Inbreng rapporteur Nijkerken-de Haan van de Voorjaarsnota en Jaarverslagen 2014 Sociale Zaken en Werkgelegenheid - Hoofdinhoud
http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/verslagen/detail?id=2015D27663&did=2015D27663
Voorzitter,
in de procedurevergadering van 2 juni heb ik de opdracht meegekregen om namens de commissie de verantwoordingsstukken te beoordelen op de effectiviteit van ten eerste fraude bestrijding, ten tweede van re-integratie en ten slotte de effectiviteit van de Sectorplannen. Deels onderwerpen die mijn voorgangers, mevrouw Lucas en de heer Potters met hun rapporteurschap precies een jaar geleden ook onderzocht hebben. Daarnaast is mij ook gevraagd de onderuitputting van enerzijds de Kinderopvangtoeslag en anderzijds van de overbruggingsregeling AOW nader te belichten. Ik ben in deze opdracht ondersteund door het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven, waarvoor dank.
Ik zal mijn inbreng op de genoemde volgorde vorm geven. Per onderwerp zal ik de conclusies delen waarna ik elk punt afsluit met concrete aanbevelingen en vragen aan de Minister. Ik zal echter beginnen met een algemene conclusie over het gehele jaarverslag SZW. Ook hier zal ik eindigen met een aantal aanbevelingen.
Ik begin met mijn conclusie over het gehele jaarverslag. Om maar met de deur in huis te vallen: hoewel er kleine verbeteringen te zien zijn, is het jaarverslag SZW 2014 is nog steeds geen volwaardig verantwoordingsdocument. Het jaarverslag inclusief het jaaroverzicht beleidsinformatie SZW geven nog te weinig zicht op waar het beleid staat, wat goed gaat en waar nog moet worden bijgestuurd. In het beleidsverslag worden de belangrijkste overkoepelende beleidsprioriteiten wel beschreven, maar een overkoepelend oordeel ontbreekt. De uitgewerkte voorbeelden van de onderzochte thema’s tonen dit ook aan. Bovendien geeft het jaarverslag ook geen financieel inzicht in de overkoepelende beleidsprioriteiten. Zo is onduidelijk hoeveel geld er overkoepelend is uitgegeven aan bijvoorbeeld de Fraudewet en of dat in lijn met de verwachting was. Het is voor de commissie SZW dan ook niet mogelijk een duidelijke en politiek betekenisvolle aansluiting te maken tussen beleidsvoornemens en uitgevoerde plannen en behaalde resultaten na afloop.
Bij de commissie OCW speelde dezelfde problematiek en daar is de afgelopen jaren gewerkt om te komen tot een beperkte set van indicatoren in de beleidsagenda en het beleidsverslag om het inzicht te verbeteren en een oordeel te kunnen vormen over de beleidsprioriteiten, zodat de Kamer haar controlerende taak kan waarmaken.
Er worden in het jaarverslag SZW 2014 per artikel wel beleidsconclusies gegeven maar dit zijn over het algemeen meer opsommingen van beleidsresultaten, waarbij geen échte conclusies getrokken worden over het beleid in 2014, noch beleidsconsequenties worden verbonden aan mogelijke lessen uit 2014. De Minister van Financiën heeft eerder gesteld dat een goede beleidsconclusie concluderend en niet slechts verhalend moet zijn, leerpunten bevat, zo nodig zelfkritisch en stellig is en zo mogelijk consequenties in de vorm van concrete verbeterpunten bevat. Dit is duidelijk niet het geval bij het jaarverslag SZW 2014.
Deelt de Minister de visie dat verantwoorden impliceert dat na afloop van een begrotingsjaar in het jaarverslag niet alleen inzicht wordt gegeven in geleverde prestaties, ingezette middelen en bereikte effecten, maar óók dat op basis daarvan dan een oordeel van de Minister volgt over het gevoerde beleid? Welke inspanningen zijn gedaan om het jaarverslag 2014 te laten voldoen aan de
Rijksbegrotingsvoorschriften ten aanzien van beleidsconclusies? Welke inspanningen zijn gedaan om de beleidsdoorlichtingen te verbeteren?
Ik zou de Minister graag willen verzoeken een traject in gang te zetten waarbij de vaste commissie SZW en Minister gezamenlijk in goed overleg op zoek gaan naar vergroting van de bruikbaarheid van het jaarverslag én de begroting. Onder meer door gebruikmaking van een nader af te spreken set van eenduidige kengetallen en indicatoren. Daarbij doel ik niet op een nieuw verantwoordingscircus, maar met name op bestaande kengetallen en indicatoren, die nu versnipperd over verschillende documenten te vinden zijn. Is de Minister bereid om, in navolging van de bewindslieden van OCW, in goed overleg met de commissie op zoek te gaan naar vergroting van de bruikbaarheid van begroting en jaarverslag?
Is de Minister bereid om volgend jaar in het jaarverslag, wanneer beleid niet volgens verwachting is verlopen, explicieter te maken of -en zo ja welke - beleidsconsequenties zullen volgen? Ook wil ik graag dat de Minister blijft toezien dat de kwaliteit van beleidsdoorlichtingen verbeterd wordt zodat deze daadwerkelijk inzicht geven in de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid. Is de Minister hier toe bereid en wil hij de commissie dit toezeggen?
Dan stap ik nu graag over naar de afzonderlijke thema's. Allereerst de effectiviteit van de fraudebestrijding. Opvallend genoeg ontbreekt er een overkoepelend beeld over fraude en handhaving in het jaarverslag. Er is namelijk voor een thematische verantwoording per materiewet gekozen, wat een overkoepelend beeld van resultaten, zowel beleidsmatig als financieel moeilijk maakt. Ik verzoek de Minister om een nadere toelichting te geven op de inhoud van de evaluatie van de Fraudewet zodat duidelijk wordt of deze evaluatie daadwerkelijk inzicht kan geven over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid. Is de Minister hiertoe bereid? Kan de Minister vervolgens aangeven hoe op basis van informatie over de incassoratio en boete- en benadelingsbedragen de opbrengst van de Fraudewet kan worden bepaald, als de Algemene Rekenkamer aangeeft dat dit niet kan, omdat daarmee de gedragseffecten niet kunnen worden bepaald? Op welke wijze gaat de Minister bepalen wat de gedragseffecten zijn van de Fraudewet? En hoe gaat de Minister na of de beoogde jaarlijkse besparing van € 21 miljoen vanwege gedragseffecten gerealiseerd wordt? In hoeverre worden de gedragseffecten als gevolg van de Fraudewet meegenomen in de evaluatie van de Fraudewet in 2016? Ik verzoek de Minister om volgend jaar te voorkomen dat er een overkoepelend beeld ontbreekt door te kiezen voor kernindicatoren die zo'n beeld mogelijk maken. Ik stel voor dat de Minister in overleg treedt met de Kamer om tot geschikte indicatoren te komen om zo een breder beeld te krijgen van de effectiviteit van fraudebestrijding. Is de Minister hiertoe bereid?
Over de effectiviteit van re-integratie zou ik eigenlijk heel kort kunnen zijn, want hier is vrijwel geen informatie over terug te vinden in de verantwoordingsstukken. Hoe ziet de Minister zijn rol als systeemverantwoordelijke in het huidige gedecentraliseerde beleid daar waar het gaat om mensen te ondersteunen bij het vinden van werk? Hoe verklaart de Minister de stijging in de uitstroom WW en de bijstand, terwijl het aantal uitkeringen is gestegen? Kan de Minister inzicht geven in de voortgang van het project 50pluswerkt? Uit recent gemeentelijk onderzoek blijkt dat het re-integratiebeleid voor werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt niet werkt. De vraag die leeft is of gekozen re-integratie strategieën wel ingezet zijn op de juiste wijze en in de juiste situatie. Daar is nog weinig onderzoek naar gedaan.
Ik verzoek de Minister in overleg met de commissie om te komen met een set geschikte Participatiewet-indicatoren waarmee de Kamer in de toekomst kan worden geïnformeerd in de volgende jaarverslagen van SZW zodat de Kamer de effectiviteit van het beleid op systeemniveau kan beoordelen. Met de decentralisaties ligt de verantwoordelijkheid nu bij de gemeenten en heeft deze Kamer feitelijk geen zeggenschap over de bestede gelden. Dit kan tot versnippering leiden door het land heen. Ik verzoek de Minister dan ook om gemeenten en het UWV te blijven stimuleren om goede voorbeelden en best-practices met elkaar te delen zodat middelen ingezet kunnen worden op een wijze die echt bijdragen aan het gestelde doel.
Dan de sectorplannen. In het jaarverslag is weinig tot geen informatie over de sectorplannen te vinden. Ondanks dat de Minister vorig jaar heeft toegezegd dat de voortgangrapportages en de jaarverslagen informatie zouden verschaffen over de rechtmatigheid, doelmatigheid en de doeltreffendheid van de sectorplannen, ontbreken deze in dit jaarverslag. De opzet van de evaluatie van de sectorplannen is nog te globaal en zal geen inzicht geven in de werking van de afzonderlijke sectorplannen. De informatie die wel beschikbaar is, laat zien dat de sectorplannen in de uitvoering achter lopen. Zo is er slechts 19% van het beoogde aantal deelnemers bereikt en ligt 60% van de maatregelen niet op schema. Kan de Minister aangeven, nu slechts 19% van de beoogde 430.000 deelnemers voor de sectorplannen is bereikt, wat hij gaat doen om de resterende deelnemers alsnog te werven? Is het aantal van 430.000 deelnemers wellicht te optimistisch ingeschat? Wat gaat de Minister doen om alle maatregelen op schema te krijgen? Ook zou ik de Minister, in navolging van mijn voorgangers, willen vragen om voortaan informatie te verschaffen over de rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de sectorplannen. Kan de Minister aangeven op welke manier hij de toezegging op reactie van het betoog van de rapporteur en ondersteund door de motie Heerma c.s. uit het WGO jaarverslag van vorig jaar, om in toekomstige jaarverslagen meer informatie op te nemen over hetgeen gerealiseerd is met de sectorplannen,uit gaat voeren? Op welke wijze gaat SEO Economisch Onderzoek en ecbo onderzoeken of sectorplannen hebben bijgedragen aan het overbruggen van de crisis en het verbeteren van de arbeidsmarkt? De informatie uit de laatste Voortgangsrapportage sectorplannen geeft daar weinig inzicht in. Wordt hierbij alleen naar macrogegevens gekeken of ook op sectorniveau, zodat meer inzicht wordt verkregen in regionale faal- en succesfactoren?
Het volgende punt is de onderuitputting van de Kinderopvangtoeslag. Ondanks de intensivering van het beleid zijn de uitgaven van de kinderopvang ruim 300 miljoen euro lager uitgekomen dan begroot. Sinds 2012 is er sprake van een structurele onderuitputting. Steeds minder mensen maken gebruik van formele opvang en uit onderzoek van het CPB blijkt dat ouders veel sterker reageren op de prijs dan verwacht. De minister heeft op basis van het SCP rapport ‘Krimp in de kinderopvang’ en onderzoek van het CPB, met medewerking van het CPB de ramingen kritisch bezien en structureel naar beneden bijgesteld. Ziet de minister ook aanleiding om het beleid nog eens kritisch te bezien naar aanleiding van deze onderzoeksbevindingen?
Net als bij de effectiviteit van de sectorplannen, krijgt de Kamer in het jaarverslag geen informatie die inzicht geeft over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het
beleid: het bieden van financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en het bevorderen van de kwaliteit van kinderopvang. De beleidsdoorlichting Kinderopvang die dit jaar zal verschijnen zal dat inzicht moeten gaan bieden.
De Algemene Rekenkamer rapporteert in haar verantwoordingsonderzoek over beleidsartikel 7 Kinderopvang een overschrijding van de uitgaven en ontvangsten van 110 miljoen euro, waarbij er discussie heerst tussen de Minister en de Algemene Rekenkamer over het gehanteerde normenkader. Kan de Minister aangeven op welke wijze hij de fouten en onzekerheden met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitgaven en ontvangsten kinderopvang gaat oplossen? Op welke wijze is het Ministerie betrokken bij het overleg tussen de Algemene Rekenkamer en het Ministerie van Financiën over het normenkader? Ik verzoek de Minister om tot een gedeeld kader te komen zodat deze verwarrende situatie met het normenkader in de toekomst voorkomen kan worden. Is hij hiertoe bereid? Ook verzoek ik de Minister in het jaarverslag meer informatie op te nemen over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het kinderopvangbeleid. Ook verzoek ik de Minister voortaan meer informatie te delen over de kwaliteit van de kinderopvang en deze informatie mee te nemen in de beleidsdoorlichting.
Het laatste punt dat ik heb onderzocht is de onderuitputting van de overbruggingsregeling AOW. Er zijn namelijk meer huishoudens die gebruik maken van de overbruggingsregeling AOW dan in 2013 maar tegelijkertijd hebben veel minder personen, slechts 27%, een uitkering gekregen dan was geraamd. De verklaringen van de achterblijvende aantallen zijn in het verslag niet duidelijk en hypothetisch onderbouwd. Het is onduidelijk of elke potentieel gerechtigde daadwerkelijk is bereikt en of het bereik voldoende is geweest. Ook is het onduidelijk waarom er in de begroting 2013 en 2014 is uitgegaan van de hoge aantallen OBR-uitkeringen en waarom deze aantallen in 2015 zijn bijgesteld.
Uit het verslag blijkt niet dat het bekend was dat een aantal pensioenfondsen een eigen overbruggingsregeling heeft en het is ook onbekend hoeveel dit er zijn. Tenslotte zou de voorlichting door de SVB naar potentiële OBR-gerechtigden moeten worden verbeterd. Inmiddels is op de website van de SVB een wizard geplaatst, die de gerechtigden moet informeren en ondersteunen bij het bepalen van het recht op deze regeling. De vraag is of dit de OBR-gerechtigde in voldoende mate bereikt.
Hoe beoordeelt de Minister deze voorlichting zelf? Is hij bereid deze zo nodig te verbeteren? Hoe kan het, zoals in het Jaarverslag 2014 van de SVB is te lezen, dat gerechtigden in de veronderstelling waren dat de uitkering een lening betrof? Ook wil ik de Minister vragen een nadere toelichting te geven omtrent het achterblijvende aantal aanvragen en de ramingen van de begroting 2014 en 2015. Welke raminginformatie ligt ten grondslag aan de begroting 2014 van het hoge aantal OBR-uitkeringen begroot voor 2014, daar de CBS raming in 2013 slechts uitging van een kleine 28.000 personen? Hoe wordt teruggekeken op de kwaliteit van de raming van de OBR? Op basis waarvan is de raming voor 2015 zoveel naar beneden gesteld? Vormt de raming 2015 de basis voor de komende resterende jaren tot 2019 en hoe robuust is die raming? Is naar oordeel van de Minister sprake van een adequate uitvoering van deze regeling, waarbij degene die recht hebben op de overbruggingsregeling ook daadwerkelijk een beroep hebben kunnen doen op de uitkering?
Voorzitter, dit brengt ons alweer aan het eind van mijn wellicht wat uitgebreide uiteenzetting. Maar zoals ik in het begin al aangaf er zijn dan ook nog heel wat verbeterpunten in de wijze van verantwoorden richting de Kamer. Ik zou de resterende tijd nog graag willen gebruiken om mijn collega-rapporteurs en OCW-voorgangers Van Meenen en Duisenberg bedanken voor hun werk in de vorm van de handreiking ter controle van begrotingen en verantwoordingen. Het rapporteurschap verbetert de informatiepositie van de Kamerleden en brengt de controlerende activiteiten van Kamerleden en commissies naar een hoger plan. Kamerleden krijgen beter inzicht in de relatie tussen doelen, prestaties en middelen en op basis hiervan kunnen zij gefundeerdere besluiten nemen over de allocatie van middelen. Het toetsen van overheidsbeleid op doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid is lastig en tijdsintensief maar nodig. Het rapporteurschap is één van de vele instrumenten waar dit Huis over beschikt om zijn controlerende taak goed uit te voeren. Ik hoop dat wij als commissie SZW de waarde daarvan blijven inzien en net als de commissie OCW het rapporteurschap waarderen, omarmen en blijven inzetten om zo te komen tot kwalitatief inzichtelijke documenten.