Bijdrage Carola Schouten aan het plenair debat over betere medezeggenschap en het behoud van unieke studies in de Geesteswetenschappen - Hoofdinhoud
Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carola Schouten als lid van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan een plenair debat met minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Onderwerp: Debat over betere medezeggenschap en het behoud van unieke studies in de Geesteswetenschappen
Kamerstuk: 31 288
Datum: 21 mei 2015
Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Voorzitter. Wat is studeren? Is het een opstap naar de arbeidsmarkt met als idee "kennis is kassa"? Of is het meer? Ik kan alvast zeggen dat dit geen open vraag is, maar een retorische vraag. Studeren gaat namelijk ook om de rijkdom van het academisch leven. Een hogeschool of een universiteit is niet alleen bedoeld als motor van de kenniseconomie. Een hogeschool of een universiteit is een gemeenschap, waar jongeren zich ontwikkelen, waar de werkelijkheid onderzocht wordt en waar op de samenleving wordt gereflecteerd. Het is belangrijk dat studenten zich in de breedte kunnen ontwikkelen en dat docenten, universitaire medewerkers en hoogleraren zich op onderzoek kunnen richten.
De studentenprotesten in Amsterdam begonnen met een actie tegen de bezuinigingen op de geesteswetenschappen en het verdwijnen van kleine letteren- en cultuurstudies. Het zouden zogenaamde "onrendabele opleidingen" zijn. Professor Irene Zwiep van de Universiteit van Amsterdam verwoordde het naar mijn mening mooi: "Geesteswetenschappen hebben soms nut, maar altijd zin." Zij passen bij de bildung, betrokkenheid en burgerschap die de minister ook belangrijk vindt. Het verdwijnen van deze studies gaat in tegen de tijdgeest, waarin morele waarden en zingeving juist weer belangrijk worden. De ChristenUnie vindt het belangrijk om waardevolle kennisgebieden in Nederland te behouden.
Bij de UvA staan de geesteswetenschappen er relatief slecht voor. Op andere universiteiten gaat het beter. Toch dreigen steeds meer studies te verdwijnen, juist vanwege het "onrendabel" zijn. In 2009 verscheen het rapport van de commissie-Cohen over duurzame geesteswetenschappen. Het heeft geleid tot de oprichting van het Regieorgaan Geesteswetenschappen. De heer Van Meenen had het hier ook al over. Het mandaat van dit regieorgaan loopt volgend jaar echter af. Is de minister voornemens om dit regieorgaan voort te zetten? En is de afstemming die de minister voorstelt voldoende om studies te behouden? Als een laatste opleiding in Nederland verdwijnt, ziet de minister dit dan als een autonome keuze van de instelling of blokkeert de minister of het regieorgaan de beslissing? Wij zouden hier als Kamer het laatste woord over moeten hebben. Ik ontvang graag een reactie van de minister hierop.
Ook het budget in de eerste geldstroom speelt een belangrijke rol. Het hoger onderwijs heeft met hoge werkdruk en te weinig college-uren te maken. Voor studies met een lage instroom wordt de financiële druk extra groot: zijn er voldoende zogenaamde "Kleine Letterengelden" of unieke gelden om studies overeind te houden? Het is niet altijd duidelijk of dit geld daadwerkelijk aan unieke studies wordt besteed. Heeft de minister daar gegevens van?
Het verdwijnen van kleine studies is geen incident, maar een logisch gevolg van het rendementsdenken in het overheidsbeleid en de wijze van bekostiging. Instellingen beconcurreren elkaar door de inzet van attractieve studies, want: hoe meer instroom, hoe meer geld. Bij de Nationale Wetenschapsagenda wordt geselecteerd op economische betekenis en maatschappelijke relevantie. Met deze selectiecriteria is de voor de hand liggende vraag: gaat de wetenschapsagenda de geesteswetenschappen vooruit helpen of juist in het nauw brengen? Ik wil graag dat de minister hier wat meer inzicht in geeft. Wat ons betreft waarborgt zij dat het laatste niet gaat gebeuren.
De minister zegt dat zij tegen meer rendementsprikkels is. Waarom kiest zij daar in de praktijk dan wel voor? Denk hierbij aan de invoering van het leenstelsel. Onder het motto "studeren is investeren" worden studenten zelfs gedwongen tot rendementsdenken. Studenten moeten zichzelf als verdienmodel gaan beschouwen: je krijgt eerst een flinke studieschuld, maar met een goed salaris na je studie kun je die schuld in 35 jaar gemakkelijk afbetalen. Was het altijd maar zo. Denk echter ook aan de invoering van de prestatiebekostiging. Bij de bekostiging gaat het nog steeds om targets en afvinklijstjes. Het levert geld op om aan de prestatieafspraken te voldoen. Hoeveel rendementsdenken en perverse prikkels wil je hebben? De minister wil er echter graag mee doorgaan. Sterker nog, de prestatiebekostiging is al wettelijk geborgd bij de behandeling van de Wet studievoorschot hoger onderwijs.
Bovendien is er nog een ander probleem: de prestatieafspraken zijn verbonden aan tijdelijk geld, dus leiden ze tot tijdelijke projecten en tijdelijke aanstellingen. Die zaken zouden we juist willen terugdringen. Waarom is de prestatiebekostiging zo bepalend terwijl er tegelijk wordt gehamerd op versterking van medezeggenschap en het meepraten en meebeslissen door docenten en studenten over de strategie en het beleid van een instelling? De boodschap is zeer tegenstrijdig. De minister wil een sterkere medezeggenschap, maar wil ook meer bemoeienis vanuit Den Haag en sturen op kwaliteitsnormen. Hoe groter de stempel is die de minister en de reviewcommissie op het onderwijs drukken, hoe minder ruimte overblijft voor de echte eigenaars van het onderwijs: docenten, studenten, instellingen.
Een goede bestuurscultuur regel je niet via nieuwe wetten en regels. Immers, waarom gaat het bij de ene instelling wel goed en bij de andere niet? Het gesprek moet allereerst plaatsvinden op de instelling zelf. Ik constateer wel dat de afgelopen jaren op sommige plekken de bestuurders zich erg vervreemd hebben van de werkvloer. Is er voldoende democratie en inspraak volgens de minister? Hoe zit het met de informele medezeggenschap? Bepaalt het bestuur de inhoudelijke koers echt samen met docenten en studenten?
Het is ook belangrijk om te bekijken of de medezeggenschap goed genoeg is geregeld in de wet. Er is nu al het een en ander geregeld, ook met het instemmingsrecht in de Wet studievoorschot, maar wat ons betreft moeten we ook bekijken of we op dit soort punten de positie van de medezeggenschap, maar ook bijvoorbeeld van de opleidingscommissie kunnen versterken. Ik heb begrepen dat er voorstellen zijn. Ik heb die nog niet gezien, dus ik weet nog niet hoe ik die moet beoordelen. We zullen daar met een open blik naar kijken.
Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.