Inbreng Carla Dik-Faber ten behoeve van een wijziging van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 - Hoofdinhoud
Inbreng verslag (wetsvoorstel) van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carla Dik-Faber als lid van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu ten behoeve van een wijziging van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993
Onderwerp: Wijziging van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 (wijzigingen naar aanleiding van evaluatie, nascholing beroepschauffeurs, bestuursrechtelijke handhaving en enkele verbeteringen)
Kamerstuk: 34 182
Datum: 19 mei 2015
De leden van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel dat voorziet in wijziging van de Wet rijonderricht motorrij-tuigen 1993 (hierna: WRM). Zij zijn blij dat enkele bepalingen rond de bijscholing van rijinstructeurs worden aangepast waaronder het voorstel dat een voldoende voor de eerste praktijkbegeleiding voortaan betekent dat de tweede praktijkbegeleiding niet meer nodig is en het voorstel dat een rijinstructeur voortaan 8 weken de tijd krijgt in plaats van zeven dagen om een vervanger te regelen bij het verliezen van de bevoegdheid. Genoemde leden hebben nog wel enkele vragen over het voorstel.
Draagvlak
In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de rijschoolbranche pleit voor meer kwaliteit en toezicht door de overheid en dat de verplichte bijscholing met een mogelijkheid om de instructie-bevoegdheid te verliezen wordt gezien als het beste instrument om de kwaliteit van de rijinstructeur te borgen. Wat wordt hier verstaan onder de branche? In de klankbordgroep hadden vertegenwoordigers van grote brancheorganisaties (BOVAG, FAM, VRB) zitting. Zowel VRB als FAM hebben aangegeven de voorstellen de versoepeling van procedures met betrekking tot de praktijkbegeleiding niet ver genoeg te vinden gaan. Genoemde leden hebben de indruk dat er wel draagvlak voor bijscholingsverplichtingen en voor de mogelijkheid om de instructie-bevoegdheid te verliezen maar niet voor de koppeling tussen deze twee. Zij wijzen er op dat de nascholing tot gevolg heeft dat goede instructeurs hun bevoegdheid verliezen terwijl aan de andere kant de markt, mede door het beleid van het UWV om mensen om te scholen, de laatste jaren overspoeld is met nieuwe instructeurs waardoor er sprake is van veel faillissementen. Vanuit de branche is er daarom grote zorg over de kwaliteit van het rijonderricht en het ondernemerschap in de branche. Genoemde leden vragen vanuit dit perspectief of er wel daadwerkelijk voldoende draagvlak binnen de branche is voor zowel de huidige regelgeving rond het rijonderricht als voor de voorgestelde wijzigingen daarop namelijk de sanctionering op het examen van de bijscholing. Zij vragen waar de regering de stelling op baseert dat dit draagvlak aanwezig is.
Kwaliteit bijscholing
Genoemde leden constateren in dit verband dat in de branche vooral wordt gepleit voor een verbetering van de kwaliteit van de bijscholing in plaats van de nadruk op sancties. Zij vragen daarom op welke punten de komende tijd deze kwaliteit wordt verbeterd.
Ultimum remedium: alternatieve modellen voor bijscholing en sanctionering
Volgens genoemde leden dient het intrekken van de instructiebevoegdheid een ultimum remedium te zijn. Weliswaar zakt momenteel maar 1% maar voor de betrokken rijschoolhouders is de impact hiervan erg groot. Genoemde leden vragen waarom niet meer wordt gekeken naar het percentage geslaagden van de rijschoolhouder. Zij vragen of het intrekken van de bevoegdheid proportioneel is als een rijschoolhouder een technische term tijdens de toets niet kent maar wel 80 tot 90% geslaagden haalt. Zij wijzen er op dat in de meeste andere beroepen niet zo’n zware sanctie geldt. Vaak gelden wel zware bijscholingsverplichtingen maar sancties zijn bijvoorbeeld voor beroepen als huisarts en advocaat alleen gekoppeld aan het niet volgen van deze bijscholing of aan nalatig optreden. Genoemde leden wijzen er daarnaast op dat juist de marktwerking er al aan bijdraagt dat slechte rijscholen verdwijnen. Leerlingen willen immers niet lessen bij een rijinstructeur of rijschool waarvan negatieve ervaringen rond gaan. Daarom vragen genoemde leden de proportionaliteit van de sancties op het niet halen van de nascholing te onderbouwen in het licht van de sancties in andere branches. Ook vragen genoemde leden waarom de objectief te meten resultaten van rijscholen bij het CBR hierbij niet meewegen.
Genoemde leden vragen in te gaan op het compromis dat middels een petitie is voorgesteld door een groep rijinstructeurs. Zij stellen voor de bijscholing te beperken tot een verplichte theoretische bijscholing 1x per 5 jaar met onbeperkt herkansen en het 5 jaarlijkse examen op het beginnersprotocol alleen te verplichten voor rijinstructeurs die nauwelijks leerlingen opleiden of waarbij het slagingspercentage bij het rijexamen onder een vastgestelde drempel komt (bijvoorbeeld: minimaal 50 leerlingen opleiden met voldoende resultaat bij het CBR in 4 jaar tijd). Volgens genoemde leden kunnen in dit model goed functionerende rijschoolinstructeurs worden vrijgesteld van het praktijkexamen. Wel zou het volgen van een praktijk bijscholing zonder toets voor deze groep verplicht kunnen worden.
Termijn herintreding
De termijn voor het intrekken van de bevoegdheid wordt verlengd tot 8 weken. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat hiermee binnen deze termijn ook een herintrederstraject van 6 weken kan worden gevolgd om de bevoegdheid terug te krijgen. Genoemde leden vragen echter of het realistisch is om binnen deze termijn het volledige herintrederstraject van 6 weken te volgen. Zij vragen hoe vaak per maand dit herintrederstraject kan worden gestart en of hier wachtlijsten voor zijn.
Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.