Mondelinge vraag over gecrashte oorlogsvliegers WOII - Hoofdinhoud
Op dinsdag 17 mei heeft Michiel van Veen aan de minister voor Wonen en Rijksdienst mondelinge vragen gesteld over het bericht '1085 vermiste oorlogsvliegers mogelijk nog in Nederlandse bodem' (NOS.nl, zondag 1 mei 2016).
Dit is de tekst die hij heeft uitgesproken:
Voorzitter,
In de Tweede Wereldoorlog zijn meer dan 6.000 vliegtuigen boven Nederland gecrasht. Meer dan 17.000 geallieerde vliegers vonden bij die crashes de dood. Van hen zijn er nog ongeveer 1.000 vermist. Al jaren pijnlijk voor familie en nabestaanden.
Voorzitter,
Van bijna alle neergestorte vliegtuigen in Nederland, en zeker van die op de grond, is op basis van onderzoek in de jaren 70 en 80 bekend welk type vliegtuig het zou moeten zijn en of er piloten in het toestel zijn achtergebleven.
Voorzitter,
Mijn opa was verslaggever voor het Nieuwsblad van het Noorden. En in de jaren 80 mocht ik met hem aanwezig zijn bij de berging van een jachtvliegtuig in Friesland. Ik herinner mij nog goed dat er bij de crash site stoffelijke resten en persoonlijke bezittingen werden geborgen. De piloot heeft uiteindelijk een gezicht en een graf gekregen.
Voorzitter,
Ik heb dat als indrukwekkend ervaren. Ik heb begrepen dat de Nederlandse overheid drie criteria hanteert bij de afweging om wel of niet over te gaan tot het bergen van het wrak en de identificatie van de slachtoffers. Herbestemming van de grond, openbare orde en veiligheid, en op verzoek van nabestaanden.
Uit berichten van de NOS blijkt nu echter dat een vierde criterium de overhand neemt. En dat zijn de kosten. Dit terwijl hiervoor een apart potje geld beschikbaar is voor gemeenten met een crashlocatie.
Klopt het dat de kosten voor opgraven zwaarder wegen dan de wens van de nabestaanden? Is de minister met mij van mening dat Nederland een morele verplichting heeft richting de nabestaanden om alles op alles te zetten om nu nog vermiste piloten een naam en een graf te geven?