Jaarverslag Ministerie van Economische Zaken en Diergezondheidsfonds 2015 - Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Diergezondheidsfonds 2015 - Hoofdinhoud
Dit jaarverslag i is onder nr. 1 toegevoegd aan wetsvoorstel 34475 XIII - Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Diergezondheidsfonds 2015.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Diergezondheidsfonds 2015; Jaarverslag; Jaarverslag Ministerie van Economische Zaken en Diergezondheidsfonds 2015 |
---|---|
Documentdatum | 18-05-2016 |
Publicatiedatum | 18-05-2016 |
Nummer | KST34475XIII1 |
Kenmerk | 34475 XIII, nr. 1 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
34 475 XIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Diergezondheidsfonds 2015
Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN (XIII) EN DIERGEZONDHEIDSFONDS (F)
Aangeboden 18 mei 2016
Gerealiseerde verplichtingen van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale verplichtingenrealisatie over 2015 bedraagt € 10,5 mld.
Gerealiseerde uitgaven van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale uitgavenrealisatie over 2015 bedraagt € 4,8 mld.
Gerealiseerde ontvangsten van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale ontvangstenrealisatie over 2015 bedraagt € 7,4 mld.
Inhoudsopgave
A.
ALGEMEEN
6
1.1
AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING
6
1.2.
Leeswijzer
9
B.
HET BELEIDSVERSLAG
11
1.3.1
De beleidsprioriteiten
11
Realisatie beleidsdoorlichtingen periode 2009 - 2015
23
Overzicht van risicoregelingen
24
1.3.2
De beleidsartikelen
28
11
Goed functionerende economie en markten
28
12
Een sterk innovatievermogen
37
13
Een excellent ondernemingsklimaat
47
14
Een doelmatige en duurzame energievoorziening
58
16
Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens
70
17
Groen onderwijs van hoge kwaliteit
84
18
Natuur en regio
90
19
Toekomstfonds
97
1.3.3
De niet-beleidsartikelen
101
40
Apparaat
101
41
Nominaal en Onvoorzien
104
1.3.4
De Bedrijfsvoeringsparagraaf
105
C.
JAARREKENING
109
1.4.1
Departementale verantwoordingsstaat Ministerie van EZ (XIII)
109
1.4.2
Samenvattende verantwoordingsstaat inzake agentschappen
110
1.4.3
Toelichting bij de samenvattende verantwoordingsstaat inzake agentschappen
111
Agentschap Telecom (AT)
113
Dienst ICT Uitvoering (DICTU)
120
Dienst Landelijk Gebied (DLG)
126
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
130
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)
139
1.4.4
Saldibalans EZ per 31 december 2015
147
1.4.5
WNT-verantwoording 2015 - Ministerie van Economische Zaken
158
D.
JAARVERSLAG DIERGEZONDHEIDSFONDS (F)
166
1.5.1
Beleidsverslag Diergezondheidsfonds
166
Bedrijfsvoeringsparagraaf Diergezondheidsfonds
179
1.5.2
Jaarrekening Diergezondheidsfonds
180
Verantwoordingsstaat 2015 van het Diergezondheidsfonds
180
Saldibalans per 31 december 2015
180
E.
BIJLAGEN
182
1.
Bijlage Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO's) en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (RWT's)
182
2.
Bijlage afgerond evaluatie- en overig onderzoek 2015
195
3.
Europese geldstromen
205
4.
Overzicht niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (bijlage externe inhuur)
214
5.
Lijst van afkortingen
216
-
A.ALGEMEEN
1.1 AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING
AAN de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.
Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) over het jaar 2015 aan, alsmede het jaarverslag met betrekking tot de begroting van het Diergezondheidsfonds (F) over het jaar 2015.
Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Economische Zaken decharge te verlenen over het in het jaar 2015 gevoerde financiële beheer.
Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:
-
-
-
a.het gevoerde financieel beheer en materieel beheer;
-
-
-
-
b.de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;
-
-
-
-
c.de financiële informatie in het jaarverslag;
-
-
-
-
d.de betrokken saldibalansen;
-
-
-
-
e.de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
-
-
-
-
f.de in het jaarverslagen opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.
-
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
-
-
-
a.het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2015;
-
-
-
-
b.het voorstel van de slotwetten dat met de onderhavige jaarverslagen samenhangt;
-
-
-
-
c.het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;
-
-
-
-
d.de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2015 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2015, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2015 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).
-
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwetten zijn aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Dechargeverlening door de Tweede Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van de Tweede Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.
Dechargeverlening door de Eerste Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van de Eerste Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.
1.2. LEESWIJZER
De leeswijzer gaat in op de volgende onderwerpen:
-
-
-
1.Opbouw jaarverslag;
-
-
-
-
2.Ondergrenzen toelichtingen;
-
-
-
-
3.Controlenormen financiële en niet-financiële gegevens;
-
-
-
-
4.Groeiparagraaf;
-
-
-
-
5.Motie Schouw.
-
-
1.Opbouw jaarverslag
Dit jaarverslag bevat een beleidsverslag, een jaarrekening, het jaarverslag van het Diergezondheidsfonds (DGF) en diverse bijlagen. Deze bevatten informatie over de in 2015 gerealiseerde beleidsresultaten en de budgettaire realisatiegegevens van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) en het DGF.
Het onderdeel beleidsprioriteiten van het beleidsverslag betreft de verantwoording over de beleidsagenda uit de EZ-begroting 2015. Het verhaal is, analoog aan de beleidsagenda, opgezet langs de volgende vijf lijnen:
-
-
-
1.Economisch beeld;
-
-
-
-
2.Veranderende verhoudingen in de wereld;
-
-
-
-
3.Vernieuwing: technologische ontwikkelingen steeds bepalender;
-
-
-
-
4.Verduurzaming en versterking van natuurlijk kapitaal;
-
-
-
-
5.Verbinden: maatschappij en overheid in beweging.
-
Langs deze lijnen worden de belangrijkste beleidsresultaten van EZ in 2015 beschreven. In het onderdeel beleidsprioriteiten wordt ook ingegaan op het rijksbrede focusonderwerp «Tijd voor uitvoering van de hervormingstrajecten die in het jaar 2015 van start zijn gegaan» (Box 2: Versterken toezicht Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit).
De beleidsartikelen in dit jaarverslag hebben dezelfde opzet als de begroting 2015. Dit betekent dat de beleidsartikelen conform de Rijksbegrotingsvoorschriften van «Verantwoord Begroten» zijn opgesteld. Elk beleidsartikel bevat een paragraaf beleidsconclusies waarin voor de belangrijkste instrumenten een oordeel wordt gegeven over de uitvoering van het beleid in het afgelopen jaar.
De bedrijfsvoeringparagraaf doet verslag van relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering van het Ministerie van EZ en van het DGF.
De jaarrekening bestaat uit de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat inzake de agentschappen, de jaarverantwoordingen van de agentschappen, de saldibalans en de WNT-verantwoording.
Het jaarverslag van het DGF bestaat uit een beleidsverslag (inclusief een bedrijfsvoeringsparagraaf) en een jaarrekening (verantwoordingsstaat DGF en een saldibalans).
De volgende bijlagen zijn opgenomen: Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s) en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (RWT’s), afgerond evaluatie- en overig onderzoek 2015, Europese geldstromen, externe inhuur en een lijst van afkortingen.
-
2.Ondergrenzen toelichtingen
Voor wat betreft het toelichten van significante verschillen in de uitgaven, ontvangsten en verplichtingen in de realisatie versus de vastgestelde begroting 2015 zijn de ondergrenzen gehanteerd zoals opgenomen in de onderstaande tabel.
Omvang begrotingsartikel (stand ontwerpbegroting) in € mln
Beleidsmatige mutaties
(ondergrens in € mln)
Technische mutaties
(ondergrens in € mln)
< 50
1
2
=> 50 en < 200
2
4
=> 200 en < 1.000
5
10
=> 1.000
10
20
In sommige gevallen, waar politiek relevant, worden ook posten toegelicht beneden deze ondergrenzen.
-
3.Controlenormen financiële en niet-financiële gegevens
Het jaarverslag bevat zowel financiële als niet-financiële gegevens (kengetallen en indicatoren). Deze gegevens zijn aan verschillende controlenormen onderhevig. De controle van financiële informatie is gebaseerd op normen zoals deze voortvloeien uit de Comptabiliteitswet 2001 en de Rijksbegrotingsvoorschriften 2016 (RBV). De controle van beleidsinformatie en informatie over de bedrijfsvoering is gebaseerd op normen zoals deze voortvloeien uit de RBV. Van een aantal indicatoren zijn de realisatiegegevens over 2015 nog niet bekend. In die gevallen is de meest recente realisatie opgenomen.
-
4.Groeiparagraaf
In het WGO over het EZ-jaarverslag 2014 heeft de Minister toegezegd om in volgende jaarverslagen, waar mogelijk, meer expliciet en transparant onderscheid te maken tussen beleidsresultaten, -conclusies, en -consequenties. De beleidsconclusies in de beleidsartikelen zijn ten opzichte van het jaarverslag 2014 korter en meer concluderend.
-
5.Motie Schouw
In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Deze motie zorgt er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. Voor de beleidsterreinen van EZ zijn voor 2015 geen specifieke aanbevelingen gedaan.
-
B.HET BELEIDSVERSLAG
1.3.1 DE BELEIDSPRIORITEITEN
Inleiding
Het Ministerie van Economische Zaken zet zich in voor een duurzaam, ondernemend Nederland. Een stevige inzet op een excellent ondernemersklimaat en sterk innovatievermogen zorgt ervoor dat vernieuwende ondernemers en onderzoekers het beste uit zichzelf kunnen halen. Door internationale afspraken en ondersteuning van het bedrijfsleven wordt Nederland gepositioneerd als aantrekkelijke, innovatieve handelspartner. Verder zijn in 2015 concrete stappen gezet om duurzaamheid te bevorderen. Hierdoor wordt onder andere natuur beter beschermd en wordt een volgende stap gezet in de transitie naar een duurzame energievoorziening, die betaalbaar, betrouwbaar en veilig is. Deze stappen heeft het Ministerie van Economische Zaken niet alleen gezet, maar samen met private en publieke partijen, omdat goed beleid gezamenlijk tot stand komt.
-
1.Groei Nederlandse economie zet door
De Nederlandse economie is in 2015 met 2% gegroeid.1 Daarmee bereikte de Nederlandse economie voor het eerst na zeven jaar weer de omvang van voor de crisis. De Nederlandse economie groeide in 2015 over de brede linie. De export nam met een groei van 5,3% voor het vijfde jaar op rij toe. Huishoudens profiteerden van het krachtige herstel van de woningmarkt en de gestegen koopkracht. Bedrijven zagen weer volop investeringsmogelijkheden. De lage stand van de euro en de flink gedaalde olieprijzen zorgden daarnaast voor een extra steun in de rug. De consumptie van huishoudens en investeringen droegen in het afgelopen jaar meer bij aan de economische groei dan de export, met een toename van respectievelijk 1,5% en 10,3%.
In het afgelopen jaar zorgden verschillende ontwikkelingen echter ook voor tegenwind. De afzwakkende groei van de opkomende economieën, zoals China, zetten een rem op de ontwikkeling van de wereldhandel. Daarnaast heeft het kabinet, in het belang van de veiligheid van de inwoners van Groningen, besloten de gaswinning in Groningen flink te verlagen (zie box 1). Toch heeft de Nederlandse economie met een groei van 2% laten zien dat het sterk genoeg is om deze tegenwind te weerstaan. Zonder het negatieve gaseffect zou de Nederlandse economie met 2,4% zijn gegroeid. Het Ministerie van Economische Zaken heeft in 2015 verder gewerkt aan het versterken van het verdienvermogen van de Nederlandse economie. Het is echter vooral te danken aan de inzet en veerkracht van het bedrijfsleven dat de economische groei in het afgelopen jaar verder heeft doorgezet.
Box 1: Gaswinning Groningen
Bij de besluiten over de gaswinning zijn voor het kabinet twee zaken leidend: de veiligheid van de inwoners van Groningen en het belang van leveringszekerheid voor huishoudens en bedrijven die afhankelijk zijn van het gas uit Groningen. De gaswinning uit Groningen is daarom verminderd: van 53,9 mld m3 in kalenderjaar 2013 naar maximaal 30 mld m3in kalenderjaar 2015, aangevuld met de eenmalige beschikbaarheid van 3 mld m3 uit de gasopslag Norg. Dit productieplafond is op 18 november 2015 door de Raad van State vernietigd. In de uitspraak is een voorlopige voorziening getroffen op een niveau van 27 mld m3 voor het gasjaar 2015/2016. In december 2015 besloot het kabinet deze voorlopige voorziening in stand te laten. Voor 1 oktober 2016 zal het kabinet op basis van een nieuw winningsplan van NAM een nieuw besluit nemen.
Sinds het begin van 2015 wordt door twaalf Groninger gemeentes in het aardbevingsgebied, de provincie Groningen en de Rijksoverheid gewerkt aan het versterken van woningen om de veiligheid en leefbaarheid te verbeteren, onder leiding van Nationaal Coördinator Groningen Hans Alders. Op 18 december 2015 heeft het kabinet ingestemd met het «Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen»van de CNG.2
Daarnaast is een wetsvoorstel ingediend ter aanpassing van de Mijnbouwwet om het veiligheidsbelang steviger te verankeren en meer invloed te krijgen op waar en onder welke omstandigheden mijnbouwactiviteiten zijn toegestaan. Hierbij wordt het burgerperspectief beter geregeld en krijgen andere overheden een adviesrecht. Ook wordt de onafhankelijke positie van Staatstoezicht op de Mijnen versterkt.3
De veiligheid van de inwoners van Groningen staat dus voorop. Tegelijkertijd heeft het verlagen van het gasplafond ook economische consequenties. Het lagere volume van de gasproductie (Groningen en kleine velden) drukte in 2014 de economische groei met circa 0,5%-punt en in 2015 met 0,4%-punt (zie figuur 1a).4 Daarnaast is sprake van een flink prijseffect. De gemiddelde gasprijs op de gasbeurs TTF daalde van circa 26 cent per m3 in 2013 naar circa 20 cent per m³ in 2015. De aardgasbaten zijn door de afgenomen gasproductie en -prijzen sinds 2013 sterk verminderd: van € 13,3 mld in 2013 naar € 6,4 mld in 2015 (zie figuur 1b).
Figuur 1a: Effect lagere gasproductie op economische groei (in %-punten)
Bron: CBS, Statline
Figuur 1b: ontwikkeling aardgasbaten (in mld euro’s, op kasbasis, exclusief vpb)
Bron: op basis van eigen berekeningen
-
2.Veranderende verhoudingen in de wereld
Het zwaartepunt van de wereldeconomie verschuift. Landen als China en India groeiden in 2015 nog steeds bovengemiddeld snel en zijn inmiddels de grootste en op twee na grootste economieën ter wereld.5 De daling van de olieprijs tot circa 30 dollar per vat (Brentolie) zorgt voor economische en budgettaire moeilijkheden in landen die substantieel afhankelijk zijn van olie-export, terwijl het een kostenverlagend effect heeft op netto-importeurs. De opheffing van de VN-sancties tegen Iran zorgt voor nieuwe handelskansen. Daar staat tegenover dat Rusland zijn invoermaatregelen tegen agrarische producten uit onder andere Nederland heeft voortgezet. Door voeling te hebben voor de internationale dynamiek en door een stevige positie in internationale netwerken blijft Nederland concurrerend in een veranderende wereld.
Stevige positie Nederland in internationale netwerken
Afgelopen jaar heeft het kabinet zich daarom wederom ingezet om Nederland als herkomstland van hoogwaardige producten te positioneren. Zowel de aanhoudende Russische invoermaatregelen tegen diverse agrarische producten als de beperkingen van de export naar aanleiding van de uitbraak van vogelgriep hebben in 2015 geleid tot gezamenlijke initiatieven van het bedrijfsleven en de overheid.6
Nederland blijkt ook in 2015 een aantrekkelijk land voor buitenlandse bedrijven om in te investeren. 300 buitenlandse bedrijven hebben vorig jaar samen € 1,87 mld geïnvesteerd en gezamenlijk gezorgd voor 9.300 banen.7 Het Invest in Holland-netwerk positioneert Nederland in het buitenland als een aantrekkelijk land om in te investeren of een vestiging te openen. Sinds begin 2015 bundelen de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en verschillende regionale partners hun krachten in dit netwerk. Daarnaast heeft EZ in mei 2015 de Energy Charter Conference georganiseerd, een grote conferentie waar 71 landen door het tekenen van het charter de intentie uitspreken om de samenwerking op energiegebied te versterken op basis van gemeenschappelijke principes.8
Europese samenwerking op interne markt
Hoewel het belang van export naar landen buiten de Europese Unie toeneemt9, waren buurlanden Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk ook in 2015 de belangrijkste exportmarkten van Nederland. Nederland profiteert daarom van de stabiliteit en groei in de Europese Unie.
In 2015 heeft de voorbereiding van het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie in de eerste helft van 2016 veel aandacht gehad. Prioriteiten van het Ministerie van EZ tijdens het voorzitterschap zijn het versterken van de interne markt op alle terreinen en het streven naar betere regulering. Om sneller voortgang te boeken bij het versterken van de interne markt heeft Nederland in 2015 met een kleine groep gelijkgestemde lidstaten onder andere gewerkt aan het opzetten van nationale «Single Market Centres» die zorgen dat ondernemers één digitaal contactpunt hebben. Verder is een groep van gelijkgezinde lidstaten opgericht rondom het Europees Semester, de jaarlijkse cyclus van Europese economische beleidscoördinatie. Doel is om de inzet voor het Europees Semester beter op elkaar af te stemmen zodat effectiever kan worden geopereerd.
Het Europees fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) werd in het najaar van 2015 operationeel. Om te zorgen voor een optimale aansluiting van Nederlandse projecten op de financieringsmogelijkheden van het EFSI heeft het kabinet het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) opgericht.10 Verder stond 2015 in het teken van de nationale implementatie van de herziening van het Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid.11 Het stelsel van inkomensondersteuning is vereenvoudigd en gekoppeld aan het leveren van maatschappelijke prestaties. Verder is het nationale plattelandsontwikkelingsprogramma geaccordeerd door de Europese Commissie. Dit programma geeft de basis voor Rijk en provincies om gedurende de programmaperiode van 7 jaar in totaal € 1,4 mld te besteden aan de versterking van innovatie en de concurrentiekracht van de agrarische sector, aan biodiversiteit en klimaat en aan de ontwikkeling van het platteland.
-
3.Vernieuwing: technologische ontwikkelingen steeds bepalender
Onze economische groei zal in toenemende mate moeten komen van een sterkere groei van de arbeidsproductiviteit. Arbeidsproductiviteitsgroei wordt vooral gedreven door vernieuwing: het proces waarin oude technologieën, kennis en verdienmodellen plaatsmaken voor nieuwe. Het tempo van vernieuwing komt steeds hoger te liggen. Het is belangrijk dat de overheid en het bedrijfsleven hier snel op inspelen.
Een stevige stimulans voor ondernemerschap en innovatie
Een uitstekend ondernemers- en kennisklimaat stelt vernieuwende ondernemers en onderzoekers in staat het beste uit zichzelf te halen. Met de generieke regelingen voor innovatie (met name WBSO/RDA) werden in 2015 bijna 23.000 bedrijven gestimuleerd tot R&D-investeringen, waarvan ruim 97% van deze bedrijven afkomstig is uit het MKB.12 Verder is in januari 2015 ter versterking van het startupklimaat de StartupDelta gelanceerd met Neelie Kroes als special envoy startups.13 Belangrijke resultaten tot nu toe zijn de introductie van het startupvisum, de lancering van de Startupbox en de Corporate Launchpad.
Dankzij het economisch herstel trekken de detailhandelsverkopen inmiddels weer aan. Desalniettemin is in 2015 het faillissement van een aantal grote winkelketens uitgesproken, waaronder V&D, DA en Macintosh, en een aantal andere bedrijven verkeert in zwaar weer. Dit is deels het gevolg van structurele veranderingen in de detailhandel, veelal gedreven door nieuwe technologieën en online verkoop, en veranderende voorkeuren van het winkelend publiek. Om hierop beter te kunnen inspelen, is in 2015 de Retailagenda gepresenteerd waarin verschillende afspraken zijn gemaakt om de detailhandel toekomstbestendig te maken en tegelijkertijd de leefbaarheid van de binnensteden en dorpskernen te verbeteren.14 Als onderdeel daarvan hebben 29 gemeenten en twee regio’s een retaildeal gesloten. Samen met stakeholders gaan deze gemeentes aan de slag om te kijken waar geïnvesteerd kan worden in vastgoed, maar ook waar winkeloppervlakte moet verdwijnen.
Inzet op een interactief innovatiesysteem waar partijen elkaar makkelijk kunnen vinden
De praktijk leert dat innovaties sneller tot stand komen als partijen elkaar beter kunnen vinden en elkaar inspireren door samen te werken in netwerken en clusters. De topsectoren, waarin bedrijfsleven, kennisinstellingen en de overheid samenwerken, vervullen hierin een belangrijke rol.
Op 5 oktober is het kennis- en innovatiecontract voor 2016 en 2017 ondertekend.15 Met dit contract geven topsectoren gezamenlijk vorm aan de agenda voor fundamenteel en toegepast onderzoek voor de komende periode. De omvang van de agenda bedraagt € 4,1 mld, waarvan € 2,1 mld een private bijdrage betreft. De topsectoren hebben daarnaast een gezamenlijke Human Capital Agenda geformuleerd.16
Om innovatie bij het MKB over regiogrenzen heen te stimuleren stelden Rijk en Regio in 2015 samen € 50 mln beschikbaar in de MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT), als onderdeel van de MKB-samenwerkingsagenda.17 Verder is met behulp van financiering van het kabinet een aantal grote PPS-projecten tot stand gekomen, waaronder Onco XL op het gebied van oncologieonderzoek, het Chemical Building Blocks Consortium op het gebied van onderzoek naar nieuwe materialen en energiedragers, en de samenwerking tussen Intel en QuTech op het gebied van quantumtechnologie.
Ook zijn in 2015 stappen gezet op het grensvlak van ICT en innovatie. Zo is in 2015 de kennis- en innovatie-agenda ICT opgezet die een doorsnijdende en verbindende functie heeft voor alle topsectoren. In de nieuwe agenda wordt onder andere een meerjarig programma voor big data onderzoek en innovatie gelanceerd, die door NWO, TNO en EZ wordt ondersteund met € 40 mln voor de jaren 2016-2017.18 Verder is in 2015 het eerste Fieldlab gelanceerd, een praktijkomgeving waarin industriële bedrijven en kennisinstellingen ICT-gerelateerde oplossingen ontwikkelen. Het gaat om Fieldlab Campione, een consortium van dertig bedrijven en kennisinstellingen die als doel hebben gesteld het onderhoud in chemiebedrijven efficiënter te maken.19
Uitstekende randvoorwaarden voor een uitstekend ondernemersklimaat
Om nieuwe ideeën te kunnen realiseren en op de markt te brengen is het belangrijk dat ondernemers toegang tot financiering hebben. Vooral MKB-bedrijven hadden de afgelopen jaren moeite om financiering te krijgen. Daarom is het Aanvullend Actieplan MKB-financiering dat op 1 juli 2014 werd gepubliceerd in 2015 verder uitgerold.20 Zo heeft de Europese Investeringsbank Qredits als eerste microfinancieringsinstelling in Europa € 100 mln verstrekt dankzij een gedeeltelijke garantie van het kabinet en het Europees Fonds voor Strategische Investeringen. Daarnaast is een tweede Dutch Venture Initiative (DVI) fonds opgezet voor de financiering van investeringsfondsen voor innovatief mkb dat wil doorgroeien, waarin het kabinet en het Europees Investeringsfonds (EIF) beide € 100 mln hebben verstrekt.
Om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in de technieksector te verbeteren zijn in 2013 in het Techniekpact concrete afspraken gemaakt. Deze aanpak is in 2015 voortgezet.21 In het schooljaar 2014/2015 werken meer dan 2.100 bedrijven structureel met het beroepsonderwijs samen, een groei van 30% ten opzichte van een jaar eerder.
Het is tevens belangrijk dat wet- en regelgeving ruimte biedt aan vernieuwing en ondernemerschap.22 Het kabinet heeft zich, als onderdeel van een bredere aanpak richting toekomstbestendige wet- en regelgeving, gecommitteerd actief te kijken naar die situaties waarin innovatie wordt belemmerd door regelgeving. De uitdaging daarbij is om de juiste balans te vinden tussen de ruimte aan innovatie, vernieuwing en ondernemerschap enerzijds en anderzijds de zorg voor adequate borging van publieke belangen.23 Op voorwaarde van verdergaande digitalisering van de radio werd op het gebied van frequenties in 2015 besloten tot een verlenging van de commerciële radiovergunningen.24 Daarnaast werd besloten tot veiling van de vergunning voor digitale ethertelevisie.25
In 2015 is de regeldruk voor bedrijven, burgers en professionals met € 600 mln verminderd ten opzichte van een jaar eerder, onder andere door implementatie van de richtlijn jaarrekening. Ook heeft het kabinet besloten een nieuwe inventarisatie te starten naar regeldrukverminderende maatregelen om de resterende opgave van de € 2,5-miljarddoelstelling in te vullen. In aanvulling op de kwantitatieve reductie van regeldruk geeft het kabinet met de maatwerkaanpak een extra impuls aan merkbare regeldrukvermindering voor ondernemers. Dit resulteerde onder andere in de actieplannen voor de sectoren logistiek, agro & food, kinderopvang, chemie en het winkelambacht.26
-
4.Verduurzaming en versterking van natuurlijk kapitaal
Om welvaart en welzijn in de toekomst zeker te stellen dienen natuur, leefmilieu en klimaat onlosmakelijke onderdelen te worden van duurzame economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Door het stellen van heldere, strategische doelen en kaders kan de overheid coördinatie en samenwerking binnen de economie in de gewenste richting versterken. Door innovatieve oplossingen te ontwikkelen, onder andere in de topsectoren agro, water, energie en high tech systems en materialen (HTSM), gaat het oplossen van maatschappelijke uitdagingen samen met economische kansen voor Nederland. Daarnaast zijn op een aantal terreinen in 2015 concrete verduurzamingsstappen gezet.
Naar een duurzame energievoorziening
Nederland staat voor de uitdaging om het energiesysteem richting 2050 vergaand te verduurzamen.
In 2015 is de uitvoering van het Energieakkoord voortgezet. Op basis van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2015 is in oktober 2015 gebleken dat drie27 van de vijf doelen binnen bereik zijn. Het kabinet heeft met de andere partijen uit het Energieakkoord in december 2015 aanvullende afspraken gemaakt om te zorgen dat de doelstelling voor 14% hernieuwbare energie en 100 PJ energiebesparing in 2020 ook binnen bereik komen. Het kabinet heeft hiervoor onder andere de Investeringssubsidie Duurzame Energie opgezet, die subsidie beschikbaar stelt voor zonneboilers, warmtepompen, biomassaketels en pelletkachels.
In 2015 is de stimuleringsregeling duurzame energie (SDE+) weer opengesteld. Het beschikbare budget van € 3,5 mld is toegekend aan 194 projecten. Indien al deze projecten tot realisatie komen, leveren deze een bijdrage van 19 PJ aan het doelbereik. Cumulatief is met de SDE en SDE+-rondes tot en met 2015 voor een jaarproductie van 107PJ aan beschikkingen afgegeven. Dit komt overeen met het energieverbruik van ruim 1,8 mln huishoudens.28
Ook op het terrein van windenergie op zee is voortgang geboekt. De Wet Windenergie op zee is conform de planning in werking getreden op 1 juli 2015. Verder heeft de Minister van EZ een Warmtevisie opgesteld, die het kader schetst voor verduurzaming van de warmtevoorziening.29 Belangrijk element uit de warmtevisie is het opstellen van regionale warmteplannen. Daarnaast is in 2015 gewerkt aan het Energierapport 2016, dat een integrale visie geeft op de toekomstige energievoorziening in Nederland.
Betere bescherming van natuur
Het natuurbeleid richt zich op behoud en versterking van de Nederlandse natuur. In 2015 is het stelsel van agrarisch natuurbeheer geheel vernieuwd.30 Collectieven van agrariërs gaan gezamenlijk het agrarisch natuur- en landschapsbeheer uitvoeren. Dit leidt naar verwachting tot een betere bescherming van de natuur, is goedkoper in de uitvoering en wordt meer gedragen door de regio. Daarnaast is de Wet natuurbescherming met brede steun door het parlement aanvaard. Deze wet biedt een gemoderniseerd, vereenvoudigd en integraal kader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, kwetsbare soorten en houtopstanden.31 De wet versterkt ook een maatschappelijk verantwoorde en transparante uitoefening van de jacht. De bevoegdheden voor de uitvoering van de wet zijn overeenkomstig het Bestuursakkoord Natuur en het Natuurpact in belangrijke mate bij de provincies neergelegd. Ook is op 1 maart 2015 het Programma Nationale Parken ingesteld. De ambitie van dit programma is om samen met betrokken partners een aantal (natuur)gebieden in Nederland te positioneren als Nationale Parken van internationale allure.32 Het verbod op wilde dieren in het circus is met ingang van 15 september 2015 van kracht geworden.33
Een samenhangend en duurzaam voedselbeleid
Het kabinet heeft in 2015 een voedselagenda34 opgesteld voor een samenhangend beleid rond de bescherming van de volksgezondheid, ecologische houdbaarheid en een robuust voedselsysteem dat schokken op kan vangen. De landbouw- en visserijsectoren staan voor de uitdaging om wereldwijd een groeiende bevolking te voeden, terwijl de uitstoot van broeikasgassen wordt teruggebracht en de teelt van gewassen aan klimaatverandering wordt aangepast. Het kabinet stimuleert daarom dat de kennis en kunde van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen op dit terrein wereldwijd in praktijk worden gebracht.
In 2015 is verder ingezet op een duurzame veehouderij en duurzame voedselvoorziening, in nauwe samenwerking met ketenpartijen en partners. Ketenpartijen zijn als eerste aan zet als het gaat om het formuleren van duurzaamheidsinitiatieven. Zo hebben de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) en de Alliantie Verduurzaming Voedsel (AVV) in 2015 afgesproken het verduurzamingsproces te stimuleren en te versnellen.35 In 2015 zijn in totaal acht voorstellen voor verbeterplannen en projecten gehonoreerd in het kader van de Regeling UDV, ter waarde van ruim € 500.000.
In het kader van voedselveiligheid is het nieuwe toezichtskader voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar de Tweede Kamer gestuurd.36 Dit toezichtskader sluit aan op de verbeteringen in het plan van aanpak (box 2) en vraagt met name aandacht voor een slagvaardig, effectief en voorspelbaar optreden bij overtredingen. Door minder te waarschuwen en recidivisten harder aan te pakken moet de effectiviteit van het ingrijpen van de NVWA verbeteren.
Verbinding duurzaamheid en maatschappij
Initiatieven op het gebied van verduurzaming kunnen niet los gezien worden van andere economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Waar mogelijk is het streven om verschillende ontwikkelingen aan elkaar te verbinden. Zo is op 1 juli 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Het programma verbindt economie met ecologie. Dankzij dit programma zijn (economische) activiteiten rondom Natura 2000-gebieden die stikstofdepositie op natuurgebieden veroorzaken en die tot die tijd moeilijk of niet vergunbaar waren, weer mogelijk. Daarbij zijn bovendien de administratieve lasten voor ondernemers sterk verminderd. Het programma zorgt tevens, door de herstelmaatregelen, voor versterking van de kwetsbare natuur, waardoor behoud van natuurwaarden gegarandeerd is.
Ook is de maatschappelijke uitvoeringsagenda Natuurvisie opgesteld met maatschappelijke initiatieven die natuurwinst combineren met andere maatschappelijke doelen. Onderdeel van de agenda is de beleidslijn Tijdelijke Natuur, dat het mogelijk maakt om natuur toe te laten op de vele tienduizenden hectares aan bouwterreinen die anders braak zouden blijven liggen. Een belangrijke stap hierin is dat eind 2015 de stichting Tijdelijke Natuur is opgezet om dergelijke initiatieven te ondersteunen.37
Box 2: Versterken toezicht Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
Het plan van aanpak voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bevat maatregelen om het toezicht door de NVWA te versterken en verbeteren. Het plan van aanpak ligt op koers38, met uitzondering van de geplande efficiencywinst door het aanpassen van de arbeidsvoorwaarden.39 In 2015 is een aantal maatregelen afgerond, zoals:
-
-
-
•De invoering van een nieuwe toezichtsaanpak bij varkensslachthuizen, kalverslachterijen en bij de pluimveeslachterijen. De effectmeting van de nieuwe toezichtsaanpak bij kleine en middelgrote roodvleesslachtplaatsen laat zien dat er op vrijwel alle gemeten risicogebieden - dierenwelzijn, hygiënisch werken en temperatuur en reinigen en ontsmetten van veewagens - sprake is van een verbetering van de naleving.
-
-
-
-
•Investeringen in het vroegtijdig signaleren van niet-naleving om de capaciteit van de NVWA zo effectief en risicogericht mogelijk in te zetten. Daartoe is Bureau Risicobeoordeling (BuRO) versterkt, is een netwerk van data-analisten gerealiseerd en is de toolbox voor data-analyse gevuld.
-
-
-
-
•Het herinrichten van de teams voor toezichtuitvoering en organiseren van ondersteuning voor teamleiders, zodat er meer aandacht is voor de begeleiding en aansturing van de medewerkers. De teamregio’s van de veterinaire teams zijn verkleind waardoor het management beter in staat is de reistijden te reduceren en dierenartsen efficiënter in te plannen.
-
-
-
-
•De eerste ketenanalyse is gepubliceerd, de risicobeoordeling Roodvleesketen. Op basis hiervan zijn aanbevelingen voor het verbeteren en aanpassen van het toezicht opgesteld.
-
-
-
-
•De planning van de werkzaamheden op de terreinen consument & veiligheid en veterinair & import is verbeterd.
-
De uitvoering van het Verbeterplan is complex en inherent risicovol. Het is verweven met het reguliere werk. Tevens blijft de vraag naar inzet van de NVWA groeien, bijvoorbeeld voor de uitvoering van de door EU voorgeschreven controles, terwijl het totale budgettaire kader onder druk staat. De financiële problematiek komt ter sprake tijdens de voorjaarsbesluitvorming.
-
5.Verbinden: maatschappij en overheid in beweging
Door ruimte te geven aan initiatieven uit de maatschappij en door private en publieke partijen goed te betrekken bij beleidsvorming en -uitvoering kan de overheid belangen beter afwegen, wordt het draagvlak onder beleid verbreed en de effectiviteit ervan vergroot. Het Ministerie van EZ heeft in 2015 daarom ingezet op het houden van constructieve dialogen en versterking van de samenwerking met private en andere publieke partijen.
Samenwerken kent geen grenzen
Op verschillende manieren is het ministerie met stakeholders in gesprek gegaan of is het gesprek tussen stakeholders versterkt. Zo is bij de ontwikkeling van de Nederlandse Franchise Code (NFC) de franchisesector in staat gesteld om een set heldere onderlinge spelregels af te spreken, die het aantal conflicten in de sector drastisch vermindert.40 Uit het proces dat met de sector is doorlopen is gebleken dat er veel steun is voor de code. Belangrijke voorwaarden voor het slagen van zelfregulering zijn voldoende momentum voor sectorbrede implementatie van de NFC en bescherming tegen «freeriders». Om dit te borgen zal het kabinet de mogelijkheid tot wettelijke verankering van de NFC verkennen.41
Ook zijn een aantal grote publiek-private samenwerkingen tot stand gekomen. Daarnaast is in 2015 de eerste digitale interactieve kamerbrief verstuurd, over de creatieve industrie.42 Deze kamerbrief gaat niet enkel over de waarde van de creatieve industrie, maar is zelf ook een product van de creatieve industrie.
Niet alleen nationaal, maar vooral ook regionaal is de samenwerking verder uitgebouwd. Zoals bijvoorbeeld de samenwerking tussen het Ministerie van EZ en de provincies in de MIT-regeling en de regionale verankering van het Techniekpact. De samenwerking in het kader van Agenda Stad is daarnaast verder geconcretiseerd.43 Samen met het Ministerie van BZK, Metropoolregio Rotterdam Den Haag, provincie Zuid-Holland en de Economische Programmaraad Zuidvleugel heeft het Ministerie van EZ de eerste city deal gesloten.44 Daarmee committeren partijen zich aan het regionale economische strategietraject «Roadmap Next Economy», dat de acties en investeringen moet beschrijven die nodig zijn voor een toekomstbestendige economie. Verder slaan het Ministerie van EZ, enkele topsectoren (Energie & Creatieve industrie), Netbeheer Nederland en vijf vooruitstrevende gemeenten met de Green Deal Smart Energy Cities de handen ineen om de energietransitie in Nederland te versnellen en innovatie meer ruimte te bieden. De Retailagenda is tevens met allerlei stakeholders - gemeenten, provincies, vastgoed, vakbonden, financiers, MKB Nederland en de sector zelf - opgesteld.
Ook op Europees gebied werden de banden aangehaald. Zo gingen de vier landsdelige programma’s van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) in 2015 van start.45 Ze stelden voor meer dan € 200 mln aan EFRO-budget open voor innovatiestimulering en het realiseren van een koolstofarme economie. In oktober 2015 heeft het kabinet het wetsvoorstel tot wijziging van de Aanbestedingswet 2012 in verband met de implementatie van de herziene Europese aanbestedingsrichtlijnen aan de Tweede Kamer gezonden.46 Belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel is de digitalisering van de aanbesteding van (overheids)opdrachten boven de Europese drempelbedragen. Door een betere e-overheidsdienstverlening en verlaging van de administratieve lasten zijn ondernemers minder tijd en geld kwijt.
Door samenwerking Kvk en RVO.nl vinden ondernemers de juiste weg
De Kamer van Koophandel (KvK) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) hebben begin december een samenwerkingsconvenant afgesloten.47 Zij werken als ketenpartners en de dienstverlening is complementair aan elkaar. Beide organisaties gaan zich duidelijker extern positioneren zodat het voor de ondernemer duidelijk is welke organisatie welk type dienstverlening aanbiedt en waar hij moet zijn. Daarnaast kunnen de organisaties de ondernemer gericht doorverwijzen naar elkaar.
Realisatie beleidsdoorlichtingen periode 2009-2015 Realisatie beleidsdoorlichtingen
Artikel
Naam artikel
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Geheel artikel?
(Nummer artikel)
(Naam artikel en eventueel artikelonderdeel)
Ja
11
Goed functionerende economie en markten
x
Ja
12
Een sterk innovatievermogen
x1
x2
Ja
13
Een excellent ondernemingsklimaat
x2
Ja
14
Een doelmatige en duurzame energievoorziening
x3
x
Ja
16
Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens
x
x4
Ja
17
Groen onderwijs van hoge kwaliteit
x
Ja
18
Natuur en regio
x5
x6
Ja
Noot 1
Gecombineerd met de Brede Heroverweging Innovatie en toegepast onderzoek
Noot 2
De beleidsdoorlichtingen van artikel 12 en 13 zijn gezamenlijk uitgevoerd.
Noot 3
Gecombineerd met de Brede Heroverweging Energie en klimaat
Noot 4
Gecombineerd met het IBO Agro-, visserij- en voedselketens
Noot 5
Gecombineerd met de Brede Heroverweging Leefomgeving en Natuur
Noot 6
Gecombineerd met de OECD Territorial Review of the Netherlands
De huidige artikelindeling (beleidsartikel 11 tot en met 18) is van toepassing vanaf de begroting 2012. Voor de jaren 2008 tot en met 2011 was er nog sprake van twee ministeries (Landbouw, Natuur en Voedsel-kwaliteit en Economische Zaken) met een andere artikelindeling.
Voor het meerjarenoverzicht is uitgegaan van de huidige artikelindeling. Voor een toelichting op de afgeronde beleidsdoorlichtingen in 2015 (en de beschikbare hyperlinks) wordt verwezen naar bijlage 2 «afgerond evaluatie- en overig onderzoek».
Afronding van de beleidsdoorlichting van artikel 11 wordt begin 2016 voorzien zodat ook de resultaten van de evaluatie ACM (afronding eind 2015) in deze beleidsdoorlichting meegenomen kunnen worden.
De meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen is opgenomen in de EZ-begroting 2016 (TK, 34 300 XIII, nr. 2). Deze is terug te vinden op de website Rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties, zie: 2016 - XIII Economische Zaken - Planning beleidsdoorlichtingen - Rijksbegroting.nl.
Overzicht van risicoregelingen Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)
Artikel
Omschrijving
Uitstaande garanties 2014
Verleende garanties 2015
Vervallen garanties 2015
Uitstaande garanties 2015
Garantie plafond
Totaal plafond
Totaal stand risicovoorziening
Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat
BMKB
1.911.429
446.148
601.287
1.756.290
706.250
54.168
Garantie Ondernemingsfinanciering
644.334
118.889
97.773
665.450
400.000
53.111
Groeifaciliteit
95.027
28.653
15.973
107.707
85.000
17.000
Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit
10.880
42.040
10.880
42.040
400.000
10.044
Garantie MKB-financiering
400.000
9.000
Microkredieten
13.000
86.700
0
99.700
113.000
Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening
Aardwarmte
49.292
31.873
14.450
66.714
93.052
21.958
Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens
Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Garantieregelingen Landbouw en Garantieregeling Marktintroductie Innovatie)
343.781
28.430
49.814
322.398
120.000
122.162
Totaal
3.054.743
782.733
790.177
3.060.299
1.804.302
513.000
187.443
Noot 1
Bedrag is inclusief € 10 mln voor de Pelsdierhouderreserve.
Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)
Artikel
Omschrijving
Uitgaven 2014
Ontvangsten 2014
Saldo 2014
Uitgaven 2015
Ontvangsten 2015
Saldo 2015
Mutatie volume risicovoorziening (2014) en 2015
Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat
BMKB
97.779
30.389
-
-67.390
65.330
32.307
-
-33.023
(36.555)
-
-12.387
Garantie Ondernemingsfinanciering
17.875
9.380
-
-8.495
10.600
9.443
-
-1.157
(- 9.612)
-
-1.898
Groeifaciliteit
2.168
2.436
268
3.499
2.964
-
-535
(5.000)
12.000
Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit
-
46
46
-
15
15
(- 15.000)
0
Garantie MKB-financiering
-
-
-
-
-
-
(9.000)
0
Microkredieten
-
-
-
-
-
-
(-)
-
Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening
Aardwarmte
-
2.184
2.184
-
922
922
(9.206)
1.922
Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens
Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwonder-nemingen (Garantierege-lingen Landbouw en Garantieregeling Marktintroductie Innovatie)
23.691
2.004
-
-21.687
28.347
1.696
-
-26.651
(- 16.835)
-
-19.128
Totaal
141.513
46.439
-
-95.074
107.776
47.347
-
-60.429
(18.314)
-
-8.663
Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat
BMKB
De BMKB is bedoeld voor bedrijven die te weinig zekerheden (onderpand) kunnen bieden aan een bank. De bank vindt het risico dat het bedrijf zijn lening niet kan terugbetalen dan vaak te hoog. Via de BMKB staat de overheid borg voor het deel van de lening waar het bedrijf geen onderpand voor heeft. De bank kan voor dat deel dus terugvallen op de overheid. Op grond van de Regeling nationale EZ-subsidies kunnen financiers kredieten die zij verstrekken aan MKB-ondernemers onder de werking van de regeling brengen. Hierdoor stelt de Staat zich voor 90% borg ten behoeve van de financier voor de terugbetaling van deze kredieten (de zogenaamde bedrijfsborgstellingskredieten). Eén van de voorwaarden die de regeling hieraan stelt, is dat de financier gelijktijdig met het verstrekken van een bedrijfsborgstellingskrediet, aan de MKB-ondernemer een ander krediet verstrekt, waarvoor deze borgstelling van de Staat niet geldt. Als hoofdregel geldt dat het bedrijfsborgstellingskrediet ten minste even groot moet zijn als het daarmee gelijktijdig afgesloten andere krediet. Het laatstgenoemde krediet bedraagt daarmee ten minste 100% van het bedrijfsborgstellingskrediet (verhouding 1:1). Voor starters en het innovatieve MKB gelden andere verhoudingen. Om de kredietverlening te stimuleren is per 1 november 2013 het maximum van het borgstellingskrediet verhoogd van € 1 mln naar € 1,5 mln en geldt voor bestaande bedrijven met een borgstellingskrediet tot maximaal € 200.000 de ruimere startersfaciliteit.
Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)
Met het instrument GO kunnen banken een 50% Staatsgarantie krijgen op (middel)grote leningen vanaf € 1,5 mln. Door de verstrekking van een Staatsgarantie wordt het risico voor de bank op de ondernemingsfinanciering gereduceerd. Dit vergroot de mogelijkheden om te voorzien in de financieringsbehoefte bij het Nederlandse bedrijfsleven. Ter stimulering van de kredietverlening aan het bedrijfsleven zijn de voorwaarden voor de GO-regeling tijdelijk verruimd. In 2013 is het maximum van de garantie verhoogd van € 25 mln naar € 75 mln en is de GO, naast de al bestaande mogelijkheid om bankgaranties onder de GO te brengen, ook opengesteld voor alternatieve aanbieders van garanties aan bedrijven.
Groeifaciliteit
Met de Groeifaciliteit worden bedrijven geholpen bij het aantrekken van risicodragend vermogen door een 50% Staatsgarantie te verstrekken op achtergestelde leningen van banken (ten hoogste € 5 mln) en op aandelen van participatiemaatschappijen (ten hoogste € 25 mln). De Groeifaciliteit kan ondernemingen in een groeifase, bij bedrijfsovernames en bij herstructureringen helpen bij het aantrekken van risicokapitaal.
Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit
Met de Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit kunnen banken 80% Staatsgarantie krijgen op de nieuwbouwfinanciering van een schip. Hierdoor wordt het risico voor de bank op de te verstrekken bouwfinanciering of voorfinanciering gereduceerd. Dit vergroot de kans voor Nederlandse scheepswerven om financiering aan te trekken. De sector kan door deze regeling beter concurreren met buitenlandse werven die van soortgelijke garantieregelingen gebruik kunnen maken.
Garantie MKB-financiering
Uit het Aanvullend Actieplan MKB-financiering is € 400 mln beschikbaar voor alternatieve financiers voor het MKB en € 500 mln voor achtergestelde leningenfondsen. Hierop zijn nog geen verplichtingen aangegaan. Het achtergestelde leningenfonds van de Nederlandse Investeringsinstelling zal in 2016 gebruik maken van een deel van laatstgenoemde € 500 mln die via de Groeifaciliteit beschikbaar gesteld wordt. De € 100 mln garantieruimte die beschikbaar was voor de funding van Qredits is opgenomen onder Microkredieten.
Microkredieten
Uit het Aanvullend Actieplan MKB-financiering is € 100 mln beschikbaar voor Microkredieten. Hierop is een garantie van € 86,7 mln verstrekt aan de Europese Investeringsbank voor de funding van de Stichting Qredits van € 100 mln voor de verder groei van de dienstverlening van Qredits (micro- en MKB tot € 150.000) als de nieuwe dienstverlening van Qredits (werkkapitaal en de hogere MKB kredieten tot € 250.000).
Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening
Garantieregeling Aardwarmte
De garantieregeling Aardwarmte heeft als doel het afdekken van het financiële risico indien een boring van een put voor de toepassing van aardwarmte voor de borende partij minder oplevert dan verwacht. De garantieregeling dekt het risico dat een boring niet in een goede watervoerende laag uitkomt, waardoor het vermogen dat vooraf verwacht werd, niet wordt behaald. In dat geval wordt voor een deel van de gemaakte kosten een subsidie uitgekeerd, gerelateerd naar de mate waarin de aardwarmteboring mislukt is. Er wordt een premie van 7% gevraagd. De regeling richt zich zowel op gewone als diepe aardwarmteprojecten (dieper dan 3.500 meter).
Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens
Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Garantieregeling Landbouw en Garantieregeling Marktintroductie Innovatie).
Op basis van de garantstellingsregeling voor investeringen in landbouwondernemingen worden garantstellingen verleend aan banken waarmee innovatieve en duurzame investeringen in de landbouw worden gefaciliteerd.
1.3.2 DE BELEIDSARTIKELEN
11 Goed functionerende economie en markten
Algemene doelstelling
Het scheppen van voorwaarden voor een goed functionerende economie en goed functionerende markten, waaronder de markt voor elektronische communicatie.
Goed functionerende markten dragen in belangrijke mate bij aan de economische groei en innovatie. In een goed functionerende markt reageren vraag en aanbod effectief op elkaar. Consumenten en bedrijven profiteren daarvan. Op goed functionerende markten ontstaat een optimale prijs - kwaliteitverhouding van goederen en diensten en hebben gebruikers keuzevrijheid. Het slim benutten van en zorgdragen voor hoogwaardige elektronische communicatie netwerken en digitale infrastructuren waar de Nederlandse samenleving op kan bouwen én vertrouwen draagt bij aan het economisch groeivermogen en een goed functionerende economie.
Rol en verantwoordelijkheid
De Minister van EZ is op grond van de Telecommunicatiewet en de Postwet 2009 verantwoordelijk voor het stellen van regels voor vaste en mobiele communicatienetwerken respectievelijk de postvoorziening. Daarnaast ziet de Minister van EZ het als een taak eventuele belemmeringen voor het goed functioneren van markten te verminderen of weg te nemen en heeft hij een systeemverantwoordelijkheid voor de statistische informatievoorziening van rijkswege. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:
Financieren
-
-
-
•Het bijdragen aan het goed functioneren van markten door het financieren van TenderNed (het elektronisch aanbestedingssysteem) en diverse organisaties op het gebied van metrologie, normalisatie, accreditatie en markttoezicht;
-
-
-
-
•Het financieren van een deel van de exploitatie van het Agentschap Telecom en het verrichten van uitgaven voor opdrachten inzake beleidsvoorbereiding en evaluaties voor frequentiebeleid en veiligheid. Veiligheid heeft hier met name betrekking op het beheersen van risico’s bij openbare elektronische communicatienetwerken en diensten, het voorkomen van internet- en telefoonstoringen en het voorkomen van graafschades aan kabels en leidingen;
-
-
-
-
•Het financieren van het CBS om het van overheidswege verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van de op grond van zodanig onderzoek samengestelde statistieken mogelijk te maken.
-
(Doen) uitvoeren
-
-
-
•Het tegengaan van mededinging beperkende gedragingen met de Mededingingswet en uitvoeren van mededingingsbeleid in alle sectoren van de Nederlandse economie;
-
-
-
-
•Het reguleren van de postmarkt met de Postwet 2009 waardoor een toegankelijke en betaalbare basisvoorziening voor de post is gewaarborgd (universele postdienst);
-
-
-
-
•Het opstellen van verkeersregels voor het gebruik van de ether, door afspraken te maken in internationaal verband voor harmonisatie en door - in geval van schaarste - te bepalen op welke wijze het spectrum wordt verdeeld;
-
-
-
-
•Het inzetten op het realiseren van hoogwaardige en innovatieve breedbandige mobiele communicatie en omroeptoepassingen door verruiming van gebruiksmogelijkheden van het spectrum en door de uitgifte van beschikbare frequentieruimte.
-
Regisseren
-
-
-
•Het bevorderen van goed functionerende markten door het scheppen van randvoorwaarden via wet- en regelgeving;
-
-
-
-
•Het bewaken van een goede balans tussen de belangen van bedrijven en consumenten met generiek consumentenbeleid waarbij de Wet handhaving consumentenbescherming centraal staat;
-
-
-
-
•Het scheppen van voorwaarden waarbinnen concurrentie kan plaatsvinden door middel van de Waarborgwet, de Winkeltijdenwet, de Aanbestedingswet 2012, de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie en de Metrologiewet;
-
-
-
-
•Het op basis van de in 2013 uitgekomen middellange termijnvisie op de ontwikkeling van telecommunicatie, media en Internet in 2015 verder moderniseren van de regelgeving om deze te kunnen laten meegroeien met de ontwikkelingen in de markt en de behoeftes in de samenleving.
-
Beleidsdoorlichting
In 2015 is de beleidsdoorlichting van artikel 11 uitgevoerd. Onder artikel 11 vallen een aantal belangrijke marktordeningswetten zoals de Mededingingswet, de Aanbestedingswet, de Telecommunicatiewet en de Postwet. Ook de financiering van het CBS valt onder artikel 11.
Een beleidsdoorlichting is een periodiek onderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid op het niveau van een begrotingsartikel. Een beleidsdoorlichting heeft het karakter van een synthese onderzoek: het vat samen wat reeds bekend is over doeltreffendheid en doelmatigheid van de verschillende onderdelen. De beleidsdoorlichting is intern EZ uitgevoerd. De beleidsdoorlichting van artikel 11 kijkt globaal terug op de periode 2006-2015.
Naast een overzicht van de mate waarin het beleidsterrein op doeltreffendheid en doelmatigheid is geëvalueerd, geeft de beleidsdoorlichting ook een oordeel over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de instrumenten in hun onderlinge samenhang (het totale effect van de beleidsmix op het in algemene termen geformuleerde einddoel). Dit onderdeel van de beleidsdoorlichting is uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau (AEF). In de beleidsdoorlichting is ook gekeken naar de beleidsopties indien er significant minder of meer middelen (20%) beschikbaar zijn. De beleidsdoorlichting wordt mei 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Beleidsconclusies
In 2015 zijn met het beleid en de bijbehorende uitgaven weer stappen gezet richting de bescherming van vitale telecommunicatie-infrastructuren, de bescherming van eindgebruikers en de verdere modernisering van de wetgeving rond de convergerende markten van telecommunicatie, media en internet. Naar aanleiding van een evaluatie zal binnen het frequentiebeleid de komende jaren meer aandacht worden besteed aan de kwetsbaarheid van infrastructuren en zal worden gewerkt aan een meer dynamisch spectrumbeheer en een grotere voorspelbaarheid van beleid.
Naar aanleiding van het inwerking treden van de Stroomlijningswet ACM op 1 augustus 2014 is op 1 januari 2015 een gestroomlijnde methodiek voor het doorberekenen van kosten die de ACM maakt van kracht geworden (Besluit doorberekening kosten ACM, Stb. 2014,406). De ACM berekent een deel van de kosten die samenhangen met het sectorspecifieke toezicht door aan de marktorganisaties die onder dat toezicht vallen.
Het wetsvoorstel Verhoging boetemaxima ACM (TK, 34 190, nr. 2) is 22 december 2015 aangenomen door de Eerste Kamer. De wet moet de afschrikkende werking van de ACM-boetes en daarmee van de effectiviteit van het markttoezicht dat de ACM uitoefent vergroten. De wet zal in beginsel op 1 juli 2016 in werking treden.
De evaluatie van de ACM is 24 december 2015 verzonden aan de Tweede Kamer (TK, 25 268, nr. 132). De evaluatie concludeert dat de ACM over het algemeen doeltreffend is. Tegelijkertijd worden op verschillende onderdelen, zoals op de doorlooptijden, nog verbetermogelijkheden gesignaleerd.
Het wetsvoorstel Modernisering en flexibilisering van de universele postdienstverlening (TK, 34 024, nr. 2), ingediend in 2014, is op 1 januari 2016 in werking getreden. Met dit wetsvoorstel zijn de eisen aan de Universele Postdienst (UPD) meer in lijn gebracht met de behoeften van gebruikers, met name door het verminderen van het aantal verplichte postvestigingen en brievenbussen.
In 2015 is op het terrein van de metrologie gestart met de implementatie van de op basis van verordening 765/2008 i betreffende accreditatie en marktoezicht en besluit 768/2008 betreffende het verhandelen van producten in de Metrologiewet herziende Europese richtlijnen. De wet tot wijziging van de Metrologiewet (Stb 2015, nr 307) is op 28 juli 2015 gepubliceerd en zal op 20 april 2016 in werking treden. Eveneens is het Besluit aangewezen instanties en interne instanties Metrologiewet (Stb 2015, nr. 493) op 15 december 2015 gepubliceerd. Dit Besluit is op 1 januari 2016 in werking getreden. Begin januari zal het Besluit meetinstrumenten en marktdeelnemers na akkoord in de Ministerraad voor advies naar de Raad van State worden gezonden.
In 2015 is, conform de visie telecom, media en internet uit 2013 (TK, 26 643, nr. 300) verder ingezet op modernisering van beleid en regelgeving rond deze sectoren. Er verscheen een nieuwe agenda van de Europese Commissie aangaande de Digitale Interne Markt. Voorstellen tot herziening van het regelgevend kader (marktregulering breedband, spectrum, maar ook hoe om te gaan met nieuwe online communicatiediensten) worden nu verwacht in 2016. Nederland blijft inzetten op een nieuw marktkader dat ook de ruimte geeft om ook een oligopolie in de breedbandmarkt aan te kunnen pakken.
Het wetsvoorstel om de Minister van Economische Zaken extra bevoegdheden te geven indien een partij overwegende zeggenschap wil verwerven in een telecommunicatiebedrijf dat beschikt over vitale infrastructuur, is vertraagd. Oorzaak is de complexiteit van het wetsvoorstel hetgeen noopt tot meer werk en afstemming dan voorzien. Het wetsvoorstel zal in 2016, na de zomer, aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
De Verzamelwet met diverse wijzigingen van de Telecommunicatiewet is niet eind 2014 maar in augustus 2015 bij de Tweede Kamer ingediend. De voorbereiding van het wetsvoorstel en de extra afstemming met marktpartijen kostte meer tijd. In januari 2016 is het wetsvoorstel aangenomen door de Tweede Kamer en op 2 februari 2016 door de Eerste Kamer. Het wetsvoorstel zal, op enkele uitzonderingen na, op 1 juli 2016 in werking treden.
Na aanvaarding van het Wetsvoorstel cookies door de Tweede Kamer op 7 oktober 2014 en de Eerste Kamer op 3 februari 2015 is op 11 maart 2015 het gewijzigde artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet (cookiebepaling) in werking getreden. Deze bepaling zorgt er voor dat cookies die geen of nauwelijks gevolgen hebben voor de privacy niet meer onder de informatieplicht en het toestemmingsvereiste vallen.
Ten aanzien van de veiligheid van netwerken werd in 2015 een akkoord bereikt over een nieuwe Europese richtlijn over informatiebeveiliging.
De evaluatie van het frequentiebeleid over de afgelopen tien jaar is in 2015 afgerond en de Tweede Kamer is hierover in oktober 2015 geïnformeerd (TK, 24 095, nr. 392). Hieruit bleek dat de hoofdlijnen van het beleid gehandhaafd moeten blijven, maar dat meer aandacht gegeven kan worden aan voorspelbaarheid van beleid, telekwetsbaarheid en een meer dynamisch spectrumbeheer. Deze uitkomsten en de bevindingen en afspraken van de World Radio Conference welke in 2015 plaatsvond, worden betrokken bij een nieuwe visie op het frequentiebeleid, de Nota Frequentiebeleid 2016. Deze visie zal richting geven aan de frequentievraagstukken voor de komende jaren en wordt in het najaar van 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen x € 1.000
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2011
2012
2013
2014
2015
2015
2015
VERPLICHTINGEN
231.522
228.384
214.441
195.559
197.904
192.396
5.508
UITGAVEN
232.766
233.701
216.199
197.270
200.072
192.483
7.589
Subsidies
797
356
900
1.400
- 500
Digitalisering regionale radio
797
356
900
1.400
-
-500
Opdrachten
9.005
14.884
8.071
6.593
8.575
14.186
- 5.611
Onderzoek en Opdrachten
2.948
2.603
2.883
2.833
2.961
1.866
1.095
PIANOo/TenderNed
6.057
7.022
1.572
689
1.040
6.857
-
-5.817
Beleidsvoorbereiding en evaluaties Frequenties en Veiligheid
5.259
3.616
3.071
4.574
5.463
-
-889
Bijdragen aan agentschappen
11.262
10.984
14.510
16.075
20.074
9.825
10.249
Agentschap Telecom
11.000
10.984
10.921
10.735
12.021
9.825
2.196
RVO
262
365
351
996
996
DICTU
3.224
4.989
7.057
7.057
Bijdrage aan ZBO’S/RWT’s
209.926
205.019
190.090
170.667
166.532
162.309
4.223
Metrologie
14.923
15.171
14.969
14.319
14.268
13.935
333
Raad voor Accreditatie
432
93
162
262
190
105
85
ACM
2.895
2.901
1.333
695
645
402
243
CBS
191.676
186.854
173.626
155.391
151.429
147.867
3.562
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
2.573
2.814
2.731
3.579
3.991
4.763
- 772
Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)
565
898
790
1.480
1.234
1.039
195
Internationale organisaties
1.982
1.916
1.941
2.043
2.757
3.664
-
-907
Raad van deskundige voor de nationale meetstandaarden
26
56
0
60
-
-60
ONTVANGSTEN
78.464
82.680
3.846.784
58.853
52.224
52.265
- 41
High Trust
21.443
32.060
16.655
34.441
31.880
31.300
580
Diverse ontvangsten
53.676
50.620
3.829.055
23.449
20.344
20.965
-
-621
Ontvangsten ACM
3.345
1.074
963
0
0
Subsidies
Digitalisering regionale radio
De subsidie aan de Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (ROOS) wordt aangewend voor investeringen in digitale radio voor de regionale publieke omroepen. In 2015 is het netwerk voor regionale digitale etherradio (DAB+) in de lucht gekomen en zijn de uitzendingen van start gegaan. Ook de niet-landelijke commerciële radiostations en de middengolfvergunninghouders zenden inmiddels via dit netwerk uit.
Een indicatie voor het succes van de introductie van digitale radio is de penetratiegraad van digitale radio-ontvangers in huishoudens. Dit wordt gemonitord in de jaarlijkse uitgave «De Digitale Economie» van het CBS. Als uit de in 2016 geplande evaluatie blijkt dat digitale radio (via de TDAB technologie) zoveel succes heeft dat het op relatief korte termijn de distributie via de analoge FM kan vervangen, wordt een afschakelmoment van de analoge FM vastgesteld (TK, 24 095, nr. 241).
Indicator
Referentie waarde 2012
Peil datum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie 2015
Bron
Penetratiegraad van digitale radio-ontvangers in huishoudens
3,9%
2012
15%
4%
25-30%
Nog niet bekend1
CBS
Noot 1
Wordt in juli 2016 door het CBS gepubliceerd.
De realisatie van het percentage digitale radio-ontvangers in huishoudens in 2014 (4%) is lager dan de raming voor 2015 (25-30%). Zoals eerder aan de Tweede Kamer gemeld (TK, 24 095, nr. 384) verloopt de overstap van FM naar DAB+, ook internationaal, minder snel dan verwacht. Nederland bevindt zich in de early adopter fase. Het aantal huishoudens nadert nog niet de beoogde 50% waardoor het op dit moment niet opportuun is om al een afschakeldatum voor de analoge FM te bepalen. In de komende jaren zal samen met de sector bezien worden wat een realistisch afschakelscenario voor de FM is.
Opdrachten
PIANOo/TenderNed
Dictu voert het technisch- en applicatiebeheer uit van TenderNed en zorgt voor de doorontwikkeling van TenderNed. Voor dit doel is budget van TenderNed overgeboekt naar DICTU.
Beleidsvoorbereiding en evaluaties Frequenties en Veiligheid
Ten aanzien van frequenties is in 2015 de aanvraagregeling verlenging vergunningen 2100 MHz band gepubliceerd. De huidige vergunninghouders worden in staat gesteld om een aanvraag tot verlenging van de betreffende vergunningen te doen. Dit wordt begin 2016 afgerond, waarbij een verlengingsprijs in rekening zal worden gebracht. In 2015 heeft de Tweede Kamer de Minister gevraagd de vergunningen voor commerciële radio, die in 2017 aflopen, te verlengen. De Minister heeft aangekondigd hiertoe bereid te zijn, op voorwaarde van verdergaande digitalisering van de radio, en in 2016 met een verlengbaarheidsbesluit te komen (TK, 24 095, nr. 391). Daarnaast heeft de Minister in 2015 besloten om na de huidige vergunningstermijn, die tot begin 2017 loopt, weer spectrum beschikbaar te stellen voor digitale ethertelevisie en dit spectrum door middel van een veiling te verdelen (TK, 24 095, nr. 394). Deze veiling is gepland in juli 2016.
Ten aanzien van de internetveiligheid stond Nederland begin 2015 in de internationale schijnwerpers door de organisatie van Global Conference on Cyberspace. Verder is in 2015 in samenwerking met het Platform Internetveiligheid een aantal concrete acties opgepakt. Er is fors ingezet op uitbreiding van functionaliteit en bekendheid van de portal veiliginternetten.nl. Met 750.000 unieke bezoekers is de doelstelling van 700.000 bezoekers voor 2015 ruimschoots gehaald. Voor 2016 zal er verder worden gekeken naar (nauwere) samenwerking met verschillende stakeholders rondom veilig internetten gerelateerde onderwerpen.
Om botnets (netwerken van met malware besmette computers) te bestrijden, is in 2015 ABUSE HUB opgezet. Dit is een vereniging van grotere internet service providers (ISP’s) die een gezamenlijk centrum exploiteren van waaruit besmettingeninformatie wordt verzameld opdat klanten goed kunnen worden «ontsmet». Onderzoek van de TU Delft wijst uit dat de besmettingsgraad in Nederland is afgenomen sinds de start van ABUSE HUB. Er wordt in 2016 gewerkt aan een intensivering van de botnetbestrijding door ABUSE HUB uit te breiden met andere partijen, zoals mobiele operators, hosters, kleinere ISP’s en banken.
Daarnaast is in 2015 het Platform Internetstandaarden en de website www.internet.nl gelanceerd. Het platform streeft naar brede invoering van moderne internetstandaarden, waarmee de betrouwbaarheid en veiligheid van het Internet wordt verhoogd. Op de website www.Internet.nl kan getest worden of een internetverbinding, e-mail of een website voldoet aan de modernste internetstandaarden. Er zijn meer dan 65.000 testen uitgevoerd. De functionaliteit van de website wordt in 2016 verder uitgebouwd en er zal via andere kanalen zoals seminars aandacht worden besteedt aan het belang van een goede adoptie van internetstandaarden. In 2015 is ook de expertgroep Privacy en big data van start gegaan.
Kengetal
2011
2012
2013
2014
2015
Concurrentie markt mobiele telefonie (HHI-index)
3.721
3.740
3.675
3.469
3.185
(Q3)
Bron: ACM
Bijdragen aan agentschappen
DICTU
De bijdrage aan DICTU is verhoogd vanwege het technisch- en applicatiebeheer en de doorontwikkeling van TenderNed.
Agentschap Telecom
Agentschap Telecom draagt zorg voor de verdeling van en toelating tot het radiofrequentiespectrum, geeft vergunningen af voor het gebruik ervan en ziet toe op de naleving van de voorwaarden die daaraan verbonden zijn. De bestede bedragen hebben betrekking op deze taken. Kerntaken zijn de verdeling en het beheer van het Nederlandse radiofrequentiespectrum, het houden van toezicht op onderdelen van de Telecommunicatiewet en de Wet Informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) en het voeren van juridische procedures op deze terreinen. Ten aanzien van juridische procedures heeft Agentschap Telecom in 2015 procedures in het kader van de multibandveiling uitgevoerd. De hogere realisatie heeft te maken met een aantal extra opdrachten die onder andere betrekking hebben op beleidsvoorbereiding commerciële FM-radiovergunningen, onderzoeken naar telekwetsbaarheid en de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2, ondersteuning bij storingsproblematiek GSM-Rail.
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
CBS
In 2015 is de reductie van het budget van Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) ingevuld door verhoging van de efficiency en beperkte versobering van het outputprogramma. Het outputprogramma van zoals opgenomen in het CBS-jaarplan voor 2015 is gerealiseerd binnen het budgettaire kader.
De hogere uitgaven van het CBS zijn met name het gevolg van extra verplichte EU-statistieken en veiligheidsmonitor.
ACM
In 2015 is ACM begonnen met het doorlopend meten van de klanttevredenheid van consumenten die de website ConsuWijzer.nl bezoeken en die per telefoon of e-mail contact hebben met ConsuWijzer over hun vraag of klacht. Naast het feit dat ACM nu doorlopend de klanttevredenheid meet, terwijl dat in voorgaande jaren eens per jaar was, is ook de manier van onderzoek verbeterd. ACM meet meer aspecten en heeft de vraagstelling in het onderzoek aangepast. Door deze aanpassingen zijn de resultaten niet volledig vergelijkbaar met voorgaande jaren.
Sinds 2015 meet ACM eerst het voornemen bij consumenten om stappen te ondernemen om hun recht te halen. Die meting gebeurt bij websitebezoekers en bij consumenten die per telefoon of e-mail contact met ConsuWijzer hebben gehad. Vervolgens doet ACM een tweede meting of er ook werkelijk stappen zijn ondernomen. Uit deze metingen blijkt dat 43% stappen gaat ondernemen en dat 78% daarvan dat ook werkelijk doet. Consumenten die geen stappen ondernemen geven daarvoor verschillende redenen. Zij staan bijvoorbeeld niet in hun recht, hadden al stappen ondernomen of zijn door ACM doorverwezen naar een andere instantie. De raming in bovenstaande tabel is gebaseerd op de oude onderzoeksmethode.
Wat betreft het cijfer voor de algemene klanttevredenheid is de manier van onderzoek nagenoeg ongewijzigd en dus goed vergelijkbaar met 2014. Het cijfer 7,6 is een tiende hoger dan in 2014 en hoger dan de raming en de referentiewaarde.
Kengetal
Referentie waarde
Peil datum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming
2015
Realisatie 2015
Bron
Percentage consumenten dat
stappen heeft ondernomen na
bezoek ConsuWijzer
46%
2011
47%
45%
46%
43%
ACM
Klanttevredenheid Consuwijzer
7,4
2011
7,2
7,5
7,3
7,6
ACM
Bijdragen aan (inter)nationale organisatie
-
-
-
•International Telecommunications Union (ITU): Op 16 december 2015 ging de Algemene Vergadering van de VN akkoord met een vernieuwde agenda voor de Informatiemaatschappij na 2015 (WSIS+10). Alle punten van de Nederlandse inzet bij deze onderhandelingen, die met de Tweede Kamer zijn gedeeld in de geannoteerde agenda van de Telecomraad van december 2015 (Kamerstukken II, 21 501-33, nr. 570) zijn binnengehaald. Zo is de multistakeholder benadering bij het beheer van het Internet nu ondubbelzinnig erkend. Daarnaast heeft in 2015 een ITU Wereld Radio Conferentie (WRC) plaatsgevonden. Doel is het aanpassen van de Radio Reglementen aan nieuwe wensen en ontwikkelingen. Een belangrijk agendapunt was het bestemmen van aanvullende frequentiebanden voor mobiele breedband communicatie. De Conferentie is voor Europa succesvol verlopen. De volgende WRC is gepland in 2019.
-
-
-
-
•Internet Governance Forum (IGF): Het IGF is een mondiaal forum voor uiteenlopende stakeholders (bedrijfsleven, overheid, wetenschap, maatschappelijke organisaties, parlementariërs) die discussiëren over de toekomst van het Internet. Ten behoeve van bedrijfsleven en consumenten streeft EZ naar een open, vrij, veilig en stabiel internet. Het IGF maakt zich wereldwijd hiervoor sterk. De Nederlandse overheid (EZ) heeft het IGF daarom vanaf het begin (2006) tot en met 2015 financieel ondersteund en is daarmee één van de grotere donateurs van forum. Tijdens de Algemene Vergadering van de VN op 16 december 2015 is het VN-mandaat van het IGF met tien jaar verlengd. EZ overweegt de donatie aan het IGF voort te zetten. EZ heeft voor 2016 opnieuw subsidie verleend aan ECP ten behoeve van het organiseren van NLIGF-bijeenkomsten ter voorbereiding op de mondiale IGF-bijeenkomsten.
-
-
-
-
•European Conference of Postal and Telecommunications Administrations (CEPT): 2015 heeft voor een groot deel in het teken gestaan van de voorbereiding van de WRC. Op nagenoeg alle agendapunten van de WRC zijn «Gemeenschappelijke Europese Standpunten» voorbereid. Daarnaast zijn de reguliere werkzaamheden voortgezet: regionale afspraken over nummers en frequentieverdelingen. Ook is op basis van mandaten van de Europese Commissie gewerkt aan rapporten over uitbreidingsbanden voor mobiel (met name 700 MHz, 1.5 en 2.3 GHz) en voor RLAN’s/WiFi (5 GHz) en over technische voorschriften aan het gebruik.
-
-
-
-
•The Internet Corporation for Assigned Names and Numbers/Governmental Advisory Committee (ICANN/GAC): Deze belangrijke internetorganisatie draagt ook bij aan een open, vrij, veilig en stabiel internet. Nederland heeft daarom ook in 2015 (mede) het secretariaat van deze organisatie gefinancierd.
-
12 Een sterk innovatievermogen
Algemene doelstelling
Een sterker innovatievermogen van de Nederlandse economie.
-
-
-
•De ambitie is dat de positie van Nederland in de Innovation Union Scoreboard verbetert naar de groep van innovatieleiders. Nederland neemt nu de vijfde plaats in en is daarmee innovatievolger.
-
-
-
-
•In het kader van de Europa 2020-strategie stelt Nederland zich ten doel dat in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) wordt uitgegeven.
-
-
-
-
•Bovendien is het een ambitie van het bedrijvenbeleid dat publieke en private partijen in 2015 voor tenminste € 500 mln participeren in Topconsortia voor Kennis en Innovatie, waarvan tenminste 40% wordt gefinancierd door het bedrijfsleven.
-
Rol en verantwoordelijkheid
De Minister van Economische Zaken is Rijksbreed verantwoordelijk voor versterking van het innovatievermogen, in het bijzonder gericht op het bedrijfsleven, om te komen tot:
-
-
-
•nieuwe of sterk verbeterde producten, processen of diensten;
-
-
-
-
•administratieve, organisatorische of marketinginnovatie.
-
Samen met de bewindspersonen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is de Minister van Economische Zaken verantwoordelijk voor het coördineren en borgen van de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek.
Vanuit deze verantwoordelijkheden heeft de Minister een stimulerende en regisserende rol:
Stimuleren
-
-
-
•Het stimuleren van extra investeringen in R&D en innovatie in generieke zin en specifiek ten aanzien van topsectoren, door alle bedrijven, inclusief het MKB.
-
-
-
-
•Het stimuleren van privaatpublieke samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven, zoals in de topconsortia voor kennis en innovatie (TKI).
-
-
-
-
•Het stimuleren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van innovatie en samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen het stimuleren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van R&D.
-
Regisseren
-
-
-
•De kabinetsbrede regie van het topsectorenbeleid en de invulling van de kennis- en innovatiecontracten.
-
-
-
-
•Het regisseren van een effectief stelsel voor kennisbescherming en benutting.
-
-
-
-
•Het regisseren van het Nederlandse lucht- en ruimtevaartbeleid.
-
Indicator
Referentiewaarde1
Peildatum
Raming 20142
Realisatie 2014
Raming
2015
Realisatie 2015
Bron
R&D-uitgaven als % van het BBP
1,94%
2012
1,90%
1,97%
2,1%
n.n.b.
CBS
-
-waarvan private sector
1,10%
2012
1,08%
1,11%
1,3%
n.n.b.
CBS
-
-waarvan publieke sector
0,84%
2012
0,83%
0,86%
0,8%
n.n.b.
CBS
Noot 1
Dit betreft aangepaste cijfers conform de meest recente cijfers van het CBS over 2012.
Noot 2
Dit betreft de aangepaste raming conform het jaarverslag 2014.
Kengetal
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Innovation Union Scoreboard: positie Nederland in EU
8e
8e
7e
5e
6e
5e
n.n.b.
Aantal bij PCT aangevraagde octrooien,1
-
-per mld euro BBP (in purchasing power parity (PPP) €)2
7,03 (2006)
6,59 (2007)
6,46 (2008)
6,32 (2009)
5,45
(2010)
6,00 (2011)
n.n.b.
-
-positie Nederland in EU
5e
5e
5e
5e
5e
5e
n.n.b.
Aantal bij OHIM aangevraagde handelsmerken,3
-
-per mld euro BBP (in PPP €)4
5,90 (2008)
6,76 (2009)
7,38 (2010)
7,12 (2011)
7,19 (2012)
6,74 (2013)
n.n.b.
-
-positie Nederland in EU
9e
6e
6e
9e
9e
10e
n.n.b.
Bron: Europese Commissie (Innovation Union Scoreboard 2015)
Noot 1
Het Patent Cooperation Treaty wordt uitgevoerd door de World Intellectual Property Organisation (WIPO), het agentschap van de Verenigde Naties dat onder andere internationaal aangevraagde octrooien registreert.
Noot 2
Betreft het aantal octrooiaanvragen (onder PCT, internationale fase met EPO-bestemming) naar land van uitvinder, gedeeld door het BBP in mld euro’s gecorrigeerd voor koopkrachtverschillen. Tussen haken is het jaar opgenomen waarop de data betrekking hebben. Dit betekent dat de positie van Nederland in 2014 op de Innovation Union Scoreboard dus mede is bepaald op basis van octrooidata uit 2011.
Noot 3
Het Office for Harmonisation in the Internal Market (OHIM) is het EU-agentschap dat onder andere handelsmerken registreert die in de gehele EU geldig zijn.
Noot 4
Tussen haken zijn de jaren aangegeven waarop de data betrekking hebben.
Kengetal
2006
2008
20101
2012
2014
Realisatie 20152
Aandeel innoverende bedrijven:
-
-Industrie (EU-gemiddelde)
42%
42% (44%)
53% (44%)
50% (41%)
54% (n.n.b.)
n.b.
-
-Diensten (EU-gemiddelde)
32%
31% (35%)
44% (35%)
42% (32%)
44% (n.n.b.)
n.b.
Aandeel innoverende bedrijven dat (de laatste drie jaar) technologisch heeft samengewerkt met publieke partijen:
-
-Researchinstellingen (EU-gemiddelde)
8%
10% (6%)
6% (6%)
8% (9%)
7% (n.n.b.)
n.b.
-
-Universiteiten (EU-gemiddelde)
11%
14% (10%)
8% (11%)
11% (13%)
14% (n.n.b.)
n.b.
Bron: CBS en Eurostat (uitkomsten van innovatie-enquêtes, die tweejaarlijks worden gehouden); voor 2014 voorlopige cijfers verstrekt door CBS in maart 2016
Noot 1
Bij de meting over 2010 is de enquêtemethodiek gewijzigd in Nederland (invoering van digitale enquêtemethode). Dit bemoeilijkt een vergelijking van de cijfers voor Nederland vanaf 2010 met die van voorgaande jaren.
Noot 2
De gegevens over 2015 komen niet beschikbaar, omdat de onderliggende innovatie-enquête tweejaarlijks wordt gehouden en wel over even jaren.
Beleidsconclusies
Positie van Nederland in de Innovation Union Scoreboard
De ambitie was dat de positie van Nederland in de Innovation Union Scoreboard verbetert naar de groep van innovatieleiders.
In het Innovation Union Scoreboard (IUS) dat in 2015 verscheen, is Nederland gestegen van de zesde naar de vijfde plaats. Daarmee werd Nederland leider van een groep «innovatievolgers». De afstand naar de groep «innovatieleiders» werd weliswaar iets kleiner, maar de afstand naar deze groep blijft nog behoorlijk groot. Een en ander is toegelicht in de Monitor Bedrijvenbeleid 2015, die een bijlage is van de Rapportage Bedrijvenbeleid 2015. Deze Rapportage is op 5 oktober 2015 toegezonden aan de Tweede Kamer (TK, 32 637, nr. 201).
R&D als percentage van het bbp
Nederland streeft in het kader van de Europese strategie voor groei en banen EU2020 naar 2,5% R&D-uitgaven als percentage van het bbp in 2020.
Uit de recentste (voorlopige) gegevens van het CBS blijkt dat Nederland met 1,97% in 2014 nog altijd een stijgende lijn kent ten opzichte van voorgaande jaren. Tegelijkertijd is te constateren dat Nederland nog ver verwijderd blijft van de doelstelling. De meest recente OESO-gegevens laten zien dat Nederland in 2014 boven het EU-28 gemiddelde presteerde (1,94%), maar onder het gemiddelde van de OESO-landen (2,37%).
Publiek-private-samenwerking (PPS)
Eén van de beleidsdoelen van het Bedrijvenbeleid is dat er in 2015 voor meer dan € 500 mln aan (grondslagprojecten) publiek-private-samenwerking moest plaatsvinden met een bijdrage van private partijen van tenminste 40%.
Uit de Monitor Bedrijvenbeleid 2015 (TK, 32 637, nr. 201) blijkt dat de omvang van de totale publiek-private-samenwerking (inclusief de toeslagprojecten welke met de TKI-toeslag nieuw zijn gestart) in 2014 geschat wordt op circa € 900 mln, waarvan ruim € 800 mln grondslagprojecten (waarop de TKI’s TKI-toeslag verdienen) betrof met een private bijdrage van gemiddeld 44%. Daarmee was de doelstelling voor 2015 al in 2014 bereikt.
Het aandeel van publiek-privaat samenwerkende bedrijven binnen de groep innoverende bedrijven is voor Nederland rond het EU-gemiddelde (zie kengetallen CBS in tabel hierboven). Relevant hierbij is dat de groep innoverende bedrijven binnen de totale bedrijvenpopulatie (noemer van de kengetallen) relatief groot is in Nederland in vergelijking met het EU-gemiddelde. Bij de samenwerking met universiteiten is sinds 2010 sprake van een aanhoudende stijging, terwijl het aandeel innoverende bedrijven dat samenwerkt met researchinstellingen in 2014 enigszins is gedaald ten opzichte van 2012.
Beleidsdoorlichting
In 2015 is er een beleidsdoorlichting uitgevoerd van het bedrijvenbeleid: dit betrof de artikelen 12 (Een sterk innovatievermogen) en 13 (Een excellent ondernemingsklimaat) van de begroting. De kabinetsreactie is op 13 mei 2015 toegezonden aan de Tweede Kamer (TK, 30 991, nr. 23).
Belangrijkste bevindingen met betrekking tot artikel 12:
-
-
-
•Uit analyse van beschikbare instrumentevaluaties blijkt dat de legitimiteit, de economische rationale en de doeltreffendheid van de beleidsmix op het terrein van het innovatiebeleid op orde is. Zo leiden de WBSO en de Innovatiekredieten tot substantiële additionele private R&D-inspanningen.
-
-
-
-
•De uitvoering van het beleid was doelmatig. Over de «macro doelmatigheid» (wegen de totale kosten van het beleid op tegen de totale baten, of kunnen de doelen goedkoper bereikt worden?) wordt vastgesteld dat te weinig informatie voorhanden is om er een onderbouwde uitspraak over te kunnen doen. Dat laatste wordt vooral veroorzaakt door methodologische beperkingen en de stand van het economisch onderzoek op dit terrein.
-
-
-
-
•De topsectorenaanpak als moderne vorm van integrale beleidscoördinatie rond kennis- en innovatiegedreven publiek-private samenwerking zou de interdepartementale inzet op cross-sectorale thema’s (zoals ICT en maatschappelijke opgaven) verder kunnen vergroten.
-
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen x € 1.000
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2011
2012
2013
2014
2015
2015
2015
VERPLICHTINGEN
976.140
655.501
768.402
656.850
638.508
488.699
149.809
UITGAVEN
883.706
745.806
775.292
695.721
534.926
569.897
- 34.971
Leningen
46.293
39.646
99.538
72.107
Innovatiefonds (IF): Innovatiekrediet
35.786
27.296
48.965
43.282
Innovatiefonds: Seed
10.507
12.350
16.500
13.430
Innovatiefonds: Fund to fund
17.073
12.000
Innovatiefonds: Vroege fase/informal investors/ROM’s
17.000
3.395
Subsidies
155.641
124.365
73.576
49.598
45.154
82.422
- 37.268
MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)
21.133
47.957
-
-26.824
Eurostars
4.165
5.680
6.949
7.299
8.531
11.174
-
-2.643
Lucht en Ruimtevaart
22.061
22.434
7.812
7.317
3.511
13.347
-
-9.836
Innovatie Prestatie Contracten
30.207
44.019
16.622
1.127
3.012
3.012
Overig
99.208
52.232
42.193
33.855
8.967
9.944
-
-977
Opdrachten
3.326
2.366
1.436
1.151
1.650
1.464
186
Onderzoek en opdrachten
3.326
2.366
1.436
1.151
1.650
1.464
186
Bijdragen aan agentschappen
77.006
75.197
68.895
65.706
57.773
61.643
- 3.870
RVO
77.006
75.130
68.602
65.462
56.995
61.004
-
-4.009
Dienst Landelijk Gebied
500
-
-500
Agentschap Telecom
67
293
244
778
139
639
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
147.180
150.833
154.840
138.851
121.747
113.349
8.398
TNO
147.180
150.833
154.840
138.851
121.747
113.349
8.398
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
454.260
353.399
377.007
368.312
308.603
311.019
- 2.416
Toeslag Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI-toeslag)
25.434
58.011
54.638
60.945
-
-6.307
Internationaal Innoveren
4.539
17.019
14.000
3.019
Topsectoren overig
263.289
223.355
183.625
171.756
128.268
132.146
-
-3.878
Marin,Deltares, NLR
44.589
40.833
3.756
Syntens
32.506
31.453
19.797
0
Ruimtevaart (ESA)
111.011
48.805
92.895
90.154
63.982
61.925
2.057
Overig (inclusief onderzoeksprojecten)
784
739
454
824
107
1.170
-
-1.063
Grote Technologische Instituten (GTI’s)
46.670
49.047
54.802
43.028
ONTVANGSTEN
44.462
70.496
96.098
61.491
51.891
42.013
9.878
Luchtvaartkredietregeling
1.861
1.519
2.515
2.523
4.980
3.800
1.180
Technische Ontwikkelingsprojecten (TOP)
5.412
3.939
2.128
860
948
3.000
-
-2.052
Rijksoctrooiwet
31.596
36.787
35.287
35.182
39.456
31.212
8.244
Seed
143
585
2.188
3.209
Eurostars
1.060
1.143
104
248
112
2.413
-
-2.301
Diverse ontvangsten
4.390
20.543
20.150
7.660
6.395
1.588
4.807
Innovatiekredieten
-
5.980
16.733
8.685
Fund to fund
103
Ontvangsten ROM’s
16.995
2.999
Toelichting op de verplichtingen
De mutatie op het verplichtingenbudget van in totaal € 149,8 kent de volgende oorzaken:
Het verplichtingenbudget van Ruimtevaart is met € 128 mln verhoogd. Voor € 125,9 mln is bij de 1e suppletoire begroting een temporisatie van het verplichtingbudget doorgevoerd (dekking uit latere jaren) om te kunnen voldoen aan de toezeggingen die gedaan zijn in het kader van de ESA ministersconferentie 2014. Daarnaast is door het Ministerie van I&M € 2,5 mln overgeheveld ten behoeve van de optionele ESA-programma’s.
Het verplichtingenbudget voor de TKI-toeslag is voor € 36,2 mln meer benut dan de oorspronkelijke raming. De verplichtingenmutatie wordt verklaard door het in 2015 toegenomen beroep op de TKI-toeslag regeling. Het na het Amendement Van Veen/Vos (TK, 34 000 XIII, nr. 17) resterende budget is in totaal met € 36,2 mln overschreden, waarmee de regeling in 2015 met een totaal beroep van bijna € 120 mln zeer succesvol is geweest in het stimuleren van publiek-privaat onderzoek.
Het TNO verplichtingenbudget is met € 21,7 mln verhoogd. Hiervan heeft € 17 mln betrekking op een BTW-compensatie. Als gevolg van een arrest van het Hof van Justitie van de EU heeft TNO vanaf 2016 geen recht op aftrek van BTW die is toe te rekenen aan niet-economische activiteiten. TNO is hiervoor budgettair gecompenseerd. De toezegging aan TNO voor 2016 wordt in 2015 gedaan en voor deze BTW-compensatie is het verplichtingbudget 2015 verhoogd. Daarnaast is een bedrag van € 3,7 mln getemporiseerd van 2016 naar 2015 ten behoeve van het maatschappelijk thema Arbeid en Gezondheid (een bijdrage van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2016). Deze verplichting voor 2016 is namelijk conform de gebruikelijke werkwijze al in 2015 aangegaan.
Tegenover deze verhogingen van het verplichtingenbudget staat een verlaging van het verplichtingenbudget van de MIT van € 30 mln. Dit wordt voor € 14,5 mln verklaard doordat het amendement Van Veen en Vos (TK, 34 000 XIII nr. 17), dat bij de begrotingsbehandeling 2015 is verwerkt, meerjarig is gespreid over de MIT, SBIR en IPC. Daarnaast is € 15 mln overgeheveld naar het Provinciefonds voor de regionale uitvoering van de regeling MKB-innovatiestimulering topsectoren in het kader van de Samenwerkingsagenda Rijk-regio. Deze mutaties werden reeds toegelicht in de 1e en 2e suppletoire begroting.
Toelichting op de uitgaven
Subsidies
De mutatie van - € 9,8 mln bij lucht en ruimtevaart is voor € 7,7 mln te verklaren doordat Rekkof Aircraft N.V. in 2015 niet heeft kunnen voldoen aan de voorwaarde van de financiering van haar eigen aandeel in de ontwikkelingskosten. Hiermee samenhangend zullen bij Voorjaarsnota 2016 de geraamde ontvangsten neerwaarts worden bijgesteld. € 2 mln heeft daarnaast betrekking op de verschuldigde rente die vrijvalt ten gunste van het generale beeld.
De mutatie van € 26,8 mln op de regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren wordt voor € 15 mln verklaard door de overheveling aan het Provinciefonds van € 15 mln (zie ook toelichting op de verplichtingen). Daarnaast is er als gevolg van de spreiding van het Amendement Van Veen/Vos (TK, 34 000 XIII, nr. 17) over meerdere jaren (zoals de Kamer per brief is gemeld, TK, 34 000 XIII, nr. 149), in 2015 kasbudget vrijgevallen bij de MIT. Dit kasbudget is ingezet voor de uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen voor CTMM (€ 7,4 mln) en Joint Technology Initiatives (€ 2,0 mln), zoals is toegelicht in de 2e suppletoire begroting 2015.
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
De mutatie van € 8,4 mln op de bijdrage aan TNO kent de volgende oorzaken:
Ter bevordering van TO2 brede samenwerkingsprojecten, gericht op de in Horizon 2020 geformuleerde maatschappelijke uitdagingen, was er voor alle TO2’s samen in 2015 een bedrag beschikbaar van € 14,6 mln, waarover de Tweede Kamer per brief is geïnformeerd (TK, 32 637 nr. 146). Hiervan had € 5,4 mln betrekking op bijdrage TNO. Daarnaast is het budget van TNO onder meer met € 2,2 mln verhoogd voor de TTI-transitie ten behoeve van de topsectoren Chemie en High Tech Systemen en Materialen (TK, 28 753, 32 637 nr. 33). Deze middelen zijn bij de 1e suppletoire begroting toegevoegd aan het budget van TNO.
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
De mutatie in het kasbudget van de TKI-toeslagregeling (- € 6,3 mln) wordt onder meer verklaard door de overhevelingen ten behoeve van de topsector Agrifood via NWO (€ 3 mln) en de TKI-Click (€ 1 mln) voor de creatieve sector in lijn met de brief d.d. 10 juli 2012 (TK, 32 637, nr. 38). Het resterende deel heeft betrekking op een langzamer kasritme bij de uitfinanciering van onderzoekstrajecten. Om deze reden is in het voorjaar ook een meerjarige ramingsbijstelling van - € 35 mln aangebracht, zoals is toegelicht in de 2e suppletoire begroting.
Toelichting op de ontvangsten
Er zijn € 8,2 mln meer octrooiopbrengsten gerealiseerd dan oorspronkelijk werd geraamd. Voor € 1 mln is de stijging van de octrooiontvangsten toe te rekenen aan de toename van het aantal in Nederland geldig geworden (Europese) octrooien. Daarnaast zijn de meeropbrengsten deels het gevolg van een eerdere toename van het aantal nationale octrooien, waarvan het effect pas later zichtbaar wordt.
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Streefwaarde 2014
Realisatie 2014
Streefwaarde 2015
Realisatie 20151
Bron
Aantal bedrijven dat deelneemt aan MIT
1.893
2013
600
662
1.600
1.041
RVO
Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met MIT (x € 1 mln)
26
2013
45
61
60
71
RVO
Noot 1
Dit betreft de cijfers van Zuid-Holland, Noord, Zuid en het landelijk deel van de regeling. Cijfers voor Oost en Utrecht waren op het peilmoment 20 april 2016 nog niet beschikbaar.
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Streefwaarde 2014
Realisatie 2014
Streefwaarde 2015
Realisatie 2015
Bron
Aantal Nederlandse deelnemers aan Eurostars
49
2013
66
20
88
691
RVO
-
-waarvan bedrijven
37
50
13
68
50
-
-waarvan high-tech MKB (%)
81%
85%
100%
85%
96%
Door Eurostars ondersteunde private R&D-uitgaven van Nederlandse deelnemers (mln euro)
13
2013
15,5
7
20,6
32
RVO
Noot 1
Het aantal deelnemers ligt lager dan geraamd omdat een aantal samenwerkingsprojecten met andere landen niet door kon gaan. Een aantal landen had namelijk onvoldoende middelen beschikbaar gesteld voor Eurostarsprojecten. De verwachting voor 2016 is dat de geplande samenwerkingsprojecten doorgang kunnen vinden. De budgettaire ruimte voor de 1e call in 2016 in het kader van Eurostars is volledig benut.
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie
2015
Bron
Omvang middelen PPS-projecten TKI (x € 1 mln)
571
2013
550
814
500
938
RVO
-
-waarvan private middelen (%)
35%
2013
40%
44%
40%
45%
RVO
De realisatie in 2014 is een herzien cijfer met medeneming van de volledige grondslag TKI Maritiem en de bijdrage van de ANBI’s aan de TKI grondslag, en valt € 34 mln hoger uit dan vermeld in de begroting 2016. Het bedrag van € 814 mln is eerder al gepubliceerd in de Monitor Bedrijvenbeleid van oktober 2015.
Met ingang van 2015 wordt de hoogte van de toeslag bepaald door de gerealiseerde private bijdrage aan PPS-projecten in het voorgaande jaar. Op deze wijze hebben de TKIs meer zekerheid over de hoogte van de inzetbare programmatoeslag in het lopende jaar. Cijfers over de gerealiseerde private bijdrage aan PPS projecten in 2015 zijn op moment van publicatie van dit jaarverslag nog niet beschikbaar. De realisatiewaarde van de begrotingsindicator 2015 is daarom een schatting gebaseerd op de gerealiseerde private bijdrage aan PPS-projecten in 2014. Uitzondering is het deel dat betrekking heeft op de projecttoeslag, dat wel betrekking op 2015 heeft. TKI's hebben in de loop van 2015 de mogelijkheid gehad om hun oorspronkelijke aanvraag over 2014 aan te vullen met projecten die eerder in 2014 buiten beschouwing waren gebleven. De totale omvang van deze additionele projecten uit 2014 bedraagt € 110 mln.
Indicator
Referentiewaarde1
Peildatum
Streefwaarde 2014
Realisatie 2014
Streefwaarde 2015
Realisatie 20152
BRON
Aantal Nederlandse deelnemers aan KP7/ H2020
1.506
t/m 2013
300
449
250
713
RVO/EC
-
-waarvan bedrijven
1.137
200
298
180
500
Omvang KP7/H2020-middelen voor Nederlandse deelnemers (retour in mln euro)
3.373
t/m 2013
600
538
631
1.038
RVO/EC
-
-waarvan bedrijven (%)
22%
25%
31%
25%
27,9%
Retourpercentage voor Nederland (%)
7,4%
t/m 2013
7,0%
8,1%
7,0%
7,4%
RVO/EC
Noot 1
De referentiewaardes betreffen cijfers over het 7e kaderprogramma 2007 tot met 2013.
Noot 2
De realisatiewaardes betreffen voorlopige cijfers van H2020 cumulatief vanaf 2014 tot en met 2015 met als peildatum 26 februari 2016. De JTI-projecten zijn hierin niet meegenomen evenals de calls die eind 2015 zijn opengesteld.
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Streefwaarde 2015
Realisatie 2015
Bron
Klanttevredenheid Deltares
8,0
2013
8,0
8,7
Deltares
Klanttevredenheid MARIN
8,8
2013
8,0
8,8
MARIN
Klanttevredenheid NLR
8,5
2013
8,0
8,8
NLR
Klanttevredenheid cofinanciers TNO
8,2
2013
8,0
8,4
TNO
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie 2015
Bron
Aantal Nederlandse bedrijven dat deelneemt aan ruimtevaartprogramma's ESA
488
2011
170
552
100
121
ESA
Ruimtevaart geo-return/retour (%)
1,09
2011
1,05
1,14
1
1,02
ESA
In het hier weergegeven getal zijn alle contracten van Nederlandse bedrijven met ESA opgenomen, ook de contracten die niet direct aan ruimtevaartprogramma’s zijn gekoppeld, maar gerelateerd zijn aan de vestiging van ESTEC in Nederland. Verschillende divisies van een bedrijf worden als afzonderlijke contractanten meegeteld. Doordat ESA in 2015 is gestart met een nieuwe, opgeschoonde database valt de realisatiewaarde 2015 substantieel lager uit dan de referentiewaarde en de cumulatieve waarden tot en met 2014. De realisatiewaarde betreft een cumulatief getal op basis van databestanden van ESA vanaf 1 januari 2015.
Kengetal
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Aantal bedrijven dat gebruik maakt van WBSO
16.620
19.450
20.530
22.220
22.640
22.974
22.980
Aantal S&O-arbeidsjaren
67.600
73.660
75.330
79.560
81.660
83.468
83.400
Door WBSO ondersteunde private R&D-uitgaven (S&O-loon, x € 1 mln)
3.011
3.377
3.571
3.850
3.917
3.997
3.868
Bron: RVO
Kengetal
2012
2013
2014
2015
Aantal bedrijven dat gebruik maakt van RDA
13.860
16.160
16.622
16.510
Door RDA ondersteunde private R&D uitgaven (x € 1 mln)
2.035
2.530
2.587
2.426
Bron: RVO
13 Een excellent ondernemingsklimaat
Algemene doelstelling
Bedrijven zijn de motor achter economische groei. De overheid zet zich in om de juiste voorwaarden voor een excellent ondernemersklimaat te creëren, zodat bedrijven kunnen investeren en groeien. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de concurrentiekracht van negen topsectoren en groene groei.
Om deze doelstelling te bereiken zet de Minister van Economische Zaken enerzijds financiële instrumenten in, zoals borgstellingen en garanties. De financiële instrumenten verbeteren de toegang tot financiering voor het Nederlandse bedrijfsleven
Daarnaast maakt de Minister van Economische Zaken gebruik van niet-financiële instrumenten, zoals het terugdringen van onnodige regeldruk en het verbeteren van (digitale) dienstverlening aan bedrijven. Onder deze doelstelling valt ook het opschalen van ICT toepassingen om maatschappelijke en economische uitdagingen op te lossen, bijvoorbeeld met de ICT-doorbraakprojecten. Via onder andere het interdepartementaal programma Biobased Economy, de Green Deal aanpak en het aanpassen van belemmerende regelgeving wordt bijgedragen aan groene economische groei.
Rol en verantwoordelijkheid
De Minister van Economische Zaken is vanuit een stimulerende rol verantwoordelijk voor het scheppen van randvoorwaarden voor een excellent ondernemingsklimaat door:
Stimuleren
-
-
-
•Het stimuleren van de juiste randvoorwaarden en grootschalige implementatie van digitale voorzieningen die de overheidsdienstverlening aan ondernemers verbeteren, zoals het Ondernemingsdossier en het digitaal Ondernemersplein.
-
-
-
-
•Realiseren van tien publiek-private ICT-doorbraakprojecten, ondermeer gericht op het vergroten van het gebruik en kennis van ICT door het midden- en kleinbedrijf, in de topsectoren en in sectoren als logistiek, agro, onderwijs en de zorg. Dit wordt met name gerealiseerd door het gericht oplossen van belemmeringen op het terrein van standaardisatie, wet- en regelgeving en het gebruik van ICT.
-
-
-
-
•De stimulering, coördinatie en facilitering van de transitie naar een biobased economy.
-
-
-
-
•Het stimuleren van een ambitieuze en duurzame ondernemerschapscultuur.
-
-
-
-
•Het bevorderen van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
-
-
-
-
•Het bevorderen van innovatiegericht inkopen.
-
Regisseren/faciliteren
-
-
-
•De kabinetsbrede coördinatie van het topsectorenbeleid.
-
-
-
-
•De coördinatie en het faciliteren van het kabinetsbrede regeldrukverminderingsprogramma «Goed Geregeld, een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012-2017». In dit programma zijn de vakministers verantwoordelijk voor de regeldrukvermindering op hun beleidsterrein. De Minister van Economische Zaken coördineert de aanpak voor bedrijven, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de aanpak voor burgers en professionals, evenals het lokaal toezicht.
-
-
-
-
•Faciliteren van het Nederlandse bedrijfsleven in hun duurzame grondstoffenvoorzieningszekerheid zoals in de grondstoffennotitie.
-
-
-
-
•De coördinatie van het Groene Groei-traject en de Green Deal aanpak.
-
-
-
-
•Het verbeteren van de dienstverlening aan de ondernemers door middel van Ondernemerspleinen.
-
-
-
-
•Het ondersteunen van de toegang tot (risico)kapitaal voor bedrijven.
-
-
-
-
•Het waarborgen van een internationaal level playing field.
-
-
-
-
•Een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.
-
-
-
-
•Het verbeteren van de match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor technisch personeel (Techniekpact).
-
Uitgangspunt is de juiste randvoorwaarden te creëren en ondernemers de ruimte te geven voor vernieuwing en groei. In dialoog met bedrijven, maatschappelijke organisaties en medeoverheden worden kansen benut en knelpunten opgelost. De Minister van EZ is gesprekspartner en aanspreekpunt voor het bedrijfsleven, sectoren, branches en individuele bedrijven. De overheid is terughoudend met ingrijpen in het bedrijfsleven, maar er kan soms een rol zijn in geval van externe effecten, informatie-asymmetrie of verstorend gedrag van (internationale) overheden. Hiervoor zet de Minister zowel financiële instrumenten in, zoals garanties en subsidies aan bedrijven en instellingen, als niet financiële instrumenten.
Kengetallen; Ondernemingsklimaat van Nederland
1 - Global Competitiveness Index
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Positie van Nederland
8e
7e
5e
8e
8e
5e
Bron: World Economic Forum (Global Competitiveness Report, 2015-2016)
2 - Ondernemersquote
2010
2011
2012
2013
2014
2015
% zelfstandig ondernemer binnen werkzame beroepsbevolking
13,6%
13,6%
13,9%
14,1%
14,7%
14,8%
Bron: CBS
(derde kwartaal)
3 - Investeringsquote van bedrijven
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Nederland
15,2%
16,7%
15,8%
15,6%
15,6%
15,9%
Bron: CPB (CEP, 2015)
4 - Aandeel snelle groeiers
2007/2010
2008/2011
2009/2012
2010/2013
2011/2014
Nederland
3,7%
3,7%
4,0%
3,2%
3,1%
Bron: CBS
5 - Ranglijst van digitale economieën
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Positie van Nederland
9
11
6
4
4
4
Bron: Global Information Technology Report (World Economic Forum)
-
-
-
2.Ondernemersquote: De oude cijferreeks over de ondernemersquote via EIM/Panteia is stopgezet. In plaats daarvan wordt nu gebruik gemaakt van de gegevens van het CBS (het aantal zelfstandig ondernemers in de werkzame beroepsbevolking uitgedrukt in een percentage).
-
-
-
-
3.Investeringsquote van bedrijven: Met het verschijnen van het Centraal Economisch Plan in 2015 is de tijdsreeks van de Investeringsquote in voorgaande jaren ook bijgewerkt. Daarmee ontstaan er verschillen tussen deze cijfers en de cijfers die in de begroting 2015 werden gepresenteerd.
-
-
-
-
5.Ranglijst van digitale economieën: Nederland is 4e in ranking Global Information Technology Report 2015 van april 2015. Onze ambitie is om tot de top-5 te behoren. Nederland scoort goed op de mate waarin bedrijven hun verdienmodellen volledig digitaal maken, zoals bv. booking.com. Ook doet Nederland het goed qua adoptie van internettechnologie om de toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en de overheid te vergroten. Denk bijvoorbeeld aan de inburgering van online winkelen en de betaalservice iDeal.
-
Beleidsconclusies
Bedrijfsfinanciering
De financiering van het bedrijfsleven, en met name van het MKB, is verbeterd. Uit de Financieringsmonitor 2015-2 blijkt dat bedrijven de gezochte financiering weer vaker hebben aan kunnen trekken, waarbij het kleinbedrijf iets achterblijft. De aangekondigde maatregelen in het Aanvullend Actieplan MKB-financiering (TK, 32 637, nr. 147) zijn inmiddels voor een belangrijk deel in gang gezet. Het toegenomen gebruik van de bestaande financieringsinstrumenten, zoals de Borgstelling MKB, de Garantie Ondernemingsfinanciering en de Groeifaciliteit, in combinatie met het aanvullend actieplan hebben bijgedragen aan de verbetering van de financiering van het bedrijfsleven.
Ambitieus ondernemerschap
Start ups zijn van belang voor het ontwikkelen en op de markt brengen van nieuwe producten, diensten en processen. Daarnaast zorgen ze ervoor dat de gevestigde orde «scherp» blijft. In januari 2015 is ter versterking van het start up klimaat de StartupDelta gelanceerd met Neelie Kroes als special envoy startups. Belangrijke resultaten tot nu toe zijn de introductie van het startup visum, de lancering van de Startupbox en de Corporate Launchpad. De inzet op startups werpt zijn vruchten af: volgens de Global Startup Ecosystem Ranking 2015 is Amsterdam/StartupDelta na Berlijn en Londen het snelst groeiende startup ecosysteem van Europa.
Techniekpact
Via het Techniekpact wordt er via regionale aanpak beter ingespeeld op de specifieke arbeidsmarktvraagstukken en het in stand houden van relevant onderwijsaanbod in de techniek. De overkoepelende ambitie van het Techniekpact is dat 4 op de 10 jongeren een technische opleiding volgt in 2020 (voor het MBO is de tussentijdse ambitie gesteld op 30% in 2016). Voor het schooljaar 2014/2015 volgt in het middelbaar beroepsonderwijs 31% een technische opleiding (in 2005/2006 was dit 29%). Het aandeel instromende studenten bètatechniek steeg in het hoger beroepsonderwijs van 18% in 2004/2005 naar 22% in 2014/15, in het wetenschappelijk onderwijs is het percentage gestegen van 26% in 2004/05 naar 35% in 2014/2015. De cijfers tonen een positieve trend wat betreft stijgende instroom in technische opleidingen, waarmee de ambitie van 4 op 10 in 2020 binnen bereik is.
Groene Groei en Biobased Economy
-
-
-
•De transitie naar groene groei en een duurzame samenleving krijgt vorm door de inspanningen van bedrijfsleven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en overheden (Tussenbalans Groene Groei). Marktpartijen investeren in onderzoek, ontwikkeling en fabricage van nieuwe productmarktcombinaties wanneer er sprake is van een haalbare business case. Het zoeken naar prikkels in markten en het in de prijs van goederen en diensten tot uitdrukking brengen van de maatschappelijke kosten is een opgave voor het groenegroeibeleid. De derde Monitor Duurzaam Nederland laat zien dat in het laatste decennium de Nederlandse economie (onze productie) is gegroeid, terwijl bijna alle emissies en het verbruik van grondstoffen zijn afgenomen. Dat betekent dat er overwegend sprake is geweest van een absolute ontkoppeling tussen economische groei en milieudruk. Voor energie is sprake van een relatieve ontkoppeling; het energiegebruik is minder snel gegroeid dan de economie. Europees gezien scoort Nederland daarmee gemiddeld.
-
-
-
-
•Met het afsluiten van 17 nieuwe Green Deals is het portfolio gegroeid tot 193 deals. Hiermee zijn nieuwe netwerken en ketens gerealiseerd die potentieel bij kunnen dragen aan groene groei. Inmiddels zijn 125 deals afgerond. Ook krijgen deals navolging of schalen ze op. Een voorbeeld hiervan is de menukaart uit de Green Deal Groene Grachten voor het energiezuiniger maken van historische panden in Amsterdam. Deze menukaart wordt nu landelijk uitgerold. Daarnaast hebben Green Deals geleid tot aanpassingen van wet- en regelgeving. Met de Experimenten AmvB («Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteit opwekking») heeft de Rijksoverheid ervoor gezorgd dat initiatieven voor lokale opwekking van energie gestimuleerd worden waarmee een versnelling van lokale opwekking mogelijk wordt. De aanpak is verder verbreed worden naar het maatschappelijke domein gezondheid. In november heeft Minister Schippers de Health Deal aanpak gelanceerd en is het Health Deal loket bij RVO.nl geopend.
-
-
-
-
•EZ zet in op de stimulering, coördinatie en facilitering van de transitie naar een BioBased Economy (BBE). Daartoe is in actieve samenwerkingsverbanden met medeoverheden, bedrijfsleven, wetenschap en maatschappelijke organisaties binnen de groene groei agenda aan ontwikkeling gewerkt. Het resultaat is in 2015 zichtbaar geworden door de gestage groei van de BioBased Economy. De afgelopen drie jaar is door circa 700 bedrijven individueel of in partnerships voor € 1,5 mld in 800 biobased projecten geïnvesteerd. De directe en indirecte toegevoegde waarde van BBE bedroeg € 4,3 mld en leverde 44.000 fte aan werkgelegenheid (monitor 2014).
-
ICT en regeldruk
-
-
-
•In 2015 zijn er weer nieuwe stappen gezet om de ambities uit het kabinetsbrede regeldrukprogramma «Goed Geregeld, een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012-2017» te behalen. Zo is er ten aanzien van de doelstelling om de regeldruk voor bedrijven, burgers en professionals met € 2,5 mld te verminderen reeds voor € 1,8 mld aan maatregelen gerealiseerd (najaarsrapportage regeldruk van 18 december 2015, nr. 29 515 nr. 372). Dat is een stijging van ruim € 600 mln ten opzichte van 2014. Het genereren van nieuwe maatregelen om de € 2,5 miljard doelstelling verder mee in te vullen, is nog wel een aandachtspunt. Door een aantal tegenvallers is er nu voor € 2,3 mld aan plannen geïnventariseerd ten opzichte van € 2,35 mld in 2014. Om de daling in het cijferbeeld tegen te gaan en de ontbrekende € 200 mln op te halen, heeft het kabinet eind 2015 daarom besloten om een nieuwe inventarisatie te starten naar regeldrukverminderende maatregelen.
-
-
-
-
•Ook in het verminderen van regeldruk door digitalisering van de overheidsdienstverlening is in 2015 vooruitgang geboekt. Ondernemers vinden op het Ondernemersplein.nl snel en laagdrempelig alle nuttige overheidsinformatie die voor hen van belang is. Er zijn inmiddels 700.000 bezoekers per maand. De groeiversnelling van de eHerkenning zet door, er zijn inmiddels 250.000 inlogmiddelen bij bedrijven waarmee zij kunnen inloggen bij 160 overheidsorganisaties. De efficiënte digitale gegevensuitwisseling tussen bedrijven en overheid met Standard Business Reporting neemt steeds verder toe en alle zeventien door VNO-NCW en MKB Nederland als prioritair aangemerkte digitale regelhulpen zijn inmiddels beschikbaar.
-
-
-
-
•ICT binnen het topsectoren beleid verder aan te jagen heeft het Team ICT ook in 2015 een aantal belangrijke stappen gezet. Er is een human capital agenda opgesteld en er is een ambitieuze kennis en innovatie agenda opgesteld waaraan onderzoeksinstellingen, bedrijven en overheid gezamenlijk gaan bijdragen. Hierin is onder andere een meerjarig programma voor big data onderzoek en innovatie gelanceerd waar bedrijven (grote en kleine ICT-gebruikers en ICT-aanbieders) en onderzoeksinstellingen samenwerken aan toepassingen voor (over)morgen. De focus is gericht op sectoren met grote economische potentie: smart industry, energie (onder andere smart grids), zorg (onder andere diagnostiek, gezonde voeding en personal health), cyber security en logistiek. NWO, TNO en EZ ondersteunen dit programma met € 40 mln in totaal voor de jaren 2016-2017.
-
-
-
-
•De gewenste resultaten voor het Ondernemingsdossier blijven achter. De digitale wereld verandert namelijk snel en gebleken is dat ondernemers behoefte hebben aan meer samenhang tussen voorzieningen van de overheid, zoals het Ondernemingsdossier en ondernemersplein.nl. Het kabinet heeft daarom ingezet op een beleidswijziging om samenhang te realiseren bij het aanbieden van digitale voorzieningen voor bedrijven. Dit betekend dat het Ondernemingsdossier door ontwikkelt naar een voorziening onder de naam «mijn overheid voor bedrijven» waar Berichtenbox, Ondernemersplein en voormalige Ondernemingsdossier in samenhang worden aangeboden. De verwachting is dat dit een verdere impuls zal geven aan het aantal ondernemers dat van het Ondernemingsdossier gebruik wil maken. Deze wijziging is opgenomen in najaarsrapportage regeldruk van 18 december 2015, (TK, 29 515, nr. 372).
-
-
-
-
•In 2015 zijn onder leiding van de Nationaal Commissaris Digitale Overheid belangrijke stappen gezet in het verder realiseren van een digitale overheid. Er is overheidsbreed dekking gevonden voor de bestaande knelpunten in de financiering van de digitale overheid. Daarnaast is er rond de Ministeriële Commissie Digitale Overheid een interdepartementale besluitvormingsstructuur opgezet om digitale overheidsdienstverlening verder te laten toenemen. Mede namens de Minister van EZ heeft de Minister van BZK de uitgangspunten vastgesteld voor wetgeving voor de zogenaamde Generieke Digitale Infrastructuur van de overheid. Het Ministerie van EZ levert aan dit alles een belangrijke bijdrage, vanuit de beleidsverantwoordelijkheid voor de digitale overheid voor bedrijven.
-
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen x € 1.000
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2011
2012
2013
2014
2015
2015
2015
VERPLICHTINGEN
1.370.342
977.386
725.485
757.490
928.330
1.798.832
- 870.502
Waarvan garantieverplichtingen
1.192.913
709.448
463.183
516.609
722.430
1.591.250
-
-868.820
UITGAVEN
271.467
312.203
436.722
404.941
294.859
306.921
- 12.062
Garanties
87.913
144.946
114.100
153.377
91.429
95.886
- 4.457
BMKB
73.605
126.302
102.422
124.334
65.330
71.000
-
-5.670
Groeifaciliteit
2.447
2.270
2.360
2.168
3.499
9.365
-
-5.866
Groeifaciliteit begrotingsreserve
12.000
12.000
Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)
11.861
16.374
9.274
17.875
10.600
11.842
-
-1.242
Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit
44
3.679
-
-3.679
Garantie MKB-financiering
9.000
Subsidies
68.792
71.136
77.685
30.567
26.537
41.473
- 14.936
Bevorderen ondernemerschap
6.636
7.928
7.383
8.254
10.675
27.222
-
-16.547
Interdepartementaal Programma Biobased Economy
5.598
12.521
7.829
3.509
951
1.500
-
-549
Microkrediet
851
750
30.989
506
300
300
Uitfinanciering subsidies
55.707
49.937
31.484
18.298
14.611
12.751
1.860
Opdrachten
67.163
34.353
24.660
24.104
21.411
24.110
- 2.699
Onderzoek & ontwikkeling
8.901
3.942
4.706
2.640
2.120
1.402
718
ICT-beleid
35.516
28.974
18.118
20.001
18.040
17.819
221
Beleidsvoorbereiding en evaluaties
17.870
283
831
459
2.559
-
-2.559
Regiegroep Regeldruk/ACTAL
4.876
1.154
1.005
1.004
1.251
2.330
-
-1.079
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
24.588
22.195
21.701
17.034
13.536
17.855
- 4.319
NBTC
18.421
15.213
13.536
10.152
8.810
8.471
339
UNWTO
252
271
291
313
240
73
Bijdragen aan instituten
6.167
6.730
7.894
6.591
4.413
9.144
-
-4.731
Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s
18.496
153.144
150.288
109.287
107.271
2.016
Kamers van Koophandel / Ondernemerspleinen
18.496
153.144
150.288
109.287
107.271
2.016
Bijdragen aan agentschappen
23.011
21.077
45.430
29.573
32.659
20.326
12.333
RVO
12.279
8.368
28.582
25.906
30.501
18.117
12.384
Logius
10.732
12.709
8.699
3.645
2.158
2.209
-
-51
DICTU
8.149
22
ONTVANGSTEN
77.797
41.763
37.435
55.967
63.493
78.041
- 14.548
BMKB
32.674
23.645
21.544
30.389
32.307
25.000
7.307
BMKB begrotingsreserve
12.387
25.406
-
-13.019
Groeifaciliteit
1.930
2.154
2.047
2.436
2.964
8.000
-
-5.036
Garantie Ondernemingsfinanciering
13.226
13.391
10.160
18.992
9.443
13.000
-
-3.557
Garantie Ondernemingsfinanciering begrotingsreserve
1.898
1.898
Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit
-
-
44
46
15
4.000
-
-3.985
Joint Strike Fighter
617
879
1.418
988
1.297
1.204
93
Diverse ontvangsten
29.350
1.694
2.223
3.116
3.184
1.431
1.753
Toelichting op de verplichtingen
Er zijn in totaal € 870,5 mln minder verplichtingen aangegaan dan oorspronkelijk geraamd. De oorzaken hiervoor zijn in het bijzonder gelegen in de lagere realisatie van garantieverplichtingen:
-
-
-
•Voor de BMKB zijn € 260 mln minder garantieverplichtingen aangegaan dan de raming. De benutting (€ 446 mln) is overigens wel toegenomen ten opzichte van vorig jaar (€ 372 mln).
-
-
-
-
•Voor de Groeifaciliteit zijn € 56 mln minder garantieverplichtingen aangegaan dan geraamd. De benutting lag met € 29 mln onder de realisatie van vorig jaar (€ 35 mln).
-
-
-
-
•Voor de Garantie Ondernemingsfinanciering zijn € 281 mln minder garantieverplichtingen aangegaan dan de oorspronkelijke begroting. De benutting van circa € 119 mln is wel toegenomen ten opzichte van vorig jaar (€ 109 mln).
-
-
-
-
•Voor de Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit zijn € 358 mln minder garantieverplichtingen aangegaan dan geraamd.
-
Tegenover deze lagere realisatie van garantieverplichtingen staat een hogere verplichtingenrealisatie als gevolg van het Aanvullend Actieplan MKB-financiering. Er is een garantieverplichting aangegaan van € 86,7 mln aan de Europese Investeringsbank voor de € 100 mln funding aan Qredits.
Toelichting op de uitgaven
Garanties
De uitgaven voor de BMKB lagen € 5,7 mln onder de raming vanwege een lager aantal verliesdeclaraties dan aanvankelijk werd verwacht.
Er is € 5,9 mln minder uitgegeven aan de Groeifaciliteit dan geraamd vanwege de lager dan geraamde benutting in voorgaande jaren. Hierdoor vallen de verliesdeclaraties ook lager uit. Daarnaast heeft een storting van € 12 mln plaatsgevonden in de begrotingsreserve Groeifaciliteit. Deze storting werd voorzien in het Aanvullend Actieplan MKB-financiering ten behoeve van de garanties voor achtergestelde leningenfondsen. Het Achtergestelde leningenfonds van het NLII gaat namelijk de komende jaren gebruik maken van de Groeifaciliteit.
Subsidies
Voor Bevorderen Ondernemerschap zijn € 16,5 mln lagere uitgaven gerealiseerd dan begroot. Dit wordt onder meer verklaard uit de volgende oorzaken: er is vanuit Bevorderen Ondernemerschap € 12 mln beschikbaar gesteld voor de storting in de begrotingsreserve Groeifaciliteit conform het Aanvullend Actieplan, zoals hiervoor onder de garanties is toegelicht; er heeft een overheveling plaatsgevonden van € 2,4 mln naar de bijdrage RVO voor de uitvoering van diverse opdrachten door RVO (onder andere Nederlands Investeringsagentschap, Startup delta, Hannover Messe, Aanvullend Actieplan); er is bij de 2e suppletoire begroting 2015 een bijdrage aan het NBTC verstrekt voor de Marketingstrategie Holland 2020 (€ 0,3 mln); er heeft een begrotingsoverheveling plaats gevonden ten behoeve van de uitfinanciering van diverse oude verplichtingen (€ 3,2 mln) onder andere op het gebied van Ondernemerschap en Onderwijs, de bedrijfsbeëindigingshulp, Veiligheid Kleine bedrijven en voor de uitfinanciering van de BSRI-regeling. Tegenover deze verlaging van het budget staan hogere uitgaven van € 1,4 mln voor de uitfinanciering van openstaande verplichtingen op Bevorderen Ondernemerschap.
Bijdragen aan agentschappen
Bijdrage aan RVO
Op de bijdrage aan RVO zijn € 12,4 mln hogere uitgaven gerealiseerd dan oorspronkelijk geraamd. Dit betreft voor € 3,7 mln een overheveling vanuit de bijdragen (inter)nationale organisaties ten behoeve van de uitvoeringskosten van de NFIA. Daarnaast is € 2,4 mln overgeheveld vanuit de bijdrage RVO van beleidsartikel 12 naar beleidsartikel 13. Verder zijn er diverse opdrachten verstrekt in het kader van het ICT-beleid (€ 1,9 mln) en bedrijfsfinanciering onder meer voor Startupdelta, Nederlands Investeringsagentschap, Aanvullend Actieplan MKB-financiering (€ 3,1 mln).
Bijdrage aan Logius
De bijdrage aan Logius bestaat uit een bijdrage aan het programma (Bureau)Forum Standaardisatie en het programma SBR (Standard Business Reporting). Logius is in 2015, in opdracht van EZ, gestart met een pilot voor het uitwisselen van gegevens ten behoeve van een financieringsaanvraag door midden- en kleinbedrijven binnen het project Fink. Dit project heeft tot doel heeft dat midden- en kleinbedrijven snel en gemakkelijk inzicht kunnen krijgen in hun financieringskansen bij meerdere financiers
Toelichting op de ontvangsten
Als gevolg van hogere ontvangsten door afgewezen verliesdeclaraties bij de BMKB was de ontvangstenrealisatie € 7,3 mln hoger. Daarnaast werd als gevolg van de hogere ontvangsten en de lager dan geraamde schade-uitgaven voor € 13 mln minder onttrokken aan de begrotingsreserve BMKB.
Voor de Groeifaciliteit werd € 5 mln minder ontvangen dan geraamd. Dit is het gevolg van de lager dan geraamde benutting in de afgelopen jaren, waardoor de premieontvangsten ook lager zijn. Hier staan ook lagere schade-uitgaven tegenover.
Kengetallen en indicatoren
Kengetal
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Verstrekte garanties BMKB, x € 1 mln
742
909
486
344
372
446
Totaal aantal verstrekte garanties
3.701
4.325
2.640
1.983
1.949
2.545
Bron: RVO
Het bedrag en aantal verstrekte BMKB garanties is in 2015 verder toegenomen. Dit spoort met de resultaten van de Panteia Financieringsmonitor 2015-1 en 2015-2, die uitwijzen dat het percentage toekenningen van externe financieringsaanvragen van het MKB in 2015 is toegenomen. Het gebruik van de BMKB is sterk afhankelijk van het aantal MKB-kredietaanvragen en toekenningen daarvan: de BMKB verstrekt een borgstelling voor in de kern gezonde midden- en kleinbedrijven die onvoldoende onderpand hebben om een krediet te verkrijgen voor nieuwe investeringen.
Kengetal
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Verstrekte garanties Groeifaciliteit, x € 1 mln
25
12
13
8
32
19
Totaal aantal verstrekte garanties
32
17
21
16
20
14
Bron: RVO
De Groeifaciliteit heeft in 2015 de toegang tot (risico)kapitaal verbeterd. De verwachting is dat met het Achtergestelde Leningenfonds van het NLII de stijgende trend van 2014 in 2016 zal doorzetten.
Kengetal
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Verstrekte garanties GO, x € 1 mln
413
261
103
103
82
137
Totaal aantal verstrekte garanties
104
62
53
51
39
76
Bron: RVO
De GO-regeling biedt middelgrote en grote bedrijven de mogelijkheid een garantie van 50% van de overheid te verkrijgen, zodat nieuwe bankleningen en/of bankgaranties kunnen worden verstrekt. De GO-regeling is kostendekkend, met als opzet dat banken er slechts gebruik van maken indien zij vanwege het risicoprofiel zelfstandig niet of onvoldoende in staat zijn in de kern gezonde bedrijven te financieren. Het gebruik van de GO-regeling is over 2015 is fors toegenomen ten opzichte van 2014.
Kengetal
2013
2014
2015
Verstrekte garanties Scheepsnieuwbouw, x € 1 mln
44
3
Totaal aantal verstrekte garanties
6
1
Bron: RVO
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie 2015
Bron
Aantal verstrekte kredieten (Micro- en MKB-krediet)
610
2009
1.350
1.187
1.550
1.500
Qredits
In 2015 zijn er 1.300 microkredieten en 200 MKB-kredieten verstrekt door Qredits. De verwachting was om het product werkkapitaalfinanciering eind 2015 gereed te hebben (TK, 32 637, nr. 198) en ook al in 2015 circa 50 werkkapitaalkredieten te verstrekken. Echter vanwege de uitwerking van de ict-infrastructuur door Qredits vergt dit meer tijd en zal het product begin 2016 geïntroduceerd worden (TK, 32 637, nr. 224).
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie 2015
Bron
Netto verlaging regeldruk (cumulatief)
€ 527,4
2013
-
€ 1.153 mln van de € 2,5 mld
€ 2,3 mld
€ 1.808 mln van € 2,5 mld
EZ
In 2015 zijn van de doelstelling om de regeldruk voor bedrijven, burgers en professionals met € 2,5 mld te verminderen reeds voor € 1,8 mld aan maatregelen gerealiseerd. Dat is een stijging van ruim € 600 mln ten opzichte van 2014.
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie 2015
Bron
Gerealiseerde invulling compensatie / IP-verplichting
(5 jaars gemiddelde)
€ 419 mln
2013
€ 350 mln
€ 383 mln
€ 350 mln
€ 342 mln
EZ
De uitvoering van de industriële participatie overeenkomsten met het plaatsen van opdrachten door buitenlandse bedrijven in Nederland is in 2015 conform verwachting verlopen. De realisatie is lager uitgevallen dan geraamd doordat het volume aan opdrachten van het Ministerie van Defensie, waarbij industriële participatie afspraken zijn gemaakt, lager was dan verwacht.
Toelichting op de interne begrotingsreserves
Interne begrotingsreserve BMKB
Bedragen x € 1.000
Stand 1/1/2015
66.555
+ storting
-
-onttrekking
-
-12.387
Stand per 31/12/2015
54.168
Interne begrotingsreserve Groeifaciliteit
Bedragen x € 1.000
Stand 1/1/2015
5.000
+ storting
+12.000
-
-onttrekking
Stand per 31/12/2015
17.000
Interne begrotingsreserve Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)
Bedragen x € 1.000
Stand 1/1/2015
55.009
+ storting
-
-onttrekking
-
-1.898
Stand per 31/12/2015
53.111
Interne begrotingsreserve Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit
Bedragen x € 1.000
Stand 1/1/2015
10.044
+ storting
-
-onttrekking
Stand per 31/12/2015
10.044
Interne begrotingsreserve Garantie MKB-financiering
Bedragen x € 1.000
Stand 1/1/2015
9.000
+ storting
-
-onttrekking
Stand per 31/12/2015
9.000
14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening
Algemene doelstelling
In de Begroting 2015 was de algemene doelstelling een internationaal concurrerende energievoorziening die betrouwbaar, veilig en duurzaam is. In 2015 is gewerkt aan het Energierapport 2016 waarin de algemene doelstelling is aangepast naar: een CO2-arme energievoorziening, die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is.
Om deze doelstelling te bereiken zet EZ financiële instrumenten in zoals subsidies en garanties, maar ook niet-financiële instrumenten zoals het stroomlijnen van de energie- en gaswet om de werking van de energiemarkt te verbeteren, de regeldruk te verminderen en efficiënter toezicht mogelijk te maken.
Rol en verantwoordelijkheid
De Minister van EZ is verantwoordelijk voor het energiebeleid. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:
Financieren
-
-
-
•Het voeren van het financieel instrumentarium op de beleidsterreinen hernieuwbare energie, energiebesparing en het gebruik van innovatieve energietechnologieën.
-
(Doen)Uitvoeren
-
-
-
•Het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie (conform afspraken Energieakkoord: 14% in 2020 en 16% in 2023).
-
-
-
-
•Het vergroten van het aandeel energiebesparing (conform afspraken Energieakkoord: besparing met gemiddeld 1,5% per jaar en 100 PJ in 2020).
-
Regisseren
-
-
-
•Het regisseren van de realisatie van grote energie-infrastructuur projecten die onder de rijkscoördinatieregeling vallen; dit betekent als projectminister, samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu, verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing van projecten en voor de coördinatie van benodigde projecten.
-
-
-
-
•Het stimuleren van een goed werkende Europese energiemarkt met een adequate infrastructuur.
-
-
-
-
•Het creëren van randvoorwaarden waardoor de energievoorziening internationaal kan concurreren.
-
-
-
-
•Het creëren van randvoorwaarden voor een doelmatige, verantwoorde en veilige winning van onze bodemschatten.
-
-
-
-
•Het stimuleren van de transitie naar een CO2-arme energievoorziening, die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. Daarom is in 2016 een Energiedialoog gestart en wordt een Beleidsagenda voorbereid.
-
-
-
-
•Het bieden van mogelijkheden aan lokale energieprojecten.
-
-
-
-
•Het coördineren van het energiebesparingsbeleid via de verschillende vakministers en het stimuleren van energiebesparing in de industrie en energiesectoren.
-
-
-
-
•Het stimuleren van de ontwikkeling en gebruik van innovatieve energietechnologieën.
-
-
-
-
•Het stimuleren van de verdergaande reductie van CO2-uitstoot van energiebedrijven en industrie.
-
Beleidsconclusies
Gaswinning Groningen
In december 2015 heeft het kabinet besloten de voorlopige voorziening die de Raad van State met zijn uitspraak van 18 november 2015 heeft getroffen voor het gasjaar 2015/2016 in stand te houden (TK, 33 529, nr. 212). Dat betekent dat de gaswinning wordt beperkt tot 27 miljard m³ met ruimte voor meer productie als dat nodig is om de leveringszekerheid te waarborgen. De keuze voor dit productieniveau is in lijn met het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Op basis van het nieuwe winningsplan van NAM zal het kabinet volgend jaar, na advisering door SodM en decentrale overheden, een besluit nemen voor de langere termijn.
In relatie met de aardbevingsproblematiek in Groningen heeft het kabinet in 2015 besloten tot de instelling van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG). De NCG heeft als doel het versterken van woningen om de veiligheid en leefbaarheid in het aardbevingsgebied te verbeteren. Inmiddels is de heer Alders als Nationaal Coördinator benoemd en is de financiering van de Overheidsdienst Groningen zeker gesteld. Op 18 december 2015 heeft het kabinet ingestemd met het «Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen»van de NCG (TK, 33 529, nr. 212).
In reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat in februari 2015 verscheen over de gaswinning in Groningen is aangegeven dat de Mijnbouwwet aangepast wordt om zo het veiligheidsbelang te versterken en meer invloed te krijgen op waar en onder welke omstandigheden mijnbouwactiviteiten kunnen worden toegestaan. Hierbij wordt ook het burgerperspectief beter geregeld en krijgen andere overheden een adviesrecht. Ook wordt de onafhankelijke positie van SodM versterkt. Dit wetsvoorstel is in november 2015 aan de Tweede Kamer gestuurd (TK, 34 348, nrs. 1 t/m 3).
Energieakkoord voor duurzame groei
De uitvoering van het Energieakkoord is in 2015 volgens planning voortgezet. Op het terrein van windenergie op zee zijn grote stappen gezet, met onder andere de succesvolle en snelle parlementaire behandeling van de Wet Windenergie op zee. Deze wet is conform de planning in werking getreden op 1 juli 2015. Op basis van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2015 is in oktober 2015 gebleken dat twee doelen uit het Energieakkoord nog niet binnen bereik waren op basis van de tot dat moment bekende uitwerking van het akkoord. Om die reden heeft het kabinet met de overige partijen uit het Energieakkoord in december 2015 aanvullende afspraken gemaakt. Op basis van deze aanvullende afspraken concludeerden alle partijen bij het Energieakkoord in de Voortgangsrapportage van de Borgingscommissie Energieakkoord dat alle doelen weer binnen bereik zijn (TK, 30 196 nr. 381). Nadien is het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (STROOM) op 22 december 2015 verworpen door de Eerste Kamer. Dit wetvoorstel bood onder andere de basis voor het aanwijzen van TenneT als netbeheerder op zee. Dit is cruciaal voor het realiseren van de windparken op zee conform het Energieakkoord. Om de vertraging voor de ontwikkeling van nieuwe windparken op zee zo veel mogelijk te beperken is begin 2016 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend om het net op zee alsnog spoedig te regelen.
In april 2015 heeft de Minister van EZ zijn Warmtevisie aan de Tweede Kamer gestuurd (TK, 30 196, nr. 305). De Warmtevisie schetst het kader dat gebruikt wordt om de warmtevoorziening te verduurzamen. In dat kader is gestart met de evaluatie van de Warmtewet en met het ontwikkelen van nieuwe marktmodellen voor de warmtemarkt. De uitvoering van de eerste stappen uit de Warmtevisie ligt op koers.
In 2015 is de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE+) weer opengesteld, dit keer met een verplichtingenbudget van € 3,5 mld. Dit budget is in de loop van het jaar ruim overtekend: in totaal is voor € 7,7 mld aan subsidies aangevraagd. Het beschikbare budget van € 3,5 mld is toegekend aan 194 projecten. Indien al deze projecten tot realisatie komen, leveren deze een bijdrage van 19 PJ aan het doelbereik. In totaal is er met de SDE en de SDE+-rondes tot en met 2015 voor een jaarproductie van 107 PJ aan beschikkingen afgegeven. Dit komt overeen met het energieverbruik van ruim 1,8 mln huishoudens.
Met name technieken met lagere basisbedragen, zoals wind op land en biomassa (warmte), hebben een subsidiebeschikking gekregen. De overige aanvragen zijn afgewezen vanwege budgetuitputting of op inhoudelijke gronden. Deze projecten kunnen in 2016 een nieuwe (verbeterde) aanvraag indienen. In december 2015 is de vormgeving van de SDE+ in 2016 aangekondigd. Verdeeld over twee indieningsrondes zal naar verwachting een budget van in totaal € 8 mld worden opengesteld (TK, 31 239, nr. 208).
Zoals aangekondigd in de begroting 2015 heeft het Ministerie van EZ een nieuwe regeling voor demonstratieprojecten op het gebied van duurzame energie gepubliceerd, de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE). De ISDE is een subsidieregeling voor kleinschalige installaties voor de productie van hernieuwbare energie. Dit zijn installaties zoals zonneboilers, biomassaketels en warmtepompen met een klein vermogen. De regeling geeft huishoudens de kans om hun warmwaterboiler te vervangen door een zonneboiler, bedrijven om hun (proces)warmte te produceren met een biomassaketel en woningcorporaties om warmtepompen te installeren voor de verwarming van huurwoningen. Hiermee worden burgers en bedrijven gestimuleerd om zelf hernieuwbare energie te produceren en bij te dragen aan de hernieuwbare energiedoelstelling. De regeling geldt voor een periode van vijf jaar, met als doel dat deze installaties op de langere termijn zonder ondersteuning kunnen concurreren met fossiele alternatieven. Het beschikbare budget voor deze regeling en de maatvoering van de ondersteuning via deze regeling wordt jaarlijks tegelijkertijd met het SDE+-budget vast gesteld. In 2016 is € 70 mln beschikbaar voor deze regeling.
Schaliegas
Op 10 juli 2015 heeft het kabinet besloten dat commerciële opsporing en winning van schaliegas de komende vijf jaar niet aan de orde is (TK, 33 952, nr. 32). Tevens is besloten dat in 2016 een onderzoeksprogramma wordt voorbereid waarvan enkele onderzoeksboringen onder de vlag van de overheid onderdeel kunnen worden.
Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS)
Per 1 januari 2015 is de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) conform planning opgericht. De ANVS voert werkzaamheden uit op het vlak van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, vervoer van radioactieve stoffen en radioactief afval, stralingsincidenten en beveiliging en safeguards. De ANVS voldoet aan internationale richtlijnen (zoals die van het Internationaal Atoomenergie Agentschap IAEA) en werkt nauw samen met nationale en internationale organisaties. De ANVS is per 1 januari 2015 een dienst van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M). Tot 1 mei 2015 was de Minister van EZ op grond van de Kernenergiewet echter nog eerstverantwoordelijk voor nucleaire veiligheid en stralingsbescherming; de taken die de ANVS uitvoert. Per 1 mei 2015 zijn deze verantwoordelijkheden overgegaan van de Minister van EZ naar de Minister van I&M (Staatscourant 2015 11080).
Kengetal
2011
2012
2013
2014
2015
Concentratiegraad in de retailsector elektriciteit
-
-HHI
2.465
2.338
2.276
2.230
2.152
-
-C3
85%
83%
81%
81%
79%
Concentratiegraad in de retailsector gas
-
-HHI
2.344
2.258
2.204
2.171
2.052
-
-C3
83%
81%
79%
79%
77%
Bron: ACM
De C3 is het gezamenlijk marktaandeel van de drie grootste leveranciers. De mate van concentratie op de kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas vormt een indicatie voor de concurrentie op die markten. Een indicator hiervoor is de Herfindahl-Hirschman Index (HHI). Een markt met een HHI onder de 1.800 punten wordt gezien als een competitieve markt en een markt met een index tussen de 1.800 en 8.000 punten wordt gezien als een geconcentreerde markt. Uit de bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat zowel de elektriciteits- als de gasmarkt de afgelopen jaren steeds meer concurrerend is geworden.
Kengetal
2011
2012
2013
2014
2015
Elektriciteitsstoring in minuten per jaar
23 min
27 min
23 min
20 min
33 min
Bron: Netbeheer Nederland
Het aantal storingsminuten per huishouden per jaar geeft een indicatie van de leveringszekerheid van elektriciteit.
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen x € 1.000
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2011
2012
2013
2014
2015
2015
2015
VERPLICHTINGEN
3.155.526
2.289.462
3.397.213
2.646.202
6.494.697
3.960.853
2.533.844
Waarvan garantieverplichtingen
147.225
47.342
526
31.873
62.400
-
-30.527
UITGAVEN
1.027.671
1.085.460
1.251.807
1.441.886
1.557.919
1.619.026
- 61.107
Subsidies
834.077
857.264
1.030.692
1.181.789
1.347.519
1.410.701
- 63.182
Topsectoren Energie
34.867
29.792
30.282
34.925
57.681
67.993
-
-10.312
Energie-innovatie (IA)
22.317
56.868
36.766
27.383
17.300
7.872
9.428
Green Deal
225
1.889
918
1.809
750
1.059
Energie akkoord
666
10.631
35.464
-
-24.833
MEP
658.895
619.608
505.321
432.032
362.995
380.000
-
-17.005
SDE/SDE+
57.472
100.954
169.133
235.116
323.059
804.749
-
-481.690
Storting in reserve Duurzame Energie
225.007
369.356
503.423
503.423
Compensatie Energie-intensieve bedrijven (ETS)
56.955
31.765
77.000
-
-45.235
CCS
12.352
5.531
5.015
4.905
2.500
19.557
-
-17.057
Hoge Flux Reactor
8.223
7.250
7.250
7.250
7.250
7.250
Aanschafsubsidie zonnepanelen
21.339
29.632
Elektrisch rijden
3.993
2.154
2.535
2.184
1.541
1.120
421
Caribisch Nederland
1.304
3.161
6.807
17.108
7.000
10.108
Overige subsidies
31.471
12.239
14.701
3.292
10.457
1.946
8.511
Stadsverwarming
4.487
Garanties
6.094
526
9.206
1.922
1.000
922
Geothermie
6.094
526
1.000
-
-1.000
Storting in reserve Geothermie
9.206
1.922
1.922
Opdrachten
23.545
24.654
33.861
28.108
19.813
24.528
- 4.715
O&O bodembeheer
3.997
2.897
2.497
3.843
12.651
766
11.885
Joint implementation
13.079
14.787
12.148
768
252
1.300
-
-1.048
Straling
3.196
5.006
9.726
9.257
50
6.060
-
-6.010
Pallas
154
1.001
10.004
13.500
-
-13.500
Onderzoek en opdrachten
3.273
1.810
8.489
4.236
6.860
2.902
3.958
Bijdragen aan agentschappen
37.057
43.095
45.589
47.281
41.805
44.963
- 3.158
RVO
36.668
42.342
38.680
41.949
40.168
39.557
611
Dienst Landelijk Gebied
500
-
-500
NVWA
389
753
698
692
681
680
1
Kern Fysische Dienst
6.211
3.690
3.226
-
-3.226
KNMI
950
956
1.000
-
-44
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
89.292
86.418
103.039
110.603
107.423
113.113
- 5.690
Doorsluis COVA heffing
89.292
86.418
100.947
107.594
106.074
111.000
-
-4.926
TNO bodembeheer
2.092
3.009
1.349
2.113
-
-764
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
37.606
74.029
38.100
64.899
39.437
24.721
14.716
ECN/NRG
37.232
73.557
37.757
57.903
38.819
23.949
14.870
Interne begrotingsreserve risicopremie lening ECN/NRG
6.600
Diverse instituten
374
472
343
396
618
772
-
-154
ONTVANGSTEN
11.299.393
11.960.294
13.547.739
10.801.567
6.851.765
9.535.411
- 2.683.646
COVA
89.292
86.436
100.947
107.594
106.074
111.000
-
-4.926
SDE+
97.363
173.619
278.861
320.000
-
-41.139
Aardgasbaten
11.165.588
11.839.743
13.342.665
10.505.291
6.424.910
9.100.000
-
-2.675.090
Onttrekking aan reserve Duurzame energie
20.000
20.000
Ontvangsten zoutwinning
2.379
2.350
2.373
2.474
2.342
1.761
581
Diverse ontvangsten
42.135
31.765
4.391
12.589
19.578
2.650
16.928
Toelichting op de verplichtingen
De overschrijding van het verplichtingenbudget heeft als voornaamste oorzaak dat een groot bedrag aan subsidiebeschikkingen voor de openstelling 2014 van de SDE+ pas in 2015 zijn verstrekt. Omdat de beschikkingen voor de openstelling 2015 geheel in 2015 zijn verstrekt heeft dit geleid tot een overschrijding van het verplichtingenbudget van € 2,58 mld.
Op de garantieregeling geothermie is in 2015 een lager beroep gedaan dan geraamd, zodat er veel minder garantieverplichtingen zijn aangegaan dan begroot. In totaal is voor vier aardwarmteprojecten een garantie afgegeven.
Toelichting op de uitgaven
Subsidies
Topsectoren energie
De lagere uitgaven zijn een saldo van hogere uitgaven op de tenderregeling Energie-innovatie (€ 10,8 mln) en lagere uitgaven op de SDE+-projecten van de topsector energie (€ 21,1 mln) vanwege vertraging in het opstarten van de projecten. Dit laatste bedrag is in de interne begrotingsreserve duurzame energie gestort.
Energie-innovatie
De overschrijding op energie-innovatie is voornamelijk het gevolg van veel hogere nabetalingen op de Unieke Kansen Regeling (UKR) dan waar bij het opstellen van de begroting rekening mee was gehouden.
Kengetal
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Aantal deelnemende bedrijven bij TKI1
n.v.t.
n.v.t.
3012
5003
8504
1.150
Bron: RVO
Kwaliteit van het Nederlandse energieonderzoek gemeten als retourpercentage van het zevende EU kaderprogramma thema energie5
6,8%
7,4%
7,0%
6,8%
6,9%
7,2%
Bron: RVO
Noot 1
In september 2012 zijn de TKI ’s opgericht. Daardoor is er geen waarde beschikbaar voor 2011.
Noot 2
De oorspronkelijke waarde van 333 is bijgesteld naar 301. Oorzaken hiervoor waren: het terugtrekken van bedrijven uit samenwerkingsprojecten en goedgekeurde projecten die uiteindelijk niet zijn doorgegaan of waarvan de aanvraag is ingetrokken.
Noot 3
De oorspronkelijke waarde van 486 is opgehoogd doordat ook TNO-projecten zijn toegevoegd aan de dataset.
Noot 4
De oorspronkelijke waarde van 612 is opgehoogd, doordat TNO-projecten zijn toegevoegd aan de dataset als ook verschillende projecten (onder andere uit de DEI-tender) uit 2014 die op eerdere peildatum nog niet waren beschikt.
Noot 5
De cijfers betreffen cumulatieve cijfers vanaf de start van het zevende kaderprogramma in 2007
Energieakkoord
Op dit budget zijn de lagere uitgaven vooral veroorzaakt door vertraging in de projecten die gefinancierd worden uit de Demonstratieregeling Energie Innovatie (DEI). Het budget dat is overgebleven op de diverse projecten Energieakkoord (€ 1 mln) is in de begrotingsreserve duurzame energie gestort.
Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP)
De lagere uitgaven op de MEP-regeling zijn vooral veroorzaakt door een lagere subsidiabele elektriciteitsproductie dan waar in de raming voor de ontwerpbegroting rekening mee was gehouden. Van de lagere uitgaven is € 15 mln ingezet voor knelpunten elders op de EZ-begroting: € 2 mln is gestort in de begrotingsreserve duurzame energie.
SDE/SDE+
Op de SDE- en de SDE+-regeling is per saldo zo’n € 482 mln minder uitgegeven dan begroot, voornamelijk als gevolg van de vertraging in de start van een aantal grote energieprojecten. Van het bedrag dat niet is uitgegeven is € 479 mln in de interne begrotingsreserve duurzame energie gestort.
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Realisatie 2014
Realisatie 2015
Bron
Duurzame energieproductie
4,5%
2012
5,5%
In september 2016 bekend
CBS
Bron: ECN, PBL, CBS, RVO
Storting in begrotingsreserve duurzame energie
De in 2013 gevormde interne begrotingsreserve duurzame energie is bestemd voor middelen die in enig jaar onbesteed zijn gebleven als gevolg van vertraging of niet doorgaan van projecten waaraan reeds subsidie is toegekend. Deze middelen kunnen vervolgens worden ingezet voor andere projecten met het oog op het bereiken van de doelstelling. Via de begrotingsreserve blijven de middelen beschikbaar tot het moment dat ze alsnog zullen worden uitbetaald. In 2015 is € 503 mln in de reserve gestort.
Compensatie Energie-intensieve bedrijven (ETS)
Van het beschikbare budget van € 61 mln is slechts € 37 mln uitbetaald (inclusief een overheveling naar het Provinciefonds in het kader van de regeling Regionale Investeringssteun Groningen (RIG) van € 5 mln), doordat en minder bedrijven een aanvraag voor compensatie hebben ingediend en de bedrijven die wel voor de regeling in aanmerking kwamen een lagere compensatie hebben ontvangen, vooral als gevolg van de lagere CO2-prijs dan waar bij de ontwerpbegroting van werd uitgegaan. Conform afspraak met het Ministerie van Financiën blijven de middelen die in enig jaar overblijven voor ETS-compensatie beschikbaar voor latere jaren. Van de niet-bestede middelen is daarom € 24 mln doorgeschoven naar 2016.
Carbon Capture and Storage (CCS)
Dit budget heeft vooral betrekking op het Rotterdamse CCS- project ROAD (Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject) dat tot doel heeft om CO2 van een kolencentrale af te vangen en op te slaan in een leeg gasveld in de Noordzee. Omdat de initiatiefnemers van het project (E.ON en Engie) nog geen definitief investeringsbesluit genomen hebben, zijn de voor dit project op de begroting gereserveerde middelen niet tot betaling gekomen. De niet-bestede middelen zijn ingezet ter dekking van knelpunten op de EZ-begroting.
Caribisch Nederland
In 2013 is het Gemeenschappelijk Energie Bedrijf (GEBE) van de bovenwindse eilanden ontvlochten en opgesplitst in drie bedrijven, voor ieder van de eilanden één. Al vóór de ontvlechting zijn beslag kreeg was duidelijk dat die nieuwe bedrijven hun tarieven fors zouden moeten verhogen om een sluitende begroting te hebben. Sindsdien heeft EZ ingezet op kostprijsverlaging door introductie van duurzame energie (zon, wind) en verplaatsing van de powerplant op Saba; EZ zou die investeringen subsidiëren en in 2013 en 2014 zijn daarvoor middelen op de begroting vrijgemaakt. Door vertraging van het project zijn ook de uitgaven in die jaren vertraagd, daarom is het budget bij de voorjaarsbesluitvorming in 2015 met € 10,8 mln opgehoogd. Dit bedrag is vrijwel geheel tot uitbetaling gekomen. Voor de ondersteuning van de elektriciteitstarieven in Caribisch Nederland is minder uitgegeven dan begroot, terwijl hierbij het beoogde doel wel is bereikt: gelijke netbeheertarieven in Caribisch Nederland als in Europees Nederland. Het wetsvoorstel Elektriciteit en drinkwater BES is op 17 november 2015 met algemene stemmen in de Tweede Kamer aangenomen (TK, 34 089, nr. 2) en is op 22 maart 2016 in de Eerste Kamer aangenomen.
Overige subsidies
De overschrijding van het budget van overige subsidies met € 8,5 mln is vooral veroorzaakt door hogere betalingen op de subsidieregeling Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur (BSIK) en op subsidies op het gebied van transitiemanagement.
Garanties
De garantieregeling geothermie verzekert het geologisch risico van aardwarmteprojecten, namelijk de onzekerheid over de aanwezigheid van een goede laag in de ondergrond waaruit het warme water te winnen is en ook terug te injecteren is. Deelnemers betalen vooraf een premie en in ruil daarvoor keert de regeling uit als een boring een teleurstellende warmteopbrengst heeft. In 2015 is niets uitgekeerd. Vier beschikkingen zijn verleend. Daarnaast zijn vier beschikkingen uit eerdere openstellingen nog van kracht en zijn twee projecten succesvol afgerond. De huidige openstelling liep nog tot en met 31 maart 2016.
Opdrachten
Onderzoek en ontwikkeling (O&O) Bodembeheer
In verband met de oprichting van de Overheidsdienst Groningen (TK, 33 529, nr. 96) is gedurende 2015 per saldo € 8,2 mln ten behoeve van bodemonderzoeken door gespecialiseerde onderzoeksbureaus aan de begroting toegevoegd. Vanwege de elkaar snel opvolgende ontwikkelingen rond de gaswinning in Groningen in 2015 bleken vele aanvullende onderzoeken nodig te zijn. Hieraan is uiteindelijk zo’n € 12,7 mln uitgegeven.
Straling
In navolging van het besluit om de expertise op het gebied van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming bij I&M en EZ samen te voegen tot één onafhankelijke organisatie genaamd Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) en deze organisatie te positioneren als ZBO van I&M, is vrijwel het gehele hiervoor op de EZ-begroting beschikbare budget (€ 6 mln) overgeheveld naar de I&M-begroting.
Pallas
In 2015 stond in de begroting geraamd dat er € 13,5 mln betaald zou worden aan het Pallas-project als onderdeel (2e tranche) van de in 2012 toegezegde totale lening van € 40 mln van EZ en € 40 mln van de provincie Noord Holland. Eind 2015 kwamen er echter vragen vanuit de provincie Noord-Holland over het project. Deze vragen hadden betrekking op de marktvooruitzichten voor Pallas, de ontwikkeling van een level playing field, de positionering van Pallas als onderzoeksreactor, de belangstelling van investeerders en de liquiditeitsbehoefte van de Stichting Pallas. De gerezen vragen zorgden voor uitstel van de betaling door Noord-Holland en dit heeft er toe geleid dat ook de 2e tranche van EZ uiteindelijk niet is uitbetaald in 2015.
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
ECN/NRG
Aan het Energieonderzoek Centrum Nederland en haar dochter de Nuclear Research and Consultancy Group (ECN/NRG) is door het Rijk in 2014 een krediet verstrekt om de continuïteit van hun bedrijfsvoering te verzekeren, dit in aanloop naar de komst van de beoogde opvolger van de Hoge Flux Reactor (HFR), Pallas.
Voor deze lening is in 2014 een verplichting vastgelegd. De kasdoorwerking na 2014 is pas bij Voorjaarsnota 2015 aan het budget voor (inter)nationale organisaties toegevoegd. ECN/NRG heeft de overeengekomen lening minder snel opgevraagd dan eerder geraamd. Hierdoor is in 2015 uiteindelijk slechts € 10 mln uitbetaald.
In de loop van 2015 is budget toegevoegd aan het ECN-budget in verband met de TKI-toeslag (€ 1,3 mln) en de bijdragen van BZK en I&M aan de Nationale Energie Verkenningen (€ 0,4 mln). Daarnaast heeft ECN in september 2015 gemeld een onoverbrugbaar tekort te hebben op de begroting voor 2016. Het betrof hier vooral tekorten op de onderdelen die onderzoek naar duurzame energie uitvoeren. Omdat het ECN niet is gelukt dit tekort zelfstandig te dichten, is in overleg met de Kamer (TK, 30 196, nr. 369) besloten om de bijdrage voor 2016 eenmalig met € 2,5 mln te verhogen: dit bedrag is eind 2015 uitbetaald. Dit alles heeft geleid tot een overschrijding van het oorspronkelijke budget met € 14,8 mln.
Toelichting op de interne begrotingsreserve
Interne begrotingsreserve Geothermie
Bedragen x € 1.000
Stand 1/1/2015
20.037
+ storting
1.922
-
-onttrekking
Stand per 31/12/2015
21.959
De interne begrotingsreserve voor de garantieregeling Geothermie is bedoeld om het budget voor deze regeling meerjarig in te kunnen zetten en een eventuele mismatch in de tijd tussen inkomsten en uitgaven op te vangen. Om gebruik te kunnen maken van de garantieregeling Geothermie betalen marktpartijen een premie aan de uitvoerder van de regeling (RVO) die wordt gestort in de interne begrotingsreserve.
Als dekking voor eventuele toekomstige uitgaven heeft in 2015 een storting van € 1,9 mln in de interne begrotingsreserve plaatsgevonden.
Interne begrotingsreserve Duurzame energie
Bedragen x € 1.000
Stand 1/1/2015
594.363
+ storting SDE/SDE+
479.344
+ storting MEP
1.992
+ storting SDE+ projecten topsectoren
21.101
+ storting diverse projecten Energieakkoord
986
-
-onttrekking
-
-20.000
Stand per 31/12/2015
1.077.786
De interne begrotingsreserve Duurzame energie is bestemd voor onbesteed gebleven middelen als gevolg van vertraging bij projecten waaraan reeds subsidie is toegekend en reeds verplichte projecten die niet tot uitvoering komen en door andere projecten moeten worden vervangen met het oog op het bereiken van de doelstelling. Via de begrotingsreserve blijven de middelen beschikbaar tot het moment dat ze alsnog zullen worden uitbetaald. In 2015 is € 503 mln in de reserve gestort en € 20 mln aan de reserve onttrokken.
Interne begrotingsreserve risicopremie lening ECN/NRG
Bedragen x € 1.000
Stand 1/1/2015
6.600
+ storting
0
-
-onttrekking
0
Stand per 31/12/2015
6.600
De middelen op de interne begrotingsreserve risicopremie ECN/NRG zullen worden aangesproken als ECN - al dan niet tijdelijk - (gedeeltelijk) niet kan voldoen aan de terugbetalingsverplichtingen volgens de afgesloten leningsovereenkomst.
Toelichting op de ontvangsten
SDE+
De opbrengsten uit de Opslag Duurzame Energie (ODE) zijn lager uitgevallen dan eerder geraamd, vooral onder invloed van de gemiddeld hogere temperatuur in 2015 en het lagere energieverbruik dat hiervan het gevolg was.
Onttrekking aan reserve Duurzame energie
Ter dekking van de extra uitgaven voor de Overheidsdienst Groningen en de daarmee samenhangende intensivering voor het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de energiedirecties van EZ is bij de Voorjaarsnota 2015 omgebogen op de budgetten voor de TKI-regeling en de ETS-regeling. Omdat de vrijvallende middelen pas in latere jaren beschikbaar komen dan de benodigde middelen, is in 2015 € 20 mln aan de begrotingsreserve Duurzame energie onttrokken. Dit bedrag zal in de periode 2021-2026 weer in de reserve teruggestort worden.
Aardgasbaten
Door het besluit tot verlaging van het gaswinningsplafond en de daling van de gasprijs zijn de aardgasbaten in 2015 fors lager uitgevallen dan geraamd (€ 2,68 mld). Ook de hogere kosten die de NAM heeft gemaakt om de gevolgen van de aardbevingsrisico’s te compenseren hebben geleid tot een lagere afdracht aan het Ministerie van EZ.
Op grond van een overeenkomst tussen Energiebeheer Nederland (EBN) en de Staat keert EBN maandelijks bijzondere winstuitkeringen uit. Als gevolg van de aanzienlijke daling van de olie- en gasprijzen heeft EBN in het vierde kwartaal van 2015 forse afwaarderingen moeten boeken op een aantal deelnemingen. Als consequentie van de systematiek van maandelijkse bijzondere winstuitkeringen, in combinatie met door EBN gerealiseerde negatieve netto winsten in de maanden van het vierde kwartaal van 2015, is er over het jaar 2015 door EBN meer aan voorlopige betalingen uitgekeerd dan er netto winst over 2015 is gerealiseerd. EBN heeft over het jaar 2015, € 527 mln meer aan voorlopige betalingen aan de Staat uitgekeerd dan er netto winst is gerealiseerd. Daarom zal dit bedrag in 2016 (na formele vaststelling van de Jaarrekening 2015 van EBN) naar EBN worden teruggestort.
Verwachting 2014-2015
2014
2015
Productie aardgas totaal
64,4 mld Nm3
61,6 mld Nm3
Bron: TNO
Euro/dollarkoers
1,36
1,35
Bron: CBS/CPB
Olieprijs (dollar/vat)
108
107
Bron: CBS/CPB
Beursprijs van TTF-gas (eurocent/ m3)
22
24
Bron: APX Endex
Kengetallen
2011
2012
2013
2014
Realisatie 2015
-
1.Gewonnen volume aardgas kleine velden
27 mld Nm3
27 mld Nm3
26 mld Nm3
24 mld Nm3
22 mld Nm3
Bron: TNO
-
2.Aantal boringen exploratie onshore en offshore
18
16
9
21
16
Bron: TNO
-
3.Aantal boringen productie onshore en offshore
39
19
18
32
171
Bron: TNO
-
4.Productie aardgas totaal
75 mld Nm3
74 mld Nm3
80 mld Nm3
66 mld Nm3
50 mld Nm3
Bron: TNO
-
5.Euro/dollarkoers
1,39
1,28
1,33
1,33
1,11
Bron: CBS/CPB
-
6.Olieprijs (dollar/vat)
111,3
111,7
108,7
101,4
52,5
Bron: CBS/CPB
-
7.Beursprijs van TTF-gas (eurocent/ m3)
22,9
24,0
26,0
21,3
19,8
Bron: APX Endex
Noot 1
productieboringen inclusief aantal boringen voor ondergrondse gasopslag
Cijfers bij 1 en 4 zijn omgezet in Normaal m3. Sinds vorig jaar staan in het jaarverslag Delfstoffen en Aardgas (in overleg met EZ) alleen nog Normaal m3 volumes (0,9475 van de Standaard m3). Productiecijfers tot en met november 2015 gerapporteerd, voor kleine velden is de maand december berekend op basis van voorgaande jaren.
Diverse ontvangsten
Bij de ontwerpbegroting 2015 was geen rekening gehouden met opbrengsten uit terugontvangen subsidievoorschotten op diverse subsidieregelingen en met de opbrengst uit de ontvangen provisies voor de garantieregeling geothermie. Hierdoor is € 17 mln meer ontvangen dan begroot.
16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens
Algemene doelstelling
EZ streeft naar internationaal toonaangevende, concurrerende, sociaal verantwoorde, veilige en dier- en milieuvriendelijke agro-, visserij- en voedselketens.
Rol en verantwoordelijkheid
De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:
Stimuleren
-
-
-
•Het versterken van de positie van de Nederlandse agrarische en visserijketen, het stimuleren van groene economische groei via energie- en klimaatbeleid voor de landbouw en het bevorderen van transparantie in de voedselketen.
-
-
-
-
•Het stimuleren van een adequate en duurzame voedselvoorziening/voedselzekerheid en voedselkwaliteit op Europees en mondiaal niveau evenals het bijdragen aan het Europese en internationale landbouw- en visserijbeleid.
-
-
-
-
•Het stimuleren van nieuwe technologieën in de land- en tuinbouw.
-
-
-
-
•Het stimuleren van verduurzaming in de veehouderij en plantaardige teelten door middel van nieuwe vormen van ketensamenwerking en nieuwe marktstrategieën.
-
Regisseren
-
-
-
•Het borgen van voedselveiligheid. Producenten en partijen uit de voedselketen zijn primair verantwoordelijk voor hun producten en productiewijze. Zij opereren op basis van normen en kaders die de overheid stelt en die goeddeels hun grondslag vinden in internationale, vooral Europese regelgeving. De Minister van VWS is verantwoordelijk voor wetgeving voor voedselveiligheid, met uitzondering van wetgeving voor het slachten van dieren en het keuren en uitsnijden van vlees, waar de Minister van EZ verantwoordelijk voor is.
-
-
-
-
•Het bevorderen van adequate en duurzame gewasbescherming, evenals het borgen van plant- en diergezondheid en dierenwelzijn.
-
(Doen) uitvoeren
-
-
-
•Het doen uitvoeren van een effectief beleid ter realisatie van de doelstellingen uit de Europese regelgeving.
-
-
-
-
•Het doen uitvoeren van adequaat veterinair en fytosanitair beleid.
-
-
-
-
•Het uitoefenen van toezicht en handhaven van de regelgeving op gebied van dier- en plantgezondheid, dierenwelzijn, mest, natuur en voedselveiligheid (primaire productie en slachterijfase).
-
-
-
-
•Het doen uitvoeren van kennisontwikkeling en financieren van innovatie ten behoeve van het groene domein.
-
-
-
-
•De controle op en handhaving van de regels voor de veiligheid van voedsel in de primaire productie en slachterijfase.
-
-
-
-
•Het doen uitvoeren van een gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid. Bij het verder vormgeven van het Europees Landbouwbeleid voor de periode 2014-2020 heeft de minister de rol om de Nederlandse inbreng goed tot zijn recht te laten komen. In de Beleidsagenda en bijlage Europese geldstromen wordt hier nader op ingegaan.
-
Kengetal
2010
2011
2012
2013
2014
2015
-
1.Maatschappelijke appreciatiescore
Geen meting
Geen meting
7,5
7,6
Geen meting
7,6
Bron: TNS/NIPO
-
2.Mate van vertrouwen consumenten in voedsel
3,4
3,4
Geen meting
3,2
Geen meting
3,2
Bron: NVWA monitor
-
3.% Handelssaldo agrarisch ten opzichte van totaal handelssaldo Nederland
57%
87%
58%
59%
57%
57%
Bron: LEI
Ad 1. Indicator betreft de maatschappelijke waardering onder de Nederlandse bevolking van de landbouw vastgelegd in een rapportcijfer. De visserij werd gewaardeerd met een 6,9 in 2015. Meting vindt vanaf 2013 om de twee jaar plaats.
Ad 2. De NVWA meet op een schaal van 1-5 het vertrouwen van de consument in de veiligheid van voedsel. Meting vindt om de 2 jaar plaats.
Ad 3. In 2015 was het Nederlandse handelsoverschot € 46,3 mld. Het agrarische handelsoverschot is € 26,4 mld; 57% van het totaal. 2015 betreft een voorlopige realisatie.
Beleidsconclusies
De onderstaande beleidsconclusies geven een kernachtig beeld van de belangrijkste programma-uitgaven en de belangrijkste resultaten van het beleid in 2015. In 2015 zijn de meeste in de begroting 2015 voorgenomen prestaties gerealiseerd. Eventuele afwijkingen worden hieronder toegelicht.
Voedselagenda en duurzame voedselproductie
-
-
-
•Om te komen tot een meer toekomstbestendig voedselsysteem heeft EZ, in reactie op het WRR-advies «Naar een voedselbeleid», een «voedselagenda» gepresenteerd (TK, 31 532, nr. 156). In de kamerbrief van 23 april 2015 (TK, 34 087, nr. 3) en in de reactie op het WRR-rapport (TK, 31 532 nr. 156) zijn nieuwe beleidsvoornemens voor het terugdringen van de voedselverspilling en -verliezen opgenomen. In 2015 is met de uitvoering hiervan gestart.
-
-
-
-
•In 2015 is de implementatie van de acties genoemd in de beleidsbrief «duurzame voedselproductie» (TK, 31 532, nr. 118) afgerond.
-
-
-
-
•Met de Green Deal «verduurzamen voedselconsumptie» is een eerste stap gerealiseerd naar een verschuiving in consumptie naar meer groenten en plantaardige eiwitten.
-
-
-
-
•Door inbreng van EZ heeft de Alliantie Verduurzaming Voedsel (AVV) in 2015 de eerste stappen gezet om te komen tot een ordening van (duurzaamheids-)keurmerken en heeft zich alsmede actief ingezet voor het bestrijden van voedselverspilling.
-
-
-
-
•De mede door EZ gedragen internationale conferentie No More Food To Waste (TK, 31 532, nr. 152) heeft de aanzet gegeven tot de vorming van een internationale high-level groep «Champions 12.3», die zich wereldwijd gaat inzetten voor de vermindering van voedselverspilling en - verliezen.
-
Indicator
Referentiewaarde
Peil datum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie 2015
Bron
Mate van afname van antibioticagebruik in de dierhouderij
Antibioticagebruik in 2009
2009
Niet apart benoemd, maar reductie van 70% in 2015
58,1%
70%
Publicatie in 2016
SDa
Nalevingsniveau HACCP-verplichting
80%
April 2009
88%
90%
90%
Publicatie in 2016
NVWA
Antibiotica
De verkoop van antibiotica voor dieren is in 2014 met 4% gedaald waarmee de daling in het gebruik ten opzichte van 2009 op 58,1% is gekomen. De verkoop van antibiotica die voor de humane gezondheid van kritisch belang zijn, fluoroquinolonen en 3e en 4e generatie cefalosporinen is in de vier grote veehouderijsectoren in 2014 nog verder afgenomen. Het gebruik in deze sectoren nadert de door de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) vastgestelde streefwaarde van nul (TK, 29 683 nr. 200).
HACCP
In 2014 hebben de vleesproductiebedrijven waarvoor Hazard Analysis and Critical Control Points (HACCP) verplicht is, voldaan aan 90% van de HACCP regels op de inspectielijst van de NVWA. Bij gemiddeld 8% van de regels op de inspectielijst van de NVWA was er sprake van een geringe overtreding en bij 2% sprake van een overtreding of ernstige overtreding. De realisatie van 2015 zal uitwijzen of het goede resultaat geconsolideerd kan worden. Op basis van het resultaat uit 2014 is tevens de oorspronkelijke prognose voor 2015 voorzichtig naar boven bijgesteld (van 88% naar 90%).
Voedselzekerheid
-
-
-
•De inzet van EZ op voedselzekerheid richtte zich in 2015 op vier thema’s: genetische bronnen, klimaatslimme landbouw, voedselverspilling en oceanen en aquacultuur. Voorts heeft EZ een Memorandum of Understanding getekend met onder meer Myanmar en Zuid-Afrika gericht op samenwerking op het vlak van de ontwikkeling van landbouw en kennisontwikkeling.
-
-
-
-
•Nederland heeft nationale wetgeving inzake het Nagoya Protocol aangenomen. Dit draagt bij aan de behoud van internationale diversiteit van genetische bronnen voor landbouwgewassen.
-
-
-
-
•In Grenada is, onder aanvoering van Nederland, FAO en de Wereldbank, het Voluntary Global Network on Foodsecurity and Blue Growth gelanceerd. Dit richt zich in een multistakeholder aanpak op de duurzame bescherming van mariene biodiversiteit op volle zee, het bevorderen van het duurzaam gebruik van oceanen voor visserij en het stimuleren van duurzame aquacultuur als voedselbron.
-
Duurzame veehouderij
-
-
-
•In 2015 is binnen de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) een (concept)duurzaamheidsplan geïntroduceerd, waarmee ondernemers met nieuwbouw- of ingrijpende verbouwplannen kunnen laten zien hoe zij met hun investeringen willen bijdragen aan de verduurzaming van hun bedrijf én van de sector. Daarnaast zijn de UDV en de AVV in 2015 een samenwerking aangegaan met als doel het verduurzamingsproces in de productie en afzet van vlees met een plus op duurzaamheid te stimuleren en te versnellen. Er wordt een meerjarig programma uitgewerkt dat zich richt op het bevorderen van marktconcepten in de vleessector die een plus zijn voor de (internationale) markt, consument, dier en omgeving op het gebied van duurzaamheid.
-
-
-
-
•EZ heeft de ambitie om het huidige percentage weidende melkkoeien te verhogen van 70% (in 2013) naar 80% in 2020. Hiervoor is onder andere financiële ondersteuning geboden aan de Stichting Weidegang en door een aanvullende bijdrage (2015-2020) voor kennisontwikkeling en -overdracht.
-
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie 2015
Bron
Percentage integraal duurzame stallen
0%
2008
10%
11,3%
12%
12,4%1
WUR
Noot 1
Dit betreft een voorlopige realisatie.
De waarde is een indicatie van het percentage integraal duurzame stallen in Nederland ten opzichte van het totaal aantal in gebruik zijnde stallen.
Indicator
Referentiewaarde
Peil datum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie 2015
Bron
Verhouding duurzame - totale investeringen
27%
2012
20%
28%1
24,5%
Publicatie in 2017
LEI
Noot 1
Op basis van conceptrapport LEI, maart 2016.
Het aandeel duurzame investeringen in het totaal aan investeringen is in 2014 28%. In 2013 was dit nog 36%. De duurzame investeringen uitgedrukt in euro’s zijn in 2014 iets gestegen, maar de totale investeringen zijn harder gestegen.
Mestbeleid
-
-
-
•Per 1 januari 2015 is de Wet verantwoorde groei melkveehouderij van kracht geworden. Deze wet maakt groei van bedrijven met melkvee mogelijk, mits de toename van de fosfaatproductie wordt verantwoord met mestverwerking en/of grond in gebruik bij het bedrijf. De AMvB verantwoorde groei melkveehouderij (AMvB Grondgebondenheid) zorgt ervoor, dat bij groei van de fosfaatproductie op melkveebedrijven deze groei ten minste voor een wettelijk vastgesteld percentage wordt verantwoord met grond in gebruik bij het bedrijf.
-
-
-
-
•In 2015 is een stelsel van fosfaatrechten voor melkvee aangekondigd vanwege de groei van de melkveestapel (TK, 33 979, nr. 98). Met als doel te borgen dat de nationale fosfaatproductie onder het fosfaatproductieplafond blijft.
-
-
-
-
•Voor het jaar 2015 zijn de percentages verplichte mestverwerking verhoogd. De operationele mestverwerkingscapaciteit is in 2015 naar verwachting vergroot met 3,5 mln kilogram fosfaat.
-
-
-
-
•Per 1 januari 2015 zijn alle gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat op het niveau gekomen zoals aangekondigd in het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn.
-
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie 2015
Bron
-
1.Realisatie normen fosfaat
78 mln kg
2002
10 mln kg
7 mln kg
0 mln kg
Publicatie 2016
CBS
-
2.Realisatie normen stikstof
420 mln kg
2002
331 mln kg
260 mln kg
325 mln kg
Publicatie 2016
CBS
De indicatoren «realisatie normen fosfaat» en «realisatie normen stikstof» geven de bodemoverschotten voor beide stoffen op Nederlandse landbouwgronden weer. Zij zijn een maat voor het berekende verlies aan mineralen naar landbouwgrond, na aftrek van de opname door landbouwgewassen en vervluchtiging van stikstof. De meest recent realisatiecijfers hebben betrekking op 2014. De realisatie is sterk afhankelijk van (vooral) natuurlijke omstandigheden in het groeiseizoen, met name het weer. Door minder groeizaam weer kan de opname van fosfaat door het gewas achterblijven waardoor er meer verliezen naar het milieu optreden (hier uitgedrukt in een bodemoverschot voor fosfaat). De realisatie van de normen voor stikstof en fosfaat voor 2014 zijn gebaseerd op voorlopige cijfers van het CBS. De definitieve cijfers worden rond september 2016 verwacht. Volgens de voorlopige cijfers is de raming 2014 voor fosfaat (10 mln kg) gehaald. De raming voor stikstof uit de begroting 2014 (331 mln kg) is, op basis van de voorlopige cijfers voor 2014, ruim gehaald. De voorlopige realisatiecijfers voor de indicatoren stikstof en fosfaat 2015 worden omstreeks juli 2016 verwacht.
Plantgezondheid en plantaardige productie
-
-
-
•De voortgaande boycot van Rusland voor de export van plantaardige producten heeft ook in 2015 geleid tot het zoeken naar alternatieve afzetmogelijkheden. Zo is bijvoorbeeld de grens geopend voor peer in Brazilië, appel, peer en stekmateriaal in Vietnam.
-
-
-
-
•In 2015 zijn afspraken gemaakt over fytosanitaire preventie tussen EZ en plantaardige sectororganisaties.
-
-
-
-
•In 2015 zijn via het publiek private innovatie- en actieprogramma «Kas als Energiebron» de doelen en ambities uit de Meerjarenafspraak Energietransitie Glastuinbouw 2014-2020 bepaald.
-
-
-
-
•Uit de energiemonitor blijkt dat de CO2-emissie fors is gedaald, door onder andere de positieve trends bij het gebruik van duurzame energie en energiebesparing. Zoals door aardwarmteprojecten en de implementatie van «Het Nieuwe Telen».
-
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie 2015
Bron
Totale CO2-emissie glastuinbouw
Circa 7,5 Mton1
2013
7,3 Mton
5,7
7,1 Mton2
Publicatie in 2016
LEI
Energie-efficiency index voedings- en genotmiddelen-industrie (VGI)
100%
2005
86%
84%
84%
Publicatie in 2016
RVO
Noot 1
is CO2-emissieruimte conform CO2-convenant, zijnde het gemiddelde van de CO2-emissies van 2010 tot en met 2012.
Noot 2
Abusievelijk was de raming voor 2014 van 7,3 Mton in de begroting doorgetrokken naar 2015, terwijl dit 7,1 Mton had moeten zijn.
De ramingen 2014 en 2015 betreffen de maximale CO2-emissieruimtes van de glastuinbouw voor deze jaren. De realisatie ligt daar fors onder.
De CO2-emissie van de glastuinbouw is in de periode van 2010-2014 met 30% afgenomen. De daling komt door krimp van het areaal, de gedaalde elektriciteitsopwekking door WKK en de positieve trends bij het gebruik van duurzame energie en energiebesparing. De inzet van duurzame energie versnelt, vooral door aardwarmteprojecten. Het energiegebruik per m2 daalt doordat energiebesparing het effect van intensivering (door bijvoorbeeld extra belichting) overtreft. Bron: LEI-WUR, Energiemonitor Nederlandse glastuinbouw 2014.
De voedings- en genotmiddelenindustrie ligt qua energie-efficiency in 2014, evenals in 2013, circa 1,5% voor op de raming. Dit wijst op het belang dat deze sectoren hechten aan energie efficiency maatregelen.
Diergezondheid en dierenwelzijn
-
-
-
•In 2015 is het verbod op wilde dieren in het circus in werking getreden. Verder is een verbod op zwanendriften gerealiseerd. Nieuw is verder dat voor de invoering van de 4 dagen-eis bij drachtige zeugen (in Europa is dat 28 dagen) een maatwerkaanpak is gestart. In de beleidsbrief dierenwelzijn (TK, 28 286, nr. 651) is de Tweede Kamer geïnformeerd over het dierenwelzijnsbeleid Het Besluit tot wijziging van het Besluit Houders van dieren is nog niet vastgesteld, waardoor een aantal voornemens uit de beleidsbrief nog niet is bestendigd. Om ook verdere stappen op Europees niveau te zetten, is samen met een aantal andere lidstaten position papers uitgebracht over transport en de verbetering van het welzijn van varkens.
-
-
-
-
•In 2015 zijn de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) en het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) in functie getreden. Eind 2015 is de voortgangs-rapportage Plan van aanpak Dierproeven en alternatieven (TK, 32 336, nr. 42) naar de Tweede Kamer gestuurd. Het advies van de denktank Aanvullende financiering alternatieven voor dierproeven vormt hierin een cruciaal element. EZ neemt de ambitie van de denktank over om Nederland internationaal toongevend te laten worden op het gebied van humane proefdiervrije innovaties.
-
-
-
-
•EZ heeft geïnvesteerd in preventie en het tijdig opsporen van besmettelijke dierziekten. Er zijn in 2015 geen uitbraken geweest van besmettelijke dierziekten. Het jaar stond in het teken van de nasleep van de hoogpathogene vogelgriep H5N8 uitbraken in 2014 (evaluatie en opvolging). Daarnaast zijn de overgenomen regelgeving en taken van de voormalig Productschappen ingebed in de EZ organisatie.
-
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie 2015
Bron
EU-OIE vrije status
7
2009
7
7
7
7
EU en OIE
Deze indicator geeft het aantal ziekten weer, waarvoor Nederland een officiële EU en/of OIE dierziektevrije status heeft.
Visserij
-
-
-
•In februari 2015 heeft de Europese Commissie het Nederlandse Operationeel Programma 2014-2020 goedgekeurd.
-
-
-
-
•In 2015 zijn twee regelingen opengesteld, de regeling jonge vissers en de regeling innovatieprojecten aanlandplicht.
-
-
-
-
•Het jaar 2015 was ook het laatste jaar dat nog gebruik gemaakt kon worden van middelen uit het Europees Visserijfonds (EVF) programmaperiode 2007-2013 om deze doelen te bereiken.
-
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum1
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie 2015
Bron
-
1.Voorzorgsniveau schol
230.000 ton
2005
803.308 ton
735.330 ton
901.694 ton
ACOM
-
2.Voorzorgsniveau tong
37.000 ton
2005
40.570 ton
48.151 ton
41.137 ton
ACOM
Noot 1
Voorzorgniveaus zijn in de loop van de tijd aangepast. Oorspronkelijk was deze 205.000 ton voor schol en 41.000 ton voor tong.
ICES beschouwt sinds juni 2015 het bestand voor de Noordzee en voor het Skagerrak als één, hiermee is het totale bestand dus groter dan voorheen (was alleen Noordzee). De referentiewaarden zijn hiermee nog niet in overeenstemming gebracht.
De referentiewaarde hier is overeenkomstig de minimale streefwaarde: het betreft de minimale omvang van een visbestand om de soort duurzaam in stand te houden. De realisatie van de voorzorgsniveaus voor tong en schol vertonen nog steeds een gunstige ontwikkeling. De realisatiecijfers voor 2015 betreffen voorlopige cijfers. Definitieve cijfers komen medio 2016 beschikbaar.
Kennisontwikkeling en innovatie
-
-
-
•Onderzoek is uitgevoerd voor de agenda's van de topsectoren Agri&Food, en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen en voor beleidsontwikkeling en politieke besluitvorming in het groene domein. De accenten bij het onderzoek voor politieke besluitvorming lagen bij mest en mineralenbeleid, risico's van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij omwonenden en bijen. Binnen de Topsectoren is voortgang geboekt om maatschappelijke opgaven samen met het bedrijfsleven op te pakken. Voorbeelden zijn Publiek Private Samenwerkingen op het gebied van duurzame bodem, duurzame veehouderij, diergezondheid, voedselveiligheid en vergroening gewasbescherming.
-
-
-
-
•Op basis van de nieuwe innovatieagenda’s 2016-2019 zijn nieuwe innovatiecontracten voor de periode 2016-2017 ondertekend (TK, 32 637, nr. 201).
-
-
-
-
•In opdracht van EZ heeft de OESO het Nederlandse agrarische kennis- en innovatiesysteem (AKIS) gereviewd. Daaruit blijkt dat de Nederlandse AKIS op wereldniveau goed functioneert en daarmee bijdraagt aan concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens. Om die positie te behouden, heeft de OESO enkele aanbevelingen gedaan. De evaluatie en de beleidsreactie is in 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 34 284, nr. 7).
-
-
-
-
•Uit de evaluaties van de Regeling Subsidie Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek over de periode 2008-2014 en het Kennisbasisprogramma 2011-2014 blijkt dat voldaan wordt aan de gestelde doelstellingen (TK, 34 000 XIII, 151).
-
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie 2015
Bron
Percentage innoverende agrarische bedrijven
11,6%
2006
10%
17,8%
10%
Publicatie in 2016
LEI
Kengetal
2012
2013
2014
2015
Aantal innovatienetwerken en bedrijfsprojecten groene sector gestart met bijdrage uit publieke middelen
155
131
0
0
Bron: RVO.nl
Bron: RVO
In 2015 zijn er geen openstellingen geweest vanwege de overgang van het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP2) per 1-1-2014 naar de provincies. Om die reden was en is er geen rijksbudget meer beschikbaar voor de Praktijknetwerken en Samenwerking bij Innovatie.
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie 2015
Bron
-
1.Vraagsturing van groen onderzoek door maatschappelijke actoren (beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties)
80%
2012
>85%
95%
>80%
Publicatie in 2016
PROSU
-
2.Kennisbenutting door beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties
85%
2012
>85%
84%
>85%
Publicatie in 2016
PROSU
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen x € 1.000
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2011
2012
2013
2014
2015
2015
2015
VERPLICHTINGEN
885.441
696.112
676.537
729.130
623.541
658.062
- 34.521
Waarvan garantieverplichtingen
58.700
43.374
37.707
28.537
28.430
131.869
-
-103.439
UITGAVEN
867.196
613.752
666.001
660.124
667.686
585.628
82.058
Subsidies
300.756
99.065
71.753
78.379
90.430
53.904
36.526
Duurzame veehouderij
27.131
27.799
16.241
6.256
14.088
7.483
6.605
Investeringsregeling duurzame stallen
18.760
5.047
10.565
1.476
7.663
3.211
4.452
Kleine en grote netwerken POP-Nieuwe Uitdagingen
476
622
459
1.166
1.742
1.176
566
Regeling fijnstofmaatregelen
309
16.054
1.491
3.261
1.820
1.441
Overig
7.586
6.076
5.217
2.123
1.422
1.276
146
Plantaardige productie
14.768
19.327
15.396
12.724
9.562
15.526
- 5.964
Duurzaamheids-investeringen Nieuwe Uitdagingen
3.988
3.855
1.931
2.068
3.275
4.975
-
-1.700
Demoregeling Schoon en Zuinig
2.225
57
709
526
911
1.032
-
-121
Investeringsregeling energiebesparing (IRE)
401
862
113
375
-
-262
Marktintroductie energie innovaties (MEI)
7.749
12.577
13.689
8.642
4.788
8.749
-
-3.961
Overig
806
2.838
597
626
475
395
80
Diergezondheid en dierenwelzijn
3.702
2.518
3.017
4.820
3.368
2.008
1.360
Regeling in beslag genomen goederen
3.702
2.518
3.017
4.820
3.368
2.008
1.360
Visserij
6.365
8.549
8.774
5.416
6.229
7.483
- 1.254
Regelingen onder het nieuwe EFMZV
5.017
5.003
14
Overige (uitfinanciering regelingen onder EVF)
6.365
8.549
8.774
5.416
1.212
2.480
-
-1.268
Agrarisch ondernemerschap
9.220
9.953
9.785
8.824
9.496
11.138
- 1.642
Flankerend beleid pelsdierhouders
2.000
2.000
2.000
2.000
2.006
2.000
6
Brede weersverzekering
1.876
1.421
1.471
1.403
3.550
6.650
-
-3.100
Investeringsregeling Jonge Agrariërs
4.778
3.945
3.349
2.235
3.940
2.488
1.452
Demoregeling proefprojecten Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
1.862
2.557
2.019
3.186
Overig
704
30
946
Agrarische innovatie
17.537
10.373
4.340
2.091
3.416
2.997
419
Samenwerking POP Nieuwe uitdagingen
149
548
591
2.091
1.978
1.400
578
Overig
15.388
9.825
3.749
1.438
1.597
-
-159
Apurement
52.033
20.546
12.269
35.247
11.799
7.269
4.530
Regeling apurement
52.033
20.546
12.269
35.247
11.799
7.269
4.530
Storting interne begrotingsreserves
170.000
3.001
32.472
0
32.472
Interne begrotingsreserve landbouw
2.511
3.525
0
3.525
Interne begrotingsreserve apurement
170.000
490
28.947
0
28.947
Garanties
12.862
10.500
27.119
27.191
33.862
22.500
11.362
Bijdrage begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit
1.450
2.000
3.000
3.056
3.008
3.000
8
Verliesdeclaraties Borgstellingsfaciliteit
11.412
8.500
24.119
24.135
28.347
17.000
11.347
Garantstelling Marktintroductie Innovaties (GMI)
2.507
2.500
7
Opdrachten
186.690
151.569
145.478
156.959
136.504
134.903
1.601
Duurzame veehouderij
4.555
1.761
8.463
2.908
4.282
5.610
-
-1.328
Mestbeleid
5.410
5.609
6.539
13.007
9.161
10.640
-
-1.479
Plantaardige productie
9.542
3.934
4.541
5.334
1.057
1.739
-
-682
Plantgezondheid
5.357
1.769
2.500
1.605
1.758
2.362
-
-604
Diergezondheid en dierenwelzijn
13.006
13.161
10.011
9.075
8.044
10.104
-
-2.060
Voedselveiligheid- en kwaliteit
15.371
12.799
7.137
5.909
3.820
4.917
-
-1.097
Voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid
1.487
5.753
3.743
4.382
1.741
3.745
-
-2.004
Visserij
6.805
5.387
1.923
1.388
3.398
1.180
2.218
Agrarisch ondernemerschap
4.671
4.155
4.655
2.547
2.849
2.364
485
Agrarische innovatie en overig
2.926
4.877
227
522
760
500
260
Kennisontwikkeling en innovatie
114.736
92.364
95.739
110.282
99.634
91.742
7.892
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
118.087
117.704
120.616
105.610
82.746
86.883
- 4.137
Medebewind productschappen
23.749
20.354
23.750
25.477
4.774
7.333
-
-2.559
Dienst Landbouwkundig Onderzoek
94.338
95.027
94.819
77.341
75.221
75.816
-
-595
ZonMW/dierproeven
1.880
-
-1.880
College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden
2.323
2.047
2.792
2.751
1.037
1.714
Centrale Commissie Dierproeven
817
-
-817
Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken
3.500
4.200
5.577
3.145
14.064
3.972
10.092
Diergezondheidsfonds
3.500
4.200
5.577
3.145
14.064
3.972
10.092
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
12.615
10.647
10.519
8.672
1.847
UNEP, FAO en overige contributies
12.615
10.647
10.519
8.672
1.847
Bijdragen aan agentschappen
245.301
230.714
282.843
278.193
299.561
274.794
24.767
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
136.926
125.039
144.817
130.740
141.829
129.706
12.123
Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland
96.595
98.992
129.197
138.948
149.999
136.932
13.067
Dienst Landelijk Gebied
365
255
221
222
1.121
-
-1.121
Rijksrederij
11.415
6.428
8.608
8.283
7.733
7.035
698
ONTVANGSTEN
306.938
302.615
329.393
357.416
123.539
313.058
- 189.519
Agroketens
3.430
267
267
Mestbeleid
5.617
5.990
6.324
5.884
3.324
7.209
-
-3.885
Diergezondheid en dierenwelzijn
788
385
8.760
3.327
2.399
500
1.899
Plant- en diergezondheid
605
328
328
Voedselveiligheid en kwaliteit
4.293
2.812
288
94
46
430
-
-384
Voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid
258.113
254.252
279.244
228.287
40.697
259.170
-
-218.473
Visserij
6.512
7.449
6.265
8.891
9.154
4.993
4.161
Agrarische innovatie en overig
6.268
5.279
671
707
1.832
1.832
Kennisontwikkeling en innovatie
10.280
14.760
15.902
20.177
13.617
12.363
1.254
Garanties (provisies)
3.359
1.162
2.300
2.004
1.696
1.800
-
-104
Agentschappen
485
483
15
5.689
0
5.689
Onttrekking begrotingsreserves
11.709
10.041
9.156
83.995
44.490
26.593
17.897
Toelichting op de verplichtingen
De lagere verplichtingen van € 18,7 mln houden onder meer verband met uitgaventaakstellingen voor 2016.
Toelichting op de uitgaven
Subsidies
Duurzame veehouderij
De hogere realisatie op de post «Investeringsregeling duurzame stallen» ad. € 4,5 mln betreffen met name de hogere uitgaven voor de Regeling duurzame stallen Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) ad. € 3,8 mln. De reden is dat ten tijde van de opstelling ontwerpbegroting 2015 nog niet de laatste prognoses voor uitfinanciering van de aangegane verplichtingen bekend waren. Daarnaast is sprake van hogere uitgaven voor subsidies Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) ad. € 0,5 mln.
Plantaardige productie
Dit onderdeel laat een lagere realisatie (€ 6,0 mln) zien, op de onderdelen duurzaamheidsinvesteringen nieuwe uitdagingen en marktintroductie energie innovaties (MEI). Lagere uitgaven bij de MEI houden deels verband met het overhevelen van het onderzoeksdeel van het budget naar het opdrachtenbudget voor kennisontwikkeling en innovatie. Verder zijn er geen nieuwe openstellingen geweest.
Agrarisch ondernemerschap
In 2015 is de brede weersverzekering met 50% gegroeid naar 1.200 deelnemers. In 2015 viel de subsidieregeling voor het eerst onder het kader van het Plattelands Ontwikkelings Programma (POP3). Een deel van de regeling krijgt daarmee Europese cofinanciering. Er is minder (€ 3,1 mln) uitgegeven omdat niet het gehele budget voor de regeling nodig was. Tevens is meer in Brussel gedeclareerd dan oorspronkelijk begroot om toekomstige onderuitputting van Europese middelen te voorkomen.
Apurement
De realisatie houdt verband met door de Europese Commissie opgelegde correcties op ingediende declaraties. Dit is vooraf niet in te schatten. De correcties hebben met name betrekking gehad op Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) over de periode 2000-2006 € 4,5 mln, de randvoorwaarden (cross compliance) op het domein van dierenwelzijn, diergezondheid en milieu € 6 mln en overschrijding van de betaaltermijn voor de GMO-regeling groenten en fruit € 1,3 mln.
Toelichting op de interne begrotingsreserves
Interne begrotingsreserve Landbouw
Bedragen x € 1.000
Stand 1/1/2015
33.249
+ bijschrijving rente
0
+ storting voor uitfinanciering regeling Marktintroductie Energie Innovaties (MEI)
868
+ storting voor uitfinanciering diverse regelingen gefinancierd met PAS-middelen
2.657
-
-onttrekking voor betaling diverse regelingen
3.900
-
-onttrekking voor betaling diverse projecten
7.094
-
-onttrekking voor Ctgb
908
Stand per 31/12/2015
24.872
Toelichting op de stortingen
De uitfinanciering van de openstellingen van de regeling loopt ook de komende jaren nog door. Om kasbudget beschikbaar te houden voor de betalingen op de openstellingen, is het niet gebruikte kasbudget in de reserve landbouw gestort.
Toelichting op de onttrekkingen
In het verleden zijn bedragen in de reserve gestort om de uitfinanciering op diverse regelingen en projecten te kunnen financieren. In 2015 zijn daarvoor bedragen aan de reserve onttrokken. Het gaat daarbij om onder andere de duurzame stallen, investeringsregeling Jonge Agrariërs, regeling Fijnstofmaatregelen en de uitvoering van diverse projecten op het gebied van intensieve veehouderij. Op het budget voor College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is een jaarlijks tekort. De onttrekking uit de reserve heeft tot doel dit tekort voor 2015 te dekken.
Interne begrotingsreserve Visserij
Bedragen x € 1.000
Stand 1/1/2015
13.425
+ bijschrijving rente
0
+ storting voor subsidieregelingen onder EFMZV
5.017
-
-onttrekking voor subsidieregelingen onder EVF as 1
92
-
-onttrekking voor subsidieregelingen onder EVF as 2
199
-
-onttrekking voor subsidieregelingen onder EVF as 3
920
Stand per 31/12/2015
17.231
Toelichting op de stortingen en onttrekkingen
Voor de cofinanciering van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) is een bedrag van € 5 mln gestort omdat voor de opengestelde regelingen nog geen uitgaven zijn gedaan.
Er is € 1,2 mln onttrokken aan de interne begrotingsreserve Visserij om de nationale cofinanciering van het Europees Visserijfonds (EVF) aan te vullen.
Interne begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit
Bedragen x € 1.000
Stand 1/1/2015
41.290
+ bijschrijving rente
0
+ storting voor flankerend beleid pelsdierhouderij
2.006
+ storting voor dekking verliesdeclaraties
5.516
-
-onttrekking
26.650
Stand per 31/12/2015
22.162
Toelichting op de stortingen
Deze reserve is bedoeld om de verliesdeclaraties te betalen voor afgegeven garantiestellingen aan banken waarmee innovatieve en duurzame investeringen in de landbouw en visserij worden gefaciliteerd. Hiervoor is een reguliere storting gedaan van 3 mln. Daarnaast is een bedrag van € 2,5 mln gestort voor verliesdeclaraties voor de garantstelling voor marktintroductie van innovaties binnen het plattelandsontwikkelingsprogramma. Deze regeling is in 2015 nog niet opengesteld. Tenslotte is de jaarlijkse storting van € 2 mln gedaan die benodigd is voor het flankerend beleid bij het verbod op de pelsdierhouderij (amendement van Gerven/Dijsselbloem, TK, 2010-2011, 32 609 XIII, nr 4).
Toelichting op de onttrekkingen
Ook in 2015 hebben de banken als gevolg van de economische crisis en de verzwakte structuur van de sector met veel faillissementen in met name de glastuinbouw verliesdeclaraties op grond van de borgstelling ingediend. Dekking van deze hogere uitgaven heeft plaatsgevonden uit de reserve Borgstellingsfaciliteit.
Garantstelling Landbouwondernemingen Werkkapitaal (GLOW)
In december 2014 heeft de Staatssecretaris de garantstelling voor werkkapitaal gepubliceerd en opengesteld, als vangnetmaatregel in verband met de Russische boycot van agrarische producten (augustus 2014). In het voorjaar 2015 is gebleken dat de banken met de al bestaande producten en instrumenten in staat waren om in de kern gezonde bedrijven adequaat te ondersteunen. De regeling is per 31-12-2015 afgelopen.
Garantstelling Marktintroductie Innovaties
In 2015 heeft de Europese Commissie goedkeuring gegeven aan de garantstelling voor marktintroductie van innovaties binnen het nationale plattelandsontwikkelingsprogramma. Ten behoeve van de openstelling is de regeling in concept uitgewerkt en de uitvoering door RVO voorbereid. Eind 2015 is het overleg met de banken over de regeling nog niet afgerond.
Interne begrotingsreserve apurement
Bedragen x € 1.000
Stand 1/1/2015
150.304
+ storting
28.947
-
-onttrekking
4.727
Stand per 31/12/2015
174.524
De reserve is bestemd voor door de Europese Commissie opgelegde correctievoorstellen op ingediende declaraties. De storting houdt verband met het door het Europese Hof nietig verklaarde besluit van de EC voor de correctie van de regeling aardappelzetmeel van ruim € 28 mln. De EC heeft dit bedrag in 2015 terugbetaald. Voor de periode 2007-2009 heeft de EC in juni 2014 een correctievoorstel opgelegd van € 72 mln voor het dossier GMO Groeten en Fruit. EZ is naar het Bemiddelingsorgaan gegaan en heeft geadviseerd het correctievoorstel substantieel lager vast te stellen. Het definitieve besluit van de EC bedraagt € 50,8 mln. Dit bedrag zal Nederland naar verwachting in 2016 betalen ten laste van de interne reserve apurement.
Garanties
Verliesdeclaratie Borgstellingsfaciliteit
De hogere uitgaven hangen samen met de in 2015 voortdurende economische crisis waardoor banken een omvangrijk beroep hebben gedaan op de garantieregeling landbouw en landbouw plus. Dekking van deze hogere uitgaven heeft plaatsgevonden uit de reserve Borgstellingsfaciliteit.
Opdrachten
Kennisontwikkeling en Innovatie
De € 7,9 mln hogere uitgavenrealisatie op Kennisontwikkeling en Innovatie betreft additionele projectbudgetten voor de DLO-onderzoeksprogrammering. Hiervan is € 1,9 mln besteed aan Voedselzekerheidsprojecten via het Ministerie van Buitenlandse zaken/Ontwikkelingsamenwerking in Afghanistan.
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
Het budget voor ZonMW/dierproeven is overgeheveld naar het Ministerie van VWS om mee te nemen in de programmering ZonMW en wordt derhalve daar verantwoord.
Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken
De bijdrage aan het Diergezondheidsfonds (DGF) valt totaal € 10 mln hoger uit. De reden is dat EZ genoodzaakt is om een aantal uitgaven voor te financieren. Deze uitgaven komen voort uit een verandering van systematiek. De PBO’s zijn met ingang van ultimo 2015 opgeheven en EZ heeft een aantal taken overgenomen. EZ legt voor deze en andere DGF-taken op basis van de Gezonds- en welzijnszijnswet voor dieren (Gwwd) bij de sector heffingen op. In deze heffingen zitten echter nog niet alle kosten verwerkt die op basis van het DGF convenant aan de sector toegerekend kunnen worden. Bovendien moeten de uitgaven die voor cofinanciering door Europa in aanmerking komen, eerst door EZ betaald worden. Een deel van de overschrijding wordt gecompenseerd door de onderuitputting bij de post opdrachten Diergezondheid, voor de basismonitoring door de Gezondheidsdienst voor Dieren, die nu betaald is vanuit het DGF en begroot stond onder opdrachten Diergezondheid.
Bijdragen aan agentschappen
De NVWA stevende in 2015 af op een negatief exploitatieresultaat. Daardoor dreigde het eigen vermogen van de NVWA negatief te worden. EZ streeft naar een gezond eigen vermogen voor de NVWA, dat voldoende buffer vormt om toekomstige (onvoorziene) tegenvallers te kunnen opvangen. Daartoe is in 2015 € 12,1 mln toegevoegd aan het eigen vermogen van de NVWA.
17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit
Algemene doelstelling
Groen onderwijs van hoge kwaliteit. Hierbij streeft het Ministerie van Economische Zaken naar:
-
-
-
•Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.
-
-
-
-
•Vergroten van de kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.
-
Hiermee draagt groen onderwijs bij aan de doelstellingen van de artikelen 16 (Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens) en 18 (Natuur en regio).
Rol en verantwoordelijkheid
De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:
Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.
Stimuleren
-
-
-
•Stimuleren van een hoog kwaliteitsniveau van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
-
-
-
-
•Stimuleren van voorwaarden om te voldoen aan de vervangingsvraag en de transitie naar een groene economie. Afspraken maken met instellingen over bevorderen doorstroom, verminderen aantal voortijdige schoolverlaters, leven lang leren door om- her- en bijscholing, aanspreken van nieuwe groepen, in het bijzonder in de (rand)stedelijke omgeving.
-
-
-
-
•Stimuleren, in overleg met de instellingen, van ondernemerschap en internationalisering waardoor leerlingen na afronding van hun opleiding een basis hebben voor de start van een eigen bedrijf in het groene domein.
-
Regisseren
-
-
-
•Mede met instellingen en het bedrijfsleven zorgdragen voor het versterken van kwalificerende functies binnen het domein voedsel, natuur en leefomgeving van het groen (voorbereidend) beroepsonderwijs en de kennisverspreiding en ondersteunende functies binnen de groene kennisinfrastructuur.
-
Financieren
-
-
-
•De groene instellingen functioneren binnen het wettelijk stelsel dat voor het gehele onderwijs geldt. Naast de basisbekostiging ontvangen de scholen stimuleringsbijdragen om zich te verbinden met het bedrijfsleven en de groene kennisinfrastructuur (zie onderstaand).
-
Kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte (natuur en groene leefomgeving), onder meer door actieve inzet van het groen onderwijs.
Stimuleren
-
-
-
•Stimuleren van de vorming van vraaggestuurde landelijke Centra voor Innovatief Vakmanschap (CIV) en Centers of Expertise (CoE) op een achttal expertisethema’s: Biobased Economy, Greenports, Agrodier, Food, Open teelten, Natuur en groene Leefomgeving, Agri&Food en Tuinbouw en uitgangsmaterialen. Daarbij worden slimme verbindingen gemaakt tussen regionaal opererende organisaties en wordt landelijke afstemming gezocht tussen onderwijs, regionaal Midden- en Kleinbedrijf (MKB), maatschappelijke organisaties en lagere overheden (stimuleren van de gouden driehoek in de groene sector). Belangrijke speerpunten zijn het opleiden van talent dat aansluit bij de innovatieopgaven van ondernemers, zwaartepuntvorming, stimuleren van ondernemerschap en excellent praktijkgericht onderzoek samen met bedrijfsleven.
-
-
-
-
•Stimuleren van beter ondersteunen van het innovatief vermogen van het MKB door het instrument van groene plus lectoraten in het groene HBO meer vraaggestuurd in te zetten voor kennisvragen vanuit het MKB.
-
-
-
-
•Stimuleren van activiteiten gericht op het verspreiden, doorstromen en benutten van kennis voor doelgroepen die deelnemen aan de Nederlandse samenleving.
-
-
-
-
•Stimuleren van educatieve activiteiten (sociaal leren) voor een groene economie (Duurzaam Door).
-
Kengetal
2011
2013
2015
Adequaat aanbod aan de vraag op de arbeidsmarkt.
1%
52%
85%
Bron: The Research Centre for Education and the Labour Market (ROA)
Toelichting: Adequaat aanbod wordt gemeten door middel van de Indicator Toekomstige Knelpunten in de Personeelsvoorziening naar Beroep (ITKB). Resultaten worden tweejaarlijks gepubliceerd.
Beleidsconclusies
De onderstaande beleidsconclusies geven een kernachtig beeld van de belangrijkste programma-uitgaven en de belangrijkste resultaten van het beleid in 2015.
Algemeen
De Kamer is met de brief Sectoronderwijs (TK, 34 284, nr.1) en de brief Reactie kabinet op het rapport van Berenschot «Scenario’s bekostiging AOC’s» (TK, 34 284, nr.4) geïnformeerd over de uitkomsten van een aantal onderzoeksporen die in 2015 zijn afgerond. Het gaat hierbij om de bekostiging tussen EZ en OCW gefinancierd onderwijs en de invulling van de stelselrol EZ richting het Groen onderwijs. Voornaamste beleidsconclusies zijn:
-
-
-
•De taakstelling van € 33 mln vanaf 2016 als gevolg van het Regeerakkoord Rutte II wordt binnen de groene onderwijskolom taakstellend ingevuld met structuurverbeteringen gericht op vernieuwing van het Groen onderwijsmodel. Hiervoor wordt een meerjarige strategische ontwikkelagenda opgesteld in 2016.
-
-
-
-
•De vakinhoudelijke sturing op het Groen onderwijs wordt vanuit EZ versterkt en OCW gaat het stelselbeleid meer laten aansluiten op sectorale behoeften.
-
Kennisverspreiding, benutting en doorstroming
-
-
-
•De voortgang van vier Centres of Expertise (CoE) in het hoger beroepsonderwijs (HBO) op de thema’s Food, Greenports, Agrodier en Open Teelten zijn in 2015, tijdens de «Midterm review», positief beoordeeld door Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek. De commissie geeft aan dat de vier CoE een solide basis hebben gelegd en voldoende voortgang hebben geboekt die vertrouwen biedt voor een duurzame financiële en inhoudelijke zelfstandige publiek-private samenwerking in 2016 en verder.
-
-
-
-
•In 2015 zijn een zevental nieuwe (groene plus) lectoraten van start gegaan op de thema’s biomimicry, bijengezondheid, responsief onderwijs, gezonde & duurzame voeding en welvaartsziekten, nieuwe business modellen, sociale innovatie en vitale agribusiness.
-
-
-
-
•Verschillende instrumenten zijn ingezet om kennisdoorstroming, -verspreiding en -benutting te stimuleren waaronder Wageningen UR Knowledge Share (WURKS), Beleidsondersteunend Onderzoek Groen Onderwijs (BOGO) en Groen KennisNet (GKN). Er zijn vele tastbare producten ontwikkeld zoals lesmateriaal, vernieuwing curricula, masterclasses en cursussen voor docenten. De producten zijn in gebruik genomen door het groene onderwijs.
-
DuurzaamDoor
-
-
-
•In 2015 zijn landelijk onderwijsnetwerken onderhouden in het primair onderwijs (PO), voortgezet onderwijs (VO), middelbaar beroepsonderwijs (MBO) en hoger onderwijs (HO) die elk jaarconferenties, publicaties en professionaliseringstrainingen voor docenten hebben georganiseerd. Kennis en lesmaterialen zijn gedeeld via het ICT systeem «Groen Gelinkt». Het Groen onderwijs is betrokken via ambitie van «Voorop in de vergroening» waarin alle scholen inmiddels het ECO-school» label hebben verworven. Aan het onderwijsproces Onderwijs2032 is een «White paper Natuur, Milieu en Duurzaamheid» aangeboden namens 50 veldpartijen en samen met het Ministerie van I&M is een onderzoek «Duurzaamheid in het onderwijs» uitgevoerd door Het Groene Brein en aangeboden aan de Tweede Kamer (TK, 20 487, nrs. 49 en 50).
-
-
-
-
•In de provincies zijn in 2015 circa 70 grotere en kleinere projecten tot stand gekomen op lokaal/regionaal niveau op dossiers groen en de stad, energie, klimaat, afval, integrale gebiedsontwikkeling, water, productie en consumptie en maatschappelijk verantwoord ondernemen.
-
MeerjarenInvesteringsProgramma’s 2013-2015
-
-
-
•Door het Groen onderwijs is geïnvesteerd in de thema’s versterking kennisinfrastructuur, doelmatigheid opleidingsaanbod, versterken authentiek leren en inhoudelijke vernieuwing van opleidingen. Binnen deze thema’s hebben alle instellingen eigen concrete strategische accenten gelegd.
-
Internationaal
-
-
-
•Binnen het Borderless Network vindt samenwerking plaats tussen overheid, bedrijfsleven en groene kennisinstellingen binnen het thema internationalisering. In 2015 is er op basis van een bestuurlijk vastgestelde notitie verder gewerkt aan vastgestelde doelstellingen. EZ faciliteerde verschillende acties om deze doelstellingen te bereiken.
-
-
-
-
•De kennisinstellingen maakten zichtbaar waar ze internationaal actief zijn in samenwerking met elkaar, de overheid en het bedrijfsleven. Hiervoor is landenkaart fase 1 ontwikkeld: http://www.wageningenur.nl/nl/Onderzoek-Resultaten/projectenkaart.htm en http://goo.gl/21vshb.
-
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen x € 1.000
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2011
2012
2013
2014
2015
2015
2015
VERPLICHTINGEN
792.820
805.094
840.206
862.305
827.516
891.348
- 63.832
UITGAVEN
775.377
788.384
817.433
807.497
843.384
839.465
3.919
Leningen
83
55
55
Schatkistbankieren
83
55
55
Bekostiging
685.539
704.293
733.507
739.107
780.769
763.092
17.677
WO-groen
162.177
165.535
168.174
169.299
174.610
181.531
-
-6.921
HBO-groen
67.472
78.137
79.472
84.478
90.568
87.188
3.380
MBO-groen
146.364
152.130
158.744
153.186
181.919
170.347
11.572
Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten (VOA)
11.364
11.813
13.933
12.733
Wachtgelden
12.333
13.152
13.545
13.966
13.991
13.673
318
VMBO-groen
278.649
276.313
291.009
297.706
316.547
305.717
10.830
Aequor
7.180
7.213
8.630
7.739
3.134
4.636
-
-1.502
Subsidies
83.889
79.481
82.205
66.194
60.695
74.524
- 13.829
Aansturing collectieve ondersteuning
5.545
5.074
5.404
3.325
5.875
4.039
1.836
School als Kenniscentrum
30.522
26.755
27.872
23.851
21.962
31.383
-
-9.421
Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs
5.567
5.665
1.991
2.044
1.523
713
810
Aanvullende onderwijssubsidies
34.634
32.809
41.150
33.272
27.106
33.705
-
-6.599
Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit
2.671
1.655
2.857
2.435
1.429
1.500
-
-71
Educatie
4.950
7.523
2.931
1.267
2.800
3.184
-
-384
Opdrachten
5.949
4.610
1.638
646
628
612
16
Kennisverspreidingsprojecten
5.949
4.610
1.638
646
628
612
16
Bijdragen aan agentschappen
1.550
1.237
1.237
0
RVO
1.550
1.237
1.237
0
ONTVANGSTEN
368
5.154
3.910
231
243
75
168
Toelichting op de verplichtingen
De beschikbare € 50 mln voor schatkistbankieren van groene onderwijsinstellingen hoefde niet te worden aangesproken. Verplichtingen voor subsidies met uitgaven 2015 waren al grotendeels meerjarig in voorgaande jaren aangegaan. Vanwege het wegvallen van de groene plus subsidies ingaande 2016 werden er in beperktere mate nieuwe verplichtingen aangegaan.
Toelichting op de uitgaven
Bekostiging
De € 6,9 mln lagere uitgavenrealisatie op de bekostiging WO-groen heeft met name de volgende oorzaken:
-
-
-
•€ 6,6 mln van de middelen in 2014 beschikbaar gekomen door het amendement Harbers-Koolmees werd verdeeld over de andere bekostigingsinstrumenten.
-
-
-
-
•€ 2,2 mln is overgeboekt naar OCW ten behoeve van het zwaartekrachtprogramma.
-
-
-
-
•De uitgaven werden € 1,9 mln hoger als gevolg van loon- en prijsbijstelling.
-
De € 3,4 mln hogere uitgavenrealisatie op de bekostiging HBO-groen heeft de volgende oorzaken:
-
-
-
•€ 2 mln betreft een herverdeling van middelen in 2014 beschikbaar gekomen door het amendement Harbers-Koolmees om de tekorten groen onderwijs ongedaan te maken.
-
-
-
-
•De uitgaven werden € 1,4 mln hoger als gevolg van loon- en prijsbijstelling.
-
De € 11,6 mln hogere uitgavenrealisatie op de bekostiging MBO-groen heeft de volgende oorzaken:
-
-
-
•€ 2,7 mln betreft een herverdeling van middelen in 2014 beschikbaar gekomen door het amendement Harbers-Koolmees om de tekorten groen onderwijs ongedaan te maken.
-
-
-
-
•€ 2 mln is in aanvulling op het amendement gevonden binnen de begroting van EZ.
-
-
-
-
•€ 4,4 mln betreft het beschikbaar stellen in 2015 van de middelen praktijkleren primaire sectoren via de bekostiging.
-
-
-
-
•€ 0,2 mln is via OCW beschikbaar gekomen voor de Regeerakkoordmaatregel extra onderwijstijd.
-
-
-
-
•€ 2,3 mln is toegevoegd voor loon- en prijsbijstelling.
-
De € 10,8 mln hogere uitgavenrealisatie op de bekostiging VMBO-groen heeft de volgende oorzaken:
-
-
-
•€ 3,3 mln is een gevolg van hogere te bekostigen aantallen.
-
-
-
-
•€ 3 mln betreft een herverdeling van middelen in 2014 beschikbaar gekomen door het amendement Harbers-Koolmees en de aanvulling Staatssecretaris EZ om de tekorten groen onderwijs ongedaan te maken.
-
-
-
-
•€ 4,5 mln is toegevoegd voor loon- en prijsbijstelling.
-
De € 1,5 mln lagere uitgaven voor Aequor is een gevolg van overboeking van € 1,5 mln naar OCW ten behoeve van Samenwerking beroepsonderwijs bedrijfsleven (SBB).
Instrument
Type studenten/ getuigschriften/ promoties
Aantallen
Prijs
Bedrag
€ 1.000
Realisatie 2015
Bekostiging
Inschrijvingen
5.463
5.458
29.817
WO-groen
Graden Bachelor
843
8.616
7.264
Graden Master
892
11.774
10.503
Promoties
273
97.119
26.514
Vaste componenten
100.512
174.610
Bekostiging
Inschrijvingen hoog
7.839
6.770
53.074
HBO-groen
Graden hoog
1.240
6.770
8.395
Vaste componenten
29.099
90.568
Bekostiging MBO-groen
Studenten beroeps-opleidende leerweg
19.112
7.489
143.134
studenten beroeps-begeleidende leerweg
8.835
4.390
38.785
181.919
Wachtgelden
Vaste component
13.991
Bekostiging
Leerlingen VMBO/VBO
21.000
7.423
155.883
VMBO-groen
Leerlingen VMBO/LWOO
14.300
11.235
160.664
316.547
Aequor
Vaste component
3.134
Totaal
780.769
Subsidies
De € 9,4 mln lagere uitgavenrealisatie op School als Kenniscentrum heeft de volgende oorzaken:
-
-
-
•€ 1,8 mln is uitgezet op aansturing collectieve ondersteuning.
-
-
-
-
•€ 4,4 mln praktijkleren primaire sectoren is uitgezet via bekostiging MBO.
-
-
-
-
•€ 3,2 mln is veroorzaakt door vertraging van projecten Regeling praktijkleren en groene plus. De vertraging leidt tot uitgaven in 2016.
-
De € 6,6 mln lagere uitgavenrealisatie op aanvullende onderwijssubsidies is veroorzaakt door vertraging van projecten Regeling praktijkleren en groene plus. De vertraging leidt tot uitgaven in de jaren 2016 tot en met 2019.
Kengetal
2011
2012
2013
2014
2015
% afgestudeerden dat minimaal werkt op niveau van opleiding
71%
72%
70%
71%
Nog niet bekend
Bron: The Research Centre for Education and the Labour Market (ROA)
Gegevens over 2015 komen in augustus 2016 beschikbaar. Waarde is een gemiddelde van het cijfer voor niveau 4 van de Beroepsopleidende leerweg (BOL 4) en HBO in het groen onderwijs.
Kengetal
2011
2012
2013
2014
2015
Kwaliteitsniveau groen onderwijs
82%
83%
88%
89%
90%
Bron: Inspectie voor het onderwijs
De inspectie voor het onderwijs bepaalt periodiek op basis van meerdere gestandaardiseerde criteria welk percentage groene scholen voldoende kwaliteit heeft. Hoe hoger het percentage, hoe meer groene scholen voor Middelbaar Beroepsonderwijs en Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs (VMBO) gemiddeld genomen een voldoende scoren op kwaliteit. De opgenomen waarden zijn het gemiddelde van VMBO en MBO.
Kengetal
2011
2012
2013
2014
2015
Voortijdig schoolverlaten
4,6%
4,3%
3,0%
2,8%
2,5%
Bron: DUO
Het betreft het percentage leerlingen voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO) leerjaar 3 en 4 plus MBO leerlingen dat zonder startkwalificatie (minimaal MBO-2 niveau) het onderwijs verlaat. Dit gemeten als percentage van het totaalaantal VMBO 3-4 plus MBO leerlingen.
Interne begrotingsreserve schatkistbankieren
Bedragen x € 1.000
Stand 1/1/2015
83
+ storting
55
Stand per 31/12/2015
138
18 Natuur en regio
Algemene doelstelling
Een concurrerende ruimtelijk-economische structuur, een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie.
De rijksoverheid werkt aan een versterking van de ruimtelijk-economische condities voor bedrijven. Het Rijk wil samen met bedrijfsleven, medeoverheden, kennisinstellingen en andere stakeholders sterke punten van Nederland uitbouwen gericht op een goede concurrentiepositie. Daarbij richt het beleid zich onder meer op mainports, brainports en greenports. Het gaat om het gericht versterken van zowel fysieke als niet fysieke aspecten, zoals (grensoverschrijdende) samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen, alsmede onderzoeksinfrastructuur. Verder wordt gewerkt aan de ruimtelijke aspecten van het EZ-beleid.
Natuur, de biodiversiteit in het bijzonder, is essentieel voor een gezonde leefomgeving en heeft een grote economische waarde; zij levert grondstoffen, zuivert lucht en water, biedt ruimte voor recreatie/toerisme en wateropvang en is een van de aspecten van het vestigingsklimaat voor (internationale) bedrijven. Voor het behoud van de biodiversiteit zijn gemaakte Europese (onder andere Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) en internationale afspraken leidend. Een duurzame verbinding tussen economie en ecologie is essentieel om het niveau van welvaart en welzijn ook in de toekomst veilig te stellen. Ook bij bedrijven groeit het besef dat een echt duurzame ontwikkeling de enige weg vooruit is. Het Kabinet heeft in het regeerakkoord de ambitie uitgesproken om de Nederlandse natuur verder te versterken door middel van een robuust Natuurnetwerk Nederland dat groter is dan de (herijkte) Ecologische Hoofdstructuur (EHS), natuur meer te integreren met andere maatschappelijke belangen en meer ruimte en ondersteuning te bieden aan ondernemerschap en initiatieven van burgers en andere private partijen.
Rol en verantwoordelijkheid
De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:
Een concurrerende ruimtelijk-economische structuur
Stimuleren en financieren
-
-
-
•De Minister is systeemverantwoordelijk voor een gezonde ruimtelijke economische structuur en stimuleert en financiert daarbinnen de versterking van de regionale en ruimtelijke uitwerking van het EZ beleid. Hierbij is het van belang om agenda’s van verschillende overheden te verbinden ten einde schaalvoordelen te benutten, overheidsinspanningen te versterken en versnippering tegen te gaan.
-
Regisseren en financieren
-
-
-
•De Minister is lidstaatverantwoordelijk en heeft een regisserende rol voor het Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO). Binnen EFRO bestaan, behalve de nationale programma’s, ook vier grensoverschrijdende programma’s (INTERREG A - ETS) Dit zijn: Euregio Maas-Rijn, Duitsland-Nederland, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën. De Minister stelt budget beschikbaar in het kader van de nationale cofinanciering voor de landsdelige en de grensoverschrijdende programma’s.
-
Een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie
Stimuleren
-
-
-
•Om de wederzijdse versterking van ecologie en economie te bevorderen en de maatschappij meer te betrekken bij natuur (Rijksnatuurvisie «Natuurlijk Verder»), stimuleert het rijk acties en initiatieven van bedrijven, natuurorganisaties en andere maatschappelijke actoren. Met behulp van een subsidieregeling worden innovaties op het gebied van groene groei gestimuleerd. In een maatschappelijke uitvoeringsagenda wordt verder invulling gegeven aan stimuleringsacties.
-
Regisseren
-
-
-
•De Minister van EZ is systeemverantwoordelijk voor het behoud en duurzaam gebruik van de nationale biodiversiteit - mede als natuurlijke hulpbron - en voor de zekerstelling van de aanwezigheid van natuur op lange termijn.
-
-
-
-
•De Minister van EZ is tevens medeverantwoordelijk voor het behoud en duurzaam gebruik van de internationale biodiversiteit. Op grond daarvan is de Minister verantwoordelijk voor het stellen van kaders voor de omvang en kwaliteit van natuurgebieden, voor soortenbescherming zowel op het land, in de zee, als ook overzees in Caribisch Nederland en voor Europese en internationale afspraken over de handel in en het gebruik van planten, dieren en natuurlijke grondstoffen zoals bijvoorbeeld tropisch hardhout.
-
(Doen) Uitvoeren
-
-
-
•Onderdeel van de decentralisatieafspraken over natuur (Bestuursakkoord Natuur en Natuurpact) is dat provincies binnen de gestelde rijkskaders verantwoordelijk zijn voor het realiseren en beheren van het Natuurnetwerk Nederland en de daarin gelegen N2000 gebieden en, naar aanleiding van het regeerakkoord: herstelbeheer, soortenbeleid binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland en agrarisch natuurbeheer.
-
Beleidsconclusies
De onderstaande beleidsconclusies geven een kernachtig beeld van de belangrijkste programma-uitgaven en de belangrijkste resultaten van het beleid in 2015.
Regio
Vanuit de landsdelige EFRO-programma’s 2014-2020 zijn in 2015 diverse regelingen opengesteld voor innovatiestimulering (onder andere valorisatie, proeftuinen, samenwerking en clustervorming) en het realiseren van een koolstofarme economie (totaal meer dan € 200 mln aan openstellingen). Inmiddels zijn de eerste projecten beschikt, zoals voor het Smart Industry fieldlab Campione in Zuid-Nederland, één van de tien fieldlabs van de Actieagenda Smart Industry (TK, 29 826, nr. 64). Voor deze fieldlab is ook Rijkscofinanciering ingezet. Dat zal ook gelden voor andere fieldlabs van de Actieagenda Smart Industry als deze projecten binnen de EFRO-programma’s worden gehonoreerd.
Voor de programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (INTERREG A) zijn in 2015 de programma’s 2014-2020 voor Twee-Zeeën en Euregio MaasRijn door de Europese Commissie goedgekeurd. Dat gebeurde eerder met de programma’s Duitsland-Nederland en Vlaanderen-Nederland. Na deze goedkeuring konden bedrijven, kennisinstellingen en andere partijen projecten indienen. Inmiddels heeft het Duitsland-Nederland programma 35 projecten goedgekeurd voor een totale investering van € 91 mln waarvan € 6 mln Rijkscofinanciering. Het Vlaanderen-Nederland programma heeft in 2015 9 projecten goedgekeurd, waarvan 8 projecten Rijkscofinanciering ontvangen. Het gaat met name om projecten op het gebied van duurzame energie, energie-efficiency, bio-based economy en HTSM.
Zie ook de «Bijlage Europese geldstromen».
Natuur
In 2015 zijn de in de begroting voor 2015 voorgenomen prestaties gerealiseerd, met uitzondering van die van Natura 2000. Zoals blijkt uit de prestatiemeting is de realisatie van de aangewezen Natura 2000 gebieden en het aantal definitief vastgestelde EZ-beheerplannen achtergebleven bij de realisatie. Dit zorgt voor uitblijven van zekerheid voor betrokkenen. De verdere precieze consequenties van de vertraging zijn niet bekend, omdat ook zonder beheerplan in de meeste gebieden al beheer plaatsvindt om bij te dragen aan het tegengaan van verslechtering en realisatie van natuurdoelen. Reden hiervoor is de bestuurlijk-maatschappelijke complexiteit van deze opgave. Het streven is in 2016 alsnog tot de voor 2015 voorgenomen realisatie te komen.
Op grond van de subsidieregeling Groen en Doen zijn 795 vouchers verstrekt voor opleidingsactiviteiten voor groene vrijwilligers. Samen met de betrokken partijen, zoals provincies en NVWA, is een start gemaakt met de implementatie van de Europese verordening Invasieve exoten in Nederland. VNO-NCW en IUCN Nederland ontplooide in het kader van het door het Ministerie van EZ gesubsidieerde Platform BEE tal van activiteiten en publiceerde samen met Het groene Brein en MVO Nederland de brochure Natuurlijk Kapitaal. Een gedeelde basis (https://www.duurzaamdoor.nl/sites/default/files/Natuurlijk%20Kapitaal%20-%20Een%20Gedeelde%20Basis.pdf), die is gepresenteerd tijdens de goed bezochte werkconferentie Natuurlijk Kapitaal die december 2015 plaatvond over ervaringen hoe Natuurlijk Kapitaal onderdeel te laten uitmaken van het economische systeem. (http://www.en-maes.nl/contents/documents/MOTS%20Natuurlijk%20Kapitaal.pdf)
Prestatiemeting
Kengetal
2009/2010
2012/2013
2013/2014
2014/2015
2015/2016
Niveau Clusterontwikkeling
4.7
4.9
5.2
5.3
5.2
NL positie
19
15
9
7
11
Bron: The World Competitiveness report, World Economic Forum
Indicator
Referentie waarde
Peildatum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie
2015
Bron
Stand van duurzame condities van alle in 1982 voorkomende soorten
106
2002
104
103,9
104
Publicatie vanaf juni 2016 door CBS
Basisrapporten rode lijsten (EZ, CBS)
De indicator geeft via een indexcijfer het verloop aan van het aantal bedreigde soorten in ons land. De streefwaarde van 100 in 2020 betekent een afname van het aantal bedreigde soorten ten opzichte van de periode 1994-2002 (referentiejaar 2002). Deze indicator is gebaseerd op Rode lijst gegevens van drie soortgroepen: broedvogels, zoogdieren en dagvlinders. Over 2016 zal de indicator gebaseerd zijn op gegevens van zeven soortgroepen en weergegeven worden door middel van een percentage niet-bedreigde soorten.
PAS ontwikkelings ruimte
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Streefwaarde 2015
Realisatie 2015
Bron
% stikstofgevoelige N2000 gebieden waar PAS ontwikkelingsruimte creëert
0
2012
>95%
100%
Aerius (PBL)
Op 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Vanaf dat moment is voor alle PAS-gebieden ontwikkelingsruimte beschikbaar gesteld.
N2000 aanwijzing en plannen
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Raming 2014
Realisatie t/m 2014
Raming 2015
Realisatie 2015
Bron
Aantal definitief aangewezen Natura 2000 gebieden
34
2010
154
151
160
154
EZ
Aantal definitief vastgestelde EZ- beheerplannen
0
2012
40
2
40
6
EZ
In 2015 zijn slechts een beperkt aantal plannen definitief vastgesteld vanwege de inwerkingtreding van de PAS.
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen x € 1.000
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2011
2012
2013
2014
2015
2015
2015
VERPLICHTINGEN
372.197
397.322
342.143
392.375
184.073
200.392
- 16.319
Waarvan garantieverplichtingen
UITGAVEN
1.222.652
480.042
440.797
337.416
255.582
293.151
- 37.569
Subsidies
144.503
97.991
108.999
75.285
74.892
83.092
- 8.200
Zuiderzeelijn (18.1)
8.642
6.862
7.281
5.490
6.315
6.315
0
Cofinanciering EFRO, incl.ETS (18.1)
59.437
40.884
46.461
44.461
52.380
54.545
-
-2.165
Bijdrage aan ROM’s (18.1)
8.034
5.460
3.985
5.205
5.380
6.325
-
-945
Pieken in de Delta (18.1)
44.858
31.294
22.377
13.391
4.569
10.817
-
-6.248
Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals (18.2)
1.064
1.591
1.364
1.477
-
-113
Regelingen Natuur (Burgereducatie,RDN, SBL,VNBL & beheer Kroondomeinen) (18.3)
23.532
13.491
27.831
5.147
4.884
3.613
1.271
«waarvan beheer Kroondomeinen»
669
573
749
633
770
- 137
Leningen
31.904
31.163
31.369
30.489
28.747
30.484
- 1.737
Rente en aflossingen voor bestaande leningen (EHS & PNB) (18.3)
31.904
31.163
31.369
30.489
28.747
30.484
-
-1.737
Opdrachten
49.704
34.744
32.598
33.519
28.803
46.210
- 17.407
Onderzoeksmiddelen (18.1)
54
80
30
325
672
-
-347
NURG/Maaswerken (18.2)
6.880
3.655
4.218
9.354
8.476
8.015
461
Mainport Rotterdam (18.2)
6.693
6.826
6.963
7.102
7.244
7.249
-
-5
Programma Rijke Waddenzee (18.2)
1.124
1.287
1.215
1.627
159
0
159
Deltaprogramma (18.2)
661
867
349
1.424
Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals (18.2)
1.028
2.446
3.647
3.230
4.833
-
-1.603
Regiekosten regionale functie (18.2)
1.500
617
1.257
968
355
1.243
-
-888
Overig (18.2)
8.842
133
Nationale parken (18.2)
149
1.000
-
-851
Invasieve soorten (18.3)
1
0
1.000
-
-1.000
Kaderrichtlijn Marine Strategie/Noordzee (18.3)
477
346
1.081
315
230
954
-
-724
Natura 2000 (18.3)
7.123
2.026
919
441
212
3.203
-
-2.991
Monitoring (18.3)
2.269
3.571
4.189
2.469
1.691
2.258
-
-567
Internationale biodiversiteit (18.3)
2.163
1.154
687
41
171
361
-
-190
Caribisch Nederland (18.3)
444
495
1.113
980
686
779
-
-93
Overig (18.3)
11.528
12.817
7.948
4.671
2.387
9.679
-
-7.292
Natuurvisie
450
3.488
4.964
-
-1.476
Bijdragen aan mede-overheden
793.634
123.552
74.404
33.599
12.069
17.525
- 5.456
Uitfinanciering Sterke Regio’s en Nota Ruimte (18.1)
27.849
5.247
8.875
-
-3.628
Bedrijventerreinen (18.1)
2.784
3.709
Sterke regio’s (18.1)
21.810
12.719
6.200
Nota Ruimte (18.1)
43.887
MER (18.2)
24
Programmatische Aanpak Stikstof (18.2)
1.799
5.359
8.204
5.171
5.509
6.000
-
-491
Westerschelde (18.2)
60.000
Caribisch Nederland (18.3)
579
1.313
2.500
-
-1.187
Decentralisatiemiddelen natuur (18.3)
150
-
-150
Decentralisatie uitkering ILG (18.4)
563.124
101.741
Decentralisatie uitkering overig (18.4)
79.781
Voormalig FES-projecten ILG (18.4)
80.449
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
37.035
37.575
40.659
26.604
30.476
26.354
4.122
SBB, opdrachten beheer buiten EHS (18.3)
12.338
12.201
12.139
30.476
26.354
4.122
SBB, publieksvoorlichting en organisatiekosten (18.3)
24.697
25.374
28.520
SBB, organisatiekosten en beheer rijksmonumenten
26.604
Bijdragen aan (inter)nationale
organisaties
468
785
551
910
- 359
Diverse contributies (18.3)
468
785
551
910
-
-359
Bijdragen aan agentschappen
165.872
155.017
152.300
137.135
80.044
88.576
- 8.532
Dienst Landelijk Gebied
105.740
91.568
93.126
75.291
6.833
48.691
-
-41.858
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
52.199
55.804
50.736
52.719
65.124
31.715
33.409
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
7.933
7.645
8.438
9.125
8.087
8.170
-
-83
ONTVANGSTEN
104.435
53.712
87.438
118.525
126.077
96.707
29.369
Landinrichtingsrente
40.364
40.645
38.580
51.357
47.225
42.161
5.064
Bijdragen van derden
28.307
3.149
23.355
50
0
50
EU-bijdragen
4
486
1
Jachtakten
893
1.420
1.322
913
1.036
1.031
5
Synergiegelden
17.765
Verkoop gronden
15.000
16.820
58.177
45.000
45.000
0
Overige
2.102
8.012
7.361
8.077
32.766
8.515
24.250
Toelichting financiële instrumenten
Toelichting op de verplichtingen
De lagere verplichtingen houden verband met de budgetoverheveling naar het Provinciefonds als uitvloeisel van de opheffing van DLG. Zie ook de toelichting bij de Bijdragen aan agentschappen, DLG.
Toelichting op de uitgaven
Subsidies
Cofinanciering EFRO, inclusief ETS
De lagere uitgaven van € 2,1 mln houden onder meer verband met een budgetoverheveling van € 2,2 mln naar de begroting van het Ministerie van Financiën voor de opdrachtverlening aan de Audit Autoriteit EFRO voor de controleactiviteiten voor de EFRO-programma’s 2007-2013. Ook heeft er voor € 0,7 mln vertraging plaatsgevonden in de uitfinanciering van subsidies over de EFRO-periode 2007-2013.
Pieken in de delta
De lagere uitgaven van € 6,2 mln houden onder meer verband met een kasvrijval van € 5,1 mln door een versnelde bevoorschotting in 2014. Verder is € 2 mln overgeheveld naar de provincie Groningen voor de gemaakte afspraken met Noord-Nederland over de MKB Samenwerkingsagenda Rijk-Regio. Hieruit worden regionaal economische projecten gefinancierd.
Regelingen Natuur
Beheer Kroondomeinen
Het Rijk verstrekt jaarlijks een subsidie aan de Kroondrager, als privaatrechtelijk vruchtgebruiker van het eigenlijke Kroondomein, voor beheers- en inrichtingsmaatregelen van Kroondomein Het Loo. De Kroondrager kan, net als iedere andere private exploitant van bos- en natuurterreinen, onder dezelfde voorwaarden gebruikmaken van de betreffende subsidieregelingen. De subsidie betreft derhalve geen uitgaaf die samenhangt met de uitoefening van het koningschap.
De in 2015 verstrekte subsidie bedroeg € 630.000. Er is € 140.000 minder uitgegeven dan de begroting van € 770.000, doordat het plan van aanpak beheer later is ingegaan.
Opdrachten
Natura 2000
De lagere uitgaven van € 3,0 mln houden verband met de achtergebleven realisatie bij het vaststellen van het aantal beheersplannen. Zie ook onder beleidsconclusies.
Overige
De lagere uitgaven van € 7,3 mln houden verband een budgetoverheveling van € 6 mln naar de agentschapsbijdrage aan RVO voor het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb).
Bijdragen aan mede-overheden
De lagere uitgaven houden onder meer verband met een budgetoverheveling naar het Gemeentefonds voor de gemeente Veldhoven voor het project Brainport Eindhoven (Brainport Avenue), een bijdrage voor de herstructurering van het bedrijventerrein De Run Oost en de verbetering van de ontsluitende weginfrastructuur. Ook zijn middelen overgeheveld naar begrotingsartikel 16 voor aanvullende opdrachten voor het RIVM-programma voor de PAS. De uitgaven voor dit programma worden op artikel 16 verantwoord.
Bijdragen aan ZBO’s en RWT’s
De hogere bijdrage aan Staatsbosbeheer (SBB) is vanwege het convenant EZ-SBB (Staatscourant 15 december 2014) dat bepaalt dat de landinrichtingsrente voor de aan SBB over te dragen gronden voor rekening komt van het Rijk. Op basis hiervan zijn EZ en SBB overeengekomen dat de door SBB in kaart gebrachte landinrichtingsrente eenmalig voor rekening komt van EZ en dat eventuele toekomstige landinrichtingsrente door SBB wordt betaald.
Bijdragen aan agentschappen
Dienst Landelijk Gebied
De lagere bijdrage met € 42 mln hangt voor € 34 mln samen met de overheveling naar het Provinciefonds van de middelen voor de fte’s die als uitvloeisel van het Bestuursakkoord Natuur door de provincies zijn overgenomen en voor € 8 mln met de overgang van rijkstaken naar de RVO. Deze overgang is vanaf 1 maart 2015 geëffectueerd.
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
De hogere bijdrage van € 33,4 mln houdt verband met onder andere de overdracht van taken van de Dienst Landelijk Gebied naar de RVO. De Dienst Landelijk Gebied heeft zijn activiteiten beëindigd op 1 maart 2015.
En verder hogere uitgaven voor zowel de uitvoerings- als inrichtingskosten van het ANLb die noodzakelijk zijn voor de implementatie van het nieuwe collectieve stelsel van ANLb per 1 januari 2016. Voor het Natuurpact en de implementatie van het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid hebben Rijk en provincies afspraken gemaakt voor dit transitietraject naar een efficiënter en effectiever stelsel voor het ANLb.
Toelichting op de ontvangsten
Landinrichtingsrente
De hogere inkomsten van circa € 5 mln omdat de begunstigden van ruilverkavelingsprojecten gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om landinrichtingsrente vervroegd af te kopen. Dit omdat de rentestand op de leningen hoger was dan de marktrente.
Overige ontvangsten
De betreft met name de storting van € 23 mln van de resterende kasmiddelen die uit de opheffing van DLG over zijn gebleven.
19 Toekomstfonds
Algemene doelstelling
Versterken van de innovatieve kracht van Nederland door het beschikbaar stellen van financiering voor innovatief en snelgroeiend MKB en voor fundamenteel en toegepast onderzoek en het behouden van vermogen voor toekomstige generaties.
Rol en verantwoordelijkheid
De Minister van Economische Zaken is rijksbreed verantwoordelijk voor versterking van het innovatievermogen, in het bijzonder gericht op het bedrijfsleven en verantwoordelijk voor het scheppen van randvoorwaarden voor een excellent ondernemingsklimaat.
De Minister van EZ en de bewindslieden van OCW coördineren en borgen de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek.
Vanuit deze verantwoordelijkheden heeft de Minister een financierende en faciliterende rol, samenhangend met de stimulerende, regisserende en faciliterende rollen zoals vermeld in de artikelen 12 en 13 van dit jaarverslag:
Financieren/faciliteren
-
-
-
•Het mede-financieren van investeringen in R&D en innovatie.
-
-
-
-
•Het faciliteren van toegang tot en financieren van (risico)kapitaal voor bedrijven.
-
-
-
-
•Het mede-financieren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie.
-
Beleidsconclusies
Vanwege de recente start van het Toekomstfonds is het nog te vroeg beleidsconclusies te trekken over het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds. In 2015 is de uitvoering van het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds gestart met het openstellen van een tender, met een budget van in totaal € 40 mln, om in aanmerking te komen voor het verkrijgen van financiering voor onderzoeksinfrastructuur. Alle onderzoeksinstellingen, al dan niet in samenwerking met het bedrijfsleven, konden hiervoor voorstellen indienen. Beoordeling van de voorstellen vindt in de eerste helft van 2016 plaats, waarna duidelijkheid bestaat of de toegekende voorstellen het budgetplafond overstijgen.
Participatiemaatschappij Oost werkt samen met het Europees Investeringsfonds (EIF) en het Ministerie van Economische Zaken aan het Dutch Venture Initiative om de toegang tot financiering te verbeteren voor snelgroeiende innovatieve ondernemingen. Voor ondernemingen met groeiambities is de beschikbaarheid van risicokapitaal cruciaal, zeker omdat de banken hier nog steeds terughoudend zijn in het verstrekken van financiering. Venture capital fondsen zijn met hun risicokapitaalverstrekking bij uitstek financiers van snelgroeiende innovatieve ondernemingen. Bedrijven gefinancierd met venture capital groeien bovengemiddeld. DVI-1 leidt al tot veel nieuwe hoogwaardige initiatieven voor risicokapitaalfondsen uit de private markt, waaronder ook initiatieven waar provincies bij betrokken zijn. Het Europese Investeringsfonds (EIF) heeft voor het tweede DVI-fonds € 100 mln beschikbaar gesteld en via PPM Oost stelt het Ministerie van Economische Zaken ook € 100 mln beschikbaar. Het totale fonds krijgt hiermee minimaal een omvang van € 200 mln.
Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie 20151
Vastgestelde
begroting 2015
Verschil
VERPLICHTINGEN
194.439
181.887
12.552
UITGAVEN
78.451
176.728
- 98.277
Waarvan juridisch verplicht (percentage)
Leningen
72.401
176.728
- 104.327
I MKB-FINANCIERING
Volledig revolverend
Dutch Venture Initiative/Fund of Funds
3.000
21.600
-
-18.600
Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen
Gedeeltelijk revolverend
Innovatiekrediet
45.178
76.454
-
-31.276
Risicokapitaal (seed capital)
14.856
18.674
-
-3.818
Vroege fasefinanciering
9.367
10.000
-
-633
II INVESTERINGEN IN FUNDAMENTEEL EN TOEGEPAST ONDERZOEK
Met vermogensbehoud
Fundamenteel en toegepast onderzoek
50.000
-
-50.000
III Staatsobligaties Toekomstfonds
Subsidies
IV Reëel rendement voor onderzoek
Bijdragen aan agentschappen
6.050
6.050
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
6.050
6.050
ONTVANGSTEN
49.428
21.188
28.240
MKB-FINANCIERING BESTAAND INSTRUMENTARIUM
Innovatiekredieten
24.920
18.788
6.132
Seed
14.508
2.400
12.108
Fund of Funds (DVI I/Business Angels)
Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen
10.000
10.000
MKB-FINANCIERING INCIDENTELE MIDDELEN
Ontvangsten DVI II
Ontvangsten fundamenteel en toegepast onderzoek
Renteontvangsten Toekomstfonds
Noot 1
Tot en met 2014 werd het Innovatiefonds op artikel 12 verantwoord.
Toelichting op de verplichtingen
De verplichtingen vallen € 12,6 mln hoger uit dan geraamd. Dit valt te verklaren doordat in 2015 de verplichting van € 100 mln voor het Dutch Venture Initiative II is aangegaan, waarvoor het verplichtingenbudget bij de 1e suppletoire begroting 2015 is toegevoegd. Voor de Seed is de niet benutte ruimte 2014 (€ 2,4 mln) bij de 1e suppletoire begroting 2015 aan de verplichtingenruimte toegevoegd. De uitvoeringskosten van RVO voor het Toekomstfonds waren in de oorspronkelijk begroting niet opgenomen. Bij de 1e en 2e suppletoire begroting 2015 is hiervoor in totaal € 6,1 mln aan verplichtingenruimte toegevoegd.
Tegenover deze verplichtingenverhogingen staat dat voor de investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek nog geen verplichtingen konden worden aangegaan (- € 50 mln). De regeling Toekomstfondskrediet Onderzoeksfaciliteiten is in 2015 opengesteld. Partijen dienden in het najaar van 2015 projectvoorstellen in voor investeringen in nieuwe en bestaande hoogwaardige onderzoeksfaciliteiten, waarvoor in de eerste helft van 2016 beoordeling en toewijzing plaatsvindt. Daarnaast lagen ook de verplichtingen voor het Innovatiekrediet circa € 45,9 mln lager dan de oorspronkelijke raming. De financiering van klinische projecten bleef achter bij de verwachting. Oorzaak hiervan was onder andere dat een aantal aanvragen niet voor het einde van het jaar afgerond konden worden en doorgeschoven zijn naar 2016. De benutting van het Innovatiekrediet in 2015 is met € 53 mln wel iets hoger dan in voorgaande jaren.
Aangezien sprake is van een fondsconstructie blijven de in 2015 niet benutte middelen beschikbaar voor het Toekomstfonds.
Toelichting op de uitgaven
Voor het Dutch Venture Initiative is € 18,6 mln minder uitgegeven dan geraamd. De investeringen vanuit de onderliggende investeringsfondsen zijn volatiel, omdat het lastig is om op voorhand te bepalen in welke en hoeveel ondernemingen wordt geïnvesteerd. Een aantal onderliggende fondsen is later gestart onder andere omdat het lastig blijkt te zijn om hun andere, private funding op te halen. Dit heeft tot gevolg gehad dat er minder uitgaven hebben plaatsgevonden dan oorspronkelijk geraamd. Aangezien sprake is van een fondsconstructie zullen deze middelen beschikbaar blijven voor het Toekomstfonds.
De realisatie van de kasuitgaven voor fundamenteel en toegepast onderzoek was € 50 mln lager dan de raming. Zoals ook is toegelicht bij de verplichtingen konden in 2015 nog geen toewijzingen plaatsvinden in het kader van de regeling Toekomstfondskrediet Onderzoeksfaciliteiten. Daarom zijn er in 2015 nog geen kasuitgaven gedaan. De overige bestedingen voor fundamenteel en toegepast onderzoek vanuit het Toekomstfonds worden in 2016 nader ingevuld. Aangezien sprake is van een fondsconstructie blijven de in 2015 niet benutte middelen beschikbaar voor het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds.
Bij het Innovatiekrediet bleef van de oorspronkelijk geraamde middelen € 31,3 mln onbenut. Oorzaak hiervoor was onder andere dat als gevolg van de lager dan geraamde benutting van de regeling in voorgaande jaren de kasuitgaven ook op een lager niveau liggen. Daarnaast bleef de financiering van klinische projecten achter bij de verwachting. Dat heeft ermee te maken dat een aantal aanvragen niet voor het einde van het jaar afgerond konden worden en doorgeschoven zijn naar 2016. Aangezien sprake is van een fondsconstructie zullen deze middelen beschikbaar blijven voor het Toekomstfonds.
De bijdrage aan RVO is € 6,1 mln hoger dan geraamd. De oorzaak hiervan is dat het uitvoeringsbudget samenhangend met de instrumenten van het voormalig Innovatiefonds bij de 1e suppletoire begroting overgeheveld zijn van artikel 12 naar artikel 19 (€ 3,8 mln). Daarnaast is een bedrag van € 2,3 mln beschikbaar gesteld voor de uitvoeringskosten van onder andere de regeling Vroegefasefinanciering, de regeling Innovatiekrediet en de Seed-regeling.
Toelichting op de ontvangsten
De ontvangsten voor Innovatiekrediet zijn € 6,1 mln hoger dan geraamd. Dat heeft in belangrijke mate te maken met aflossingen van bedrijven uit de biomedische sector.
De meevallers in de ontvangsten uit de Seed Capital regeling (€ 12,1 mln) komen voornamelijk voort uit de investeringen in de bedrijven Dezima Pharma en Acerta Pharma.
De ontvangsten vanuit de ROM’s waren € 10 mln hoger dan geraamd. Vanuit de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM) werd namelijk € 10 mln dividend ontvangen.
Indicator
Referentiewaarde
Peildatum
Raming 2014
Realisatie 2014
Raming 2015
Realisatie 2015
Bron
Aantal bedrijven dat Innovatiekrediet gebruikt
39
2013
34
42
>30
33
RVO
Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met een Innovatiekrediet (x € 1 mln)
156
2013
174
123
>120
119
RVO
Aantal participaties via SEED en Fund of Funds1
44
2013
>30
32
45
44
RVO/EIF
Omvang gestimuleerd risicokapitaal voor innovatieve bedrijven door SEED en Dutch Venture Initiative/Fund of Funds (x € 1 mln)1
390
2013
>40
257
390
551
RVO/EIF
Aantal ondernemers dat Vroege Fase Financiering gebruikt2
-
-
5
40
39
RVO/STW
Noot 1
Voor de cijfers van het Dutch Venture Initiative/Fund of funds is voor de realisatie 2015 gebruik gemaakt van de realisatiecijfers tot en met 31 augustus 2015.
Noot 2
Bij het vaststellen van het aantal ondernemers/ondernemingen dat gebruik maakt van Vroege Fase Financiering is uitgegaan van het aantal committeringen.
1.3.3 DE NIET-BELEIDSARTIKELEN
40 Apparaat
Op dit artikel zijn de personele- en materiële uitgaven en ontvangsten van EZ geraamd, voor zover die betrekking hebben op het kerndepartement (Directoraten-Generaal en stafdirecties) en de diensten van EZ (ACM48, CPB, SodM en PIANOo).
Budgettaire gevolgen: verplichtingen, uitgaven en ontvangsten
Bedragen x € 1.000
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2011
2012
2013
2014
2015
2015
2015
VERPLICHTINGEN
443.891
485.269
406.130
390.795
374.245
348.836
25.409
UITGAVEN
450.891
485.050
410.616
390.795
374.245
349.016
25.229
Personele uitgaven
282.484
318.575
270.869
253.428
248.694
229.124
19.570
waarvan eigen personeel
256.228
251.283
224.173
225.397
199.484
200.353
-
-869
waarvan externe inhuur
18.578
9.375
6.546
7.004
8.364
6.290
2.074
Waarvan overige personele uitgaven
7.678
57.917
40.150
21.027
40.846
22.481
18.365
Materiële uitgaven
168.407
166.475
139.747
137.367
125.551
119.892
5.659
waarvan ICT
33.523
11.119
18.383
9.678
6.255
7.065
-
-810
waarvan bijdrage aan SSO’s (exclusief DICTU)
61.140
45.848
34.946
52.083
38.878
40.722
-
-1.844
waarvan SSO DICTU
47.151
29.612
43.812
42.046
53.500
30.744
22.756
Waarvan overige materiele uitgaven
26.593
79.896
42.606
33.560
26.918
41.361
-
-14.443
ONTVANGSTEN
16.862
22.016
25.776
31.607
42.425
31.299
11.126
Toelichting op de verplichtingen en uitgaven
Personeel
Het verschil tussen de vastgestelde begroting en de realisatie wordt met name veroorzaakt door een intensiever gebruik van het sociaal flankerend beleid. Het agentschap Dienst landelijk Gebied (DLG) is in 2015 opgeheven. De medewerkers van het voormalig DLG maken gebruik van het sociaal flankerend beleid, waardoor de kosten gestegen zijn met circa € 13 mln. Daarnaast is er een kostenstijging van € 1,4 mln voor de post inhuur van ICT. De hogere externe inhuur wordt voornamelijk verklaard door de inzet van ICT specialisten voor het Identity Management Systeem (IdM).
Materieel
Op dit onderdeel zijn zowel de materiële uitgaven voor het kerndepartement als de bijdrage van artikel 40 aan het uitvoerende agentschap DICTU opgenomen. De materiele uitgaven zijn ruim € 5 mln hoger dan begroot. Dit komt door een verhoging van de bijdrage aan DICTU van € 23 mln. De verhoging komt door extra ICT gebruik in de ondernemingsdossiers, het vernieuwen van werkplekken bij verschillende dienstonderdelen en door een stijging van de exploitatiekosten van Dictu.
Naast de hogere uitgaven staan de verlaagde huurkosten, en lagere materiële uitgaven van de buitendiensten.
Toelichting op de ontvangsten
De hogere ontvangsten ontstaan door de teruggevloeide middelen vanuit het eigen vermogen van voormalig DLG. De extra ontvangsten zijn ingezet voor de uitgaven voor het sociaal flankerend beleid van DLG. Daarnaast heeft CPB hogere ontvangsten dan begroot doordat het CPB extern gefinancierde projecten heeft uitgevoerd.
Totaaloverzicht apparaatsuitgaven en -kosten van EZ-organisatie
Bedragen x € 1.000
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2011
2012
2013
2014
2015
2015
2015
Totaal apparaat EZ
1. Departement
Kerndepartement (beleid + staf)
372.279
412.217
332.696
298.661
291.083
269.568
21.515
Buitendiensten:
Centraal Planbureau (CPB)
13.963
13.751
13.559
14.852
14.877
13.559
1.318
Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)
48.605
44.365
Consumentenautoriteit (CA)
6.025
5.101
Autoriteit Consument en Markten (ACM)
55.295
67.879
57.950
60.799
-
-2.849
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)
5.985
7.094
6.911
7.074
7.811
4.544
3.267
PIANOo (exclusief Programma)
4.034
2.522
2.155
2.329
2.523
546
1.977
2. Agentschappen
Agentschap Telecom
28.439
28.480
30.223
30.465
32.724
31.028
1.696
Dienst Landelijk Gebied (DLG)
116.428
102.206
95.821
83.226
12.384
68.721
-
-56.337
Dienst ICT Uitvoering (DICTU)
110.104
121.289
147.173
188.891
226.834
150.200
76.634
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
270.500
253.696
265.192
303.408
314.940
276.262
38.678
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
406.094
382.519
375.314
395.615
468.743
425.323
43.420
3. ZBO’s en RWT’s
Centraal Bureau voor de Statistiek
185.578
184.653
183.930
175.202
178.050
Stichting COVA
2.136
1.256
1.203
1.214
1.440
VSL incl. Verispect
13.710
13.713
13.395
13.395
Raad voor de Accreditatie
10.080
11.196
11.779
12.233
12.904
Raad van Bestuur ACM
970
505
669
695
402
TNO
567.466
580.096
566.240
424.261
442.735
Staatsbosbeheer
66.733
63.766
60.733
59.551
60.712
Raad voor de Plantenrassen
1.056
918
894
679
854
CTGB (College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen)
8.708
9.749
12.920
12.508
12.306
Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek
245.878
236.600
235.700
232.774
230.500
Kamers van Koophandel
207.131
175.700
197.900
Invulling taakstelling
Bedragen x € 1.000
2016
2017
2018
Structureel
Departementale taakstelling Rijksdienst
45.267
79.141
102.698
102.698
Totaal kerndepartement en diensten
17.206
24.631
35.089
35.089
Agentschappen
DICTU
3.193
5.506
7.422
7.422
AT
289
552
845
845
RVO
9.823
15.665
19.551
19.551
NVWA
503
1.227
1.480
1.480
Totaal Agentschappen
13.808
22.950
29.298
29.298
ZBO’s en RWT’s
CBS
4.627
10.556
12.869
12.869
Verispect/VSL
555
1.113
1.330
1.330
TNO
3.026
6.903
8.416
8.416
KvK
1.618
3.691
4.500
4.500
DLO
2.912
6.643
8.099
8.099
SBB
827
1.886
2.299
2.299
overig
688
768
798
798
Totaal ZBO’s en RWT’s
14.253
31.560
38.311
38.311
41 Nominaal en Onvoorzien
Dit niet-beleidsartikel bevat de posten prijsbijstelling, loonbijstelling en onvoorzien.
Budgettaire gevolgen
Bedragen x € 1.000
Realisatie
Vastgestelde Begroting
Verschil
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2015
2015
VERPLICHTINGEN
0
0
0
0
0
0
0
UITGAVEN
0
0
0
0
0
0
0
41.10 Prijsbijstelling
0
0
0
0
0
0
0
41.20 Loonbijstelling
0
0
0
0
0
0
0
41.30 Onvoorzien
0
0
0
0
0
0
0
41.40 In te vullen posten
0
0
0
0
0
0
0
Toelichting
Op dit artikel is geen sprake van realisatie. Bij 1e suppletoire begroting 2015 is een loon- en prijsbijstelling uitgekeerd. Deze bijstelling is bij 2e suppletoire begroting 2015 toegedeeld naar de relevante onderdelen. In verband met de afgesloten CAO voor rijksambtenaren is bij 2e suppletoire begroting 2015 de loonbijstelling uitgekeerd en vervolgens toegedeeld naar de relevante onderdelen.
1.3.4 DE BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF
In de bedrijfsvoeringparagraaf (BVP) wordt verslag gedaan van relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) en van het Diergezondheidsfonds (DGF). De BVP heeft conform de Comptabiliteitswet 2001 het karakter van een uitzonderingsrapportage. De informatie opgenomen in de BVP is tot stand gekomen vanuit het departementale management controlsysteem en informatie uit audits van de Auditdienst Rijk (ADR). De bedrijfsvoeringsparagraaf bestaat uit vier verplichte onderdelen: rechtmatigheid, totstandkoming beleidsinformatie, financieel en materieel beheer en overige aspecten van de bedrijfsvoering.
I Rechtmatigheid
Vanuit de bij EZ bekende informatie zijn fouten en onzekerheden met betrekking tot de comptabele rechtmatigheid of getrouwheid geconstateerd die de tolerantiegrenzen op het niveau van het totaal van de agentschappen en het DGF overschrijden.
Voor het totaal van de agentschappen bestaan er onzekerheden tot een bedrag van € 32,8 mln. Deze bestaan voor circa € 22 mln uit inkopen, € 6 mln aan overlopende posten en € 4,8 mln uit diverse posten. De onzekerheden zijn voor een bedrag van € 15,8 mln veroorzaakt doordat EZ en alle andere departementen, begin 2016 met terugwerkende kracht over 2015 zijn geconfronteerd met een aanscherping van de interpretatie van de aanbestedingswet. Het gaat hier om de onderbouwing van de motivering van de objectieve leverancierskeuze bij het aangaan van inkoopverplichtingen. Los van deze aanscherping zou er geen sprake zijn van overschrijding van de tolerantiegrens voor onzekerheden.
Voor het DGF bestaan er onrechtmatigheden tot een bedrag van € 1,9 mln en onzekerheden tot een bedrag van € 5,3 mln in de uitgaven voor inkopen. EZ heeft hiervoor maatregelen getroffen.
Bij artikel 14 (Een doelmatige en duurzame energievoorziening), is voor een bedrag van circa € 112 mln aan verplichtingen aangegaan dat niet verwerkt was in de tweede suppletoire begroting van EZ. Deze verhoging heeft EZ niet verwerkt in de zogenaamde Veegbrief, omdat deze verhoging budgettair meerjarig past in het kader van de uitvoering van het met de Tweede Kamer gecommuniceerde beleid en de daaraan gekoppelde specifieke regelingen voor de duurzame energieproductie, respectievelijk geothermie.
De Algemene Rekenkamer (AR) beschouwt de aangehaalde verhoging als een beleidsmatige Slotwetmutatie die volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften voorafgaand aan de Slotwet aan de Kamer had moeten worden gemeld. Het niet melden leidt daardoor tot een begrotingsonrechtmatigheid en overschrijdt de tolerantie voor verplichtingen.
Ten aanzien van de informatievoorziening aan de Tweede Kamer ware het volgens EZ voor de volledigheid goed geweest om deze verhoging voorafgaand aan de Slotwet te communiceren, ondanks het gegeven dat de mutatie een uitvloeisel is van de reguliere uitvoering van beleid binnen de daarvoor aan de Tweede Kamer gecommuniceerde meerjarig beschikbare beleidsmatige en budgettaire kaders en bovendien is de werkwijze een voortzetting van een bestendige gedragslijn. EZ zal in toekomstige gevallen zorgdragen voor deze informatievoorziening.
II Totstandkoming van beleidsinformatie
Vanuit de bij EZ bekende informatie zijn er geen belangrijke tekortkomingen in de totstandkoming van beleidsinformatie.
III Financieel en materieel beheer
Opvolging aanbevelingen Algemene Rekenkamer (AR)
In 2015 is voortvarend gewerkt aan de in het AR-rapport bij de verantwoording 2014 gerapporteerde onvolkomenheden en aandachtspunten. Het betrof de volgende 3 onvolkomenheden:
-
-
-
•Het inkoopbeheer bij de NVWA,
-
-
-
-
•Het inkoopbeheer bij RVO.nl,
-
-
-
-
•De tijdige, juiste en volledige oplevering van de jaarrekening door RVO.nl.
-
De AR zal hierover in haar rapport bij de verantwoording 2015 van EZ rapporteren. In het oordeel van de ADR worden de bevindingen over het inkoopbeheer en het proces van de jaarafsluiting bij RVO.nl als opgelost gekwalificeerd.
Nationale verklaring
Met de Nationale Verklaring geeft de Minister van Financiën, namens het kabinet, jaarlijks aan de Europese Commissie (EC) en de Tweede Kamer een verklaring af over het financieel beheer van Europese fondsen en de rechtmatigheid van financiële transacties en openstaande vorderingen (tot op het niveau van begunstigden). De Staatssecretaris van EZ heeft op 23 februari 2016 de deelverklaringen voor de gezamenlijke Europese Landbouwfondsen, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Europees Visserijfonds (EVF) afgegeven. Deze deelverklaringen bevatten geen beperkingen. De door de ADR gerapporteerde tekortkomingen bij het EVF over 2013 zijn in 2015 opgelost, door aanscherping van administratieve controles op ontvangen subsidieaanvragen en de financiële verantwoording van EZ aan het EVF.
Beheersing frauderisico’s
RVO.nl is de uitvoerder van subsidieregelingen voor bedrijven. Uit actuele risicoanalyses blijkt dat voor alle subsidieregelingen opgenomen in de Regeling nationale EZ subsidies het (rest)risico van misbruik- of oneigenlijk gebruik door begunstigden als laag/aanvaardbaar is gekwalificeerd.
Bestaande maatregelen om subsidiefraude te bestrijden zijn onder andere: de tijdige opstelling van risicoanalyses ter bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies door begunstigden, het in voorkomende gevallen opvragen van controleverklaringen bij subsidieverantwoordingen, het bijhouden van een register van ernstige onregelmatigheden en het via de fraudecoördinator van RVO.nl melden van vermoedens van fraude bij het OM.
RVO.nl heeft, aanvullend op de bovengenoemde maatregelen om subsidiefraude te bestrijden, in 2015 een Handboek handhaving opgesteld. In dit handboek zijn de kaders vastgesteld voor een uniform handhavingsbeleid binnen RVO.nl. Daarnaast heeft RVO.nl in 2015 het Fraudeprotocol geactualiseerd.
Het integriteitsbeleid van EZ voorziet voor het eigen personeel in een gedragscode integriteit en handreikingen voor het omgaan met financiële belangen en het melden van vermoedens van fraude bij het OM.
Inkoopbeheer
Artikel 1.4 van de Aanbestedingswet (AW) stelt dat aanbestedende diensten bij meervoudig en enkelvoudig onderhandse aanbestedingen (onder de Europese drempel) de ondernemers die zij uitnodigen op basis van objectieve criteria kiezen. Bovendien moeten zij op verzoek van een ondernemer de motivering van die keuze verstrekken. Voor het verantwoordingsjaar 2015 bestond onduidelijkheid over de vraag of en zo ja welke documentatievereisten werden gesteld aan deze keuze.
Voor het verantwoordingsjaar 2015 heeft de Algemene Rekenkamer aangekondigd dat in afwachting van nadere kaders voor het controlejaar 2015 de motivering van de objectieve leverancierskeuze voor alle inkopen tussen de nul en € 33.000,- niet in het rechtmatigheidsoordeel wordt betrokken. Bevindingen op dit punt bij inkopen boven deze grens kunnen leiden tot onzekerheden in de inkoopstroom.
Voor 2016 en volgende jaren wordt een nader kader opgesteld dat kan rekenen op draagvlak bij alle betrokken partijen (regelgevers, kaderstellers, uitvoerders en controleurs).
Informatiebeveiliging
EZ heeft, conform de richtlijnen van BZK, op 15 februari 2016 een «in control» verklaring afgegeven over informatiebeveiliging in 2015. Alle kritieke informatiesystemen van EZ zijn beoordeeld op hun compliancy met de Baseline Informatiebeveiliging Rijk. EZ heeft geen risico’s op het gebied van Informatiebeveiliging die geclassificeerd zijn als «zeer hoog». Wel zijn er risico’s geclassificeerd als «hoog». Voor deze risico’s zijn verbeterplannen opgesteld die gedurende 2016 worden uitgevoerd. Het betreft: beheer van toegang tot applicaties en bestanden (autorisatiebeheer), two-factor authenticatie bij telewerken en toegang tot beheeromgevingen (bijvoorbeeld: het gebruik van een token en een wachtwoord), borging van beveiligingseisen in leveranciersmanagement en de beveiliging van e-mail op mobiele apparaten.
IV Overige aspecten in de bedrijfsvoering
Grote ICT projecten
Sinds enkele jaren informeert het Ministerie van BZK de Tweede Kamer over departementale grote ICT-projecten. Met ingang van 2015 geldt deze rapportageplicht voor alle projecten waarvan de ICT-kosten tenminste € 5 mln bedragen. In 2015 zijn binnen EZ 10 grote ICT-projecten in uitvoering. Het betreft de projecten: AERIUS-II (Programmatische Aanpak Stikstof); «Blik op NVWA 2017» (onderdeel van het verbeterplan NVWA); Elektronische Dienstverlening Uitvoering (EDU), Geo-Nu (vernieuwing van geografische systemen bij RVO.nl), Carmen (relatiebeheer), DICTU-Cloud (onderdeel van de Rijkscloud), Gamma (vernieuwing van systemen bij Agentschap Telecom), Migratie BBR (onderdeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid), AMRI (vernieuwing van een bancair systeem ten behoeve van garantstellingen) en de ontwikkeling van een service voor zaakgericht werken (ZGW).
In 2015 zijn voor het eerst BIT-toetsen uitgevoerd door het Bureau ICT-Toetsing, waaronder twee projecten van EZ: Blik op NVWA 2017 en de ZGW-service. De resultaten daarvan worden in 2016 gepubliceerd. Over de stand van zaken ten aanzien van deze projecten wordt in het Rijksdashboard gerapporteerd. De risico’s voor de uitvoering, waaronder eventuele privacy-risico’s, maken daar onderdeel van uit. De stand van zaken bij deze projecten geeft geen aanleiding tot het maken van nadere opmerkingen.
Externe inhuur
Het kabinet heeft, naar aanleiding van de motie Roemer, een norm voor externe inhuur gesteld van 10% van de personele uitgaven. Het inhuurpercentage van EZ, inclusief flexibele schil over 2015, komt uit op 10,8% (exclusief RVO.nl, dat vanwege een sterk wisselend opdrachtenpakket relatief veel externe inhuur heeft, is dit 6,7%). Ten opzichte van 2014 is het inhuurpercentage van EZ in 2015 met 0,4% gedaald.
Audit Committee
Het Audit Committee (AC) is voor het departementaal management een belangrijk instrument voor advisering over de bedrijfsvoering waaronder het auditbeleid. Het AC bestaat uit de voorzitter (de SG), de Hoofd Directeur Interne Organisatie en Uitvoering, twee DG’s, de directeur FEZ, de directeur ADR en twee externe leden. In 2015 is onder andere gesproken over het auditplan van de ADR, garantieregelingen voor ondernemers, de aandachtspunten in het financieel en materieel beheer en de voortgang in het beheer van risico’s in de EU-conformiteit van beleid en uitvoering. Het AC heeft in 2015 een zelfevaluatie uitgevoerd naar het eigen functioneren. Naar aanleiding van de evaluatie zijn de leden van mening dat het AC functioneert zoals bedoeld en dat het belangrijk is om een goede balans te vinden tussen aan de ene kant de bedrijfsvoering en aan de andere kant de inhoudelijke strategische onderwerpen.
-
C.JAARREKENING
1.4.1 DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT MINISTERIE VAN EZ (XIII)
Departementale verantwoordingsstaat 2015 van het Ministerie van Economische Zaken (XIII)
Bedragen x € 1.000
(1)
(2)
(3) = (2) - (1)
Art
Omschrijving
Vastgestelde begroting
Realisatie
Verschil realisatie en vastgestelde begroting
Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
Totaal
8.721.305
4.932.315
10.170.057
10.463.253
4.807.124
7.361.085
1.741.948
- 125.191
- 2.808.972
Beleidsartikelen
8.372.469
4.583.299
10.138.758
10.089.008
4.432.879
7.318.660
1.716.539
- 150.420
- 2.820.098
11
Goed functionerende economie en markten
192.396
192.483
52.265
197.904
200.072
52.224
5.508
7.589
-
-41
12
Een sterk innovatievermogen
488.699
569.897
42.013
638.508
534.926
51.891
149.809
-
-34.971
9.878
13
Een excellent ondernemingsklimaat
1.798.832
306.921
78.041
928.330
294.859
63.493
-
-870.502
-
-12.062
-
-14.548
14
Een doelmatige en duurzame energievoorziening
3.960.853
1.619.026
9.535.411
6.494.697
1.557.919
6.851.765
2.533.844
-
-61.107
-
-2.683.646
16
Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens
658.062
585.628
313.058
623.541
667.686
123.539
-
-34.521
82.058
-
-189.519
17
Groen onderwijs van hoge kwaliteit
891.348
839.465
75
827.516
843.384
243
-
-63.832
3.919
168
18
Natuur en Regio
200.392
293.151
96.707
184.073
255.582
126.077
-
-16.319
-
-37.569
29.370
19
Toekomstfonds
181.887
176.728
21.188
194.439
78.451
49.428
12.552
-
-98.277
28.240
Niet-beleidsartikelen
348.836
349.016
31.299
374.245
374.245
42.425
25.409
25.229
11.126
40
Apparaat
348.836
349.016
31.299
374.245
374.245
42.425
25.409
25.229
11.126
41
Nominaal en Onvoorzien
1.4.2 SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT INZAKE AGENTSCHAPPEN
Samenvattende verantwoordingsstaat 2015 inzake de baten-lastenagentschappen van het Ministerie van Economische Zaken (XIII)
Bijdragen x € 1.000
Omschrijving
(1)
Vastgestelde begroting
(2)
Realisatie 2015
(3)=(2)-(1)
Verschil realisatie en vastgestelde begroting
(4)
Realisatie 2014
Agentschap Telecom
Totale baten
31.813
35.406
3.593
32.526
Totale lasten
33.243
33.617
374
31.445
Saldo van baten en lasten
-
-1.430
1.789
3.219
1.081
Totale kapitaalontvangsten
6.300
0
-
-6.300
0
Totale kapitaaluitgaven
6.992
1.254
-
-5.738
2.312
Dienst ICT Uitvoering
Totale baten
165.200
240.223
75.023
199.454
Totale lasten
165.200
239.964
74.764
200.446
Saldo van baten en lasten
0
259
259
-
-992
Totale kapitaalontvangsten
14.000
27.910
13.910
9.000
Totale kapitaaluitgaven
28.000
34.001
6.001
25.562
Dienst Landelijk Gebied
Totale baten
68.721
14.165
-
-54.556
91.597
Totale lasten
68.721
16.272
-
-52.449
96.258
Saldo van baten en lasten
0
-
-2.107
-
-2.107
-
-4.661
Totale kapitaalontvangsten
0
0
0
18.577
Totale kapitaaluitgaven
0
23.000
23.000
2.547
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
Totale baten
286.407
313.949
27.542
306.756
Totale lasten
288.584
324.671
36.087
314.338
Saldo van baten en lasten
-
-2.177
-
-10.722
-
-8.545
-
-7.582
Totale kapitaalontvangsten
17.550
31.816
14.266
12.316
Totale kapitaaluitgaven
40.260
27.098
-
-13.162
21.071
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Totale baten
441.733
484.176
42.443
411.191
Totale lasten
441.733
485.985
44.252
407.149
Saldo van baten en lasten
0
-
-1.809
-
-1.809
4.042
Totale kapitaalontvangsten
0
46.092
46.092
382
Totale kapitaaluitgaven
12.844
46.416
33.572
21.866
1.4.3 TOELICHTING BIJ DE SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT INZAKE AGENTSCHAPPEN
Aansluiting realisatie agentschappen met financiering door moederdepartement
Door een vergelijking van de «bijdrage moederdepartement (EZ)» uit tabel A met de bijdragen die vermeld zijn in de tabel B is de aansluiting te maken tussen de realisaties in de agentschapsparagraaf en de bijdragen die op de beleidsartikelen zijn gerealiseerd.
A - Realisatie agentschappen 2015
Bedragen x € 1.000
Bijdrage moederdepartement (EZ)
Bijdrage overige departementen
Bijdrage derden
Overige baten
Totale baten
Agentschap Telecom
12.514
0
22.532
360
35.406
Dienst ICT Uitvoering
210.944
28.144
1.135
0
240.223
Dienst Landelijk Gebied
5.954
1.133
809
6.269
14.165
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
128.935
81.334
93.913
9.767
313.949
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
314.859
119.877
43.670
5.770
484.176
Totaal
673.206
230.488
162.059
22.166
1.087.919
B - Bijdragen aan agentschappen per beleidsartikel (realisatie 2015)
Bedragen x € 1.000
Realisatie
Agentschap Telecom
12.799
art. 11 Goed functionerende economie en markten
12.021
art. 12 Een sterk innovatievermogen
778
Dienst ICT Uitvoering
210.944
art. 11 Goed functionerende economie en markten
7.057
art. 13 Een excellent ondernemingsklimaat
0
art. 40 Apparaat
53.500
Bijdrage agentschappen en diensten
150.387
Dienst Landelijk Gebied
6.833
art. 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens
0
art. 18 Natuur en Regio
6.833
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
150.597
art. 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening
681
art. 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens
136.874
art. 18 Natuur en Regio
8.087
Art. 16 BTW-compensatie
4.955
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
357.017
art. 11 Goed functionerende economie en markten
996
art. 12 Een sterk innovatievermogen
56.995
art. 13 Een excellent ondernemingsklimaat
30.501
art. 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening
40.168
art. 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens
149.999
art. 17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit
1.237
art. 18 Natuur en Regio
65.124
Art. 19 Toekomstfonds
6.050
art. 40 Apparaat
5.947
Subtotaal
738.190
Af: doorbelasting aan agentschappen door DICTU
-
-150.387
Totale bijdrage EZ-begroting
587.803
Opmerkingen bij verschillen tussen realisatiestanden in tabel A en tabel B
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
De hogere bijdrage moederdepartement in tabel B van € 21,7 mln ten opzichte van tabel A komt vooral door de door EZ verstrekte bijdrage ter versterking van het eigen vermogen van de NVWA (€ 12,1 mln) en de verschuiving van de in het Plan van Aanpak NVWA toegezegde bijdrage ter compensatie van hogere ICT-kosten (€ 7,7 mln) van omzet moederdepartement naar bijzondere baten. Voorts is rekening gehouden met doorgeschoven bedragen voor uitvoering van het Plan van Aanpak en zijn enkele kleinere balansmutaties verwerkt (totaal € 1,9 mln).
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
De hogere bijdrage moederdepartement in tabel B van € 42,2 mln ten opzichte van tabel A wordt grotendeels veroorzaakt doordat circa € 20 mln van de opdracht is doorgeschoven naar 2016. Daarnaast is de opdracht circa € 22 mln goedkoper uitgevallen. Dit betreft de opdracht voor de provincies en de opdracht van Natuur en regio. Dit bedrag wordt in 2016 teruggestort aan het ministerie of verrekend met de bijdrage 2016.
Agentschap Telecom (AT)
Staat van baten en lasten
Bedragen x € 1.000
(1)
(2)
(3)=(2)-(1)
(4)
Omschrijving
Vastgestelde begroting 2015
Realisatie 2015
Verschil realisatie en vastgestelde begroting
Realisatie 2014
Baten
Omzet moederdepartement
11.068
12.514
1.446
11.217
Omzet overige departementen
0
0
0
8
Omzet derden
20.629
22.532
1.903
20.800
Rentebaten
16
5
-
-11
33
Vrijval voorzieningen
0
21
21
0
Bijzondere baten
100
334
234
468
Totaal baten
31.813
35.406
3.593
32.526
Lasten
Apparaatskosten
31.028
32.081
1.053
30.465
-
-Personele kosten
19.917
20.531
614
20.129
Waarvan eigen personeel
19.019
19.672
653
19.561
Waarvan externe inhuur
898
859
- 39
568
Waarvan overige personele kosten
-
-Materiële kosten
11.111
11.550
439
10.336
Waarvan apparaat ICT
Waarvan bijdrage aan SSO's
5.590
5.786
196
4.972
Waarvan overige materiële kosten
5.764
5.364
Rentelasten
184
24
-
-160
32
Afschrijvingskosten
-
-Immaterieel
291
155
-
-136
149
-
-Materieel
1.665
1.759
94
1.463
Overige lasten
-
-Dotaties voorzieningen
75
35
-
-40
268
-
-Bijzondere lasten
966
966
0
Correctie kosten GAMMA
-
-1.403
-
-1.403
-
-932
Totaal lasten
33.243
33.617
374
31.445
Saldo van baten en lasten
- 1.430
1.789
3.219
1.081
Toelichting op het saldo van baten en lasten
Het saldo baten en lasten is ten opzichte van de vastgestelde begroting hoger. Dit wordt veroorzaakt door de hogere omzet moederdepartement en de hogere omzet op de post derden.
De hogere omzet moederdepartement wordt veroorzaakt door een stijging van vraag vanuit de beleidsdirecties voor uit te voeren projecten. Ook zijn er op verzoek van de beleidsdirecties werkzaamheden uitgevoerd voor het invaren van nieuwe taken. De hogere omzet derden wordt verklaard door de hogere opbrengst op Caribisch Nederland en de point-point-straalverbindingen.
De correctie kosten GAMMA vindt vanaf jaarrekening 2014 plaats voor resultaatbestemming. Na correctie van de kosten GAMMA (€ 1,430 mln) in de vastgestelde begroting 2015, is sprake van een begroot resultaat van 0.
Het gerealiseerde resultaat 2015, exclusief het resultaat op Caribisch Nederland (€ 1,5 mln) en de nog te verrekenen point-point-straalverbindingen (€ 0,5 mln), is € 0,2 mln verlies.
Toelichting op de baten
Omzet moederdepartement
Bedragen x 1.000
Vastgestelde begroting 2015
Realisatie 2015
Verschil realisatie en vastgestelde begroting
Realisatie 2014
Structurele bijdragen moederdepartement
Beleidsopdrachten
4.894
4.904
10
5.473
Toezichttaken
5.174
5.219
45
4.950
Subtotaal structurele bijdragen
10.068
10.123
55
10.423
Incidentele bijdragen
Projecten
1.000
2.885
1.885
789
Subtotaal projecten
1.000
2.885
1.885
789
Verrekeningen op bijdragen
-
-494
-
-494
5
Totaal omzet moederdepartement
11.068
12.514
1.446
11.217
De omzet moederdepartement bestaat uit de vergoedingen die worden ontvangen van EZ voor de uitvoering van opdrachten.
De hogere omzet op de projecten is veroorzaakt door een stijging van vraag vanuit de beleidsdirecties voor uit te voeren projecten (met name project VOA-Toolkit, project Toekomst radiovergunningen/FM). Ook zijn er op verzoek van de beleidsdirecties werkzaamheden uitgevoerd voor het invaren van de nieuwe taken Elektronische Toegangsdiensten (ETD), Elektronische Certificering (eIDAS) en de overgang van de taken van het voormalig Verispect in het kader van de Waarborg- en Metrologiewet.
Omzet derden
Bedragen x 1.000
Vastgestelde begroting 2015
Realisatie 2015
Verschil realisatie en vastgestelde begroting
Realisatie 2014
Vergunninghouders en overige:
17.635
17.532
-
-103
18.058
- vaste verbindingen
3.612
4.618
1.006
4.571
- mobiele communicatie
4.659
4.141
- 518
4.497
- (openbare) (mobiele) elektronische communicatie
1.963
1.887
- 76
1.906
- radiodeterminatie
62
34
- 28
61
- radiozendamateurs
5
8
3
7
- omroep
5.516
5.142
- 374
5.369
- overige/verlengingen
38
- 38
- examens
138
130
- 8
133
- verklaringen, keuringen en erkenningen
4
4
0
4
- randapparatuur
1.638
1.568
- 70
1.510
Satellietoperators
261
174
-
-87
196
BZK (C2000)1
47
0
-
-47
46
Korps Landelijke Politiediensten1
143
0
-
-143
139
Ministerie van Defensie
1.322
1.286
-
-36
1.284
Ministerie van I&M
475
475
Ministerie van V&J
229
229
Caribisch Nederland
1.221
2.836
1.615
1.077
Totaal omzet derden
20.629
22.532
1.903
20.800
Noot 1
valt met ingang van 2015 onder Ministerie van V&J
De gerealiseerde omzet derden is hoger dan de vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt door de producten vaste verbindingen (point-point-straalverbindingen), Caribisch Nederland en Omroep.
Bij de categorie vaste verbindingen heeft de markt als gevolg van de 4G veiling ook in 2015 sterk geïnvesteerd in het upgraden van netwerken. Voor Agentschap Telecom heeft dit geleid tot een toename van de omzet.
De lagere omzet op de categorie Omroep is een gevolg van het inleveren door de NPO van de vergunning voor radio 5.
Voor de categorie Caribisch Nederland geldt dat AT vanaf 10 oktober 2010 uitvoerder en toezichthouder is op het vlak van telecom op de BES eilanden. Voor de inspanningen die AT aldaar pleegt worden vergoedingen in rekening gebracht bij concessie- en machtiginghouders. Doordat AT enerzijds de kosten beperkt heeft weten te houden en doordat anderzijds de inkomsten ten gevolge van het toegenomen gebruik van telecom op de BES zijn gestegen is er een overdekking op de tarieven ontstaan.
Bij de categorie Mobiele communicatie is de omzet lager doordat veel vergunningen met ingang van 2015 vallen onder de behoefte onderbouwingsplannen (BOP) van het Ministerie van I&M en in mindere mate het Ministerie van V&J. Dit komt terug in een hogere omzet bij de betreffende omzetcategorieën.
Bijzondere baten
De realisatie in 2015 bestaat uit opbrengsten voor de verkoop van dienstauto’s en personele baten die niet kunnen worden verrekend met P-Direct of van toepassing zijn op 2014.
Toelichting op de lasten
Personele kosten
De personele kosten zijn hoger dan de vastgestelde begroting. Dit wordt vooral veroorzaakt door een stijging van de loonkosten per FTE door de doorgevoerde CAO-aanpassingen. Het aantal FTE houdt met 252,1 gelijke tred met de begrote FTE.
Materiële kosten
De materiële kosten zijn in lijn met de begrote kosten. De kosten van ICT-projecten nemen toe (met name project Autorisatiebeheer, project Informatiebeveiliging). De reguliere ICT kosten vallen in 2015 lager uit door een eenmalige overgangskorting op de infrastructurele kosten van DICTU.
Rentelasten
De rentelasten blijven achter ten opzichte van de begroting. Dit door uitstel en vertragingen in investeringen huisvesting en het project GAMMA.
Afschrijvingskosten
Door uitgestelde investeringen zijn er geen afschrijvingen voor het project GAMMA. Daarentegen zijn de investeringen in het kantoorgebouw Groningen versneld afgeschreven in verband met de overgang naar het nieuwe Rijkshuisvestingsstelsel per 1 januari 2016.
Overige lasten
De bijzondere lasten worden veroorzaakt door een afkoopregeling van «oude» reisrechten die medewerkers is aangeboden.
Correctie kosten GAMMA
Volgens afspraak in het doorlichtingsrapport AT van het Ministerie van Financiën d.d. 24 december 2013, zijn de in 2015 gemaakte kosten GAMMA ad € 1,4 mln in mindering gebracht op de kosten en rechtstreeks ten laste gebracht van de post Te verrekenen met vergunninghouders.
Balans per 31 december 2015
Bedragen x € 1.000
Balans 2015
Balans 2014
Activa
Immateriële activa
0
186
Materiële vaste activa
-
*grond en gebouwen
0
0
-
*installaties en inventarissen
163
559
-
*overige materiële vaste activa
4.300
4.947
Voorraden
0
0
Debiteuren
1.299
1.489
Nog te ontvangen
553
1.021
Liquide middelen
11.715
8.886
Totaal Activa
18.030
17.088
Passiva
Eigen vermogen
-
*exploitatiereserve
1.625
1.620
-
*onverdeeld resultaat
1.789
1.081
Voorzieningen
508
513
Leningen bij het MvF
308
506
Crediteuren
526
559
Te verrekenen met vergunninghouders c.a.
6.042
6.746
Te verrekenen met Caribisch Nederland
1.491
1.491
Nog te betalen
5.741
4.572
Totaal Passiva
18.030
17.088
Voorzieningen
Bedragen x € 1.000
Boekwaarde 1/1/2015
Dotaties
Onttrekkingen
Vrijval
Boekwaarde 31/12/2015
Wachtgeld en FLO
41
0
20
21
0
Ambtsjubilea
472
81
45
0
508
Totaal
513
81
65
21
508
Ontwikkeling eigen vermogen
Bedragen x € 1.000
2013
2014
2015
Omzet, excl. rente- en bijzondere baten
32.636
32.203
35.067
Gemiddelde omzet over 3 jaar
32.407
32.559
33.243
Toegestane exploitatiereserve
1.620
1.620
1.625
Resultaat
803
1.081
1.789
Eigen vermogen
2.423
2.701
3.414
Inclusief het resultaat ligt het eigen vermogen boven de toegestane norm. Bij de eerstvolgende suppletoire begrotingswet wordt aangeven hoe dit wordt hersteld.
Te verrekenen met vergunninghouders c.a.
De post «te verrekenen met vergunninghouders» geeft de schuld aan de vergunninghouders c.a. van Agentschap Telecom weer. Deze post is in 2015 met € 1,4 mln afgebouwd met de onderzoekskosten van een nieuw vergunningverleningssysteem (GAMMA). De post wordt in de jaren 2016 en 2017 volledig afgebouwd door conform afspraak met het Ministerie van Financiën de middelen aan te wenden voor de verdere ontwikkeling van GAMMA en/of door het verlagen van vergunningstarieven. Anderzijds is € 0,7 mln van het resultaat 2014 toegevoegd aan deze post.
Te verrekenen met Caribisch Nederland
Deze post is vergelijkbaar met de post «te verrekenen met vergunninghouders c.a.», maar dan specifiek voor de vergunninghouders in Caribisch Nederland. Om de post af te bouwen worden de tarieven met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015 verlaagd.
Aandeel moederdepartement, overige departementen en derden in vorderingen en schulden
Bedragen x € 1.000
moederdepartement
overige departementen/ agentschappen
derden
Debiteuren
0
47
1.252
Nog te ontvangen
286
1
266
Liquide middelen
0
11.715
0
Totaal vorderingen
286
11.763
1.518
Crediteuren
0
35
491
Nog te betalen
1.333
1.650
2.758
Totaal schulden
1.333
1.685
3.249
Kasstroomoverzicht over 2015
Bedragen x € 1.000
(1)
(2)
(3)=(2)-(1)
Omschrijving
Vastgestelde begroting
Realisatie
Verschil realisatie en vastgestelde begroting
1
Rekening-courant RHB 1 januari 2015 + stand depositorekeningen
7.534
8.886
1.352
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)
4.088
Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)
-
-5
2
Totaal operationele kasstroom
526
4.083
3.557
Totaal investeringen (-/-)
-
-6.300
-
-679
5.621
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)
0
0
0
3
Totaal investeringskasstroom
- 6.300
- 679
5.621
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)
0
-
-377
-
-377
Eenmalige storting door moederdepartement (+)
0
0
0
Aflossingen op leningen (-/-)
-
-692
-
-198
494
Beroep op leenfaciliteit (+)
6.300
0
-
-6.300
4
Totaal financieringskasstroom
5.608
- 575
- 6.183
5
Rekening-courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen
7.368
11.715
4.347
De operationele kasstroom is vooral hoger doordat het resultaat hoger is dan begroot.
De investeringen zijn lager dan begroot. Dit heeft twee oorzaken. Ten eerste is het project GAMMA vertraagd, omdat het niet gelukt is om de aanbestedingsprocedure voor het zaaksysteem volledig te doorlopen. Hierdoor is er in 2015 niet geïnvesteerd. Ten tweede zijn de geplande investeringen in huisvesting uitgesteld in afwachting van de herhuisvesting van het kantoor in Groningen (2016). De gerealiseerde investeringen hebben met name betrekking op elektronische apparatuur, masten en antennes ten behoeve van toezichtwerkzaamheden.
Het verschil op de financieringskasstroom is ontstaan doordat geen gebruik is gemaakt van de leenfaciliteit.
Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015
Realisatie 2012
Realisatie 2013
Realisatie 2014
Realisatie 2015
Begroting 2015
Inputindicatoren
Kernindicatoren
Verhouding direct/indirect (in fte)
186,6 / 70,0
174,9 / 74,9
177,4 / 82,8
176,5 / 75,6
178,2/
76,3
Verklarende/achterliggende variabelen
Personeelskosten per fte
€ 69.853
€ 70.395
€ 70.931
€ 72.415
€ 70.584
Totaal aantal fte's (excl externe inhuur)
256,6
237,3
248,4
244,1
241,8
Kosten inhuur externen (PAO-definitie; x € 1.000)
€ 1.113
€ 947
€ 568
€ 859
€ 898
Outputindicatoren
Uurtarief (wijziging in reële termen)
-
-0,45%
-
-1,47%
-
-0,66%
-
-0,69%
0%
Aantal declarabele uren (per fte en totaal)
1.453 / 1.667
1.450/ 1.660
1.450/ 1.660
1.450/ 1.660
1.453/ 1.667
Aantal werkbare /beschikbare uren:
-
-werkbare uren
1.836
1.829
1.829
1.829
1.836
-
-bruto beschikbare uren
1.667
1.660
1.660
1.660
1.667
-
-netto beschikbare uren
1.588
1.585
1.585
1.585
1.588
Verklarende/achterliggende variabelen
Bedrijfsresultaat (x € 1.000)
2.554
803
1.081
1.789
-
-1.430
Omzet
33.455
33.101
32.526
35.406
31.813
Kwaliteitsindicatoren
Kernindicatoren
Klanttevredenheid:
Niet in 2012
3,9
Niet in 2014
Niet in 2015
>3,5
Doorlooptijd primaire processen:
Vergunningaanvragen 95% binnen
8 weken
98%
99%
89%
94%
95%
6 weken
86%
89%
4 weken
79%
82%
2 weken
70%
62%
Reactietijd storingsklachten
norm
Klachten van levensbelang ≤ 4 uur
100%
100%
100%
100%
95%
100%
Klachten van maatschappelijk belang ≤ 12 uur
98%
91%
97%
75%
91%
98%
Klachten van individueel belang ≤ 3 werkdagen
80%
80%
95%
85%
82%
90%
Gegrond verklaarde bezwaarschriften aantal
norm
19
9
11
5
≤ 5%
9,0%
2,4%
5,6%
3,5%
<5%
Aantal klachten
2
3
3
7
<7
Medewerkertevredenheid
niet in 2012
7,0
niet in 2014
6,7
>7
Verklarende/achterliggende variabelen
Ziekteverzuim
≤ 4,3%
5,4%
4,2%
3,0%
3,8%
<4,1%
Personele kosten per FTE
De personele kosten per FTE zijn hoger dan begroot. Dit wordt verklaard door de doorgevoerde CAO-aanpassingen in 2015.
Uurtarief
Mede als gevolg van de taakstelling Rutte heeft Agentschap Telecom het kostenbewustzijn verder doorontwikkeld. Voor 2015 heeft Agentschap Telecom de tarieven nominaal met 0,56% laten dalen. De reële daling bedraagt 0,69% doordat in de tariefstelling geen gebruik is gemaakt van de toegestane loon- en prijsbijstelling van 0,13%. Het gewogen gemiddelde uurtarief bedraagt € 106,68.
Vergunningen
Het gerealiseerde percentage binnen 8 weken bedraagt 94%. Een stijging van 5% ten opzichte van 2014. De norm van 95% is niet gerealiseerd. Dit is veroorzaakt door de point-point straalverbindingen in de categorie vaste verbindingen. Als gevolg van de 4G veiling heeft de markt ook in 2015 nog sterk geïnvesteerd in het upgraden van netwerken. Voor Agentschap Telecom heeft dit geleid tot een toename van de omzet, maar ook tot druk op de realisatie van de doorlooptijden op de vergunningen.
Storingsklachten
Voor de prio 1 klachten geldt dat 3 van de in totaal 59 klachten niet binnen de norm zijn afgehandeld. Dit doordat deze klachten niet tijdig bij de dienstdoende inspecteur zijn binnengekomen door technische problemen met de semafoon. Verder zijn er in 2015 twee maal ICT problemen geweest waardoor klachten niet tijdig zijn geregistreerd in het systeem.
Medewerkerstevredenheid
In 2015 heeft wederom een groot deel van de medewerkers (81,9%) deelgenomen aan het Medewerkers Tevredenheidsonderzoek (MTO). Werkplezier, loopbaanontwikkeling en werkdruk zijn punten die lager scoren dan het vorige MTO, maar ten opzichte van de Benchmark Rijksoverheid scoort AT weer hoger. Ongewenste omgangsvormen, samenwerking en welzijn en gelijke kansen zijn onderwerpen die in score omhoog zijn gegaan. Deze punten liggen ook hoger dan de benchmark. Het proces hoe de resultaten van het MTO worden vertaald naar (HR)beleid binnen AT, is opgestart.
Ziekteverzuim
Er is een lichte toename in verzuim ontstaan ten opzichte van 2014 (zowel % als frequentie). Het verzuim blijft binnen de Verbaannorm van 4,1%.
Dienst ICT Uitvoering (DICTU)
Staat van baten en lasten
Bedragen x € 1.000
(1)
(2)
(3)=(2)-(1)
(4)
Omschrijving
Oorspronkelijk vastgestelde begroting
Realisatie
2015
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
Realisatie 2014
Baten
Omzet moederdepartement
157.200
210.944
53.744
180.997
Omzet overige departementen
8.000
28.144
20.144
16.569
Omzet derden
0
1.135
1.135
1.854
Rentebaten
0
0
0
0
Vrijval voorzieningen
0
0
0
0
Bijzondere baten
0
0
0
34
Totaal baten
165.200
240.223
75.023
199.454
Lasten
Apparaatskosten
150.200
227.332
77.132
188.891
-
-Personele kosten
41.400
136.879
95.479
107.239
Waarvan eigen personeel
39.600
40.847
1.247
35.438
Waarvan externe inhuur
1.800
7.546
5.746
10.292
Waarvan overige personele kosten
0
88.486
88.486
61.509
-
-Materiële kosten
108.800
90.453
-
-18.347
81.652
Waarvan apparaat ICT
66.400
46.080
- 20.320
34.523
Waarvan bijdrage aan SSO’s
4.500
13.141
8.641
8.373
Waarvan overige materiële kosten
37.900
31.233
- 6.667
38.756
Afschrijvingskosten
14.000
11.330
-
-2.670
10.379
-
-Immaterieel
7.000
6.400
-
-600
5.726
-
-Materieel
7.000
4.930
-
-2.070
4.653
Overige lasten
1.000
1.302
302
1.176
-
-Dotaties voorzieningen
0
1.086
1.086
801
-
-Rentelasten
1.000
193
-
-807
189
-
-Bijzondere lasten
0
23
23
186
Totaal lasten
165.200
239.964
74.764
200.446
Saldo van baten en lasten
0
259
259
- 992
Toelichting op de baten
Bij 1e suppletoire begroting 2015 is een omzetstijging gemeld naar € 202 mln. De omzet moederdepartement werd met € 15,9 mln bijgesteld tot € 173,1 mln en de omzet overige departementen werd bijgesteld tot € 27,9 mln. De verdere omzetstijging moederdepartement naar € 210,9 mln is met name veroorzaakt door een toename van ontwikkelopdrachten bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (+ € 24,8 mln), het kerndepartement (+ € 6,1 mln) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (+ € 5,2 mln). De stijging van de omzet bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland houdt onder meer verband met de overname van een deel van de werkzaamheden van Dienst Landelijk Gebied en de productschappen (PBO’s).
Omzet moederdepartement
De verdeling per productgroep wordt in onderstaande tabel weergegeven.
Bedragen x € 1.000
Vastgestelde begroting 2015
Realisatie 2015
Verschil realisatie en vastgestelde begroting
Realisatie 2014
Applicatieservices
25.000
24.001
-
-999
19.022
Ontwikkelopdrachten
22.500
57.806
35.306
48.866
Werkplekservices
30.500
33.729
3.229
33.279
Infrabeheer
41.900
43.078
1.178
41.046
Overige omzet
38.200
53.230
15.030
30.784
Taakstelling Rutte II
-
-900
-
-900
Totaal
157.200
210.944
53.744
180.997
Omzet overige departementen
Bedragen x € 1.000
Vastgestelde begroting 2015
Realisatie 2015
Verschil realisatie en vastgestelde begroting
Realisatie 2014
Applicatieservices
1.215
1.215
314
Ontwikkelopdrachten
1.800
6.412
4.612
11.545
Infrabeheer
3.000
8.778
5.778
525
Werkplekservices
700
23
-
-677
Overige omzet
1.000
6.789
5.789
1.143
Totaal
6.500
23.217
16.717
13.527
Omzet BOD’s
1.500
4.927
3.427
3.042
Totaal incl. BOD’s
8.000
28.144
20.144
16.569
Omzet derden
De omzet derden is in 2015 als volgt:
€ 0,761 mln College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
€ 0,230 mln Vereffeningsorganisatie PBO.
€ 0,153 mln Huurcommissie.
€ 0,009 - mln Overigen.
Toelichting op de lasten
Personele kosten
De toename van de personele kosten bestaat deels (€ 44,7 mln) uit een administratieve verschuiving van de post materiële kosten naar personele kosten ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. De overige stijging wordt veroorzaakt door extra werkzaamheden voor het moederdepartement en overige departementen, met als gevolg meer inzet van personeel.
Materiële kosten
Naast de eerder genoemde administratieve verschuiving van materiële kosten naar personele kosten
heeft een stijging plaatsgevonden van de materiële kosten van € 26,2 mln als gevolg van stijging van de omzet. Per saldo zijn de materiële kosten € 18,3 mln lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.
Afschrijvingskosten
De afschrijvingskosten vallen lager uit dan begroot omdat een deel van de investeringen (onder andere voor de ontwikkeling van een Cloud Infrastructuur) nog in aanbouw is en er nog niet op wordt afgeschreven.
Overige lasten
Dotaties voorzieningen
Onder de post Dotaties voorzieningen worden de dotaties aan een tweetal voorzieningen verantwoord, te weten:
-
-
-
•de debiteurenvoorziening ter waarde van € 0,8 mln, die qua hoogte in lijn ligt met de dotatie in 2014.
-
-
-
-
•de reorganisatievoorziening ter waarde van € 0,3 mln.
-
Rentelasten
Door de lage rente zijn de rentekosten afgenomen. Op de in 2015 aangetrokken leningen hoeft nagenoeg geen rente vergoed te worden.
Bijzondere lasten
In 2015 is een oude (van voor 1 januari 2013) nog te factureren positie afgeboekt ten laste van de bijzondere lasten.
Balans per 31 december 2015
Bedragen x € 1.000
Balans 2015
Balans 2014
Activa
Immateriële vaste activa
28.203
17.981
Materiële vaste activa
20.768
17.631
-
-grond en gebouwen
0
0
-
-installaties en inventarissen
16.507
13.094
-
-overige materiële vaste activa
4.261
4.537
Voorraden
0
0
Debiteuren
20.427
21.972
Nog te ontvangen
11.641
9.090
Liquide middelen
4.062
2.091
Totaal activa:
85.101
68.765
Passiva
Eigen Vermogen
259
-
-910
-
-exploitatiereserve
0
82
-
-onverdeeld resultaat
259
-
-992
Voorzieningen
357
97
Leningen bij het MvF
30.640
16.465
Crediteuren
6.343
15.989
Nog te betalen
47.502
37.124
Totaal passiva
85.101
68.765
Specificatie Debiteuren
Bedragen x € 1.000
Realisatie 2015
Realisatie 2014
Debiteuren
23.807
22.931
Voorziening debiteuren
-
-1.681
-
-959
Nog te verwerken ontvangsten
-
-1.699
0
Totaal
20.427
21.972
Onder Debiteuren worden verantwoord de nominale waarde minus de voorziening voor vermoedelijke oninbaarheid en nog te verwerken ontvangsten. In onderstaande tabel is de totale debiteuren positie geclassificeerd naar type debiteur.
Bedragen x € 1.000
Realisatie 2015
Realisatie 2014
Moederdepartement
13.095
18.021
Overige departementen
6.411
2.837
Derden
921
1.114
Totaal
20.427
21.972
Specificatie Nog te Ontvangen
Bedragen x € 1.000
Realisatie 2015
Realisatie 2014
Moederdepartement
2.965
1.953
Overige departementen
855
586
Derden
7.821
6.551
Totaal
11.641
9.090
Onder de balanspost Nog te ontvangen worden de nog te factureren omzet en de vooruitbetaalde kosten verantwoord. Met name de vooruitbetaalde kosten vallen binnen de classificatie Derden.
Voorzieningen
Bedragen x € 1.000
Boekwaarde 1/1/2015
Dotaties
Onttrekkingen
Vrijval
Boekwaarde 31/12/2015
Reorganisatievoorziening
97
327
67
0
357
De dotatie aan de reorganisatievoorziening houdt verband met de afvloeiing van een voormalige medewerker. Pas in de komende jaren zullen de met deze medewerker gemaakte afspraken tot kasuitgaven leiden.
Tabel vermogensontwikkeling 2015
Bedragen x € 1.000
2013
2014
2015
1 Eigen Vermogen per 1 Januari
-
-479
82
-
-910
2 Saldo Baten en Lasten
562
-
-992
259
3 Directe mutaties in het Eigen Vermogen
0
0
910
3a. Uitkering aan moederdepartement
3b. Bijdrage door moederdepartement ter versterking Eigen Vermogen
910
3c. Overige Mutaties
Stand 31 december
82
- 910
259
Omzet
164.561
199.454
240.223
Vermogensplafond (5%)
8.362
10.071
De exploitatiereserve is gebonden aan een maximumreserve van 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. De maximaal toegestane omvang van de exploitatiereserve bedraagt voor DICTU € 10,1 mln. Het Eigen Vermogen van DICTU is, afhankelijk van het besluit over de resultaatbestemming, per 31-12-2015 € 0,3 mln.
Specificatie Crediteuren
Bedragen x € 1.000
Realisatie 2015
Realisatie 2014
Moederdepartement
329
1.746
Overige departementen
0
0
Derden
6.014
14.243
Totaal
6.343
15.989
Specificatie Nog te Betalen
Bedragen x € 1.000
Realisatie 2015
Realisatie 2014
Moederdepartement
14.804
11.466
Overige departementen
12.825
9.312
Derden
19.873
16.346
Totaal
47.502
37.124
Kasstroomoverzicht over 2015
(1)
(2)
(3)=(2)-(1)
Omschrijving
Oorspronkelijk vastgestelde begroting
Realisatie
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
1.
Rekening-courant RHB 1 januari 2015 + stand depositorekeningen
0
2.091
2.091
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)
11.849
Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)
-
-3.787
2.
Totaal operationele kasstroom
14.000
8.062
- 5.938
Totaal investeringen (-/-)
-
-14.000
-
-24.689
-
-10.689
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)
0
0
0
3.
Totaal investeringskasstroom
- 14.000
- 24.689
- 10.689
Eenmalige uitkering aan moederdepartement
(-/-)
0
0
0
Eenmalige storting door het moederdepartement (+)
0
910
910
Aflossingen op leningen (-/-)
-
-14.000
-
-9.312
4.688
Beroep op leenfaciliteit (+)
14.000
27.000
13.000
4.
Totaal financieringskasstroom
0
18.598
18.598
5.
Rekening-courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)
0
4.062
4.062
Operationele kasstroom
In de operationele kasstroom vallen de afschrijvingskosten € 2,7 mln lager uit. Daarnaast is door een afname van de crediteurenpositie het werkkapitaal met € 3,8 mln toegenomen ten opzichte van de begroting. Daartegenover staat dat de dotatie aan de voorziening reorganisatiekosten ten opzichte van de begroting met € 0,3 mln is toegenomen en dat er € 0,3 mln winst is gehaald.
Investeringskasstroom
Het investeringsniveau ligt ruim € 10 mln hoger dan begroot aangezien er met name meer geïnvesteerd is dan voorzien in applicatie ontwikkeling.
Financieringskasstroom
In totaal is een bedrag van € 27 mln aan leningen afgeroepen. Er is in 2015 meer aan leningen afgeroepen dan er is geïnvesteerd, aangezien het niveau van de activa hoger ligt dan het totaal aan leningen bij het Ministerie van Financiën. Een deel van dit verschil is in 2015 ingelopen. Daarnaast is er € 4,7 mln minder afgelost op leningen dan begroot.
Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015
Omschrijving
Realisatie 2012
Realisatie 2013
Realisatie 2014
Realisatie
2015
Begroting 2015
1. Kostprijzen per product (groep)
-
a.Basistarief werkplek (gemiddeld per stuk x €)
2.423
2.410
2.540
2.520
2.540
-
b.Aantal Werkplekken
13.000
12.241
12.332
12.937
11.250
-
c.Infrastructuur
(x € 1 000)
13.993
21.541
35.717
48.634
41.900
-
d.Productieve uren (norm 85% 2013 e.v.)
879.000 (89%)
1.156.000 (87%)
1.468.476
(89%)
1.832.350
(89%)
(85%)
2. Tarieven/uur
-
a.Senior medew. (ontwikkeling)
90
87
86
90
86
-
b.Medior medew. (bouw)
80
78
77
70
77
-
c.Junior medew. (test en beheer)
80
78
77
60
77
3. Omzet per prod.groep (pxq)
-
A.Werkplekservices
31.710
35.887
33.279
33.729
30.500
-
B.Infrastructuur
26.000
25.462
41.046
43.078
41.900
-
C.Applicatieservices incl. outsourcing
18.216
19.200
19.022
24.001
25.000
-
D.Ontwikkeling incl. detachering
30.684
40.638
46.866
57.806
22.500
-
E.Overige omzet
21.297
34.910
40.784
52.330
37.300
Totaal
127.907
156.097
180.997
210.944
157.200
4. gem. bezetting FTE-totaal (excl. externe inhuur)
323
371
429
503
539
5. Saldo baten en lasten
-
-1,3%
0,4%
-
-0,5%
0,1%
0,0%
Ad 1a: DICTU hanteert meerdere werkplekconcepten. Het weergegeven tarief betreft het meest voorkomende werkplekconcept.
Ad 1d: Het productiviteitspercentage van DICTU wordt omhooggetrokken doordat externe medewerkers als gevolg van de gehanteerde tijdschrijfsystematiek gemiddeld een hogere productiviteit hebben dan interne medewerkers.
Ad 2: De realisatie van de uurtarieven voor senior, medior en junior medewerkers wijkt af van de begroting als gevolg van een andere groepering van de functies.
Dienst Landelijk Gebied (DLG)
Staat van baten en lasten (periode 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2015)
Bedragen x € 1.000
(1)
(2)
(3)=(2)-(1)
(4)
Omschrijving
Vastgestelde begroting
2015
Realisatie
1-1-2015 t/m 30-6-2015
Verschil realisatie en vastgestelde begroting 2015
Realisatie 2014
Baten
Omzet moederdepartement
51.021
5.954
-
-45.067
55.762
Omzet overige departementen
1.133
1.133
6.421
Omzet derden
5.700
809
-
-4.891
12.753
Rentebaten
1
1
70
Vrijval voorzieningen
12.000
6.268
-
-5.732
16.591
Bijzondere baten
0
0
0
Totaal baten
68.721
14.165
- 54.556
91.597
Lasten
Apparaatskosten
68.721
12.384
-
-56.337
83.226
-
-Personele kosten
48.392
8.257
-
-40.135
60.059
Waarvan eigen personeel
48.392
6.621
-
-41.771
56.983
Waarvan externe inhuur
1.488
1.488
3.004
Waarvan overige personele kosten
148
148
72
-
-Materiële kosten
20.329
4.127
-
-16.202
23.167
Waarvan apparaat ICT
50
0
-
-50
4
Waarvan bijdrage aan SSO's
13.726
838
-
-12.888
7.095
Waarvan overige materiële kosten
3.289
3.289
16.068
Rentelasten
0
0
44
Afschrijvingskosten
1.545
1.545
2.042
-
-Immaterieel
25
25
254
-
-Materieel
1.520
1.520
1.788
Overige lasten
2.343
2.343
10.946
-
-Dotaties voorzieningen
2.273
2.273
10.900
-
-Bijzondere lasten
70
70
46
Totaal lasten
68.721
16.272
- 52.449
96.258
Saldo van baten en lasten
0
- 2.107
- 2.107
- 4.661
In de agentschapsbegroting 2015 was nog geen rekening gehouden met de decentralisatie van het natuurbeleid en de opsplitsing van DLG in een rijksdeel en een provinciaal deel. Er is dan ook begroot alsof DLG heel 2015 nog operationeel zou zijn, waarbij tot eind 2015 de lasten van de reorganisatie en transitie in de DLG-administratie konden worden verwerkt.
Nadien is besloten het agentschap DLG op 1 juli 2015 op te heffen en een jaarrekening op te stellen over het eerste halfjaar van 2015. Dit betekent dat de lasten van de reorganisatie en transitie voor het tweede halfjaar niet meer bij het agentschap zijn verantwoord, maar rechtstreeks in de verantwoording van het Ministerie van EZ zijn verwerkt.
In de staat van baten en lasten zijn de effecten zichtbaar van het staken van de operationele activiteiten van DLG op 1 maart 2015 en de administratieve afsluiting op 30 juni 2015.
Het feit dat de begroting een jaar betreft en de realisatie een halfjaar, maakt het verschil tussen beide slecht vergelijkbaar. Overigens bedraagt het eigen vermogen van DLG op 30 juni 2015 nog € 8,0 mln, ondanks het verlies van € 2,1 mln over het eerste halfjaar. Dit is teruggeboekt naar de eigenaar.
Balans op 30 juni 2015
Bedragen x € 1.000
30-6-2015
31-12-2014
Activa
Immateriële vaste activa
0
25
Materiële vaste activa
0
1.520
-
-Grond en gebouwen
0
1.326
-
-Installaties en inventarissen
0
193
-
-Overige materiële vaste activa
0
1
Debiteuren
2.185
8.825
Nog te ontvangen
3.997
4.476
Liquide middelen
16.326
47.537
Totaal activa
22.508
62.383
Passiva
Eigen vermogen
7.967
33.075
-
-Exploitatiereserve
10.074
22.735
-
-Bestemmingsreserve
0
15.000
-
-Onverdeeld resultaat
-
-2.107
-
-4.660
Voorzieningen
0
10.097
Leningen bij het Ministerie van Financiën
0
0
Crediteuren
0
695
Nog te betalen
14.541
18.516
Totaal passiva
22.508
62.383
Debiteuren
In de post Debiteuren bedraagt de vordering op EZ € 0,4 mln, de vordering op overige ministeries € 0,2 mln en de vordering op derden € 1,6 mln.
Nog te ontvangen
In de post Nog te ontvangen bedraagt de vordering op EZ € 3,8 mln, de vordering op overige ministeries € 0,1 mln en de vordering op derden € 0,1 mln.
Nog te betalen
In de post Nog te betalen bedraagt de schuld aan EZ € 5,4 mln, de schuld aan derden € 8,7 mln en de schuld aan personeel € 0,4 mln.
Ontwikkeling eigen vermogen
Bedragen x € 1.000
2012
2013
2014
2015
1
Eigen vermogen op 1 januari
3.045
3.503
19.059
37.735
2
Onverdeeld resultaat
458
556
476
-
-4.661
3
Directe mutaties in het Eigen vermogen:
3a. uitkering aan moederdepartement
-
-23.000
3b. bijdrage door moederdepartement ter versterking EV
15.000
18.200
3c. overige mutaties
Eigen vermogen op 31 december
3.503
19.059
37.735
Eigen vermogen op 30 juni
10.074
Voorzieningen
Bedragen x € 1.000
Boekwaarde 1/1/2015
Dotaties
Onttrekkingen
Vrijval
Boekwaarde 30/6/2015
Aansprakelijkheid
113
0
5
108
0
Huurcontracten
1.478
0
0
1.478
0
Reorganisatie 2014
8.506
2.273
6.097
4.682
0
Totaal
10.097
2.273
6.102
6.268
0
Kasstroomoverzicht (periode 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2015)
Bedragen x € 1.000
(1)
(2)
(3)=(2)-(1)
Omschrijving
Vastgestelde begroting
Realisatie 1-1-2015 tot en met 30-6-2015
Verschil realisatie en vastgestelde begroting
1.
Rekening-courant RHB 1 januari 2015
41.487
47.537
6.050
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)
Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)
2.
Totaal operationele kasstroom
0
- 8.211
- 8.211
Totaal investeringen (-/-)
0
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)
0
3.
Totaal investeringskasstroom
0
0
0
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)
-
-23.000
-
-23.000
Eenmalige storting door moederdepartement (+)
0
0
Aflossingen op leningen (-/-)
0
0
Beroep op leenfaciliteit (+)
0
0
4.
Totaal financieringskasstroom
0
- 23.000
- 23.000
5.
Rekening-courant RHB 31 december 2015 (=1+2+3+4)
41.487
16.326
- 25.161
Algemene grondslagen
De geldmiddelen in het kasstroomoverzicht bestaan uit de rekening-courant met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding). Ontvangsten en uitgaven uit hoofde van interest zijn opgenomen onder de operationele kasstroom.
Eenmalige storting/onttrekking door moederdepartement
Op verzoek van het Ministerie van EZ heeft DLG een bedrag van € 23,0 mln ten gunste van het ministerie geboekt. Het bedrag dient ter dekking van de doorlopende verplichtingen in het kader van de opheffing van DLG en de hierover met het Ministerie van Financiën gemaakte afspraken.
Aflossingen op leningen
Eind 2014 had DLG al zijn leningen afgelost.
Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015
Omschrijving
Realisatie 2012
Realisatie 2013
Realisatie 2014
Realisatie 2015
Begroting 2015
Tarieven
Tarieven/uur
€ 109,40
€ 110,31
€ 110,30
€ 102,65
€ 108,50
Index in reële termen t.o.v. 2014 (2014= 100)
101
100
100
93
99,4
Fte
Fte-totaal (excl. externe inhuur)
1.042
963
763
700
Personeelskosten per fte
€ 68.600
€ 71.628
€ 69.000
Verhoudingen direct/indirect (excl. externe inhuur)
76/24
Saldo van baten en lasten
Saldo van baten en lasten (% van totale baten)
0,5%
-
-5,1%
-
-14.9%
-
-21,2%
Kwaliteit
Klanttevredenheid
7,0
-
-
-
-
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
Staat van baten en lasten
Bedragen x € 1.000
(1)
(2)
(3)=(2)-(1)
(4)
Omschrijving
Vastgestelde begroting
Realisatie 2015
Verschil
Realisatie 2014
Baten
Omzet moederdepartement
133.988
128.935
-
-5.053
119.113
Omzet overige departementen
79.494
81.334
1.840
77.481
Omzet derden
72.900
93.913
21.013
93.863
Rentebaten
25
1
-
-24
65
Vrijval voorzieningen
345
345
4.226
Bijzondere baten
9.421
9.421
12.008
Overige baten
Totaal baten
286.407
313.949
27.542
306.756
Lasten
Apparaatskosten
-
-Personele kosten
192.777
205.135
12.358
192.060
Waarvan eigen personeel
176.796
187.864
11.068
177.556
Waarvan externe inhuur
15.981
17.271
1.290
14.504
-
-Materiële kosten
83.485
108.047
24.562
111.348
Waarvan apparaat ICT
Waarvan bijdrage aan SSO's
38.600
37.399
- 1.201
40.967
Rentelasten
541
340
-
-201
482
Afschrijvingskosten
-
-Immaterieel
4.702
4.316
-
-386
4.989
-
-Materieel
6.579
5.366
-
-1.213
5.052
Overige kosten
-
-Dotatie voorzieningen
500
1.467
967
407
-
-Bijzondere lasten
Totaal lasten
288.584
324.671
36.087
314.338
Saldo van baten en lasten
- 2.177
- 10.722
- 8.545
- 7.582
Toelichting op de baten
Omzet moederdepartement
De omzet moederdepartement is per saldo € 5,1 mln lager dan begroot. Enerzijds is het budget met € 11,8 mln toegenomen: € 6,4 mln als gevolg van doorschuif van middelen voor uitvoering van het Plan van Aanpak (PvA) uit 2014 naar 2015, € 1,6 mln doorschuif vanwege nog niet afgeronde reguliere werkzaamheden en € 1,6 mln ontvangen loon- en prijsbijstelling. Voorts is € 1,1 mln aanvullend budget beschikbaar gesteld voor certificering op afstand, een bijdrage in de opleidingskosten van groene, bijzondere opsporingsambtenaren van particuliere werkgevers, controle kwaliteitssystemen (weideschapen, -runderen, kalveren en stalkeuring varkens) en de overgang van een medewerker van de directie Bedrijfsvoering EZ naar de NVWA voor aansturing van specialties (onder andere laboratoria) in de huisvesting. Tot slot is € 1,1 mln extra beschikbaar gesteld voor de uitvoering van overgenomen PBO-taken inclusief salarissuppletie voor voormalig PBO-medewerkers.
Anderzijds valt de omzet moederdepartement € 16,9 mln lager uit dan begroot doordat de realisatie van het PvA in 2015 € 6,6 mln lager is dan begroot. Dit betreft vooral de ICT-modernisering die later plaatsvindt dan bij het opstellen van het PvA was voorzien. Daarnaast is sprake van in 2015 niet gerealiseerde reguliere werkzaamheden ten bedrage van € 1,1 mln die in 2016 alsnog gerealiseerd zullen worden. De desbetreffende budgetten worden doorgeschoven naar 2016. Tevens wordt € 7,7 mln bijdrage van het moederdepartement, ter compensatie van hogere ICT-kosten, onder de post bijzondere baten verantwoord. Daarnaast is de resterende taakstelling Rutte II van ruim € 0,1 mln verwerkt. Tot slot valt de omzet € 1,4 mln lager uit door vervallen werkzaamheden voor incidenten en risico’s (€ 0,4 mln) en PBO-taken (€ 1,0 mln).
Omzet moederdepartement
Bedragen x € 1.000
Oorspronkelijke vastgestelde begroting 2015
Realisatie 2015
Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting
Realisatie 2014
Advies & vertegenwoordiging
8.317
7.282
-
-1.035
6.480
Communicatie
1.293
1.218
-
-75
1.157
Incident- & crisismanagement
3.638
4.460
822
3.570
Inlichtingen & opsporing
12.714
10.871
-
-1.843
11.036
Kennis & Expertise
3.167
3.076
-
-91
3.572
Klantinteractie & dienstverlening
6.848
6.848
0
7.160
Laboratoriumonderzoek
3.340
3.311
-
-29
3.571
Toezicht
73.507
76.356
2.849
69.430
Overig
21.163
15.513
-
-5.650
13.137
Totaal
133.988
128.935
- 5.053
119.113
Omzet overige departementen
De omzet overige departementen is € 1,8 mln hoger dan begroot. Hiervan heeft € 0,3 mln betrekking op het Dier Gezondheid Fonds (DGF). De resterende € 1,5 mln betreft hogere omzet VWS als gevolg van € 0,4 mln doorschuif voor uitvoering PvA van 2014 naar 2015, € 1,0 mln doorschuif uit 2014 in verband met nog niet afgeronde reguliere werkzaamheden in 2014, ontvangen compensatie voor de loonstijging ad € 0,7 mln en voor bijna € 0,6 mln aanvullende opdrachten. Hier staat een vertraging tegenover in de uitvoering van het PvA in 2015 voor € 0,4 mln en € 0,7 mln in 2015 niet gerealiseerde reguliere werkzaamheden. De desbetreffende budgetten worden doorgeschoven naar 2016. Verder is voor bijna € 0,1 mln aan werkzaamheden komen te vervallen. Dit bedrag wordt verrekend met de opdrachtgever.
Omzet overige departementen
Bedragen x € 1.000
Oorspronkelijke vastgestelde begroting 2015
Realisatie 2015
Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting
Realisatie 2014
Advies & vertegenwoordiging
1.820
2.528
708
1.750
Communicatie
503
445
-
-58
484
Incident- & crisismanagement
693
1.020
327
2.689
Inlichtingen & opsporing
1.252
1.642
390
1.205
Kennis & Expertise
4.956
4.301
-
-655
4.767
Klantinteractie & dienstverlening
6.573
6.830
257
6.340
Laboratoriumonderzoek
11.982
9.852
-
-2.130
11.525
Toezicht
39.334
41.759
2.425
37.834
Overig
12.381
12.957
576
10.887
Totaal
79.494
81.334
1.840
77.481
Omzet derden
De omzet derden is € 21,0 mln hoger dan begroot. In 2014 zijn de verslaggevingsregels (RJ 270) voor de verantwoording van de omzet aangepast. Als gevolg van deze aanpassing moeten de door de inspectieorganisatie Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) gerealiseerde kosten en omzet van € 16,1 mln meegenomen worden in de jaarrekening. Het resterende verschil van € 4,9 mln is het gevolg van € 2,4 mln hogere retributies en € 2,5 mln hogere overige baten ten opzichte van de begroting, met name door gerealiseerde EU-projecten.
Rentebaten
Door de zeer lage rentetarieven zijn de rentebaten beduidend lager dan begroot.
Vrijval voorzieningen
Een vrijval van bijna € 0,3 mln hoger dan begroot heeft zich voorgedaan bij de voorziening Claims, geschillen en rechtsgedingen. Het restant heeft betrekking op een vrijval bij de voorziening P-kosten.
Bijzondere baten
De realisatie van de bijzondere baten is € 9,4 mln hoger dan begroot. Onder de post bijzondere baten wordt de bijdrage van het moederdepartement voor ICT verantwoord die geen relatie heeft met de productie van de NVWA. In verband hiermee vindt een verschuiving plaats van de omzet moederdepartement naar de bijzondere baten voor € 7,7 mln. Dit betreft de in het PvA toegezegde bijdrage ter compensatie van hogere ICT-kosten. Daarnaast is ruim € 1,5 mln van EZ ontvangen als vergoeding voor remplaçanten in 2015 ter vervanging van medewerkers die al in 2014 gebruik hadden gemaakt van de stimuleringsregeling in het kader van de Rijksbrede Van Werk Naar Werk-regeling (VWNW)49. Verder is een post uit 2013 ad € 0,2 mln van het Rijks Vastgoed Bedrijf (RVB) vervallen.
Toelichting op de lasten
Personele kosten
De kosten van eigen personeel zijn € 12,4 mln hoger dan begroot, enerzijds door de CAO- stijging met circa € 1,7 mln, hogere bezetting € 1,0 mln, kosten van de VWNW-regeling ad netto € 9,2 mln na saldering met de van EZ ontvangen vergoeding voor remplaçanten ter vervanging van medewerkers die in 2015 gebruik hebben gemaakt van de stimuleringspremie (€ 1,9 mln), dotatie aan voorziening reorganisatiekosten € 0,6 mln, compensatie toeslag onregelmatige diensten (TOD) € 0,4 en € 0,9 mln stijging verlofuren onder andere als gevolg van wijziging vakantierechten (Sectoroverleg Rijk), anderzijds zijn de salariskosten lager als gevolg van een vrijval van € 1,4 mln afbouw ploegentoeslag.
De kosten voor inhuur externen zijn € 5,9 mln hoger dan begroot. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door tijdelijke inhuur voor het PvA en verbetering van het bedrijfsvoeringsproces. Als gevolg van een stelselwijziging in 2014 zijn de practitioners (begroot voor € 4,6 mln) onder uitbesteed werk binnen de materiële kosten verantwoord.
Materiële kosten
De totale materiële kosten zijn € 24,6 mln hoger dan begroot.
In 2014 zijn de verslaggeving regels (RJ 270) voor de verantwoording van de omzet aangepast. Als gevolg van deze aanpassing moeten de door de inspectieorganisatie Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) gerealiseerde retributieomzet en kosten van € 16,1 mln meegenomen worden in de jaarrekening.
Door aanpassing van de verslaggevingsregels (RJ 270) is het uitbesteed werk aan practitioners voor een bedrag van € 9,2 mln opgenomen onder de post specifieke kosten (in de Ontwerpbegroting 2015 waren deze kosten onder de personele kosten - externe inhuur opgenomen voor een bedrag van € 4,6 mln). De DICTU-kosten zijn met € 0,4 mln en de algemene materiële kosten met € 0,4 mln gestegen. Onder andere als gevolg van een onttrekking aan de voorziening leegstand dalen de huisvestingskosten met € 1,5 mln.
Bijdrage aan SSO’s
De bijdrage aan SSO’s dalen met € 1,2 mln ten opzichte van de begroting door een stijging bij DICTU van € 0,4 mln, een daling van de huurkosten bij het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) met € 1,5 mln als gevolg van een onttrekking uit de voorziening leegstand en het vervallen van de kosten voor het Expertisecentrum Organisatie & Personeel waarvoor € 0,1 mln begroot was.
Rentelasten
De rentelasten vallen als gevolg van lagere investeringen in 2014 en de lage rentetarieven € 0,2 mln lager uit dan begroot.
Afschrijvingskosten
De materiële afschrijvingskosten zijn € 1,2 mln lager dan begroot met name door lagere investeringen in dienstauto’s die later in het jaar hebben plaatsgevonden.
De immateriële afschrijvingskosten vallen € 0,4 mln lager uit als gevolg van vertraagde systeemontwikkeling PvA.
Dotatie voorzieningen
Aan de voorziening reorganisatiekosten en overige personele kosten is ruim 0,6 mln en bij de voorziening Claims, geschillen en rechtsgedingen € 0,3 mln meer gedoteerd dan begroot.
Toelichting op het resultaat
Het resultaat is € 10,7 negatief. Dat is ruim € 8,5 mln meer dan in de begroting was voorzien. Deze mutatie wordt vooral veroorzaakt door hogere personele kosten, waaronder de kosten van de VWNW-regeling en hoger dan verwachte kosten voor de inhuur van externen, die vooral zijn ingezet voor de uitvoering van het PvA en verbetering van het bedrijfsvoeringsproces. Door een dotatie van € 12,1 mln ter versterking van het eigen vermogen van de NVWA door de eigenaar is voorkomen dat dit per ultimo 2015 negatief zou worden. De financiële problematiek van de NVWA vormt onderwerp van overleg tussen betrokken partijen (NVWA, eigenaar en opdrachtgevers) met als doel een duurzame balans te vinden tussen baten en lasten.
Balans per 31 december 2015
Bedragen x € 1.000
Balans 2015
Balans 2014
Activa
Immateriële vaste activa
10.660
9.518
Materiële vaste activa
-
-verbouwingen
4.362
4.255
-
-installaties en inventarissen
9.246
7.493
-
-vervoermiddelen
18.554
17.106
Voorraden
997
806
Debiteuren
12.685
13.076
Nog te ontvangen
7.887
8.240
Liquide middelen
69.145
60.029
Totaal activa
133.536
120.523
Passiva
Eigen vermogen
-
-exploitatiereserve
14.779
10.248
-
-onverdeeld resultaat
-
-10.722
-
-7.582
Voorzieningen
11.810
22.218
Leningen bij Ministerie van Financiën
32.985
27.271
Crediteuren
13.304
10.967
Nog te betalen
71.380
57.401
Totaal passiva
133.536
120.523
Debiteuren
Bedragen x € 1.000
2015
2014
Kerndepartement
85
48
Dienst Landelijk Gebied
0
33
RVO
20
0
Ministerie van BZK
95
193
Ministerie van FIN
466
164
Ministerie van I&M
52
118
Ministerie van OCW
2
2
Ministerie van V&J
2
3
Ministerie van VWS
33
2
Ministerie van Defensie
3
0
Derden
14.789
15.148
Totaal debiteuren
15.547
15.711
Debiteuren
15.547
15.711
Voorziening dubieuze debiteuren
(2.862)
(2.635)
Totaal debiteuren
12.685
13.076
Nog te ontvangen
Bedragen x € 1.000
2015
2014
Kerndepartement
2.346
1.371
RVO(voormalig DLG)
2
0
RVO (voorheen DR)
1.024
1.106
Ministerie van VWS
2
34
Ministerie van V&J
31
0
Derden
4.482
5.729
Totaal nog te ontvangen
7.887
8.240
Liquide middelen
Bedragen x € 1.000
2015
2014
Kas
2
2
Rekening-courant Ministerie van Financiën
69.143
60.027
Totaal liquide middelen
69.145
60.029
Ontwikkeling eigen vermogen
Tabel Vermogensontwikkeling 2015 (*inclusief onverdeeld resultaat)
Bedragen x € 1.000
2011
2012
2013
2014
2015
1
Eigen vermogen per 01/01
3.661
3.920
3.859
10.248
2.666
2
Saldo van baten en lasten
259
-
-61
665
-
-7.582
-
-10.722
3
Directe mutaties in het EV:
0
0
0
0
0
3a
Uitkering aan moederdepartement
0
0
0
0
0
3b
Bijdrage moederdepartement ter versterking EV
0
0
0
0
12.112
3c
Overige mutaties
0
0
5.724
0
1
Eigen vermogen per 31/12
3.920
3.859
10.248
2.666
4.057
Omzet
304.205
290.643
295.481
306.756
313.949
Vermogensplafond (5% van gemiddeld 3 jaar)
14.839
14.881
15.270
De budgetten van de vervallen werkzaamheden voor € 1,4 mln zijn, naast de € 10,2 mln beschikbaar gesteld door de eigenaar en de € 0,5 mln nog te verrekenen uit 2014, gedoteerd aan het eigen vermogen van de NVWA. Hierdoor wordt het eigen vermogen versterkt met € 12,1 mln.
Voorzieningen
Bedragen x € 1.000
Boekwaarde 1-1-2015
Dotaties
Onttrekkingen
Vrijval
Boekwaarde 31-12-2015
Claims, geschillen en rechtsgedingen
994
828
747
296
779
Leegstand / afkoop gebouwen
18.920
0
9.600
0
9.320
Reorganisatiekosten
2.178
638
1.172
0
1.644
Personele kosten (regulier)
126
1
11
49
67
22.218
1.467
11.530
345
11.810
Voorziening uit hoofde van claims, geschillen en rechtsgedingen
In het afgelopen jaar is de voorziening claims en geschillen € 0,8 mln gedoteerd. De vrijval en onttrekkingen bedroegen samen € 1,0 mln. Het saldo van deze voorzieningen ad € 0,8 mln is op dit moment voldoende om aan de eventuele betaalverplichting van de lopende claims te voldoen.
Voorziening leegstand gebouwen
In 2015 is begonnen met de verbouwing van het pand in Zwijndrecht. De laboratoriaruimten worden geschikt gemaakt voor kantoor en deels verhuurd aan twee inspectiediensten. De kosten voor deze verbouwing worden deels gefinancierd uit de betreffende voorziening (€ 1 mln), de overige kosten worden door RVB gefinancierd. De huurverplichtingen van het pand in Eindhoven zijn ultimo 2015 afgekocht voor € 6,8 mln. Daarnaast zijn van genoemde panden de hogere huurlasten dan begroot voor 2015 ad € 1,8 mln onttrokken aan deze voorziening.
Voorziening reorganisatie
De NVWA heeft ultimo 2011 een voorziening van € 22,5 mln getroffen om de kosten volgend uit de reorganisatie per 01-01-2012 te financieren. Dit betreft de salaris-/WW- en materiële kosten van herplaatsingskandidaten. Ultimo 2015 is de hoogte van de voorziening opnieuw berekend om verwachte kosten voor de komende periode te financieren. Dit heeft geleid tot een onttrekking voor salarisbetalingen van € 1,2 mln en een dotatie van ruim € 0,6 mln voor aanpassing van toekomstige verplichtingen onder anderen als gevolg van de cao-loonstijging en verhoging van de AOW leeftijd.
Voorziening personele kosten regulier
De voorziening personele kosten regulier betreft de aanvulling op de WAO-uitkering van een oud-medewerker en een voorziening ten behoeve van mogelijke aanspraak op wachtgeld bij inkomstenderving van een oud-medewerker.
Crediteuren
Bedragen in € 1.000
2015
2014
Dienst Landelijk Gebied
0
50
Dictu
5.864
4.585
Ministerie van BZK
886
319
Ministerie van Fin
35
33
Ministerie van IM
0
134
Ministerie van SZW
23
0
Ministerie van V&J
59
0
Ministerie van VWS
493
0
Derden
5.944
5.846
Totaal crediteuren
13.304
10.967
Nog te betalen
Bedragen in € 1.000
2015
2014
Kerndepartement
8.576
11.380
Ministerie van VWS
1.297
2.112
Ministerie van Fin
11.461
10.500
Ministerie van SZW
65
172
Ministerie van IM
0
86
Ministerie BZK
24
56
Ministerie BuZa
156
13
Ministerie van OCW
29
0
Derden
49.772
33.082
Totaal nog te betalen
71.380
57.401
Kasstroomoverzicht over 2015
Bedragen x € 1.000
(1)
(2)
(3)=(2)-(1)
Omschrijving
Oorspronkelijk vastgestelde begroting
Realisatie 2015
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
1.
Rekening-courant RHB 1 januari 2015 + stand depositorekeningen
41.942
60.029
18.087
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)
30.249
Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)
-
-25.851
2.
Totaal operationele kasstroom
- 441
4.398
4.839
Totaal investeringen (-/-)
- 28.730
- 16.735
11.995
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)
1.600
2.604
1.004
3.
Totaal investeringskasstroom
- 27.130
- 14.131
12.999
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)
0
0
Eenmalige storting door het moederdepartement (+)
12.112
12.112
Aflossingen op leningen (-/-)
- 11.530
- 10.363
1.167
Beroep op leenfaciliteit (+)
15.950
17.100
1.150
4.
Totaal financieringskasstroom
4.420
18.849
14.429
5.
Rekening-courant RHB 31 december 2015 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)
18.791
69.145
50.354
Algemene grondslagen
Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de indirecte methode. De geldmiddelen in het kasstroomoverzicht bestaan uit de rekening-courant met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) en het kasgeld van de NVWA. Ontvangsten en uitgaven uit hoofde van interest zijn opgenomen onder de kasstroom uit operationele activiteiten.
Rekening-courant RHB
Het saldo op de rekening-courant RHB per 1 januari is € 18,1 mln hoger dan begroot. Dit is met name het gevolg van uitdienen van het huurcontract in plaats van de geplande afkoop van het laboratorium te Groningen (€ 3,2 mln) en Zwijndrecht (€ 8 mln). Het pand in Zwijndrecht zal verbouwd worden. Daarnaast is er vertraging opgetreden omtrent de afkoop van het pand te Eindhoven (€ 9,3 mln). De afkoop stond gepland voor 2014 en heeft ultimo 2015 plaatsgevonden. Overige balansposten zijn met € 3,0 mln gestegen. Tegenover deze stijging van € 23,5 mln staat een daling van € 5,4 mln als gevolg van een negatiever resultaat in 2014 dan begroot.
Operationele kasstroom
De operationele kasstroom is € 4,8 mln hoger dan begroot. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door een negatiever resultaat van € 8,5 mln, een hogere mutatie op de voorzieningen van € 0,9 mln en lagere afschrijvingskosten voor € 1,6 mln. Anderzijds stijgen met name de balansposten crediteuren en Nog te betalen met € 15,8 mln.
Investeringskasstroom
De investeringskasstroom is € 13,0 mln lager dan begroot. Dit komt enerzijds door € 12,0 mln vertraging in de investeringen van met name systeemontwikkeling in het kader van het PvA en anderzijds door € 1,0 mln meer desinvesteringen in verband met de vervanging van dienstauto’s en systeemontwikkeling.
In totaal is voor een bedrag van € 6,4 mln geïnvesteerd in de categorie Systeemontwikkeling. In de categorie Verbouwing is voor € 0,7 mln geïnvesteerd. In de categorie Inventaris is € 0,5 mln, in de categorie Laboratoriumapparatuur € 2,5 mln en in Machines en Buitendienstmaterialen en overige hardware is € 0,5 mln geïnvesteerd. Daarnaast is € 6,1 mln. geïnvesteerd in de vervanging van dienstauto’s.
Financieringskasstroom
De financieringskasstroom is € 14,4 mln hoger dan begroot. Dit is in eerste plaats het gevolg van de storting van € 12,1 mln door het moederdepartement. In tweede plaats zijn de investeringen in 2014 lager uitgevallen dan in de Ontwerpbegroting 2015 begroot, waardoor de aflossing op de leningen in 2015 met € 1,2 mln lager uitvalt. In de derde plaats is voor € 1,1 mln meer aan leningen afgeroepen dan begroot, met name voor systeemontwikkeling, inventaris/laboratoriumapparatuur en voor verbouwingen.
De liquiditeitspositie van de NVWA kan met een saldo van € 69,1 mln als voldoende worden geclassificeerd.
Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2015
Omschrijving
Realisatie 2012
Realisatie 2013
Realisatie 2014
Realisatie 2015
Begroting 2015
Gemiddelde Kostprijs (€/uur)
94,13
95,60
96,32
95,60
Tarieven
(2012 = 100)
100
100,06
101,62
102,39
101,6
Omzet per productgroep (€ mln)
Advies en Vertegenwoordiging
8,4
7,6
8,5
10,0
10,7
Communicatie
1,5
1,3
1,6
1,7
1,8
Incident en crisismanagement
6,7
5,2
6,3
5,5
4,3
Inlichtingen en opsporing
12,2
11,8
12,2
12,5
14,0
Kennis en expertise
10,6
9,2
9,1
8,1
9,5
Klantinteractie en dienstverlening
23,5
20,9
22,0
24,4
23,7
Laboratoriumonderzoek
19
16,5
20,7
18,7
21,0
Toezicht
151,4
149,4
168,4
178,8
166,3
FTE1
Aantal FTE (exclusief externe inhuur)2
2.168
2.163
2.229
2.438
2.303
Verhouding FTE direct/indirect (exclusief externe inhuur)
1.741/427
1.733/430
1842/387
1950/488
1.849/454
Salariskosten per fte
71.400
70.143
74.217
72.149
70.900
Saldo van baten en lasten
Saldo van baten en lasten als % van de totale baten
0%
0,2%
-
-2,5%
-
-3,4%
-
-0,8%
Kwaliteit
Afhandelsnelheid informatieverzoeken, klachten en meldingen3
80%
64%
71%
73%
95%
Tijdig betaalde facturen (<30 dagen)
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
95%
90%
Noot 1
Het aantal fte betreft het gemiddelde over 2015 exclusief 21 fte herplaatsingskandidaten.
Noot 2
De stijging van het aantal gemiddelde fte in 2015 ten opzichte van de begroting komt vooral doordat een groter aantal medewerkers dan was voorzien in 2015 gebruik heeft gemaakt van de stimuleringspremie in de vorm van bijzonder verlof voorafgaande aan hun ontslag, die onderdeel uitmaakt van het Sociaal Flankerend Beleid (SFB). Mede hierdoor zijn meer nieuwe medewerkers bij de NVWA begonnen als VWNW- of herplaatsingskandidaat. Zowel de medewerkers die met bijzonder verlof zijn en dus feitelijk niet meer bij de NVWA werkzaam zijn als de medewerkers die hen vervangen zijn in de realisatiecijfers opgenomen.
Noot 3
Momenteel zit het klantcontactcentrum op een tijdig afhandeling percentage van circa 73%. De consument krijgt na 6 weken een tussentijdse terugkoppeling.
De meeste informatieverzoeken kunnen zelfstandig door het klantcontactcentrum worden afgewikkeld. In het geval van een klacht of melding wordt dit verzoek binnen het betreffende domein door de deskundige afgehandeld. In nauwe samenwerking met de toezichtdivisies wordt eraan gewerkt om de doorlooptijd terug te dringen.
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)
Staat van baten en lasten
Bedragen x € 1.000
(1)
(2)
(3)=(2)-(1)
(4)
Oorspronkelijk vastgestelde begroting
Realisatie 2015
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
Realisatie 2014
Baten
Omzet moederdepartement
293.541
314.859
21.318
303.448
Omzet overige departementen
104.616
119.877
15.261
83.206
Omzet derden
43.566
43.670
-
-104
15.639
Rentebaten
10
8
-
-2
184
Vrijval voorzieningen
0
0
0
8.714
Bijzondere baten
0
5.762
5.762
0
Totaal baten
441.733
484.176
42.443
411.191
Lasten
Apparaatskosten
-
-Personele kosten
243.760
298.013
54.253
259.455
Waarvan eigen personeel
189.162
212.175
23.013
177.726
Waarvan externe inhuur
42.936
68.455
25.519
65.938
Overige personele kosten
11.662
17.383
5.721
15.791
-
-Materiële kosten
181.562
170.176
-
-11.386
136.160
Waarvan apparaat ICT
0
69.860
69.860
0
Waarvan bijdrage aan SSO’s
81.000
89.183
8.183
82.192
Rentelasten
115
443
328
193
Afschrijvingskosten
-
-Immaterieel
13.731
7.577
-
-6.154
9.217
-
-Materieel
2.564
1.895
-
-669
1.843
Overige lasten
-
-Dotaties voorzieningen
0
955
955
281
-
-Bijzondere lasten
0
6.927
6.927
0
Totaal lasten
441.733
485.985
44.252
407.149
Saldo van baten en lasten
0
-
-1.809
-
-1.809
4.042
Toelichting op de baten
Omzet moederdepartement
De gerealiseerde omzet van het moederdepartement is ten opzichte van de oorspronkelijke begroting 7,3% (€ 21,3 mln) hoger.
Bedragen x € 1.000
Oorspronkelijke vastgestelde begroting 2015
Realisatie 2015
Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting
Realisatie 2014
DG AGRO
138.172
145.653
7.481
129.530
DG B&I
79.122
93.333
14.211
92.954
DG ETM
39.557
39.180
-
-377
40.001
DG N&R
31.715
29.742
-
-1.973
22.725
Overig
4.975
6.951
1.976
18.238
Totaal
293.541
314.859
21.318
303.448
De toename van de omzet ten opzichte van de begroting wordt veroorzaakt door DG AGRO (€ 7,5 mln) en DG B&I (€ 14,2 mln). De hogere omzet is voor beide opdrachtgevers het gevolg van aanvullende opdrachten en wijzigingen op de bestaande opdrachten. Het gaat daarbij om de uitvoering van Evaluatie schoolfruit, Investeringsregeling Garnalen Visserij, Interventie Groente & Fruit (Rusland Boycot), Verbeterplan EU Groente & Fruit, Implementatie Autonome Dierregelingen, Verduurzaming voedselproductie, meerwerk Flora fauna Wet en aanvullende opdrachten Dienst Landelijk Gebied (DLG). In de omzet moederdepartement is ook de opdracht voor het Inkoop Uitvoering Centrum EZ (IUC) opgenomen.
Omzet overige departementen
De omzet overige departementen betreft de uitvoering van opdrachten voor diverse ministeries, waarbij de ministeries van Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken in 2015 de grootste zijn. De omzet overige departementen is ten opzichte van de begroting toegenomen met 14,6% (€ 15,3 mln).
Bedragen x € 1.000
Oorspronkelijke vastgestelde begroting 2015
Realisatie 2015
Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting
Realisatie 2014
Ministerie van BUZA
83.233
84.189
956
55.696
Ministerie van BZK
8.000
18.644
10.644
12.858
Ministerie van I&M
8.677
10.698
2.021
10.120
Ministerie van OCW
2.924
3.306
382
2.643
Ministerie van SZW
380
372
-
-8
385
Ministerie van V&J
1.402
139
-
-1.263
481
Ministerie van VWS
-
155
155
302
Overige
-
2.374
2.374
721
Totaal
104.616
119.877
15.261
83.206
De stijging van de omzet ten opzichte van de begroting wordt voornamelijk veroorzaakt door onder meer de uitbreiding van de opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Het betreft aanvullende opdrachten voor het energielabel. Daarnaast heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken de uitvoering van enkele regelingen in opdracht aan RVO.nl gegeven. De regeling Vermindering Verhuurdersheffingen, Stimuleringsregeling Energieprestatie Huursector en Fonds Energiebesparing Huursector omvatten € 1,9 mln. De vaste opdrachten BEW en EGO hadden ieder € 1,0 mln extra realisatie. De uitvoering van de Wet Bevordering Eigenwoningbezit had door de vijfjaarlijkse inkomenstoets een piek in de werkzaamheden en Energie in Gebouwde Omgeving door intensivering werkzaamheden voor beleidsdoelen. Deze piek leverde € 1,0 mln extra omzet op. Voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn enkele kleine aanvullende opdrachten ter waarde van € 1,0 mln extra omzet uitgevoerd (onder andere voor Holland Branding en Starters Internationaal Business).
Omzet derden
Omzet derden betreft omzet van de provincies en uit de Europese Unie. De leges betreffen uitsluitend financiering en geen autonome opbrengsten. De basis voor de volledigheid van omzet wordt berekend op basis van de uren. De leges worden gepresenteerd in de afrekening met de opdrachtgever. De opdrachtgever krijgt de totale uitvoeringskosten gepresenteerd, waarop de ontvangen leges in mindering worden gebracht.
Bedragen x € 1.000
Oorspronkelijke vastgestelde begroting 2015
Realisatie 2015
Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting
Realisatie 2014
Leges dierenregistraties
6.000
5.319
-
-681
4.361
Leges overige regelingen
3.500
5.436
1.936
5.425
Vergunningen
424
0
-
-424
-
Provincie
29.100
24.590
-
-4.510
-
EU
2.476
4.991
2.515
-
Overig
2.066
3.334
1.268
5.853
Totaal
43.566
43.670
104
15.639
De omzet is ten opzichte van de begroting nagenoeg gelijk gebleven. De opbrengsten uit leges zijn gesaldeerd € 1,2 mln hoger dan geraamd door meer aanvragen. De omzet van Provincies is daarentegen lager door enerzijds afronding van het oude stelsel van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer waardoor minder omzet ad. € 6,8 mln gerealiseerd werd en anderzijds door extra omzet vanwege meerwerkopdrachten voor de regeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland, Plattelands Ontwikkelingsprogramma 3 en diverse kleinere opdrachten van in totaal € 2,6 mln. Opdrachten van overige opdrachtgevers hebben geleid tot een stijging van de omzet ten opzichte van 2014.
Bijzondere baten
De bijzondere baten zijn diverse oorzaken ontstaan.
-
-
-
•Door afwikkeling van oude balansposten die betrekking hebben op de schuld en vorderingen op opdrachten. Dit levert een bijzondere bate van € 2,2 mln op.
-
-
-
-
•In de post nog te factureren aan opdrachtgevers niet zijnde departementen heeft een tegenboeking in 2014 plaatsgevonden om de omzet juist te kunnen laten boeken in 2015, wat tot een bate van € 0,5 mln heeft geleid.
-
-
-
-
•De opheffing van Dienst Landelijk Gebied (DLG) heeft geleid tot overdracht van een deel van het werkpakket van voormalig DLG naar RVO.nl. Het moederdepartement heeft een bijdrage beschikbaar gesteld voor frictiekosten van € 2,9 mln, samenhangend met de invaring van de DLG-organisatie.
-
Toelichting op de lasten
Algemeen
De lasten zijn ten opzichte van de begroting met 10% gestegen. Hieronder worden de lasten toegelicht.
Personele kosten
De personele kosten vallen in totaal € 54,3 mln (22,3%) hoger dan begroot uit. Dit verschil wordt door de volgende zaken verklaard:
-
-
-
•De kosten voor eigen personeel vallen onder meer hoger uit (€ 23 mln) door de invaringen van het CBI en delen van de DLG. In de begroting was uitgegaan van 2.539 fte in ambtelijke dienst. Per 31-12-2015 waren 2.844 fte in ambtelijke dienst. De gemiddelde loonkosten per fte bedragen in 2015 € 74.800, ten opzichte van 2014 een stijging van 5,8%.
-
-
-
-
•De kosten van externe inhuur zijn € 25,6 mln hoger dan begroot. Enerzijds betreft dit de externe inzet in verband met een groter dan bij de begroting bekende werkpakket. Anderzijds heeft inhuur plaatsgevonden in verband met het op orde krijgen van de bedrijfsvoering.
-
Materiële kosten
De materiële kosten zijn in totaal € 11,4 mln lager dan begroot. De huisvestingskosten zijn in 2015 € 4,1 mln lager uitgevallen dan geraamd. Dit komt met name door het afstoten van panden in Den Haag (Juliana van Stolberglaan), Assen en Sittard. Hierdoor kon bespaard worden op onder andere de gebruikersvergoeding en servicekosten.
Afschrijvingskosten
De afschrijvingskosten voor zowel immateriële als materiële vaste activa zijn lager dan begroot. Voor de materiële vaste activa is € 0,7 mln minder afgeschreven. Dit houdt verband met een lager investeringsvolume in materiële vaste activa dan geraamd. De afschrijvingskosten voor de immateriële vaste activa zijn € 6,2 mln lager dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door fors lager investeringsvolume door minder gedechargeerde projecten vanuit de activa in aanbouw dan verwacht.
Bijzondere lasten
In 2015 zijn diverse bijzondere lasten ontstaan. Dit wordt door de volgende zaken verklaard:
-
-
-
•Opslag DICTU kosten op de BZK opdracht. Deze kosten zijn ontstaan na het uitbrengen van de offerte aan BZK voor het jaar 2015. RVO.nl heeft besloten deze kosten niet in rekening te brengen bij de opdrachtgever. Deze kosten bedragen € 1,0 mln.
-
-
-
-
•De financiële afwikkeling van het omzetten van CapitalP medewerkers naar ambtelijke medewerkers heeft over 2015 meer kosten met zich mee gebracht dan voorzien. De meerkosten bedragen € 1,5 mln.
-
-
-
-
•Door de afwikkeling van oude balansposten heeft in 2015 een opschoning plaatsgevonden van de balansposten die betrekking hebben op de schuld en vorderingen op opdrachten. De afwikkeling betekent dat € 3,2 mln aan kosten niet declarabel zijn en afgeboekt worden.
-
-
-
-
•RVO voert als onderdeel van haar opdrachtenpakket een aantal opdrachten uit waarmee zij naar het oordeel van de belastingdienst wellicht in concurrentie is met andere ondernemers. De BTW kan niet alsnog in rekening worden gebracht bij opdrachtgevers en komt daarmee voor rekening van RVO.nl. De BTW afdracht over afgelopen 5 jaar wordt geraamd op € 1,0 mln. Hiervan betreft € 0,8 mln de periode 2011-2014 welke is opgenomen onder de bijzondere lasten. De omzet over 2015 is gecorrigeerd met € 0,2 mln.
-
Saldo van baten en lasten
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland sluit het jaar met een negatief resultaat van € 1,8 mln. In dit resultaat zijn éénmalige bijzondere baten en lasten verwerkt, per saldo € 1,6 mln aan lasten. Het operationele resultaat bedraagt derhalve € 0,2 mln negatief.
Balans per 31 december 2015
Vóór resultaatsbestemming, Bedragen x € 1.000
Balans 2015
Balans 2014
Activa
Immateriële vaste activa
42.966
30.071
Materiële vaste activa
-
*grond en gebouwen
7.940
9.050
-
*installaties en inventarissen
2.135
2.784
-
*overige materiële vaste activa
459
0
Voorraden
0
0
Debiteuren
4.243
4.848
Nog te ontvangen
25.108
15.967
Liquide middelen
48.306
96.537
Totaal Activa
131.157
159.257
Passiva
Eigen vermogen
-
*exploitatiereserve
20.114
20.115
-
*onverdeeld resultaat
-
-1.809
4.356
Voorzieningen
0
0
Leningen bij het MvF
90
2.163
Egalisatierekening
0
0
Crediteuren
8.864
9.438
Nog te betalen
103.898
123.185
Totaal Passiva
131.157
159.257
Eigen vermogen
Het eigen vermogen bestaat uit een exploitatiereserve en het onverdeeld resultaat. Het onverdeeld resultaat over 2015 bedraagt € 1,8 mln negatief. Het eigen vermogen ultimo jaar bedraagt € 18,3 mln. De maximale toegestane omvang van de exploitatiereserve bedraagt € 22,0 mln, zijnde 5% van € 440,3 mln gemiddelde omzet over 2014 en 2015. Het eigen vermogen ultimo jaar blijft hierdoor onder het toegestane maximum.
Tabel Vermogensontwikkeling 2015
Bedragen x € 1.000
2015
2014
2013
Eigen vermogen op 1 januari
24.471
25.044
0
Saldo van baten en lasten
-
-1.809
4.042
0
Directe mutaties in het eigen vermogen:
-
-uitkering aan moederdepartement
-
-4.357
-
-4.615
0
-
-bijdrage moederdepartement
0
0
0
-
-overige mutaties:
0
0
0
Eigen vermogen op 31 december
18.305
24.471
0
Crediteuren en nog te betalen bedragen
Onder de crediteuren en de nog te betalen bedragen zijn de volgende bedragen begrepen voor schulden aan het kerndepartement EZ en overige departementen:
Bedragen x € 1.000
31-12-2015
31-12-2014
Kerndepartement
36.844
2.319
Agentschap RVO.nl
9.045
0
Agentschap DICTU
8.366
8.375
Rijksvastgoedbedrijf
0
0
Belastingdienst
18
0
Rijkswaterstaat
90
0
Rijksdienst voor het Wegverkeer
5
0
Dienst Publiek en Communicatie
7
0
Ministerie van Buitenlandse Zaken
3.206
26.641
Ministerie van Binnenlandse Zaken
0
2.487
Ministerie van Financiën
2
41
Ministerie van Volksgezondheid
0
129
Ministerie van OCenW
60
310
Ministerie van Algemene Zaken
0
20
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
1.096
0
Derden
1.856
92.301
Overige posten
52.145
0
Totaal
112.762
132.623
Debiteuren en nog te ontvangen bedragen
Onder de debiteuren en de nog te ontvangen bedragen zijn de volgende bedragen begrepen voor vorderingen op het kerndepartement EZ en overige departementen (exclusief voorziening dubieuze debiteuren):
Bedragen x € 1.000
31-12-2015
31-12-2014
Kerndepartement
2.791
15.967
Agentschap DICTU
121
0
Agentschap NVWA
249
94
Agentschap RVO.nl
6.065
0
Agentschap DLG
0
26
Rijkswaterstaat
57
0
Dienst Uitvoering Onderwijs
27
0
Dienst Justis
30
0
Rijksvastgoedbedrijf
0
86
Ministerie van Binnenlandse Zaken
545
6
Ministerie van Buitenlandse Zaken
6.141
150
Ministerie van Defensie
0
70
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
134
260
Ministerie van Sociale Zaken
312
16
Ministerie van Veiligheid en Justitie
71
372
Ministerie van Volksgezondheid
86
13
Ministerie van Financiën
37
19
Ministerie van OCenW
19
0
Derden
3.399
4.335
Overige posten
10.660
0
Totaal
30.744
21.414
Kasstroomoverzicht over 2015
Bedragen x € 1.000
(1)
(2)
(3)=(2)-(1)
Omschrijving
Oorspronkelijk vastgestelde begroting
Realisatie
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
1.
Rekening courant RHB en overige liquide middelen per 1 januari 2015
78.003
96.537
18.534
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)
31.295
-
-11.182
-
-42.477
Totaal uitgaven operationele kasstroom
(-/-)
-
-26.000
-
-36.725
-
-10.725
2.
Totaal operationele kasstroom
5.295
- 47.907
- 53.202
Totaal investeringen (-/-)
-
-9.950
-
-39.986
-
-30.036
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)
0
46.092
46.092
3.
Totaal investeringskasstroom
- 9.950
6.106
16.056
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)
0
-
-4.357
-
-4.357
Eenmalige storting door moederdepartement (+)
0
0
0
Aflossingen op leningen (-/-)
-
-2.894
-
-2.073
821
Beroep op leenfaciliteit (+)
0
0
0
4.
Totaal financieringskasstroom
- 2.894
- 6.430
- 3.536
5.
Rekening courant RHB en overige liquide middelen per 31 december 2015
70.454
48.306
- 22.148
De operationele kasstroom bestaat uit het saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in de voorzieningen en het werkkapitaal. De gerealiseerde operationele kasstroom is € 53,2 mln lager dan begroot door afwikkeling oude projecten en afschrijvingen desinvesteringen. De gerealiseerde investeringskasstroom is € 16,1 mln hoger. Dit wordt veroorzaakt door enerzijds hogere investeringen in de activa in aanbouw (€ 30,0 mln meer) en anderzijds door desinvesteringen (€ 46,1 mln meer).
Doelmatigheidsindicatoren
Omschrijving
Realisatie 2014
Realisatie 2015
Begroting 2015
Inputindicatoren
Kernindicatoren
Verhouding direct/indirect personeel
81,2%
83%
85%
Outputindicatoren
Kernindicatoren
Tariefindex in reële termen
101,1
98,6
100
Totaal aantal ambtelijk fte werkzaam excl. externe inhuur
2.611
2.816
2.539
Saldo baten en lasten als percentage van totale baten
0,7%
-
-0,4%
0%
Kwaliteitsindicatoren
Kernindicatoren
Klanttevredenheid
7,2
7,2
7,3
Gehonoreerde bezwaarschriften
30%
30%
25%
Inputindicatoren
De verhouding direct indirect is ten opzichte van 2014 gewijzigd doordat vanaf 2015 fte’s op interne projecten onder indirecte fte’s vallen.
Outputindicatoren
De tariefindex is in 2015 in de begroting gesteld op 100%. Rekening houdend met het resultaat is de realisatie positiever uitgevallen dan begroot waarmee de index daalt naar 98,6%.
Kwaliteitsindicatoren
De klanttevredenheid is met 7,2 gelijk aan voorgaande jaren van de voormalige gefuseerde agentschappen.
In 2015 heeft RVO 8.279 bezwaren afgehandeld. Daarvan zijn 2.508 bezwaren (deels) gegrond verklaard (30%).
1.4.4 SALDIBALANS EZ PER 31 DECEMBER 2015
Saldibalans per 31 december 2015 van het Ministerie van Economische Zaken (Hoofdstuk XIII) (bedragen x € 1.000)
Activa
31-12-2015
31-12-2014
Passiva
31-12-2015
31-12-2014
1)
Uitgaven ten laste van de begroting
4.807.118
4.935.648
2)
Ontvangsten ten gunste van de begroting
7.361.082
11.485.654
3)
Liquide middelen
87.586
74.978
4)
Rekening-courant RHB
2.269.110
6.043.068
5)
Rekening-courant RHB
Begrotingsreserves
1.488.594
1.004.957
5a)
Begrotingsreserves
1.488.594
1.004.957
6)
Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra-comptabele vorderingen)
398.492
639.932
7)
Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra-comptabele schulden)
201.224
207.971
Subtotaal
9.050.900
12.698.583
Subtotaal
9.050.900
12.698.583
9)
Openstaande rechten
9a)
Tegenrekening openstaande rechten
10)
Extra-comptabele vorderingen
4.354.127
4.066.499
10a)
Tegenrekening extra-comptabele vorderingen
4.354.127
4.066.499
11a)
Tegenrekening extra-comptabele schulden
11)
Extra-comptabele schulden
12)
Voorschotten
8.491.488
8.520.849
12a)
Tegenrekening voorschotten
8.491.488
8.520.849
13a)
Tegenrekening garantieverplichtingen
4.518.694
4.590.607
13)
Garantieverplichtingen
4.518.694
4.590.607
14a)
Tegenrekening openstaande verplichtingen
24.630.876
21.313.530
14)
Openstaande verplichtingen
24.630.876
21.313.530
15)
Deelnemingen
1.436.774
1.436.773
15a)
Tegenrekening deelnemingen
1.436.774
1.436.773
Totaal
52.482.859
52.626.841
Totaal
52.482.859
52.626.841
2.2 Toelichting op de saldibalans
Algemeen
De balansposten zijn bepaald en gewaardeerd overeenkomstig de geldende voorschriften van de Comptabiliteitswet. Indien van de geldende voorschriften wordt afgeweken is dit nader toegelicht.
Alle bedragen zijn opgenomen in duizenden euro’s tenzij anders vermeld. In de saldibalans zijn de bedragen overeenkomstig de voorschriften naar boven afgerond. In de toelichting zijn de bedragen op de standaard wijze afgerond. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s in de toelichting kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen en of met het bedrag van de saldibalans.
Toelichting per balanspost
Balanspost 1 Uitgaven ten laste van de begroting 2015
4.807.118
De uitgaven over 2015 zijn gespecificeerd in het jaarverslag van EZ (hoofdstuk XIII), onderdeel uitgaven, artikelen 11 t/m 14, 16 t/m 19 en 40.
Balanspost 2 Ontvangsten ten gunste van de begroting 2015
7.361.082
De ontvangsten over 2015 zijn gespecificeerd in het jaarverslag van EZ (hoofdstuk XIII), onderdeel ontvangsten, artikelen 11 t/m 14, 16 t/m 19 en 40.
Balanspost 3 Liquide middelen
87.586
De post liquide middelen bestaat uit:
-
De banksaldi van de opgeheven bedrijfslichamen die onder verantwoordelijkheid van EZ door de Vereffeningsorganisatie Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie (PBO) worden afgewikkeld (€ 78 mln).
-
Aanwezige banksaldi bij kasbeheerder RVO voor de uitvoering van de Borgstellingsregeling Midden- en Kleinbedrijf (€ 10 mln).
-
Enkele kleine kassen bij dienstonderdelen.
Balanspost 4 Rekening-Courant Rijkshoofdboekhouding
2.269.110
Op de rekening-courant Rijkshoofdboekhouding is de financiële verhouding tussen EZ en de Rijksschatkist van het Ministerie van Financiën per 31 december 2015 geadministreerd. Het bedrag op de saldibalans is overeenkomstig de saldo opgave per 31 december 2015 van het Ministerie van Financiën.
Balanspost 5 en 5a Begrotingsreserve
1.488.594
De Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve is een meerjarige budgettaire voorziening die EZ aanhoudt op afzonderlijke rekening-couranten bij het Ministerie van Financiën.
Toelichting
EZ maakt gebruik van de mogelijkheid om begrotingsreserves aan te houden. In het jaarverslag is bij de betreffende begrotingsartikelen informatie over deze reserves opgenomen, eventueel aangevuld met relevante ontwikkelingen. Ook de toevoegingen en onttrekkingen die respectievelijk ten laste of ten gunste van de begroting hebben plaatsgevonden worden in het jaarverslag toegelicht.
De post Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve is per 31 december 2015 als volgt opgebouwd:
Reserves artikel 13
Begrotingsreserve scheepsbouwgarantie
10.044
Begrotingsreserve Garantie Ondernemersfinanciering
53.111
Begrotingsreserve BMKB
54.168
Begrotingsreserve groeifacililteit
17.000
Begrotingsreserve garantie MKB-faciliteiten
9.000
Reserves artikel 14
Begrotingsreserve ECN verstrekte leningen
6.600
Begrotingsreserve garantieregeling geothermie
21.958
Begrotingsreserve duurzame energie
1.077.786
Reserves artikel 16
Begrotingsreserve Landbouw
24.872
Begrotingsreserve Visserij
17.231
Begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit
22.162
Begrotingsreserve apurement
174.524
Reserve artikel 17
Begrotingsreserve groen onderwijs
138
Totaal begrotingsreserves
1.488.594
Balanspost 6 Uitgaven buiten begrotingsverband
398.492
Onder de uitgaven buiten begrotingsverband zijn bedragen opgenomen die niet ten laste van de begroting behoeven te worden gebracht. Dit omdat deze uitgaven met derden zullen worden verrekend.
Toelichting
De uitgaven buiten begrotingsverband zijn als volgt te specificeren:
EU uitgaven ELGF
200.193
Voorfinanciering Bedrijfstoeslagregeling
68.311
Opdrachten derden
51.446
Vorderingen inzake uitvoering POP 2
32.455
EU uitgaven ELFPO POP 2
28.423
Te verrekenen met baten-lastenagentschappen
6.823
EU uitgaven ELFPO POP 3
4.930
Steunmaatregelen PPE
2.950
Vordering EU inzake dierziektebestrijding
1.594
Salarisvoorschotten
866
Diverse
500
Totaal
398.492
EU uitgaven ELGF
De gelden die EZ voor het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) voorfinanciert betreffen de declaraties van de maanden november (16/10 - 30/11) en december. De gedeclareerde bedragen van deze maanden zijn in 2016 ontvangen respectievelijk in de maanden januari en februari. De navolgende tabel geeft inzicht in de totaalbedragen van uitgaven en ontvangsten met betrekking tot het ELGF van de jaren waarvan de declaratie nog niet door de Europese Commissie zijn vastgesteld.
EU uitgaven ELGF
Omschrijving
Bedrag
Restant ELGF vordering voorgaand dienstjaar
1.860
Boekjaar 2015, in 2014 gerealiseerde uitgaven1 (+)
559.744
Vordering 31 december 2014
561.604
Boekjaar 2015, in 2015 gerealiseerde uitgaven (+)
181.626
Ontvangsten uit ELGF boekjaar 2015 (-/-)
742.413
Afrekening 2014 (-/-)
1.860
Te veel ontvangen boekjaar 20152
-
-1.043
Boekjaar 2016, in 2015 gerealiseerde uitgaven (+)
201.237
Vordering 31 december 2015
200.193
Noot 1
Het boekjaar voor het ELGF loopt van 16 oktober tot en met 15 oktober van het volgende jaar.
Noot 2
De jaardeclaratie is lager vastgesteld dan de maandelijkse gedeclareerde bedragen. Naar verwachting zal de Europese Commissie de jaaraangifte 2015 in 2016 definitief vaststellen en het te weinig ontvangen bedrag verrekenen.
Voorfinanciering Bedrijfstoeslagregeling
Bij brief van 20 oktober 2015 (TK, 28 625, nr. 230) heeft de Staatssecretaris de Kamer geïnformeerd over de directe betalingen in verband met de Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. In verband met de lage prijzen in de zuivel- en vleessectoren heeft de Europese Commissie, op aandringen van de lidstaten, maatregelen getroffen. De Europese Commissie heeft daarop vastgesteld dat een groter voorschot op de directe betalingen mag worden betaald dan normaal (70% in plaats van 50%) en dat daarvoor niet alle fysieke controles hoeven te zijn afgerond. Alle administratieve controles moeten wel zijn afgerond en ook andere gebruikelijke voorwaarden blijven gelden.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) heeft een systeem voor een voorschotbetaling binnen deze voorwaarden uitgewerkt. Vervolgens heeft de Staatssecretaris na overleg met en op verzoek van LTO besloten om in Nederland gebruik te maken van de geboden verruiming. Bij brief van 24 november 2015 (kamerstuk 28 625, nr. 231) heeft de Staatsecretaris het betaalschema GLB 2015 toegelicht en daarin bevestigd dat RVO.nl in de maand november voorschotten heeft uitbetaald. De definitieve betaling van de relaties die een voorschot hebben ontvangen start vanaf 1 februari 2016. Met deze betalingen zal RVO.nl de verstrekte voorschotten verrekenen.
Opdrachten derden
RVO.nl voert opdrachten uit voor derden. De opdrachten worden verstrekt door publieke, particuliere en Europese organisaties. Het openstaande bedrag zal RVO.nl in rekening brengen bij de opdrachtgevers.
Vorderingen inzake uitvoering POP 2
RVO.nl voert de regelingen en projecten POP 2 (programma 2007 - 2013) uit die bij het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) declarabel zijn. Bij deze uitvoering is er ook sprake van financiering door derden zoals de provincies. Het betreffende bedrag zal RVO.nl bij de financiers in rekening brengen.
EU uitgaven ELFPO POP 2
Omschrijving
Bedrag
Restant ELFPO schuld voorgaand dienstjaar
-
-170
Boekjaar 2015, in 2014 gerealiseerde uitgaven1(+)
15.753
Vordering 31 december 2014
15.583
Boekjaar 2015, in 2015 gerealiseerde uitgaven (+)
57.480
Ontvangsten uit ELFPO boekjaar 2015 (-/-)
10.583
Verrekend werkvoorschot (-/_)
34.056
Vordering 31 december 2015
28.423
Noot 1
Voor het boekjaar 2015 van ELFPO POP 2 konden betalingen tot en met 31 december 2015 worden verricht.
De definitieve declaratie wordt in 2016 opgesteld. De betalingen door de Europese Commissie aan EZ naar aanleiding van de kwartaaldeclaraties is in 2015 gestopt. Dit heeft te maken met het feit dat EZ 95% van het programma POP2 uitbetaald heeft gekregen. Het werkvoorschot is inmiddels wel verrekend met de ingediende declaraties 2015. Het nog te ontvangen bedrag zal worden afgerekend tijdens de volledige afwikkeling van POP2.
Te verrekenen met baten-lastenagentschappen
De Rijksgebouwendienst heeft in december 2015 aan de concernadministratie van EZ een extra doorberekeningsrun gebruikersvergoeding voor baten-lastenagentschappen van EZ in rekening gebracht en geïncasseerd. De concernadministratie was in 2015 niet meer in de gelegenheid om deze kosten met de betreffende dienstonderdelen van EZ te verrekenen.
EU uitgaven ELFPO POP 3
Omschrijving
Bedrag
Boekjaar 2015, in 2015 gerealiseerde uitgaven1 (+)
28.549
Ontvangsten uit ELFPO boekjaar 2015 (-/-)
27.622
Te vorderen boekjaar 20152
927
Boekjaar 2015, in 2014 gerealiseerde uitgaven (+)
4.003
Vordering 31 december 2015
4.930
Noot 1
Het boekjaar voor het ELFPO loopt van 16 oktober tot en met 15 oktober van het volgende jaar. In kalenderjaar 2014 waren nog geen uitgaven voor dit programma door EZ verricht.
Noot 2
Naar verwachting zal de Europese Commissie de jaaraangifte 2015 in 2016 definitief vaststellen en het teveel ontvangen bedrag verrekenen.
Steunmaatregelen PPE
Het betreft hier een vordering die voortkomt uit de uitvoering van met name de steunmaatregel salmonella. Vanwege de opheffing van de product- en bedrijfschappen zal de vordering verrekend worden met de vereffeningsorganisatie PBO.
Vordering EU inzake dierziektebestrijding
Vordering op EU inzake uitvoering dierziektebestrijding (salmonella, bse).
Salarisvoorschotten
Dit betreft vooruitbetalingen aan personeel inzake salarissen en diverse vergoedingen in afwachting van definitieve verrekening.
Balanspost 7 Ontvangsten buiten begrotingsverband
201.224
Onder de ontvangsten buiten begrotingsverband zijn de bedragen opgenomen die niet ten gunste van de begroting behoeven te worden gebracht. Dit omdat deze ontvangsten zullen worden verrekend.
Toelichting
De ontvangsten buiten begrotingsverband zijn als volgt te specificeren:
Vereffeningsorganisatie PBO
77.724
Opdrachten derden
73.793
Te verrekenen met provincies pop-gelden
15.461
ELFPO werkkapitaal
12.146
RVO af te dragen gelden aan derden
6.727
Contante waarborgen RVO
5.146
Diverse
10.227
Totaal
201.224
Vereffeningsorganisatie PBO
Per 01.01.2015 is de vereffening van de product- en bedrijfschappen onder verantwoordelijkheid van EZ gebracht. Voor de uitvoering van de vereffeningstaken is de organisatie PBO opgericht. Deze organisatie voert de administraties van de voormalige schappen en beheert daarbij ook de bankrekeningen. Ultimo 2015 bedroeg het totaal van de bankmiddelen € 77 mln.
Opdrachten derden
RVO.nl voert opdrachten uit voor derden. De opdrachten worden verstrekt door publieke, particuliere en Europese organisaties. RVO.nl zal de betreffende gelden overeenkomstig opdracht of overeenkomst aan begunstigden verstrekken.
Te verrekenen met provincies pop-gelden
In 2013 heeft RVO.nl POP-regelingen uitgevoerd die vanwege overschrijding van bestedingslimieten nog niet bij de Europese Commissie declarabel waren. De provincies hebben destijds de financiering van het deel van de Europese Commissie voor hun rekening genomen. Na goedkeuring van de wijziging van de bestedingslimieten heeft RVO.nl in 2014 de betreffende uitgaven alsnog gedeclareerd bij de EC. Na voldoening van de laatste facturen van POP2 door RVO.nl blijft er een bedrag van € 6 mln over. RVO.nl overlegt met de provincies de mogelijkheden om het resterende bedrag in te zetten bij de uitvoering van POP3.
ELFPO werkkapitaal
Het plattelands ontwikkelingsprogramma 2014-2020 voor Nederland heeft de Europese Commissie in 2014 goedgekeurd. Als gevolg van deze goedkeuring heeft de Europese Commissie aan EZ werkkapitaal voor de uitvoering van POP 3 beschikbaar gesteld overeenkomstig verordening (EU) Nr. 1306/2014 i. Bij de afsluiting van POP3 zal deze voorfinanciering door commissie worden verrekend.
RVO.nl af te dragen gelden aan derden
Door de RVO.nl geinde bedragen voor derden. Deze dienen nog verrekend te worden, onder andere met het Europees Octrooibureau (EOB).
Contante waarborgen RVO
De productschappen ontvangen per bank gelden van het bedrijfsleven als zekerheidsstelling voor in- en uitvoercertificaten en uitvoerrestituties. Als aan de voorwaarden voor de certificaten en restituties is voldaan dan betalen de productschappen op verzoek van de belanghebbende de bedragen terug.
Balanspost 10 Extra Comptabele Vorderingen
4.354.127
De extra comptabele vorderingen hebben betrekking op nog te ontvangen middelen.
Direct opeisbare vorderingen
293.905
Op termijn opeisbare vorderingen
534.944
Geconditioneerde vorderingen
3.525.278
Totaal
4.354.127
Toelichting
Direct opeisbare vorderingen per 31 december 2015:
Vorderingeninzake uitvoering beleid
191.223
Opgelegde boetes ACM
90.658
Diverse
12.024
Totaal
293.905
Vorderingeninzake uitvoering beleid
EZ heft vorderingen opgelegd voortkomend uit subside vaststellingen van diverse regelingen en het verstrekken van vergunningen en heffingen voor diverse economische activiteiten.
Opgelegde boetes ACM
Voor de uitvoering van de mededingingswet heeft ACM boetes opgelegd.
Toelichting
Op termijn opeisbare vorderingen per 31 december 2015:
Kredietregelingen RVO.nl
242.762
Leningen
238.824
Provincies inzake overdracht gronden
40.000
Opgelegde boetes ACM
13.131
Diverse
227
Totaal
534.944
Kredietregelingen RVO.nl
RVO.nl voert regelingen uit waarbij kredieten beschikbaar worden gesteld voor ontwikkelingen en innovatie op het gebied van technologie, nieuwe producten etc. Voor het terugbetalen van deze kredieten zijn betalingsregelingen getroffen. Dit geldt ook voor een aantal vorderingen die voortkomen uit subsidie vaststellingen van diverse regelingen en verstrekte vergunningen en heffingen.
Leningen
De leningen kunnen als volgt geworden gespecificeerd:
Wageningen Universiteit / Stichting DLO
81.016
Microkrediet Nederland
46.966
Energieonderzoek Centrum Nederland
36.955
NV Industriebank Limburgse Ontwikkelings- en Investeringsmaatschappij
20.882
Biopartner
13.524
Pallas
11.474
Nedermaas
8.542
Eindhoven
7.000
Diverse
12.465
Totaal
238.824
Provincies inzake overdracht gronden
Het betreft hier vorderingen op een aantal provincies die voortkomen uit de verkoop van gronden die werden beheerd door BBL. Dit volgens de bestuursovereenkomst grond die in 2013 tussen de provincies en EZ is gesloten.
Opgelegde boetes ACM
Voor de uitvoering van de mededingingswet heeft ACM boetes opgelegd.
Toelichting
De geconditioneerde vorderingen per 31 december 2015:
Bedrag
Gestelde zekerheden
2.143.924
BBL
424.843
BMKB
325.626
Geconditioneerde vorderingen
321.386
Kredietregelingen
239.297
Garantie Ondernemingsfinanciering
55.429
Diverse
14.773
Totaal
3.525.278
Gestelde zekerheden
Dit betreffen zekerheden die bij de uitvoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid worden gevraagd. De uitvoering hiervan vindt plaats bij RVO.
BBL
Het saldo van de landbouwgronden bestaat voornamelijk uit een langlopend renteloos voorschot van EZ aan het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) van € 91 mln waarvoor door het Bureau Beheer Landbouwgronden gronden zijn verworven die na doorlevering door het Bureau aan eindbeheerders leiden tot doelrealisatie. Daarnaast is er een bedrag van € 295 mln nog te vorderen uit hoofde van landinrichtingsrente door grondeigenaren te betalen in afgesloten landinrichtingsprojecten, welke in het algemeen in 26 jaar worden geïnd. Voorts heeft RVO.nl nog € 40 mln te vorderen uit hoofde van nog niet afgesloten landinrichtingsprojecten.
BMKB
Op basis van de Borgstellingsregeling Midden- en Kleinbedrijf (BMKB) verstrekken deelnemende banken krediet aan een ondernemer onder garantie (borgstelling) van de Staat. Op het moment dat de bank de garantie aanspreekt betaalt RVO de claim uit aan de bank. Hierdoor ontstaat er voor RVO een vordering op de onderneming die wordt opgenomen in de debiteurenadministratie. De bank heeft conform de regeling een volgplicht. Wanneer een ondernemer een voorstel tot afkoop bij de bank indient legt de bank dit ter beoordeling voor aan RVO. Na instemming van RVO zorgt de bank voor afwikkeling van de overeengekomen regeling en maakt het aan RVO toekomende bedrag over.
Geconditioneerde vorderingen
De geconditioneerde vorderingen kunnen als volgt worden gespecificeerd:
Bedrag
Nederlandse Defensie Industrie
274.177
Nederlandse Participatie Exchange Holding bv
32.073
United Nations Univesity
6 807
TRN Toerisme Recreatie Nederland
1 500
Diverse
6.829
Totaal
321.386
Kredietregelingen
RVO voert een aantal regelingen uit waarbij kredieten voor diverse beleidsdoelstellingen beschikbaar worden gesteld. Het gaat hier onder andere om kredieten voor technische ontwikkeling, elektronische diensten ontwikkeling, milieugerichte productontwikkeling, technische ontwikkelingsprojecten, startende ondernemingen en vroege fase financiering. De aanvragers kunnen een vooraf overeengekomen tijd over deze kredieten beschikken en betalen de kredieten terug als bepaalde verwachte ontwikkelingen en of condities zich hebben voorgedaan zoals het behalen bepaalde omzet, winst, rendementen, aandelenverkoop etc.
Garantie Ondernemingsfinanciering
Met deze regeling worden ondernemers in staat gesteld om bankleningen te verkrijgen zodat ondernemen mogelijk blijft. EZ staat garant voor middelgrote en grote leningen waardoor het risico voor de bank op de bedrijfsfinanciering kleiner wordt. Bij aanspraak van de bank op de claim betaalt RVO.nl de bank. Hierdoor ontstaat er voor RVO.nl een vordering op de onderneming die wordt opgenomen in de debiteurenadministratie. Wanneer een ondernemer een voorstel tot afkoop bij de bank indient legt de bank dit ter beoordeling voor aan RVO.nl. Na instemming van RVO.nl zorgt de bank voor afwikkeling van de overeengekomen regeling en maakt het aan RVO.nl toekomende bedrag over.
Balanspost 11 Extra comptabele schulden
Nihil
Balanspost 12 Voorschotten
8.491.488
Onder voorschotten wordt verstaan de vooruit verstrekte gelden, welke op 31 december 2015 nog niet waren verrekend.
Toelichting
Beleidsartikelen
2011
en eerder
2012
2013
2014
2015
Totaal
11 Goed functionerende economie en markten
3.021
1.352
2.394
2.167
172.858
181.792
12 Een sterk innovatievermogen
150.269
95.030
152.291
249.997
396.212
1.043.799
13 Een excellent ondernemingsklimaat
33.439
29.808
61.616
67.103
153.641
345.606
14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening
2.392.089
617.950
615.608
695.927
806.755
5.128.329
16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens
47.424
18.151
25.873
209.613
214.887
515.948
17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit
22.987
11.193
19.810
19.744
69.581
143.315
18 Natuur en regio
339.292
85.474
138.748
99.545
151.242
814.300
19 Toekomstfonds
53.454
24.657
51.096
54.701
71.136
255.043
Buiten begrotingsverband
7.820
1.611
1.282
7.326
45.314
63.354
Totaal
3.049.794
885.227
1.068.718
1.406.123
2.081.626
8.491.488
Verloop van de voorschotten gedurende het dienstjaar 2015
Bedrag
Beginstand 1 januari 2015
8.520.848
Verstrekte voorschotten
2.322.467
Eindafgerekende voorschotten
2.351.827
Eindstand 31 december 2015
8.491.488
De mutaties buiten begrotingsverband hebben betrekking op voorschotten die namens EZ zijn verstrekt maar waarvan financiering door derden plaatsvindt. De voorschotten die verstrekt zijn door EZ namens de volgende opdrachtgevers zijn niet in de openstaande voorschotten buiten begrotingsverband meegenomen:
-
-
-
•Ministerie van Binnenlandse Zaken;
-
-
-
-
•Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
-
-
-
-
•Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
-
-
-
-
•Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
-
-
-
-
•Ministerie van Buitenlandse Zaken;
-
-
-
-
•Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap;
-
-
-
-
•De provincies;
-
-
-
-
•De Europese Commissie.
-
De verantwoording van de voorschotten van artikel 17 heeft EZ op gelijke wijze voortgezet als in voorgaande jaren. In 2016 zal EZ nader onderzoeken of deze verantwoordingswijze nog steeds aansluit op de OCW werkwijze en voldoet aan de eisen en informatiebehoefte.
In 2015 is de verplichting «brainport Eindhoven» afgerekend. EZ heeft inmiddels besloten deze afrekening in te trekken. Op basis van deze besluitvorming zijn de betalingen aan «brainport Eindhoven» in de stand openstaande voorschotten (artikel 18) verwerkt voor een bedrag van € 55,5 mln.
Balanspost 13 Garantieverplichtingen
4.518.694
De garantieverplichtingen per 31 december 2015 zijn voorwaardelijke financiële verplichtingen aan derden die pas tot uitbetaling komen als bij de wederpartij zich bepaalde omstandigheden voordoen.
Toelichting:
Beleidsartikelen
Stand per 01-01-2015
In 2015 aangegaan +
Bijstellingen -/-
Uitgaven -/-
Stand per 31-12-2015
11 Goed functionerende economie en markten
50.000
50.000
13 Een excellent ondernemingsklimaat
2.674.669
722.430
646.484
79.429
2.671.185
14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening
1.053.292
31.873
73.450
1.011.714
16 Concurrerende duurzame veilige agro-, visserij- en voedselketens
343.782
29.128
21.467
28.347
323.096
17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit
53.719
10.767
1.476
63.010
18 Natuur en regio
415.146
15.456
399.689
40 Apparaat
Totaal
4.590.607
794.197
758.333
107.776
4.518.694
Onder de post garantieverplichtingen zijn ook opgenomen de garantieverplichtingen die vallen onder het domein van het schatkistbankieren van het Ministerie van Financiën. Dit is aan de orde bij de artikelen 11, 14 (COVA) en 17.
Balanspost 14 Openstaande verplichtingen
24.630.876
De openstaande verplichtingen per 31 december 2015 kunnen vanaf 2016 tot betaling leiden.
Toelichting
Beleidsartikelen
Stand per 01-01-2015
In 2015 aangegaan
Negatieve bijstelling
- /-
Uitgaven
- /-
Stand per 31-12-2015
11 Goed functionerende economie en markten
14.843
197.904
492
200.071
12.184
12 Een sterk innovatievermogen
731.380
638.507
33.848
534.925
801.114
13 Een excellent ondernemingsklimaat
176.212
205.899
4.907
215.429
161.775
14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening
18.188.235
6.462.824
1.430.590
1.557.919
21.662.550
16 Concurrerende, duurzame veilige agro-, visserij- en voedselketens
348.998
594.413
42.367
639.338
261.706
17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit
791.719
816.749
1.696
843.383
763.388
18 Natuur en regio
353.990
184.072
18.461
255.582
264.020
19 Toekomstfonds
266.608
194.439
10.712
78.450
371.886
40 Apparaat
374.244
374.244
0
Buiten begrotingsverband
441.544
56.053
46.967
118.377
332.254
Totaal
21.313.530
9.725.105
1.590.040
4.817.719
24.630.876
Voor de openstaande verplichtingen is voor wat betreft het onderdeel buiten begrotingsverband dezelfde verantwoordingswijze toegepast als bij de openstaande voorschotten.
In verband met de introductie van beleidsartikel 19 (Toekomstfonds), welke voorheen opgenomen was in artikel 12 zijn beginstanden per artikel niet gelijk aan de eindstanden van de jaarrekening 2014.
Balanspost 15 Deelnemingen
1.436.774
Toelichting
De specificatie van de deelnemingen van EZ is als volgt:
Naam
Nominaal
Betaald
Ultimo 2014
Ultimo 2015
Ultimo 2014
Ultimo 2015
Deeln.%
N.V. NOM
51.880
51.880
51.880
51.880
99,9
N.V. BOM
16.587
16.587
18.524
18.524
49,9
N.V. Zuidvleugel
10.000
10.000
10.000
10.000
36,1
N.V. LIOF
50.373
50.373
50.373
50.373
94,4
GasTerra B.V.
18.000
18.000
18.000
18.000
10
EBN NV
128.138
128.138
1.242.281
1.242.281
100
Oost N.V.
32.751
32.751
45.714
45.716
55,9
Totaal
307.729
307.729
1.436.773
1 436.774
1.4.5 WNT-VERANTWOORDING 2015 - MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen - al dan niet fictieve - dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging en/of eventuele ontslaguitkeringen (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.
Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het wettelijk bezoldigingsmaximum bedraagt in 2015 € 178.000. Voor topfunctionarissen zonder dienstbetrekking geldt de norm uit 2014, namelijk € 230.474.
-
1.Bezoldiging van Topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen
Naam instelling
Naam (gewezen)
topfunctionaris
Functie
Datum aanvang dienstverband
(indien van toepassing) Aard functie
Datum einde dienstverband
(indien van toepassing)
Omvang dienstverband (fte)
Op externe inhuur-basis
(nee; <= 6 mnd; > 6 mnd)
Beloning
Onkostenvergoedingen
(belast)
Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn
Totale bezoldiging in 2015
Persoonlijk
WNT-maximum
Motivering (indien overschrijding)
ACM Raad van Bestuur *1,2,3
C.A. Fonteijn
Voorziter RVB
1
nee
187.050
6.458
17.120
210.628
178.000
*1,2,3
ACM Raad van Bestuur *1,2,3
F.J.H. Don
Bestuurslid
0,84
nee
128.129
6.458
13.561
148.148
149.520
*1,2,3
ACM Raad van Bestuur *1,2,3
J.G. Vegter
Bestuurslid
1
nee
141.931
6.458
15.804
164.193
178.000
*1,2,3
Grondkamer Oost
Aalberts W.J
lid
0,07
nee
10.059
10.059
12.460
Grondkamer Zuidwest
Akkermans, J.H.M.
lid
0,07
nee
4.138
4.138
12.460
Grondkamer Noordwest
Bakker R
lid
0,07
nee
7.024
7.024
12.460
Grondkamer Zuidwest
Bassa, D.
lid
0,07
nee
4.503
4.503
12.460
Grondkamer Oost
Bouman, H.B.
lid
0,07
nee
10.210
10.210
12.460
Grondkamer Oost
Broekhof FA
lid
0,07
nee
6.546
6.546
12.460
Grondkamer Oost
Brongers, P.J.F
lid
0,07
nee
6.274
6.274
12.460
Grondkamer Noord
Burgsteden, AG van
lid
0,07
nee
2.564
7
2.571
12.460
Grondkamer Zuid
Coppens, C.A.A.
lid
0,07
nee
8.340
84
8.424
12.460
Grondkamer Noordwest
Daniëls, M.M.
lid
0,07
nee
4.819
4.819
12.460
Grondkamer Noord
Eefting H
lid
1-6-2015
0,07
nee
5.806
0
5.806
12.460
Grondkamer Zuidwest
Eijk, P.J. van der
lid
0,07
nee
3.871
3.871
12.460
Grondkamer Zuidwest
Gaanderse JA
lid
0,07
nee
2.883
2.883
12.460
Grondkamer Noordwest
Giesen, S.H.
lid
0,07
nee
8.966
5
8.971
12.460
Kamer voor de binnenvisserij
Gils, W.M.A. van
lid
0,07
nee
948
948
12.460
Grondkamer Zuidwest
Habben Jansen, C.
lid
0,07
nee
16.498
16.498
12.460
Declaraties 2013\2014.
Kamer voor de binnenvisserij
Hoetmer, R.
lid
0,07
nee
2.764
2.764
12.460
Kamer voor de binnenvisserij
Holtman, H.J
lid
0,07
nee
3.429
3.429
12.460
Grondkamer Noord
Idsardi J
lid
0,07
nee
5.876
35
5.911
12.460
Grondkamer Zuid
Janssen, H.G.J.M.
lid
0,07
nee
6.654
97
6.751
12.460
Grondkamer Noord
Keurentjes F.A.M.
lid
0,07
nee
6.340
5
6.345
12.460
Grondkamer Noordwest
Knook, N.G.
lid
0,07
nee
4.538
4.538
12.460
Grondkamer Zuid
Krekels P.H.J.
deskundige
0,07
nee
0
0
12.460
Grondkamer Zuid
Kreij JL van
lid
0,07
nee
9.218
95
9.313
12.460
Grondkamer Noord
Krikke A
lid
0,07
nee
5.205
37
5.242
12.460
Grondkamer Zuidwest
Kubber, F. de
lid
0,07
nee
6.700
6.700
12.460
Grondkamer Zuid
Kuppens, M.H.W.
deskundige
0,07
nee
0
0
12.460
Grondkamer Noord
Leeuw R de
lid
0,07
nee
4.700
32
4.732
12.460
Kamer voor de binnenvisserij
Leliveld, C.C.L.
lid
1-7-2015
0,07
nee
395
395
12.460
Grondkamer Noordwest
Lips, A.J.J.
deskundige
0,07
nee
0
0
12.460
Kamer voor de binnenvisserij
Lok, S.
lid
0,07
nee
2.567
2.567
12.460
Kamer voor de binnenvisserij
Michielsen, A.F.M.
lid
0,07
nee
2.330
2.330
12.460
Grondkamer Oost
Nuyl, M.R. te
lid
0,07
nee
6.901
6.901
12.460
Grondkamer Zuid
Nijpjes, F.
lid
0,07
nee
8.538
25
8.563
12.460
Grondkamer Zuidwest
Oostdam J.J.H.
lid
0,07
nee
7.031
7.031
12.460
Grondkamer Noord
Panman RG
lid
0,07
nee
7.989
9
7.998
12.460
Grondkamer Noordwest
Reinders Folmer, P.H.
lid
0,07
nee
2.523
22
2.545
12.460
Grondkamer Noordwest
Roomen, A.H.M. van
lid
0,07
nee
8.130
8.130
12.460
Grondkamer Noordwest
Schenk, D.
deskundige
0,07
nee
0
0
12.460
Grondkamer Oost
Schoorlemmer, B.F.M.
lid
0,07
nee
14.880
14.880
12.460
Declaratie 2014 en extra taxaties.
Kamer voor de binnenvisserij
Tiesinga, H.L.
lid
0,07
nee
2.923
2.923
12.460
Grondkamer Zuid
Tuyl M.J.J. van
deskundige
0,07
nee
0
0
12.460
Grondkamer Noordwest
Tijsseling, H.G.
deskundige
0,07
nee
0
0
12.460
Kamer voor de binnenvisserij
Veenstra, G.
lid
0,07
nee
2.212
2.212
12.460
Grondkamer Zuidwest
Vriend C.P.M.
deskundige
0,07
nee
0
0
12.460
Grondkamer Zuid
Wersch, H.J.M. van
lid
0,07
nee
1.607
1.607
12.460
Grondkamer Noordwest
Willemink, J.H.
lid
0,07
nee
4.870
7
4.877
12.460
Kamer voor de binnenvisserij
Wit, A. de
lid
0,07
nee
1.896
1.896
12.460
Grondkamer Noord
T.K. Hoogslag
Voorzitter
0,29
nee
25.471
0
3.598
29.069
51.620
Grondkamer Noord, zuid en Zuidwest en plv. secr. Oost
C.M. Lubbers
Secretaris
1,11
nee
85.055
11.717
96.772
178.000
Grondkamer Noordwest
J.H. Huijzer
Voorzitter
1-2-2015
0,29
nee
3.250
0
3.250
4.302
Grondkamer Noordwest, Oost en Kamer voor de Binnenvisserij en plv.secr. Noord, Zuid en Zuidwest
G.J.M. Krekel
Secretaris
1,0
nee
78.941
0
10.994
89.935
178.000
Grondkamer Oost
J.K.B. van Daalen
Voorzitter
0,29
nee
25.471
0
3.598
29.069
51.620
Grondkamer Zuid
J.P.M. van der Ham
Voorzitter
0,29
nee
25.471
0
3.598
29.069
51.620
Grondkamer Zuidwest
H.A. Witsiers
Voorzitter
0,29
nee
25.471
0
3.598
29.069
51.620
Kamer voor de Binnenvisserij
L.W.Bartelse
Voorzitter
0,29
nee
25.471
3.598
29.069
51.620
Grondkamer Noordwest
J.M.Jaarsveld
Voorzitter
1-2-2015
0,29
nee
22.171
3.294
25.465
47.236
Centrale Commissie Dierproeven
-
L.J.Hellebrekers
Voorzitter
0,22
nee
25.633
-
25.633
39.516
Centrale Commissie Dierproeven
B.Blaauboer
Lid
0,11
nee
10.975
10.975
19.758
Centrale Commissie Dierproeven
E.N.Stassen
Lid
0,11
nee
11.447
-
11.447
19.758
Centrale Commissie Dierproeven
F.A. Klatter
Lid
0,11
nee
11.746
-
11.746
19.758
Centrale Commissie Dierproeven
T.Rijnders
Lid
0,11
nee
10.975
0
10.975
19.758
Raad voor Plantenrassen *4
L.van Vloten- Doting
Voorzitter
0,1
nee
31.599
31.599
17.800
Raad voor Plantenrassen
C.J.A. Groenewoud
Secretaris
0,8
nee
66.961
672
12.524
80.157
142.400
Raad voor Plantenrassen
C.M.M.van Winden
Vice-voorzitter
0,04
nee
750
513
1.263
7.120
Raad voor Plantenrassen
W.T.M van de Arend
lid
0,02
nee
750
426
1.176
3.560
Raad voor Plantenrassen
J.J.M. Dons
lid
0,02
nee
750
244
994
3.560
Raad voor Plantenrassen
V.B.W. Cornelissen
lid
0,02
nee
0
0
0
3.560
Raad voor Plantenrassen
R.G.F.Visser
Vice-voorzitter
0,02
nee
450
0
450
3.560
Raad voor Plantenrassen
E.T. Lammerts van Bueren
lid
0,02
nee
750
130
880
3.560
Raad voor Plantenrassen
-
H.van der Haar
lid
0,02
nee
600
345
945
3.560
Raad voor Plantenrassen
G.J.P. Jansen
Vice-voorzitter
0,02
nee
750
93
843
3.560
Raad voor Plantenrassen
A.J.H. Willems
lid
0,02
nee
1.050
281
1.331
3.560
Raad voor Plantenrassen
-
D.Kasse
lid
0,02
nee
750
222
972
3.560
-
-
-
1.WNT-grens van € 178.000 geldt voor mensen die op/na 1-1-2015 in dienst zijn getreden. Voor wie vóór 2013 al in dienst was dan wel met wie vóór 2013 afspraken zijn gemaakt, geldt overgangsrecht.
-
-
-
-
2.Bestuurslid Vegter is in 2013 in dienst getreden; geen overgangsrecht dus. Met een bezoldiging die in 2016 naar verwachting gelijk zal zijn aan die over 2014 (€ 166.740) voldoet ze aan de norm die vanaf 2015 voor haar geldt (€ 178.000).
-
-
-
-
3.Voor bestuursleden Fonteijn en Don geldt overgangsrecht; zij zijn vóór 2013 in dienst getreden. Dit duurt 7 jaar (2013 tot en met 2019). In de eerste 4 jaar (2013 tot en met 2016) hoeft nog geen daling van de bezoldiging te worden doorgevoerd, in de 3 jaar daarna (2017 tot en met 2019) wel, maar nog niet tot 100% van de norm. Voor daling naar 100% kan nog 2 jaar worden gebruikt (2020 en 2021). Betekent dat beiden pas per 2022 op 100% moeten zitten, die op dit moment € 178.000 is.
-
-
-
-
4.Vacatie vergoeding voor de jaren 2014 en 2015 is in 2015 uitbetaald. Jaarvergoeding ad € 15,799,32 blijft onder de WNT norm.
-
Toelichting
-
-
-
•Voor iedere topfunctionaris een aparte regel gebruiken. Bij opeenvolgende vervulling van verschillende topfuncties door dezelfde topfunctionaris bij dezelfde instelling de bezoldiging optellen.
-
-
-
-
•Gewezen topfunctionarissen in de kolom «naam» markeren met *). Indien iemand gedurende het jaar gewezen topfunctionaris wordt voor deze persoon wel twee regels gebruiken. Eén zonder en één met *).
-
-
-
-
•De kolommen «datum aanvang dienstverband» en «datum einde dienstverband» alleen invullen als de functionaris in 2015 in of uit dienst is getreden.
-
-
-
-
•Als de omvang van het dienstverband is gewijzigd gedurende het jaar de gemiddelde omvang opnemen (berekend naar rato van het aantal maanden).
-
-
-
-
•Bij een dienstverband korter dan een jaar, of bij een dienstverband groter of kleiner dan 1,0 fte, altijd de feitelijk betaalde bedragen opnemen en niet de bedragen die zijn herrekend naar een volledig jaar c.q. een volledig dienstverband.
-
-
-
-
•Als een topfunctionaris binnen een aaneengesloten termijn van 18 maanden maximaal zes maanden anders dan op grond van een dienstbetrekking (op externe inhuur-basis) bij de WNT-instelling werkzaam is geweest vult u «<= 6 mnd» in in de kolom «op externe inhuur-basis»; als de topfunctionaris langer dan zes maanden anders dan op grond van een dienstbetrekking werkzaam is geweest vult u «> 6 mnd» in. Als er geen sprake was van functievervulling anders dan op grond van een dienstbetrekking vult u «nee» in.
-
-
-
-
•Het weergegeven persoonlijke WNT-maximum voor topfunctionarissen wordt berekend naar rato van de duur (in kalenderdagen) en omvang van het dienstverband.
-
-
-
-
•Als er sprake is geweest van een overschrijding die niet beschermd wordt door het overgangsrecht moet een vordering ingesteld worden op de topfunctionaris vanwege onverschuldigde betaling. Markeer dit in de kolom «motivering» met **). Als de vordering bij het vaststellen van het jaarverslag reeds is voldaan kan dit vermeld worden als onderdeel van de motivering. De terugbetaling mag echter niet gesaldeerd worden met de bezoldiging. In de tabel moet het brutobedrag vermeld worden zodat de overschrijding zichtbaar wordt.
-
-
2.Bezoldiging van niet-topfunctionarissen boven het WNT-maximum
Naam instelling
Functie
Datum aanvang dienstverband (indien van toepassing)
Datum einde dienstverband (indien van toepassing)
Omvang dienstverband (fte) (+ tussen haakjes omvang in 2014)
Beloning (+ tussen haakjes omvang in 2014)
Onkostenvergoedingen (belast) (+ tussen haakjes omvang in 2014)
Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn (+ tussen haakjes omvang in 2014)
Totale bezoldiging in 2015 (+ tussen haakjes omvang in 2014)
Persoonlijk WNT-maximum
Motivering
NVWA
Top manager
1-11-2015
1
143.123 (1)
36,071
179.194 (1)
-
3.Uitkeringen aan (gewezen) topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband
aam
instelling
Functie
Datum aanvang dienstverband (indien van toepassing)
Datum einde dienstverband (indien van toepassing)
Omvang dienstverband (fte) (+ tussen haakjes omvang in 2014)
Beloning (+ tussen haakjes omvang in 2014)
Onkostenvergoedingen (belast) (+ tussen haakjes omvang in 2014)
Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn (+ tussen haakjes omvang in 2014)
Totale bezoldiging in 2015 (+ tussen haakjes omvang in 2014)
Persoonlijk WNT-maximum
Motivering
-
4.Uitkeringen boven het WNT-maximum aan niet-topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband
Naam instelling
Laatste functie
Eerdere functie(s)
Datum beëindiging dienstverband
Betaalde uitkeringen in 2015
Motivering
In artikel 10b van de Beleidsregels WNT 2016 (Staatscourant 2016, nr. 13373) is bepaald dat er geen toezicht of handhaving zal plaatsvinden op de naleving van de publicatieplicht van uitkeringen wegens beëindiging dienstverband aan niet-topfunctionarissen voortvloeiend uit contractovername door een mobiliteitsbureau. In 2016 is namelijk gebleken dat voor deze categorie de volledige uitvoering van de wettelijke bepalingen bij een aantal instellingen op korte termijn niet mogelijk is. Accountants hoeven in dat geval op dit onderdeel van de financiële verslagen ook geen controle uit te voeren (niet op volledigheid en niet op juistheid). Het inventariseren van de contractovernames en de daarmee gemoeide uitkeringen aan niet-topfunctionarissen in 2015 is om die reden achterwege gelaten.
-
D.JAARVERSLAG DIERGEZONDHEIDSFONDS (F)
1.5.1 BELEIDSVERSLAG DIERGEZONDHEIDSFONDS
Beleidsartikel 01 Bewaking en bestrijding van dierziekten en voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen
Algemene doelstelling
Bewaking en bestrijding van bepaalde dierziekten en het voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen.
Rol en verantwoordelijkheid
De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:
-
-
-
•Het bestrijden van dierziekten die op basis van wetgeving verplicht moeten worden bestreden en indirect verantwoordelijk voor welzijnsaspecten bij de bestrijding.
-
-
-
-
•Het tijdig signaleren en afhandelen van verdenkingen en besmettingen door onderzoek en monitoring/bewaking van bepaalde dierziekten (bijvoorbeeld scrapie, bluetongue, brucella melitensis, klassieke en Afrikaanse varkens pest, MKZ, AI, Ziekte van Aujeszky, salmonella en Mycoplasma en BSE).
-
-
-
-
•Effectieve en doelmatige crisisorganisatie bij dierziektenuitbraken.
-
Telkens na een uitbraak van een besmettelijke dierziekte vindt een evaluatie plaats op alle onderdelen van bestrijdingsmaatregelen, welzijnsmaatregelen en crisisorganisatie.
Vierde Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten
Op 30 april 2015 hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en vertegenwoordigers van de veehouderij het vierde Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten ondertekend. Het convenant dat een looptijd kent van vijf jaar (2015 tot en met 2019) bevat afspraken over het (verplicht) bestrijden van dierziekten door het ministerie en de manier waarop dit door de betrokken sectoren en de overheid wordt gefinancierd. Er zijn ook afspraken gemaakt over de financiering van door EZ overgenomen productschapstaken met het verdwijnen per 1 januari 2015 van deze publiekrechtelijke bedrijfsorganen, zoals de basismonitoring van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD), de kosten van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) en de kosten van preventie en bestrijding van enkele aanvullende dierziekten. Het convenant beschrijft wie, de sector en/of de overheid, voor welke kosten verantwoordelijk is. Daarnaast bepaalt het hoeveel de (deel)sectoren maximaal zelf moeten betalen, de zogenoemde «plafondbedragen».
Parallel aan het afsluiten van het convenant heeft EZ bij algemene maatregel van bestuur een (tijdelijke) wettelijke diergezondheidsheffing geïntroduceerd op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd), die in de plaats komt van onderdelen van de diergezondheidsheffingen van de voormalige productschappen. EZ werkt aan een aanpassing van de wet, die de heffing een structurele en beter op de huidige praktijk toegesneden basis biedt. Voor de sectoren (runder-, kalver- en varkens-) die in 2015 over reserves beschikten van de vroegere productschappen is de mogelijkheid gecreëerd om de sectorbijdrage te voldoen uit deze reserves.
Ondertussen wordt ook de wettelijke basis van het heffingenstelsel voor de diergezondheidsheffing gewijzigd. Dit gewijzigde stelsel wordt in de Gwwd opgenomen. Het streven is dat de wijziging per 1 januari 2018 doorgevoerd is. Tegelijkertijd wordt de Wet dieren gewijzigd waardoor het nieuwe heffingenstelsel met het oog op de toekomst in de Wet dieren wordt geplaatst. Door de diergezondheidsheffing dragen houders van productiedieren bij aan de bestrijding van de kosten van de preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten. Met de wijziging van het heffingenstelsel wordt beoogd een betere afstemming te bereiken tussen de uitgaven van het Diergezondheidsfonds en de opbrengsten van de diergezondheidsheffing.
Dierziekten
Nederland is door de Europese Unie (EU) officieel vrij verklaard van bepaalde dierziekten. Deze vrijstatus wordt gehandhaafd door uitvoering van monitorings- c.q. bewakingsprogramma’s en wordt bewaakt op basis van meldingen van actuele uitbraken. Deze bewakingsonderzoeken ondersteunen op die manier de preventie van de betreffende dierziekten. Daarnaast financiert EZ samen met het bedrijfsleven onderzoek naar opkomende dierziekten (waaronder «emerging» zoönosen) en de uitwisseling van gegevens hierover tussen organisaties in de dier- en humane gezondheidszorg. De uitgaven en ontvangsten van de verplichte bewakingsprogramma’s worden in het DGF verantwoord op onderdeel 01.11 «Bewaking van dierziekten». De uitgaven en ontvangsten die samenhangen met de bestrijding van besmettelijke dierziekten worden in het DGF verantwoord op onderdeel 01.12 «Bestrijding van dierziekten».
Nederland is alweer enige jaren officieel vrij van Blue Tongue (BT). Om een mogelijke nieuwe insleep van deze ziekte op te sporen vindt er jaarlijks actieve monitoring plaats. Deze wordt uitgevoerd in de knuttenvrije periode in de winter. Jaarlijks worden verspreid over heel Nederland in dat verband circa 350 runderen serologisch onderzocht.
Op 31 december 2015 was op 1 bedrijf met melkgeiten een besmetstatus voor Q-koorts van kracht. Het jaar ervoor waren dat 11 bedrijven. In het kalenderjaar 2015 kwamen er geen nieuwe besmette bedrijven bij en verkregen tien bedrijven de vrijstatus. Het aantal meldingen van patiënten met acute Q-koorts is sinds 2009 aanzienlijk gedaald. Hierdoor lijkt het erop dat de ingezette (hygiëne)maatregelen en de bestrijding van Q-koorts effectief zijn. In 2015 zijn de veterinaire maatregelen in stand gehouden. De eind 2009 ingezette tankmelkmonitoring, om met Q-koorts besmette bedrijven te identificeren, is in 2015 gecontinueerd. Ook is in 2015 de verplichte Q-koorts vaccinatiecampagne voortgezet.
Naast de activiteiten bij BT en Q-koorts, blijven de activiteiten gericht op het tijdig opsporen van de bekende dierziekten zoals Aviaire Influenza (AI), Klassieke Varkenspest (KVP), Afrikaanse Varkenspest (AVP) en Mond- en Klauwzeer (MKZ). Afgezien van de uitgaven voor bewaking en bestrijding worden in het DGF ook de uitgaven en ontvangsten verantwoord voor eventuele welzijnsmaatregelen bij een uitbraak (artikelonderdeel 01.13). Tenslotte wordt op artikelonderdeel 01.14 de financiering van overige uitgaven verantwoord.
Bijdrage Bedrijfsleven
In het vierde Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten zijn wederom afspraken gemaakt over de verdeling van jaarlijkse kosten voor monitoring, verdenkingen en eventuele bestrijding van besmettelijke dierziekten tussen overheid en veehouderijsectoren. De sectoren rundvee, varkens, pluimvee en schapen en geiten dragen bij aan de kosten tot een vooraf bepaald maximum (plafond). Boven deze plafonds draagt de overheid de resterende kosten in deze convenantperiode. De maximale bijdragen zullen met ingang van 2017 conform de afspraken in het convenant voor het eerst worden geïndexeerd. Onderstaand zijn de door het bedrijfsleven gegarandeerde plafondbedragen weergegeven.
Maximale bijdragen bedrijfsleven in de periode 2015 t/m 2019 (x € 1.000)
Sector
plafondbedragen
totaal
subtotaal
Rundveehouderij
23.540
Varkenshouderij
53.447
-
-AVP en SVD
30.000
-
-Overige dierziekten
23.447
Schapen/geitenhouderij
5.074
Pluimveehouderij
47.138
-
-NCD
2.113
-
-Overige dierziekten
45.025
Totaal
129.199
Onder de artikelonderdelen wordt ingegaan op de realisatie van het beleid en de daarmee gemoeide uitgaven.
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen x € 1.000
Realisatie
Vastgestelde begroting
Verschil
2011
2012
2013
2014
2015
2015
2015
VERPLICHTINGEN
15.944
15.433
11.247
13.751
33.114
21.860
11.254
UITGAVEN
15.944
15.433
11.247
13.751
33.114
21.860
11.254
Beginsaldo
12.904
7.508
4.636
9.294
19.064
Programma-uitgaven
15.944
15.433
11.247
13.751
33.114
21.860
11.254
Opdrachten
15.944
15.433
11.247
13.751
33.114
U0111 Bewaking van dierziekten
3.779
5.169
3.636
4.531
14.161
9.307
4.854
U0112 Bestrijding van dierziekten
11.327
9.474
7.460
9.147
18.915
12.553
6.362
U0113 Voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen
0
0
0
0
U0114 Overig
838
790
151
73
38
38
ONTVANGSTEN
10.548
12.561
15.905
23.521
27.410
21.860
5.550
Eindsaldo
7.508
4.636
9.294
19.064
13.360
0
13.360
Toelichting op de uitgaven en verplichtingen
De uitgaven bewaking zijn in totaal € 4,9 mln hoger uitgevallen dan begroot, doordat de basismonitoring voorheen niet ten laste werd gebracht van het DGF, maar direct gefinancierd door de sector en door EZ. Het was dan ook niet in de DGF-begroting opgenomen. Door ondertekening van het vierde Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten in 2015 door de Staatsecretaris en vertegenwoordigers van de sector komt de basismonitoring met ingang van 2015 ten laste van het DGF. Hieraan is in 2015 € 5,8 mln uitgegeven. Voor het Salmonella vaccinatieprogramma is er een onderbesteding ad € 2,5 mln, doordat regelgeving pas laat in het jaar beschikbaar was. Voor Mycoplasma en Salmonella is ruim € 0,5 mln meer uitgegeven dan begroot. Voor AI programma’s is € 1,3 mln meer uitgegeven dan begroot.
De bestrijding is € 6,4 mln hoger uitgevallen dan begroot. Dit is met name veroorzaakt door bestrijdingskosten van vogelgriep en overige dierziekten ad € 9,286 mln in totaal, terwijl in de begroting voor jaarlijks terugkerende kosten de bestrijding een bedrag ad € 2,7 mln is opgenomen.
Toelichting op de ontvangsten
De ontvangsten in 2015 bedroegen € 27,4 mln. EZ heeft een bijdrage gestort van € 17 mln. De bijdrage van de sector in 2015 bedroeg € 10,4 mln, ruim € 2,4 mln minder dan begroot. Dit is vooral het gevolg van late facturering van de heffingen in de pluimveesector in het najaar 2015. De ontvangsten van de verschillende sectoren zijn hieronder gespecificeerd.
Sectorbijdrage € 1.000
Realisatie 2015
Begroting 2015
Rund
2.112
3.580
Varken (inclusief ziekte van Aujeszky)
3.508
2.080
Schapen en geiten
989
1.110
Pluimvee (inclusief Salmonella)
3.768
6.010
Toelichting op de artikelonderdelen/instrumenten
01.11 Bewaking van dierziekten
Het niet tijdig opmerken van een dierziekte kan bij bepaalde dierziekten tot grote gevolgen leiden. Daarom is het tijdig signaleren van een besmetting en het adequaat bestrijden van groot belang. Het signaleren van (mogelijke) dierziekten vindt plaats door houders van dieren, dierenartsen en/of medewerkers van laboratoria/onderzoeksinstellingen, hetzij op basis van klinische verschijnselen dan wel op basis van de uitkomsten van laboratoriumonderzoek. In het geval deze verschijnselen kunnen wijzen op een aangifteplichtige ziekte, dient dit onmiddellijk bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te worden gemeld.
Naast de meldplicht worden in opdracht van EZ bewakings- en monitoringsprogramma’s uitgevoerd die deels door de Europese Unie (EU) verplicht zijn gesteld ter behoud van de dierziektevrijstatus. Door bewakingsonderzoeken uit te voeren wordt het risico dat een ziekte niet of niet tijdig wordt opgemerkt gereduceerd. Bewakingsprogramma’s ondersteunen tevens de preventie van de betreffende dierziekten.
Streefwaarden
Behoud van de huidige, officieel door de EU en door de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) verleende, status vrij te zijn van een aantal dierziekten.
Beleidsinstrumenten
De EU en de OIE verlenen onder bepaalde voorwaarden aan lidstaten officiële erkenningen voor het vrij zijn van besmettelijke dierziekten. Deze door de EU erkende statussen «vrij van dierziekten» worden bewaakt op basis van meldingen van actuele uitbraken en - voor bepaalde dierziekten - door het periodiek uitvoeren van bewakingsprogramma’s. Lidstaten en bij de OIE aangesloten landen zijn verplicht om uitbraken van ziekten direct te melden aan de OIE en EU. Mede om de door de EU en de OIE verleende erkenningen «vrij van dierziekten» dan wel «verwaarloosbaar risico» te behouden worden bewakingsprogramma’s voor de volgende dierziekten uitgevoerd: Brucella melitensis (schapen en geiten), Brucellose (runderen), Leucose (runderen), Blauwtong (runderen, schapen en geiten), BSE/TSE (runderen en schapen/geiten), KVP en Ziekte van Aujeszky (varkens) en Aviaire Influenza (pluimvee). De programma’s voor Leucose, en Ziekte van Aujeszky en AI werden tot 2015 respectievelijk tot medio 2014 uitgevoerd in opdracht van de productschappen.
Naast de officiële vrijstatus zijn er andere redenen voor het uitvoeren van monitoringprogramma’s, bijvoorbeeld de volksgezondheid of nationale diergezondheidsbelangen. Zo is voor Nederland de monitoring op Q-koorts, Mycoplasma gallisepticum en Salmonella St/Se belangrijk.
Voor een snelle opsporing van dierziekten is de overheid in sterke mate afhankelijk van de opmerkzaamheid van veehouder en dierenarts en van hun bereidheid een verdenking te melden. In aanvulling op de monitoringsprogramma’s worden daarom zogenaamde «early warning»-programma’s uitgevoerd voor AI en KVP. Deze houden de verplichting in om bij een eventuele verdenking van een infectie (een) monster(s) op te sturen voor uitsluitingsdiagnostiek. Ook dragen overheid en bedrijfsleven via het DGF bij aan de basismonitoring van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD), een breed monitoringsprogramma dat afwijkingen in de diergezondheid van commercieel gehouden dieren opspoort, analyseert en in een kader plaatst waarbinnen oplossingen gevonden kunnen worden. Vrijwillige meldingen door veehouders en hun dierenartsen liggen aan de basis van dit programma.
Dode varkens die bij de GD en bij een aantal grote dierenartsenpraktijken worden aangeboden om de doodsoorzaak vast te stellen, worden onderzocht op de aanwezigheid van het varkenspestvirus. Ook worden door jagers geschoten wilde zwijnen onderzocht op antistoffen tegen het KVP-, AVP- en Ziekte van Aujeszkyvirus en Trichinella.
Varkenshouders zijn verplicht om verschijnselen die wijzen op KVP en AVP te melden aan de NVWA. Verder is er voor varkenshouders vanuit de regeling Preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s de verplichting om via uitsluitingsdiagnostiek de ziekte KVP uit te sluiten bij koppelbehandelingen en verhoogde sterfte. Hierbij wordt ook de ziekte AVP onderzocht.
Bij pluimvee zorgt het «early warning» systeem ervoor dat pluimveehouders zo snel mogelijk verschijnselen die kunnen wijzen op AI melden: verhoogde sterfte aan de NVWA en klinische problemen en afwijkingen in het patroon van voedsel- en wateropname aan de dierenarts. Indien de doodsoorzaak of ziekte van dieren niet duidelijk is of wanneer AI niet uit te sluiten is op basis van het klinisch beeld, neemt de dierenarts cloaca- en keelswabs bij de dieren en stuurt die door naar het Centraal Veterinair Instituut van de Wageningen Universiteit (CVI). Verder worden wilde vogels onderzocht op AI. Enerzijds worden er levende wilde vogels van de risicosoorten gevangen, bemonsterd en weer vrijgelaten. Levende wilde vogelmonitoring wordt uitgevoerd door het Erasmus Medisch Centrum (EMC); de kosten ervan komen ten laste van de EZ-begroting. Anderzijds worden dood gevonden wilde vogels van de risicosoorten verzameld en onderzocht op AI. Dit programma wordt uitgevoerd door Sovon Vogelonderzoek Nederland in samenwerking met Dutch Wildlife Health Centre (DWHC). DWHC coördineert beide onderzoeksprogramma’s.
In het kader van de AI-uitbraak in november 2014 is een additionele monitoring van specifieke (levende) watervogels opgestart. Dit onderzoek concentreerde zich rond de gebieden waar besmettingen vastgesteld waren.
Alle houders van meer dan 50 melkgeiten of melkschapen zijn verplicht om één keer per maand een tankmelkmonster te laten onderzoeken op de aanwezigheid van de bacterie Coxiella burnetii (Q-koorts). Besmette bedrijven en bedrijven van gewetensbezwaarden worden tweewekelijks bemonsterd. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de GD.
In de jaarlijkse Brucella melitensis monitoring worden circa 1.475 schapen- en geitenhouderijen met dieren ouder dan 6 maanden onderzocht. De uitvoering van het onderzoek is in handen van de Nederlandse Schapen- en geitenfokkers Organisatie (NSFO).
Kadavers van runderen ouder dan 48 maanden worden bij de destructor op BSE getest. De kosten hiervan worden uit het DGF gefinancierd en 50/50 betaald door overheid en bedrijfsleven. Schapen en geiten worden bij de destructor steekproefsgewijs (1.500 schapen en 1.500 geiten) getest op scrapie. Ook deze kosten worden uit het DGF gefinancierd. De EU geeft cofinanciering voor al deze testen. De doelstelling van het grootschalige testen van runderen (BSE) en schapen en geiten (TSE) is om de ontwikkeling van BSE/TSE te monitoren en te kunnen blijven volgen of de Europese bestrijdings- en preventiemaatregelen effectief zijn.
In nood geslachte runderen moeten op een leeftijd van 48 maanden of ouder worden getest. Uitzonderingen; gezond geslachte runderen afkomstig uit Roemenië, Bulgarije of Kroatië worden getest op BSE op een leeftijd vanaf 30 maanden, noodslachtingen vanaf 24 maanden. BSE-testen op slachtrunderen worden niet via het DGF gefinancierd, maar rechtstreeks door de eigenaar betaald. Ook hiervoor is EU-cofinanciering beschikbaar.
Streefwaarden
-
-
-
•Behoud van de huidige, officieel door de EU verleende, status vrij te zijn van een aantal dierziekten.
-
Inperken van het risico van het (nog) niet (kunnen) opmerken van een besmetting. Het streven is erop gericht om voor een aantal dierziekten de EU-status «vrij van dierziekten» te behouden (zoals bijvoorbeeld voor KVP en brucellose). Deze streefwaarden zijn voor 2015 gerealiseerd. De bewakingsprogramma’s dienen ook ter ondersteuning van de melding van dierziekten voor het geval deze niet worden opgemerkt. Aan de Europese Commissie is gerapporteerd over de resultaten van deze onderzoeken.
Prestatiegegevens
Realisatie 2015
Begroting 2015
Bewaking van dierziekten
Bedrijven
Dieren
Uitgaven
(x € 1.000)
Bedrijven
Dieren
Uitgaven
(x€ 1.000)
Brucella (schaap, geit)1
1.521
18.916
304
1.500
14.000
400
Blauwtong (rund, schaap, geit)
324
387
68
291
387
100
BSE rund, bij destructor en bij noodslachting
48.914
1.909
48.000
1.950
TSE schaap/geit, bij destructor
2.944
81
3.000
40
KVP (varkens)
-
-Veehouderij (early warning)
284
290
540
-
-Veehouderij (tonsillen)
3.649
51
4.600
300
-
-Wilde zwijnen2
550
65
500
150
AI
Bedrijfsmatig pluimvee: early warning3
1.400
-
-Insturen monsters (swabs)4
1.724
4
1.500
100
-
-Melding afwijkende verschijnselen (bij GD)5
1.243
1.200
-
-Bedrijfsmatig pluimvee: monitoring serologische testen5
2.356
175.796
925
2.700
170.000
Wilde vogels:
-
-Monitoring levende wilde vogels6 5
9.186
5.000
-
-Monitoring dode vogels5
471
7
500
105
Eenmalige programma’s HPAI
371
Q-koorts (melkmonsters)7
376
938
380
915
Subtotaal
5.013
4.060
Overgenomen Productschapstaken
Leukose8
26.422
319
26.000
450
Ziekte van Aujeszky (varken)
0
40
Salmonella Se St (pluimvee)
-
-Bewaking en preventie
622
9.358
484
-
-verificatieonderzoek VB
15
0
58
36
-
-verificatieonderzoek Leg
41
329
26
121
-
-vaccinatie9
PM
1.455
2.000 koppels leg en 693 koppels vermeerdering
4.000
Mycoplasma
1.777
305
1.900
116
Subtotaal
3.030
5.247
SDA
265
Basis monitoring sectoren
3.132
Basismonitoring EZ
2.721
Subtotaal
6.118
Totaal bewaking van dierziekten
14.161
9.307
Bron: Nederlandse Schapen- en Geitenfokkers Organisatie (NSFO)(Brucella), Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (BSE en TSE), Erasmus MC (onderzoek levende wilde vogels), CVI (tonsillen, early warning KVP en monitoring dode vogels), NVWA (verificatie Salmonella) en Gezondheidsdienst voor Dieren (overig).
Noot 1
Totaal aantal verwachte inzendingen per 5 januari 2016.
Noot 2
Om verdere overschrijding van de geraamde aantallen te voorkomen, zijn in de tweede helft van 2015 de meeste monsters opgeslagen.
Noot 3
Het geraamde aantal verwijst naar het geraamde aantal in de regel eronder m.b.t. het insturen monsters (Swabs).
Noot 4
Het begrote aantal bedrijven is het aantal monsters.
Noot 5
De financiering van deze uitgaven loopt niet via DGF, maar rechtstreeks via de sector of EZ. Deze gegevens zijn in de tabel opgenomen om het volledige pakket aan bewakingsactiviteiten in hun onderlinge samenhang weer te geven.
Noot 6
Betreft de voorlopige stand per 15 januari 2016. De toename wordt veroorzaakt door aanvullende monitoring n.a.v. de HPAI-uitbraak van eind 2014.
Noot 7
Betreft de realisatie tot en met het derde kwartaal van 2015.
Noot 8
Betreft bloed- en tankmelkmonsters tezamen.
Noot 9
Het aantal in 2015 tegen Salmonella gevaccineerde dieren was ten tijde van de opstelling van het jaarverslag begin maart 2016 nog niet beschikbaar.
Toelichting
Algemeen
De begrote aantallen bedrijven en dieren zijn indicatief: zij zijn gebaseerd op realisatiecijfers in voorgaande jaren, op de steekproefgrootte en/of vormen een inschatting van ontwikkelingen.
01.12 Bestrijding van dierziekten
Onder de bestrijding van dierziekten vallen:
-
-
-
•Onderzoek naar verschijnselen die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte na een melding door een (vee)houder en/of door een dierenarts;
-
-
-
-
•Onderzoek van verdachte dieren;
-
-
-
-
•Treffen van voorzieningen om onmiddellijk te kunnen bestrijden;
-
-
-
-
•Bestrijding van besmettelijke dierziekten zoals Q-koorts, tuberculose, brucellose en leukose;
-
-
-
-
•Bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten zoals AI, MKZ en KVP.
-
Als veehouders verschijnselen signaleren bij hun dieren die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte, is melding daarvan verplicht. Het onderzoeken van deze meldingen is een belangrijke structurele taak van de NVWA. Naast dit structureel onderzoeken van verschijnselen bij dieren als gevolg van een melding, wordt structureel onderzoek uitgevoerd naar brucellose bij runderen die binnen een bepaalde periode hun vrucht hebben verloren. Ook bij een positief testresultaat in een bewakingsonderzoek van een aangifteplichtige ziekte wordt dit gemeld bij de NVWA. Indien een bevestigingstest positief is, wordt het bedrijf door de NVWA besmet verklaard en wordt tot bestrijding overgegaan.
De bestrijding van dierziekten omvat feitelijk twee fasen, de eerste fase (de verdenkingsfase) vangt aan als verschijnselen, informatie of resultaten van onderzoek worden gemeld die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte, de tweede fase (de bestrijdingsfase) vangt aan als een besmetting is vastgesteld of als er zodanige aanwijzingen zijn dat moet worden uitgegaan van een besmetting.
Zodra sprake is of moet worden uitgegaan van een besmetting, worden onmiddellijk bestrijdingsmaatregelen getroffen door de (permanente) crisisorganisatie van EZ. Vertraging van de bestrijding leidt tot meer besmettingen en daarmede tot langduriger bestrijdingsmaatregelen. Door EZ zijn contracten gesloten met bedrijven voor de beschikbaarstelling van mensen en middelen die een kritische rol vervullen in het bestrijdingsproces. Bestrijding vindt plaats volgens Europese bestrijdingsrichtlijnen. De aanpak is geregeld in diverse draaiboeken van het ministerie. Op www.rijksoverheid.nl staan de actuele draaiboeken.
In bepaalde gevallen kan de inzet van beschermende noodvaccinatie (vaccinatie «voor het leven») een effectieve bestrijdingsmethode zijn. In plaats van het in grote aantallen ruimen van dieren kan de uitbraak bij bepaalde dierziekten tot staan worden gebracht door vaccinatie, in een bepaalde cirkel rondom besmette bedrijven. Gezonde gevaccineerde dieren worden niet meer gedood. Op basis van de huidige EU-regelgeving is beschermende noodvaccinatie mogelijk bij de bestrijding van uitbraken van MKZ, KVP en AI. Deze aanpak is op dit moment alleen uitvoerbaar bij dierziekten waarvoor een effectief vaccin beschikbaar is, te weten MKZ en KVP. De mogelijkheid van noodvaccinatie is vastgelegd in de betreffende beleidsdraaiboeken.
Streefwaarden
-
-
-
•Zo snel en effectief mogelijk bestrijden van dierziekten.
-
Concreet houdt dit in dat bij een melding een onderzoek wordt ingesteld. Voor zover de melding betrekking heeft op verschijnselen die duiden op een zeer besmettelijke dierziekte, moet binnen 3 uur een deskundigenteam ter plaatse een onderzoek instellen.
Beleidsinstrumenten
Voor de bestrijding van dierziekten staan onder andere de volgende instrumenten ter beschikking:
-
-
-
•wettelijke verplichting van houders van dieren en dierenartsen om verschijnselen die duiden op een aangifteplichtige dierziekte te melden;
-
-
-
-
•klinische inspectie door een team van dierenartsen op bedrijven waar mogelijk sprake is van aangifteplichtige dierziekten;
-
-
-
-
•monsternames door een team;
-
-
-
-
•diagnostisch onderzoek van afgenomen monsters bij dieren;
-
-
-
-
•instellen van stand-still, vervoersverboden, compartimenten;
-
-
-
-
•vaccineren van dieren;
-
-
-
-
•onderzoek van dieren op buurt-/contactbedrijven en andere relevante bedrijven;
-
-
-
-
•tracering van een besmetting (van en naar);
-
-
-
-
•doden van besmette dieren;
-
-
-
-
•doden van dieren die een reëel gevaar zijn voor verspreiding van de besmetting;
-
-
-
-
•destructie van (besmette) dieren;
-
-
-
-
•reinigen en ontsmetten van bedrijven;
-
-
-
-
•schadeloosstellen van houders voor gedode dieren.
-
De grondslag voor de inzet van bovenstaande instrumenten zijn:
-
-
-
•EU-richtlijnen en EU-verordeningen;
-
-
-
-
•GWWD; Wet Dieren
-
-
-
-
•(beleids)draaiboeken;
-
-
-
-
•crisisorganisatie en voorzieningen.
-
Op dit onderdeel worden de uitgaven verantwoord als een verdenking of een uitbraak van een wettelijk te bestrijden dierziekte zich voordoet. Het gaat dan om de uitgaven voor het onderzoek naar de verdenkingen en de bestrijdingsmaatregelen.
In het geval een rund in de periode van 100 dagen na inseminatie tot 21 dagen voor de normale afkalfdatum haar vrucht verliest (abortus), is er sprake van een verdenking van brucellose. Deze interpretatie en de daaraan verbonden gevolgen zijn van belang aangezien een brucellosebesmetting niet of nauwelijks met uiterlijke verschijnselen gepaard gaat en een dergelijke abortus het enige vroegtijdige klinische signaal is dat een rund besmet kan zijn met brucellose. Bij een dergelijke abortus volgt nader onderzoek om definitief vast te stellen of er sprake is van een besmetting met brucellose of dat een andere oorzaak de abortus heeft veroorzaakt. De onderzoeken in 2015 hebben geen besmetting met brucellose aangetoond.
Onderstaand overzicht geeft het aantal dierziektenverdenkingen weer waar het Nederlands Veterinair Incident- en Crisiscentrum (NVIC) van de NVWA nader onderzoek naar heeft ingesteld met aanvullend laboratoriumonderzoek. Het NVIC heeft ook meldingen afgehandeld waar geen nader laboratorium onderzoek voor is uitgevoerd, bijvoorbeeld meldingen van illegale import van pups waar vaccinatie en plaatsing in quarantaine als maatregelen zijn uitgevoerd. Deze zijn niet in het overzicht meegenomen. In 2015 heeft het NVIC in totaal 914 dierziektemeldingen ontvangen en afgehandeld.
Jaaroverzicht Dierziekten 2015 (versie NVWA - peildatum 03-02-2016)
Aangifteplichtige dierziekten
Casussoort
Totaal Casus
Positief
Negatief
Volgt
Geen actie
Afrikaanse Varkenspest
1
0
1
0
0
Amerikaans Vuilbroed
9
2
6
0
1
Aujeszky
13
0
5
0
8
Aviaire Influenza1
106
3
85
0
18
Bluetongue
44
0
22
0
22
Bovine Spongieuze Encephalopathie
2
0
2
0
0
Brucellose Abortus Bang
47
0
45
0
2
Brucellose Melitensis
8
0
8
0
0
Brucellose Ovis
2
0
2
0
0
Brucellose Suis
60
0
59
0
1
Klassieke Varkens Pest
8
0
7
0
1
Leucose
22
0
21
0
1
Lumpy Skin Disease
1
0
1
0
0
Miltvuur
4
0
4
0
0
Mond- en Klauwzeer
3
0
3
0
0
Mycoplasma Gallisepticum
17
2
4
0
11
New Castle Disease
4
0
3
1
0
Psittacose Dier
48
38
6
1
3
Q-Koorts Dier
3
0
2
0
1
Q-koorts Tankmelk
5
0
5
0
0
Salmonella Niet Zoönotisch Pluimvee
2
0
1
0
1
Salmonella Zoönotisch Pluimvee
169
42
22
0
105
Swine Vesculair Disease
15
0
6
0
9
Tuberculose
32
0
24
1
7
Tularemie
14
12
2
0
0
West Nile Virus
6
0
6
0
0
645
99
352
3
191
Noot 1
Inclusief screeningsgebieden
Tabel 2: Zoönose
Casussoort
Totaal Casus
Positief
Negatief
Volgt
Geen actie
Compylobacter Fetus
6
3
1
0
2
Chlamydia Abortus
1
0
1
0
0
Chlamydia Caviae
1
1
0
0
0
Escherischia Coli
3
1
1
0
1
Hantavirus
2
1
0
0
1
Koepokken
1
0
0
0
1
Leptospirose
22
11
1
0
10
Psittacose Humaan
36
12
21
0
3
Q-koorts Humaan
12
1
5
0
6
Rabies Vleermuis
30
3
23
0
4
Rabies Zoogdier
32
0
26
0
6
Salmonellose
75
69
1
0
5
221
102
80
0
39
Tabel 3: Paardenziekten
Casussoort
Totaal Casus
Positief
Negatief
Volgt
Geen actie
Afrikaanse Paardenpest
1
0
1
0
0
Dourine
2
0
1
0
1
Equine Herpes Virus
2
0
0
0
2
Equine Infectieuze Anemie
2
0
2
0
0
Equine Virale Arteritis
1
0
1
0
0
Malleus
5
0
5
0
0
Venezuelean Equine Encephalomyelitis
1
0
0
0
1
Vesiculaire Stomatitis
2
0
1
0
1
16
0
11
0
5
Tabel 4: Visziekten
Casussoort
Totaal Casus
Positief
Negatief
Volgt
Geen actie
Koi Herpes Virus
1
0
0
0
1
OsHV- 1uvar
1
1
0
0
0
2
1
0
0
1
Tabel 5: Overige gemelde dierziekten
Casussoort
Totaal Casus
Positief
Negatief
Volgt
Geen actie
Echinococcus
15
10
1
0
4
Listeriose
5
5
0
0
0
Myxomatose
1
0
0
0
1
Sarcosporidiose
8
0
1
4
3
Toxoplasmose
1
1
0
0
0
30
16
2
4
8
Totaal Casussen
914
218
445
7
244
Bron: NVWA
Toelichting
Over enkele dierziekten uit het overzicht volgt hier een korte toelichting:
Aviaire Influenza
Begin februari werd de ophokplicht opgeheven, die was ingesteld naar aanleiding van de uitbraak van HPAI H5N8 eind 2014. In maart zijn er vervolgens 2 uitbraken met LPAI vastgesteld. De eerste in Barneveld op 13 maart en de tweede in Tzummarum op 25 maart. Op 2 april volgende een derde uitbraak van LPAI, dit keer in Milheeze. In 2015 is het ten opzichte van 2014 vervolgens rustig gebleven op het gebied van vogelgriep verdenkingen. Er zijn geen verdere uitbraken geconstateerd. Het aantal hoogpathogene vogelgriepuitbraken wereldwijd, bijvoorbeeld in Frankrijk en de Verenigde Staten baart wel zorgen.
Mycoplasma Gallisepticum
Na het opheffen van de productschappen zijn de taken aangaande de beheersing van Mycoplasma bij fok- en vermeerderingsdieren bij EZ ondergebracht. Begin 2015 is door de NVWA een Mycoplasmabesmetting afgehandeld, welke bevestigd was in de productschapstijd. Medio september is een tweede Mycoplasmabesmetting vastgesteld bij een ouderdierenbedrijf. Op het bedrijf is in een stalcontainervergassing toegepast aangezien er «off-label» antibiotica was toegepast en de dieren niet geslacht konden worden. De dieren in de andere stallen zijn afgevoerd en geslacht.
Zoönotische salmonella pluimvee
Na het opheffen van de Produktschappen zijn de taken aangaande de beheersing van (zoönotische) salmonella bij fok- en vermeerderingsdieren en bij legpluimvee bij de NVWA ondergebracht. In 2015 is op 40 bedrijven een besmetting met zoönotische salmonella vastgesteld. Dit betrof in 28 gevallen een legpluimvee bedrijf, in 10 gevallen een vermeerderingsbedrijf en in 2 gevallen een opfok bedrijf. De maatregel bij een besmetting op vermeerderingsbedrijven is een vervroegde slacht (inclusief verhitting van het vlees) van de besmette koppels en verhitting of destructie van de aanwezige broedeieren. Op legpluimveebedrijven is de maatregel voornamelijk gericht op de eieren, die van besmette pluimveekoppels alleen nog voor industriële doeleinden bestemd kan worden, waar in het proces de eieren verhit worden.
Q-koorts
De vaccinatieplicht voor melkschapen en melkgeiten bedrijven met meer dan 50 dieren heeft zijn waarde bewezen. In 2015 hebben opnieuw een aantal besmette bedrijven de vrijstatus teruggekregen, nadat zij een jaar lang in de tankmelkmonitoring negatieve uitslagen hadden laten zien. In 2010 hadden 100 bedrijven de besmetstatus voor Q-koorts. Eind 2015 is er nog één bedrijf die deze besmetstatus nog heeft. Dit bedrijf zal hoogst waarschijnlijk in 2016 de vrijstatus behalen.
Psittacose
Ook in 2015 is het aantal vastgestelde psittacose besmettingen groot. In 24 gevallen is psittacose vastgesteld bij vogels die gemeld waren in verband met klinische verschijnselen. In 23 gevallen is psittacose vastgesteld bij vogels die naar aanleiding van besmette humane patiënten in de bronopsporing zijn onderzocht. In 2015 is ten op zichte van 2014 het aantal meldingen gelijk gebleven; opvallend is wel dat in slechts 6 meldingen psittacose niet is vastgesteld.
Tuberculose
In tegenstelling tot voorafgaande jaren is er in 2015 geen besmetting met tuberculose vastgesteld. Het grootste deel van de verdenkingen heeft betrekking op de import van kalveren/runderen uit met name België, Frankrijk en Duitsland, waar uitbraken van TBC zijn vastgesteld op de herkomstbedrijven van deze dieren. Eén verdenking had betrekking op een jonge olifant, die in Artis was overleden. Bij sectie waren er aanwijzingen voor een mogelijke TBC-besmetting, maar nader onderzoek kon dit niet bevestigen. De overige verdenkingen zijn gemeld op basis van bevindingen tijdens de post mortemkeuring van runderen bij het slachten.
Realisatie 2015
Begrote uitgaven 2015
x € 1.000
Bestrijding van dierziekten
Uitgaven
Verdenkingen
-
-Brucellose (verwerpersonderzoek)1
913
1.000
-
-KVP
22
100
-
-MKZ (rund, schaap, geit)
3
15
-
-AI (LPAI)
742
300
-
-BSE (rund)
1
20
-
-TSE (schaap, geit)
6
15
-
-Diagnostiek verdenkingen
427
600
Subtotaal verdenkingen
2.114
2.050
Voorzieningen
-
-AUV
772
300
-
-Calamiteitenreserve destructie
952
-
1.890
-
-Waakvlamcontracten
646
650
-
-Voorziening ZvA, MKZ / KVP
-
-Overige voorzieningen
2.422
2.400
Subtotaal Waakvlam
4.792
5.240
Bestrijding
Jaarlijks terugkerende kosten bestrijding
2.700
Bestrijding LPAI
427
Bestrijding HPAI
8.630
Overig
229
Subtotaal
9.286
2.700
Overgenomen Productschapstaken
Bestrijding Ziekte van Aujeszky
0
760
Bestrijding Salmonella
-
-ruimingskosten
1.510
303
-
-vergoeding waarde dieren
1.500
Bestrijding Mycoplasma
1.213
Subtotaal
2.723
2.563
Totaal
18.915
12.553
Noot 1
Het aantal bemonsterde dieren met betrekking tot Brucellose (verwerpersonderzoek) is in de begroting geraamd op 11.000. Het gerealiseerde aantal is 11.913 (bron GD).
Voorzieningen
Naast bewaken en bestrijden, als dat aan de orde is, is het noodzakelijk om voorzieningen te treffen om onmiddellijk te kunnen bestrijden. Sommige van deze voorzieningen zijn leveringen of diensten van bedrijven. Voor de onmiddellijke beschikbaarheid daarvan worden met deze bedrijven (waakvlam)contracten gesloten en moet een vergoeding worden betaald. Daarnaast worden er voorraden materialen aangeschaft, die nodig zijn bij een bestrijding.
Artikelonderdeel 01.13 Voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen
Bij uitbraken van wettelijk te bestrijden dierziekten treden - op basis van het draaiboek - diverse veterinaire maatregelen in werking. Eén van de maatregelen is het instellen van een vervoersverbod waardoor in bepaalde gebieden het vervoer van bepaalde diercategorieën niet meer is toegestaan dan wel aan stringente voorwaarden is gebonden. Als gevolg van het vervoersverbod kunnen in deze gebieden welzijns- en huisvestingsproblemen ontstaan (meer of grotere dieren dan de beschikbare hokcapaciteit toelaat, met als gevolg onder andere gezondheidsproblemen, agressiviteit, stress etc.). In 2015 is besloten dat ten tijde van een dierziektenuitbraak geen dieren op te kopen en gecontroleerd af te voeren om de meest urgente welzijnsproblemen te verminderen.
Evaluatie
De evaluatie van het beleid dat aan de basis ligt van het DGF, is weergegeven bij het beleidsartikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens van het jaarverslag van EZ.
Bedrijfsvoeringsparagraaf Diergezondheidsfonds
In de bedrijfsvoeringparagraaf (BVP) wordt verslag gedaan van relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering van het Diergezondheidsfonds (DGF). De BVP heeft conform de Comptabiliteitswet 2001 het karakter van een uitzonderingsrapportage. De informatie opgenomen in de BVP is tot stand gekomen vanuit het departementale management controlsysteem en informatie uit audits van de Auditdienst Rijk (ADR). De bedrijfsvoeringsparagraaf bestaat uit 4 verplichte onderdelen: rechtmatigheid, totstandkoming beleidsinformatie, financieel en materieel beheer en overige aspecten van de bedrijfsvoering.
I Rechtmatigheid
Vanuit de mij bekende informatie zijn fouten en onzekerheden met betrekking tot de comptabele rechtmatigheid of getrouwheid geconstateerd die de tolerantiegrenzen op het niveau van het DGF overschrijden. Voor het DGF bestaan er onrechtmatigheden tot een bedrag van € 1,9 mln en onzekerheden tot een bedrag van € 5,3 mln in de uitgaven voor inkopen. EZ heeft hiervoor maatregelen getroffen.
II Totstandkoming van beleidsinformatie
Vanuit de mij bekende informatie zijn er geen belangrijke tekortkomingen in de totstandkoming van beleidsinformatie.
Met betrekking tot de onderdelen III (financieel- en materieelbeheer) en IV (overige aspecten van de bedrijfsvoering) wordt verwezen naar de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag van het Ministerie van EZ.
1.5.2 JAARREKENING DIERGEZONDHEIDSFONDS
Verantwoordingsstaat 2015 van het Diergezondheidsfonds
Bedragen x € 1.000
(1)
(2)
(3)
Oorspronkelijke vastgestelde begroting
Realisatie
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
Art
Omschrijving
Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
01
Bewaking en bestrijding van dierziekten en voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen
21.860
21.860
21.860
33.114
33.114
27.410
11.254
11.254
5.550
Sub-totaal
21.860
21.860
21.860
33.114
33.114
27.410
11.254
11.254
5.550
Voordelig eindsaldo 2014
0
0
0
19.064
0
0
19.064
Sub-totaal
0
0
0
19.064
0
0
19.064
Voordelig eindsaldo 2015
13.360
13.360
0
13.360
13.360
0
Totaal
21.860
21.860
21.860
46.474
46.474
46.474
24.614
24.614
24.614
Saldibalans per 31 december 2015
Bedragen x € 1.000
31-12-2015
31-12-2014
31-12-2015
31-12-2014
1.
Uitgaven ten laste van de begroting
33.114
13.751
2.
Ontvangsten ten gunste van de begroting
27.410
23.521
4.
Rekening courant Rijkshoofdboekhouding
15.948
20.958
2a.
Saldo uitg/middelen voorg. Dienstjaren
19.066
9.296
5.
Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra-comptabele vorderingen)
6.
Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra-comptabele schulden)
2.586
1.892
Subtotaal
49.062
34.709
Subtotaal
49.062
34.709
8.
Extra-comptabele vorderingen
6.400
4.927
8a
Tegenrekening extra-comptabele vorderingen
6.400
4.927
10.
Voorschotten
10.209
1.525
10a
Tegenrekening voorschotten
10.209
1.525
11.
Garantieverplichtingen
115.522
85.733
11a
Tegenrekening garantieverplichtingen
115.522
85.733
Totaal
181.193
126.894
Totaal
181.193
126.894
De balansposten zijn bepaald en gewaardeerd overeenkomstig de geldende voorschriften van de Comptabiliteitswet.
Bedragen x € 1.000
Balanspost 1. Uitgaven ten laste van de begroting 2015
33.114
De op deze post verantwoorde uitgaven komen overeen met de uitgaven overgenomen in de verantwoordingsstaat, onderdeel uitgaven en verplichtingen over het jaar 2015
Balanspost 2. Ontvangsten ten gunste van de begroting 2015
27.410
De op deze post verantwoorde inkomsten komen overeen met de inkomsten overgenomen in de verantwoordingsstaat, onderdeel uitgaven en verplichtingen over het jaar 2015
Balanspost 4. Rekening-courant RHB
Deze post geeft het tegoed weer dat het DGF heeft bij het Ministerie van Financiën
15.948
Balanspost 5. Uitgaven buiten begrotingsverband
0
Balanspost 6. Ontvangsten buiten begrotingsverband
2.586
Nog toe te wijzen EU ontvangsten 2014 en nog met derden te verrekenen posten ontvangen in 2015
Balanspost 8. Extra-comptabele vorderingen
6.400
Onder de extra comptabele vorderingen zijn de vorderingen op derden opgenomen
Balanspost 10. Voorschotten
10.209
Zie verklarende tabel hieronder
Toelichting
0111 Bewaking dierziekten
8.847
0112 Bestrijding dierziekten
1.362
0113 Voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen
0
Totaal voorschotten
10.209
Afwikkeling voorschotten
0
Openstaande voorschotten 01-01-2015
1.524
Opgeboekte voorschotten 2015
8.685
Afgewikkelde voorschotten voorgaande jaren
Openstaande voorschotten 31-12-2015
10.209
Balanspost 11. Garantieverplichtingen
115.522
Garantieverplichtingen bedrijfsleven
Garantiestelling 1-1-2015
0
Garantiestelling in het kader van het nieuwe convenant
129.199
Voorschot rundersector 2015 (ontvangen in 2014)
-
-/-3,300
Ontvangsten van de sectoren in 2015
-
-/-10.377
Totaal garantiestelling
115.522
Convenant met de voormalige productschappen tot en met 2014 wordt in 2016 afgerekend met de Vereveningsorganisatie Productschappen, daarna vervalt de garantstelling per 1-1-2015.
Vanuit Europese wetgeving kan een deel van de gemaakte kosten ter bestrijding van deze uitbraken gedeclareerd worden. De (verwachte) EU-ontvangsten die hiermee samenhangen zijn nog niet verwerkt in de hoogte van de garantieverplichtingen. Derhalve kunnen de garantieverplichtingen nog wijzigen.
-
E.BIJLAGEN
-
1.BIJLAGE ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN (ZBO'S) EN RECHTSPERSONEN MET EEN WETTELIJKE TAAK (RWT'S)
Bedragen x € 1.000
Naam organisatie
RWT
ZBO
Functie
Begrotings-
artikel(en)
Financiering realisatie cijfers
Verwijzing
(URL-link) naar website RWT/ZBO
Verwijzing (URL-link) naar toezichtvisies/-arrangementen
Het bestuur en/of accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is
Begroting
Premies
Tarieven
1
Agrarische Opleidingscentra (13)
X
X1
De AOC’s zijn de kennisinstellingen / opleidingsinstituten voor voeding, natuur en milieu op MBO/VMBO-niveau.
17
520.173
Diverse
2
3
2
Bureau Beheer Landbouwgronden/
Commissie Beheer Landbouwgronden
X
X4
Bureau Beheer Landbouwgronden is belast met de verwerving in opdracht van EZ en andere overheden van onroerend goed dat wordt doorge-leverd aan overheids- en andere organisaties die daarmee overheidsdoelen in het landelijk gebied realiseren met betrekking tot de thema’s natuur, landbouw, recreatie, landschap, water en milieu.
Geen bijdrage
2
3
3
Centraal Bureau voor de Statistiek
X
X
Het verzamelen, bewerken en publiceren van statistieken ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap. Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. De wettelijke grondslag voor het CBS is de «Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek».
11
151.429
2
✓
4
Centrale Commissie voor de Statistiek
X
Het, als onafhankelijke commissie, bewaken van de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, relevantie, kwaliteit en continuïteit van het statistische programma van het CBS.
Geen directe bijdrage
zie www.cbs.nl
2
n.v.t.
5
Centrale Commissie Dierproeven
X
De CCD verleent vergunningen voor het verrichten van dierproeven op basis van adviezen van een van de Dierexperimenten Commissies (DEC).
16
2.381
163
www.centralecommissiedierproeven.nl
2
n.v.t.
6
College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden
X
X
Het Ctgb oordeelt over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden op basis van op EU-niveau geharmoniseerde wet- en regelgeving.
16
2.751
9.762
2
7
AOC Raad (Bureau Erkenningen)
X
Bureau Erkenningen (BE) van de AOC Raad is in de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Rgb), aangewezen als instantie voor het verstrekken van vakbekwaamheidsbewijzen gewasbescherming.
Geen directe bijdrage
2
n.v.t.
8
Edelmetaal Waarborg Nederland
X
X
Het keuren van alle aan consumenten verkochte gouden, zilveren en platina voorwerpen boven een bepaalde gewichtsdrempel en alvorens zij op de Nederlandse markt worden gebracht, te voorzien van één of meerdere stempelmerken (het waarborgen).
Geen bijdrage
2
9
Examinerende instanties als bedoeld in artikel 19 van de Examenregeling frequentiegebruik 2008
X
Het afnemen van examens ter verkrijging van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte.
Geen bijdrage
2
10
Faunafonds
X
X
Het Faunafonds is belast met het toekennen van tegemoetkomingen in door beschermde diersoorten aangerichte schade, het bevorderen van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van dergelijke schade en advisering aan gedeputeerde staten van provincies en de Minister van Economische zaken.
5
Geen bijdrage
2
n.v.t.
11
Grondkamers (5)
X
Bevorderen van goede pachtverhoudingen in Nederland, toetsen van de inhoud van pachtovereenkomsten aan de dwingend rechtelijke bepalingen van de Pachtwet, uitvoeren van een prijstoetsing en toetsen van overeenkomsten van korte duur, bepalen van verpachte waarde.
Geen bijdrage
2.553
2
n.v.t.
12
Herinrichtingscommissie Oost-Groningen & Drents-Groningse Veenkoloniën6
X4
Geen bijdrage
2
n.v.t.
13
Hogere Agrarische Onderwijsinstellingen (6)
X
X1
De HAS’en zijn de kennisinstellingen / opleidingsinstituten voor voeding, natuur en milieu op HBO-niveau.
17
99.395
Diverse
2
3
14
Kamer voor de Binnenvisserij
X4
Toetsen van overeenkomsten van huur en verhuur van visrechten en het goedkeuren van toestemmingen om te vissen, uitgegeven door visrechthebbenden; beide met het oog op een doelmatige bevissing van binnenwateren.
Geen bijdrage
Geen
2
n.v.t.
15
Kamer van Koophandel
X
Het ondersteunen van ondernemers en eerstelijns aanspreekpunt van de overheid voor ondernemers. Wettelijke taken volgens de Wet op de Kamer van Koophandel zijn: het voeren van een handelsregister, onderhouden van een digitaal en fysieke ondernemerspleinen, geven van voorlichting, innovatietaak en regiostimuleringstaak.
13
109.2877
2
✓
16
Keuringsinstanties als bedoeld in artikel 10.3 Telecommunicatiewet8
X4
Het afgeven van advies in het kader van rapporten, certificaten of EG-typeverklaringen voor radiozendapparaten en randapparaten. Het doen van onafhankelijke onderzoeken naar de overeenstemming van producten of diensten met de geldende regelgeving.
Geen bijdrage
Diverse
2
17
Raad voor de Accreditatie
X
X
Verifiëren dat instellingen die actief zijn op het gebied van laboratoriumtesten, inspecteren, kalibreren en certificeren aan accreditatienormen voldoen. De taken van de Raad voor Accreditatie zijn vastgelegd in de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie.
11
189.770
13.115
2
✓
18
Raad van Bestuur Autoriteit Consument en Markt (ACM)
X
Doel van de ACM is vergroting van de effectiviteit en de efficiëntie van het markttoezicht op de niet-financiële markten in Nederland.
Het betreft drie typen van markttoezicht die tot doel hebben om markten goed te laten werken: mededingingstoezicht, sectorspecifiek markttoezicht en consumentenbescherming.
11
645
2
19
Raad voor de Plantenrassen
X
De Raad voor plantenrassen geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 op het gebied van toelating van plantenrassen en verlening van intellectuele eigendomsbescherming m.b.t. plantenrassen (kwekersrecht).
16
852
691
2
n.v.t.
20
Rendac BV
X
Ophalen, verwerken en (laten) vernietigen van dierlijke restmaterialen en kadavers (categorie 1- en 2-materiaal, niet bestemd voor consumptie).
Geen bijdrage
volgt
2
n.v.t.
21
Staatsbosbeheer
X
X4
Staatsbosbeheer richt zich op de volgende hoofddoelstellingen:
het instandhouden, herstellen en ontwikkelen van natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden in de gebieden van Staatsbosbeheer;
het bevorderen van recreatie in zo veel mogelijk gebieden van Staatsbosbeheer;
het leveren van een bijdrage aan de productie van milieuvriendelijke en vernieuwbare grondstoffen zoals hout.
18
30.476
2
✓
22
Stichting Bloembollenkeuringsdienst
X
X
Stichting BKD geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet (Plantenziektenwet) in de sector bloembollen.
Geen bijdrage
7.427
www.bloembollenkeuringsdienst.nl
2
✓
23
Stichting Centraal Orgaan Kwaliteitsaangelegenheden Zuivel
X
X
Stichting COKZ geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet in de zuivelsector en in de sector pluimvee en eieren (COKZ/NCAE).
16
144
8.159
2
✓
24
Stichting COVA
X
Er voor zorgen dat Nederland te allen tijde een minimum voorraad aardolieproducten heeft, om in tijden van crises te kunnen voldoen aan de aardolievraag.
14
106.074
2
25
Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek
X
In het algemeen belang bijdragen aan strategisch en toepassingsgericht onderzoek op het gebied van productie, verwerking, afzet en handel van agrarische producten, van de visserij, van het natuur- en milieubeheer, van de openluchtrecreatie en van het beheer en de inrichting van het landelijk gebied.
16
158.132
2
3
26
Stichting Skal
X
X
Stichting Skal geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet m.b.t. biologische productiemethoden.
Geen bijdrage
3.014
2
✓
27
Stichting Kwaliteits-Controle-Bureau
X
X
Stichting KCB geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet en de Plantenziektenwet in de sector groenten en fruit.
16
65
12.407
2
✓
28
Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw
X
X
Stichting Naktuinbouw geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (en de Plantenziektenwet) met betrekking tot teeltmateriaal in de sectoren tuinbouw- en de bosbouwgewassen.
Geen bijdrage
12.989
2
✓
29
Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdiensten (Zaaizaad en Pootgoed Landbouwgewassen)
X
X
Stichting NAK geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (en de Plantenziektenwet) met betrekking tot zaaizaad en pootgoed in de sector landbouwgewassen.
Geen bijdrage
18.268
2
✓
30
TNO
X
X4
TNO is een onafhankelijke onderzoeksorganisatie die op basis van haar expertise en onderzoek een belangrijke bijdrage levert aan de concurrentiekracht van bedrijven en organisaties, aan de economie en aan de kwaliteit van de samenleving als geheel.
12
121.747
2
3
31
VSL
X
Het onderhouden en verwezenlijken van nationale meetstandaarden zoals vastgelegd in de Metrologiewet. Op grond van artikel 3 van deze wet is VSL door de Minister van EZ hiervoor aangewezen.
11
pm9
2
3
32
Verispect
X
X
Het uitoefenen van het toezicht op de naleving van de Metrologiewet. Op grond van artikel 27 van deze wet is Verispect door de Minister van EZ hiervoor aangewezen. Daarnaast de uitvoering van het toezicht op de Waarborgwet zoals vastgelegd in de Waarborgwet.
11
Zie VSL
2
3
33
De in het kader van de Metrologiewet art. 11 en 12 aangewezen instanties en erkende keurders10
X4
Het optreden als onafhankelijke toetsende instantie bij overeenstemmingbeoordelingen van meetinstrumenten. De werkzaamheden die zij verrichten kunnen per overeenstemmingbeoordeling verschillen maar omvat onder andere het beoordelen van kwaliteitssystemen, het afgeven van certificaten van typeonderzoek of ontwerponderzoek en het keuren van meetinstrumenten.
Geen bijdrage
2
34
WaarborgHolland
X
X
Het keuren van alle aan consumenten verkochte gouden, zilveren en platina voorwerpen boven een bepaalde gewichtsdrempel en alvorens zij op de Nederlandse markt worden gebracht, te voorzien van één of meerdere stempelmerken (het waarborgen).
Geen bijdrage
2
35
Wageningen Universiteit
X
X1
Wageningen Universiteit is de belangrijkste Europese Universiteit op het gebied van de Life Sciences. Onderzoekers en studenten van Wageningen Universiteit richten zich op onderwerpen op het terrein van de voeding, gezondheid, natuur en leefomgeving.
17
177.885
2
3
Noot 1
De onderwijsinstellingen zijn partieel ZBO, namelijk voor het deel waarin zij examens afnemen en beoordelen.
Noot 2
De beschrijving van het toezicht op ZBO’s/RWT’s is beschikbaar op het departement.
Noot 3
De datum waarop deze organisatie de controleverklaring hoort in te dienen ligt later dan de publicatie van het EZ-jaarverslag 2015.
Noot 4
Valt niet onder de Kaderwet ZBO’s.
Noot 5
Bijdrage loopt via de provincies die de financiële verantwoordelijkheid voor het Faunafonds hebben overgenomen van het Rijk (zie Besluit Faunafonds). Met het van kracht worden van de Wet natuurbescherming zullen de taken van het Faunafonds formeel bij de provincies zijn belegd.
Noot 6
Opheffing voorgenomen. Commissie verricht alleen nog afrondende werkzaamheden.
Noot 7
Betreft rijksbijdrage 2015 inclusief budgetfinanciering handelsregister (€ 5.435K).
Noot 8
Het gaat hierbij om het volgende cluster aan ZBO’s: Telefication BV, TÜV Rheinland EPS BV, Kiwa Nederland BV, DEKRA Certification BV, D.A.R.E.!! Consultancy en Thales Nederland BV.
Noot 9
Dit bedrag betreft niet alleen het instituut VSL, maar omvat ook de bijdrage aan Verispect en de verplichte bijdrage aan de internationale organisaties BIPM, OIML en Welmec.
Noot 10
Het gaat hierbij om het volgende cluster aan deeltijd-ZBO’s: Kalibra Internationaal BV, Kema Nederland BV, Kiwa NV Certificatie en Keuringen, Nmi Certin BV en SGS Nederland BV.
-
2.BIJLAGE AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK 2015
Artikel 11 Goed functionerende economie en markten
Artikelnummer
Titel / onderwerp
Jaar Afronding
Vindplaats
1 Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a Beleidsdoorlichtingen
Goed functionerende economie en markten
2015
De beleidsdoorlichting is afgerond en zal in het tweede Kwartaal 2016 worden aangeboden aan de Tweede Kamer.
1b Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Evaluatie Postwet
2014
Evaluatieonderzoek metrologiewet
2015
Bijdrage Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)
2014
Evaluatie PIANOo
2014
De verruimde bagatelvrijstelling
2014
Evaluatie Frequentiebeleid
2015
Autoriteit Consument en Markt (ACM)
2015
Raad voor accreditatie
2015
Eindrapport in afrondingsfase en zal in het tweede kwartaal 2016 worden aangeboden aan de Tweede Kamer.
2 Overig onderzoek
Evaluatie wet Markt en Overheid
2015
Afgerond. Reactie op de evaluatie volgt in het voorjaar van 2016.
Aanbestedingswet 2012
2015
Samenvatting afgeronde evaluaties 2015 artikel 11
Evaluatieonderzoek metrologiewet
De onderzoekers hebben over het geheel genomen een positief oordeel over het functioneren van de Metrologiewet in de praktijk en van de onder de Metrologiewet aangewezen instellingen. (1) Een belangrijke aanbeveling is gericht op het ontbreken van een integrale toezichtstrategie op grond waarvan onderbouwde en expliciete afwegingen kunnen worden gemaakt over het inzetten op toezicht op reeds in gebruik genomen meetinstrumenten versus toezicht op door fabrikanten in de handel gebrachte meetinstrumenten en over het inzetten op verschillende vormen van repressief toezicht (zoals handhaving) versus vormen van preventief toezicht (zoals voorlichting). (2) Daarnaast zou formeel moeten worden vastgelegd dat periodiek risicoanalyses worden uitgevoerd en dat nalevingspercentages meer gedetailleerd naar specifieke omstandigheden worden vastgesteld zodat interventies specifieker gemaakt kunnen worden. (3) De inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zou een nadere onderbouwing van de door IGZ gehanteerde toezichtstrategie dienen op te stellen.
Evaluatie nota Frequentiebeleid 2005
De algehele conclusie is dat belangrijke uitgangspunten in het frequentiebeleid effectief zijn gebleken, zoals techniek- en dienstenneutraal gebruik van frequentieruimte, vergunningvrij gebruik van frequentieruimte waar mogelijk, het niet verlengen van schaarse vergunningen en automatisch verlengen van niet-schaarse vergunningen. Belangrijke aanbevelingen uit de evaluatie zijn om de verhandelbaarheid van vergunningen beter te laten werken en sterkere prikkels in te bouwen voor een efficiënter gebruik van frequentieruimte voor publieke taken via het behoefte-onderbouwingsplan.
Autoriteit Consument en Markt (ACM)
In het algemeen zijn de onderzoekers positief over het functioneren van de ACM. Tegelijkertijd zijn er verbeterpunten uit de evaluatie naar voren gekomen. Uit de evaluatie blijkt dat de ACM slagvaardig is. Volgens de onderzoekers hanteert de ACM een strategie van probleemoplossend toezicht waarin de consument expliciet centraal wordt gesteld. Wel is de (gepercipieerde) beperkte afschrikkende werking van de ACM een aandachtspunt. Verder blijkt dat verkorting van doorlooptijden de aandacht heeft van de ACM en dat daarin stappen zijn gezet, maar is er duidelijk nog verbeterpotentieel op dit punt. Tenslotte scoort de ACM goed op selectiviteit. Detectie en prioritering zijn goed en professioneel georganiseerd. Maar de aanbeveling is om te kijken of de huidige capaciteitsverdeling tussen de aandachtgebieden mededinging, regulering en consumentenbescherming verder kan worden geoptimaliseerd zodat tot een meer flexibele inzet van capaciteit kan worden gekomen.
Aanbestedingswet 2012
Het algemeen beeld dat uit de evaluatie naar voren komt is gematigd positief mede gelet op de korte periode die is verstreken sinds de inwerkingtreding van de Aanbestedingswet (1,5 jaar) en het feit dat zowel aanbestedende diensten als ondernemers moesten wennen aan de nieuwe regelgeving. De ruimte voor verbetering ziet hoofdzakelijk op de toepassing van enkele bepalingen en niet op de bepalingen zelf. Aandachtspunten daarbij zijn de toepassing van het gunningscriterium economisch meest voordelige inschrijving (EMVI) en sociale voorwaarden.
Artikel 12 Een sterk innovatievermogen
Artikelnummer
Titel / onderwerp
Jaar Afronding
Vindplaats
1 Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a Beleidsdoorlichtingen
Een sterk innovatievermogen
2015
Afgerond en in mei 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 30 991, nr. 23
1b Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Eurostars, Eureka, Opkomende markten, Geïndustrialiseerde landen
2014
Toegepast onderzoek: 0-meting TO2’s (TNO, Deltares, Marin, NLR, ECN, DLO)
2015
In 2015 is een protocol opgesteld om op een eenduidige wijze alle TO2-instellingen periodiek te kunnen evalueren. Dit protocol voorziet in het jaarlijks verzamelen van basisinformatie (o.a. financiën, menselijk kapitaal, gebruik faciliteiten en onderzoeksoutput) en het vierjaarlijks evalueren van alle instituten. De basisinformatie over 2015 is gereed in voorjaar 2016. De eerste evaluatie conform het protocol is gereed in maart 2017.
Tussenevaluatie Topconsortia Kennis en Innovatie (TKI)
2016
Conform planning in begroting 2016.
Samenvatting afgeronde evaluaties 2015 artikel 12
Beleidsdoorlichting beleidsartikel 12 (en 13)
In grote lijnen komt de achtergrondstudie tot de conclusie dat het beleid economisch adequaat wordt onderbouwd (legitiem), dat de meeste instrumenten effectief zijn (doeltreffendheid is vastgesteld) en de uitvoering van het beleid doelmatig is geweest («kleine doelmatigheid»). Over de «macro doelmatigheid» (wegen de totale kosten van het beleid op tegen de totale baten, of kunnen de doelen goedkoper bereikt worden?) wordt vastgesteld dat te weinig informatie voorhanden is om er een onderbouwde uitspraak over te kunnen doen. Dat laatste wordt vooral veroorzaakt door methodologische beperkingen en de stand van het economisch onderzoek op dit terrein.
De achtergrondstudie doet een aantal observaties voor mogelijke heroriëntaties in de (balans en samenstelling van de) beleidsmix. Zo wordt onder andere aanbevolen om de relatieve zware fiscale stimulering van ondernemerschap, de relatief grote aandacht voor het MKB en de stapeling bij de financieringsinstrumenten te heroverwegen. Daarnaast kan het beleid beter worden verbonden met het ICT-beleid, het interdepartementaal en Europees beleid en meer gericht worden op maatschappelijke uitdagingen. Tenslotte kan het beleid beter worden gecommuniceerd, onder meer door de integratie van artikelen 12 en 13 tot één samenhangend beleidsartikel.
Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat
Artikelnummer
Titel / onderwerp
Jaar Afronding
Vindplaats
1 Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a Beleidsdoorlichtingen
Een excellent ondernemingsklimaat
2015
Afgerond en in mei 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 30 991, nr. 23
1b Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Valorisatie
2015
Afgerond en in maart 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd: TK, 32 637/31 288, nr. 169
Microkredieten
2015
Is vertraagd ten behoeve van een betere evaluatie: het onderzoeksbureau heeft nieuwe mogelijkheden om een betere controlegroep samen te stellen.
Garantie Ondernemingsfinanciering
2014
Subsidieregeling innovatieve zeescheepsbouw
2014
Evaluatie groeiversneller
2014
Betrof een eenmalige EZ subsidie met als doel dat het initiatief daarna volledig privaat door zou gaan. Dat is ook gebeurd. Evaluatie gaat in voorjaar 2016 naar de Tweede Kamer.
Programma Biobased Economy
2014
Evaluatie EIM
2014
Toerisme (NBTC)
2015
Brief naar Tweede Kamer in december 2015; TK, 26 419, nr. 61. In 2018 wordt de samenwerking met NBTC geëvalueerd.
Zelfstandigenaftrek plus diverse overige maatregelen (IBO ZZP)
2015
Afgerond en in oktober 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 31 311, nr. 154
2 Overig onderzoek
Kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
2015
Afgerond en in december 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 26 485, nr. 214
Onderwijs en ondernemerschap (OESO case study)
2015
Oplevering verwacht in april 2016. Later door toevoeging van stakeholders meeting voor het bespreken van het concept-eindrapport.
BMKB (additionaliteit)
2015
Afgerond in juli 2015; CPB-publicatie
Samenvatting afgeronde evaluaties 2015 artikel 13
Beleidsdoorlichting beleidsartikel 13 (en 12)
Zie toelichting bij artikel 12.
Valorisatie
Uit de Mid Term Review blijkt dat het Valorisatieprogramma nu al aanwijsbaar lijkt te hebben bijgedragen aan verankering van valorisatie: via meerjarenplannen, het aanstellen en beoordelen van personeel, en in enkele gevallen concentratie op een centrale locatie. Geconcludeerd wordt dat de verankering van het ondernemerschapsonderwijs het best vastligt. Aanstelling van valorisation officers en business developers voorziet in verankering van screening van kansen voor benutting en vermarkting van kennis en scouting van ondernemers die deze taak op zich willen nemen. Verankering van de samenwerking tussen partners is geborgd, doordat een functionerend netwerk van onderlinge contacten is gerealiseerd en partners elkaars meerwaarde ervaren. Bij de verankering van technology transfers, IP-beleid en fondsen voor proof-of-concept en pre-seed-gelden zijn de resultaten wat minder duidelijk. Tenslotte is gebleken dat de inzet van een sterk bezette en kritische adviescommissie een succesfactor voor de governance van het programma is en als een best practice geldt voor soortgelijke subsidieregelingen.
Toerisme (NBTC) - onderzoek streefwaarden
Voor de periode 2012-2015 zijn 4 streefwaarden voor de inspanning van NBTC afgesproken. Geconcludeerd is dat het NBTC deze streefwaarden ruimschoots heeft gehaald, maar dat er deels onzekerheden in de uitkomst zitten vanwege een beperkte steekproefomvang. Het advies is om voor de nieuwe periode duidelijk af te spreken hoe realisatie van de streefwaarden wordt aangetoond.
Zelfstandigenaftrek plus diverse overige maatregelen (IBO ZZP)
Het kabinet deelt de analyse uit het IBO-rapport dat er een groot verschil is ontstaan in de institutionele behandeling van zzp’ers en werknemers. Zzp’ers hebben een duidelijke functie in de economie. Ze zorgen voor concurrentie en dynamiek en ze bieden flexibiliteit. Een deel van de zzp’ers heeft echter moeite om het hoofd boven water te houden. Daarnaast maken de verschillen in regelgeving het voor werkenden relatief interessant om als zzp’er te werken en voor werkgevers of opdrachtgevers om werk door een zzp’er uit te laten voeren. Voorkomen dient te worden dat dit leidt tot schijnzelfstandigheid.
De analyse van de IBO-werkgroep laat ruimte voor verschillende oplossingsrichtingen om dat geconstateerde verschil op het gebied van bescherming en andere arbeidsmarktinstituties te verminderen. Het kabinet neemt maatregelen op het terrein van bestrijding schijnzelfstandigheid, het aantrekkelijker maken van werkgeverschap en faciliteren van toegankelijke beschermingsmaatregelen voor zzp’ers.
Kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
Het bevorderen van de kennis en bewustwording op het gebied van MVO is door de overheid belegd bij MVO Nederland. In algemene zin concluderen we dat ten aanzien van de huidige stand van MVO in Nederland stappen zijn gezet, zowel in termen van verbreding als verdieping. MVO Nederland heeft hieraan een belangrijke bijdrage geleverd. Met de benadering die gekozen is (het transitiemodel) is een mechanisme ontstaan waarin bedrijven direct en indirect gestimuleerd worden tot (verdere) actie op het gebied van MVO. Met het MVO Informatiepunt en het Brancheprogramma is een positieve bijdrage geleverd aan deze ontwikkeling. De doelstellingen die ten aanzien van de publieke kennis- en voorlichtingsfunctie zijn gesteld, zijn overwegend gehaald.
BMKB (additionaliteit)
Een werkgroep van EZ, het Ministerie van Financiën, DNB en CPB, een externe expert en een onafhankelijk voorzitter deed onderzoek naar nut en noodzaak van de BMKB. Onderdeel van het onderzoek vormde een studie van het CPB naar de prestaties van bedrijven die gebruik maken van de BMKB in vergelijking tot bedrijven die geen gebruik maken van de BMKB. Bedrijven die gebruik maken van de BMKB-regeling staan er financieel gezien slechter voor dan bedrijven die geen gebruik maken van de regeling. Zo hebben zij een lage solvabiliteit en een tekort aan zekerheden voor uitbreidingsinvesteringen op het moment van aanvragen van de BMKB. Verschillen in de rentabiliteit lijken vooral gerelateerd aan sectorale verschillen. In termen van doeltreffendheid concludeert de werkgroep dat de BMKB wordt toegepast bij bedrijven die daarvoor volgens de doelstelling van de regeling ook voor in aanmerking komen. Op basis van de beschikbare gegevens is het lastig om de doelmatigheid van de regeling te beoordelen. Wel blijkt dat de solvabiliteit, het zekerhedenoverschot en de omzet van BMKB-bedrijven toenemen in de jaren na de garantieverstrekking. De solvabiliteit en het zekerhedenoverschot blijven echter steken op een niveau onder dat van de bedrijven die geen gebruik maken van de regeling. Verder blijkt dat het aantal faillissementen binnen de populatie van BMKB bedrijven niet afwijkt van het aantal faillissementen binnen de populatie van niet-BMKB bedrijven. Het beantwoorden van de vraag welk deel van de BMKB doelgroep geen krediet had gekregen zonder de BMKB was op basis van de beschikbare databronnen niet mogelijk.
Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening
Artikelnummer
Titel / onderwerp
Jaar Afronding
Vindplaats
1 Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a Beleidsdoorlichtingen
Een doelmatige en duurzame energievoorziening
2014
Afgerond en in december 2014 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 30 991, nr. 17
1b Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Elektrisch rijden
2015
Het rapport «Terugblik en vooruitblik op het beleid voor elektrisch vervoer» is maart 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden (TK, 33 043, nr. 65).
Green Deals
2015
Vanwege interne afstemming is de evaluatie later opgestart. Deze verloopt nu voorspoedig en zal waarschijnlijk eind april 2016 afgerond kunnen worden.
Bijdrage Energieonderzoek Centrum Nederland
2017
Conform planning in begroting 2016 uitgesteld naar 2017.
Topsector Energie
2016
Conform planning in begroting 2016. Evaluatie is onderdeel van een bredere evaluatie van alle Topsectoren door B&I.
Joint Implementation
2015
De beleidsverantwoordelijkheid is overgedragen aan I&M.
Onderzoek en ontwikkeling bodembeheer
2014
Evaluatie TNO-AGE; bijlage bij kamerbrief beleidsdoorlichting energiebeleid 2007-2012; TK, 30 991, nr. 17
Proeftuinen Smart Grids
2015
Wegens uitloop van enkele proeftuinen vindt evaluatie plaats in het eerste kwartaal van 2016.
Artikel 16 Concurrende, duurzame, veilige agro-, visserij en voedselketens
Artikelnummer
Titel / onderwerp
Jaar Afronding
Vindplaats
1 Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a Beleidsdoorlichtingen
Concurrerende, duurzame en veilige agro, visserij en voedselketens
2015
Afgerond en in juni 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 30 991, nr. 25
1b Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Set aside regeling
2014
De set aside regeling is in 2007/2008 door Europa geëvalueerd. Zie hyperlink. De regeling is niet gecontinueerd. Om deze reden komt de oorspronkelijk in 2014 geplande evaluatie te vervallen.
Fijnstofmaatregelen en luchtwassers
2016
Conform planning in begroting 2016. Gezien de gedeeltelijke cofinanciering vanuit POP2-middelen en de inhoudelijk overeenkomstige doelen, wordt deze evaluatie opgepakt in de «Integrale evaluatie POP2-gecofinancierde subsidieregelingen» in 2016.
Investeringsregeling energiebesparing (IRE) en Nu duurzaamheidsinvesteringen
2015
Vanwege complicaties bij het ontsluiten van kwantitatieve gegevens wordt de evaluatie in de eerste helft van 2016 aan de TK aangeboden.
Inbeslaggenomen goederen (IBG) en Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)
2016
Conform planning in begroting 2016. Deze evaluaties zijn onderdeel van de brede evaluatie met V&J naar de handhavingsketen dierenwelzijn.
Ondersteuning biologische sector
2015
De evaluatie wordt in de eerste helft van 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Consumentenbond Voedselonderzoek
2015
Eindconcept is gereed, de evaluatie wordt in het voorjaar van 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG)
2016
Conform planning in begroting 2016.
Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH)
2015
Regeling stidug
2015
De evaluatie wordt in het voorjaar van 2016 opgeleverd.
Verlaagd tarief glastuinbouw
2015
De evaluatie is in het najaar van 2015 gegund; oplevering volgt in de eerste helft van 2016.
DLO subsidieregeling
2015
Programma Internationale aangelegenheden (PIA)
2016
Conform planning in begroting 2016.
Koopmansgelden
2014
Zie voor de links naar de (deel-) evaluaties van de bestedingsdoelen: Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 2 pagina 259 en 260.
2 Overig onderzoek
Evaluatie mosselconvenant
2014
WOT Genetische bronnen
2014
WOT Visserijonderzoek
2015
Eindconcept van de evaluatie is ontvangen. In het voorjaar 2016 wordt de evaluatie aan de Tweede Kamer aangeboden.
WOT Economische informatievoorziening
2015
Eindconcept van de evaluatie is ontvangen. In het voorjaar 2016 wordt de evaluatie aan de Tweede Kamer aangeboden.
WOT Voedselveiligheid
2014
WOT Diergezondheid
2014
Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit (SDa)
Een Commissie van Toezicht houdt toezicht op het functioneren van de SDa en hierover wordt aan VWS en EZ gerapporteerd. Deze rapportage mondt jaarlijks uit in een brief aan de TK (bijvoorbeeld: TK, 29 683, nr. 202).
Noot 1
Het evaluatieonderzoek is in 2014 uitgevoerd en afgerond. De TK-brief met de kabinetsreactie is in het voorjaar 2015 naar de Tweede Kamer verstuurd.
Samenvatting afgeronde evaluaties 2015 artikel 16
IBO artikel 16, Concurrerende, duurzame en veilige agro, visserij en voedselketens
De belangrijkste aanbevelingen uit IBO artikel 16 zijn: actualiseer de integrale visie op het agrocomplex, richt het beleid op ketens, en vergroot focus en massa met beperkte uitvoeringskosten. Op het advies om de landbouwregeling in de btw en de landbouwvrijstelling af te schaffen en de vrijkomende middelen gerichter in te zetten voor verduurzaming en/of versterking economisch potentieel heeft het kabinet aangegeven dat er geen draagvlak is voor wijziging van deze fiscale landbouwregelingen.
Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH)
De subsidie aan de Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH) is een instrument waarmee Nederland invulling geeft aan diverse internationale afspraken. Het gaat onder meer om het Verdrag inzake Biologische Diversiteit uit 1992 en het Global Plan of Action on Animal Genetic Resources for Food and Agriculture van de FAO uit 2007. Uit deze afspraken vloeien verplichtingen voort rond het behoud van zeldzame huisdierrassen. De onderzoekers concluderen, dat de SZH in de afgelopen jaren een belangrijke rol vervuld heeft bij het in stand houden en promoten van zeldzame huisdierrassen en dat er grote tevredenheid bestaat over de wijze waarop de SZH invulling en uitvoering aan haar activiteiten geeft. Uit de evaluatie is een aantal aanbevelingen voor SZH zelf voortgekomen. De aanbeveling aan EZ om meer middelen beschikbaar te stellen boven het beschikbare bedrag van € 80.000 per jaar, is opgevolgd met een eenmalige extra bijdrage, waarmee SZH actief op zoek kan gaan naar sponsoren, het focus kan aanbrengen in de activiteiten en kan zoeken naar samenwerking met andere partijen.
Regeling subsidie Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO)
De regeling maakt dat EZ kan voldoen aan verplichtingen en taken die voortkomen uit wetten en internationale verplichtingen, de zogeheten wettelijke onderzoekstaken (WOT), en beschikt over een faciliteit voor kennisontwikkeling als fundament voor beleidsontwikkeling en -uitvoering. Dit maakt het vaststellen van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling lastig. De uitvoeringskosten van deze regeling zijn echter zowel voor EZ als DLO beperkt. Ongeveer twee derde van de duizenden publicaties die DLO jaarlijks uitbrengt, is resultaat van onderzoek dat gefinancierd is met deze subsidieregeling.
Wettelijke onderzoekstaken (WOT) Genetische bronnen
In algemene zin zijn opzet en uitvoering van de WO-taken efficiënt en effectief. Wel is het verstandig om de afbakening van de WOT genetische bronnen ten opzichte van de internationale verdragen nader uit te werken en bestaande afspraken over samenwerking met andere genenbanken te formaliseren. De gebruikers zijn tevreden over de kwaliteit van de uitvoering van de WO-taken. De aansturing en besluitvorming zijn goed geregeld met de kanttekening dat de opdrachtgeversrol meer proactief kan worden ingevuld en de betrokkenheid van enkele partijen kan worden versterkt.
Wettelijke onderzoekstaken (WOT) Besmettelijke dierziekten en Voedselveiligheid
In algemene zin zijn opzet en uitvoering van de WO-taken efficiënt en effectief. De crisisparaatheid, de functie van het Nationale referentie laboratorium (NRL) en de instandhouding van expertise zijn daarmee afdoende geborgd. De uitvoering van de WO-taken is zeer goed. De aansturing, besluitvorming en verantwoording zijn effectief en efficiënt in termen van tijdsbelasting. Rollen en verantwoordelijkheden van betrokken partijen kunnen duidelijker. De onafhankelijke uitvoering van de WOT voedselveiligheid is adequaat geborgd.
Artikel 17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit
Artikelnummer
Titel / onderwerp
Jaar Afronding
Vindplaats
1 Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a Beleidsdoorlichtingen
Groen onderwijs van hoge kwaliteit
2014
Afgerond en in juni 2014 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 30 991, nr. 11
Artikel 18 Natuur en regio
Artikelnummer
Titel / onderwerp
Jaar Afronding
Vindplaats
1 Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a Beleidsdoorlichtingen
Natuur en regio
2015
Afgerond en in december 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 30 991, nr. 29
1b Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Doorwerking ruimtelijk economisch beleid in de regio
2014
Evaluatie EFRO/Interreg (door Europese Commissie)
2016
Conform planning in begroting 2016. Rapport Europese Commissie te verwachten in maart/april 2016.
ROM’s
2016
Conform planning in begroting 2016. Evaluatie loopt. Verwachting is dat dit in het voorjaar van 2016 naar de Tweede Kamer gaat.
Balans van de leefomgeving
2014
PBL - Planbureau voor de Leefomgeving
Natuurlijk ondernemen
2014
Beleids- en wetsevaluatie landinrichtingsinstrumentarium Wet inrichting landelijk gebied
2014
Natuurschoonwet 1928
2015
Evaluatie is in 2015 niet aan de Tweede Kamer aangeboden omdat de beleidsreactie nog afgestemd moet worden met de nieuwe Staatssecretaris.
Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) inclusief meetprogramma duurzame stallen
2016
Conform planning in begroting 2016.
Staatsbosbeheer (SBB)
2018
In 2014 is de positionering van SBB opnieuw bepaald (zie TK, 29 659, nr. 122). Geen evaluatie in 2014; nieuwe werkwijze te evalueren in 2018 conform planning in begroting 2016.
Programma naar een rijke Waddenzee
2014
2 Overig onderzoek
EHS Groot project 2013
2014
Afgerond en in maart 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd; TK, 30 825, nr. 214
EHS Groot project 2014
2015
Is afhankelijk van besluitvorming over voortzetting EHS als groot project. Hierover heeft de Tweede Kamer nog geen besluit genomen.
Voortgangsrapportage Natuurpact
Jaarlijks vanaf 2015
Voortgangsrapportage 2015 is gereed; TK, 33 576, nr. 58
Samenvatting afgeronde evaluaties 2015 artikel 18
Beleidsdoorlichting artikel 18 Natuur en regio
De belangrijkste conclusies zijn: (1) het onderzoek laat goed zien dat de lange termijn beleidsinspanningen voorafgaand aan de onderzoeksperiode hun vruchten afwerpen; (2) de inzet op versterking van ruimtelijk-economische structuur heeft bijgedragen aan een structureel sterke concurrentiepositie van de Nederlandse economie; (3) gemiddeld gezien is de achteruitgang van de biodiversiteit afgeremd en lijkt nu tot stilstand te komen. De indruk bestaat dat de investeringen die sinds begin jaren ’90 zijn gedaan in natuurgebieden en in milieucondities hieraan hebben bijgedragen; (4) Op beide terreinen is het zaak de zorgvuldig opgebouwde goede uitgangspositie te koesteren, de ingezette koers aan te houden en te blijven werken aan verdere verbetering. Daarnaast wordt geconstateerd dat er (inhoudelijk) geen samenhang is tussen enerzijds artikel 18.1 (Versterken mainports, brainports, greenports en andere clusters gerelateerd aan topsectoren) en anderzijds de artikelen 18.2 (Wederzijds versterken van ecologie en economie) en 18.3 (Behouden van de (inter-) nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur), en dat logischer is om artikel 18.1 onder te brengen bij artikel 12 (een sterk innovatievermogen) en artikel 13 (een excellent ondernemingsklimaat).
Zevende voortgangsrapportage Groot Project EHS over het jaar 2013.
De belangrijkste conclusies zijn: (1) De provincies hebben in 2013 een aanzienlijke oppervlakte van 3.700 ha ingericht (netto groei) binnen de grenzen van het Natuurnetwerk Nederland; (2) In 2013 zijn in het kader van ontsnippering van natuurgebieden 14 knelpunten opgelost. Dit maakt dat van 215 knelpunten er 82 geheel en 59 gedeeltelijk opgelost zijn; (3) Sinds de introductie van de EHS in 1990 is de Nederlandse natuur er gemiddeld genomen op vooruit gegaan. Dat geldt zowel voor het areaal, de milieudruk en de kwaliteit, als voor de onderlinge samenhang van de natuurgebieden. Voor de duurzame instandhouding van de natuur en het voldoen aan internationale biodiversiteitsdoelen is een blijvende inspanning nodig waartoe een uitvoeringsprogramma met maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven wordt opgesteld.
Voortgangsrapportage 2015 Natuurpact
In deze eerste voortgangsrapportage over het Natuurpact beschrijven de provincies de resultaten die zij in de jaren 2011 tot en met 2014 hebben behaald. Het accent ligt hierbij op de voortgang van de verwerving, inrichting en beheer van het Natuurnetwerk Nederland. In het Natuurpact is afgesproken dat provincies in de periode 2011 tot en met 2027 minimaal 80.000 hectare natuur zullen inrichten. Uit de rapportage blijkt dat in de periode van 1-1-2011 tot en met 31-12-2014 in totaal 11.508 hectare is verworven en 25.294 hectare is ingericht. De inrichting loopt hiermee voor op het schema. In totaal omvat het door de provincies beheerde areaal van het nationale Natuurnetwerk ongeveer 583.000 hectare.
Overzicht afgeronde evaluaties en overige onderzoeken EZ 2011-2013
Voorgaande overzichten betreffen de afgeronde onderzoeken in 2014 en 2015.
Voor afgeronde evaluaties en overige onderzoeken in de periode 2011-2013 wordt verwezen naar de publicaties via www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties:
2011: EZ-jaarverslag 2011 (TK, 33240 XIII, nr. 1). Per artikel is een overzicht met afgeronde onderzoeken opgenomen.
-
3.EUROPESE GELDSTROMEN
Inleiding
Deze bijlage biedt inzicht in de Europese geldstromen voor zover relevant voor de beleidsterreinen van EZ. Er wordt ingegaan op een aantal EU-fondsen en EU-programma’s waarbij inzicht wordt gegeven in de EU- geldstromen, de cofinanciering met EZ-middelen en middelen van andere overheden en private partijen.
Meerjarig Financieel kader 2014-2020
In het Meerjarig Financieel Kader (MFK) worden zowel de maximale omvang van de jaarbegrotingen als de verdeling van de middelen over de hoofdthema’s van het beleid vastgelegd. Het MFK is vastgesteld in een verordening. Parallel hieraan wordt in het Eigen Middelen Besluit de financiering van het EU-beleid geregeld. Deze afspraken worden aangevuld met een Interinstitutioneel Akkoord over begrotingsaangelegenheden tussen Europese Commissie, Europees Parlement en Raad.
Kenmerkend voor 2015 was het inpassen in het MFK van de uitgaven voor het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI), de ondersteuning van de landbouwsector en de migratiecrisis.
Eigen Middelen EU
De Eigen Middelen van de EU bestaan uit de volgende onderdelen:
-
-
-
1.Traditionele eigen middelen (vooral invoerrechten);
-
-
-
-
2.BTW-afdracht;
-
-
-
-
3.Afdracht op basis van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI).
-
De voor EZ relevante afdrachten zijn de zogenaamde douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen (categorie 1: Traditionele eigen middelen). Deze ontvangsten worden op de EZ begroting verantwoord (artikel 16) en worden na inhouding van een perceptiekostenvergoeding afgedragen aan de EU. De ontvangsten voor douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen voor 2014 bedragen € 222 mln. De afdrachten worden verantwoord in het jaarverslag van Buitenlandse Zaken.
De verschillende EU-programma’s en EU-fondsen
De Europese Commissie stelt voor de realisatie van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, het Gemeenschappelijk Visserijbeleid en het Europees structuurbeleid middelen uit EU-fondsen aan de lidstaten beschikbaar.
Voor EZ zijn de volgende EU-programma’s en EU-fondsen relevant:
-
-
-
1.Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1e pijler (GLB): het Europees Lanbouwgarantiefonds (ELGF);
-
-
-
-
2.Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2e pijler (POP): het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);
-
-
-
-
3.Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB): het Europees Visserijfonds (EVF) en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV 2014-2020). EFMZV is de opvolger van EVF;
-
-
-
-
4.Europees Structuurbeleid: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO);
-
-
-
-
5.Horizon 2020 (periode 2014-2020), opvolger van Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7);
-
-
-
-
6.Programma’s Eurostars en Joint Technology Initiatives (JTI).
-
-
1.Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1e pijler (GLB): Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF)
De ontvangen EU-steun voor het GLB pijler 1 bedraagt in 2014 € 853 mln voor directe inkomenssteun en markt- en prijsmaatregelen. De steun voor markt- en prijsmaatregelen fluctueert afhankelijk van de marktomstandigheden. Ten aanzien van het GLB is EZ verantwoordelijk voor een recht- en doelmatige uitvoering van het op EU-niveau vastgestelde beleid binnen Nederland. De uitvoering van het GLB is aan stringente Europese voorwaarden gebonden die met name de rechtmatigheid van de uitvoering moeten waarborgen. Nederland beschikt vanaf 16 oktober 2013 over één erkend betaalorgaan voor de uitvoering van het GLB (RVO). De Auditdienst Rijk (ADR) is belast met de controle van de door het betaalorgaan ingediende rekeningen bij de Europese landbouwfondsen.
Het Gemeenschappelijk landbouwbeleid pijler 1 maatregelen is onder te verdelen in:
-
-
-
a.Bedrijfstoeslag;
-
-
-
-
b.Artikel 68 maatregelen;
-
-
-
-
c.Markt- en prijsbeleid;
-
-
-
-
d.Melkquotering.
-
-
a.Bedrijfstoeslag
De betalingen die in 2015 zijn gedaan vielen nog onder het oude GLB-regime. Het betroffen voor een belangrijk deel de directe betalingen in de vorm van bedrijfstoeslagen. Aan de berekening van deze bedrijfstoeslagen lag het «historisch model» ten grondslag. Dit betekent dat de toeslag is berekend op basis van de subsidies die de ondernemer tussen - voor de meeste producten - 2000 en 2002 ontving.
Om de bedrijfstoeslag te ontvangen moet worden voldaan aan een flink aantal wettelijke voorschriften. De verbinding van de bedrijfstoeslag aan deze wettelijke voorschriften wordt «cross-compliance» genoemd. Voor de bedrijfstoeslagen over 2015 is € 756 mln gedeclareerd bij de Europese Commissie.
-
b.Artikel 68 maatregelen
Op basis van artikel 68 mag Nederland een deel van de nationale enveloppe voor inkomenssteun herbestemmen voor het stimuleren van bijvoorbeeld milieuvriendelijke landbouw, kwaliteitslandbouw en risicoverzekeringen.
In 2011 is besloten het bestaande pakket artikel 68 maatregelen te continueren en in aanvraagjaren 2012 en 2013 (begrotingsjaren 2013 en 2014) verder uit te bouwen.
In onderstaande tabel1 is een overzicht gegeven van de lopende artikel 68 maatregelen in begrotingsjaar 2015.
Tabel 1. Overzicht van de artikel 68 maatregelen in begrotingsjaar 2015 gedane uitgaven
Maatregel (in mln. euro)
Begroting 2015
Realisatie 2015
EU-deel
Nationale cofinanciering
Nationale cofinanciering
Vaarvergoeding
1,10
0,58
Dierenwelzijn
9,50
8,06
Investeringsregeling voor precielandbouw en duurzame bewaarplaatsen
12,30
8,97
Brede weersverzekering
6,50
2,2
4,17
1,43
Instandhouding van vezelgewassen
0,93
0,88
Investeringen in mestbewerkingsinstallaties
5,00
1,58
35,33
2,2
24,2
1,43
-
c.Markt- en prijsbeleid
Het markt- en prijsbeleid is afgebouwd met als doel de landbouw marktgerichter te maken. In 2015 bedroeg de reguliere steun in het kader van de Gemeenschappelijke Marktordening Groente en Fruit € 45,3 mln. Dit is € 6 mln hoger dan in 2014 (€ 39 mln). In 2015 is in het kader van de tijdelijke bijzondere steunmaatregelen in reactie op het Russische invoerverbod aan de sectoren groente en fruit, zuivel en varkensvlees extra steun ter hoogte van € 3,8 mln toegekend. Voor afzetbevordering is € 4,2 mln uitgegeven, het betreft hier uitgaven in het kader van schoolfruit & melk- en promotieprogramma’s.
-
d.Melkquotering
Sinds het quotumjaar 2009/2010 is het melkquotum ieder jaar met 1% verruimd. Voor het laatste quotumjaar 2014/2015 heeft geen verruiming plaatsgevonden. Per 1 april 2015 is de melkquotering beëindigd. In 2015 is de superheffing van het productiejaar 2013/14 betaald, deze bedroeg € 132 mln. De vroegtijdige productie-uitbreiding volgt op de uitbreidingsinvesteringen die zowel de melkveehouderij als de zuivelindustrie hebben gedaan met het oog op de beëindiging van de melkquotering per 2015.
-
2.Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2e pijler (POP): Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)
Met het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2007-2013 (POP2) streefde Nederland vier doelen na, in lijn met de doelen van verordening 1698/2005 i. Deze doelen kwamen terug in vier assen:
As 1: het versterken van de landbouwsector;
As 2: het verbeteren van de natuur en het milieu;
As 3: het verhogen van de leefbaarheid op het platteland en de diversificatie van de plattelandseconomie;
As 4: bevorderen van lokale plattelandsontwikkeling via de LEADER-aanpak.
2013 was het laatste jaar van POP2. In verband met de (N+2)-regel die de Europese Commissie hanteert voor de tweede pijler, kunnen lidstaten tot 2 jaar na afloop van het betreffende EU-begrotingsjaar een declaratie indienen over de projecten. De uitgaven voor de programmaperiode 2007-2013 zijn tot 31 december 2015 gedeclareerd.
In februari 2015 is het nieuwe plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3 - periode 2014-2020)) goedgekeurd door de Europese Commissie In 2015 is voor € 32,5 mln gedeclareerd op dit nieuwe programma.
In de tabellen 2 en 3 zijn de beschikbare GLB pijler 2 middelen opgenomen en de realisatie tot en met 2014. In tabel 2 gaat het om het totale POP-2 budget en in tabel 3 om het additionele budget op basis van het Health Check akkoord van 2008.
Tabel 2. Middelen GLB, pijler 2 ten gunste van Nederland voor de periode 2007-2013 en realisatie 2014 per 31 december 2014 inclusief Health Check en Economisch Herstel Plan (bedragen x € 1 mln)
Beschikbaar totale periode 2007-2013
Realisatie
in 2015
Realisatie totale periode 2007-2013
GLB/pijler 2 (POP2) inc. Health Check en Economisch Herstelplan
As 1: Versterking concurrentiekracht landbouw en bosbouw
164
26
164
As 2: Verbetering van het milieu en het platteland
221
10
220,6
As 3: Leefkwaliteit op het platteland en diversificatie plattelandseconomie
148
15
147,4
As 4: Uitvoering LEADER-aanpak
57
6
56,4
Kosten technische bijstand
3
0,1
3
Totaal
593
57,1
591,4
Van het totaal beschikbare budget voor de totale POP2 periode (€ 593 mln) is aan het eind van het programma nagenoeg de geheel beschikbare enveloppe, namelijk ruim € 591 mln gedeclareerd.
Tabel 3. Additionele EU-bijdrage 2009-2013 op basis van Health Check en Economisch Herstel Plan (POP-NU) (x € 1 mln)
Beschikbaar tot en met 2013
Realisatie tot en met 2014
As
Overheids bijdragen totaal
Procentuele ELFPO-bijdrage (%)
Bedrag ELFPO-bijdrage
Overheids bijdragen totaal
Procentuele ELFPO-bijdrage (%)
Bedrag ELFPO-bijdrage
-
1.Versterking concurrentiekracht landbouw en bosbouw
65,7
75%
49,3
65,6
75%
49,2
-
2.Verbetering van het milieu en het platteland
50,6
75%
37,9
50
75%
37,5
-
3.Leefkwaliteit op het platteland en diversificatie plattelandseconomie
13,8
75%
10,4
13,5
75%
10.1
-
4.Uitvoering LEADER-aanpak
0
n.v.t.
0
0
n.v.t.
0
Kosten technische bijstand
0
n.v.t.
0
0
n.v.t.
0
Totaal
130,1
75%
97,6
129,1
75%
96,8
Ook voor deze tabel geldt dat de lidstaten tot 2 jaar na afloop van het betreffende EU-begrotingsjaar een declaratie kunnen indienen over de projecten.
-
3.Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB): Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV)
Het GVB is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van een verantwoorde visserijketen waarmee een evenwichtige en duurzame exploitatie van de visstand wordt bevorderd. Hiertoe zijn in EU-verband regels opgesteld, zoals beperkingen voor bepaalde visserijmethoden. Tevens zijn afspraken gemaakt ter bevordering van de stabiliteit van de vismarkt.
Het jaar 2015 was ook het laatste jaar dat nog gebruik gemaakt kon worden van middelen uit het Europees Visserijfonds (EVF) programmaperiode 2007-2013 om deze doelen te bereiken.
Ontwikkelingen EFMZV 2014-2020
In februari 2015 was het Operationeel Programma (OP) goedgekeurd door de Europese Commissie.
Hoofddoel van het EFMZV is het bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het hervormde GVB, dat wil zeggen aan de verdere verduurzaming en versterking van de concurrentiekracht van de visserij en aquacultuur. Het EFMZV biedt de sector kansen om initiatieven voor meer duurzaamheid, kostprijsverlaging en kwaliteitsverbetering te ontwikkelen en deze te implementeren. Het fonds zal eveneens worden ingezet om uitdagingen op te pakken en oplossingen aan te dragen voor de invoering van de aanlandplicht.
In het OP is het EFMZV-instrumentarium gericht op 3 hoofdthema’s:
-
-
-
1.Invoering van de aanlandplicht;
-
-
-
-
2.Verdere verduurzaming van de visserij- en aquacultuur;
-
-
-
-
3.Verbetering van de rendementen in de visserij- en aquacultuurketen.
-
Financieel overzicht
De Minister van EZ heeft voor de uitvoering van het GVB een Operationeel programma opgesteld voor de periode 2014-2020. De verdeling van de kosten van dit programma tussen overheid en begunstigden bedraagt in de meeste gevallen 50-50. Van het overheidsdeel komt gemiddeld 75% uit het EFMZV, de resterende 25% is nationale cofinanciering.
De voor Nederland beschikbaar komende EU budgetten voor het EFMZV (2014-2020) zijn (x € 1 mln):
Kalenderjaar
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
totaal
EFMZV middelen
13,9
14,1
14,2
14,5
14,8
14,9
15,1
101,5
Op de begroting van EZ zijn op beleidsartikel 16 voor de cofinanciering van het GVB 2014-2020 de volgende nationale middelen beschikbaar (x € 1 mln):
Kalenderjaar
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
totaal
Rijksmiddelen co-financiering GVB
5,0
5,8
7,3
5,3
5,3
1,3
30,0
In 2015 zijn er twee regelingen opengesteld onder EFMZV, de regeling jonge vissers en de regeling innovatieprojecten aanlandplicht. De regeling jonge vissers is bedoeld voor het stimuleren van bedrijfsopvolging door jonge starters. De regeling innovatieprojecten aanlandplicht richt zich op vergroting van de overlevingskans van vissen na teruggooi of op verbetering van de selectiviteit bij de vangst.
Beide regelingen hebben in 2015 nog niet geleid tot uitbetalingen. De Rijksmiddelen 2015 blijven gereserveerd voor de nationale cofinanciering van EFMZV.
Naast de twee openstellingen is er vanuit EFMZV een opdracht van € 2,5 mln verstrekt ten behoeve van onderzoek naar pulsvisserij. Daarnaast zijn opdrachten uitgevoerd in het kader van controle en datacollectie.
-
4.Europese Structuur en Investeringsfondsen
Programmaperiode 2014-2020
Voor de programmaperiode 2014-2020 ontvangt Nederland aan middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) € 507 mln voor de vier landsdelige programma’s en € 389 mln voor de programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (bedragen in lopende prijzen). Deze Europese middelen worden nationaal gecofinancierd. EZ stelt in totaal € 91 mln aan Rijkscofinanciering beschikbaar voor de landsdelige en € 49 mln voor de grensoverschrijdende programma’s en die wordt ingezet in aansluiting op EZ-prioriteiten. Ook decentrale overheden en private partijen dragen bij aan cofinanciering van EFRO-projecten.
Landsdelige programma’s
De programma’s kennen allemaal twee hoofddoelen:
-
-
-
•versterking van technologische ontwikkeling en innovatie
-
-
-
-
•overgang naar een koolstofarme economie.
-
Een belangrijkrijke doelgroep is het MKB. MKB-bedrijven zijn door hun flexibiliteit in staat om nieuwe kennis snel te benutten, niches te vinden, innovaties naar de markt te brengen en daarmee economische groei te stimuleren. De uitvoerende organisaties voor EFRO, de managementautoriteiten, geven voorlichting en ondersteuning aan het MKB over deelname aan het EFRO-programma. Waar mogelijk wordt regelgeving vereenvoudigd of verbeterd met het oog op deelname van het MKB. Op Europees niveau is daarvoor in 2015 de High Level Group on simplification ingesteld. Daarnaast gaan de autoriteiten die in Nederland betrokken zijn bij de uitvoering van EFRO gezamenlijk een kader opstellen voor de EFRO-controlepraktijk, met als doel de controledruk voor ondernemers te verlagen.
Bij de inzet van de EFRO middelen wordt aangesloten bij sterke sectoren en speerpunten in het betreffende gebied. Voor elk landsdeel zijn hiervoor zogenaamde «Slimme Specialisatie Strategieën» (smart specialisation strategies), opgesteld, waarin de volgende sterke sectoren en speerpunten naar voren komen (inclusief EFRO-budget per landsdeel):
-
-
-
•Noord (€ 103 mln): energie, watertechnologie, healthy ageing, agribusiness, slimme (sensor)systemen en materialen en accent op maatschappelijke opgaven
-
-
-
-
•Oost (€ 100 mln): agri&food, health, High Tech Systemen en Materialen (HTSM), energie & milieutechnologie (EMT)
-
-
-
-
•Zuid (€ 114 mln): agri&food, HTSM, chemie en nadruk op cross-overs
-
-
-
-
•West (€ 190 mln): alle topsectoren, nadruk op cross-overs, duurzaamheid, biobased en ICT.
-
Vanuit de landsdelige programma’s werden in 2015 diverse regelingen opengesteld voor innovatiestimulering (onder andere valorisatie, proeftuinen, samenwerking en clustervorming) en het realiseren van een koolstofarme economie. Het betreft een totaalbedrag van meer dan € 200 mln aan openstellingen. Selectie van ingediende projecten vindt plaats door commissies van onafhankelijke deskundigen. Voor de beoordeling van de projecten geldt een uniform toetsingskader voor alle landsdelen waarbij kwaliteit van de businesscase en de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling onder meer criteria zijn.
In 2015 zijn eveneens de eerste projecten beschikt, waaronder het Smart Industry fieldlab Campione in Zuid-Nederland, één van de tien fieldlabs van de Actieagenda Smart Industry. In deze testomgeving wordt geëxperimenteerd met slimme technieken op het gebied van big data en condition monitoring om het onderhoud voor chemiebedrijven 100% voorspelbaar te maken. Voor dit fieldlab is ook Rijkscofinanciering ingezet en dat zal ook gelden voor andere fieldlabs van de Actieagenda Smart Industry (TK 29 826, nr. 64) als deze projecten binnen de EFRO-programma’s worden gehonoreerd.
Programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (INTERREG A)
In 2015 zijn de INTERREG A programma’s Twee-Zeeën en Euregio MaasRijn door de Europese Commissie goedgekeurd. Dat gebeurde eerder met de programma’s Duitsland-Nederland en Vlaanderen-Nederland. Na deze goedkeuring konden bedrijven, kennisinstellingen en andere partijen projecten indienen. Voor de verschillende programma’s is het beeld over 2015 als volgt:
-
-
-
•Het Duitsland-Nederland programma heeft in 2015 35 projecten goedgekeurd voor een totale investering van € 91 mln waarvan € 6 mln Rijkscofinanciering. Het gaat met name om projecten op het gebied van HTSM, energie efficiency en health & life sciences. Een voorbeeldproject is MariGreen waarin 59 Duitse en Nederlandse maritieme MKB ondernemingen en kennisinstellingen innovaties doen gericht op vergroening van de scheepvaart.
-
-
-
-
•Het Vlaanderen-Nederland programma heeft in 2015 negen projecten goedgekeurd, waarvan acht projecten Rijkscofinanciering ontvangen. Het gaat met name om projecten op het gebied van duurzame energie, energie-efficiency, bio-based economy en HTSM.
-
-
-
-
•Het programma Twee-Zeeën heeft in 2015 twee projecten goedgekeurd, beide projecten met partners uit de provincie Noord-Holland. Deze provincie is voor de periode 2014-2020 toegevoegd aan het programmagebied op aandringen van de provincie Noord-Holland en de Staatssecretaris van Economische Zaken. Dit betekent dat nu ook projecten in Noord-Holland op het gebied van innovatie, koolstofarme economie, klimaatproblematiek en groene groei binnen dit programma kunnen worden gerealiseerd.
-
-
-
-
•Het Euregio MaasRijn programma heeft in 2015 diverse projectvoorstellen ontvangen en zal de eerste projecten in 2016 goedkeuren.
-
Communicatie over de resultaten: prijs voor Nederland
Over de resultaten van EFRO wordt onder meer gecommuniceerd via de website www.europaomdehoek.nl en via de «Europa om de Hoek Kijkdagen». De Nederlandse «Europa om de Hoek Kijkdagen ontvingen» in oktober 2015 de eerste prijs in het kader van de European Public Communication Award 2015. Deze «Kijkdagen», waarop EFRO-projecten worden opengesteld voor het publiek, worden jaarlijks in mei georganiseerd door de managementautoriteiten van de EFRO-programma’s en het Ministerie van Economische Zaken in nauwe samenwerking met de projectuitvoerders.
Programmaperiode 2007-2013
Voor de programmaperiode 2007-2013 is in totaal € 1,1 mld Europees budget beschikbaar gesteld. Inmiddels is die programmaperiode in de eindfase en zal naar verwachting in 2017 definitief worden afgesloten. Het merendeel van de voor deze periode beschikbare middelen is toegekend aan projecten. Voor de vier landsdelige programma’s is een bedrag van € 255 mln aan Rijkscofinanciering beschikbaar gesteld. Hiervan is tot en met 2014 € 210 mln gerealiseerd. Voor de uitfinanciering van de openstaande resterende verplichtingen was vanaf 2015 derhalve nog een budget van € 45 mln beschikbaar.
Voor de vier grensoverschrijdende programma’s (INTERREG A) is in 2015 het restant van € 4,4 mln aan Rijkscofinanciering uitbetaald en daarmee is het totaal van € 169,2 mln aan Rijkscofinanciering uitbetaald aan projecten, met name op het terrein van innovatie.
-
5.Horizon 2020 (kaderprogramma voor onderzoek en innovatie) periode 2014-2020
Op Europees niveau wordt een aantal programma’s uitgevoerd die steun verlenen aan onderzoek en innovatie. Dit betreft met name Horizon 2020, het Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie voor de periode 2014-2020. Een beperkt deel van het budget van dit Kaderprogramma wordt gealloceerd bij publiekpublieke en publiekprivate programma’s. Uitvoering van dat deel van het budget geschiedt niet door de Europese Commissie (zoals regulier het geval is bij het Kaderprogramma) maar door de daarvoor opgerichte samenwerkingsvormen.
Horizon 2020
Horizon 2020 (looptijd 2014-2020) is het huidige programma voor onderzoek en innovatie en heeft als doel de wetenschappelijke en technologische basis van Europa te versterken, evenals de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven. Onderdeel daarvan is benutting van kennis voor het oplossen van maatschappelijke uitdagingen een belangrijk uitgangspunt. De Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) stimuleert in opdracht van EZ en andere departementen de Nederlandse deelname aan Horizon 2020 door middel van training, advies en informatie.
Voor EZ gaat de aandacht uit naar het verbinden van Horizon 2020 met het nationale innovatiebeleid - in het bijzonder naar twee pijlers van Horizon 2020: industrieel leiderschap en maatschappelijke uitdagingen met de topsectoren -, het op peil houden van de deelname van Nederlandse partijen en het verbeteren van de bedrijfsdeelname (specifiek het MKB). Daarnaast wordt ook nadrukkelijk aansluiting gezocht met de regionale initiatieven gesteund vanuit de structuurfondsen.
In 2015 kon de balans opgemaakt worden over hoe Nederland participeerde in het eerste jaar van Horizon 2020. Daarbij blijkt dat het aandeel van de middelen dat naar bedrijven gaat ten opzichte van KP7 is toegenomen en met 29% (peildatum 30 mei 2015) boven de streefwaarde van 25% uitkomt. Meer resultaten over Horizon 2020 staan in artikel 12.
In 2015 zijn, als onderdeel van de kennis en innovatiecontracten van de topsectoren, vanuit NWO voor twee jaar middelen toegekend voor cofinanciering van gezamenlijke programma’s voor maatschappelijke uitdagingen.
Gezamenlijke technologie initiatieven (JTI’s) en publiek-publieke samenwerkingsprogramma’s
Naast bijdrages aan projecten draagt de Europese Commissie vanuit het Kaderprogramma ook bij aan publiekpublieke en publiekprivate programma's:
Publiekpublieke programma's zijn gebaseerd op artikel 185 van het EU-Werkingsverdrag en worden ook nationaal gecofinancierd. Het Ministerie van EZ cofinanciert één daarvan direct, het artikel 185 initiatief Eurostars, dat gericht is op het MKB. Aan Eurostars nemen 34 landen deel. De regeling Eurostars is met name gericht op het high-tech mkb en ondersteunt bedrijven en kennisinstellingen die met buitenlandse partijen in Europa willen samenwerken in projecten die gericht zijn op marktgericht technologisch onderzoek en ontwikkeling. Dankzij deelname aan Eurostars-projecten krijgen Nederlandse bedrijven en organisaties toegang tot de kennis en R&D-resultaten van buitenlandse bedrijven en organisaties. Zo is in 2015 Thrombo DX ondersteund, dat werkt aan nieuwe longkanker diagnostiek. Naast Eurostars cofinanciert EZ (indirect via het standaardeninstituut VSL) het artikel 185 initiatief European Metrology Research Programme.
De publiekprivate programma's, zogenaamde Joint Technology Initiatives, worden in de regel niet nationaal gecofinancierd, met uitzondering van het JTI ECSEL, gericht op embedded computing systems en nano electronica. Dit JTI wordt door het Ministerie van EZ gecofinancierd. Nederlandse organisaties kunnen het hierdoor onverminderd goed blijven doen in ECSEL. Nederlandse HTSM deelnemers nemen deel in 9 van de in totaal 13 ECSEL-projecten, die € 596 mln aan R&D investeringen beslaan, waarvan € 112 mln aan R&D investeringen van Nederlandse partijen. De publieke bijdrage aan de Nederlandse deelname betreft ruim € 42 mln, waarvan € 20 mln vanuit het Nederlandse topsectorenbeleid en € 22 mln aan Brusselse cofinanciering. Na de Duitse participanten nemen de Nederlanders de grootste participatie voor hun rekening. In samenhang met deze communautaire samenwerkingsvorm bestaat er gouvernementele samenwerking in Eureka-clusters om de mondiale concurrentiekracht van ICT industrie te versterken.
Middelen voor cofinanciering Horizon2020 op begroting EZ (bedragen in € 1.000)
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
JTI/Eureka
40.894
37.026
39.794
39.724
39.724
39.724
39.724
Eurostars
8.192
13.098
15.502
18.226
18.376
18.376
18.376
Totaal
49.086
50.124
55.296
57.950
58.100
58.100
58.100
De middelen voor JTI/Eureka bevatten de eerste jaren nog uitfinanciering van KP7. De bedragen van Eurostars zijn inclusief top-up (25%) van Europa.
-
4.OVERZICHT NIET-FINANCIËLE INFORMATIE OVER INSCHAKELING VAN EXTERNE ADVISEURS EN TIJDELIJK PERSONEEL (BIJLAGE EXTERNE INHUUR)
Ministerie van Economische Zaken (XIII) Verslagjaar 2015
Bedragen x € 1.000
Programma- en apparaatskosten
-
1.Interim-management
2.551
-
2.Organisatie- en Formatieadvies
959
-
3.Beleidsadvies
2.261
-
4.Communicatieadvisering
1.433
Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)
7.204
-
5.Juridisch Advies
286
-
6.Advisering opdrachtgevers automatisering
12.797
-
7.Accountancy, financiën en administratieve organisatie
2.921
(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)
16.004
-
8.Uitzendkrachten (formatie & piek)
61.808
Ondersteuning bedrijfsvoering
61.808
Totaal uitgaven inhuur externen
85.016
Noot: De kosten voor inhuur uit hoofde van de flexibele schil bij agentschappen, zijn opgenomen onder 8 (uitzendkrachten). De flexibele schil bij deze diensten is onderdeel van de aanpak ten behoeve van adequate en flexibele uitvoering van opdrachten EZ en andere ministeries/overheden. De bepaling van de externe inhuur door EZ is conform de gedragslijn/interpretatie van voorgaande jaren.
Toelichting op het inhuurpercentage 2015
De inhuuruitgaven 2015 zijn ten opzichte van 2014 met € 3,0 mln gedaald. Het inhuurpercentage inclusief de reguliere inhuuruitgaven en exclusief de flexibele schil inhuuruitgaven bij RVO over geheel 2014 is uitgekomen op 4,9% en valt daarmee onder de norm van 10% van de motie Roemer. De flexibele schil betreft het gebruik van in tijd, samenstelling en omvang wisselende inzet van externe inhuur waarvan RVO structureel gebruik maakt om het aantal medewerkers en de benodigde kennis en expertise snel en flexibel aan te passen aan veranderingen in de omvang en samenstelling van het opdrachtenpakket. Het inhuurpercentage van EZ inclusief flexibele schil over 2015 komt uit op 10,8%, en komt daarmee 0,8% hoger uit dan de Roemer norm. Ten opzichte van 2014 is het inhuurpercentage 2015 met 0,4% gedaald. Het kan incidenteel voorkomen dat programma-uitgaven uitgaven bevatten die conform de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV)-definitie als externe inhuur moeten worden gekwalificeerd maar niet als zodanig zijn geadministreerd.
Het rapporteren van twee inhuurpercentages; met flexibele schil en zonder flexibele schil, heb ik per brief van 28 juni 2012 (TK, 2011-2012, 33 240 XIII, nr 16) nader toegelicht. Hierover waren tijdens het wetgevingsoverleg op 13 juni 2012 van de vaste Commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie vragen gesteld bij de behandeling van het jaarverslag 2011 EL&I.
Rapportage overschrijding maximumuurtarief externe inhuur buiten mantelcontracten
In onderstaande tabel wordt weergegeven in hoeveel gevallen in 2015 door het ministerie buiten de mantelcontracten om externe krachten zijn ingehuurd boven het voor de organisaties van het rijk afgesproken maximumtarief van € 225,- (exclusief BTW).
Inhuur externen buiten raamovereenkomsten
Aantal overschrijdingen maximumuurtarief
geen
Toelichting
-
5.LIJST VAN AFKORTINGEN
ACM
Autoriteit Consument en Markt
AI
Aviaire Influenza
ANVS
Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming
AVP
Afrikaanse Varkenspest
BBL
Beroeps Begeleidende Leerweg
BBP
Bruto Binnenlands Product
BEE
Biodiverstiteit, Ecosystemen en Economie
BES
Bonaire, Sint Eustatius, Saba
BMKB
Borgstellingsregeling Midden- en Kleinbedrijf
BNP
Bruto Nationaal Product
BOL
Beroeps Opleidende leerweg
BSE
Bovine Spongiforum Encephalopathy
BSIK
Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur
BT
Blauwtong
BZ
Ministerie van Buitenlandse Zaken
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
CCCF
Codex Alimentarius comité voor contaminanten
CCS
Carbon Capture Storage
CEPT
Europese Commissie en de Europese Conferentie van administraties voor Post en Telecommunicatie
CIP
Concurrentiekracht en Innovatieprogramma
CITO
Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling
COVA
Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten
CPB
Centraal Plan Bureau
CVI
Centraal Veterinair Instituut
DGB&I
Directoraat-Generaal Bedrijfsleven en Innovatie
DGF
Diergezondheidsfonds
DICTU
Dienst ICT Uitvoering
DLG
Dienst Landelijk Gebied
DLO
Dienst Landbouwkundig Onderzoek
DUO
Dienst Uitvoering Onderwijs
DWHC
Dutch Wildlife Health Centre
ECN
Energieonderzoek Centrum Nederland
ECT
Energy Charter Treaty
EFMZV
Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij
EFRO
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
EFSA
European Food Safety Authority
EHS
Ecologische Hoofdstructuur
EIA
Energie- Investeringsaftrek
EIF
EIT
Europees Instituut voor Innovatie en Technologie
EM
Energiemarkt
ESA
European Space Agency
ESTEC
European Space Research and Technology Centre
ETS
Emision Trading Scheme
EU
Europese Unie
EVF
Europees Visserijfonds
EZ
Ministerie van Economische Zaken
FES
Fonds Economische Structuurversterking
FEZ
Financieel Economische Zaken
GD
Gezondheidsdienst voor Dieren
GIS
Geografische InformatieSystemen
GLB
Gemeenschappelijk Landbouw Beleid
GO
Garantie Ondernemingsfinanciering
GTI
Grote Technologische Instituten
GVB
Gemeenschappelijk Visserij Beleid
GWWD
Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren
HACCP
Hazard Analysis and Critical Control Points
HBO
Hoger Beroeps Onderwijs
HHI
Herfindahl Hirschman Index
HTSM
HighTech Systems & Materials
I&M
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
IAEA
International Atomic Energy Agency
ICANN/GAC
The Internet Corporation for Assigned Names and Numbers/Governmental Advisory Committee
ICT
Informatie Communicatie Technologie
IEA
International Energy Agency
IGF
Internet Governance Forum
ILG
Investeringsbudget Landelijk Gebied
IP-beleid
industrieel participatiebeleid
IPC
Innovatieprestatiecontract
IPO
Interprovinciaal Overleg
ITKB
Indicator Toekomstige Knelpunten in de Personeelsvoorziening naar Beroep
ITU
International Telecommunications Union
IUS
Innovation Union Scoreboard
IVN
Vereniging voor natuur- en milieueducatie
JSF
Joint Strike Fighter
JTI
Joint Technology Initiatives
KP7
Zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling
KRM
Kaderrichtlijn Mariene Strategie
KvK
Kamer van Koophandel
KVP
Klassieke Varkenspest
LEI
Landbouw-Economisch Instituut
LICG
Landelijke Informatie Centrum Gezelschapsdieren
LWOO
Leerweg ondersteunend onderwijs
MARIN
Maritime Research Institute Netherlands
MBO
Middelbaar beroepsonderwijs
MEI
Marktintroductie en innovatie
MEP
Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie
MEV
Macro-Economische Verkenning
MIT
MKB innovatiestimulering Topsectoren
MKB
Midden- en Kleinbedrijf
MKZ
Mond- en Klauwzeer
MVO
maatschappelijk verantwoord ondernemen
NAP
Nationaal Actieplan Duurzame Gewasbeschermingsmiddelen
NBTC
Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen
NCG
Nationaal Coördinator Groningen
NEN
Nederlands Normalisatieinstituut
NFIA
Netherlands Foreign Investment Agency
NIPO
Nederlands Instituut voor Publieke Opinie
NIV
Nucleaire Installaties en Veiligheid
NL-OC
Nederlands Octrooicentrum
NLR
Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratoruim
NRG
Nuclear Research Group
NSO
Netherlands Space Office
NSFO
Nederlandse Schapen- en geitenfokkers Organisatie
NURG
Nadere Uitwerking Rivierengebied
NVWA
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
NWO
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
O&O
Onderwijs en Ondernemen
OBN
Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer van Natuurkwaliteit
OCW
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
OHIM
Office for Harmonisation in the Internal Market
OIE
Office Internationale des Epizoöties
OPTA
Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit
PAS
Programmatische/Programma Aanpak Stikstof
PBL
Plan Bureau voor de Leefomgeving
PBO
Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
PCT
Patent Cooperation Treaty
PIANOo
Professioneel en Innovatief Aanbesteden Netwerk voor Overheidsopdrachtgevers
PJ
petajoule
PKB
Planologische kernbeslissing
PNB
Particulier Natuurbeheer
POP
Plattelandsontwikkelingsprogramma
PPP
Purchasing Power Parity
PRW
Programma naar een Rijke Waddenzee
R&D
Research and Development
RDA
Research & Development Aftrek
RDN
Regeling Draagvlag Natuur
RIVM
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
ROM
Regionale Ontwikkelingsmaatschappij
ROAD
Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject
RVB
Rijksvastgoedbedrijf
RVO
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
SBB
Staatsbosbeheer
SBR
Standard Business Reporting
SDa
Sociale Dialoog en Arbeidsmigratie
SDE
Stimulering Duurzame Energieproductie
SER
Sociaal-Economisch Raad
SodM
Staatstoezicht op de Mijnen
SSO
Shared Service Organisatie
STW
Stichting voor de Technische Wetenschappen
SVD
Swine Vesicular Disease (Blaasjesziekte)
TEEB
The Economics of Ecosystems and Biodiversity
TKI
Topconsortia voor Kennis en Innovatie
TNO
Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek
TOP
Technische Ontwikkelprojecten
TSE
Transmissible Spongiform Encephalopathies
TTF
Title Transfer Facility
TTI
Technologisch Topinstituut
UDV
Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij
UNWTO
United Nations World Tourism Organization
UPD
Universele Postdienst
UVD
Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij
VGI
Voedings- en genotmiddelenindustrie
VMBO
Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
VO
Voortgezet Onderwijs
VOA
Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten
VSL
Van Swinden Laboratorium
VWS
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WBSO
Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk
WIPO
World Intellectual Property Organization
WRC
Wereld Radio Conferentie
WUR
Wageningen Universiteit Researchcentrum
Wva
Wet voorraadvorming aardolieproducten
ZBO
Zelfstandig Bestuursorgaan
ZvA
Ziekte van Aujeszky
ZZP
Zelfstandige Zonder personeel
Noot 1
CBS statline (bron)
Noot 2
TK, 33 529, nr 212.
Noot 3
TK, 34 348, nrs. 1 tot en met 3
Noot 4
CBS, Publicatie «Nederland in 2015», maart 2016
Noot 5
Wereldbank (bron)
Noot 6
TK, 31 985, nr. 25
Noot 7
(Bron)
Noot 8
TK, 21 501-33, nr. 551.
Noot 9
CBS statline (bron)
Noot 10
TK, 22 112, nr. 1977
Noot 11
TK, 28 625, nr. 221; TK, 21 501-32, nr. 834
Noot 12
TK, 32 637, nr. 201
Noot 13
TK, 32 637, nr. 162
Noot 14
TK, 27 838, nr. 13
Noot 15
TK, 32 637, nr. 201
Noot 16
Noot 17
TK, 29 697, nr. 20
Noot 18
Kamerbrief AWTI-advies Klaar voor de Toekomst, 11 januari 2016
Noot 19
Noot 20
TK, 32 637, nr. 224
Noot 21
TK, 32 637, nr. 195
Noot 22
TK, 33 009, nr. 10
Noot 23
TK, 33 009, nr. 12
Noot 24
TK, 24 095, nr. 384
Noot 25
TK, 24 095, nr. 394
Noot 26
TK, 29 515, nr. 372
Noot 27
16% duurzame energie in 2023, tenminste 15.000 voltijdsbanen, energiebesparing gemiddeld 1,5% per jaar
Noot 28
TK, 31 239, nr. 208
Noot 29
TK, 30 196, nr. 305
Noot 30
TK, 33 576, nr. 56
Noot 31
TK, 33 348, nr. 176
Noot 32
TK, 33 576, nr. 57
Noot 33
TK, 28 286, nr. 819
Noot 34
TK, 31 532, nr. 156
Noot 35
Noot 36
TK, 33 835, nr. 15
Noot 37
TK, 33 043, nr. 46
Noot 38
TK, 33 835, nr. 17
Noot 39
Bij de totstandkoming van de NVWA zijn afspraken gemaakt over de arbeidsvoorwaarden waaronder woon-werkverkeer en toeslagen. Deze afspraken bleken inefficiënties op te leveren. De NVWA wil deze afspraken herzien en is hier mede afhankelijk van de uitkomst van gesprekken met de bonden en (inter)departementale medezeggenschap.
Noot 40
TK, 31 311, nr. 153
Noot 41
TK, 31 311, nr. 165
Noot 42
http://creatieveindustrieinbeeld.nl/
Noot 43
TK, 31 757, nr. 73
Noot 44
http://agendastad.nl/citydeals/
Noot 45
Noot 46
TK, 34 329, nr. 2
Noot 47
Staatscourant 2015, nr. 45 995
Noot 48
De leden van de Raad van Bestuur ACM vormen een ZBO. De uitgaven voor dit ZBO zijn geraamd op artikel 11.
Noot 49
De van EZ ontvangen vergoeding voor remplaçanten 2015 ter vervanging van medewerkers die in 2015 gebruik hebben gemaakt van de stimuleringspremie, is gesaldeerd met de personeelskosten (€ 1,9 mln).