Helaas is Nederland iets kleiner dan China - Hoofdinhoud
De Queen Wilhelmina Chair, gevestigd aan de geschiedenisfaculteit van Columbia University, is een initiatief van de Nederlandse Taalunie. Elk jaar kan een Nederlandse hoogleraar er op plaatsnemen en een semester in New York doorbrengen om daar de lof te zingen van het land van herkomst. Meestal zijn dat, niet verrassend, historici - of in ieder geval alfa’s. Maar dit jaar wordt deze leerstoel, met zijn onweerstaanbaar chique naam, gedeeld door Paul Schnabel en mijzelf, een gamma en een verdwaalde bèta.
Ons oorspronkelijke plan was om de Columbia-studenten voor te schotelen wat wij ook al twee maal studenten in Nederland hebben voorgezet: een college over hoe Nederland werkt als sociaal-economisch systeem. Het gaat dan over de instituties van het land, van de monarchie tot het ABP, en over beleidsterreinen waar Nederland een bijzondere invulling aan geeft, van gezondheidszorg tot onderwijs. Over de welvaartsstaat in al zijn verschijningsvormen, en natuurlijk ook over het poldermodel.
De Nederlandse studenten (die soms hun ouders meenemen, een extra compliment) zijn vaak aangenaam verrast als blijkt dat Nederland niet alleen zo bijzonder is, maar in vergelijking met andere landen ook vaak zo bijzonder goed, een kwalificatie die met allerlei statistieken valt te onderbouwen. Dat leek ons aanvankelijk voor een Amerikaans publiek, dat Nederland vaak ziet als een verwarrende buitenwijk van Kopenhagen, ook wel een passende boodschap. Maar onze gastheren gaven ons tactvol te verstaan dat Nederland daarvoor toch wat aan de kleine kant was: Sorry, but you’re no China. Of we er niet een beetje Europese draai aan konden geven?
Aldus geschiedde. Het komend semester leiden Paul Schnabel en ik een werkgroep onder de al evenzeer chique titel The idea of Europe, waarbij de ondertitel The view from The Netherlands ons de ruimte biedt om Nederland als doorlopend praktijkvoorbeeld aan te bieden. Koningin Wilhelmina zou het niet anders hebben gewild. Van de twaalf studenten die zich meldden had overigens alleen die ene Nederlander ooit van haar gehoord. Maar hij had dan ook een beurs van het Prins Bernhard Cultuurfonds.
Ons gehoor heeft een ideale samenstelling: zes Amerikanen en zes Europeanen, allen op verschillende manieren vanuit indrukwekkende voorgeschiedenissen onderweg naar een verdere vervolgdeuren openend diploma. Europa is voor hen relevant, maar niet vanzelfsprekend. De Britse deelneemster verklaarde desgevraagd nog niet zeker te weten waarop zij bij een uittredingsreferendum haar stem zou uitbrengen. De Poolse deelnemer onderkende de vooruitgang in zijn land, maar keek nadrukkelijk ook in Russische richting. Anders dan ik ooit hoopte, voelen deze jonge Europese studenten zich niet echt Europeanen, maar hoogstens wereldburgers. En met een graad van een topuniversiteit als Columbia is dat ook wel een natuurlijke eindbestemming.
Het is een voorrecht te studeren aan een Ivy League-universiteit als Columbia, die er trots op is de op vier na oudste van Amerika te zijn. De weg erheen is vooral voor Amerikaanse studenten lang en kostbaar, en wordt gebaand door zenuwachtige en snel verarmende ouders. Maar na aankomst op de prachtige campus ligt de wereld aan de voeten van studenten en hoogleraren: de ene dag houdt Ben van Beurden, de nieuwe topman van Shell, een praatje, de andere dag komt de Poolse president even langs. Europa ligt net achter de horizon, een continent in moeilijkheden. De studenten laten zich ons welkomstgeschenk, een authentieke Wilhelmina- pepermunt, daarom niet minder goed smaken.
Deze column verscheen op 12 september 2014 in het NRC Handelsblad.