Antwoord op vragen over de indirecte Nederlandse steun aan de BDS-beweging - Hoofdinhoud
Antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, op vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie), Ten Broeke (VVD) en Van der Staaij over de indirecte Nederlandse steun aan de Boycot, Desinvesteringen en Sancties (BDS)-beweging.
Vraag 1
Is het juist dat NGO’s die gesteund worden met Nederlands belastinggeld vervolgens andere NGO’s steunen met een uitgesproken BDS-agenda? Zo ja, hoe verhoudt deze steun zich tot de subsidiecriteria voor organisaties werkzaam in Israël en de Palestijnse gebieden?
Vraag 2
Acht u het wenselijk dat Nederlands belastinggeld indirect een bijdrage levert aan het bevorderen van de BDS-agenda? Bent u met mij van mening dat de BDS-agenda haaks staat op de Nederlandse beleid ten aanzien van Israël en de Palestijnse gebieden? Zo nee, waarom niet?
Vraag 3
Herinnert u zich nog uw beantwoording op eerder gestelde schriftelijke vragen waarin u stelt 1) dat de organisatie Human Rights and Humanitarian Law International Secretariat, gesteund door onder meer Nederland, “een zorgvuldige selectieprocedure hanteert” en dat betrokken organisaties “zich dienen te houden aan de strenge voorwaarden die het secretariaat stelt”? Is het juist dat deze organisatie Israël omschrijft als een ‘racistisch regime’ en juridische acties tegen Israël ondersteunt en aanmoedigt? Klopt het tevens dat deze organisatie andere organisaties, zoals Badil, financieel ondersteunen terwijl deze organisaties een uitgesproken BDS-agenda propageren? Kunt u aangeven hoe dergelijke uitlatingen zich verhouden met een zorgvuldige selectieprocedures en strenge voorwaarden?
Antwoord op vragen 1, 2 en 3
Het kabinet financiert geen BDS-activiteiten tegen Israël en ondersteunt de internationaal georganiseerde oproep van de beweging niet. Het kabinet is tegenstander van een boycot van Israël en streeft naar versterking van de bilaterale economische betrekkingen met dit land binnen de grenzen van 1967. Het kabinet is voorstander van een onderhandelde twee-statenoplossing voor het Israëlisch-Palestijns conflict.
De beweging die oproept tot “Boycott, Divestment and Sanctions” (BDS-beweging) wordt door een groot aantal NGO’s ondersteund. Het feit dat zij dat doen is voor het kabinet geen afwijzingscriterium voor financiering, aangezien uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Het kabinet is niet bekend met de genoemde uitspraak zonder bronvermelding die aan het Mensenrechtensecretariaat wordt toegeschreven. Het kabinet verwijst naar de antwoorden van 17 mei jl. op Kamervragen over Nederlandse subsidies aan de Israëlische NGO Breaking the Silence (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015-2016, nr. 2573), waarin de voorwaarden en waarborgen worden uiteengezet bij financiering van organisaties door het secretariaat. Bij de beoordeling van financieringsaanvragen wordt gekeken of financiering van het donorconsortium niet gebruikt wordt voor activiteiten die in strijd zijn met internationaal recht. Ontvangers van financiering mogen zich niet schuldig maken aan discriminatie of aanzetten tot haat en/of geweld. Indien geconstateerd zou worden dat er sprake is van schending van de subsidievoorwaarden door een organisatie kunnen maatregelen worden getroffen, waaronder de mogelijkheid de bijdrage op te schorten of te beëindigen.
Vraag 4
Kunt u een overzicht verschaffen van de NGO’s die door Nederland gesteund worden en indirect of direct een bijdrage leveren aan de BDS-agenda?
Antwoord
Het kabinet stelt zeker dat het geen BDS-activiteiten tegen Israël financiert. Voor het overige houdt het kabinet geen overzicht bij van organisaties die al dan niet BDS onderschrijven, aangezien dit onder de vrijheid van meningsuiting valt, zoals aangegeven in het antwoord op vragen 1-3.
-
1)Aanhangsel bij de Handelingen 2015-2016, nr. 2371