Bibliotheekwet - spreektekst bij het debat op 11 november - Hoofdinhoud
Dat dit wetsvoorstel een goede kans maakt door deze Kamer te worden aangenomen, betekent om te beginnen dat er een breed draagvlak is voor de zaak waarover het hier gaat. De openbare bibliotheken vervullen een aantal belangrijke rollen in onze samenleving. Ze zorgen er met name voor dat informatie en literaire cultuur breed toegankelijk zijn. Maar wie wel eens een moderne bibliotheek betreedt, die ontdekt dat er veel meer gebeurt. Veel bibliotheken hebben een breed aanbod van maatschappelijke, culturele, intellectuele en artistieke activiteiten op een buitengewoon toegankelijk niveau. Dat is waardevol en verdient bescherming en dit wetsvoorstel zet daarin een belangrijke stap.
Mijn fractie ziet een aantal positieve elementen in dit wetsvoorstel. We zijn blij met de poging om te komen tot een meer samenhangend stelsel voor het bibliotheekbeleid waarbij de lokale fysieke bibliotheek en de landelijke digitale bibliotheek beter op elkaar worden afgestemd. Daarnaast hebben we er waardering voor dat dit bibliotheekbeleid heel concreet wordt gedefinieerd vanuit goed geformuleerde publieke waarden. En we kunnen ons goed vinden in de omschrijving van de centrale doelstelling als het bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling en verbetering van de maatschappelijke kansen van het algemene publiek. Op een paar punten echter is nog wel wat aan te scherpen. Daarover hebben we schriftelijke vragen gesteld, en hoewel we de minister danken voor haar antwoorden, zijn we niet geheel tevreden gesteld.
Om te beginnen constateren we dat het wetsvoorstel vijf functies van de bibliotheekvoorziening beschrijft, waarvan er twee formeel nieuw zijn: het organiseren van ontmoeting en debat en het kennis laten maken met kunst en cultuur. De klassieke functies van uitlenen, educatie en leesbevordering blijven natuurlijk bestaan. Maar die nieuwe functies komen in de wetstekst en ook in de Memorie van Toelichting verder niet terug. Af en toe wordt er lippendienst aan bewezen, maar de wetstekst zelf gaat feitelijk slechts over de leenfunctie. Dat roept de vraag op hoe deze vijf functies zich verhouden tot de wet als geheel. Welnu, in de Memorie van Antwoord stelt de regering het volgende: “Een bibliotheek die niet alle vijf de functies vervult, is geen openbare bibliotheek in de zin van de wet en kan, zoals hierboven beschreven, in het uiterste geval van het netwerk worden afgesloten. De intensiteit waarmee de vijf functies worden ingevuld, is uiteraard afhankelijk van wat lokaal nodig en mogelijk is.” Dat is heftige taal. Als een bibliotheek niet alle vijf de functies vervult, is het geen openbare bibliotheek in de zin der wet. Maar dat vervullen van die functies is zo vaag, dat het geen enkele betekenis heeft. Ik citeer weer de Memorie van Antwoord: “Die overige functies worden vrijwel altijd uitgevoerd in samenwerking met andere lokale organisaties, en de keuzen die daarbij gemaakt worden, hangen samen met de lokale maatschappelijke opgaven. Sommige bibliotheken hebben een vrijwel dagelijks programma met activiteiten, andere organiseren zo nu en dan een lezing van een schrijver. In beide gevallen wordt aan de wet voldaan.”
Voorzitter, mijn fractie is het met de regering eens dat het goed is dat bibliotheken zo multifunctioneel opereren, maar dat had voor ons niet in deze wet gehoeven. Want wat is dit voor wet die iets verplicht en het vervolgens volstrekt niet operationaliseert? Wij hebben de regering nog een kans gegeven door voor te stellen dat deze functies vooral als preambulair of moreel moet worden gezien, maar de Memorie van Antwoord stelt heldhaftig dat het niet gaat om een “min of meer vrijblijvende preambule, maar [om] een wettelijke verplichting aan openbare bibliotheekvoorzieningen.” Maar daar dringt zich dan toch de vraag op naar de kwaliteit van wetgeving, heel concreet waar het gaat om de handhaafbaarheid. Hoe kunnen deze vijf functies functioneren als wetsgrond waarop beleidsbeslissingen objectiveerbaar kunnen worden genomen of betwist? Moet de gemeente bijvoorbeeld controleren of de bibliotheek in haar beleidsplan en beleidsuitvoering voldoende invulling geeft aan elk van de functies? Op welke wijze en door wie wordt geconstateerd dat een bibliotheek niet voldoet aan deze wettelijke verplichting? Hoe kan een bibliotheek zich tegen een dergelijk oordeel verzetten of bezwaar aantekenen? Graag toch een meer precieze beantwoording door de minister, want we zitten hier niet om mooie doch nutteloze frasen in wetten op te nemen.
De tweede vraag betreft de stelselverantwoordelijkheid die alles te maken heeft met de toegankelijkheid. Het is ontegenzeglijk waar dat dit wetsvoorstel een stap voorwaarts zet waar het gaat om het borgen van de bibliotheekvoorziening in gemeenten terwijl tegelijk de primaire verantwoordelijkheid daarvoor bij de gemeente blijft. Maar de kaders die gemeenten daarbij te hanteren hebben, worden niet gedefinieerd. Er is geen minimumniveau van voorzieningen, geen uitwerking van de taken van de taken van bibliotheekvoorzieningen en slechts een summiere omschrijving van de verantwoordelijkheid (niet: taak) van de provinciale ondersteuning. Welke wettelijke waarborgen zijn er voor het goed functioneren van het stelsel? Welk voorzieningenniveau is er voorzien? Aan welke criteria wordt afgemeten of het stelsel goed functioneert? Welke doorzettingsmacht heeft de minister om in te grijpen bij incidenteel of structureel falen van het stelsel of bij in gebreke blijven van de partners - bijvoorbeeld bij het opheffen, verplaatsen of minimaliseren van voorzieningen? Kortom: wat betekent stelselverantwoordelijkheid in dit geval?
Ten slotte heeft mijn fractie een vraag bij de bescherming van de privacy, met name waar het gaat om de koppeling van lidmaatschappen. We hebben al gevraagd of het geen slip of the tongue was toen de minister in de Tweede Kamer zei dat dat digitale lidmaatschapsgegevens bij de lokale bibliotheek beschikbaar moesten kunnen zijn om mensen uit te uitnodigen voor interessante activiteiten. Gelukkig corrigeert de Memorie van Antwoord dat en staat er nu expliciet dat dat een opt in-regeling moet zijn. Maar ik vraag wel verder, want de lokale bibliotheken werken ook aan een gezamenlijke bibliotheekpas. Dat is vanuit het oogpunt van gebruikersgemak heel mooi, maar hoe is hierbij de privacy geborgd? Zijn dan ook iemands leengegevens en zoektochten naar informatie gekoppeld? Wat als je vragen hebt van medische of seksuele aard en daarvoor in een vreemde bibliotheek gaat zoeken of lenen omdat je niet wilt dat jouw buurvrouw die vrijwilliger is in jouw dorpsbibliotheek dat allemaal weet? Graag een toelichting welke waarborgen zijn ingebouwd.
Voorzitter, er is meer te zeggen en te vragen, bijvoorbeeld over de wenselijkheid om de ondersteuning van de lokale bibliotheken via de provincies te blijven ondersteunen. Het is natuurlijk veel logischer in het licht van dit stelsel om dat landelijk aan te sturen, maar daar is de regering te halfslachtig geweest. En er is ook veel te bedenken over de ontwikkeling van het digitale aanbod te midden van het vele andere digitale aanbod. Bewegen we op de juiste snelheid mee met het veld en gaan we in de juiste richting. Dat is niet iets om in de wet dicht te timmeren maar vraagt wel meer beleidsdoordenking en toekomstvisie en daarover komen we bij de evaluaties zeker te spreken. Voor nu ziet mijn fractie allereerst uit naar de antwoorden op onze vragen.