Onze Minister alle gegevens die door de reder bij een verzoek om beveiliging van een transport zijn verstrekt voor zover deze nodig zijn voor het verlenen van de toestemming, bedoeld in artikel 3, tweede lid.

Artikel 6

  • 1. 
    De kapitein en de reder passen voorafgaand en tijdens een transport waarop particulier maritiem beveiligingspersoneel wordt ingezet alle redelijkerwijs mogelijke beschermingsmaatregelen toe.
  • 2. 
    De kapitein en de teamleider vergewissen zich voorafgaand aan de inzet van particulier maritiem beveiligingspersoneel op een transport ervan dat de toestemming, bedoeld in artikel 3, tweede lid, is verleend.

HOOFDSTUK 3

DE INZET VAN PARTICULIER MARITIEM BEVEILIGINGSPERSONEEL

Artikel 7

Het particulier maritiem beveiligingspersoneel dat op een transport wordt ingezet wordt niet als zeevarend aangemerkt.

Artikel 8

Het particulier maritiem beveiligingspersoneel maakt bij de uitvoering van maritieme beveiligingswerkzaamheden geen gebruik van andere dan de door Onze Minister bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geweldmiddelen. In de algemene maatregel van bestuur worden tevens regels gesteld over de wijze van opslag van de aangewezen geweldmiddelen op het schip.

Artikel 9

  • 1. 
    Het particulier maritiem beveiligingspersoneel is bevoegd bij dreigend gevaar van piraterij de aangewezen geweldmiddelen ter hand te nemen, op te stellen en dreigend te tonen.
  • 2. 
    Het particulier maritiem beveiligingspersoneel is bevoegd geweld aan te wenden en daarbij gebruik te maken van de aangewezen geweldmiddelen, voor zover dat noodzakelijk is ter afwending van dreigend gevaar van piraterij en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt.
  • 3. 
    Het particulier maritiem beveiligingspersoneel onthoudt zich van geweld gericht op het toebrengen van dodelijk letsel.
4. Het gebruik van geweld dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
5. Aan het gebruik van geweld gaat een waarschuwing vooraf, tenzij de omstandigheden een waarschuwing niet toelaten.
6. Het particulier maritiem beveiligingspersoneel gebruikt geen geweld dan na opdracht van de teamleider, tenzij deze opdracht redelijkerwijs niet kan worden afgewacht.
7. De teamleider geeft geen opdracht tot het gebruik van geweld dan nadat hij in overleg met de kapitein heeft vastgesteld dat de beschermingsmaatregelen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, niet tot afwending van het gevaar van piraterij hebben geleid, tenzij dit overleg of de uitkomst daarvan redelijkerwijs niet kan worden afgewacht.
8. Bij algemene maatregel van bestuur wordt een geweldsinstructie voor particulier maritiem beveiligingspersoneel vastgesteld.

Artikel 10

  • 1. 
    Het particulier maritiem beveiligingspersoneel is bevoegd tot het dragen van handboeien.

  • 2. 
    Het particulier maritiem beveiligingspersoneel is bevoegd tot het aanleggen van handboeien bij personen die niet tot de opvarenden van het schip behoren en die zijn aangehouden ingeval van ontdekking op heterdaad, indien de aangehouden personen zich trachten te onttrekken aan hun aanhouding of indien zij een gevaar vormen voor leven of veiligheid of die van anderen en die onttrekking onderscheidenlijk dat gevaar niet op een andere wijze kan worden voorkomen.
  • 3. 
    Aangehouden personen worden door het particulier maritiem beveiligingspersoneel onverwijld overgeleverd aan de kapitein. Het bepaalde in titel VIA van het vierde boek van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11

  • 1. 
    Van ieder transport waarop particulier maritiem beveiligingspersoneel is ingezet wordt na afloop van het transport een rapportage in de Nederlandse of Engelse taal opgesteld door de kapitein en door de teamleider van het particulier maritiem beveiligingspersoneel afzonderlijk.
  • 2. 
    De rapportages vermelden in elk geval de toepassing van de artikelen 9 en 10. De rapportages worden aan Onze Minister gezonden.
  • 3. 
    Van iedere aanwending van geweld en van ieder gebruik van handboeien door het particulier maritiem beveiligingspersoneel wordt na ommekomst van het gevaar van piraterij onverwijld door de kapitein melding gemaakt aan het openbaar ministerie.

HOOFDSTUK 4

DE VERGUNNING

Artikel 12

  • 1. 
    De vergunning, bedoeld in artikel 3, eerste lid, kan op aanvraag van een maritiem beveiligingsbedrijf worden verleend indien een certificaat wordt overgelegd, uitgegeven door een geaccrediteerde certificerende instantie.
  • 2. 
    Uit het certificaat dient te blijken dat wordt voldaan aan de meest recente versie van de normdocumenten voor maritieme beveiligingsbedrijven van de International Standardisation Organisation.
  • 3. 
    De vergunning is niet overdraagbaar.
  • 4. 
    Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.
  • 5. 
    De aanvrager is, volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Artikel 4:5, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
  • 6. 
    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de aanvraag van een vergunning, de duur van een vergunning en van een verlenging daarvan en over de voorschriften, bedoeld in het derde lid.
  • 7. 
    Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 13

Onze Minister kan de vergunning intrekken of schorsen indien:

  • a. 
    het certificaat geschorst, ingetrokken of niet meer geldig is;

b, de aan de vergunning verbonden voorschriften niet in acht worden genomen;

  • c. 
    de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet worden nageleefd;
  • d. 
    de voor de verkrijging van de vergunning verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;
  • e. 
    zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de vergunning zou zijn geweigerd, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de vergunning werd verleend;
  • f. 
    het maritiem beveiligingsbedrijf handelt in strijd met hetgeen van een goed maritiem beveiligingsbedrijf in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht.

Artikel 14

  • 1. 
    De geaccrediteerde certificeringsinstelling meldt de schorsing of intrekking van een certificaat onverwijld aan Onze Minister.
  • 2. 
    De accrediterende instantie meldt de schorsing of intrekking van een accreditatie onverwijld aan Onze Minister.

HOOFDSTUK 5

TOEZICHT EN HANDHAVING

Artikel 15

  • 1. 
    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren. Onze Minister kan aan deze ambtenaren algemene en bijzondere aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van het toezicht.
  • 2. 
    Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 16

  • 1. 
    Onze Minister kan aan de houder van de vergunning, bedoeld in artikel 3, eerste lid, een bestuurlijke boete opleggen van een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag ter zake van overtreding van de aan de vergunning verbonden voorschriften en overtreding van de voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 12, vierde lid.
  • 2. 
    Onze Minister kan aan de teamleider een bestuurlijke boete opleggen van een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag ter zake van overtreding van de regels, gesteld bij of krachtens de artikelen 6, tweede lid en 11, eerste en tweede lid.
  • 3. 
    Onze Minister kan aan de kapitein een bestuurlijke boete opleggen van een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag ter zake van overtreding van de regels, gesteld bij of krachtens de artikelen 6, eerste en tweede lid en 11, eerste en tweede lid.
  • 4. 
    Onze Minister kan aan de reder een bestuurlijke boete opleggen van een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag ter zake van overtreding van de regels, gesteld bij of krachtens artikel 6, eerste lid.

Artikel 17

De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 1, onder 4°, wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Wet ter Bescherming Koopvaardij, artikelen 3, eerste en tweede lid en 11, derde lid.

Artikel 18

Onder vernummering van het vierde naar het vijfde lid van artikel 3a van de Wet Wapens en Munitie, wordt een vierde lid ingevoegd:

  • 4. 
    De artikelen 26, eerste lid en 27, eerste lid, zijn niet van toepassing op particulier maritiem beveiligingspersoneel dat optreedt krachtens het bepaalde in de Wet ter Bescherming Koopvaardij.

HOOFDSTUK 6

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen ervan verschillend kan worden vastgesteld, en vervalt op het tijdstip dat een rijkswet houdende regels voor de inzet van bewapende particuliere maritieme beveiligers aan boord van schepen die de vlag van het Koninkrijk voeren, in werking treedt.

Artikel 20

Deze wet wordt aangehaald als: Wet ter Bescherming Koopvaardij.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Veiligheid en Justitie

MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

Inleiding

Aanleiding

Commissie De Wijkerslooth

Hoofdlijnen van het voorstel

Zelfverdediging

Geweldsmonopolie

VPD-tenzij, level playing field

HRA en BMP

Vergunning, certificering, accreditatie

Toestemming

Positie van de kapitein, de reder, het maritiem beveiligingsbedrijf, de teamleider en de particuliere maritieme beveiliger

Rapportage en melding

Toezicht en handhaving

Sanctiestelsel

Consultaties

Financiële gevolgen

ARTIKELSGEWIJS COMMENTAAR

Artikel 1

Dit artikel bevat de definities van de in deze Wet voorkomende begrippen. Zoveel mogelijk is aangesloten bij bestaande definities in nationale en internationale regelingen.

Artikel 2

In het voorgestelde artikel 2 wordt de reikwijdte van de wet bepaald. Deze wet is in de eerste plaats alleen van toepassing aan boord van schepen die onder Nederlandse vlag varen in zeegebieden aangewezen door de minister in een algemene maatregel van bestuur. Alleen voor transporten door die zeegebieden kan bewapende maritieme beveiliging worden toegestaan. Omdat het risico op piraterij geen statisch gegeven is, ligt het niet voor de hand de zeegebieden in de wet neer te leggen.

Bij het bepalen van de in een algemene maatregel van bestuur neer te leggen zeegebieden, zal in beginsel worden aangesloten bij de high risk areas (HRA) zoals vastgesteld in de meest recente versie van de Best Management Practices (BMP) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). De minister kan ervoor kiezen een groter gebied aan te wijzen dan de IMO. Naast high risk areas wijst de IMO ook voluntary reporting areas (VRA) aan. De minister kan ervoor kiezen dat ook de VRA uit de IMO onder het zeegebied valt waarvoor deze wet van toepassing is. De minister onderhoudt, bij het aanwijzen van de zeegebieden, contact met organisaties uit het veld zoals de ITF (International Transport Workers’ Federation) en de ICS (International Chamber of Shipping).

De zeegebieden die de minister aanwijst kunnen zowel op volle zee (zoals bedoeld in Deel VII van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee) als in de exclusieve economische zone (zoals bedoeld in als in Deel V van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee) liggen. Als een gebied veilig is verklaard, kan de minister de AMvB intrekken of dusdanig wijzigen dat een gebied niet meer wordt aangemerkt als zeegebied waar bewapende maritieme beveiligingswerkzaamheden toegestaan zijn.

Gezien de situatie van de afgelopen jaren, zou het aanbeveling verdienen in ieder geval de Golf van Aden aan te wijzen als een dergelijk zeegebied. Voorts kan worden gedacht aan zeegebieden als de Perzische Golf, de Golf van Oman, de Golf van Guinea en de Straat van Malakka.

Uit artikel 2 volgt voorts dat deze wet alleen van toepassing is op bewapende maritieme beveiligingswerkzaamheden. De in deze wet geregelde bevoegdheden en verplichtingen en de bepalingen betreffende handhaving, toezicht en sancties gelden dus niet voor onbewapende maritieme beveiligingswerkzaamheden. Deze wet brengt voorts geen wijzigingen aan in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.

Artikel 3

Artikel 3 brengt het algemene uitgangspunt van een verbod op bewapende maritieme beveiliging tot uitdrukking. Bewapende beveiliging is alleen toegestaan indien daarvoor een vergunning is verleend (aan het maritieme beveiligingsbedrijf) en indien daarvoor, per transport, toestemming is verleend aan de reder. Het verbod richt zich zowel tot maritieme beveiligingsbedrijven en individuele particuliere maritieme beveiligers (eerste en tweede lid) als tot reders en kapiteins (tweede lid). Overtreding van deze verboden is strafbaar gesteld als economisch delict en wordt bedreigd met hechtenis van zes maanden. De ernst van de overtreding rechtvaardigt een strafrechtelijk reactie. Het inzetten van bewapende particuliere maritieme beveiligers roept immers grote risico’s in het leven, waarvoor de in deze wet geregelde procedure ter zake van de vergunning en de toestemming waarborgen beoogt te bieden. De strafbedreiging komt overeen met het zonder vergunning aanbieden of verrichten van particuliere beveiligingsdiensten op het vaste land, op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.

Uit het derde lid volgt dat een vergunning die door een andere lidstaat van de Europese Unie aan een maritiem beveiligingsbedrijf is verleend met een vergunning op grond van deze wet wordt gelijkgesteld en het maritiem beveiligingsbedrijf tevens over het vereiste certificaat beschikt. Hetzelfde geldt voor staten buiten de Europese Unie, voor zover die door de minister in een ministeriële regeling zijn aangewezen. Op deze manier kunnen maritieme beveiligingsbedrijven met een vergunning uit een voormalige lidstaat van de Europese Unie, of uit een ander geschikt geacht land, ook binnen de Nederlandse context maritieme beveiligingswerkzaamheden aanbieden.

Artikelen 4 en 5

Het voorgestelde artikel 4 bevat de hoofdlijnen van de toestemmingsprocedure voor de inzet van particuliere maritieme beveiligers en geeft uitdrukking aan het VPD-tenzij concept, zoals uiteengezet in het algemeen deel. Slechts indien militaire bescherming niet of redelijkerwijs niet mogelijk is, kan sprake zijn van toestemming voor de inzet van particuliere maritieme beveiligers. De Minister van Defensie (het Kustwachtcentrum) zal dus eerst vaststellen of het betreffende transport in aanmerking komt voor militaire bescherming, waarbij onder meer van belang is of het transport door een HRA zal varen en of de reder en de kapitein de BMP toepassen. Is dat niet het geval, dan zal militaire noch maritieme beveiliging aan de orde kunnen zijn. Tevens zal duidelijk moeten zijn of het accommoderen van militairen in verband met de daartoe beschikbare mogelijkheden aan boord van het schip en de inzet van militairen gelet op de te varen route en mogelijke wijzigingen daarvan in verband met de aard van het transport redelijkerwijs mogelijk is (de spotmarkt). Indien dat niet het geval is, komt inzet van particuliere maritieme beveiligers aan de orde.

Er is voorzien in vier uitzonderingsgevallen, waarin ondanks de mogelijkheid van militaire bescherming toch tot de inzet van particuliere maritieme beveiligers kan worden overgegaan. Dit betreft de situatie waarbij militaire bescherming in theorie wel mogelijk is, maar waarbij het schip zo ver moet omvaren of zodanig hoge kosten gemaakt moeten worden om de militairen aan boord te kunnen nemen dat dit redelijkerwijs niet van een reder gevergd kan worden. Uiteraard speelt het level playing field, zoals in het algemeen deel uiteengezet, hierbij een belangrijke rol. Het aantal om te varen nautische mijlen (NM) en de omvang van de additionele kosten zullen worden vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Gedacht wordt aan transporten waar voor de op- en afstapplaats van een VPD meer dan 100 NM moet worden omgevaren ten opzichte van de opstapplaats van particuliere maritieme beveiligers. Voorts wordt gedacht aan transporten waarvoor de kosten van een VPD die ten laste van de reder worden gebracht aantoonbaar meer dan 20% hoger zijn dan de kosten voor de inzet van particuliere maritieme beveiligers.

Bij het uitzonderingsgeval onder c kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat plaatsing van een VPD niet mogelijk is omdat het schip te klein is. De situatie onder d doet zich bijvoorbeeld voor bij transporten bestemd voor de spotmarkt.

In de praktijk zal de reder bij het Kustwachtcentrum om beveiliging van een transport verzoeken, zoals dat ook nu al het geval is. Gegevens betreffende het transport, het schip en de mogelijke toepasselijkheid van een van de genoemde uitzonderingsgevallen dienen daarbij vermeld te worden, zodat vastgesteld kan worden of het transport voor militaire bescherming in aanmerking komt en of de militaire bescherming ook redelijkerwijs kan worden geboden. Kan die bescherming niet worden geboden of wordt een beroep gedaan op één van de twee uitzonderingsgevallen, dan wordt het verzoek doorgestuurd naar Onze Minister. Artikel 5 biedt de grondslag voor deze gegevensuitwisseling.

De toestemmingsprocedure zal nader worden uitgewerkt in een AMvB. De toestemming behelst niet welk specifiek maritiem beveiligingsbedrijf ingeschakeld dient te worden; dat is aan de reder zelf. Wel dient het in te schakelen maritiem beveiligingsbedrijf over de maritieme beveiligingsvergunning te beschikken.

Middels het vijfde lid van artikel 4 wordt de lex silencio positivo buiten werking gesteld. Niet tijdig verleende toestemming resulteert daardoor niet automatisch in toestemming, hetgeen een onwenselijke situatie in het leven zou roepen.

Artikel 6

Het eerste lid van dit artikel betreft de verplichting voor de reder en de kapitein om de BMP toe te passen. De BMP zijn reeds toegelicht in het algemeen deel. Het gaat hier om beschermingsmaatregelen die zowel vooraf als tijdens een transport getroffen dienen te worden. Nakoming van deze verplichting past bij goed werkgeverschap van de reder en bij de verantwoordelijkheid van de kapitein voor de veiligheid van het schip en de opvarenden.

Wordt naar aanleiding van een inzet of bij controle door de toezichthouder vastgesteld dat de BMP niet is of wordt nageleefd, dan kan dit leiden tot oplegging van een bestuurlijke boete aan reder of kapitein, afhankelijk van de verantwoordelijke voor de overtreding. Toestemming voor een nieuwe inzet zal eerst worden gegeven indien de BMP wel worden nageleefd.

Het tweede lid verplicht de kapitein en de teamleider ertoe bij de reder te vergewissen dat toestemming voor de inzet van particuliere maritieme beveiligers is verleend voor het betreffende transport, alvorens de particuliere maritieme beveiligers en de wapens die zij met zich voeren aan boord van het schip komen. Deze vergewisplicht fungeert als een verplicht laatste controlemoment. Overtreding van het voorschrift kan samengaan met overtreding van het verbod van artikel 3, tweede lid, maar dat hoeft niet. De vergewisplicht vloeit voort uit de verantwoordelijkheid van de kapitein voor de veiligheid van het schip en de opvarenden en de verantwoordelijkheid van de teamleider voor de particuliere maritieme beveiligers die onder zijn bevel staan. Overtreding van dit voorschrift kan leiden tot oplegging van een bestuurlijke boete aan de kapitein of de teamleider.

Artikel 7

Particuliere maritieme beveiligers worden niet aangemerkt als zeevarenden, in lijn met artikel 1.2, onder e, van de Regeling zeevarenden. Zij vallen net als alle opvarenden onder het gezag van de kapitein. De werkzaamheden van particuliere maritieme beveiligers maken geen deel uit van de normale werkzaamheden aan boord in het kader van het gebruik van het schip. De eisen die aan zeevarenden worden gesteld en de rechten waarop zij aanspraak kunnen maken, bijvoorbeeld ter zake van de ruimten waarin zij verblijven, zijn derhalve niet van toepassing op particuliere maritieme beveiligers.

Artikel 8

Artikel 8 brengt tot uitdrukking dat alleen bij AMvB aangewezen geweldmiddelen zijn toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat maritieme beveiligingsbedrijven zelf kunnen bepalen met welke bewapening zij hun personeel uitrusten. De staat, als bezitter van het geweldsmonopolie, houdt de wijze waarop het geweldsmonopolie wordt uitgeoefend daarmee in eigen hand. Vastlegging van de geweldmiddelen in de wet ligt niet voor de hand, omdat ontwikkelingen in de praktijk om snelle aanpassing of toevoeging van nieuwe middelen kunnen vragen.

In de AMvB wordt tevens toegelicht op welke wijze de toegestane geweldmiddelen worden opgeslagen op het schip. Verder kan in de AMvB de eis worden opgenomen dat de gebruikte wapens gecertificeerd moeten zijn en kunnen nadere eisen worden gesteld, zoals het gebruik van een end user certificate en een bill of sale.

Overtreding van artikel 8 kan overtreding van de Wet wapens en munitie betekenen en aldus leiden tot strafrechtelijke vervolging van de betrokken particuliere maritieme beveiliger. Het gebruik maken van andere dan toegelaten geweldmiddelen kan (bij herhaling) tevens reden zijn voor schorsing of intrekking van de vergunning van het maritiem beveiligingsbedrijf.

Artikel 9

Het voorgestelde artikel bevat de bevoegdheid voor particuliere maritieme beveiligers onder strikte voorwaarden geweld te gebruiken. Deze bevoegdheid is gebaseerd op het universele recht op zelfverdediging en de onmogelijkheid op zee bescherming van de overheid in te roepen, zoals uiteengezet in het algemeen deel.

Van geweldgebruik kan alleen sprake zijn indien het schip in een zeegebied als bedoeld in artikel 2 van deze wet en bij dreigend gevaar van piraterij. Doet zich een dergelijke dreiging voor, dan zal eerst naar lichtere maatregelen gegrepen dienen te worden, zoals voorgeschreven in de BMP. Dit betreft maatregelen als het verhogen van de snelheid, het verleggen van de koers en het in werking stellen van alarmsystemen en brandslangen (‘active water spray’) om duidelijk te maken dat het schip de dreiging onderkent en daarnaar handelt.

In deze fase is tevens aan de orde de in het eerste lid opgenomen bevoegdheid de wapens uit de opslag te halen en zichtbaar te dragen, op te stellen op het schip of dreigend te tonen. De dreiging die hiervan uit gaat kan in samenhang met de overige beschermingsmaatregelen leiden tot het afbreken van de aanval door de piraten. Is dat niet het geval dan dienen de kapitein en de teamleider gezamenlijk vast te stellen dat de beschermingsmaatregelen geen effect sorteren. Vervolgens wordt in opdracht van de teamleider, zoveel mogelijk voorafgegaan door waarschuwingen, overgegaan tot het gebruik van geweld. Het gebruikte geweld dient te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en zal derhalve een zekere opbouw in intensiteit en ernst moeten kennen. Gedacht kan worden aan waarschuwingsschoten in de lucht, gevolgd door waarschuwingsschoten voor de boeg van het piratenschip, het gericht schieten op niet vitale en vervolgens vitale onderdelen van het piratenschip en ten slotte, in het uiterste geval, het gericht schieten op personen. Gebruik van geweld dat gericht is op het toebrengen van dodelijk letsel wordt uitdrukkelijk niet toegestaan. Bij het gebruik van geweld zullen de particuliere maritieme beveiligers het risico dat daardoor dodelijke slachtoffers vallen dan ook zoveel mogelijk dienen te vermijden. Beoordeling van het geweldgebruik zal plaatsvinden door het openbaar ministerie aan de hand van de verplichte melding. Het laatste woord is uiteindelijk aan de rechter. In geval van een dodelijk slachtoffer kan een geslaagd beroep op noodweer (de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed) tot straffeloosheid van de betrokken particuliere maritieme beveiliger leiden, zoals dat in het commune strafrecht altijd mogelijk is. Een bevoegdheid tot het doden van personen op grond van deze wet is dus niet aan de orde.

Artikel 10

Het voorgestelde artikel 10 betreft de bevoegdheid tot het dragen en gebruiken van handboeien, teneinde overmeesterde piraten in hun bewegingsvrijheid te beperken uit oogpunt van persoonlijke veiligheid of ter voorkoming van vlucht. Hoewel een vlucht van het schip op zee niet voor de hand ligt, dient voorkomen te worden dat piraten zich vrijelijk over het schip kunnen bewegen, gelet op de risico’s die dit in het leven roept. Het gebruik van handboeien dient redelijk en gematigd te zijn. De bevoegdheid ziet alleen op het boeien van personen die geen opvarende zijn en die op heterdaad zijn aangehouden. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de bevoegdheid ziet op het boeien van piraten en niet van andere personen.

Na de aanhouding van een piraat dient deze zo spoedig mogelijk aan de kapitein te worden overgedragen. De kapitein beschikt op grond van titel VIA van het vierde boek van het Wetboek van Strafvordering over bevoegdheden om een aangehouden persoon op te houden en (onder meer) voorwerpen in beslag te nemen. Deze wet brengt daarin geen wijziging aan.

Artikel 11

Op grond van artikel 11 dient van elke inzet van bewapende particuliere maritieme beveiligers een rapport te worden opgemaakt. Gebruik van handboeien en geweld dient daarin te worden vermeld. Zowel de kapitein als de teamleider dienen een rapport op te stellen. Overtreding van dit voorschrift kan leiden tot oplegging van een bestuurlijke boete. Herhaaldelijke overtreding door de teamleider kan leiden tot schorsing of intrekking van de vergunning van het maritiem beveiligingsbedrijf. 
Het derde lid voorziet in een meldplicht van geweldgebruik door de kapitein aan het openbaar ministerie, naar analogie van de meldplicht voor misdrijven aan boord van een schip zoals vastgelegd in artikel 539u van het Wetboek van Strafvordering. De meldplicht vloeit voort uit de verantwoordelijkheid van de kapitein voor de veiligheid van het schip en voor wat er aan boord gebeurt. De meldplicht is niet opgedragen aan de teamleider, omdat deze als opdrachtgever tot geweldgebruik mogelijk zichzelf incrimineert door de melding. Dat geldt doorgaans niet voor de kapitein, die immers geen opdracht tot geweldgebruik geeft. Overtreding van het voorschrift is een economisch delict (overtreding).

Volgend op de melding, kan de kapitein een rapportage opstellen voor het Openbaar Ministerie over het geweldgebruik. De teamleider kan inbreng leveren voor de rapportage van de kapitein. Het is ook mogelijk dat de teamleider en/of de kapitein de rapportage, die op grond van het eerste en tweede lid van artikel 11 is opgesteld voor de minister, tevens aan het Openbaar Ministerie stuurt.

Nu de kapitein doorgaans geen opdracht geeft voor de aanwending van geweld, aangezien de expertise over het geweldgebruik bij de teamleider ligt, zou het aanbeveling verdienen indien het College van procureurs-generaal door middel van een circulaire nader afbakent of en zo ja op welke wijze de kapitein al dan niet strafrechtelijk kan worden aangesproken op de aanwending van geweld door de teamleider. Uitgangspunt zou hierbij kunnen zijn dat de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de kapitein niet kan worden aangenomen indien hij geen enkele rol heeft gespeeld in de besluitvorming omtrent de aanwending van geweld, dan wel slechts kort overleg heeft gepleegd met de teamleider alvorens het geweld is aangewend. Voor het opstellen van de circulaire kan gekeken worden naar de Aanwijzing opsporing en behandeling militaire zaken (2013A006), waarin het College nadere regels stelt over de strafrechtelijke vervolging van Nederlandse militairen. Voor het gebruik van handboeien op grond van artikel 10 geldt mutatis mutandis hetzelfde. De uiteindelijke beslissing omtrent de strafbaarheid van het handelen van alle betrokkenen is uiteraard aan de rechter.

Artikelen 12, 13 en 14

De vergunning voor het aanbieden en verrichten van bewapende maritieme beveiligingswerkzaamheden kan door de Minister van Veiligheid en Justitie worden verleend indien een certificaat wordt overgelegd waaruit blijkt dat aan de ISO-normen voor maritieme beveiligingsbedrijven wordt voldaan. De betreffende ISO-normen zijn in nauwe samenwerking met de IMO en andere belanghebbenden in het maritieme cluster opgesteld. Het betreft ISO 28000 en ISO 28007. Een certificeringsinstelling wordt aangewezen door de Minister van Veiligheid en Justitie en dient te beschikken over een accreditatie van een erkende accrediteringsinstelling. Daarmee wordt gewaarborgd dat de certificerende instelling deskundig, onpartijdig en onafhankelijk is.

Het is mogelijk meer voorschriften aan de vergunning te verbinden. Bijvoorbeeld de verplichting dat alle handelingen van de particuliere maritieme beveiligers met video geregistreerd moeten worden, door middel van een hoofdcamera. Ook kan in de vergunning de verplichting staan voor alle betrokken partijen om zich afdoende te verzekeren.

Er wordt gestreefd naar een zo kort mogelijke termijn tussen aanvraag en verlening van de vergunning, zodat de reder snel weet of hij kan vertrekken.

De voorwaarden waaronder een vergunning kan worden geschorst of ingetrokken zijn opgenomen in artikel 13. Behoudens noodgevallen, trekt de minister de vergunning niet in als het transport gaande is.

Beëindiging, intrekking of schorsing van een certificaat of accreditatie zal aan de Minister van Veiligheid en Justitie gemeld dienen te worden, teneinde daaraan consequenties ter zake van de verleende vergunning te kunnen verbinden.

Artikel 15

Met het toezicht op de naleving van deze wet zullen ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport door de Minister van Veiligheid en Justitie worden aangewezen. Doordat zij ook (in mandaat) verantwoordelijk zijn voor de vergunningverlening hebben zij zowel zicht op de maritieme beveiligingsbedrijven als op de reders die particuliere maritieme beveiligers inzetten.

Deze aangewezen ambtenaren hebben alle in Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht rechtstreeks toegekende bevoegdheden.

Artikelen 16 en 17

Het wetsvoorstel voorziet in drie soorten sancties:

  • 1. 
    een bestuurlijke boete voor de reder, de kapitein en het maritiem beveiligingsbedrijf bij overtreding van enkele minder ernstig geachte bepalingen en bij niet-naleving van de aan de vergunning verbonden voorschriften. Het maximaal op te leggen boetebedrag is afgestemd op het boetebedrag in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;
  • 2. 
    de intrekking of schorsing van de vergunning bij niet-naleving van de daaraan verbonden voorschriften of (herhaaldelijke) overtreding van bepalingen van deze wet;
  • 3. 
    een strafsanctie op grond van de Wet op de economische delicten bij overtreding van de in artikel 3 opgenomen verboden en de in artikel 11, derde lid, opgenomen meldplicht.

Artikel 16 bevat de mogelijkheid een bestuurlijke boete op te leggen aan het maritiem beveiligingsbedrijf, de reder, de kapitein en de teamleider bij overtreding van vergunningsvoorschriften of andere (ordenings)voorschriften in deze wet. De hoogte van de boetes wordt in een ministeriële regeling vastgelegd.

Artikel 17 bevat wijzigingen in de Wet op de economische delicten (hierna WED) die verband houden met de invoering van deze wet. Het gaat om overtredingen die maritieme beveiligingsbedrijven, reders en kapiteins kunnen begaan door zich niet aan enkele van groot belang geachte voorschriften van deze wet te houden. Vanwege het grote belang dat wordt gehecht aan het voldoen aan deze voorschriften wordt voorgesteld overtreding strafrechtelijk te sanctioneren. Voor de gelijkwaardigheid in de strafbaarstelling en de handhaving is voor de strafmaat aangesloten bij de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. De overtreding van de verboden van artikel 3 en de meldingsplicht voor het gebruik van geweld en handboeien in artikel 11, derde lid, is ondergebracht in de lichtste categorie van overtredingen onder de WED en wordt bedreigd met zes maanden hechtenis of een geldboete van de vierde categorie. Er is gekozen voor een strafrechtelijke sanctie in plaats van een bestuursrechtelijke sanctie om aan te sluiten op het sanctiestelsel van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en voor wat betreft de meldplicht vanwege de analogie met het niet nakomen van de verplichting op grond van artikel 539u van het Wetboek van Strafvordering om misdrijven aan boord van een schip te melden, hetgeen als scheepvaartovertreding is strafbaar gesteld in artikel 471a van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 18

Het voorgestelde artikel sluit de toepasselijkheid van de Wet wapens en munitie uit voor wat betreft het voorhanden hebben en dragen van wapens door particuliere maritieme beveiligers die optreden krachtens de Wet ter Bescherming Koopvaardij. Er dient derhalve sprake te zijn van particuliere maritieme beveiligers in dienst van een vergund maritiem beveiligingsbedrijf, die met de toestemming als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aan boord van een schip beveiligingswerkzaamheden uitvoeren en daarbij gebruik maken van geweldmiddelen die krachtens artikel 8 door de Minister van Veiligheid en Justitie zijn aangewezen. Het gebruik van de geweldmiddelen is gereguleerd in artikel 9.

Naar verwachting zal geen sprake zijn van het vervoeren, invoeren of uitvoeren van wapens op Nederlands grondgebied, omdat maritieme beveiligingsbedrijven gebruik maken van floating armories of wapenopslagplaatsen aan land in de buurt van een HRA. Een uitzondering in de WWM voor die handelingen is dan ook niet nodig. Indien een schip met wapens aan boord Nederlandse territoriale wateren binnenvaart, blijven de daarop betrekking hebbende bepalingen van de Wet wapens en munitie van toepassing. In de territoriale wateren van andere landen dient aan de aldaar geldende regelgeving te worden voldaan. Deze wet brengt daarin geen wijziging.

Artikelen 19 en 20

Deze artikelen voorzien respectievelijk in een citeertitel voor de onderhavige wet en in de inwerkingtreding. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en sub e van het Statuut is het stellen van eisen met betrekking tot de veiligheid en de navigatie van zeeschepen die de vlag van het Koninkrijk voeren, een aangelegenheid van het Koninkrijk. Derhalve is het mogelijk een rijkswet op te stellen over dit onderwerp. Zodra een dergelijke rijkswet in werking treedt is het onderhavige wetsvoorstel overbodig en dient het te vervallen.

Foto: Hr. Ms. Tromp tijdens antipiraterijmissie Ocean Shield voor de kust van Somalië, 2011 (Ministerie van Defensie)