Over vuilnismannen en bankiers

Met dank overgenomen van H. (Harry) van Bommel i, gepubliceerd op dinsdag 18 augustus 2015, 17:25.

Reces is geen vakantie en daarom komt de Kamer morgen weer bijeen om over Griekenland te praten. Gelukkig heb ik ook tijd gevonden voor verdieping en in dat kader heb ik een aantal boeken gelezen. De afgelopen dagen las ik het boekje ‘Waarom vuilnismannen meer verdienen dan bankiers’. Ja, je leest het goed: vuilnismannen verdienen meer (maar krijgen minder) dan bankiers. De auteurs van dit meer dan lezenswaardige essay, Rutger Bregman en Jesse Frederik, geven antwoord op vragen als: Wat is een rechtvaardig loon? Wanneer is er recht op eigendom? Welke belasting is redelijk op inkomen en vermogen? Dit boekje leest een stuk makkelijker dan die dikke pil van Thomas Piketty. Lees hieronder wat ik van dit boekje vind.

De auteurs gaan in dit essay terug tot in de Oudheid en in het eerste hoofdstukk vrees je dat er een boekenkast is omgevallen. Aristoteles, Socrates, Critobulus, ze komen allemaal voorbij. Ook Karl Marx, Adam Smith en Thomas van Aquino (wat is een rechtvaardige prijs?) passeren de revue. Echt interessant wordt het als de auteurs overtuigend aantonen dat het liberalisme van Mark Rutte en zijn VVD van nu ‘leeg’ is ten opzichte van het liberalisme van premier Pieter Cort van der Linden. Het liberalisme van de 19e eeuw was dan ook heel anders, ‘rebelser’, dan het VVD-liberalisme van nu. De liberalen van toen maakten bezwaar tegen ‘onverdiend inkomen’ en zochten naar middelen om dat af te romen. Neem de erfbelasting; de liberalen van toen vonden dat een veel groter deel van de erfenissen naar de gemeenschap moesten terugvloeien. Ook ander onverdiend inkomen, uit grond en patenten, komt aan de orde. Veel aandacht is er in het essay voor het vraagstuk van (on)gelijkheid en de rol van de overheid. De mythe dat hard werken, eerlijk wordt beloond, wordt genadeloos doorgeprikt. Maar, en dat is lastiger voor linkse mensen, het idee dat er een hogere sociale mobiliteit is in samenlevingen die het meest investeren in burgers die onder aan de ladder staan, wordt om zeep geholpen. Verwezen wordt naar Milanovic die berekende dat 80% van je inkomen afhankelijk is van zaken waar je geen controle over hebt zoals de plaats waar je geboren bent, de familie waar je uit komt, je huidskleur etc. Je verdere lot heb je dus maar beperkt in eigen handen en is dus ook met overheidsingrijpen (gelijke kansen creëren) maar heel beperkt te beïnvloeden. Toch blijft het zeer de moeite waard om ongelijkheid te bestrijden omdat de conclusie ook is dat landen met kleinere inkomensverschillen een hogere en duurzamere economische groei kennen. Egalitaire samenlevingen schijnen het over de hele linie beter te doen: ze zijn gezonder, slimmer, veiliger, socialer, stabieler en gelukkiger. Dat Nederland zo egalitair is, komt niet door het poldermodel of een oude Nederlandse traditie; dat komt door de Tweede Wereldoorlog. Na de oorlog werden winsten in hoge mate afgeroomd en kwam er een forse vermogensheffing. Sociale wetten uit de oorlog rond kinderbijslag en ziekenfonds bleven bestaan en ook het hoge toptarief van 72% van het inkomen stamt uit de oorlogstijd. Over de toekomst van de ongelijkheid zijn de auteurs somber: die zal in rijke landen (ook bij ons dus) blijven toenemen. Dat zal niet tot opstanden leiden en het wordt steeds moeilijker om iets aan die ongelijkheid te doen. Werk aan de winkel dus voor een partij als de SP want meer markt, leidt tot meer ongelijkheid. En meer markt is precies waar het bij het huidige kabinet om gaat.