Memorie van toelichting - Intrekking van de Vestigingswet detailhandel en wijziging van de Drank- en Horecawet en van de Vestigingswet Bedrijven 1954

1.

Kerngegevens

Officiële titel Intrekking van de Vestigingswet detailhandel en wijziging van de Drank- en Horecawet en van de Vestigingswet Bedrijven 1954
Document­datum 01-01-1994
Publicatie­datum 07-12-2015
Nummer KST23963N3K2
Aantal pagina's inclusief bijlagen/index/etc 8
Kenmerk 23963, nr. 3

2.

Tekst

I. ALGEMEEN

  • Inleïding

De voorliggende intrekking van de Vestigingswet detailhandel en de wijziging van de Drank-en Horecawet en de Vestigingswet Bedrijven 1954 maken deel uit van een meer omvattende modernisering van de vestigingswetgeving. Deze modernisering is aangekondigd in de op 30 juni 1992 aan de Tweede Kamer gezonden nota «Ondernemen op niveau» en is nader uitgewerkt in brieven aan de Tweede Kamer van 21 december 1992 en 16 maart 1993 (kamerstukken II 1992/93, 22964, nrs. 1 en 2). In het mondeling overleg met de vaste Commissie voor het midden-en kleinbedrijf op 17 maart 1993 heeft deze commissie ingestemd met de concrete moderniseringsvoornemens (kamerstukken II 1992/93, 22964, nr. 3).

  • Modernisering vestigingseisen voor de detailhandel

De Vestigingswet detailhandel heeft als afzonderlijke wet gefunctioneerd vanaf 1 augustus 1972. Daarvoor was de detailhandel geregeld in diverse besluiten voor de kleinhandel die waren gebaseerd op de Vestigingswet Bedrijven 1954. De Vestigingswet detailhandel was niet opgezet als een raamwet zoals de Vestigingswet Bedrijven 1954 maar houdt zelf een volledige vestigings-regeling in. Door de wet werd de detailhandel geparallelliseerd hetgeen betekent dat een detailhandelsvergunning recht geeft om, zij het met enkele uitzonderingen, de gehele detailhandel uit te oefenen. In het kader van de modernisering worden de bestaande vestigingseisen herzien. Daarbij wordt in een nieuw vestigingsbesluit op basis van de Vestigingswet Bedrijven 1954 onder meer voorzien in eisen van algemene ondernemersvaardigheden. Deze eisen zullen gelden voor een 60-tal bedrijfsuitoefeningen die onder laatstgenoemde wet vallen en zullen óók gelden voor de detailhandel. De uitwerking hiervan in de regelgeving vindt plaats door de detailhandel onder de werkingssfeer van de Vestigingswet Bedrijven 1954 te brengen. Daartoe wordt de Vestigingswet detailhandel ingetrokken en worden in verband daarmee noodzakelijke technische wijzigingen aangebracht in de Vestigingswet 414690F ISSN0921 -7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's-Gravenhage 1994

Bedrijven 1954, de Wet op de economische delicten en de Wet op de erkende onderwijsinstellingen. De eisen van algemene ondernemersvaardigheden zijn voor elke bedrijfsuitoefening gelijk en worden niet gedifferentieerd naar bijvoorbeeld de uitoefening van een ambacht of naar de detailhandel. De detailhandel zal in het nieuwe vestigingsbesluit onderdeel uitmaken van het basisbedrijf, hetgeen als overkoepelende bedrijfsbenaming wordt gehanteerd voor alle bedrijfsuitoefeningen waarvoor alleen eisen van algemene ondernemersvaardigheden gelden. De vergunning die op basis van het vestigingsbesluit wordt verleend zal gelden voor elk bedrijf waarvoor krachtens het nieuwe vestigingsbesluit eisen van algemene ondernemersvaardigheden gelden. Op deze wijze wordt de eerdergenoemde parallellisatie op veel grotere schaal doorgevoerd.

  • Modernisering vestigingseisen horecabedrijf

In het kader van de modernisering van het vestigingsbeleid worden de nieuwe vestigingseisen voor het cafébedrijf, het restaurantbedrijf en het slijtersbedrijf vastgesteld op basis van de Vestigingswet Bedrijven 1954. Dit betekent dat voor de horeca en de slijters de eisen op het gebied van volksgezondheid enerzijds en die op het gebied van de vestigingseisen anderzijds niet meer in één wet maar in twee afzonderlijke wetten, te weten de Drank-en Horecawet onderscheidenlijk de Vestigingswet Bedrijven 1954, zullen zijn vastgelegd. Voor deze opzet is gekozen op grond van de volgende overwegingen. In de eerste plaats lopen de doelstellingen uiteen van de te stellen eisen met betrekking tot volksgezondheid onderscheidenlijk het ondernemerschap. Bij de vestigingeisen gaat het voor alle vormen van bedrijfsuitoefening -ambacht, dienstverlening, detailhandel en de horeca -om het bevorderen van de kwaliteit van het ondernemerschap. Daarom worden de eisen gesteld aan de ondernemer of bedrijfsleider die voor zijn gehele onderneming verantwoordelijk is. Het gaat daarbij om eisen van algemene ondernemersvaardigheden die in het Vestigingsbesluit bedrijven worden geformuleerd. Alle bedrijfsuitoefeningen waarvoor alleen eisen van algemene ondernemersvaardigheden gelden, worden in het Vestigingsbesluit bedrijven onder één noemer gebracht, te weten het basisbedrijf. Het beschikken over een vergunning voor het basisbedrijf houdt de bevoegdheid in om met die enkele vergunning alle onder het basisbedrijf vallende bedrijven uit te oefenen. Het ligt daarom voor de hand alle bedrijfsuitoefeningen die aan genoemde eisen moeten voldoen, dus óók de horeca en het slijtersbedrijf, in dat basisbedrijf op te nemen. Op deze wijze ontstaat een systeem van vestigingsvergunningen dat voor ondernemers een verlaging van toetredingsdrempels betekent. Vanuit het volksgezondheidsperspectief is het van belang om per inrichting een persoon te kunnen aanspreken die verantwoordelijk is voor de gang van zaken in de horeca-of slijtersonderneming. Aldus gaat de alcoholwetgeving uit van een ander stelsel dan dat van de gemoderniseerde vestigingswetgeving. De nieuwe vestigingswetgeving beoogt regels te stellen voor de toetreding van ondernemers tot de markt, ongeacht of die markt de horeca, de detailhandel of de ambachtelijke sector betreft. Ook daardoor wordt de keus ingegeven voor één wet waar al die vormen van bedrijfsuitoefening onder kunnen vallen. In de tweede plaats loopt de wijze van controle en opsporing van de Drank-en Horecawet en van de Vestigingswet Bedrijven 1954 niet parallel. Voor de opsporing van overtredingen van eerstgenoemde wet komt in de eerste plaats de politie in het geweer. Voor de opsporing van overtredingen van de Vestigingswet Bedrijven 1954 is de Economische Controledienst aangewezen. Zoals in de beleidsvoornemens is opgenomen zal bij de voorgenomen integrale wijziging van de Vestigingswet Bedrijven 1954 geen strafsanctie meer in de wet worden opgenomen. Tegen een handeling in strijd met deze wet -dat wil zeggen het zonder vergunning uitoefenen van een bedrijf -kan dan alleen nog worden opgetreden door het instellen van een individuele of collectieve civielrechtelijke actie bij de burgerlijke rechter. De vaste Commissie van de Tweede Kamer voor het midden-en kleinbedrijf heeft met deze voornemens ingestemd. De aangegeven lijn van handhaving kan echter niet worden gevolgd waar de Drank-en Horecawet beoogt een algemeen belang, in dit geval het volksgezondheidsbelang, te beschermen. Het niet voldoen aan de zedelijkheids-, leeftijds-en inrichtingseisen blijft dan ook, naast de mogelijkheid van civielrechtelijke groepsacties, strafrechtelijk gesanctioneerd. Het overhevelen van de vestigingseisen naar de Vestigingswet Bedrijven 1954 betekent wel dat in plaats van één Drank-en Horecawetvergunning twee aparte vergunningen vereist zijn, te weten een vergunning in verband met de volksgezondheidseisen gebaseerd op de Drank-en Horecawet, en een vergunning in verband met de vestigingseisen, gebaseerd op de Vestigingswet Bedrijven 1954. De overwegingen die pleiten voor de in het voorliggende voorstel gekozen opzet hebben echter in de gemaakte afweging de doorslag gegeven. De splitsing in twee vergunningen lijkt op het eerste gezicht omslachtig maar betekent nauwelijks een lastenverzwaring voor de ondernemer. Met betrekking tot de twee vergunningen zijn respectievelijk de gemeente en de Kamer van Koophandel bevoegd. Daarbij moet overigens bedacht worden dat ook in het oude systeem aan beide soorten eisen moest worden voldaan. Er komt niet een nieuw pakket eisen bij. Voorts zal de aanvraag voor de vestigingsvergunning door de aanmerkelijk lichtere eisen een relatief eenvoudiger procedure vormen. Een ondernemer die een horecabedrijf start moet naar de Kamer van Koophandel om zich in het handelsregister te laten inschrijven. Tegelijk kan de ondernemer dan zijn vestigingsvergunning voor het basisbedrijf aanvragen. Tevens kan de ondernemer direct naar de gemeente om zijn vergunning op grond van de Drank-en Horecawet aan te vragen. De vergunningen zijn niet van elkaar afhankelijk gesteld zodat de aanvraagprocedure niet meertijd behoeftte kosten. Integendeel, de door de gemeente verplicht te volgen adviesprocedure bij de Kamer van Koophandel voor de vestigingsaspecten vervalt in dit voorstel en wordt vervangen door een zelfstandige toetsing door de Kamer van Koophandel. De aanvraagprocedures voor de vergunningen kunnen gelijktijdig plaatsvinden. In dit verband zal bezien worden hoe de uitvoering zodanig kan worden ingericht dat de aanvrager kan volstaan met het zenden van de aanvragen voor de twee vergunningen naar één instantie. Deze zorgt vervolgens voor doorzending van de aanvraag waarop de desbetreffende andere bevoegde instantie beslist. Beroep tegen een weigering van een vergunning die verband houdt met het niet voldoen aan de eisen van algemene ondernemersvaardigheden, geschiedt bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Dat College behandelt aldus alle beroepen die de vestigingswetgeving betreffen. Ook hier zorgt het voorliggende voorstel voor meer uniformiteit. Immers, daarmee wordt het systeem verlaten waarin tegen een door de gemeente genomen beslissing omtrent een vergunning op grond van Drank-en Horecawet, ook waar dat gaat om de vestigingseisen, na een administratieve beroepsgang beroep bij de rechtbank dient te worden ingesteld. De wijziging van de Drank-en Horecawet voorziet in het schrappen van de vestigingseisen en daarmee verband houdende bepalingen. Voorts is voorzien in de wijziging van enkele bepalingen waarin de medebetrokkenheid van Economische Zaken bij de uitvoeringspraktijk van van het verlenen van ontheffingen van volksgezondheidseisen (o.a. leeftijds-en inrichtingseisen) niet meer nodig is. Daarnaast wordt in artikel 5 van de Drank-en Horecawet een voorziening opgenomen om in het kader van de volksgezondheid eisen inzake kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne te kunnen stellen. Voor het overige blijft de Drank-en Horecawet in stand totdat deze wet op initiatief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt vervangen. De nieuwe vestigingseisen worden opgenomen in het nieuwe Vestigingsbesluit bedrijven. Verklaringen en ontheffingen in verband met de vestigingseisen zullen op basis van de Vestigingswet Bedrijven 1954 kunnen worden aangevraagd en verleend.

  • Uitvoeringsregelingen

Als uitvloeisel van de gewijzigde Drank-en Horecawet vervallen het Besluit vestigingseisen Drank-en Horecawet, de Regeling verklaringen handelskennis en vakbekwaamheid Drank-en Horecawet en de Regeling ontheffing vestigingseisen Drank-en Horecawet. Het cafébedrijf, het restaurantbedrijf en het slijtersbedrijf zullen vallen onder de in het Vestigingsbesluit bedrijven opgenomen lijst van bedrijfsomschrijvingen waarvoor de eisen van algemene ondernemersvaardigheden gelden. Het Algemeen uitvoeringsbesluit Drank-en Horecawet, de Regeling aanvraaggegevens en formulieren Drank-en Horecawet alsmede enkele uitvoeringsregelingen van de Vestigingswet Bedrijven 1954 zullen in verband met de aangebrachte herschikking van de wetgeving in technische zin worden aangepast. Als gevolg van de intrekking van de Vestigingswet detailhandel vervalt het op die wet gebaseerde Uitvoeringsbesluit Vestigingswet detailhandel. In de nota van toelichting bij het Vestigingsbesluit bedrijven is nader uiteengezet waarom de nieuwe opzet van de vergunningseisen voor de uitoefening van de detailhandel geen ruimte meer biedt voor de sterk gedetailleerde bepalingen van het Uitvoeringsbesluit Vestigingswet detailhandel. Het Besluit registratie vestigingsvergunningen en -ontheffingen 1990, dat strekt ter uitvoering van zowel de Vestigingswet Bedrijven 1954 als de Vestigingswet detailhandel, zal worden ingetrokken. In de plaats daarvan zal een aan de nieuwe regelgeving aangepast nieuw besluit worden vastgesteld. De bepalingen van het nieuwe besluit zullen inhoudelijk niet wezenlijk behoeven af te wijken van het huidige besluit.

  • Algemene herziening vestigingswetgeving

Onderdeel van de beleidsvoornemens voor de modernisering van het vestigingsbeleid is een algehele herziening van de Vestigingswet Bedrijven 1954. De in het voorliggende wetsvoorstel opgenomen wijziging van de Vestigingswet Bedrijven 1954 is echter nadrukkelijk beperkt tot enkele noodzakelijke technische aanpassingen in verband met de wijziging van de Drank-en Horecawet en de intrekking van de Vestigingswet detailhandel. De reden daarvoor is dat thans eerst uitvoering wordt gegeven aan de meest ingrijpende elementen van de modernisering. Dit is noodzakelijk met het oog op de rechtszekerheid voor huidige ondernemers en aspirant-ondernemers. Zij hebben immers direct te maken met ingrijpende wijzigingen in de aan hen gestelde wettelijke vestigingseisen. Deze wijzigingen dienen zo spoedig mogelijk in de regelgeving te worden opgenomen. Gegeven de systematiek van de vestigingswetgeving -op grond waarvan bij algemene maatregel van bestuur vestigingseisen aan bedrijven kunnen worden gesteld -kunnen deze wijzigingen plaatsvinden door intrekking van een grote hoeveelheid bestaande vestigingsbesluiten en de vaststelling van één nieuw vestigingsbesluit. Aangezien het bij de herziening van de wet gaat om zowel aanpassingen in opzet en gehanteerde terminologie als ook om meer inhoudelijke wijzigingen, zoals bijvoorbeeld in het vergunningen-en ontheffingensysteem, zou een dergelijke herziening tot onwenselijke vertraging leiden bij realiseren van de wijzigingen in de wettelijke vestigingseisen. Een meer fundamentele herziening van de Vestigingswet Bedrijven 1954 zal echter het noodzakelijke vervolg zijn op de inwerkingtreding van bovengenoemd vestigingsbesluit.

II. ARTIKELEN

Artikelen I en IV

Deze artikelen betreffen de intrekking van de Vestigingswet detailhandel respectievelijk de schrapping van de vermelding van artikelen van deze wet in de Wet op de economische delicten. In paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting is de overheveling van de vestigingseisen voor de detailhandel vanuit de Vestigingswet detailhandel naar de Vestigingswet bedrijven 1954 nadertoegelicht.

Artikel II

A, E en G t/m L

In het kader van modernisering van het vestigingsbeleid zullen op basis van de Vestigingswet Bedrijven 1954 vestigingseisen voor het horecabedrijf vastgesteld worden. In verband daarmee is de Drank-en Horecawet zodanig gewijzigd dat de daarin opgenomen bepalingen die betrekking hebben op de eisen van handelskennis en vakbekwaamheid vervallen. De wijzigingen in deze artikelen zijn van technische aard.

Ben C

In artikel 5 van de Drank-en Horecawet zijn twee nieuwe leden 4 en 5 ingevoegd die erin voorzien dat in het kader van de vergunningverlening ook eisen inzake kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne kunnen worden gesteld. Deze eisen zijn wat betreft inhoud en omvang in zekere zin vergelijkbaar met het onderdeel sociale hygiëne in de eisen van vakbekwaamheid die ingevolge het Besluit vestigingseisen Drank-en Horecawet golden voor de uitoefening van het restaurant-en cafébedrijf. Ingevolge het vierde lid zullen deze eisen bij algemene maatregel van bestuur worden omschreven. Ingevolge het vijfde lid worden bij ministeriële regeling bewijsstukken aangewezen waarmee een aanvrager kan aantonen dat hij over de vereiste kennis beschikt. In verband met de wijziging van artikel 5 is artikel 6 in technische zin aangepast. Aan een op de Drank-en Horecawet gebaseerde regeling waarin vestigingseisen worden gesteld aan het café-, het restaurant-en het slijtersbedrijf is geen behoefte meer als de nieuwe vestigingseisen voor de genoemde bedrijven in het op de Vestigingswet Bedrijven 1954 gebaseerde Vestigingsbesluit bedrijven zullen gaan gelden. Artikel 7 en het op dat artikel gebaseerde Besluit vestigingseisen Drank-en Horecawet kunnen daarom vervallen. De vervangende eisen van algemene ondernemersvaardigheden worden opgenomen in het genoemde vestigingsbesluit. Uit het vervallen van de artikelen 3, tweede lid, en 7 vloeit voort dat de daarop betrekking hebbende weigeringsgronden in artikel 27 eveneens kunnen vervallen.

MVoor de medebetrokkenheid van de Minister van Economische Zaken bij de ontheffingverlening van de eisen, genoemd in de artikelen 5, tweede lid, onderdeel c, en 6, tweede lid, bestaat in de nieuwe opzet geen noodzaak meer. In die opzet zijn de eisen voor het ondernemerschap immers uitdrukkelijk losgekoppeld van de volksgezondheidseisen. Óok voor de artikelen 37, 43 en 44 geldt dat de ontheffingsgronden vooral gerelateerd zijn aan volksgezondheidseisen en niet aan de gemoderniseerde vestigingseisen die aan het ondernemerschap in de horeca of het slijtersbedrijf worden gesteld.

NDoor de overheveling van de vestigingseisen voor de horeca en het slijtersbedrijf vanuit de Drank-en Horecawet naar het regime van de Vestigingswet Bedrijven 1954 kunnen de artikelen 41 en 42, waarin verklaringen en ontheffingen met betrekking tot de vestigingseisen zijn geregeld, vervallen. De Vestigingswet bedrijven kent soortgelijke bepalingen inzake ontheffingen en verklaringen. Het vervallen van de artikelen 53, 74, 75 en 85 is een logisch technisch gevolg van de hiervoor aangeduide wijzigingen.

Artikel III

Aen B

De intrekking van de Vestigingswet detailhandel noodzaakttot het aanbrengen van een aantal technische aanpassingen in de Vestigingswet Bedrijven 1954. Door de aanpassing in artikel 2 wordt het toepassingsbereik van laatstgenoemde wet uitgebreid tot de uitoefening van de detailhandel. In verband met de wijziging van de Drank-en Horecawet is tevens de uitzondering in de Vestigingswet Bedrijven 1954 vervallen betreffende de tot nu toe uitsluitend door eerstgenoemde wet geregelde vestiging van het cafébedrijf, restaurantbedrijf en slijtersbedrijf. De artikelen 10 en 11 betreffen de weigeringsgronden en gronden voor het vervallen van vergunningen. De vermelding van de Vestigingswet detailhandel in deze artikelen is geschrapt.

Cen D

De wijziging in artikel 27, eerste lid, heeft betrekking op een in de Vestigingswet Bedrijven 1954 opgenomen bepaling van overgangsrecht voor bedrijven die reeds uitgeoefend worden voordat een vestigingsbesluit in werking treedt of gewijzigd wordt en die tengevolge van die inwerkingtreding of wijziging worden aangemerkt als een onderneming waarin het bij het besluit aangewezen bedrijf wordt uitgeoefend. Door de wijziging van artikel 27, eerste lid, wordt vermeden dat krachtens overgangsrecht zelfs dan een vergunning kan worden verkregen, indien slechts wordt aangetoond dat sinds zeer korte tijd bij wijze van spreken één dag vóór de inwerkingtreding of wijziging van een vestigingsbesluit -het aangewezen bedrijf is uitgeoefend. Thans is vereist dat bij het in werking treden van het vestigingsbesluit reeds gedurende een aaneengesloten termijn van 18 maanden het aangewezen bedrijf wordt uitgeoefend. Met uitsluitend een beroep op handelingen die zijn verricht in strijd met het bepaalde krachtens de Vestigingswet Bedrijven 1954 kan geen overgangsvergunning worden verkregen. Door de wijziging in het derde lid van de artikelen 25 en 27 kan een dergelijke vergunning evenmin worden verkregen indien slechts een beroep wordt gedaan op handelingen die zijn verricht in strijd met het bepaalde krachtens de Vestigingswet detailhandel of de Drank-en Horecawet.

Artikel V

De in dit artikel gewijzigde bepalingen betreffen enkele technische aanpassingen in de Wet op de erkende onderwijsinstellingen.

Artikelen VI t/m XI

Deze artikelen bevatten bepalingen van overgangsrecht in verband met de wijziging van de Drank-en Horecawet en de intrekking van de Vestigingswet detailhandel. De artikelen VI en IX hebben betrekking op vergunningen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet gelden krachtens de Dranken Horecawet respectievelijk de Vestigingswet detailhandel. Deze vergunningen worden vanaf het genoemde tijdstip mede beschouwd respectievelijk beschouwd als vergunningen uit hoofde van de Vestigingswet Bedrijven 1954. Vergunningen die zijn afgegeven op grond van de Drank-en Horecawet blijven uiteraard als zodanig gelden, zodat een voor de inwerkingtreding van deze wet afgegeven vergunning vanaf dat tijdstip geldig is voor de gestelde eisen in zowel de Drank-en Horecawet als de vestigingswetgeving. Voor een vergunning die op grond van de Drank-en Horecawet is afgegeven voor de inwerkingtreding van deze wet maar die daarna vervalt of wordt ingetrokken, is een termijn van een jaar na het verval of de intrekking gesteld om wat betreft de vestigingseisen een vergunning op grond van de Vestigingswetgeving aan te vragen, mits het verval of de intrekking niet is gegrond op omstandigheden die ingevolge de vestigingswetgeving op overeenkomstige wijze tot verval of intrekking van een vestigingsvergunning zouden leiden.

De artikelen VII en X betreffen ontheffingen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet gelden op grond van artikel 42 van de Drank-en Horecawet respectievelijk artikel 13 van de Vestigingswet detailhandel. Deze ontheffingen worden vanaf het hiervoor bedoelde tijdstip beschouwd als ontheffingen van het verbod krachtens de Vestigingswet Bedrijven 1954. De krachtens de Drank-en Horecawet en de Vestigingswet detailhandel aangewezen bewijsstukken en afgegeven verklaringen van handelskennis zullen afzonderlijk worden aangewezen als bewijsstukken op grond van het nieuwe Vestigingsbesluit bedrijven. Artikel VIII voorziet erin dat de in artikel 5 van de Drank-en Horecawet opgenomen eisen van sociale hygiëne als zodanig niet kunnen leiden tot de intrekking van vergunningen van personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet als bedrijfsleider of beheerder staan vermeld op een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank-en Horecawet. Artikel XI geeft een voorziening voor de afhandeling van aanvragen om beschikkingen op grond van de Drank-en Horecawet en de Vestigingswet detailhandel die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de voorliggende wet maar waarop op dat tijdstip nog niet is beslist. Wat betreft een aanvraag om een verklaring als bedoeld in artikel 41 van de Drank-en Horecawet, een ontheffing als bedoeld in artikel 42 van die wet of een ontheffing als bedoeld in artikel 13 van de Vestigingswet detailhandel, geldt dat deze aanvragen vanaf genoemd tijdstip worden beschouwd als aanvragen om een verklaring respectievelijk ontheffing krachtens de Vestigingswet Bedrijven 1954. Dit betekent dat de desbetreffende bestuursorganen (een bedrijfschap of een produktschap) op grond van artikel 2:3 Algemene wet bestuursrecht verplicht zijn die aanvragen onverwijld door te zenden naar het bestuursorgaan dat vanaf dat tijdstip bevoegd is tot behandeling van die aanvragen. Aldus wordt vermeden dat na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet opnieuw aanvragen zouden moeten worden ingediend bij de alsdan bevoegde instanties. Een overeenkomstige regel geldt voor de afhandeling van aanvragen om een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank-en Horecawet, met dien verstande dat een dergelijke aanvraag slechts wordt beschouwd als een aanvraag om een vestigingsvergunning voor zover deze betrekking heeft op het voldoen aan vestigingseisen. Teneinde deze aanvraag te kunnen behandelen kan door het desbetreffende bestuursorgaan (de gemeente) een kopie van de aanvraag worden doorgezonden naar het hiervoor bevoegde bestuursorgaan (de Kamer van Koophandel). Overigens blijft de aanvraag uiteraard van kracht ter verkrijging van een vergunning op grond van de Drank-en Horecawet. Voor de behandeling van deze aanvraag blijft de gemeente bevoegd. Voor zover de aanvraag om een vergunning krachtens de Drank-en Horecawet betrekking heeft op andere eisen dan de vestigingseisen, blijft de Drank-en Horecawet onverkort van kracht. Dit betekent dat voor horecabedrijven en slijters een vergunning op grond van de Drank-en Horecawet vereist is en dat een aanvraag om een vergunning op grond van die wet derhalve wordt getoetst aan eisen met betrekking tot inrichting, leeftijd, zedelijkheid en sociale hygiëne.

De Minister van Economische Zaken, G. J. Wijers

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.