Sport Know How XL: 5 vragen aan Bart de Liefde - Hoofdinhoud
SPORT KNOW HOW XL
5 vragen aan Bart de Liefde, Tweede Kamerlid voor de VVD
Bart de Liefde is sinds 26 oktober 2010 Tweede Kamerlid voor de VVD. Als woordvoerder sport maakt hij zich sterk voor de stem van de sport in de politiek. De Liefde studeerde aan de Thorbecke Academie te Leeuwarden. In 2003 ging hij aan de slag als persoonlijk medewerker van een VVD-kamerlid en drie jaar later werd hij raadslid in Den Haag. Die functie combineerde hij met banen bij werkgeversorganisatie FME CWM en het public affairs kantoor Dröge & Van Drimmelen. Naast zijn kamerlidmaatschap volgt De Liefde aan de Universiteit Leiden de masters ‘Public Administration’. Ook is hij hockeyscheidsrechter op internationaal niveau en in de hoofdklasse.
door: Leo Aquina | 27 september 2011
1. Op je eigen website lezen we: ‘Ik ben de politiek ingegaan om sport een stem te geven’. Gebeurde dat voor die tijd te weinig? Wat heb je gedaan om de sport die broodnodige stem te geven?
“Ik zeg niet dat de sport voor die tijd te weinig werd gehoord in de politiek. Het was een van mijn persoonlijke motieven om de politiek in te gaan. Sport maakt een wezenlijk onderdeel uit van onze samenleving en ik vind het belangrijk daar in de Tweede Kamer een stem aan te geven. Een van de zaken die ik als Kamerlid nadrukkelijk aan de orde heb gesteld is de discussie over geweld op het veld, met als resultaat het actieplan 'Naar een veiliger sportklimaat’. Het gaat erom dat we tegen elkaar zeggen: ‘dit is niet normaal en we pakken het aan’. Desnoods met het strafrecht. Het actieplan is veelzijdig. Het gaat voornamelijk om preventieve maatregelen om verbaal en fysiek geweld te voorkomen. In het voetbal zijn hierdoor de straffen in het tuchtrecht een stuk zwaarder geworden en dat vind ik een goede zaak. Neem als voorbeeld die beet van Luis Suarez vorig jaar tijdens Ajax-PSV. Dat leverde hem zeven wedstrijden schorsing op. Dat is iets wat in de samenleving terecht niet begrepen wordt, want als zoiets op straat zou gebeuren, vinden velen dat iemand de gevangenis in moet.”
“Een ander belangrijk punt dat de VVD de afgelopen periode heeft ingebracht is de versplintering van het sportbudget. De afgelopen jaren is er veel geld in te veel verschillende projecten gestopt. We gaan nu meer focus en massa aanbrengen en daarbij richten we ons op projecten die bewezen meerwaarde hebben en aansluiten bij de doelstellingen van deze regering. Een project dat daarbij afvalt, is bijvoorbeeld Meedoen Alle Jeugd door Sport. Dat project is ooit begonnen onder de naam Meedoen Allochtone Jeugd door Sport. Maar het project was te beperkt. De VVD vindt dat alle kinderen in heel Nederland recht hebben op goede sportvoorzieningen. De VVD maakt op geen enkel terrein - dus ook niet op sportgebied - onderscheid naar woonplaats afkomst of inkomen. Je toekomst en je inzet, dat is wat telt.”
2. Wat zijn voor jou als Tweede Kamerlid in de nabije toekomst de belangrijkste thema’s rondom sport die de aandacht moeten krijgen?
“Het sportbeleid heeft drie belangrijke aandachtspunten: de jeugd in beweging brengen; bewegen in de buurt en topsport- en talentontwikkeling. Ik wil dat gymnastiek op school goed geregeld wordt. Hoewel het niet wettelijk is vastgelegd, is de norm twee uur gymles per week in het basisonderwijs. Dat vindt de VVD eigenlijk al te weinig. Uit het onderwijsveld krijg ik echter signalen dat op veertig procent van de scholen die twee uur al niet eens wordt gehaald. Daar maak ik mij veel zorgen om. Als we met elkaar hebben afgesproken dat we twee uur gymmen in de week en het gebeurt niet, dan hebben de scholen een probleem. In ieder geval met mij. De scholen moeten gewoon twee uur gym gaan geven, daarvoor krijgen ze geen extra geld. Als zestig procent het wel kan, zie ik geen enkele aanleiding die falende veertig procent extra geld te geven. En als deze falende scholen het niet op orde krijgen, gaan we het wat mij betreft komend jaar politiek regelen, zodat er volgend schooljaar daadwerkelijk overal twee uur per week wordt gegymd op basisscholen. Daar hebben alle Nederlandse kinderen recht op.”
“Naast bewegen op scholen is bewegen in de buurt een belangrijk thema. We vinden dat er meer sportfaciliteiten in de wijken moeten terugkomen. Niet alleen een wipkip, maar ook andere faciliteiten zoals multifunctionele speelvelden voor tennis, voetbal en basketbal, of fitnessapparatuur voor buiten. Het moet laagdrempelig. De Cruyff Courts en de Krajicek Playgrounds zijn mooie voorbeelden, maar die concepten zijn vrij kostbaar. Ik ben ontzettend blij met Cruijff en Krajicek, laat daar geen misverstand over bestaan. Maar zij leveren het merk en de toplaag, de gemeente moet de onderlaag, aanleg en onderhoud betalen. Er bestaan ook andere concepten die goed werken en goedkoper zijn. In principe is bewegen in de buurt een verantwoordelijkheid van de gemeentelijke overheden. Maar als de rijksoverheid kan helpen met kennis of een klein zetje om de drempel over te komen, sta ik daarvoor open.”
“Topsport- en talentontwikkeling is een ander speerpunt. In het kader van het Olympisch Plan 2028 haakt jeugdbeleid in de sport en topsportbeleid in elkaar. Het is nu 2011 en de medaillewinnaars voor de Spelen van 2028 zitten nu in de luiers of op de kleuterschool. Behalve de turnsters, die zijn nog niet geboren. We moeten nu dus al aan de slag om het goed te regelen voor deze kinderen. Want zij zijn zonder het nu nog te weten toch echt de goudenmedaillewinnaars van 2028.”
3. Je noemt het Olympisch Plan 2028. Heb je het idee dat we momenteel goed op koers liggen?
“Eigenlijk heeft het Olympisch Plan het afgelopen jaar stilgelegen en dat vind ik echt zonde, want er is geen tijd te verliezen. Ik ben blij dat we nu met Camiel Eurlings een nieuwe voorzitter hebben voor Olympisch Vuur. Hij is zeer geschikt voor de functie, en een enthousiaste en sportieve man bovendien. Daar kunnen we echt mee vooruit. Wel is mijn oproep aan het Olympisch vuur en alle organisaties die daarin vertegenwoordigd zijn zo snel mogelijk een keuze te maken voor een gaststad, nog dit jaar. Ik merk in gesprekken met bonden en gemeenten dat er veel tijd, geld en energie verloren gaat in de strijd wie de gaststad wordt. Maak die keuze dit jaar nog, dat is geen hogere wiskunde. Dan kunnen we tenminste weer vooruit, planningen uitwerken, denk aan de ruimtelijke infrastructuur, de vrijwilligers. De trein moet op gang. We hebben met Camiel nu een uitstekende machinist, maar de trein staat nog stil bij het perron.”
“Ik heb wel een persoonlijke voorkeur voor een gaststad, maar die doet niet ter zake. Ik vind dat de gemeenten die samen in het Olympisch vuur zitten de knoop samen met de sportbonden moeten doorhakken. Uiteindelijk kandideert NOC*NSF een bepaalde stad bij het IOC. De rijksoverheid is hierin niet leidend, dat ligt bij de steden en de bonden. Maar als de steden en bonden er niet snel uitkomen, zal de politiek de knoop moeten doorhakken. Het Olympisch Plan is namelijk van ons allemaal.”
4. In de miljoenennota wordt voor de komende drie jaar tien miljoen euro extra per jaar uitgegeven aan sport. Is dat voldoende om de belangrijkste punten te realiseren?
“Tien miljoen euro is veel geld, waar we heel veel goeds mee kunnen doen. De VVD gaat wel proberen dat bedrag verder omhoog te krijgen. Ik ben ook woordvoerder kansspelen en ik zie aan die kant van de wetgeving mogelijkheden de afdracht aan de sport te vergroten. Maar het is de vraag of ik daar een meerderheid voor kan vinden in de Kamer. Ik ga er in ieder geval mijn stinkende best voor doen. De accenten bij het uitgeven van het extra geld liggen bij de drie al eerder genoemde punten: de jeugd in beweging brengen; bewegen in de buurt en topsport- en talentontwikkeling.”
“Het gaat erom dat we focus en massa aanbrengen. Pilots en proefprojecten zoals Meedoen Alle Jeugd door Sport worden stopgezet. Een onderdeel van dat programma was bijvoorbeeld Swim2Gether in Amsterdam, waarbij er subsidie werd verleend aan gescheiden zwemmen van mannen en vrouwen. Het past niet in de Nederlandse samenleving dat je daar belastinggeld aan uitgeeft. Ik ben liberaal dus als mensen gescheiden willen zwemmen dan zeg ik: ‘zelf betalen’. Ik ga het niet verbieden.”
5. Naast Kamerlid ben je hockeyscheidsrechter in de hoofdklasse en op internationaal niveau. Is dat te combineren met het Kamerlidmaatschap? En hoe kijk je vanuit die invalshoek aan tegen de discussie geweld op het veld en de nieuwe SIRE-campagne ‘Geef kinderen hun spel terug’?
“Mijn hobby als hockeyscheidsrechter is goed te combineren met mijn werk als Kamerlid, al levert het soms wel spanningen op in de agenda. Ik zou in oktober eigenlijk in actie komen tijdens de Euro Hockey League in Duitsland. Dat toernooi loopt van donderdag tot en met zondag, maar kort nadat ik die aanwijzing kreeg, hoorde ik dat ik die vrijdag in de Kamer moest zijn voor een hoorzitting. Dan heeft de Kamer voorrang. Fluiten is ontzettend leuk, maar het blijft een hobby. Het land en het volk vertegenwoordigen weegt dan toch zwaarder.”
“Ik fluit al sinds mijn achttiende en de afgelopen acht jaar in de hoofdklasse. In de loop der jaren is het spel door een aantal spelregelwijzigingen veel sneller geworden. Dat maakt het uitdagender. De spelers zijn ook sneller en beter geworden, dat dwingt je als scheidsrechter ook die ontwikkeling te volgen. Op het gebied van verbaal en fysiek geweld tegen scheidsrechters is er niet echt iets veranderd. Er zijn altijd spelers die het wel eens niet met een beslissing eens zijn, maar dat is van alle tijden. Je krijgt wel eens onvriendelijkheden naar je hoofd geslingerd van spelers of publiek, maar dat is in de politiek ook het geval. Daar ben ik niet snel van onder de indruk.”
“Een campagne als ‘Geef kinderen hun spel terug’ van SIRE is helaas nodig. Ieder sportveld is als een spiegel van de samenleving en net als op straat zie je helaas bij sportwedstrijden ook onwenselijk gedrag en geweldsincidenten. Ongeacht de sport moeten we er tijd en energie in blijven steken dat te voorkomen. En mensen die toch over de schreef gaan, moeten we aanpakken. Tuchtrecht en strafrecht moet daarbij wel strikt gescheiden blijven. De sport moet in principe zijn eigen boontjes doppen, in het preventieve maar ook in het repressieve. Daar moet de overheid zich niet mee bemoeien, al vind ik het wel een goede zaak dat bijvoorbeeld de voetbalbond de straffen heeft verhoogd. Maar er zijn wel grenzen aan de mogelijkheden van het tuchtrecht. Als iemand op het veld iets doet waarvan de samenleving vindt dat hij buiten het sportveld strafrechtelijk moet worden vervolgd - bijvoorbeeld een kopstoot of een klap in het gezicht - moet er aangifte worden gedaan. Het is een strafbaar feit en of zo’n incident zich nou voordoet op het sportveld of ergens anders, dat maakt voor de VVD niet uit. Dit soort geweld heeft dan niets meer met sport te maken.”
“Voor zo’n aangifte heb je wel de medewerking van de bonden, de clubs en de spelers nodig. Het ministerie, de sportbonden en de politiek moeten daarover met elkaar tot afspraken komen. In de preventieve sfeer is een spelregeltest een prachtig instrument geweld tegen te gaan. In het hockey moet iedereen een scheidsrechtersexamen afleggen. Wat mij betreft doen we dat in alle sporten. Teveel discussies of ruzies op het veld ontstaan omdat mensen de spelregels niet goed kennen. Als je dat kunt voorkomen, voorkom je al een hoop ellende. Bovendien beschik je als club over veel meer mensen die een wedstrijd kunnen leiden.”