Paradijs of propaganda?

Met dank overgenomen van A.H.G. (Alexander) Rinnooy Kan i, gepubliceerd op vrijdag 10 oktober 2014, 14:56.

De zegeningen van het Nederlandse poldermodel roepen bij niet-Nederlanders altijd een combinatie op van jaloezie en ongeloof. Een land waar de schaarse stakingen vooral de sfeer uitstralen van schoolreisjes en werknemers constructief meedenken over aanstaande ontslagrondes, dat gaat menig verstand te boven. Niet alleen onze Amerikaanse studenten kunnen hun oren niet geloven, maar ook Jeanne uit Parijs denkt aan Air France en zit hoofdschuddend te luisteren naar het verhaal over de Nederlandse arbeidsverhoudingen. Hoe werkt dat daar toch?

Die vraag wordt wel vaker gesteld. Met enige regelmaat bezoeken internationale delegaties ons land om op weg geholpen te worden naar een eigen variant op de overlegeconomie, en vragen zij om een paar praktische tips hoe daar te arriveren. Het meest verhelderende antwoord: het begint allemaal (en staat of valt) met persoonlijk vertrouwen tussen een paar beoogde hoofdrolspelers. En dan nog kan er van alles misgaan.

De meeste bezoekers druipen enigszins ontmoedigd af. Het Nederlands model is echt een klein en kwetsbaar wonder, met een lange voorgeschiedenis. Vanaf de vroege middeleeuwen creerden unieke Nederlandse omstandigheden een afgedwongen evenwicht tussen politiek en economie - ooit tussen feodale vorsten en welvarende handelssteden, nu tussen kabinetten en sociale partners, met de Gouden Eeuw als tussentijds hoogtepunt. Tot elkaar veroordeeld en op elkaar aangewezen: dat leidt tot permanente ruzie of tot de bereidheid er samen dan maar het beste van te maken. Nederland koos al duizend jaar geleden voor het laatste.

De Nederlandse overlegtraditie was in al die eeuwen nooit een rustig bezit, en is dat de laatste jaren al helemaal niet. Ook onze studenten leggen al snel de vinger op de zere plek: verdraagt een traditie van compromis en consensus zich wel met de noodzaak van voortdurende verandering? De sterke Nederlandse concurrentiekracht statistieken, waar Paul Schnabel eerder over sprak en schreef, overtuigen hen maar half. Op al teveel andere plekken in Europa houdt het gevestigde belang onvermijdelijke aanpassingen tegen. Kan Europa het wel redden zonder de snelle, harde saneringen waar de Amerikanen in excelleren?

Wie gelooft in het idee Europa, hoopt van wel, maar verspreid over het continent is het beeld gemengd. De sterke economieën van Noord West Europa, zo verschillend van de VS in hun grote publieke sectoren, hun vlakke inkomensverdelingen en hun lange vakanties, hebben internationaal gelukkig nog steeds veel te bieden. Recht op part time werk en gesubsidieerde kinderopvang, dat is ook voor de Amerikaanse studentes wel een aantrekkelijk perspectief. In hun eigen land lijkt het kapitaal inmiddels definitief de strijd gewonnen te hebben van de arbeid en is de vakbeweging een schijntje van wat zij was. Met een enkele uitzondering: op New York University, een paar blokken in zuidelijke richting, wisten de graduate students dankzij een zelfopgerichte vakbond hun toelagen zo radicaal te verhoogd te krijgen dat Columbia University onze studenten daar wel in moest laten delen.

Een leerzame ervaring: heel het raderwerk staat stil als het toptalent dat wil, en wie internationaal in trek is kan ook in de VS hoge eisen stellen. Maar een echt polderparadijs, voor Nederland al een veeleisende opgave, zal de Amerikanen niet worden gegund - als ze dat al zouden willen.

Deze column verscheen op 10 oktober 2014 in het NRC Handelsblad.