'Waarden centraal' - inbreng debat begroting buitenlandse zaken - Hoofdinhoud
Voorzitter,
Er zijn weinig dingen zo ingewikkeld als het goed duiden van een tijdsgewricht en het voorspellen hoe de geschiedenis zich verder zal ontwikkelen. Denk aan Neville Chamberlain met zijn fameuze "peace for our time", precies een jaar voordat de Tweede Wereldoorlog los zou barsten. Een minder beroemd, maar ministens zo veelzeggend voorbeeld is Charlie Wilson, Texaans lid van het Huis van Afgevaardigden, wiens politieke loopbaan in 2007 werd verfilmd. Charlie Wilson pleitte in de jaren tachtig voor het leveren van geld en wapens aan Afghaanse vrijheidsstrijders, de moedjahedien, omdat hij ervan overtuigd was dat een nederlaag voor de Sovjet-Unie in Afghanistan het einde van de Koude Oorlog zou inleiden. Wilson zag het goed. Hij kreeg gelijk. In februari 1989 verliet de laatste sovjet-militair Afghanistan en minder dan twee jaar later werd de rode vlag op het Kremlin voor het laatst gestreken. In de slotscène van de film verschijnt Wilson op een feestje ter gelegenheid van zijn grote succes. Maar op de achtergrond zien we een televisie. Daarop wordt verslag gedaan van de Afghaanse burgeroorlog die uiteindelijk de taliban aan de macht zou brengen. De rest is geschiedenis. De tijd werd weliswaar correct geduid, maar niet noodzakelijk met het beoogde effect.
In het oog van de storm is het moeilijk oordelen over hoe hevig die storm is en hoe lang hij aan zal houden. Toch moeten we proberen om dat te doen. Het is de kern van het debat dat wij hier vandaag voeren. Want de indrukwekkende gebeurtenissen van de afgelopen maanden lijken inderdaad geen toeval te zijn. Het heeft er alle schijn van dat we ons op een scharnierpunt in de tijd bevinden. Al moeten we wel voorzichtig zijn met begrippen als "een nieuwe koude oorlog" of "een botsing van beschavingen". Zoals het kabinet terecht opmerkt, zijn spanningen en conflicten juist het gevolg van botsingen binnen beschavingen, regio's of landen, tussen gematigden en radicalen. Beide groepen weten zich over grenzen en via allerlei netwerken verbonden met gelijkgezinden elders. Het is een gevolg van botsingen tussen groepen die zich op de toekomst richten en anderen die terug willen naar het verleden, dat vaak niet eens heeft bestaan. Die laatste groep trekt daarbij graag de nationalistische of religieuze kaart. Het gaat om een botsing tussen progressieven en conservatieven. n Oost-Europa, de Kaukasus, het Midden-Oosten en Noord-Afrika.
De Partij van de Arbeid wil het scharniermoment van de voorbije oorlogszomer aangrijpen om onze internationale koers te toetsen en waar nodig bij te stellen. Kern is wat ons betreft dat fundamentele waarden, zoals solidariteit, vrijheid en rechtvaardigheid, centraal moeten staan in het buitenlandbeleid. We moeten beseffen dat we, wanneer het erop aankomt, de rug moeten rechten en voor onze principes moeten gaan staan. Dat besef wordt sinds de zomer gelukkig weer breed gedeeld. Volgens de PvdA is het nu zaak om die overtuiging vast te houden en in te zetten voor een ambitieus en door waarden gedreven buitenlandbeleid. Dit betekent dat we in conflicten scherper positie moeten kiezen, voorbij gevoeligheden en soms ook ten koste van kortetermijnbelangen. Daarbij is voldoende armslag nodig om die ambities waar te maken. En we moeten samenwerken, in Europa, met bondgenoten, met gelijkgezinde landen, ngo's, individuen et cetera. We moeten onze krachten bundelen met die van gematigde groeperingen, hervormers en progressieven, steeds beredeneerd vanuit onze waarden en principes.
Op basis van deze uitgangspunten wil ik stilstaan bij een aantal regio's en thema's waarover we vaker in de Kamer spreken. Daarbij wil ik iets verder kijken dan alleen naar het nieuws van de dag. Ik wil stilstaan bij hoe we ervoor staan en zorgen dat onze inzet aansluit bij de genoemde waarden.
Ik begin bij Rusland en Oost-Europa. Het kabinet markeerde het neerhalen van vlucht MH17 als een waterscheidingsmoment in de relaties met Rusland. Dat deed het kabinet terecht en het is ook begrijpelijk, gezien het grote leed dat Nederland trof. Al kan natuurlijk wel de vraag gesteld worden of het echte scharnierpunt, het echte waterscheidingsmoment, niet al bij de annexatie van de Krim lag. Feit is dat de EU pas na de vliegramp overging tot economische sancties. De PvdA steunt die sancties. We vinden ook dat deze verzwaard moeten worden als Rusland zich niet aan de afspraken houdt en aanstuurt op verdere escalatie van het conflict in Oost-Oekraïne. U kent mijn inzet op dit punt uit eerdere debatten.
Maar behalve sancties en het terugschakelen van diplomatieke contacten heeft het kabinet eigenlijk nog geen concrete invulling gegeven aan dat grote begrip "waterscheidingsmoment". Wat betekent dit nu precies? Wat zijn de langetermijnconsequenties? Welke strategische aanpassingen op politiek, economisch en militair vlak zijn er nodig? Wat betekent het voor ons energiebeleid of bijvoorbeeld voor de Nederlandse ambitie om een gasrotonde te hebben? Ik herinner aan de motie die ik samen met mevrouw Van Tongeren in maart van dit jaar op het terrein van energie indiende, en die ook werd aangenomen. Welke mogelijkheid ziet het kabinet nog voor het ondersteunen van de gematigde krachten binnen Rusland? Ik vraag het kabinet om een uitwerking van het waterscheidingsmoment zodat wij daar later met elkaar over kunnen debatteren.
Dit weekend was ik in Kiev voor gesprekken met politici uit Oekraïne, Moldavië en Georgië. Eerder dit jaar bezocht ik de drie landen al, waarvan een deel met de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. Het is belangrijk om op dit moment in deze landen te zijn. Ik merk ook dat het gewaardeerd wordt. 25 jaar na de val van de Muur is het zaak om opnieuw solidair te zijn met landen in Oost-Europa en de zuidelijke Kaukasus; landen die hun eigen toekomst willen bepalen. Het gaat er niet om dat we deze landen op stel en sprong binnen de EU en de NAVO halen, maar hun soevereiniteit, territoriale integriteit en wens om zich in maatschappelijk en economisch opzicht te ontwikkelen, verdienen onze steun. Al voor de zomer heeft mijn fractie bepleit dat het Matra-programma voor de maatschappelijke transities in de Europese grensregio's geopend blijft voor landen van het Oostelijk Partnerschap. Ik ben blij dat de Matra-fondsen die dit beogen nu voor het eerst ook structureel in de begroting zijn opgenomen. Dank daarvoor.
Ik zou de minister wel willen vragen om bij de evaluatie van het Matra-programma, die voorzien is voor begin volgend jaar, te onderzoeken of een verdere versterking mogelijk is. Ik wil hem ook vragen of we andere programma's, bijvoorbeeld uit het bedrijfsleveninstrumentarium van zijn collega Ploumen, ook open kunnen stellen voor deze landen. We hebben PUM, PIP, CIP, VIP, allerlei afkortingen, een heel pakket aan mogelijkheden om deze landen in deze cruciale fase erdoorheen te slepen. Ik begrijp dat we vandaag niet het hele OS-beleid gaan verbouwen, maar is het geen goed idee om te bezien op welke wijze we dit soort instrumenten en fondsen politieker in kunnen zetten? Laat ik ten slotte nogmaals dank zeggen voor onze discussie over het postennet van vorige week, toen de minister positief reageerde op mijn suggestie om de extra middelen voor diplomatie in te zetten voor politiek-strategische regio's, zoals Oost-Europa.
Het predicaat "strategische regio" geldt natuurlijk ook voor het Midden-Oosten. We hebben de laatste maanden vooral veel met elkaar gesproken over de verschrikkingen in Syrië en in Irak. Het menselijk lijden als gevolg van de barbarij van ISIS is hartverscheurend en niets doen was en is geen optie. Terecht besloot het kabinet om een humanitaire en militaire bijdrage te leveren aan de strijd tegen ISIS. We steunden de inzet in Irak, omdat die voldeed aan een aantal criteria die mijn fractie gesteld had. We zijn nu een kleine twee maanden verder en de eerste resultaten zijn zichtbaar. De snelle opmars van ISIS lijkt gestopt en strategische doelen zijn uitgeschakeld. Het lijkt dus goed te gaan. Maar loopt het ook goed af? Denk even aan Charlie Wilson. Ik wil de minister vragen wat verder vooruit te kijken dan de komende dagen en weken. Hoe verloopt het overleg nu in de internationale coalitie? Hoe houden we de druk op het proces van inclusieve politieke hervormingen in Bagdad? Slagen we erin de voedingsbodem voor ISIS onder de soennitische Irakezen weg te halen? Hoe zorgen we ervoor dat de resultaten van onze inspanningen daar duurzaam zijn?
Dan kom ik bij Israël en Palestina, ook in deze regio. Vanochtend nog werden we geconfronteerd met het nieuws van een werkelijk afschuwelijke en brute aanslag op de bezoekers van een synagoge in Jeruzalem. Dat is weer slecht nieuws. Na het klappen van de Kerry-onderhandelingen dit jaar is het vredesproces in een diepe impasse terechtgekomen. Het wordt keer op keer bevestigd: de gruwelijke Gaza-oorlog van deze zomer, de voortgaande aankondigingen van nieuwe illegale nederzettingen, de regering-Netanyahu die immuun lijkt te zijn voor internationale kritiek, Fatah en Hamas die zich weliswaar verenigd hebben in een eenheidsregering, maar nog een lange weg te gaan hebben om er echt samen uit te komen. We zien ook dat de VS, geconfronteerd met een Republikeinse meerderheid in het Congres en in aanloop naar nieuwe presidentsverkiezingen, weinig ruimte hebben om een nieuw en doorslaggevend initiatief te kunnen ontplooien.
Voor sommige landen is deze sombere analyse aanleiding om stevig positie te kiezen. Zweden erkende op 30 oktober jongstleden de Palestijnse staat. Het Britse en Ierse parlement riepen tot hetzelfde op. Vanavond debatteert het Spaanse parlement over deze kwestie en later deze maand is Frankrijk aan de beurt. Ook in het Europees Parlement wordt binnenkort over dit voorstel gesproken.
De Partij van de Arbeid begrijpt de keuze van Zweden en van andere landen voor de erkenning van de Palestijnse staat. Ze hebben daar twee argumenten voor. Het eerste is de feitelijke vaststelling dat er een territorium, een volk en een regering zijn. Daarmee wordt aan de criteria van het internationaal recht voldaan om erkend te kunnen worden als staat. Het tweede argument is misschien nog wel belangrijker: de cyclus van geweld en de impasse in de onderhandelingen moeten doorbroken worden. Meer dan twintig jaar na de Oslo-akkoorden lijkt een oplossing verder weg dan ooit. Kernpunt is wat mij betreft het asymmetrische karakter van het conflict dat alleen opgeheven kan worden als we Palestina op gelijker niveau brengen met Israël. Een Palestijnse staat kan volwaardig lid zijn van internationale organisaties, met alle rechten en plichten die daarbij horen. Daarmee wordt dus een positieve bijdrage geleverd aan het vredesproces.
De PvdA heeft waardering voor het besluit van Zweden vanuit de gedachte dat het goede banden wenst te onderhouden met beide partijen, in het belang van vrede en veiligheid in het Midden-Oosten. Dat is precies wat er in het regeerakkoord staat en is ook precies wat past in de Nederlandse traditie om de internationale rechtsorde te bevorderen. De Partij van de Arbeid zou zo'n besluit dus kunnen steunen.
Ik constateer tegelijkertijd dat er op dit moment nog geen meerderheid in deze Kamer voor zo’n besluit lijkt te bestaan. Hoewel ik me niet aan de indruk kan onttrekken dat in verschillende partijen het debat in beweging is. We zien die discussies verlopen. En hoe het debat en krachtenveld in Europa in beweging is. Want als er iets duidelijk is, dan is het dat het in ieder geval tijd is voor een actievere rol van de Europese Unie. Lang heeft Europa Amerikaanse initiatieven gesteund, maar nu is het wat mij betreft zaak om onze eigen verantwoordelijkheid te nemen. Voor de zomer steunde de Kamer al een motie waarin de regering werd opgeroepen om bij het aantreden van de nieuwe Hoge Vertegenwoordiger het vredesproces in het Midden-Oosten te laten benoemen tot prioriteit en te pleiten voor een versterkte rol van de EU. Die nieuwe Hoge Vertegenwoordiger, mevrouw Mogherini, is inmiddels gestart en zij lijkt zelf ook deze lijn te kiezen. Ze stelde dat het moment is aangebroken dat de EU haar politieke gewicht op tafel legt. Ook zegt zij te streven naar erkenning of verwelkoming van Palestina binnen haar termijn van vijf jaar. Gisteren nog verklaarden de Europese ministers van Buitenlandse Zaken dat de EU bereid is om een grote rol te spelen in en een actieve bijdrage te leveren aan de oplossing van dit conflict. De Partij van de Arbeid steunt deze verschuiving in Europa en roept het kabinet op om Mogherini's ambities in woord en in daad ten volle te steunen.
Daarom vraag ik het kabinet om de volgende drie zaken. Ten eerste: werk samen met mevrouw Mogherini en andere lidstaten aan een meer proactieve en politieke rol in het vredesproces, waarbij Europa niet alleen volgt, maar een actieve rol inneemt bij het op gang brengen en succesvol afronden van het vredesproces. Ten tweede: werk met de EU aan het opstellen van een duidelijke strategie, waarin we concrete stappen en maatregelen benoemen. De erkenning van de Palestijnse staat kan in die strategie ten minste als instrument worden ingezet om de impasse van ruim twintig jaar onderhandelen te doorbreken. Ten derde bepleit ik om een speciale EU-vertegenwoordiger voor het Midden-Oosten aan te stellen. Deze functie kenden we in het verleden ook. De Spanjaard Moratinos vervulde deze destijds. Dat is een uiting van de manier waarop Europa ook echt in de regio aanwezig en betrokken wil zijn. We hoorden de minister vanochtend op Radio 1 over dit onderwerp spreken. Hij zei dat hij de erkenning van de Palestijnse staat vooral in het licht ziet van de doelstelling om de zaak op gang te brengen, zoals zijn Franse collega Fabius het al eerder formuleerde. Ik steun die inzet en vraag een reactie op de drie genoemde punten.
Zoals we eerder in het debat al zagen, verengt de discussie over een veranderende wereld zich in de Haagse arena al snel tot een oproep voor meer defensie-uitgaven. De Partij van de Arbeid steunt de trendbreuk die we in de begroting hebben bewerkstelligd, maar zij wil ook voorkomen dat de discussies over defensieambities, extra noodhulp of andere instrumenten apart van elkaar en in isolement plaatsvinden. Zowel het voorkomen van conflicten als het opvangen van de gevolgen van toegenomen instabiliteit -- denk alleen al aan de enorme vluchtelingenstromen -- vraagt om een geïntegreerde benadering van het brede buitenlandbeleid.
Het doet mij goed dat het kabinet dat ook zo ziet, zoals blijkt uit de uitgebreide update van de internationale veiligheidsstrategie die we eind vorige week kregen. We komen later nog terug op de uitwerking van die strategie, maar in dit kader wil ik specifiek aandacht vragen voor de wijze waarop deelname aan internationale missies wordt gefinancierd. Het Budget Internationale Veiligheid bestaat nog maar twee jaar. Het is in die periode overgezet van de begroting van OS naar die van Defensie, maar de systematiek lijkt nog altijd wat rigide, zodat er niet op plotselinge veiligheidsschokken in de wereld kan worden ingespeeld. Zo werd de missie in Irak tegen ISIS “op de pof” gefinancierd, door beslag te leggen op HGIS-middelen voor komende jaren. Ik vraag het kabinet om in kaart te brengen of dat niet op een andere manier kan. Zijn er andere, flexibelere begrotingsmethoden, zoals een meerjarenfonds, om beter rekening te houden met de onvoorspelbaarheid van internationale crises? Het gaat in dit geval niet zozeer om de omvang als wel om de manier waarop je begroot.
Voorzitter, tot slot,
Vorig jaar begon ik mijn inbreng bij het begrotingsdebat met een citaat van de toenmalige werkgeverschef Wientjes. “Nederland moet een toontje lager zingen”, zei hij. “Je mag best idealen hebben, maar houd ze in het buitenland maar liever op zak”, dat was zo'n beetje de teneur. Misschien is dit de laatste jaren ook wel de teneur in de politiek geweest, als we over het buitenland praten: de mentaliteit van ‘liever een biertje met Poetin dan een blauwtje bij Gazprom’.
Hoe anders is het dit jaar. We weten precies waarom we hier vandaag debatteren over het buitenlandbeleid. Zoals we precies wisten waar het om ging en wat er mis is gegaan, toen we deze zomer op vliegveld Eindhoven stonden. Met alle voorzichtigheid om te grote of definitieve conclusies te trekken moeten we stilstaan bij het scharnierpunt van afgelopen zomer. We moeten vaststellen wat er is gebeurd en vasthouden aan de consequenties die we daaraan verbinden. In Oekraïne, in Irak, in Syrië, in Gaza, in Libië en op zoveel andere plaatsen. Dit is een tijd die vraagt om principes. Om waarden en idealen. Om scherpe keuzes en een ambitieus buitenlandbeleid.
Ga terug naar overzicht debatten & Kamervragen.