Brief regering; Bijlagenboek bij de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën - Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën - Hoofdinhoud
Deze bijlage(n) is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 34000 - Miljoenennota 2015.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën; Brief regering; Bijlagenboek bij de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën |
---|---|
Documentdatum | 16-09-2014 |
Publicatiedatum | 16-09-2014 |
Nummer | KST340002 |
Kenmerk | 34000, nr. 2 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
34 000
Nr. 2 NOTA OVER DE TOESTAND VAN ’S RIJKS FINANCIËN
Aangeboden 16 september 2014
Bijlagen bij de Miljoenennota 2015
Blz.
1.
Uitgaven en niet-belastingontvangsten
4
2.
Belasting en premieontvangsten
11
3.
EMU-saldo
20
4.
EMU-schuld
23
5.
Inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven
24
6.
Beleidsonderzoek
31
7.
Garantieoverzicht
45
8.
Normeringsystematiek gemeente- en provinciefonds
49
Bijlagen
1 Uitgaven en niet-belastingontvangsten
Tabel 1.1 laat zien hoe op basis van de totale netto uitgaven op de Rijksbegroting gekomen wordt tot de netto uitgaven van de centrale overheid op EMU-basis (conform tabel 3.1.1 in hoofdstuk 3). De uitgaven op de Rijksbegroting zijn gebaseerd op de totale uitgaven per departement zoals weergegeven in tabel 1.2. Daarop worden de niet-belastingontvangsten in mindering gebracht zoals die zijn opgenomen in tabel 1.3. Het resultaat zijn de netto Rijksuitgaven op kasbasis. Naast begrotingsgefinancierde uitgaven zijn er premiegefinancierde uitgaven. Deze uitgaven van de sociale fondsen worden toegevoegd om tot de netto uitgaven van de Rijksoverheid te komen, terwijl de rijksbijdragen en rentebaten van de sociale fondsen in mindering worden gebracht, aangezien dit onderlinge betalingen tussen Rijk en sociale fondsen zijn. De laatste stap is om van uitgaven op kasbasis te komen tot uitgaven op EMU-basis door te corrigeren voor kas-transverschillen en financiële transacties. De Rijksbegroting wordt namelijk op kasbasis opgesteld, terwijl het EMU-saldo - volgens Europese methodiek - wordt berekend op transactiebasis. Daarnaast tellen financiële transacties, zoals leningen en aan- en verkoop van staatsbezit, niet mee in het EMU-saldo.
Tabel 1.1 Van netto uitgaven Rijksbegroting (kas) naar netto uitgaven centrale overheid (EMU-basis) (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
bron
Totale uitgaven Rijksbegroting
182.087
185.208
183.381
188.401
192.524
zie tabel 1.2
Niet-belastingontvangsten Rijksbegroting
40.341
33.845
26.417
25.876
25.233
zie tabel 1.3
Netto Rijksuitgaven op kasbasis
141.747
151.363
156.964
162.525
167.291
Bij: Uitgaven sociale fondsen
118.555
120.111
115.713
119.641
121.834
zie tabel 3.4
Af: Rijksbijdragen en rentebaten sociale fondsen
14.303
18.002
21.523
21.923
22.591
zie tabel 3.4
Af: Ktv's en financiële transacties netto uitgaven
6.290
2.006
620
1.227
2.820
zie tabel 1.4
Netto uitgaven centrale overheid EMU-basis
239.709
251.466
250.534
259.016
263.713
zie H3 tabel 3.1
Tabel 1.2 Uitgaven begrotingen (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
1
De Koning
41
40
40
40
40
2A
Staten-Generaal
139
144
137
136
139
2B
Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten
116
120
114
110
108
3
Algemene Zaken
59
61
63
63
62
4
Koninkrijksrelaties
311
426
259
242
276
5
Buitenlandse Zaken
8.598
9.401
7.875
9.015
8.996
6
Veiligheid en Justitie
12.383
12.634
11.437
11.319
10.954
7
Binnenlandse Zaken
806
789
634
604
569
8
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
35.161
35.999
36.042
36.210
36.306
9A
Nationale Schuld (Transactiebasis)
12.325
16.766
13.070
15.160
17.329
9B
Financiën
17.540
10.560
6.923
6.900
6.665
10
Defensie
7.702
7.887
8.000
7.997
7.961
12
Infrastructuur & Milieu
9.857
9.949
9.236
9.394
9.723
13
Economische Zaken
5.015
5.166
4.871
4.779
4.770
15
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
29.290
32.914
32.422
32.876
33.672
16
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
16.376
15.057
14.586
14.798
14.960
17
Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking
3.018
3.252
2.475
2.493
2.504
18
Wonen en Rijksdienst
3.146
3.502
3.603
3.705
3.873
50
Gemeentefonds
17.989
18.742
27.273
27.036
26.508
51
Provinciefonds
1.553
1.277
952
1.123
1.127
55
Infrastructuurfonds
6.249
6.149
6.163
5.911
6.350
58
Diergezondheidsfonds
11
20
22
22
22
64
BES-fonds
36
32
32
32
32
65
Deltafonds
1.064
1.213
1.375
1.276
1.161
AP
Aanvullende posten
0
25
2.232
3.833
5.428
90
Consolidatie1
-
-6.697
-
-6.917
-
-6.454
-
-6.671
-
-7.012
HGIS
Internationale Samenwerking2
(4.898)
(5.218)
(4.647)
(4.636)
(4.549)
Totaal
182.087
185.208
183.381
188.401
192.524
Noot 1
Dit betreft een correctie voor dubbeltellingen die ontstaan door het «bruto-boeken» van bijdragen. Het bruto-boeken houdt in dat zowel het departement dat bijdraagt, als het departement dat ontvangt de uitgaven op zijn begroting opneemt. Het gaat voornamelijk om bijdragen via de begroting van Infrastructuur & Milieu aan het Infrastructuurfonds en het Deltafonds.
Noot 2
In deze tabel zijn de uitgaven voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord. De totale uitgaven voor Internationale Samenwerking zijn tussen haken vermeld en lopen niet mee in de totaaltelling.
Tabel 1.3 Niet-Belastingontvangsten (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
1
De Koning
0
0
0
0
0
2A
Staten-Generaal
5
5
5
5
5
2B
Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten
8
6
6
6
6
3
Algemene Zaken
9
7
7
7
7
4
Koninkrijksrelaties
40
39
37
37
37
5
Buitenlandse Zaken
759
695
477
614
625
6
Veiligheid en Justitie
1.465
1.382
1.424
1.477
1.508
7
Binnenlandse Zaken
162
405
757
93
42
8
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1.256
1.236
1.257
1.321
1.382
9A
Nationale Schuld (Transactiebasis)
3.310
4.746
4.009
5.557
5.300
9B
Financiën
10.827
9.658
4.125
2.909
2.841
10
Defensie
309
322
323
323
334
12
Infrastructuur & Milieu
221
242
241
210
238
13
Economische Zaken
17.975
11.797
10.169
10.118
9.899
15
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
2.051
1.978
1.685
1.702
1.678
16
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
810
126
83
151
73
17
Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking
81
116
87
178
82
18
Wonen en Rijksdienst
580
620
621
627
648
50
Gemeentefonds
0
0
0
0
0
55
Infrastructuurfonds
6.089
6.161
6.163
5.911
6.350
58
Diergezondheidsfonds
16
11
22
22
22
65
Deltafonds
1.067
1.211
1.375
1.276
1.161
AP
Aanvullende posten
0
0
0
5
10
90
Consolidatie1
-
-6.697
-
-6.917
-
-6.454
-
-6.671
-
-7.012
HGIS
Internationale Samenwerking2
(224)
(159)
(130)
(251)
(153)
Totaal
40.341
33.845
26.417
25.876
25.233
Noot 1
Dit betreft een correctie voor dubbeltellingen die ontstaan door het «bruto-boeken» van bijdragen. Het bruto-boeken houdt in dat zowel het departement dat bijdraagt, als het departement dat ontvangt de uitgaven op zijn begroting opneemt. Het gaat voornamelijk om bijdragen via de begroting van Infrastructuur & Milieu aan het Infrastructuurfonds en het Deltafonds.
Noot 2
In deze tabel zijn de niet-belastingontvangsten voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord. De totale niet-belastingontvangsten voor Internationale Samenwerking zijn tussen haken vermeld en lopen niet mee in de totaaltelling.
Tabel 1.4 Kas-transverschillen en financiële transacties (in miljoenen euro; plus is EMU-saldoverbeterend)
2013
2014
2015
2016
2017
Ktv belastingen
741
157
921
204
426
Ktv aardgas
97
-
-1.550
250
-
-250
0
Kasbeheer
-
-2.717
-
-2.821
-
-1.249
-
-1.923
-
-1.369
Verkoop staatsbezit
-
-1.094
-
-2.600
-
-1.025
0
0
Studieleningen
-
-418
-
-453
-
-480
-
-507
-
-536
Ktv's en financiële transacties niet-belastingontvangsten
- 4.133
- 7.425
- 2.503
- 2.680
- 1.905
Overige ktv's
-
-255
474
-
-416
159
0
Kasbeheer
8.329
7.847
4.305
4.610
5.573
Schatkistbankieren decentrale overheden
-
-5.635
-
-1.100
-
-1.100
-
-1.100
-
-1.100
Aankoop staatsbezit
3.748
0
0
0
0
Europees Stabilisatie Mechanisme (ESM)
1.829
915
0
0
0
Lening VUT-fonds
140
-
-250
-
-700
-
-50
0
Studieleningen
1.941
2.291
2.243
2.119
2.139
Renteswaps
404
-
-307
-
-1.169
-
-1.879
-
-2.021
Begrotingsreserve
258
0
0
0
0
Overig
-
-337
-
-440
-
-40
47
134
Ktv's en financiële transacties uitgaven
10.423
9.432
3.123
3.907
4.725
Ktv's en financiële transacties netto uitgaven
6.290
2.006
620
1.227
2.820
Totaal ktv's en financiële transacties
7.031
2.163
1.541
1.431
3.246
Tabel 1.5 geeft een overzicht van de netto uitgaven van het Rijk (conform de budgettaire kerngegevens in hoofdstuk 3). Per deelkader wordt vervolgens in de tabellen 1.6 tot en met 1.8 een overzicht gegeven van de betreffende uitgaven onder het kader, opgebouwd op basis van de departementale begrotingen. De overige netto uitgaven worden toegelicht in tabel 1.9.
Tabel 1.5 Netto uitgaven centrale overheid (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
bron
Rijksbegroting in enge zin
103.238
106.370
106.325
108.879
109.756
zie tabel 1.6
Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid
73.207
75.271
76.993
77.839
78.555
zie tabel 1.7
Budgettair Kader Zorg
64.633
66.372
66.392
68.511
69.930
zie tabel 1.8
Netto uitgaven onder het uitgavenkader
241.078
248.013
249.709
255.229
258.242
Overige netto uitgaven
-
-1.369
3.453
825
3.788
5.471
zie tabel 1.9
Totale netto uitgaven centrale overheid
239.709
251.466
250.534
259.016
263.713
zie tabel 1.1
Tabel 1.6: Netto uitgaven Rijksbegroting in enge zin (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
1
De Koning
40
40
40
40
40
2A
Staten-Generaal
134
139
132
131
134
2B
Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten
108
114
108
104
102
3
Algemene Zaken
50
54
56
56
56
4
Koninkrijksrelaties
91
83
81
79
72
5
Buitenlandse Zaken
7.839
8.706
7.398
8.401
8.371
6
Veiligheid en Justitie
10.918
11.252
10.013
9.842
9.446
7
Binnenlandse Zaken
530
634
577
561
528
8
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
32.382
32.925
33.022
33.278
33.321
9A
Nationale Schuld (Transactiebasis)
16
23
19
19
19
9B
Financien
1.584
1.671
4.748
4.820
4.556
10
Defensie
7.310
7.462
7.577
7.574
7.528
12
Infrastructuur & Milieu
9.806
9.898
9.188
9.372
9.709
13
Economische Zaken
4.679
4.710
4.503
4.437
4.473
15
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
341
505
657
578
441
16
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
3.700
3.822
2.503
2.322
2.330
17
Wonen & Rijksdienst
2.970
3.163
2.409
2.331
2.441
18
Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking
2.566
2.883
2.982
3.079
3.224
50
Gemeentefonds
16.428
16.962
17.370
17.369
17.239
51
Provinciefonds
1.553
1.277
952
1.123
1.127
55
Infrastructuurfonds
160
-
-12
0
0
0
58
Diergezondheidsfonds
0
0
0
0
0
60
Accres Gemeentefonds
0
0
223
563
743
61
Accres Provinciefonds
0
0
22
45
59
64
BES-fonds
36
32
32
32
32
65
Deltafonds
-
-2
2
0
0
0
80
Prijsbijstelling
0
0
467
969
1.345
81
Arbeidsvoorwaarden
0
0
562
1.080
1.643
86
Algemeen
0
25
684
677
778
HGIS1
(4.675)
(5.060)
(4.517)
(4.385)
(4.395)
Totaal Netto Rijksbegroting in enge zin
103.238
106.370
106.325
108.879
109.756
Tabel 1.7 Netto uitgaven sociale zekerheid (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
15
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
19.929
20.166
17.219
17.347
17.539
50
Gemeentefonds
0
66
2.894
2.721
2.556
AP
Aanvullende posten
0
0
144
362
595
Netto begrotingsgefinancierde uitgaven
19.929
20.232
20.257
20.429
20.690
40
Sociale Verzekeringen
53.279
55.039
56.735
57.410
57.865
Netto premiegefinancierde uitgaven
53.279
55.039
56.735
57.410
57.865
Netto uitgaven kader SZA
73.207
75.271
76.993
77.839
78.555
Tabel 1.8 Netto uitgaven zorg (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
16
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
594
609
432
294
301
50
Gemeentefonds
1.561
1.714
7.009
6.946
6.713
AP
Aanvullende posten
0
0
84
43
110
Netto begrotingsgefinancierde uitgaven
2.155
2.323
7.525
7.283
7.123
41
Premiegefinancierde uitgaven Zorg
62.478
64.049
58.866
61.228
62.807
Netto premiegefinancierde uitgaven
62.478
64.049
58.866
61.228
62.807
Netto uitgaven kader Zorg
64.633
66.372
66.391
68.510
69.930
Tabel 1.9 Overige netto uitgaven (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
Gasbaten
-
-13.343
-
-10.750
-
-9.100
-
-8.900
-
-8.550
Rente
8.670
8.440
8.314
10.069
11.278
Zorgtoeslag
5.011
3.809
3.990
4.499
4.879
BTW-compensatiefonds
2.716
2.901
0
0
0
Landbouw- en overige bestemmingsheffingen
-
-409
-
-408
-
-389
-
-363
-
-364
Klimaatverandering en luchtkwaliteit (ETS)
-
-135
-
-147
-
-168
-
-189
-
-224
SDE+
-
-97
-
-200
-
-320
-
-494
-
-678
Werkgeversbijdrage kinderopvang
-
-1.071
-
-1.088
-
-1.092
-
-1.092
-
-1.092
Bemiddelingskosten zorgverzekeraars
2.847
1.390
458
1.191
1.220
Netto opbrengsten interventies financiële sector
-
-154
-
-518
-
-365
-
-372
-
-411
Ktv's rijk
158
1.076
166
91
0
Winstafdracht DNB (crisisgerelateerd)
-
-806
-
-672
-
-337
-
-285
-
-200
Frequentieveiling
-
-3.804
0
0
0
0
Eigen risicodragers WGA/ZW
-
-323
-
-385
-
-364
-
-395
-
-423
Overige posten
-
-629
6
31
29
37
Totaal overige netto uitgaven
- 1.369
3.453
825
3.788
5.471
In de tabellen 1.10 tot en met 1.13 worden de uitgaven onder de kaders getoetst aan de hoogte van de uitgavenkaders, zoals vastgesteld bij Startnota. De tabellen tonen per uitgavenkader eerst de bepaling van de reële uitgavenkaders. De reële uitgavenkaders worden bepaald door de ramingen ten tijde van het Regeerakkoord te defleren met de raming voor de prijsontwikkeling van de Nationale Bestedingen (NB-deflator).
Het uitgavenkader in lopende prijzen is te bepalen door het reële uitgavenkader te corrigeren voor de actuele raming van de deflator. Daarnaast wordt gecorrigeerd voor de overboekingen tussen de Rijksbegroting in enge zin enerzijds, en de sector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt en het Budgettair Kader Zorg anderzijds. Ook worden de kaders aangepast voor statistische correcties. De actuele ramingen van de uitgaven zijn afkomstig uit de tabellen 1.6 tot en met 1.8. Vervolgens wordt weergegeven hoe de actuele raming van de uitgaven zich verhoudt tot het uitgavenkader in lopende prijzen. Indien de actuele uitgaven hoger zijn dan het uitgavenkader, wordt gesproken van een overschrijding; vice versa van een onderschrijding van het uitgavenkader. Compensatie tussen de afzonderlijke budgetdisciplinesectoren kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden indien de ministerraad daartoe besluit.
Tabel 1.10 Uitgaventoetsing Rijksbegroting in enge zin in miljoenen euro (min betekent onderschrijding)
2013
2014
2015
2016
2017
-
1.Raming uitgaven bij regeerakkoord 2012/Begrotingsafspraken 2014
104.227
105.013
107.304
108.554
109.610
-
2.pNB ten tijde van MLT 2013-2017/Begrotingsafspraken 2014
1,0243
1,0350
1,0533
1,0680
1,0811
-
3.Reëel kader
101.754
101.465
101.877
101.642
101.385
-
4.NB-deflator
1,0186
1,0297
1,0412
1,0557
1,0687
-
5.Overboekingen
45
68
288
231
243
-
6.Statistisch
-
-75
1.760
643
481
390
-
7.Uitgavenkader RBG-eng in lopende prijzen
103.617
106.307
107.002
108.018
108.982
-
8.Actuele raming uitgaven
103.238
106.370
106.325
108.879
109.756
-
9.Over/onderschrijding kader RBG-eng (9=8-7)
-
-379
63
-
-677
861
774
Tabel 1.11 Uitgaventoetsing Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt in miljoenen euro (min betekent onderschrijding)
2013
2014
2015
2016
2017
-
1.Raming uitgaven bij regeerakkoord 2012/Begrotingsafspraken 2014
73.306
77.880
83.152
84.251
84.737
-
2.pNB ten tijde van MLT 2013-2017/Begrotingsafspraken 2014
1,0243
1,0350
1,0533
1,0680
1,0811
-
3.Reëel kader
71.567
75.249
78.947
78.886
78.379
-
4.NB-deflator
1,0186
1,0297
1,0412
1,0557
1,0687
-
5.Overboekingen
-
-4
-
-15
-
-13
-
-34
-
-54
-
6.Statistisch
146
-
-1.681
-
-5.044
-
-4.650
-
-4.734
-
7.Uitgavenkader SZA in lopende prijzen
73.041
75.787
77.138
78.598
78.974
-
8.Actuele raming uitgaven
73.207
75.271
76.993
77.839
78.555
waarvan begrotingsgefinancierd
19.929
20.232
20.257
20.429
20.690
waarvan premiegefinancierd
53.279
55.039
56.735
57.410
57.865
-
9.Over/onderschrijding kader SZA (9=8-7)
166
- 516
- 146
- 760
- 419
Tabel 1.12 Uitgaventoetsing Budgettair Kader Zorg in miljoenen euro (min betekent onderschrijding)
2013
2014
2015
2016
2017
-
1.Raming uitgaven bij regeerakkoord 2012/Begrotingsafspraken 2014
66.181
67.826
68.194
70.105
72.029
-
2.pNB ten tijde van MLT 2013-2017/Begrotingsafspraken 2014
1,0243
1,0350
1,0533
1,0680
1,0811
-
3.Reëel kader
64.611
65.534
64.745
65.641
66.624
-
4.NB-deflator
1,0186
1,0297
1,0412
1,0557
1,0687
-
5.Overboekingen
-
-40
-
-53
-
-275
-
-197
-
-189
-
6.Statistisch
0
-
-346
-
-685
0
0
-
7.BKZ in lopende prijzen
65.773
67.081
66.450
69.102
71.011
-
8.Actuele raming uitgaven
64.633
66.372
66.391
68.510
69.930
waarvan begrotingsgefinancierd
2.155
2.323
7.525
7.283
7.123
waarvan premiegefinancierd
62.478
64.049
58.866
61.228
62.807
-
9.Over/onderschrijding BKZ (9=8-7)
- 1.140
- 709
- 58
- 591
- 1.081
Tabel 1.13 Uitgaventoetsing totaal kader in miljoenen euro (min betekent onderschrijding)
2013
2014
2015
2016
2017
-
1.Reëel kader
237.933
242.247
245.569
246.170
246.389
-
2.NB-deflator
1,0186
1,0297
1,0412
1,0557
1,0687
-
3.Overboekingen
0
0
0
0
0
-
4.Statistisch
71
-
-266
-
-5.086
-
-4.169
-
-4.344
5. Uitgavenkader in lopende prijzen
242.432
249.176
250.590
255.718
258.968
6. Actuele raming uitgaven
241.078
248.013
249.709
255.229
258.242
7. Over/onderschrijding totaal uitgavenkader
- 1.353
- 1.163
- 881
- 490
- 726
Tabel 1.14 geeft de aardgasbaten weer. De aardgasbaten worden met name beïnvloed door de productie van aardgas, de hoogte van de olieprijs, de prijs van gas die op de markt tot stand komt op onder andere gasbeurzen (beursprijs TTF-gas) en de euro/dollarkoers. De olieprijs is van belang, omdat de prijs van aardgas mede is gerelateerd aan de prijs van olie in dollars. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de aardgasbaten. De tabel laat zien dat de aardgasbaten niet alleen op kasbasis, maar ook op transactiebasis worden geregistreerd. Dit wordt gedaan omdat het EMU-saldo - volgens Europese methodiek - wordt berekend op transactiebasis, terwijl de rijksbegroting op kasbasis wordt opgesteld.
Tabel 1.14 Aardgasbaten (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
Olieprijs (in dollars)
109
110
112
101
103
Beursprijs TTF-gas (in eurocent per kubieke meter)
0
22
24
24
24
Euro/dollarkoers (in dollars)
1,33
1,36
1,35
1,25
1,25
Productie (x miljard kubieke meter)
80
68
65
62
60
Niet-belastingontvangsten
13.343
10.750
9.100
8.900
8.550
Vennootschapsbelasting
1.770
1.400
1.350
1.250
1.200
Totaal kas
15.113
12.150
10.450
10.150
9.750
Niet-belastingontvangsten
-
-97
1.550
-
-250
250
0
Vennootschapsbelasting
30
50
0
0
0
Totaal kas-transverschil (ktv)
- 67
1.600
- 250
250
0
Niet-belastingontvangsten
13.440
9.200
9.350
8.650
8.550
Vennootschapsbelasting
1.740
1.350
1.350
1.250
1.200
Totaal trans
15.180
10.550
10.700
9.900
9.750
2 De belasting- en premieontvangsten
2.1 Inleiding
Deze bijlage bevat een toelichting op de raming van de belasting- en premieontvangsten van het Rijk en de Sociale fondsen. Om inzicht te geven in de ontwikkeling van het totale ontvangstenbeeld worden de belasting- en premieontvangsten gezamenlijk gepresenteerd.
Net als in hoofdstuk 3 van deze Miljoenennota wordt de ontwikkeling van de verschillende belastingsoorten op EMU-basis toegelicht. Vanzelfsprekend zijn voor het EMU-saldo de belastingen en premies volksverzekeringen op EMU-basis1 relevant. Daarnaast worden in overeenstemming met de Comptabiliteitswet de belastingontvangsten op kasbasis getoond in de tabel aan het einde van deze bijlage. In deze tabel wordt tevens de aansluiting van de ontvangsten op kasbasis naar EMU-basis gemaakt.
De ramingen voor de premieontvangsten komen overeen met de ramingen in de begrotingen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Begroting XV) en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Begroting XVI). In de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is een nadere toelichting opgenomen van de ramingen voor de AWBZ en de ZVW. De overige fondsen worden toegelicht in de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
In paragraaf 2.2 wordt de raming van de belasting- en premieontvangsten van 2014 (de Vermoedelijke Uitkomsten) vergeleken met de stand van het vorige ramingsmoment (Voorjaarsnota 2014), waarbij de belangrijkste ramingsbijstellingen worden toegelicht. Paragraaf 2.3 bevat vervolgens een toelichting op de raming van 2015 (de Ontwerpbegroting), onderverdeeld naar endogene ontwikkeling en beleidsmaatregelen. Voor een meer uitgebreide toelichting op de belastingramingen wordt verwezen naar de internetbijlage van deze Miljoenennota (www.rijksbegroting.nl). Paragraaf 2.4 presenteert de technische meerjarige ontvangstenraming tot en met 2017. Tot slot geeft paragraaf 2.5 een gedetailleerd overzicht van de raming van de belasting- en premieontvangsten voor 2014 en 2015, op EMU-basis en op kasbasis.
2.2 De belasting- en premieontvangsten in 2014
In tabel 2.2.1 wordt de nieuwe raming voor 2014 vergeleken met de raming ten tijde van de Voorjaarsnota en wordt een toelichting gegeven op de belangrijkste bijstellingen. Ten opzichte van de Voorjaarsnota 2014 is de raming voor de totale belasting- en premieontvangsten op EMU-basis met 2,8 miljard euro neerwaarts bijgesteld.
Tabel 2.2.1 Raming belasting- en premieontvangsten 2014 op EMU-basis (in miljoenen euro’s)
Voorjaarsnota 2014
Vermoedelijke uitkomsten 2014
Verschil
Indirecte belastingen
73.693
73.649
- 44
Invoerrechten
2.233
2.263
30
Omzetbelasting
43.092
43.441
348
Belasting op personenauto’s en motorrijwielen
1.142
1.157
14
Accijnzen
11.399
11.311
-
-88
Overdrachtsbelasting
1.153
1.389
237
Assurantiebelasting
2.465
2.367
-
-99
Motorrijtuigenbelasting
3.989
3.885
-
-104
Belastingen op een milieugrondslag
5.204
4.819
-
-385
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.
209
209
1
Belasting op zware motorrijtuigen
138
137
-
-1
Verhuurderheffing
1.161
1.164
3
Bankbelasting
1.507
1.507
0
Directe belastingen en premies volksverzekeringen
108.820
107.395
- 1.425
Loonheffing
95.730
93.786
-
-1.944
Inkomensheffing
-
-5.135
-
-5.291
-
-156
Dividendbelasting
3.117
3.107
-
-10
Kansspelbelasting
487
484
-
-2
Vennootschapsbelasting
12.865
13.702
837
Successierechten
1.756
1.606
-
-150
Overige belastingontvangsten
189
170
-
-19
Totaal belastingen en premies volksverzekeringen
182.702
181.213
- 1.489
Premies werknemersverzekeringen
54.755
53.474
- 1.281
waarvan zorgpremies
36.059
34.950
-
-1.109
Totaal belasting- en premieontvangsten (EMU-basis)
237.457
234.687
- 2.770
De geraamde waardeontwikkeling van het bbp in 2014 is sinds de Voorjaarsnota 2014 (die gebaseerd was op het CEP-beeld van het CPB) bijgesteld met - 0,5 procent. Onderliggend zijn de verwachtingen van diverse voor de belasting- en premieontvangsten relevante economische indicatoren aangepast. Zo is de loonontwikkeling fors neerwaarts bijgesteld. De verwachting over de ontwikkeling van respectievelijk de investeringen door de overheid, het aantal huizenverkopen en de huizenprijzen in 2014 is juist opwaarts bijgesteld. De verwachting over andere relevante indicatoren zoals de (waardemutatie van de) particuliere consumptie en de werkgelegenheid zijn nauwelijks gewijzigd ten opzichte van het CEP-beeld. Het meest actuele economische beeld (MEV2015), de gerealiseerde belastingontvangsten tot en met juli 2014 en gereviseerde realisaties van de zorgpremies leiden per saldo tot een neerwaartse bijstelling van de verwachte belasting- en premieontvangsten met 2,8 miljard euro.
De raming van de totale indirecte belastingen is per saldo nauwelijks bijgesteld opzichte van de Voorjaarsnota 2014. De raming van de btw-ontvangsten is vooral op basis van de gerealiseerde ontvangsten over het eerste half jaar van 2014 met 0,3 miljard euro opwaarts bijgesteld. De ontvangsten uit de belastingen op een milieugrondslag zijn met - 0,4 miljard euro bijgesteld. Dit betreft voor het grootste deel de energiebelasting. De bijstelling volgt uit de gerealiseerde ontvangsten over het eerste half jaar. Daarnaast is de raming van de ontvangsten uit de belasting op leidingwater bijgesteld. Deze bijstelling is grotendeels beleidsmatig (in casu het terugdraaien van de maatregel uit de aanvullende begrotingsafspraken 2014 waarbij het plafond in de belasting op leidingwater zou worden afgeschaft). Een gunstiger ontwikkeling van het aantal huizenverkopen tegen een hogere prijsontwikkeling leidt tot hogere ontvangsten uit de overdrachtsbelasting (0,2 miljard). Ten slotte zijn de ramingen van respectievelijk de assurantiebelasting, motorrijtuigenbelasting en accijnzen neerwaarts aangepast op basis van de gerealiseerde ontvangsten.
De ontvangsten uit de directe belastingen zijn per saldo met 1,4 miljard euro naar beneden bijgesteld ten opzichte van de Voorjaarsnota 2014. Deze neerwaartse bijstelling komt vooral op het conto van de loon- en inkomensheffing (- 1,9 miljard euro), als gevolg van een fors negatievere verwachting van de loonontwikkeling. De gerealiseerde ontvangsten over het eerste half jaar van 2014 bevestigen dit beeld. De opwaartse bijstelling van 0,8 miljard euro bij de vpb is volledig gebaseerd op de gerealiseerde kasontvangsten dit jaar. Met name de kasontvangsten met betrekking tot 2013 en 2012 komen hoger uit dan verwacht. Ook bij de schenk- en erfbelasting geven de realisaties over het eerste half jaar van 2014 aanleiding tot een (neerwaartse) aanpassing van de raming.
Ten slotte komen de ontvangsten uit de premies werknemersverzekeringen 1,3 miljard euro lager uit en dan vooral de premies zorgverzekeringen. Deze bijstelling volgt uit de revisie van de nationale rekeningen waarbij de zorgpremieontvangsten neerwaarts zijn aangepast als gevolg van het overstappen op een andere bron en methodiek. Box 3.4.2 van hoofdstuk 3 geeft een nadere toelichting op de revisie van de nationale rekeningen (ESA2010).
2.3 De belasting- en premieontvangsten in 2015
In tabel 2.3.1 wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de geraamde belasting- en premieontvangsten in 2015. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het effect van beleidsmaatregelen op de ontvangsten en de endogene (beleidsarme) ontwikkeling, die vooral samenhangt met de economische groei en de samenstelling daarvan.
Tabel 2.3.1 Raming belasting- en premieontvangsten 2015 op EMU-basis (in miljoenen euro’s)
Vermoedelijke uitkomsten 2014
Maatregelen
Endogeen
Endogeen in %
2015
Indirecte belastingen
73.649
- 38
1.248
1,7%
74.858
Invoerrechten
2.263
0
127
5,6%
2.390
Omzetbelasting
43.441
192
1.103
2,5%
44.736
Belasting op personenauto’s en motorrijwielen
1.157
184
-
-6
-
-0,5%
1.335
Accijnzen
11.311
105
-
-55
-
-0,5%
11.361
Overdrachtsbelasting
1.389
-
-20
54
3,9%
1.423
Assurantiebelasting
2.367
18
5
0,2%
2.389
Motorrijtuigenbelasting
3.885
62
-
-13
-
-0,3%
3.934
Belastingen op een milieugrondslag
4.819
245
33
0,7%
5.097
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.
209
6
-
-2
-
-1,2%
213
Belasting op zware motorrijtuigen
137
0
3
1,9%
140
Verhuurderheffing
1.164
170
0
0,0%
1.334
Bankbelasting (inclusief resolutieheffing 2014)
1.507
-
-1.000
0
0,0%
507
Directe belastingen en premies volksverzekeringen
107.395
- 384
1.749
1,6%
108.761
Loonheffing
93.786
-
-733
360
0,4%
93.413
Inkomensheffing
-
-5.291
585
862
-
-16,3%
-
-3.844
Dividendbelasting
3.107
-
-645
181
5,8%
2.643
Kansspelbelasting
484
23
8
1,7%
515
Vennootschapsbelasting
13.702
387
300
2,2%
14.389
Successierechten
1.606
0
38
2,4%
1.644
Overige belastingontvangsten
170
0
16
9,3%
186
Totaal belastingen en premies volksverzekeringen
181.213
- 422
3.013
1,7%
183.805
Premies werknemersverzekeringen
53.474
- 29
446
0,8%
53.891
waarvan zorgpremies
34.950
-
-269
611
1,7%
35.293
Totaal belasting- en premieontvangsten
234.687
- 451
3.459
1,5%
237.696
In 2015 bedragen de totale ontvangsten op EMU-basis naar verwachting 237,7 miljard. Ten opzichte van de meest actuele raming voor 2014 is dit een toename van 3,0 miljard euro. Deze ontwikkeling is voor - 0,5 miljard euro het gevolg van beleidsmaatregelen. Dit betreft zowel beleid van dit kabinet als het beleid van vorige kabinetten. De verwachte endogene groei van de belasting- en premieontvangsten in 2015 bedraagt 3,5 miljard euro (1,5 procent). In de volgende paragrafen wordt hier nader op ingegaan. In de internetbijlage van deze Miljoenennota staat een uitgebreidere toelichting voor de grootste belastingsoorten (www.rijksbegroting.nl).
2.3.1 Endogene ontwikkeling belasting- en premieontvangsten 2015
De endogene toename van de ontvangsten volgt uit de economische indicatoren zoals deze geraamd zijn in de Macro Economische Verkenning 2015. Voor 2015 verwacht het Centraal Planbureau (CPB) een waardeontwikkeling van het bbp van 2,6 procent. De endogene groei van de totale belasting- en premieontvangsten bedraagt in 2015 naar verwachting 1,5 procent. Daarmee is de groei van de inkomsten in 2015 substantieel, maar blijft nog wel achter bij de waardeontwikkeling van het bbp. Zoals eerder in hoofdstuk 3 uitgebreid is toegelicht, is de ontwikkeling van de belasting- en premieontvangsten gerelateerd aan de samenstelling van de economische groei: elke belastingsoort kent immers een eigen grondslag. De verschillende belastinggrondslagen zijn elk op een andere wijze gerelateerd aan de onderdelen van het bbp, waardoor de ontwikkeling als gevolg van de economische groei per belastingsoort kan verschillen.
De endogene groei van de inkomsten uit de indirecte belastingen in 2015 bedraagt 1,7 procent. Deze ontwikkeling hangt voor een groot deel af van de btw-ontvangsten, verreweg de grootste post bij de indirecte belastingen. Deze btw-ontvangsten worden vooral bepaald door de consumptieve bestedingen, investeringen in woningen en overheidsinvesteringen. De waardeontwikkeling van de particuliere consumptie blijft in 2015 licht achter bij de totale economische groei. Binnen de particuliere consumptie neemt het aandeel van duurzame goederen toe, wat leidt tot hogere ontvangsten omdat deze goederen belast worden tegen het algemene btw-tarief. De investeringen in woningen groeien met 4,7 procent, terwijl de overheidsinvesteringen afnemen met 1,4 procent. Per saldo komt de ontwikkeling van de btw-ontvangsten naar verwachting uit op 2,5 procent in 2015. Voor 2015 wordt een ontwikkeling van 3,9 procent van de ontvangsten uit de overdrachtsbelasting verwacht. Dat is het gevolg van hogere verkoopprijzen van (tweedehands) woningen en vooral meer transacties in 2015 ten opzichte van het jaar daarvoor. De bpm-ontvangsten komen in 2015 naar verwachting 0,5 procent procent lager uit dan in 2014. De bpm-ontvangsten hangen af van het aantal autoverkopen en het aandeel van kleinere en/of zuinige auto’s daarin. De ontvangsten uit de motorrijtuigenbelasting - waarvoor het gewicht van de in Nederland geregistreerde auto’s de grondslag vormt - nemen naar verwachting met 0,3 procent af in 2015. Tot slot kennen de ontvangsten uit de accijnzen in 2015 een ontwikkeling van - 0,5 procent.
De endogene ontwikkeling van de directe belastingen bedraagt 1,6 procent in 2015. De qua omvang belangrijkste post daarbinnen betreft de loon- en inkomensheffing.2 Voor de ontwikkeling daarvan zijn vooral macro-economische indicatoren als de loonontwikkeling, de werkgelegenheid en de ontwikkeling van winsten van zelfstandigen van belang. De grondslag van de loon- en inkomensheffing wordt daarnaast onder meer beïnvloed door de omvang van de hypotheekrenteaftrek en pensioenpremies.
De ontvangsten uit de loonheffing groeien in 2015 met 0,4 procent vooral als gevolg van een positieve loonontwikkeling (1,9 procent). De ontvangsten uit de inkomensheffing nemen in 2015 toe door een de verbeterde winstgevendheid van IB-ondernemers (dat zijn ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting. De vpb-ontvangsten komen 2,2 procent hoger uit door een verdere verbetering van de winstgevendheid van bedrijven in 2015. In relatie met de hogere winsten nemen de ontvangsten uit de dividendbelasting met 5,8 procent toe.
2.3.2 Het effect van beleidsmaatregelen op de belasting- en premieontvangsten
In 2015 is het effect van beleidsmaatregelen op de belasting- en premieontvangsten - 0,5 miljard euro. In tabel 2.3.1 wordt het effect van de beleidsmaatregelen (oftewel de autonome mutatie) op de ontvangsten in 2015 per belastingsoort getoond. Dit is zowel beleid van vorige kabinetten met in 2015 nog een op- of neerwaarts effect op de inkomsten ten opzichte van 2014, als beleid van het huidige kabinet.
Bij de indirecte belastingen is de beleidsmatige mutatie per saldo (afgerond) nihil. Onderliggend is er sprake van een groot aantal maatregelen. Zo zorgt de eenmalige resolutieheffing vanwege de nationalisatie van SNS REAAL in 2014 voor lagere ontvangsten (- 1,0 miljard euro) in 2015.3 De ontvangsten uit de belastingen op milieugrondslag komen beleidsmatig 0,2 miljard euro hoger uit door een hogere energiebelasting en de herintroductie van de afvalstoffenheffing. Daarnaast worden in 2015 binnen de bpm de CO2-grenzen verder aangescherpt en loopt de verhuurderheffing op, beide met 0,2 miljard hogere ontvangsten als gevolg. Ten slotte zorgt met name de verhoging van de tabaksaccijns voor beleidsmatig 0,1 miljard euro hogere (kas)ontvangsten bij de accijnzen.
Als gevolg van beleidsmaatregelen nemen de ontvangsten uit de directe belastingen af met 0,4 miljard euro in 2015. Het betreft een saldo van vele maatregelen, voor een groot deel binnen de loon- en inkomensheffing. De beleidsmatige mutatie bij de loon- en inkomensheffing komt per saldo uit op - 0,1 miljard euro. Door het aflopen van incidentele maatregelen uit 2014 zoals het fiscaal stimuleren van de vrijval van bestaande stamrechten (- 1,2 miljard), het verlagen van het box 2 tarief (- 0,7 miljard) en de tijdelijke werkgeversheffing (- 0,5 miljard) komen de ontvangsten in 2015 lager uit. Andere terreinen waarop maatregelen met een groot budgettair effect worden genomen zijn de heffingskortingen en de pensioenen. Het verhogen van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting in combinatie met de afbouw van deze kortingen zorgt per saldo voor lagere ontvangsten (- 1,6 miljard euro) in 2015. Daar tegenover staan op het terrein van de pensioenen onder meer maatregelen als het beperken van de fiscale aftrekbaarheid van pensioenpremies, het aftoppen van het inkomen op 100.000 euro waarover fiscaal gefaciliteerd pensioen kan worden opgebouwd (beide inperkingen Witteveenkader) en de verhoging van de AOW-leeftijd met in totaal 1,5 miljard euro hogere ontvangsten als gevolg. Het afschaffen van de alleenstaande ouderkorting, de aanvullende alleenstaande ouderkorting, de ouderschapverlofkorting en de aftrek voor levensonderhoud voor kinderen leidt tot 0,6 miljard euro hogere ontvangsten. Daarnaast is sprake van een groot aantal, vaak kleinere maatregelen met effect op de ontvangsten uit de loon- en inkomensheffing in 2015.
De ontvangsten uit de vennootschapsbelasting komen als gevolg van beleidsmaatregelen 0,4 miljard euro hoger uit in 2015. Dit betreft het saldo van meerdere maatregelen waaronder het aflopen van de liquiditeitsverruimende maatregelen voor bedrijven (0,2 miljard euro) en een kleiner budgettair beslag van de Research & Development Aftrek (0,1 miljard euro). Bij de dividendbelasting is sprake van 0,6 miljard euro lagere ontvangsten. Dat betreft het aflopen van de tijdelijke verlaging van het tarief van box 2 van de inkomstenbelasting in 2014.4
Beleid met betrekking tot de premies werknemersverzekeringen (waaronder de zorgpremies) heeft per saldo (afgerond) geen effect op de ontvangsten in 2015. Onderliggend is sprake van lagere ontvangsten uit de premies zorgverzekeringen respectievelijk de premies werkloosheidsverzekeringen en hogere ontvangsten uit de premies arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.
Tabel 2.3.2 Budgettair effect van belasting- en premiemaatregelen 2015 (in miljoenen euro’s)
Belastingen en premies kas
Belastingen en premies op transactiebasis
Totaal lasten
Zorgpremies
-
-269
-
-269
-
-269
Zorgtoeslag
0
0
-
-303
Sectorfondspremies
240
240
240
Liquiditeitsverruiming
270
0
0
Aanpassingen Witteveenkader / pensioenleeftijd
1.513
1.595
1.125
Resolutieheffing
-
-1.000
-
-1.000
0
Fiscale behandeling stamrechten
-
-896
-
-1.225
0
Tijdelijke tariefsverlaging box 2
-
-723
-
-1.810
150
Inkomensbeleid
-
-614
-
-148
-
-144
Milieu- en autobelastingen
491
493
598
Afschaffen PBO’s
0
0
-
-7
SDE+
0
0
20
OPL
0
0
-
-183
Overig
537
330
1.099
Totaal
- 451
- 1.794
2.327
Tabel 2.3.2 geeft een overzicht van het budgettaire beslag van beleidsmaatregelen op zowel kas- als transactiebasis en tevens het effect daarvan op de lastenontwikkeling in 2015. Het verschil tussen het totale effect van het beleid op de ontvangsten en de lastenontwikkeling wordt veroorzaakt doordat sommige maatregelen wel gevolgen hebben voor de inkomsten maar niet relevant zijn voor de lastenontwikkeling. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de resolutieheffing vanwege de nationalisatie van SNS REAAL die voor een negatieve mutatie bij de belasting- en premieontvangsten zorgt van 2014 op 2015 maar niet relevant is voor de lastenontwikkeling5. Verder leidt het incidenteel fiscaal stimuleren van de vrijval van bestaande stamrechten in 2014 in 2015 tot lagere ontvangsten in 2015 ten opzichte van 2014, terwijl dit geen effect heeft op de lastenontwikkeling in 20156. Daar staat tegenover dat de zorgtoeslag vanwege de directe koppeling met de nominale premie wel relevant is voor de lastenontwikkeling, terwijl dit geen belasting- en premieontvangsten betreft. Hetzelfde geldt voor de SDE+ en de lasten voor de lokale overheden (OPL). Deze zijn wel relevant voor de lastenontwikkeling, maar niet voor de belasting- en premieontvangsten. Daarnaast zijn er ook verschillen tussen het transactiemoment van belasting- en premieontvangsten en het moment waarop de betreffende belasting of premie daadwerkelijk in kas wordt ontvangen.
2.4 Meerjarige ontvangstenraming
De ontwikkeling van de belasting- en premieontvangsten voor de periode 2014-2017 is weergegeven in tabel 2.4.1. De ramingen voor 2014 en 2015 zijn in voorgaande paragrafen toegelicht. Het gaat voor de jaren 2016 en 2017 om een technische raming.
Tabel 2.4.1. Meerjarige belasting- en premieraming op EMU-basis (in miljarden euro’s)
2014
2015
2016
2017
Totaal belasting- en premieontvangsten op EMU-basis
234,7
237,7
243,9
249,4
waarvan belastingen op kasbasis
138,5
146,6
149,8
154,7
2.5 De belastingraming 2014-2015
Tabel 2.5.1 bevat een gedetailleerd overzicht van de raming van de belasting- en premieontvangsten 2014 en 2015 op EMU-basis.
Tabel 2.5.1 Overzicht van belasting- en premieontvangsten 2014-2015 op EMU-basis (in miljoenen euro’s)
Vermoedelijke uitkomsten 2014
Ontwerpbegroting 2015
Indirecte belastingen
73.649
74.858
Invoerrechten
2.263
2.390
Omzetbelasting
43.441
44.736
Belasting op personenauto’s en motorrijwielen
1.157
1.335
Accijnzen
11.311
11.361
-
-Accijns van lichte olie
3.968
3.956
-
-Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie
3.830
3.831
-
-Tabaksaccijns
2.412
2.450
-
-Alcoholaccijns
313
324
-
-Bieraccijns
425
427
-
-Wijnaccijns
361
373
Belastingen van rechtsverkeer
3.756
3.813
-
-Overdrachtsbelasting
1.389
1.423
-
-Assurantiebelasting
2.367
2.389
Motorrijtuigenbelasting
3.885
3.934
Belastingen op een milieugrondslag
4.819
5.097
-
-Afvalstoffenbelasting
30
97
-
-Energiebelasting
4.390
4.636
-
-Waterbelasting
239
221
-
-Brandstoffenheffingen
160
142
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.
209
213
Belasting op zware motorrijtuigen
137
140
Verhuurderheffing
1.164
1.334
Bankbelasting (inclusief resolutieheffing 2014)
1.507
507
Directe belastingen
64.656
71.585
Inkomstenbelasting kas
-
-410
846
Loonbelasting kas
46.166
51.547
Dividendbelasting
3.107
2.643
Kansspelbelasting
484
515
Vennootschapsbelasting
13.702
14.389
-
-Gassector kas
1.400
1.350
-
-Niet-gassector kas
12.302
13.039
Successierechten
1.606
1.644
Overige belastingontvangsten
170
186
waarvan belasting- en premieontvangsten Caribisch Nederland
101
103
Totaal belastingen
138.475
146.629
Premies volksverzekeringen (EMU)
42.738
37.176
Premies werknemersverzekeringen
53.474
53.891
waarvan zorgpremies
34.950
35.293
Totaal belasting- en premieontvangsten op EMU-basis
234.687
237.696
Tabel 2.5.2 bevat een gedetailleerd overzicht van de raming van de belasting- en premieontvangsten 2014 en 2015 op kasbasis en de aansluiting naar de totaalraming op EMU-basis.
Tabel 2.5.2. Overzicht van belasting- en premieontvangsten 2014-2015 op kasbasis (in miljoenen euro’s)
Vermoedelijke uitkomsten 2014
Ontwerpbegroting 2015
Indirecte belastingen
73.476
74.408
Invoerrechten
2.248
2.375
Omzetbelasting
43.406
44.328
Belasting op personenauto’s en motorrijwielen
1.146
1.336
Accijnzen
11.312
11.352
-
-Accijns van lichte olie
3.966
3.953
-
-Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie
3.825
3.825
-
-Tabaksaccijns
2.409
2.448
-
-Alcoholaccijns
327
326
-
-Bieraccijns
425
427
-
-Wijnaccijns
360
372
Belastingen van rechtsverkeer
3.733
3.798
-
-Overdrachtsbelasting
1.370
1.413
-
-Assurantiebelasting
2.363
2.385
Motorrijtuigenbelasting
3.845
3.923
Belastingen op een milieugrondslag
4.776
5.103
-
-Afvalstoffenbelasting
25
100
-
-Energiebelasting
4.372
4.618
-
-Waterbelasting
219
221
-
-Brandstoffenheffingen
160
164
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.
205
213
Belasting op zware motorrijtuigen
136
139
Verhuurderheffing
1.163
1.333
Bankbelasting (inclusief resolutieheffing 2014)
1.507
507
Directe belastingen
64.658
71.115
Inkomstenbelasting kas
-
-410
846
Loonbelasting kas
46.172
51.079
Dividendbelasting
3.107
2.643
Kansspelbelasting
480
514
Vennootschapsbelasting
13.702
14.389
-
-Gassector kas
1.400
1.350
-
-Niet-gassector kas
12.302
13.039
Successierechten
1.606
1.644
Overige belastingontvangsten
184
186
waarvan belasting- en premieontvangsten Caribisch Nederland
101
103
Totaal belastingen
138.318
145.708
Premies volksverzekeringen kas
42.690
37.687
Premies werknemersverzekeringen
53.474
53.891
waarvan zorgpremies
34.950
35.293
Aansluiting naar EMU-basis
205
410
Totaal belasting- en premieontvangsten op EMU-basis
234.687
237.696
3 EMU-saldo
De collectieve uitgaven bestaan uit de begrotingsgefinancierde uitgaven van het Rijk, de premiegefinancierde uitgaven van de sociale fondsen en de uitgaven van de decentrale overheden. Hetzelfde geldt voor de collectieve inkomsten. Omdat zowel de inkomsten als de uitgaven op de verschillende begrotingen op kasbasis worden gerapporteerd, moet gecorrigeerd worden voor kas-transverschillen (ktv’s), aangezien het EMU-saldo een begrip op transbasis is. Daarnaast tellen financiële transacties niet mee in het EMU-saldo, maar alleen in de EMU-schuld. De ramingen voor 2014 en 2015 zijn gebaseerd op de Macro Economische Verkenning 2015 van het CPB. De ramingen voor 2016 en 2017 zijn technische extrapolaties op basis van de MLT 2012-2017 en de MEV 2015.
Om dubbeltellingen te voorkomen, moeten de onderlinge betalingen van het totaal worden afgetrokken (zowel bij de collectieve uitgaven als bij de collectieve inkomsten). Een voorbeeld van een onderlinge betaling van het Rijk aan de decentrale overheden is de wet werk en bijstand (WWB). Het Rijk neemt dit op als een uitgave, terwijl de decentrale overheden dit als inkomsten boeken, waarmee zij op hun beurt uitgaven bekostigen. Om uitgaven niet twee keer mee te nemen, wordt hiervoor gecorrigeerd in de vorm van een consolidatiepost.
Tabel 3.1 EMU-saldo collectieve sector (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
bron
Inkomsten Rijk
166.745
164.895
170.543
172.971
178.060
waarvan belastingontvangsten
129.797
138.318
145.708
149.570
154.307
zie tabel 2.4.1
waarvan niet-belastingontvangsten
40.341
33.845
26.417
25.876
25.233
zie tabel 1.3
waarvan ktv's en financiële transacties
-
-3.392
-
-7.268
-
-1.582
-
-2.476
-
-1.479
zie tabel 1.4
Inkomsten sociale fondsen
110.750
114.213
112.590
116.066
117.224
zie tabel 3.4
Inkomsten decentrale overheden
93.885
93.493
99.280
104.896
110.607
zie tabel 3.5
Consolidatie: Rijk aan sociale fondsen
-
-14.302
-
-17.984
-
-21.505
-
-21.714
-
-22.226
zie tabel 3.4
Consolidatie: Rijk aan decentrale overheden
-
-70.731
-
-69.935
-
-75.515
-
-81.095
-
-86.674
zie tabel 3.5
Inkomsten collectieve sector
286.347
284.682
285.393
291.124
296.991
Uitgaven Rijk
171.664
175.777
180.257
184.494
187.798
waarvan uitgaven
182.087
185.208
183.381
188.401
192.524
zie tabel 1.2
waarvan ktv's en financiële transacties
-
-10.423
-
-9.432
-
-3.123
-
-3.907
-
-4.725
zie tabel 1.4
Uitgaven sociale fondsen
118.555
120.111
115.713
119.641
121.834
zie tabel 3.4
Uitgaven decentrale overheden
95.790
95.674
101.085
106.497
111.908
zie tabel 3.5
Consolidatie: Rijk aan sociale fondsen
-
-14.302
-
-17.984
-
-21.505
-
-21.714
-
-22.226
zie tabel 3.4
Consolidatie: Rijk aan decentrale overheden
-
-70.731
-
-69.935
-
-75.515
-
-81.095
-
-86.674
zie tabel 3.5
Uitgaven collectieve sector
300.976
303.642
300.036
307.824
312.640
EMU-saldo collectieve sector
-
-14.629
-
-18.960
-
-14.643
-
-16.699
-
-15.649
Bruto binnenlands product (in miljarden euro)
643
650
667
684
702
EMU-saldo collectieve sector (in procenten bbp)
- 2,3%
- 2,9%
- 2,2%
- 2,4%
- 2,2%
Tabel 3.2 bevat de EMU-saldi van de drie samenstellende delen van de collectieve sector. Deze saldi kunnen ook worden berekend door in tabel 3.1 de uitgaven van de inkomsten af te trekken per overheidslaag.
Tabel 3.2 Opbouw EMU-saldo collectieve sector (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
bron
EMU-saldo Rijk
-
-4.919
-
-10.881
-
-9.715
-
-11.523
-
-9.738
zie tabel 3.3
EMU-saldo sociale fondsen
-
-7.805
-
-5.897
-
-3.123
-
-3.575
-
-4.610
zie tabel 3.4
EMU-saldo decentrale overheden
-
-1.905
-
-2.181
-
-1.805
-
-1.601
-
-1.301
zie tabel 3.5
EMU-saldo collectieve sector
- 14.629
- 18.960
- 14.643
- 16.699
- 15.649
EMU-saldo collectieve sector (in procenten bbp)
- 2,3%
- 2,9%
- 2,2%
- 2,4%
- 2,2%
In de tabellen 3.3 tot en met 3.5 wordt per overheidslaag een onderbouwing voor het betreffende EMU-saldo gegeven.
Tabel 3.3 EMU-saldo Rijk (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
bron
Belastingontvangsten
129.797
138.318
145.708
149.570
154.307
zie tabel 2.4.1
Af: Netto Rijksuitgaven op kasbasis
141.747
151.363
156.964
162.525
167.291
zie tabel 1.1
Bij: Ktv's en financiële transacties
7.031
2.163
1.541
1.431
3.246
zie tabel 1.4
EMU-saldo Rijk
- 4.919
- 10.881
- 9.715
- 11.523
- 9.738
Tabel 3.4 EMU-saldo sociale fondsen (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
bron
Premie-inkomsten
96.448
96.212
91.067
94.144
94.633
zie tabel 2.4.1
Rijksbijdragen
14.303
18.002
21.523
21.923
22.591
Rentebaten
0
0
0
0
0
Inkomsten sociale fondsen
110.750
114.213
112.590
116.066
117.224
Premiegefinancierde uitgaven SZA
53.279
55.039
56.735
57.410
57.865
zie tabel 1.7
Premiegefinancierde uitgaven Zorg
62.478
64.049
58.866
61.228
62.807
zie tabel 1.8
Rente-uitgaven
0
18
18
209
365
Bemiddelingskosten zorgverzekeraars
2.847
1.390
458
1.191
1.220
Eigen risicodragers WGA/ZW
-
-323
-
-385
-
-364
-
-395
-
-423
Overig
274
0
0
0
0
Uitgaven sociale fondsen
118.555
120.111
115.713
119.641
121.834
EMU-saldo sociale fondsen
- 7.805
- 5.897
- 3.123
- 3.575
- 4.610
Tabel 3.5 EMU-saldo decentrale overheden (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
Belastinginkomsten
8.989
9.169
9.390
9.611
9.831
Rijksbijdragen
70.731
69.935
75.515
81.095
86.674
Overige inkomsten
14.165
14.389
14.376
14.191
14.102
Inkomsten decentrale overheden
93.885
93.493
99.280
104.896
110.607
Uitgaven decentrale overheden
95.790
95.674
101.085
106.497
111.908
EMU-saldo decentrale overheden
- 1.905
- 2.181
- 1.805
- 1.601
- 1.301
Tabel 3.6 Historisch overzicht EMU-saldo
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
EMU-saldo (in miljarden euro)
-
-1,7
-
-10,4
-
-15,4
-
-9,1
-
-1,5
1,1
1,1
1,2
-
-33,7
-
-31,9
-
-27,8
-
-25,3
-
-14,6
Bbp (in miljarden euro)
476
494
506
520
541
573
609
636
618
632
643
641
643
EMU-saldo collectieve sector (in procenten bbp)
-
-0,4
-
-2,1
-
-3,0
-
-1,8
-
-0,3
0,2
0,2
0,2
-
-5,5
-
-5,0
-
-4,3
-
-4,0
-
-2,3
4 EMU-schuld
Tabel 4.1 Financieringsbehoefte Rijk (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
bron
EMU-tekort Rijk
- 4.919
- 10.881
- 9.715
- 11.523
- 9.738
zie tabel 3.3
Af: Ktv's en financiële transacties
7.031
2.163
1.541
1.431
3.246
zie tabel 1.4
Af: Overbruggingskrediet FBN/ABN
0
-
-200
-
-150
-
-950
-
-1.650
Bij: Begrotingsreserve
258
0
0
0
0
Af: (dis)Agio
0
168
0
0
0
Af: Derdenrekening
-
-167
752
1.069
670
1.009
Feitelijk financieringstekort Rijk op kasbasis
- 11.525
- 13.764
- 12.175
- 12.675
- 12.343
Tabel 4.2 Opbouw EMU-schuld collectieve sector (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
bron
EMU-schuld primo
426.145
441.126
454.149
467.229
480.605
Financieringssaldo Rijk
11.525
13.764
12.175
12.675
12.343
zie tabel 4.1
EMU-saldo lokale overheden
1.905
2.181
1.805
1.601
1.301
zie tabel 3.5
ING back-up faciliteit
-
-4.779
-
-2.722
0
0
0
EFSF
2.351
699
0
0
0
Schatkistbankieren (onderling lenen)
0
-
-900
-
-900
-
-900
-
-900
SNS
5.000
0
0
0
0
Overig
-
-1.021
0
0
0
0
EMU-schuld ultimo
441.126
454.149
467.229
480.605
493.349
EMU-schuldquote (in procenten bbp)
68,6%
69,8%
70,0%
70,3%
70,3%
Tabel 4.3 Opbouw EMU-schuldquote (in procenten bbp)
2013
2014
2015
2016
2017
bron
EMU-schuldquote primo
66,5%
68,6%
69,8%
70,0%
70,3%
EMU-tekort collectieve sector
2,3%
2,9%
2,2%
2,4%
2,2%
zie tabel 3.2
Financiële en Europese interventies
0,5%
-
-0,9%
-
-0,2%
-
-0,2%
-
-0,3%
Overige financiële transacties
-
-0,5%
0,0%
0,0%
-
-0,3%
-
-0,1%
Noemereffect bbp
-
-0,2%
-
-0,8%
-
-1,8%
-
-1,7%
-
-1,8%
EMU-schuldquote ultimo
68,6%
69,8%
70,0%
70,3%
70,3%
Tabel 4.4 Historisch overzicht EMU-schuld
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
EMU-schuld (in miljarden euro)
232
238
250
260
267
258
260
348
349
373
394
426
441
Bbp (in miljarden euro)
476
494
506
520
541
573
609
636
618
632
643
641
643
EMU-schuld collectieve sector
(in procenten bbp)
48,8
48,3
49,4
50,0
49,4
44,9
42,7
54,8
56,5
59,0
61,3
66,5
68,6
5 Inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven
5.1 Inleiding
Deze bijlage bevat een overzicht van de inkomstenbeperkende regelingen en de belastinguitgaven in de Nederlandse fiscale wetgeving.
Inkomstenbeperkende regelingen zijn regelingen die de te betalen inkomstenbelasting beperken, maar wel onderdeel zijn van de primaire heffingstructuur. Ze vormen nadere bepalingen voor de draagkracht, die als maatstaf dient voor de inkomstenbelasting. Er zijn vele voorbeelden van regelingen die als nadere (inperkende) afbakening van de grondslag kunnen worden beschouwd. In de begrotingsregels 2013-2017 is afgesproken dat in de Miljoenennota bij de inkomstenbeperkende regelingen alleen het budgettaire beslag van de fiscale behandeling van de eigen woning en de pensioenen wordt opgenomen.7 Dit zijn qua budgettaire omvang de belangrijkste inkomstenbeperkende regelingen.
Onder een belastinguitgave (in enge zin) wordt verstaan een overheidsuitgave in de vorm van een derving of uitstel van belastingontvangsten, die voorvloeit uit een voorziening in de wet voor zover die voorziening niet in overeenstemming is met de primaire heffingstructuur van de wet. De budgettaire gevolgen van fiscale maatregelen vanaf 2015 en verdere jaren in de sfeer van zowel de inkomstenbeperkende regelingen als de belastinguitgaven worden weergegeven in tabel 5.2.1. De budgettaire overzichten van de inkomstenbeperkende regelingen en de belastinguitgaven zijn opgenomen in de tabellen 5.3.1 tot en met 5.3.3. De toelichting op de afzonderlijke belastinguitgaven - onder meer bestaande uit een beschrijving van de regeling en een weergave van de doelstelling, het verantwoordelijke ministerie, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluaties en een programmering van evaluaties voor toekomstige jaren - is als toelichting beschikbaar op www.rijksbegroting.nl.
In paragraaf 5.4 wordt ingegaan op de evaluaties van belastinguitgaven. In paragraaf 5.5 wordt aandacht besteed aan de ramingbijstellingen voor 2015 ten opzichte van de ramingen zoals opgenomen in de Startnota.8 Deze paragraaf is een uitvloeisel van de afspraak van de begrotingsregels 2013-2017 dat het budgettaire beslag van de belastinguitgaven in enge zin dient te worden afgezet tegen de aan het begin van de kabinetsperiode verwachte ontwikkeling.
5.2 Maatregelen inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven per 2015
Tabel 5.2.1 bevat een overzicht van de maatregelen op het gebied van de inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven per 2015, zoals opgenomen in het Belastingplan 2015. Voor een inhoudelijke uitleg van de maatregelen wordt verwezen naar dat wetsvoorstel.
Tabel 5.2.1 Maatregelen per 2015, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)1
2015
2016
2017
struc
Verlengen termijn aftrek hypotheekrente restschulden
-
-15
-
-15
-
-15
0
Structureel maken maatregelen koopwoningmarkt
-
-5
-
-5
-
-5
-
-5
Totaal inkomstenbeperkende regelingen
- 20
- 20
- 20
- 5
Incidentele taakstelling RDA
150
0
0
0
Incidentele intensivering WBSO
-
-16
0
0
0
Ouderentoeslag forfaitair rendement afschaffen
0
135
135
135
Verlengen verlaagd btw-tarief herstel en renovatie
-
-128
0
0
0
Uitbreiding verlaagd tarief lokaal duurzaam opgewekte energie
0
0
0
0
Levensloopverlofkorting (i.v.m. vrijval levensloopregeling)
-
-5
1
1
1
Totaal belastinguitgaven
1
136
136
136
Noot 1
1: <<+>> = opbrengst; <<->> = derving
5.3 Een overzicht van inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven
In tabel 5.3.1 wordt de budgettaire derving weergegeven van de inkomstenbeperkende regelingen voor de eigen woning en voor de pensioenen voor de periode 2013-2019.
Tabel 5.3.1 Overzicht inkomstenbeperkende regelingen 2013-2019, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljard)
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Eigen woning
10,9
10,7
10,2
10,1
10,0
9,9
9,9
Pensioenen (inclusief box 3)
14,3
13,6
13,3
13,3
13,3
13,6
14,1
Totaal
25,2
24,3
23,5
23,3
23,2
23,5
24,0
Percentage bbp
3,92
3,73
3,52
3,42
3,32
3,27
3,25
De tabellen 5.3.2 en 5.3.3 bevatten de meerjarige overzichten van de belastinguitgaven in de belastingen op inkomen, winst en vermogen respectievelijk de belastinguitgaven in de kostprijsverhogende belastingen voor de periode 2013-2019. Bij de ramingen is rekening gehouden met voorgenomen beleid.
Tabel 5.3.2 Belastinguitgaven in de belastingen op inkomen, winst en vermogen 2013-2019, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)1
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Verlaging lastendruk op ondernemingen
5.274
5.248
5.283
5.260
5.344
5.436
5.531
a) algemeen
Zelfstandigenaftrek
1.712
1.718
1.741
1.761
1.781
1.801
1.822
Extra zelfstandigenaftrek starters
106
108
109
111
112
114
115
Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid
2
2
2
2
2
2
2
FOR, niet omgezet in lijfrente
53
53
54
54
54
54
55
Meewerkaftrek
7
7
7
6
6
6
6
Stakingsaftrek
17
16
16
15
15
15
14
Doorschuiving stakingswinst
220
232
245
259
273
288
304
Bedrijfsopvolgingsfaciliteit in successiewet
197
201
205
208
212
216
220
Doorschuiving inkomen uit aanmerkelijk belang
94
96
97
99
100
102
103
Landbouwvrijstelling
1.721
1.755
1.791
1.826
1.863
1.900
1.938
b) investeringen in het algemeen
Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
353
371
397
409
421
433
446
Willekeurige afschrijving starters2
8
8
8
8
8
8
9
Willekeurige afschrijving zeeschepen2
0
3
3
3
3
3
3
Keuzeregime winst uit zeescheepvaart (tonnagebelasting)
120
120
120
120
120
120
120
Aftrek speur- en ontwikkelingswerk
9
8
8
8
8
8
8
Willekeurige afschrijving investeringen bedrijfsmiddelen2
57
-
-
-
-
-
-
Research & Development Aftrek (RDA)3
226
302
238
131
126
126
126
c) investeringen ten behoeve van het milieu
VAMIL2
56
30
38
38
38
38
38
Energie-investeringsaftrek (EIA)
139
111
106
101
101
101
101
Milieu-investeringsaftrek (MIA)
169
101
93
93
93
93
93
Bosbouwvrijstelling
1
1
1
1
1
1
1
Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer
6
6
6
6
6
6
6
Verlaging lastendruk op arbeid
2.112
1.714
1.577
1.517
1.453
1.396
1.352
a) gericht op werkgevers
Afdrachtvermindering onderwijs
328
-
-
-
-
-
-
Afdrachtvermindering zeevaart
110
111
112
114
115
117
118
Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk WBSO3
766
756
794
804
794
794
794
b) gericht op werknemers
Feestdagenregeling4
50
50
-
-
-
-
-
Verlaging fiscale bijtelling IB (zeer) zuinige auto's
432
518
525
480
437
393
348
Ouderschapsverlofkorting
115
116
-
-
-
-
-
Levensloopverlofkorting
161
13
18
12
12
12
12
Werkbonus
150
150
127
107
94
80
80
Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen
1.635
1.659
1.702
1.641
1.667
1.685
1.695
Ouderentoeslag forfaitair rendement
97
96
97
-
-
-
-
Vrijstelling bos- en natuurterreinen forfaitair rendement
6
7
7
7
8
8
8
Vrijstelling voorwerpen van kunst en wetenschap forfaitair rendement
5
6
6
6
6
6
6
Vrijstelling groen beleggen forfaitair rendement
54
55
56
57
58
60
61
Vrijstelling spaarloon- en premiespaarregeling forfaitair rendement
2
1
1
-
-
-
-
Vrijstelling rechten op kapitaalsuitkering bij overlijden forfaitair rendement
22
22
23
24
25
26
27
Vrijstelling rechten op bepaalde kapitaalsuitkeringen forfaitair rendement
898
903
926
940
945
941
927
Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld
420
434
451
468
486
504
524
Gedeeltelijke vrijstelling van inkomsten uit kamerverhuur
40
43
45
47
49
52
54
Aftrek kosten monumentenwoning
51
51
50
50
49
48
47
Heffingskorting groen beleggen
34
37
38
39
39
40
41
Persoonsgebonden aftrekpost durfkapitaal
7
5
3
3
2
1
0
Overige regelingen
843
866
894
922
952
983
1.015
Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten)
273
288
306
324
344
364
386
Giftenaftrek
375
379
385
391
397
402
409
Faciliteiten successiewet algemeen nut beogende instellingen
195
199
203
207
212
216
220
Totaal Generaal directe belastingen
9.864
9.487
9.456
9.339
9.416
9.500
9.594
Percentage bbp
1,53
1,46
1,42
1,37
1,34
1,32
1,30
Totaal premie-uitgaven5
732
579
701
553
377
336
336
Noot 1
<<->> = regeling is in dat jaar niet van toepassing; <<0>> = budgettair beslag van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.
Noot 2
Het betreft hier de contante waarde van het rentevoordeel voor de betrokken belastingplichtigen c.q. het rentenadeel voor de overheid.
Noot 3
Betreft het beschikbare budget, inclusief technische inboekingen. Voorts zal nader worden onderzocht om de RDA en WBSO per 2016 te integreren.
Noot 4
De feestdagenregeling heeft ook invloed op de premies voor de werknemersverzekeringen WW (AWF en sectorfonds), WIA en ZVW. Wijzigingen in deze belastinguitgaven veranderen zowel het fiscale loon als het premieloon (en in het verlengde daarvan het uitkeringsloon, waardoor de hoogte van de uitkering kan veranderen). Deze effecten zijn onderdeel van de regel premie-uitgaven.
Noot 5
Een premie-uitgave is een overheidsuitgave in de vorm van een derving of uitstel van premieontvangsten die voortvloeit uit een voorziening in de wet voor zover die voorziening niet in overeenstemming is met de primaire heffingsstructuur van de wet. Een nadere uitsplitsing van de premie-uitgaven is opgenomen in de begroting van SZW.
Tabel 5.3.3 Belastinguitgaven in de kostprijsverhogende belastingen 2013-2019, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)1
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Energiebelasting
109
121
132
137
145
153
162
Verlaagd tarief glastuinbouw
68
70
74
72
73
73
74
Teruggaaf kerkgebouwen
7
8
8
8
9
9
9
Teruggaaf non-profit
27
34
35
36
38
39
41
Teruggaaf grootverbruik
7
7
7
7
7
7
7
Lokaal opgewekte duurzame energie
-
3
8
14
20
25
31
Omzetbelasting verlaagd tarief
4.498
4.639
4.611
4.579
4.675
4.774
4.876
Boeken, tijdschriften, week- en dagbladen
527
527
527
527
527
527
527
Bibliotheken (verhuur boeken), musea e.d.
127
129
130
132
134
135
137
Kermissen, attractieparken, sportwedstrijden en -accommodatie
143
150
156
163
171
178
186
Circussen, bioscopen, theaters en concerten
183
188
192
197
202
207
212
Sierteelt
228
228
229
229
229
230
230
Arbeidsintensieve diensten
667
734
627
515
528
541
555
Vervoer van personen (w.o. openbaar vervoer)
980
1.022
1.065
1.110
1.158
1.207
1.258
Logiesverstrekking (incl. kamperen)
272
276
280
284
288
293
297
Voedingsmiddelen horeca
1.370
1.386
1.404
1.421
1.438
1.456
1.474
Omzetbelasting - vrijstellingen
561
568
576
585
595
605
616
Sportclubs
81
83
85
86
88
90
91
Post
178
172
167
161
156
151
147
Vakbonden, werkgeversorg., politieke partijen, kerken
134
139
145
151
157
163
170
Fondswerving
168
174
180
187
194
201
208
Omzetbelasting - speciale regelingen
148
154
161
168
175
184
192
Kleine ondernemersregeling
129
135
143
150
159
167
176
Landbouwregeling
19
19
18
17
17
16
16
Accijnzen
2.951
3.178
3.208
3.250
3.312
3.384
3.452
Verlaagd tarief kleine brouwerijen
1
1
1
1
1
1
1
Vrijstelling communautaire wateren
1.081
1.154
1.165
1.181
1.203
1.229
1.254
Vrijstelling accijns luchtvaartuigen
1.869
2.023
2.042
2.068
2.108
2.154
2.197
Belastingen op personenauto's en motorrijwielen
48
47
48
50
52
54
56
Teruggaaf ambulance
1
2
2
2
2
2
2
Teruggaaf taxi's
43
45
46
48
50
52
54
Stimulans Euro-6 dieselpersonenauto's
4
-
-
-
-
-
-
Motorrijtuigbelasting
542
163
168
132
132
132
132
Nihiltarief OV-bussen op LPG
0
0
0
0
0
0
0
Vrijstelling motorrijtuigen van 40 jaar of ouder
207
77
74
71
69
68
66
Vrijstelling taxi's
51
50
51
52
54
55
57
Vrijstelling reinigingsdiensten
1
1
1
1
1
1
1
Vrijstelling wegenbouw
0
0
0
0
0
0
0
Vrijstelling ambulances
2
3
3
3
3
3
3
Nihiltarief MRB zeer zuinige auto's
277
28
36
-
-
-
-
Overige vrijstellingen
3
3
3
4
4
5
5
Belasting op zware motorrijtuigen (eurovignet)
0
0
0
0
0
0
0
Teruggaaf internationaal gecombineerd vervoer
0
0
0
0
0
0
0
Overdrachtsbelasting
129
137
140
143
147
150
153
Vrijstelling overdrachtsbelasting bedrijfsoverdracht in familiesfeer
13
16
16
16
17
17
17
Vrijstelling overdrachtsbelasting stedelijke herstructurering
0
2
2
2
2
2
2
Vrijstelling landinrichting
1
1
1
1
1
1
1
Vrijstelling Bureau Beheer Landbouwgronden
3
11
11
12
12
13
14
Vrijstelling cultuurgrond
110
104
106
108
110
113
115
Vrijstelling natuurgrond
2
3
3
4
4
4
4
Totaal generaal indirecte belastingen
8.986
9.007
9.044
9.044
9.232
9.435
9.639
Percentage bbp
1,40
1,38
1,36
1,33
1,32
1,31
1,31
Noot 1
<<->> = regeling is in dat jaar niet van toepassing; <<0>> = budgettair beslag van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.
5.4 Evaluatie van belastinguitgaven
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de voltooide evaluaties sinds de voorgaande Miljoenennota. Kort wordt aandacht geschonken aan de conclusies en eventuele beleidsconsequenties die getrokken zijn door het Kabinet op basis van de uitgevoerde evaluaties. Voorts wordt aangegeven welke evaluaties naar verwachting dit kalenderjaar nog worden verstuurd naar de Tweede Kamer en komt de evaluatieprogrammering voor het komend jaar aan bod.
Gerealiseerde evaluaties sinds de Miljoenennota 2014
In april 2014 is de evaluatie van de verhoging van het btw-tarief op podiumkunsten naar de Eerste Kamer verstuurd.9 De evaluatie bevat een analyse van het effect van de verhoging van het btw-tarief op podiumkunsten van het verlaagde tarief naar het algemene tarief in de periode van 1 juli 2011 tot 1 juli 2012.
Op basis van de geanalyseerde data is het aannemelijk dat de btw-verhoging op de korte termijn niet direct heeft geleid tot een afname van het aantal bezoekers (er is geen additionele negatieve afwijking van de geconstateerde negatieve trend). Wat echter de langetermijneffecten van een structurele tariefsaanpassing zouden zijn geweest kan niet uit de evaluatie worden afgeleid, gegeven de korte periode dat het algemene tarief van toepassing is geweest. Het valt derhalve niet uit te sluiten dat als het algemene tarief voor een langere periode van toepassing was geweest dat het tot een daling van het aantal bezoekers had geleid.
Dit jaar is het zeevaartbeleid geëvalueerd (ex post evaluatie 2008-2013) in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Onder deze evaluatie vallen de volgende belastinguitgaven: (i) keuzeregime winst uit zeescheepvaart (tonnagebelasting), (ii) de afdrachtvermindering zeevaart en (iii) de willekeurige afschrijving zeeschepen. De evaluatie zal gelijktijdig met de Miljoenennota naar de Tweede Kamer worden verstuurd.
Uit het evaluatierapport is te concluderen dat de tonnagebelasting en de afdrachtvermindering zeevaart nog steeds belangrijke regelingen zijn, die bijdragen aan het behoud van een level playing field waardoor Europese reders op de wereldmarkten de concurrentie aankunnen met reders buiten de Europese Unie. Met betrekking tot de willekeurige afschrijving zeeschepen concluderen de onderzoekers dat de regeling in die periode vrijwel niet is gebruikt omdat reders overwegend kozen voor de tonnageregeling of de tijdelijk geldende, gunstigere, crisismaatregel om versneld af te schrijven (Tijdelijke Willekeurige Afschrijving).
Verwachte evaluaties en evaluatieprogrammering
In de internetbijlage over de belastinguitgaven is voor iedere belastinguitgave aangegeven wanneer een evaluatie staat geprogrammeerd. In 2014/2015 worden voor de volgende belastinguitgaven evaluaties voorzien: de fiscale faciliteiten gericht op ondernemerschap, de bedrijfsopvolgingregelingen, groen beleggen, teruggaaf energiebelasting en de autobrief 2.0.
5.5 Toetsen aan de benchmark
In lijn met het regeerakkoord wordt de huidige raming van het budgettaire beslag van de belastinguitgaven in enge zin vergeleken met de benchmark. De benchmark is de raming volgens de Startnota van dit kabinet. De vergelijking van de huidige raming met de benchmark dient ter bepaling of er sprake is van een substantiële afwijking. De totale bijstelling bestaat uit gewijzigde endogene bijstellingen, beleidsmatige en technische aanpassingen. Endogene bijstellingen zijn het gevolg van conjuncturele ontwikkelingen, een aanpassing van de trendmatige groei of andere factoren die van invloed zijn op de mate waarin gebruik wordt gemaakt van een bepaalde belastingfaciliteit. De beleidsmatige aanpassingen zijn additionele maatregelen sinds de benchmark. Voor een toelichting op nieuwe beleidsmaatregelen op het gebied van belastinguitgaven die in 2015 ingaan wordt verwezen naar tabel 5.2.1. Technische bijstellingen worden veroorzaakt door bijvoorbeeld een correctie op de eerder gebruikte ramingstechniek of door een totale herziening van de tijdreeks door het beschikbaar komen van nieuwe databronnen. Dergelijke bijstellingen staan los van beleidsmatige of endogene ontwikkelingen.
In onderstaande tabel wordt voor 2015 een overzicht gegeven van de totale mutatie sinds de startbrief. Belastinguitgaven waarvan de endogene mutatie groter is dan 25 miljoen euro of 10% worden afzonderlijk vermeld. Mutaties die vorig jaar al om deze reden zijn gemeld zijn opnieuw opgenomen. Voor de toelichting op de mutaties die vorig jaar al zijn vermeld wordt verwezen naar de Miljoenennota 2014. Nieuwe bijstellingen worden onder de tabel nader toegelicht.
Tabel 5.5.1 Nadere Toelichting verschillen in 2015 huidige raming en startbrief (x € miljoen)
Startbrief
MN2015
Mutatie
Waarvan endogeen
Mut(%)
Nieuw
Vrijstelling rechten op bepaalde kapitaalsuitkering en forfaitair rendement
1.002
926
-
-76
-
-76
-
-7,6%
Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld
414
451
37
37
8,9%
Vrijstelling groen beleggen forfaitair rendement
77
56
-
-21
-
-21
-
-27,0%
Giftenaftrek
395
385
-
-10
-
-49
-
-12,4%
Technisch nieuw
Landbouwvrijstelling
312
1.791
1.478
50
15,9%
Keuzeregime winst uit zeescheepvaart (tonnagebelasting)
87
120
33
-
-2
-
-2,4%
Vorig jaar al gemeld
Verlaging fiscale bijtelling (zeer) zuinige auto's
215
525
311
311
144,7%
Verlaagd tarief glastuinbouw energiebelasting
136
74
-
-62
-
-56
-
-41,3%
Boeken, tijdschriften, week- en dagbladen laag btw-tarief
566
518
-
-48
-
-46
-
-8,1%
Arbeidsintensieve diensten laag btw-tarief
561
627
66
-
-55
-
-9,9%
Voedingsmiddelen horeca laag btw-tarief
1.501
1.404
-
-97
-
-90
-
-6,0%
Post btw-vrijstelling
210
167
-
-43
-
-41
-
-19,4%
Landbouwregeling in de btw
48
18
-
-30
-
-30
-
-62,2%
Accijns vrijstelling communautaire wateren
885
1.165
280
-
-40
-
-4,5%
Technisch al gemeld
Zelfstandigenaftrek
1.915
1.741
-
-173
89
4,6%
Accijns vrijstelling luchtvaartuigen
1.053
2.042
989
-
-40
-
-3,8%
Overige
Overige belastinguitgaven
6.754
6.491
-
-263
94
1,4%
Totaal
16.131
18.499
2.369
35
0.2%
Endogene bijstellingen
De neerwaartse bijstelling van de vrijstelling rechten op bepaalde kapitaalsuitkeringen wordt veroorzaakt doordat als gevolg van het afschaffen van deze regeling per 1 april 2013 nieuwe inleg niet meer mogelijk is. Het geraamde gebruik van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld is verhoogd, omdat uit de belastingaangiften blijkt dat het aantal belastingplichtigen dat gebruik heeft gemaakt van de regeling is toegenomen. Oftewel meer belastingplichtigen dan verwacht ten tijde van het regeerakkoord hebben ervoor gekozen hun hypotheek (grotendeels) af te lossen. Voor de vrijstelling groen beleggen forfaitair rendement en de giftenaftrek is de raming neerwaarts bijgesteld op grond van het lagere gebruik dat blijkt uit de ingediende belastingaangiften.
In totaliteit is de endogene ontwikkeling sinds de startbrief 35 miljoen euro opwaarts bijgesteld (0,2%).
Technische bijstellingen
De landbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting/vennootschapsbelasting is technisch bijgesteld. De reden is dat bij de berekening van de kosten van de landbouwvrijstelling geen rekening meer wordt gehouden met het gebruik van alternatieve fiscale regelingen (de herinvesteringsreserve en de aankoop van stakingslijfrenten) als de landbouwvrijstelling zou worden afgeschaft. Bij alle andere belastinguitgaven wordt bij de budgettaire derving ook geen rekening gehouden met eventueel gebruik van alternatieve regelingen als de regeling zou worden afgeschaft. Daarom worden de kosten van de landbouwregeling nu ook bruto gepresenteerd. Dit niveau ligt circa 1.350 miljoen euro hoger.
De raming voor het keuzeregime winst uit zeescheepvaart is eveneens aangepast door de nieuwe inzichten die zijn verkregen door een uitgebreide analyse van de belastingaangiften van gebruikers van deze regeling over de periode 2007-2011. Een dergelijke analyse vindt periodiek plaats in het kader van een evaluatie van de regeling. De vorige evaluatie dateert uit 2007 waarvoor een analyse is gemaakt op basis van beschikbare aangiften uit 2002. Voor de nieuwe analyse over 2007-2011 kon ten opzichte van de vorige evaluatie gebruik worden gemaakt van alle belastingaangiften. De analyse toont aan dat de omvang van de belastinguitgave sterk afhankelijk is van de conjunctuur. De regeling kan nadelig uitpakken als gebruikers verlies maken, omdat zij op grond van de tonnage toch belasting verschuldigd zijn. In tijden van hoogconjunctuur is de regeling erg gunstig. In de periode 2007-2011 fluctueert de budgettaire derving van circa 20 miljoen euro tot ruim 300 miljoen euro. De keuze voor de tonnageregeling door de belastingplichtige wordt voor 10 jaar gemaakt. Om die reden ligt het voor de hand om de budgettaire derving te bepalen over het gemiddelde van die 10 jaar. Dan kan ook worden aangenomen dat de invloed van conjunctuur beperkt is. De keuze om op deze wijze de budgettaire derving te presenteren werd in de vorige Miljoenennota’s ook al toegepast, maar de uitgebreide analyse heeft er wel toe geleid dat de budgettaire derving opwaarts is aangepast met circa 30 miljoen euro ten opzichte van de ramingen gepresenteerd in de Miljoenennota 2014.
6 Beleidsonderzoek
6.1 Beleidsdoorlichtingen 2015
Al het beleid wordt periodiek geëvalueerd in een beleidsdoorlichting. De beleidsdoorlichting oordeelt over het behalen van de beleidsdoelstellingen zoals die zijn geformuleerd in het beleidsartikel van de departementale begrotingen. De vakministers zijn verantwoordelijk voor het periodiek evalueren van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleid.
Drie kenmerkende eigenschappen van een beleidsdoorlichting zijn:
-
-
-
a)beleidsdoorlichtingen zijn evaluaties op het niveau van beleidsterreinen. Een beleidsdoorlichting heeft hierdoor het karakter van een synthese onderzoek;
-
-
-
-
b)in een beleidsdoorlichting staan fundamentele vragen centraal die gericht zijn op nut, noodzaak en effectiviteit van beleid;
-
-
-
-
c)bij de uitvoering worden onafhankelijke experts betrokken. De onafhankelijke expert geeft een oordeel over de kwaliteit van het onderzoek, en licht daarbij zijn of haar betrokkenheid bij de totstandkoming van de beleidsdoorlichting toe. Dit oordeel wordt samen met de beleidsdoorlichting aan de Tweede Kamer aangeboden.
-
De meerjarige programmering van beleidsdoorlichtingen is terug te vinden in de beleidsagenda van elke departementale begroting.
Tabel 6.1 geeft een overzicht van de beleidsdoorlichtingen die volgens de ontwerpbegrotingen 2015 in 2015 aan het parlement zullen worden aangeboden.
Tabel 6.1 Overzicht beleidsdoorlichtingen
Departement
Onderwerp
Artikel
I De Koning
IIA Staten Generaal
IIB Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten van de Gouverneurs
III Algemene zaken
IV Koninkrijksrelaties
V Buitenlandse Zaken
Bevordering Internationale Rechtsorde
1, 2
Nabuurschap (met effectonderzoek naar Oostelijke Partnerschap-landen incl. MATRA
3
Publieksdiplomatie
4
Nederland Gastland
4
NL cultuur in het buitenland
4
VI Veiligheid en Justitie
Nationale Politie1
31
Adequate toegang tot het rechtsbestel
32.2
Slagvaardige & kwalitatief goede rechtspleging
32.3
VII Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Regeldruk
6.1
Informatiebeleid
6.2
E-overheid
6.3
VIII Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog
1, 3, 4, 6, 7, 11 en 12
Doelmatigheid en focus op het onderwijs
1, 3, 4, 6, 7, 11 en 12
Goed opgeleide, professionele leraren, docenten en schoolleiders
9
Een sterke cultuursector die ondernemend en innovatief is en goed zorgt voor ons erfgoed
14
IX Financiën en Nationale Schuld
Het genereren van inkomsten voor de financiering van overheidsbeleid
1
Een bijdrage leveren aan een gezond en welvarend Europa en een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling
4
Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting
11
X Defensie
Wijziging samenstelling Koninklijke Marine (2005)
2
Defensie Materieel Proces
6
XII Infrastructuur en Milieu
Waterkwaliteit
12
Geluid
20
XIII Economische Zaken
Goed functionerende economie en markten
11
Een sterk innovatievermogen
12
Een excellent ondernemingsklimaat2
13
Natuur en regio
18
XV Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kinderopvang
7
Uitvoeringskosten
11
XVI Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ziektepreventie
1
Bevordering van de werking van het stelsel
2
Zorg en jeugdzorg in Caribisch Nederland
4
XVII Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Rechtsstaatontwikkeling, democratisering en corruptiebestrijding
4
Humanitaire hulp
4
XVIII Wonen en Rijksdienst
Woningmarkt
1
A Infrastructuurfonds
B Gemeentefonds
C Provinciefonds
F Diergezondheidsfonds
H BES-fonds
J Deltafonds
Noot 1
Deze beleidsdoorlichting wordt meegenomen in het IBO Politie.
Noot 2
Gecombineerd met art. 12, beiden stonden voor afronding 2014 maar door combineren doorgeschoven naar 2015.
Alle afgeronde beleidsdoorlichtingen zijn in te zien op http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/archief.
6.2 Interdepartementale Beleidsonderzoeken
Interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO’s) ontwikkelen alternatieven voor bestaand beleid. IBO’s vinden plaats in opdracht van het kabinet en worden uitgevoerd door interdepartementale werkgroepen. Afgeronde IBO’s zijn te vinden op: http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/beleidsonderzoek/overzicht-afgeronde-ibos.
In 2014-2015 worden de volgende IBO’s uitgevoerd:
-
-
-
1.Effectiviteit Politie
-
-
-
-
2.Zelfstandigen zonder personeel (zzp)
-
-
-
-
3.Wapensystemen
-
-
-
-
4.Doelmatigheid pensioengelden collectieve sector: governance werkgeversbelang en kosten/risicoafweging bij ABP, PfZW en PfUWV
-
-
-
-
5.Effectieve leerroutes funderend onderwijs
-
Hieronder volgen de taakopdrachten.
-
1.IBO Effectiviteit Politie
Onderwerp
Op 1 januari 2013 is de Nationale Politie van start gegaan. Waar tot 1 januari sprake was van 25 regiokorpsen, een Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (VtsPN), is er nu één korps onder leiding van één korpschef. Het gezag over de politie is ongewijzigd gebleven en wordt lokaal bepaald. De Minister van Veiligheid en Justitie gaat over het beheer. De Nationale Politie heeft de status van een rechtspersoon sui generis en is dus géén ZBO of baten-lastendienst.
Tussen politie, gezag en Minister zijn landelijke beleidsdoelstellingen geformuleerd voor de politie, waar ook prestatie-indicatoren aan zijn verbonden. Een voorbeeld is de afspraak dat de pakkans met 25% moet stijgen op «high impact» crimes zoals overvallen, straatroven en woninginbraken. Daarnaast zijn er voor de taakuitvoering prestatie-indicatoren op andere onderwerpen, zoals aanrijdtijden. Sturing op de politieorganisatie vindt plaats aan de hand van deze indicatoren. Deze prestatie-indicatoren dekken echter niet het volledige werkterrein en/of inzet van de politie en zijn bovendien niet volledig beïnvloedbaar door de politie zelf.
Grondslag
De Nationale Politie wordt voornamelijk bekostigd uit artikel 31 van de begroting van het Ministerie van VenJ, maar ontvangt ook van andere onderdelen van Veiligheid en Justitie een relatief (kleine) bijdrage (zo’n 150 miljoen per jaar). Jaarlijks ontvangt het korps een in grote mate lump sum-bijdrage (bestaande uit een algemene bijdrage en bijzondere bijdragen) van opgeteld circa 4,8 miljard. Dit bedrag loopt, vnl. door taakstellingen van het kabinet-Rutte I, af (zie onderstaande tabel). Uit de bijdrage bekostigt het korps zijn normale bedrijfsvoering. Veruit het grootste deel van de kosten van de politie betreffen personeelskosten, namelijk ca. 3,9 miljard euro per jaar. De overige ca. 1 miljard euro omvat de materiële uitgaven aan onder meer huisvesting, ICT, vervoer en uitrusting.
Tabel: Grondslag IBO
(€ miljoen)
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Art. 31.2 (Bijdrage Nationale Politie)
4.980
4.882
4.776
4.728
4.702
4.677
Opdracht aan de werkgroep
De werkgroep heeft de concrete opdracht om een analyse op te leveren van de mate waarin de Nationale Politie doelmatig en doeltreffend kan functioneren. De politieorganisatie, inclusief de Landelijke Meldkamerorganisatie (LMO) en het politieonderwijs worden betrokken bij het onderzoek. De werkgroep heeft de opdracht om varianten in kaart te brengen die op middellange termijn de doelmatigheid en doeltreffendheid van de politie verbeteren. Van deze beleidsvarianten worden de maatschappelijke voor- en nadelen weergegeven en de budgettaire effecten geanalyseerd en gekwantificeerd.
De IBO-werkgroep richt zich daarbij onder andere op de volgende vragen en analyses:
A. Behoefte en prestatie
-
-
-
1.Waar besteedt de politie zijn geld aan (o.m. beschrijving van doelen/wettelijke opdrachten en ingezette instrumenten, zoals dienstonderdelen)? Hoe komt de verdeling van beschikbare middelen tot stand?
-
-
-
-
2.Welke verschillende taken verricht de politie voor de gezagsdragers en hoe verhouden deze taken zich tot elkaar?
-
-
-
-
3.Verricht de politie taken voor niet-gezagsdragers?
-
-
-
-
4.Welke prestatie-indicatoren zijn er vastgesteld en hoe wordt gemeten of deze prestaties worden bereikt?
-
-
-
-
5.Welke andere partijen en beleidsterreinen richten zich op cq. zijn betrokken bij deze of vergelijkbare taken (bijv. gemeentelijke handhavers, krijgsmacht (KMar), douane, BOD-en etc.)? Hoe verloopt de afstemming met deze partijen? En hoe worden de prestaties bij deze partijen gemeten?
-
Bovenstaand cluster levert kortom een beschrijving op van doelen, gevraagde resultaten, ingezet instrumentarium en geleverde resultaten.
B. Effectiviteit en efficiency
-
-
-
6.Kunnen bestaande criteria t.a.v. effectiviteit en efficiency handvatten bieden bij de politie?
-
C. Sturing
-
-
-
7.Hoe is in de wet prioriteitstelling vormgegeven en hoe vindt in de praktijk prioriteitstelling tussen de verschillende gevraagde resultaten plaats? Wie speelt hierbij een rol (gezagsdragers en/of derden zoals burgers)?
-
-
-
-
8.Wat is de relatie tussen gevraagde resultaten, ingezet instrumentarium, geleverde resultaten, sturing, prestatie(meting) en verantwoording?
-
D. Effectiviteit en analyse
-
-
-
9.Hoe ziet het personeelsbestand van de Nationale Politie er uit? Sluit dit personeelsbestand aan bij de taken die de politie uitvoert?
-
-
-
-
10.Hoe beoordeelt de werkgroep in het licht van de analyse op basis van bovenstaande vragen de huidige sturing en geleverde prestatie van de politie?
-
-
-
-
11.Biedt een internationale vergelijking, voor zover relevant, aanknopingspunten van de wijze waarop sturing op de politie plaatsvindt?
-
E. Verbinding en conclusies
-
-
-
12.Hoe kan de effectiviteit en doelmatigheid van het politieoptreden worden vergroot?
-
-
-
-
13.Welke opties ziet de werkgroep voor de middenlange termijn voor een doelmatige allocatie van middelen en aansturing (prestatieafspraken, bekostiging) van de politie?
-
Organisatie van het onderzoek
Samenstelling
De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de Ministeries van Veiligheid en Justitie, Algemene Zaken, Financiën, Defensie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vertegenwoordigers van Korps Nationale Politie, Openbaar Ministerie, een bestuurlijke vertegenwoordiger (een (regio) burgemeester) en een onafhankelijke wetenschapper.
De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter, die wordt ondersteund door een secretariaat vanuit Financiën en VenJ. Het secretariaat start de voorbereidende werkzaamheden vanaf 1 juni 2014. De werkgroep start in augustus 2014 en rondt het eindrapport 1 maart 2015 af. De werkgroep geeft de planning scherper vorm tijdens de eerste werkgroepbijeenkomst. De omvang van het rapport (exclusief bijlagen) is niet groter dan 30 bladzijden plus een samenvatting van maximaal 5 bladzijden.
-
2.Zelfstandigen zonder personeel
Inleiding
Momenteel zijn er ongeveer 800.000 zzp’ers in Nederland, wat betekent dat 1 op de 10 werkenden zzp’er is. Eind jaren ’90 was dit nog 1 op de 17. In 2013 kwamen er 42.000 zzp’ers bij en naar verwachting zet deze trend zich in 2014 door. Bij ongewijzigd beleid zullen er binnen afzienbare tijd meer dan 1 miljoen zzp’ers zijn. Deze groei van het aantal zzp’ers roept een aantal vragen op. Moeten we deze ontwikkeling positief of negatief waarderen en stimuleren of juist afremmen? Ook noopt dit tot nadenken over de vormgeving van sociale voorzieningen en verzekeringen, de regels op de arbeidsmarkt, de fiscale wetgeving omtrent werkenden, de belemmeringen tot in dienst nemen van personeel en de (huishouden)inkomens- en vermogensposities van de zzp-populatie.
Probleemstelling
Zzp’ers zijn ondernemers en werken, anders dan werknemers, voor eigen rekening en risico. Dat betekent dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het regelen van voorzieningen voor onder andere ziekte en oude dag. Zij worden dan ook fiscaal anders behandeld dan werknemers. Afhankelijk van hun situatie komen zzp’ers in aanmerking voor verschillende fiscale faciliteiten. De bekendste zijn de zelfstandigenaftrek en de mkb-winstvrijstelling. De fiscale faciliteiten maken dat de effectieve lastendruk op het winstinkomen wordt gereduceerd en dat zzp’ers dus minder belasting betalen dan werknemers. Voor deze fiscale faciliteiten worden verschillende gronden aangedragen, zoals ondernemerschapbevordering, participatie, inkomenspolitiek en innovatie. Daarmee is niet gezegd dat de huidige vormgeving van de fiscale instrumenten deze verschillende doelen optimaal dient.
Naast deze positieve zijde van het zzp-schap - ondernemerschap, participatie en innovatie - is het echter de vraag hoe de groei van het aantal zzp’ers zich verhoudt met de huidige inrichting van het sociale zekerheidsstelsel en de premieheffing (grotendeels gebaseerd op de relatie tussen werknemer en ondernemer). Als aangenomen wordt dat de groei van het aantal zzp’ers de grondslag van de inkomstenbelasting versmalt, zonder dat daar een evenredige daling van aanspraken op collectieve voorzieningen (o.a. infrastructuur, veiligheid) en sociale zekerheid (o.a. volksverzekeringen en bijstand) tegenover staat, zou de belasting- en premiedruk voor werknemers en werkgevers stijgen, omdat begrotingen en fondsen moeten worden aangevuld. Zo zou de groei van het aantal zzp’ers bij ongewijzigd beleid mogelijk ook de houdbaarheid van de overheidsfinanciën bedreigen. Voor zowel de analyse of de huidige vormgeving van de fiscale instrumenten optimaal is, als voor de analyse van welke gevolgen de groei van het aantal zzp’ers heeft voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en het sociale zekerheidsstelsel, is meer achtergrondkennis nodig over de (redenen achter de) opkomst van het zzp-schap en hun (huishouden)inkomens- en vermogensposities.
Belangrijk onderdeel van het IBO is daarom een inventarisatie van de inkomens- en vermogensposities van (verschillende typologieën) zzp’ers in Nederland en hoe deze zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld. Momenteel is er een groot kennisgat («witte vlek»). Het CBS telt het aantal zzp’ers en de gemiddelde inkomens- en vermogenspositie, maar er is op individueel- en huishoudenniveau (te) weinig informatie beschikbaar. Naast inkomens- en vermogensposities is het voor beleidsbeslissingen wenselijk meer inzicht te krijgen in opleidingsniveau, werkervaring en uitkeringsverleden en de mate waarin zzp’ers verzekerd zijn en aan pensioenopbouw doen. Ook is het goed zicht te krijgen welke zzp’ers bijdragen aan werkgelegenheid en innovatie en of zij bijvoorbeeld overwegen zelf personeel in dienst te nemen. Op basis hiervan kunnen verschillende typologieën zzp’ers onderscheiden worden, die een eigen beleidsaanpak vragen.
Opdracht aan de werkgroep
-
-
-
•Inventariseren van de (huishouden)inkomens- en vermogensposities van (verschillende typologieën) zzp’ers in Nederland en hoe deze zich hebben ontwikkeld;
-
-
-
-
•Analyseren van de oorzaken en motieven achter het toenemend aantal zzp’ers, waarbij in ieder geval de samenhang met werkgeverslasten, arbeidsrecht, fiscale (ondernemers)faciliteiten, sociale zekerheidswetgeving en premie- en lastendruk wordt bezien. Dit vergt zowel een benadering vanuit vraag- als aanbodzijde van de arbeidsmarkt;
-
-
-
-
•Analyseren of zich momenteel in bepaalde sectoren - zoals de zorg - belemmeringen voordoen in bijvoorbeeld de arbeidstijdenwet en/of cao’s om voldoende flexibiliteit te realiseren binnen het kader van de arbeidsovereenkomst;
-
-
-
-
•Analyseren van de gevolgen van het toenemend aantal zzp’ers voor de economische ontwikkeling, het sociale zekerheidsstelsel, en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën - sluiten sociale zekerheid en fiscaal instrumentarium nog aan op de moderne arbeidsmarkt?;
-
-
-
-
•Analyseren of en zo ja welke belemmeringen er voor zzp’ers bestaan om door te groeien;
-
-
-
-
•Formuleren van beleidsvarianten om de effectiviteit en efficiëntie van het instrumentarium rondom zzp’ers te verhogen, de houdbaarheid van het sociale zekerheidsstelsel en de overheidsfinanciën te garanderen, waarbij zowel oog is voor de baten als de kosten van de instrumenten en het gelijke speelveld tussen zzp’ers, zelfstandigen met personeel en werknemers in ogenschouw wordt genomen.
-
Dit IBO streeft ernaar om een dergelijke analyse, inventarisatie en beleidsopties beschikbaar te maken voor publieke discussie over de inkomens- en vermogensposities van zzp’ers, hun positie op de arbeidsmarkt, de voor- en nadelen van hun fiscale behandeling, de verhouding tot andere groepen werkenden en de aansluiting van het stelsel van sociale voorzieningen en verzekeringen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de aankondiging uit de d.d. 23 april 2014 aan de Tweede Kamer verzonden brief over de aanpak van schijnzelfstandigen. Rekening houdend met de doelstelling van houdbare overheidsfinanciën en het stimuleren van ondernemerschap, mogen de beleidsvarianten die ombuiging- en intensiveringopties bevatten per saldo geen gevolgen hebben voor het EMU-saldo.
Organisatie van het onderzoek
Samenstelling
Leden van de werkgroep: SZW, EZ, AZ, CPB en FIN.
De werkgroep kan aanvullend externe deskundigen bij het onderzoek betrekken. De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter, die wordt ondersteund door een secretaris vanuit FIN en een co-secretaris vanuit SZW en EZ.
Overig
De werkgroep start in mei 2014 en rondt het eindrapport uiterlijk 1 december 2014 af. De omvang van het rapport is niet groter dan 30 bladzijden plus een samenvatting van maximaal 5 bladzijden.
-
3.Wapensystemen
Aanleiding
Gegeven de relatief kleine omvang van de Nederlandse Defensieorganisatie wordt het steeds belangrijker om voldoende schaalgrootte en daarmee een efficiënte aanschaf, beheer en onderhoud van wapensystemen binnen Defensie te organiseren. Vanwege deze ontwikkeling is het nu een logisch moment om te kijken naar manieren waarop dit zo efficiënt mogelijk georganiseerd kan worden. De toekomst van de onderzeedienst is een goed voorbeeld van een grote investeringsbeslissing die er aankomt en waarbij dit weer opspeelt. Het totale budgettair beslag van de wapensystemen is grofweg 1/3 van het begrotingstotaal (2,5 mld. zie ook tabel hieronder).
Tabel met budgettair beslag (sjabloon uit nota In het belang van Nederland)
Begrotingsbeslag wapensystemen (in miljoenen euro)
2013
2014
2015
2016
2017
2018
investeringen
1.241,49
1.008,65
1.158,31
1.229,03
1.292,83
1.292,33
investeringen (spanning)
-
-644,84
-
-262,93
-
-201,51
-
-151,90
-
-138,87
-
-122,82
materieel logistieke exploitatie
908,66
943,57
882,07
901,81
888,82
887,87
waarvan formatie onderhoudsbedrijf
228,92
229,80
229,80
229,80
229,80
229,80
waarvan begrotingsbeslag matex (instandhouding)
506,87
527,11
477,65
488,63
474,59
477,46
waarvan brandstof/munitie(gereedstelling)
172,87
186,65
174,61
183,37
184,42
180,61
personele exploitatie
515,70
519,14
486,65
477,14
475,53
465,65
Totaal Wapensystemen
2.021,00
2.208,43
2.325,52
2.456,08
2.518,30
2.523,02
Opdracht aan de werkgroep
De hoofdvraag aan de IBO werkgroep is:
Welke mogelijkheden zijn er om aanschaf, beheer en onderhoud van wapensystemen efficiënter te organiseren?
Deelvragen die beantwoord gaan worden zijn:
-
-
-
•Wat kan Nederland doen om optimale schaalgrootte te creëren? Hierbij wordt onder andere gekeken naar de mogelijkheden tot samenwerking met andere landen om te zien of op die manier schaalgrootte kan worden gecreëerd.
-
-
-
-
•Kunnen geïntegreerde contracten een effectieve oplossing bieden? Er gaat bekeken worden of een geïntegreerd contract zodanige mogelijkheden biedt dat het de toekomstige standaard zou moeten zijn bij de aanschaf en onderhoud van wapensystemen.
-
Toelichting
-
-
-
•Via samenwerking met internationale partners bij de aanschaf van wapensystemen zou Nederland schaalgrootte kunnen creëren. Hiermee kan Defensie een betere onderhandelingspositie t.o.v. de marktpartijen creëren. Het wordt steeds lastiger om voldoende schaalgrootte en daarmee een efficiënte aanschaf, beheer en onderhoud van wapensystemen binnen Defensie te organiseren. Het gaat hierbij ook om het elkaar vooraf betrekken bij afwegingen om een nieuw wapensysteem al dan niet aan te schaffen. Ook dient bij het vervangen van bestaande wapensystemen gekeken te worden of de vervangingsbehoefte door internationale partners kan worden ingevuld.
-
-
-
-
•Een geïntegreerd contract betekent een contract, waarbij van tevoren met de fabrikant niet alleen afspraken worden gemaakt over ontwerp en aanschaf, maar ook over het onderhoud gedurende de gehele levensduur van het wapensysteem. Denk aan DBFMO, waarbij wel gekeken kan worden of bijvoorbeeld de financieringscomponent voor wapensystemen wenselijk is. Door middel van geïntegreerde contracten kan op het moment van aanschaf een integrale afweging worden gemaakt op basis van een kosteninzicht van het wapensysteem gedurende de gehele levensduur. Hierbij moet uiteraard oog zijn voor de operationele gevolgen. Deze benadering sluit goed aan bij de levensduurkosten (LCC) benadering waar Defensie naar toe werkt en ondersteunt het streven van Defensie om dienstverleners af te rekenen op geleverde prestaties. Bij geïntegreerde contracten worden namelijk geen systemen meer afgenomen, maar diensten. Dit maakt het mogelijk voor Defensie om als klant te sturen op de gewenste dienstverlening. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het sturen op de beschikbaarheid van een wapensysteem in plaats van op het aantal onderhoudsuren. Dit geeft ook een positieve impuls aan de inzetbaarheid van wapensystemen. Uiteraard moeten bij de keuze voor een geïntegreerd contract ook alle potentiële (operationele) risico’s, zoals afhankelijkheid van de fabrikant, goed in kaart worden gebracht. In het onderzoek dient ook gekeken te worden of hier internationaal ervaringen mee zijn.
-
Organisatie van het onderzoek
Samenstelling
Leden van de werkgroep (departementen en externe deskundigen): DEF (2), AZ, FIN (2). De werkgroep kan aanvullende externe deskundigen bij het onderzoek betrekken. De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter, die wordt ondersteund door een secretariaat vanuit Financiën en Defensie.
Overig
Het secretariaat start de voorbereidende werkzaamheden vanaf 1 juni 2014. De werkgroep start formeel in augustus 2014 en rondt het eindrapport uiterlijk 1 maart 2015 af. De omvang van het rapport is niet groter dan 30 bladzijden plus een samenvatting van maximaal 5 bladzijden.
-
4.Doelmatigheid pensioengelden collectieve sector: governance werkgeversbelang en kosten/risicoafweging bij ABP, PfZW en PfUWV
Onderwerp
Een substantieel deel van de publieke middelen wordt besteed aan pensioenpremies ten behoeve van werkenden in de collectieve sector. Het ABP is als uitvoerder van de pensioenregeling ambtenaren het grootste pensioenfonds van Nederland. Het heeft alleen al door zijn omvang een voorbeeldfunctie voor andere fondsen (2,8 miljoen deelnemers, belegd vermogen 300 miljard). Dat wordt nog versterkt doordat het ABP het pensioenfonds «van» de overheid is. De overheid is een bijzondere werkgever, die gelet op zijn hoedanigheid als medewetgever ook op het algemeen belang moet letten. Het PfZW is het op één na grootste pensioenfonds, met 2,1 miljoen deelnemers en een belegd vermogen van 137 miljard, en verzorgt de pensioenen voor werknemers in de zorgsector. Ook de werkgeverslasten van pfUWV worden uit collectieve middelen bekostigd.
De pensioentoezegging betreft een van de arbeidsvoorwaardelijke afspraken. In tegenstelling tot sectorale loonafspraken worden pensioenafspraken op bovensectoraal niveau tussen werkgevers en bonden gemaakt. Daarbij doen zich vragen voor met betrekking tot afstemming en coördinatie van werkgeversbelang(en), zowel binnen de governance van ABP als in relatie tot PfZW en PfUWV.
Doelmatigheidsonderzoek bij pensioenen kan niet voorbij gaan aan risico’s en kosten, waarbij een korte dan wel een langetermijnperspectief kan worden gehanteerd. Risico’s (en kosten) doen zich zowel voor op het niveau van de begroting als ook bij het vermogensbeheer van pensioenfondsen.
Resultaten van lopende onderzoeken kunnen door de IBO werkgroep als input worden gebruikt. Zo nodig vindt afstemming plaats met de werkgroep inzake de implementatie van het initiatiefwetsvoorstel normalisatie rechtspositie ambtenaren.
Probleemstelling
Aan de werkgroep worden de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd:
-
-
-
1.Formulering en organisatie werkgeversbelang
-
-
-
•Wat is het werkgeversbelang met betrekking tot ABP resp. PfZW en PfUWV? Zou afstemming tussen die drie werkgeversbelangen plaats moeten vinden, zo ja hoe?
-
-
-
-
•Hoe wordt het werkgeversbelang pensioenen afgestemd op andere werkgeversbelangen, waaronder m.n. loonvorming? Hoe vindt invulling en afstemming plaats tussen verschillende (overheids)werkgevers (waaronder kabinet)? Welke rol kan sectoralisatie spelen ter ondersteuning van werkgeversbelang? En welke vorm van sectoralisatie?
-
-
-
-
•Hoe vindt ondersteuning en aansturing van werkgeversvertegenwoordiging plaats in de diverse gremia (waaronder VSO)? En hoe wordt verantwoording afgelegd door de desbetreffende werkgeversvertegenwoordigers?
-
-
-
-
•Op welke manier is het overleg tussen sociale partners georganiseerd? Wat betekent dit voor de behartiging van werkgeversbe lang(en)?
-
-
-
-
•Welke (wettelijke en feitelijke) verdeling van taken en verantwoordelijkheden bestaat tussen pensioenfondsbestuur en sociale partners? Wat is wettelijk en feitelijk geregeld ten aanzien van samenstelling bestuur? Hoe vindt afstemming/coördinatie/overleg etc. plaats met de werkgeversleden van het pensioenfondsbestuur? In hoeverre opereren bestuursleden (werkgevers- en werknemersleden) onafhankelijk van (belangen van) hun achterbannen?
-
-
-
-
•Welke (wettelijke en feitelijke) mogelijkheden hebben werkgevers, kabinet, resp. toezichthouder DNB om de premievaststelling door bestuur te beïnvloeden? (idem voor Herstelopslag). In hoeverre verandert evt. discretionaire bevoegdheid van bestuur met betrekking tot premievaststelling door nieuwe fiscale en toetsingskaders?
-
-
-
-
•In hoeverre schept het initiatiefwetsvoorstel normalisatie van rechtspositie ambtenaren kansen en/of bedreigingen voor de behartiging van werkgeversbelang(en)?
-
-
-
-
•Tav alle voorgaande punten, welke opties voor verbetering zijn er?
-
-
-
-
-
2.Doelmatige besteding en risicobeheersing
-
-
-
•Wat zijn de risico’s met betrekking tot (ontwikkeling) pensioenpremieafdrachten voor de begroting, en hoe kunnen deze het beste beheerst, respectievelijk beperkt worden?
-
-
-
-
•Is er een relatie tussen het begrotingsrisico en de (uitvoering van de) pensioenregeling?
-
-
-
-
•Hoe verhouden de uitvoeringskosten (administratie-, vermogensbeheer- en transactie-kosten) zich tot de bestaande benchmarks, mede in relatie tot de complexiteit van de pensioen- en overgangsregelingen, het aantal (actieve) deelnemers, de totale populatie en de omvang van het belegde vermogen? En hoe hebben deze kosten zich de afgelopen 20 jaar ontwikkeld?
-
-
-
-
•Hoe moet de effectiviteit en efficiency van het risicobeleid/beleggingsbeleid worden beoordeeld in relatie tot de omvang van de kosten van vermogensbeheer, met bijzondere aandacht voor beleggingen in private equity funds?
-
-
Doelstelling
Met medeneming van de vragen zal het eindrapport in ieder geval de volgende onderdelen bevatten:
-
-
-
•Beschrijving van
-
-○ de grootste beleidsissues van de overheid met betrekking tot ABP, respectievelijk PfZW en PfUWV;
-
-○ het werkgeversbelang van het kabinet resp. van de overheid, mede gelet op de rol van de overheid als dienaar van het algemeen belang; dit zowel met betrekking tot de pensioenen als de afstemming daarvan op de overige arbeidsvoorwaarden (m.n. lonen);
-
-○ de manier waarop werkgeversbelangen ondersteund, georganiseerd, afgestemd, aangestuurd en behartigd worden, en de verantwoording die daarover afgelegd wordt, in de diverse gremia; ook rekening houdend met de situatie na normalisatie rechtspositie ambtenaren;
-
-
-
-
•Analyse van mogelijke vormen van sectoralisatie op korte en lange termijn, mede ter ondersteuning van het werkgeversbelang;
-
-
-
-
•Vergelijkende analyse van beleid en kosten van uittreding (van sectoren) bij ABP, PfZW en PfUWV;
-
-
-
-
•Risicoanalyse met betrekking tot (ontwikkeling) pensioenpremieafdrachten ten laste van de begroting; daarbij te betrekken de (besluitvorming over) premievaststelling door bestuur, respectievelijk de mogelijkheden van werkgevers om de hoogte van de premie te beïnvloeden;
-
-
-
-
•Analyse van uitvoeringskosten (w.o. kosten vermogensbeheer) t.o.v. benchmarks, mede gelet op complexiteit van de pensioen- en overgangsregelingen en de omvang van het belegd vermogen;
-
-
-
-
•Analyse risicobeleid/beleggingsbeleid in relatie tot omvang kosten vermogensbeheer;
-
-
-
-
•Ontwikkeling van verbeteropties voor alle bovengenoemde punten. Nadrukkelijk kan daarbij ook de bredere organisatie en behartiging van werkgeversbelangen aan de orde zijn (sectorenmodel, Verbond Sectorwerkgevers overheid (VSO), Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP), werkgroep pensioenen (WGP), ABP onder wet BPF, samenstelling werkgevers-geleding pensioenbestuur etc.).
-
Organisatie van het onderzoek
Samenstelling
Leden van de werkgroep (departementen en externe deskundigen): BZK, SZW, VWS, DEF, VenJ, WenR, OCW, AZ en FIN. De werkgroep kan aanvullend externe deskundigen bij het onderzoek betrekken. De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter, die wordt ondersteund door een secretaris vanuit FIN en een cosecretaris vanuit BZK.
Overig
Het secretariaat start de voorbereidende werkzaamheden na besluitvorming in de MR, zodat nog voor de zomer tenminste evt. extern onderzoek is uitbesteed en enkele mogelijke vormen van sectoralisatie voor de korte termijn in kaart zijn gebracht. De werkgroep dient haar eindrapport december 2014 in. De omvang van het rapport is niet groter dan 30 bladzijden plus een samenvatting van maximaal 5 bladzijden.
-
5.Effectieve leerroutes funderend onderwijs
Onderwerp
Het Nederlandse funderend onderwijs is klassikaal en cohortsgewijs georganiseerd. Een leerling start aan het begin van het schooljaar in een klas, doorloopt met die groep het jaar, en stroomt aan het eind ervan door naar de volgende klas. Of niet. Dan blijft hij/zij zitten, of slaat een klas over. Een tussenweg is er niet. Daarnaast kent het Nederlandse onderwijs naast de directe route naar het einddiploma vo de mogelijkheid om diploma’s te stapelen (bijvoorbeeld po-vmbo-havo).
Is dit palet aan leerroutes en leerroutesnelheid effectief? De gevolgen van een ineffectieve leerroute kunnen substantieel zijn. Zittenblijven impliceert een heel jaar over moeten doen met alle mogelijke mentale aspecten van dien voor de leerling en de uitdaging voor de leraar en de school om de zittenblijver opnieuw te motiveren. Ook de keuze om te stapelen impliceert vaak een langer verblijf in het onderwijs, en een bijzondere inspanning van leerling en school om goed in te stromen op het nieuwe onderwijsniveau. Wanneer een leerling vertraagt of niet de kans op een versnelling benut, zijn er financiële gevolgen, voor de leerling zelf (gemist arbeidsinkomen, verloren tijd), voor de overheid (extra onderwijskosten, gemiste belastinginkomsten), en voor de samenleving (latere benutting van de kennis en kunde van de leerling). Kortom, de effectiviteit van (het stelsel van) leerroutes is van groot belang.
Tabel 1 geeft informatie over de gemiddelde feitelijke opleidingsduur in het funderend onderwijs. Tabel 2 geeft nadere informatie voor het po: in welke groep doubleren kinderen en slaan ze een klas over. Tabel 3 geeft soortelijke informatie voor het vo.
Voor het funderend onderwijs blijkt dat het percentage zittenblijvers in het vo substantieel is: gemiddeld genomen in de orde van 6%, waarbij havo er negatief uitspringt. Een klas overslaan komt nauwelijks voor. In het po concentreert zittenblijven zich in groep 3 en groep 4, en een klas overslaan in groep 5, 6 en 7. Het percentage zittenblijvers in het po bedraagt gemiddeld 1 à 2%; het percentage dat een klas overslaat, bedraagt minder dan 0,5%. In historisch perspectief is de incidentie van zittenblijven in het funderend onderwijs constant.
Tabel 1. Gemiddelde feitelijke opleidingsduur (in jaren)
schooljaar
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
po1
vmbo
4,1
4,1
4,1
4,1
4,1
4,1
4,1
4,1
4,2
4,2
havo
5,4
5,3
5,2
5,2
5,2
5,2
5,3
5,3
5,3
5,3
vwo
6,2
6,2
6,1
6,1
6,1
6,1
6,1
6,2
6,2
6,2
Noot 1
Voor het po zijn geen harde cijfers beschikbaar omdat het onderwijsnummer in deze sector pas in 2010 is ingevoerd.
Tabel 2. Zittenblijven en een klas overslaan in het po1
Groep
3
4
5
6
7
8
% zittenblijven
4,3%
3,2%
1,7%
1,0%
0,9%
0,4%
% versnellers
0%
0%
0,5%
0,4%
0,4%
0,3%
Noot 1
Betreft percentage van de leerlingen dat zitten blijft c.q. een klas overslaat, schooljaar 2013 t.o.v. 2012
Tabel 3. Zittenblijven in het vo1
schooljaar
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
brugklas
2,3%
1,3%
1,9%
1,9%
1,8%
1,9%
2,1%
2,1%
2,2%
2,1%
vmbo
4,5%
5,3%
3,5%
3,5%
3,5%
3,7%
4,2%
4,7%
5,1%
5,1%
havo
8,6%
8,8%
9,0%
8,6%
7,3%
8,5%
9,0%
9,3%
8,8%
8,4%
vwo
3,6%
3,7%
3,9%
3,8%
3,2%
3,3%
4,0%
4,1%
4,0%
3,8%
Noot 1
Betreft percentage zittenblijven in het vo naar schoolsoort.
Dit IBO analyseert de doeltreffendheid en doelmatigheid van het huidige beleid ten aanzien van leerroutes in het funderend onderwijs, en formuleert daar beleidsvarianten voor. De institutionele grondslag van het onderzoek is het geheel aan wet- en regelgeving en bekostiging, impliciete en expliciete prikkels, en cultuur en gewoonten, zowel vanuit de overheid als vanuit schoolbesturen, schoolleiders, leraren, leerlingen en ouders, dat bepalend is voor de keuze voor een leerroute en voor het tempo waarmee de leerling die leerroute bewandelt. De budgettaire grondslag van het onderzoek is de som van de funderend onderwijsartikelen op de OCW-begroting en het funderend onderwijsdeel van het onderwijsartikel op de EZ-begroting (zie tabel 4).
Tabel 4. Budgettaire grondslag (x € 1 miljard, 2014)1
Uitgaven
OCW artikel 1: primair onderwijs
9,6
OCW artikel 3: voortgezet onderwijs
7,2
EZ artikel 17: groen onderwijs
0,3
Totaal
17,1
Noot 1
Bron: begroting OCW 2014, begroting EZ 2014. Bij EZ betreft de grondslag het funderend onderwijs deel van het groene onderwijs.
Opdracht aan de werkgroep
Opdracht aan de werkgroep is te onderzoeken hoe de effectiviteit van leerroutes in het funderend onderwijs vergroot kan worden, wat kennis over motivatie en sociaal-emotionele ontwikkeling enerzijds en cognitieve ontwikkeling anderzijds hierbij betekent,10 en wat de implicaties daarvan zijn voor onderwijskwaliteit, arbeidsmarkt en overheidsbudget. De werkgroep wordt daarbij ook gevraagd hoe het onderwijs via leerroutes effectiever kan inspelen op onzekerheid rond de ontwikkeling van de leerling (flexibiliteit, responsiviteit). De werkgroep wordt gevraagd zich niet te beperken tot directe handelingsopties van de overheid, maar ook de handelingsopties van schoolbesturen, schoolleiders, leraren, leerlingen en ouders te onderzoeken. De werkgroep wordt gevraagd een doorkijk te geven, wat effectievere leerroutes impliceren voor het vervolgonderwijs (mbo, hbo, wo).
De centrale onderzoeksvraagstelling is daarmee in hoeverre de huidige inzet van middelen in het funderend onderwijs als gevolg van leerroutekeuze, vertragen en (niet) versnellen optimaal is, op welke manieren overheid, schoolbesturen, schoolleiders, leraren, leerlingen en ouders de gemiddelde verblijfsduur in het funderend onderwijs kunnen bekorten bij dezelfde of hogere onderwijskwaliteit, en hoe aldus de publieke middelen doeltreffender en doelmatiger besteed kunnen worden.
Beleidsbeschrijving en analyse
Het onderzoek start met een beschrijving van leerroutes in het Nederlandse funderend onderwijs en met een overzicht van de wetenschappelijk literatuur over de factoren die leerroute en leerroutesnelheid bepalen en over de effectiviteit en doelmatigheid van interventies die routekeuzes en routesnelheid beïnvloeden. Het onderzoek brengt vervolgens in kaart op welke manieren in Nederland de effectiviteit van leerroutes bevorderd kan worden, en wat de kosten en baten daarvan zijn. Voorbeelden van zulke manieren kunnen zijn: opbrengstgericht werken, gedifferentieerd lesgeven, gedifferentieerd inroosteren, flexibel eindexamenpakket, 3-jaar-in-2-jaar-klassen, zomer- en schakelklassen, bijspijkertrajecten en opleidingskeuzebegeleiding.
Te ontwikkelen beleidsvarianten
Het onderzoek rapporteert hierover middels beleidsvarianten. Het onderzoek geeft bij elke variant aan wat de implicaties voor onderwijskwaliteit, onderwijsverblijfsduur, arbeidsmarkt, kostenefficiëntie en overheidsbudget zijn. De implicaties worden zoveel mogelijk gekwantificeerd. Beleidsvarianten leiden tot budgettaire besparingen of zijn budgetneutraal. In ten minste één variant wordt het verschil tussen de gemiddelde verblijfsduur bovenop de nominale verblijfsduur in het funderend onderwijs met ten minste de helft bekort. Om een indruk te geven: met zo’n variant zou in het vo ten minste 200 miljoen zijn gemoeid.11
Organisatie van het onderzoek
Samenstelling
Leden van de werkgroep (departementen en externe deskundigen): OCW, EZ, SZW, AZ, FIN, CPB. De werkgroep kan aanvullend externe deskundigen bij het onderzoek betrekken. De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter, die wordt ondersteund door een secretaris vanuit FIN en een cosecretaris vanuit OCW.
Overig
De werkgroep start in januari 2015 en dient haar eindrapport uiterlijk 1 juli 2015 in.
De omvang van het rapport is niet groter dan 30 bladzijden plus een samenvatting van maximaal 5 bladzijden.
7 Garantieoverzicht
Tabellen 7.1, 7.2 en 7.3 geven een totaaloverzicht van directe en indirecte risico’s voor het Rijk. Voor details over onderstaande garantieregelingen en achterborgstellingen wordt verwezen naar begrotingen en jaarverslagen van de betreffende vakdepartementen. In de tabellen is aangegeven op welke begroting en op welk begrotingsartikel de verschillende garanties zijn opgenomen.
Garanties
Een garantie wordt omschreven als een voorwaardelijke, financiële verplichting van het Rijk aan een derde buiten het Rijk, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet. Garantieregelingen worden als verplichting opgenomen in de begroting van het betreffende vakdepartement. Tabel 7.1 bevat de garantieregelingen van het Rijk. Alle regelingen met een uitstaand risico, een risicoplafond of mutaties groter dan 100 miljoen euro zijn uitgesplitst weergegeven. Alle andere regelingen zijn samengevat in de post «Overig».
In het overzicht worden achtereenvolgens de begroting, het begrotingsartikel en de omschrijving van de garantie weergegeven. Daarachter staan de garanties voor de jaren 2013, 2014 en 2015. Het bedrag dat daadwerkelijk als risico is verleend dan wel door de Tweede Kamer is geautoriseerd, heet in de tabel «Uitstaande garanties». Onder de uitstaande garanties vallen ook de garanties die in eerdere jaren zijn verstrekt. In 2014 en 2015 zullen er garanties worden verleend, maar er komen ook garanties te vervallen. Dit is te zien in de kolommen «Geraamd te verlenen» en «Geraamd te vervallen». Een garantieregeling van het Rijk kent vrijwel altijd een maximum, het zogenoemde plafond. Dit plafond kan een jaarlijks plafond zijn (per jaar mag een maximaal bedrag aan risico worden verleend) of een totaalplafond (er mag nooit meer risico verleend worden dan het plafond). In tabel 7.1 is onderscheid gemaakt tussen beide soorten plafonds. Bij regelingen waar geen plafond is afgesproken, is het totaalplafond gelijk gesteld aan de uitstaande garanties. Bij internationale garanties is gekozen het garantieplafond gelijk te stellen aan de uitstaande garanties. Hiervan is sprake bij de Europese garanties (EFSM en ESM) en de garanties van een aantal internationale financiële instellingen. Het overzicht geeft de stand eind augustus weer. Ontwikkelingen daarna zijn nog niet in het overzicht opgenomen. Deze worden meegenomen in het garantieoverzicht bij het Financieel Jaarverslag Rijk 2014.
Tabel 7.2 bevat de bijbehorende uitgaven en ontvangsten voor 2014 en 2015. Alleen garanties waarop daadwerkelijk uitgaven en ontvangsten zijn gedaan worden hier weergegeven. De in de tabel getoonde uitgaven betreffen de schade-uitkeringen op afgegeven garanties. De in de tabel getoonde ontvangsten betreffen ontvangen premies of provisies en dergelijke, zoals op derden verhaalde (schade-)uitkeringen.
Tabel 7.1 Door het Rijk verstrekte garanties (in miljoenen euro)
b
a
Omschrijving
Uitstaande garanties 2013
Geraamd te verlenen 2014
Geraamd te vervallen 2014
Uitstaande garanties 2014
Garantieplafond 2014
Geraamd te verlenen 2015
Geraamd te vervallen 2015
Uitstaande garanties 2015
Garantieplafond 2015
Totaal plafond
VIII
7
Bouwleningen academische ziekenhuizen
253,4
4,6
248,8
248,8
248,8
VIII
14
Achterborgovereenkomst NRF
220,8
22,3
9,3
233,8
233,8
380,0
VIII
14
Indemniteitsregeling
288,5
229,0
331,5
186,0
186,0
300,0
IXB
2
Garantie interbancaire leningen
9.893,0
8.381,2
1.511,8
1.511,8
IXB
2
Terrorismeschades (NHT)
50,0
50,0
50,0
50,0
IXB
2
WAKO (kernongevallen)
14.023,0
14.023,0
2.723,0
11.300,0
14.023,0
IXB
3
DNB winstafdracht
5.700,0
5.700,0
5.700,0
5.700,0
IXB
3
Garantie en vrijwaring inzake verkoop van deelnemingen
954,8
954,8
954,8
954,8
IXB
3
Garantie SNS
4.166,4
4.166,4
4.166,4
4.166,4
IXB
3
Deelneming ABN AMRO
950,0
950,0
950,0
950,0
IXB
4
DNB kredietverlening BIS
113,4
113,4
IXB
4
EFSF
49.640,4
49.640,4
49.640,4
49.640,4
IXB
4
EFSM
2.790,0
2.790,0
2.790,0
2.790,0
IXB
4
ESM
35.445,4
35.445,4
35.445,4
35.445,4
IXB
4
Kredieten EU-betalings balanssteun aan lidstaten
2.325,0
2.325,0
2.325,0
2.325,0
IXB
4
DNB - deelneming in kapitaal IMF
45.345,0
45.345,0
45.345,0
45.345,0
IXB
4
EBRD
589,1
589,1
589,1
589,1
IXB
4
EIB
9.895,5
9.895,5
9.895,5
9.895,5
IXB
4
Wereldbank
3.255,1
178,5
3.433,6
178,5
3.612,1
3.612,1
IXB
5
Exportkredietverzekering
20.858,1
10.000,0
10.000,0
20.858,1
10.000,0
10.000,0
10.000,0
20.858,1
10.000,0
IXB
5
MIGA
24,3
150,0
150,0
24,3
150,0
150,0
150,0
24,3
150,0
24,3
IXB
5
Regeling Investeringen
226,5
453,8
453,8
226,5
453,8
453,8
453,8
226,5
453,8
XIII
13
BMKB
2.165,5
350,0
560,0
1.955,5
706,3
706,3
525,0
2.136,8
706,3
XIII
13
GO
679,8
100,0
176,3
603,5
400,0
400,0
100,0
903,5
400,0
XIII
13
Groeifinancieringsfaciliteit
71,4
58,2
12,1
117,6
85,0
85,0
17,8
184,8
85,0
XIII
13
Scheepsnieuwbouw garantieregeling
44,1
50,0
40,0
54,1
1.000,0
400,0
40,0
414,1
400,0
XIII
14
Aardwarmte
65,8
43,9
109,6
43,9
43,9
153,5
43,9
XIII
16
Garantie voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen
394,5
36,0
90,5
340,0
90,0
120,0
80,0
380,0
120,0
XIII
18
Garantie voor natuurgebieden en landschappen
433,2
15,9
417,3
15,4
401,9
449,1
XVI
2
Inrichtingen voor de gezondheidszorg
505,4
18,6
74,2
459,8
51,5
408,3
408,3
XVI
3
Voorzieningen tbv instellingen gehandicapten
147,3
2,3
22,0
127,5
13,0
114,5
114,5
Overig
318,8
4,3
10,1
313,0
4,4
49,5
267,9
Totaal
211.720,1
11.810,3
20.444,9
203.095,4
12.541,9
15.730,8
199.906,5
Totaal als percentage bbp
32,9
31,2
30,0
Tabel 7.2 Uitgaven en ontvangsten op door het Rijk verleende garanties (in duizenden euro)
b
a
Omschrijving
Geraamde uitgaven 2014
Geraamde ontvangsten 2014
Saldo 2014
Geraamde uitgaven 2015
Geraamde ontvangsten 2015
Saldo 2015
VI
34
Garantiestelling Faillissementscuratoren dienst JUSTIS
1.300
-
-1.300
1.300
-
-1.300
IXB
1
Garantie procesrisico's
245
-
-245
245
-
-245
IXB
2
Garantie interbancaire leningen
99.636
99.636
0
IXB
2
Terrorismeschades (NHT)
1.275
1.275
1.275
1.275
IXB
2
WAKO (kernongevallen)
569
569
569
569
IXB
3
Garantie en vrijwaring inzake verkoop van deelnemingen
4.800
4.800
4.800
4.800
0
IXB
3
Deelneming ABN AMRO
25.555
25.555
6.441
6.441
IXB
5
Exportkredietverzekering
85.000
121.000
36.000
74.900
88.000
13.100
IXB
5
Regeling Investeringen
500
1.250
750
500
1.250
750
XIII
13
BMKB
91.500
23.500
-
-68.000
71.000
25.000
-
-46.000
XIII
13
GO
11.842
13.000
1.158
11.842
13.000
1.158
XIII
13
Groeifinancieringsfaciliteit
9.343
8.000
-
-1.343
9.365
8.000
-
-1.365
XIII
13
Scheepsnieuwbouw garantieregeling
9.668
10.000
332
3.679
4.000
321
XIII
14
Aldel
4.000
-
-4.000
0
XIII
16
Garantie voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen
21.000
1.800
-
-19.200
17.000
1.800
-
-15.200
XV
2
Startende ondernemers
500
-
-500
300
-
-300
Totaal
239.698
310.385
70.687
194.931
154.135
-
-40.796
Achterborgstellingen
Naast het risico uit garantieregelingen wordt het Rijk ook indirect blootgesteld aan risico’s uit achterborgstellingen. In dit geval wordt de daadwerkelijke garantieverplichting niet afgegeven door het Rijk, maar door een daarvoor aangewezen tussenpersoon, bijvoorbeeld een stichting. Het Rijk zal pas worden aangesproken wanneer de tussenpersoon niet aan haar verplichtingen kan voldoen. In de begroting van het betreffende vakdepartement worden dergelijke achterborgstellingen niet als verplichting opgenomen (zolang er geen schade ontstaat vanuit de achterborgstelling). De achterborgstellingen zijn opgenomen in tabel 7.3.
Het risico uit de achterborgstellingen (in tabel 7.3) is niet één op één te vergelijken is met het risico uit de garantieregelingen (in tabel 7.1). Bij achterborgstellingen worden de risico’s soms gedeeld met gemeenten. Zo worden de verplichtingen die het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) voor 1 januari 2011 is aangegaan voor 50 procent gedekt door de gemeenten en voor 50 procent door de rijksoverheid. Verplichtingen aangegaan na deze datum worden volledig door de rijksoverheid gedekt. Bij het WSW wordt de gehele positie gedeeld met gemeenten.
Daarnaast gelden per achterborgstelling verschillende regelingen om eventuele schade te dekken. Bij het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) dient eerst het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) sanering- en projectsteun te verlenen om een aanspraak op het WSW te voorkomen. Hierna moet het WSW zijn bufferkapitaal aanspreken. Indien dit onvoldoende is, worden de obligo’s van de deelnemende woningcorporaties aangesproken. Een obligo is een voorwaardelijke verplichting van de deelnemer om aan het fonds een bepaald bedrag over te maken. Pas daarna wordt een beroep gedaan op de achterborg van de rijksoverheid.
De Stichting Waarborgfonds Zorg (WFZ) kent een soortgelijke regeling. Ook hier wordt eerst het bufferkapitaal aangesproken om schade te dekken. Daarna moeten de zorginstellingen met een door het WFZ geborgde lening een percentage (maximaal 3 procent van de uitstaande garanties van de deelnemende zorginstelling) van het leningenbedrag afdragen (obligo). Mocht dit onvoldoende zijn om de verplichtingen van het WFZ na te komen, dan kan het WFZ een beroep doen op het Rijk.
Bij het WEW geldt geen obligoverplichting. Hier dient het huis als onderpand, waardoor de schade zich beperkt tot eventuele restschulden na gedwongen verkoop. Het WEW teert bij verlies direct in op het bufferkapitaal.
Tabel 7.3 Achterborgstellingen van het Rijk (in miljoenen euro)
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Totaal Achterborgstellingen
177.658
192.740
220.163
231.179
250.315
258.878
waarvan:
Stichting Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ)
7.703
8.061
8.441
8.672
8.915
8.922
Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)
71.700
75.800
85.300
86.300
87.400
86.200
Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW)
98.255
108.879
126.422
136.207
154.000
163.756
Bufferkapitaal
1.157
1.277
1.336
1.456
1.520
1.501
waarvan:
Stichting Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ)
176
191
211
230
245
235
Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)
452
476
482
497
489
487
Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW)
529
610
643
729
786
779
Obligo
2.991
3.160
3.453
3.460
3.568
3.528
waarvan:
Stichting Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ)
231
242
253
260
268
268
Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)
2.760
2.918
3.200
3.200
3.300
3.260
8 Normeringssystematiek gemeente- en provinciefonds
Berekening accres
Gemeenten en provincies beschikken over verschillende inkomstenbronnen om de uitgaven voor hun taken te financieren. Eén van de belangrijkste inkomstenbronnen voor decentrale overheden is de algemene uitkering uit het gemeente- en provinciefonds. De jaarlijkse ontwikkeling van de omvang van het gemeente- en provinciefonds wordt sinds 1995 bepaald door de normeringssystematiek, waarbij de fondsen gekoppeld zijn aan de ontwikkeling van de uitgaven van het Rijk, de netto gecorrigeerde rijksuitgaven.
Beleidsintensiveringen, ombuigingen, mee- en tegenvallers en nominale ontwikkelingen op de Rijksbegroting hebben direct invloed op de omvang van de fondsen («samen de trap op, samen de trap af»). De jaarlijkse toe- en afname van het gemeente- en provinciefonds die voortvloeit uit de koppeling aan de rijksuitgaven, wordt het accres genoemd.
Tabellen 8.1-8.3 geven weer hoe de ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven uiteindelijk resulteert in het accres. Bij de bepaling van de omvang van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven (ngru) vormen de netto rijksuitgaven het startpunt. Op de netto uitgaven (A) worden correcties (B) doorgevoerd voor verschillende posten. Het saldo geeft de netto gecorrigeerde rijksuitgaven, de basis voor de accresberekening (C).
Tabel 8.1: Ontwikkeling van netto gecorrigeerde rijksuitgaven: van begroting naar accrespercentage
2014
2015
2016
2017
1 De Koning
40
40
40
40
2A Staten-Generaal
139
132
131
134
2B Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten
114
108
104
102
3 Algemene Zaken
54
56
56
56
4 Koninkrijksrelaties
83
81
79
72
5 Buitenlandse Zaken
8.706
7.398
8.401
8.371
6 Veiligheid en Justitie
11.252
10.013
9.842
9.446
7 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
634
577
561
528
8 Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
32.925
33.022
33.278
33.321
9A Nationale Schuld (Transactiebasis)
23
19
19
19
9B Financien
1.671
4.748
4.820
4.556
10 Defensie
7.462
7.577
7.574
7.528
12 Infrastructuur & Milieu
9.898
9.188
9.372
9.709
13 Economische Zaken
4.710
4.503
4.437
4.473
15 Sociale Zaken en Werkgelegenheid
20.671
17.876
17.925
17.980
16 Volksgezondheid, Welzijn en Sport
4.431
2.936
2.615
2.631
17 Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
3.163
2.409
2.331
2.441
18 Wonen en Rijksdienst
2.883
2.982
3.079
3.224
50 Gemeentefonds
18.741
27.273
27.036
26.508
51 Provinciefonds
1.277
952
1.123
1.127
Aanvullende posten
47
2.218
3.770
5.305
(A) Totaal netto uitgaven
128.924
134.107
136.592
137.570
(B) Totaal correcties
-
-37.261
-
-42.335
-
-43.122
-
-43.202
(C)Totaal NGRU (=A+B)
91.663
91.773
93.470
94.368
Accres (%) = (Ct - Ct-1)/Ct-1)
2,78%1
0,12%
1,85%
0,96%
Noot 1
Voor de bepaling van het accres 2014 is gerekend met een NGRU 2013 ter grootte van 89.186 miljoen euro. Zie voor de onderbouwing van de NGRU 2013 het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2013.
De correcties op de netto rijksuitgaven (tabel 8.2) kunnen in drie categorieën ingedeeld worden.
-
-
-
1.Uitgaven die wel relevant zijn voor de uitgavenkaders, maar niet voor de basis van de accresberekening, de ngru. Het gaat om uitgaven die relatief gevoelig zijn voor macro-economische ontwikkelingen en waarop het Rijk geen invloed heeft, bijvoorbeeld de afdrachten aan de EU. Door de rijksuitgaven voor deze uitgavenposten te corrigeren, wordt de accresraming minder afhankelijk van macro-economische ontwikkelingen, wat de stabiliteit van de accresontwikkeling ten goede komt.
-
-
-
-
2.Uitgaven die niet relevant zijn voor het uitgavenkader, maar wel voor de ngru, bijvoorbeeld studieleningen.
-
-
-
-
3.Financieringsverschuivingen. Financieringsverschuivingen zijn verschuivingen van geldstromen binnen het Rijk die niet tot meer of minder bestedingsruimte van het Rijk leiden, maar in de normeringssystematiek wel effect hebben op het accres doordat het schuiven zijn tussen ngru-relevante uitgaven en niet-ngru-relevante uitgaven. De rijksuitgaven worden voor deze posten gecorrigeerd omdat per saldo geen sprake is van meer of minder uitgaven, er is alleen sprake van een andere financieringsbron. Het gaat bij deze correcties bijvoorbeeld om overhevelingen van departementale begrotingen naar het gemeente- en provinciefonds en financieringsverschuivingen tussen het Rijk en de sociale zekerheidsfondsen.
-
Tabel 8.2: Correcties netto rijksuitgaven (in miljoenen euro)
2014
2015
2016
2017
Correcties wel relevant voor uitgavenkader, niet voor accres
Studieleningen en radiofrequenties
1.837
1.762
1.610
1.602
EU-afdrachten (inclusief landbouwheffingen)
-
-7.642
-
-6.318
-
-7.384
-
-7.327
HGIS
-
-5.060
-
-4.517
-
-4.385
-
-4.395
WWB
-
-5.736
-
-5.512
-
-5.608
-
-5.755
GF/PF (exclusief sociaal deelfonds)
-
-18.239
-
-16.627
-
-17.097
-
-17.195
Sociaal deelfonds RBG-eng
0
-
-1.807
-
-1.816
-
-1.756
Sociaal deelfonds SZA
-
-66
-
-2.894
-
-2.721
-
-2.556
Uitgaven BKZ (begrotingsgefinancierd)
-
-2.323
-
-7.525
-
-7.283
-
-7.123
BCF
0
-
-3.033
-
-3.089
-
-3.118
Overboekingen 50/51 en RBG-eng
956
2.539
2.630
2.552
Overige financieringsverschuivingen
-
-988
1.598
2.020
1.870
Totaal correcties accres
- 37.261
- 42.335
- 43.122
- 43.202
Tabel 8.3 Berekening accres
2014
2015
2016
2017
1. Accres % (nominaal)
2,78%
0,12%
1,85%
0,96%
-
2.Grondslag normeringssystematiek
17.981
18.239
16.627
17.097
-
3.Accres (= 1 * 2)
499
22
308
164
waarvan Gemeentefonds
456
20
290
153
waarvan Provinciefonds
43
2
18
11
-
4.Accres cumulatief
499
521
829
993
Toelichting accresontwikkeling 2014-2017
Tabel 8.4 Aansluiting accres stand Miljoenennota 2014 naar Miljoenennota 2015
2014
2015
2016
2017
Accrespercentage Miljoenennota 2014
4,24%
-
-0,94%
0,31%
0,79%
Accres (jaarlijkse tranches) stand Miljoenennota 2014
756
-
-169
52
131
Accres cumulatief stand Miljoenennota 2014 (A)
756
587
639
770
Accresmutatie tranches
- 257
191
256
33
Accresmutatie cumulatief (B)
- 257
- 66
190
223
Accres (jaarlijkse tranches) stand Miljoenennota 2015
499
22
308
164
Accres cumulatief stand Miljoenennota 2015 (A+B)
499
521
829
993
Accrespercentage stand Miljoenennota 2015
2,78%
0,12%
1,85%
0,96%
Noot 1
De belasting en premie volksverzekeringen op EMU-basis zijn voor de meeste ontvangstensoorten gelijk aan de 1-maands verschoven ontvangsten op kasbasis. Dit betekent dat de ontvangsten op EMU-basis voor een bepaald jaar worden bepaald door de kasontvangsten van februari van dat jaar tot en met januari van het daaropvolgende jaar. Op deze wijze wordt zo goed mogelijk de opbrengst benaderd die samenhangt met de economische transacties uit het lopende jaar. Alleen de successierechten, de vennootschapsbelasting, de dividendbelasting en de inkomensheffing zijn hiervan uitgezonderd. Voor deze belastingsoorten geldt dat EMU-basis gelijk is aan kasbasis, omdat voor deze belastingsoorten geldt dat de 1-maands verschoven ontvangsten op kasbasis geen betere aansluiting vormen met de onderliggende economische transacties.
Noot 2
De loonheffing is een voorheffing van de inkomensheffing, particulieren dragen maandelijks loonbelasting af op basis van hun inkomen uit arbeid. Op basis van de belastingaangifte na afloop van het jaar wordt bepaald hoeveel belasting in totaal verschuldigd is. Bij de inkomensheffing voor particulieren hebben de ontvangsten dan ook betrekking op bijtel- en aftrekposten en heffingskortingen die niet via de loonheffing zijn verrekend. Bij de zelfstandigen wordt de ontwikkeling van de inkomensheffing daarnaast ook bepaald door de winstontwikkeling.
Noot 3
Ondanks dat de grondslag van de resolutieheffing niet gelijk is aan die van de bankbelasting is de opbrengst van de resolutieheffing vanwege het eenmalige karakter ervan uit praktisch oogpunt in tabel 2.3.1 meegenomen in de opbrengsten van de bankbelasting.
Noot 4
De dividendbelasting is een voorheffing op de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting, in te houden en af te dragen door de BV. Een beleidsmatige mutatie in box 2 van de inkomstenbelasting manifesteert zich dan ook als eerste in de dividendbelasting. Aandeelhouders kunnen de ingehouden dividendbelasting achteraf verrekenen in hun aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting.
Noot 5
Alle kosten en opbrengsten van interventies in de financiële sector met als doel het stabiel houden van het financiële systeem zin niet relevant voor zowel het inkomsten- als het uitgavenkader. Dit geldt ook voor de kosten en opbrengsten van maatregelen die zijn genomen met het oog op de financiële stabiliteit van het Eurogebied
Noot 6
Voor deze incidentele maatregel is in 2014 de netto contante waarde (ncw) van de verwachte kasstroom als gevolg van deze maatregel ingeboekt. Voor de bestaande stamrechten geldt namelijk de omkeerregel: de inleg is onbelast en de uitkeringen zijn belast. Wijziging van dergelijke regelingen leiden tot inter-temporele effecten welke bij de lastenontwikkeling op basis van de ncw worden ingeboekt.
Noot 7
Noot 8
Noot 9
Noot 10
Onderzoek van Heckman et al (2013). Understanding the mechanisms through which an influential early childhood program boosted adult outcomes. American Economic Review, 103(6), p. 2052-2086, laat zien dat de bijdrage van vroeg- en voorschoolse educatie aan onderwijskwaliteit en arbeidsmarktprestaties loopt via versterking van sociaal-emotionele vaardigheden als doorzettingsvermogen en motiveringsvermogen en niet zozeer via cognitie.
Noot 11
In het vo blijft 5,8% van de leerlingen zitten. Het budgettaire beslag van het vo is 7,2 miljard 5,8% van 7,2 miljard is 420 miljoen. Met een halvering van zittenblijven in het vo is dan een bedrag van circa 200 miljoen gemoeid.