Bijdrage Joël Voordewind aan het voorgezet schriftelijk overleg inzake gesprek met de Federatie Armeense Organisaties in Nederland - Hoofdinhoud
Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind als lid van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken aan een voortgezet schriftelijk overleg met minister Koenders van Buitenlandse Zaken
Onderwerp: VSO inzake gesprek met de Federatie Armeense Organisaties in Nederland
Kamerstuk: 34 000 – V
Datum: 1 april 2015
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Op 24 april a.s. wordt inderdaad herdacht dat 100 jaar geleden de Armeense genocide begon. 100 jaar geleden werden naar schatting 1,5 miljoen Armeniërs de dood ingedreven door het Ottomaanse Rijk. 100 jaar later mogen velen niet in vrijheid spreken over de genocide. 100 jaar later groeien miljoenen Turken op in de veronderstelling dat er geen genocide heeft plaatsgevonden. Natuurlijk was er een oorlog en natuurlijk waren er verschrikkingen over en weer, maar van een bewust ingezette genocide om het Armeense volk te vernietigen, is geen sprake volgens Turkije, een NAVO-bondgenoot. Dat vindt de fractie van de ChristenUnie onacceptabel. Erkent het kabinet ook dat dit onacceptabel is? Om die reden heeft mijn voorganger Rouvoet in 2004 een motie ingediend waarin niet alleen de Armeense genocide onomwonden wordt erkend, maar waarin de regering ook de nadrukkelijke opdracht wordt meegegeven om de erkenning van die genocide structureel onder de aandacht van Turkije te brengen. Het beeld is echter ontstaan dat de scherpe kantjes van deze motie af zijn gehaald, mede vanwege de schriftelijke beantwoording van deze minister. Zo spreekt de regering over "de kwestie van de Armeense genocide", rept zij over twijfel over de mening van de wetenschappers en geeft zij aan dat het niet opportuun is om over een juridische erkenning van de genocide te spreken. Tevens komt er geen lid van het kabinet naar de herdenking. Hierdoor ontstaat de indruk dat Nederland de band met Turkije belangrijker vindt dan het erkennen van de genocide. Om dat beeld te corrigeren, heb ik de motie van college Omtzigt medeondertekend en dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Kamer in 2004 de motie-Rouvoet c.s. (21501-20, nr. 270) aangaande de erkenning van de Armeense genocide heeft aangenomen;
overwegende dat ook de International Association of Genocide Scholars de Armeense genocide heeft erkend;
verzoekt de regering, de term "kwestie van de Armeense genocide" niet langer te gebruiken en slechts te spreken over de "Armeense genocide",
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Omtzigt, Van der Staaij en Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 59 (34000-V).
Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.