Vragen aan Commissie over uitspraak Europees Hof van Justitie - Hoofdinhoud
Vandaag heb ik vragen gesteld aan de Europese Commissie over de uitspraak van het Europese Hof dat de Nederlandse vergunningsplicht in strijd is met de vrijheid van dienstverlening. Lees hieronder de vragen die ik de Commissie stelde.
Gevolgen van de uitspraak in zaak C-91/13 van het EHvJ over de Nederlandse vergunningsplicht voor derdelanders
Op 11 september heeft het Europees Hof van Justitie (EHvJ) geoordeeld in de zaak Essent C-91/13 over de bouw van steigers door derdelanders dat de Nederlandse vergunningsplicht in strijd is met de vrijheid van dienstverlening. Het EHvJ oordeelde ook dat er geen sprake zou zijn van verstoring van de arbeidsmarkt indien de derdelanders na het volbrengen van hun taak terugkeren naar woonplaats of land van herkomst.
-
1.Welke gevolgen verwacht de Commissie voor de arbeidsmarkt van de lidstaten n.a.v. deze uitspraak? Kan de Commissie de gevolgen voor lidstaten meenemen in de herziening van de richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers?
-
2.Gezien het feit dat werkzaamheden van tijdelijke aard inherent zijn aan het karakter van de bouwsector en de productie van huizen in Nederland tussen 2008-2013 daalde met 61.014 eenheden met vernietigende gevolgen voor de werkgelegenheid in de bouwsector, is de Commissie het ermee eens dat ook de tijdelijke tewerkstelling van derdelanders als in deze uitspraak speelde, kan leiden tot een verstoring van de arbeidsmarkt ook al keren deze derdelanders na het volbrengen van hun taak terug?
-
3.In hoeverre oordeelt de Commissie dat deze uitspraak bij voorbaat de mogelijkheid van lidstaten om de verplichte ketenaansprakelijkheid voor de bouwsector uit de handhavingsrichtlijn 2014/67/EU, welke uiterlijk geïmplementeerd dient te zijn op 18 juni 2016, kan beperken?