Het Algemeen Pensioenfonds - een nuttige wet - Hoofdinhoud
Voorzitter,
Hoe goed is het Nederlandse pensioenstelsel? Daarover kan verschillend worden gedacht. Negativo’s verwijzen graag naar de aanhoudend lage rentes en de daarmee geassocieerde gevaarlijk lage dekkingsgraden. Positivo’s verwijzen trots naar onze nationale spaarpot van meer dan 1200 miljard euro, een waarlijk astronomisch bedrag. Negativo’s signaleren dat het stelsel de laatste tijd is gezakt op de internationale ranglijstjes. En Positivo’s constateren dat die afdaling begon bij de eerste plaats en eindigde bij de tweede.
Ook een serieuzer afweging dan deze leidt tot de conclusie dat het allemaal vast wel beter zou kunnen, maar ook heel veel slechter. Desalniettemin zijn er goede redenen voor de systematische herbezinning op het stelsel die thans plaats vindt, en die in rap tempo zijn climax nadert. D66 ziet uit naar de afronding van dat debat: Nederland heeft veel te winnen bij een goede afloop, en veel te verliezen - bijvoorbeeld die tweede plaats - bij een slechte.
Het pensioenlandschap ligt er in afwachting van die afloop onrustig bij. Alleen al het aantal fondsen liep scherp terug: met ongeveer 70% in ongeveer 20 jaar. Vooral kleine ondernemingspensioenfondsen wierpen de handdoek in de ring. Het voorliggend wetsvoorstel kwam voor hen te laat. De op te richten Algemene Pensioenfondsen gaan vanaf 2016 in onderlinge concurrentie gastvrij onderdak bieden aan allerlei pensioenregelingen die op zoek zijn naar schaalvoordelen in kosten en kwaliteit. D66 verwelkomt deze ontwikkelingen. Wij hebben met genoegen meegewerkt aan de snelle afhandeling van het voorstel dat vandaag behandeld wordt, en hadden graag gezien dat er met terugwerkende kracht gebruik van zou
kunnen worden gemaakt. Weet de staatssecretaris zeker dat dit niet kan? Wij zijn niet overtuigd door haar schriftelijke reactie.
De gastvrijheid van de Algemene Pensioenfondsen is niet onbeperkt, en dat heeft op het laatste moment nog behoorlijke vertraging opgeleverd. Verplichte bedrijfstakpensioenfondsen waren van meet af aan uitgesloten en blijven dat; een tussentijds in de Tweede Kamer al te haastig aangenomen amendement moest per novelle weer worden verwijderd. De staatssecretaris suggereert met de SEO dat verplichtstelling van de regeling in plaats van het fonds zelf voor de verplichte bedrijfstakpensioenfondsen een Europabestendige omweg naar een APF zou opleveren. Ik hoop het, maar vraag haar nog eens toe te lichten waarom zij denkt dat deze constructie aan de strenge Europese solidariteitseisen zal kunnen voldoen, iets waar de SEO niet naar heeft gekeken. Het lijdt overigens geen twijfel dat vele bedrijfstakpensioenfondsen onverminderd gretig uitzien naar opname in een APF. Ik hoor graag op welke termijn de staatssecretaris denkt hen aan het bijbehorende Zwitserlevengevoel te kunnen helpen.
De regelgeving die een APF mogelijk moet maken is technisch ingewikkeld. In het hart van de juridische constructie bevinden zich collectiviteitskringen, voor elke pensioenregeling één, die goederenrechtelijk gescheiden vermogens kunnen aanhouden. Deze ringfencing beoogt onder alle omstandigheden veilig te stellen dat de pensioenperspectieven van de ene kring niet aangetast kunnen worden door de pensioenproblemen van de andere. D66 had aanvankelijk twijfels over zowel de noodzaak als de degelijkheid van deze constructie, maar heeft zich door de antwoorden van de staatssecretaris op eerder gestelde vragen laten overtuigen. Wel hebben wij nog steeds zorgen over de bescherming die aan individuele kringdeelnemers onderweg naar hun nieuwe pensioenomgeving wordt geboden, zorgen die mede voortvloeien uit de grote varieteit in governance waaruit het APF mag kiezen. Zou de staatssecretaris nog eens willen toelichten waarom naar haar overtuiging de individuele deelnemers onder alle governancescenario’s in voldoende mate kunnen veilig stellen dat hen blijvend een pensioenregeling met een goede kosten/kwaliteitsverhouding wordt aangeboden?
Het gaat dan om de belangen van deze deelnemers als consumenten van de regeling, belangen die ook op een ander moment in het geding zijn, te weten bij de overgang van hun regeling naar het APF. Als dat verloopt via een klassieke waardeoverdracht, dan is artikel 83 van de Pensioenwet van toepassing en is eenieders individuele toestemming vereist. Maar dat is niet de enige mogelijkheid: het kan ook via omvorming van een fonds of via fusie van fondsen, en dan geldt dat artikel nu juist uitdrukkelijk niet. Gevraagd naar de consumentenbescherming in deze situaties verwees de staatssecretaris naar de structurele herziening van het stelsel van waardeoverdrachten die voorzien is voor 2016. Het spijt mij, maar deze vooruitverwijzing is voor mijn partij niet voldoende. Ik vraag de staatssecretaris nadrukkelijk om toe te zeggen dat de overstap naar het APF onder alle omstandigheden de expliciete instemming behoeft van de deelnemers. Als die overstap onderdeel is van een groter arbeidsvoorwaardenpakket - het tweede pijler pensioen is tenslotte in de eerste plaats een arbeidsvoorwaarde - dan biedt dat een natuurlijke setting voor dat instemmingsproces.
Ik zeg dat niet zonder reden. Elders - Zweden, Frankrijk - bestaat de vrees dat een APF ongewenste kansen zal bieden op toezichtsarbitrage, bijvoorbeeld bij overgang van een Solvency II omgeving (een verzekeraar) naar een omgeving met lagere financiele eisen. Dat mag best, maar dan toch liefst marktwaardeneutraal: bij een hoger risico hoort een hoger pensioen. Het verifieren daarvan vraagt echter een zorgvuldiger analyse dan waar veel deelnemers individueel toe in staat zijn. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe deze consumenten onder alle omstandigheden de bescherming zullen krijgen die zij verdienen. Het gaat voor hen om aanzienlijke bedragen. Goede advisering daarbij is essentieel. Kan de staatssecretaris bevestigen dat voor zo’n APF advies een WFT vergunning vereist zal zijn, ook al vallen pensioenfondsen niet (dan wel nog niet) onder deze regelgeving?
Aan al deze complexiteiten valt helaas niet te ontsnappen. Daar waar die ontsnappingsmogelijkheden wel bestaan, zijn zij in deze ingewikkelde wereld dan ook dubbel welkom. Vandaar dat ik met vele andere fracties de staatssecretaris nadrukkelijk wil vragen om in samenspraak met de Europese commissie nog eens de mogelijkheid te (laten) onderzoeken om het APF een generieke BTW vrijstelling te gunnen, zoals die in vele andere Europese landen gegund is aan instellingen die op zeer vergelijkbare wijze afgankelijk zijn van onzekere beleggingsresultaten. Als deze wet geacht wordt bij te dragen aan nieuwe Europese kansen voor Nederlandse pensioenbedrijven, dan is elke bijdrage aan een Europees level playing field een stap in die goede richting.
In afwachting daarvan maakt D66 zich zorgen over het BTW verschil en andere verschillen tussen DC en DB regelingen die binnen een en hetzelfde APF onderdak kunnen vinden. Kan de staatssecretaris bevestigen dat het APF voor zijn DC activiteiten niet BTWplichtig zal zijn? En dat de kostentoerekening naar de activiteiten op het niveau van het APF bestuur rekening zal houden met de inherente kostenverschillen tussen beide types regelingen?
Voorzitter,
In de woordvoering over dit onderwerp treed ik met vreugde in de voetsporen van mijn grootvader, die decennia lang gezaghebbende noten schreef bij de Pensioenwet van 1922, in vakkringen bekend als ‘de losbladige Rinnooy’. Ik heb hem vaak gadegeslagen als hij zich gewapend met bril en vulpen onder de eetkamerlamp wijdde aan deze levenslange hobby, en zie uit naar de voortzetting van deze familietraditie.