Parlementair onderzoek schrootaffaire (Eerste Kamer)
Op 19 juni 1962 besloot de Eerste Kamer1 een onderzoekscommissie in te stellen nadat de regering een nota had uitgebracht over de zogenoemde schrootaffaire. Het ging daarbij om mogelijke betrokkenheid van ambtenaren bij fraude met handel in schroot. De commissie hoorde daarover diverse personen, onder wie de ministers De Pous2 en Beerman3. Op 22 april 1963 bracht de commissie verslag uit. Dat werd op 7 en 8 mei 1963 besproken met minister Beerman.
Inhoudsopgave
De commissie stond onder voorzitterschap van prof.mr. W.F. de Gaay Fortman4.
Leden van de commissie waren:
-
-J. van Bruggen5 (CHU)
-
-D.A. Delprat6 (VVD)
-
-P.G.M. van Meeuwen7 (KVP)
-
-I. Samkalden8 (PvdA)
De uitvoer van schroot was gebonden aan een uitvoervergunning. Bij uitvoer naar een niet-EGKS-land was toestemming van een speciale dienst nodig. Daarvoor golden enkele voorwaarden, zo moest bij schroot van gesloopte zeeschepen worden aangetoond dat het echt om een zeeschip ging en de omvang moest bekend zijn. De Economische Controledienst (ECD) zag toe op naleving van de regels.
Probleem was dat de Nederlandse vergunningverlening ook betekenis kreeg voor het vereveningsstelsel van de EGKS9. Dat was ingesteld omdat er binnen de EGKS onvoldoende schrootvoorraden waren, waardoor invoer uit derde landen noodzakelijk was. Dat schroot was aanzienlijk duurder. Het vereveningsstelsel moest zorgen voor een evenwichtiger prijs, waarvoor een speciaal Fonds werd ingesteld. Uit justitieel onderzoek bleek dat zich bij de verevening van scheepsschroot onregelmatigheden hadden voorgedaan, bijvoorbeeld met de gehanteerde hoeveelheden.
Bij de behandeling van de begroting Justitie 1962 stelde het PvdA-Eerste Kamerlid Cammelbeeck10 vragen over fraude in de schroothandel. Minister Beerman bracht daarover op 4 mei 1962 een nota uit, waarin werd geconcludeerd dat - behoudens een strafrechtelijk vervolgd geval - er geen sprake was van betrokkenheid van Nederlandse ambtenaren bij fraude.
Er werd een Eerste Kamercommissie ingesteld die de Kamer moest adviseren over wat de Kamer verder stond te doen na het uitbrengen van de nota. Spoedig bleek dat nader onderzoek wenselijk was, met name naar de door de EGKS ingestelde schrootvereveningsregeling en de uitvoering daarvan. Daarover diende daarna een Kamerdebat te volgen.
De commissie concludeerde dat het had ontbroken aan samenwerking tussen de EGKS en het Nederlandse ministerie van Economische Zaken.
Aanbevolen werd de regelingen duidelijker en inzichtelijker te maken en de uitvoering niet op te dragen aan belanghebbenden. Ook moest de controle worden uitgebreid.
Meer over
- 1.De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
- 2.Bekwame, hardwerkende minister van Economische Zaken, die zeer ingesteld was op het bereiken van consensus. Zoon van een Aalsmeerse bloemenkweker. Werd na een lectorschap aan de Vrije Universiteit op relatief jeugdige leeftijd lid van de Raad van State. Als minister van Economische Zaken in het kabinet-De Quay mede verantwoordelijk voor het invoeren van de vrije loonpolitiek. Zijn beleid werd begunstigd door een hoogconjunctuur en de vondst van aardgas in Groningen. Na zijn ministerschap was hij ruim twintig jaar voorzitter van de SER. Weigerde enkele malen een hernieuwd ministerschap; bleef invloedrijk door zijn SER-voorzitterschap en door vele functies in het bedrijfsleven.
- 3.CHU-minister van Justitie in het kabinet-De Quay. Was advocaat in Rotterdam en hield aanvankelijk (formeel) zijn advocatenpraktijk aan. Was tevens actief in het Rotterdamse bedrijfsleven en als gemeenteraadslid. Bracht als minister belangrijke wetgeving tot stand, zoals een wettelijke regeling van de voetbaltoto, vernieuwing van het kinderstrafrecht en een regeling van het kroonberoep. Lag onder vuur vanwege zijn terughoudende spijtoptantenbeleid en werd aan het eind van zijn ministerschap ook bekritiseerd omdat veel wetgevende projecten onvoltooid waren. Pragmatische jurist, met een milde levenshouding, maar ook enigszins weifelend. Te weinig politicus om echt succesvol te zijn als minister.
- 4.Gezaghebbende progressieve ARP- en CDA-politicus. Was ambtenaar, secretaris van de rijksbemiddelaars en docent aan de CNV-kaderschool en werd later hoogleraar aan de VU. In 1956 zonder succes formateur tijdens de lange kabinetsformatie van dat jaar. Wist in 1960, het jaar waarin hij ook senator was geworden, echter snel een kabinetscrisis op te lossen. Liet zich in 1973 samen met Boersma overhalen minister te worden in het kabinet-Den Uyl. Had een goede band met de ex-gereformeerde Den Uyl. Als minister een relativerende, vaderlijke figuur. Speelde een belangrijke rol bij de onafhankelijkheid van Suriname en kwam met een plan om Nederland op te delen in 24 provincies. Was in 1981 nog eens als informateur betrokken bij een formatie en wist de weg te openen voor een kabinet van CDA, PvdA en D66. Tot op hoge leeftijd kritisch volger van de koers van het CDA.
- 5.Verzekeringsdeskundige die een belangrijke rol speelde op het gebied van de sociale zekerheid en enige jaren CHU-Eerste Kamerlid was. Als voorzitter van een Raad van Arbeid en later lid (en voorzitter) van de Verzekeringskamer goed ingevoerd in de sociale wetgeving. Leidde een Staatscommissie over het toekomstige sociale zekerheidsstelsel. Als CHU-senator ook woordvoerder op justitiegebied. Bereidde zijn bijdragen in de Kamer altijd gedegen voor en bleef tot op hoge leeftijd actief.
- 6.VVD-senator. Deftige, zeer welgestelde Amsterdamse reder, die in auto met chauffeur reed en een kunstverzamelaar was. Grote man van de Amsterdamse Kamer van Koophandel met vele functies in het bedrijfsleven. Was in Nederlands-Indië lid van de Volksraad. Als internationaal zakenman behartigde hij de belangen van Amsterdam. Hield zich als Eerste Kamerlid bezig met uiteenlopende onderwerpen en was ondervoorzitter van de Senaat. Werd later erelid van de VVD.
- 7.Jurist uit een vooraanstaande katholieke, adellijke familie uit Den Bosch, die justitie-woordvoerder van de KVP in de Eerste Kamer was. Doorliep een loopbaan bij de rechterlijke macht die hij eindigde als kantonrechter, na eerder raadsheer in een Gerechtshof te zijn geweest. Erudiete voorzitter van de Kamercommissies voor Justitie en voor de herziening van het Burgerlijk Wetboek, die bekendstond om zijn grote tolerantie.
- 8.Vooraanstaande PvdA-jurist en bestuurder. Was ambtenaar in Nederlands-Indië en hoogleraar agrarisch recht in Wageningen. Twee keer betrekkelijk kort minister van Justitie: in het vierde kabinet-Drees en in het kabinet-Cals. Kon daardoor wel wetgeving voorbereiden, maar minder tot stand brengen. Korte tijd invloedrijk lid van de PvdA-Tweede Kamerfractie en daarna senator. Na zijn laatste ministerschap werd hij burgemeester van Amsterdam, in welke functie hij te maken kreeg met allerlei openbare-ordeproblemen (o.a. rond de metro-aanleg) en met spanningen in het college van B&W. Krachtig en bekwaam bestuurder met enorme werkkracht, die bekendstond als een scherpzinnig jurist.
- 9.Dit verdrag regelde de gemeenschappelijke controle over de zware industrie en mijnbouw in zes Europese landen: de Beneluxlanden, Duitsland, Frankrijk en Italië. Het in augustus 1952 ondertekende verdrag was een eerste stap naar Europese integratie. De EGKS had een Hoge Autoriteit die als supranationaal college fungeerde en een eigen parlement, bestaande uit parlementariërs uit de lidstaten.
- 10.Eindhovense advocaat en PvdA-senator. Behoorde tot de linkervleugel van de PvdA en stemde onder meer tegen de goedkeuring van het huwelijk van prinses Beatrix. Was als advocaat verdediger van provo's. Na zijn Eerste Kamerlidmaatschap voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam.
- 11.De Tweede Kamer kan zelfstandig een onderzoek instellen naar beleid en projecten en dat onderzoek door Kamerleden laten uitvoeren. Dit heet het recht van parlementair onderzoek. Onderzoeken worden gedaan door middel van een hoorzitting, een rondetafelgesprek of een parlementaire enquête. Ook de Eerste Kamer heeft het onderzoeksrecht, maar maakt daar beduidend minder vaak gebruik van.