Memorie van toelichting - Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2015 - Hoofdinhoud
Deze memorie van toelichting i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 34000 C - Vaststelling begroting provinciefonds 2015.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2015; Memorie van toelichting; Memorie van toelichting |
---|---|
Documentdatum | 16-09-2014 |
Publicatiedatum | 16-09-2014 |
Nummer | KST34000C2 |
Kenmerk | 34000 C, nr. 2 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
34 000 C Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2015
Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING
Inhoudsopgave
blz.
A.
Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel
3
B.
Begrotingstoelichting
4
1.
Leeswijzer
4
2.
Het beleid
5
2.1.
De beleidsagenda
5
2.1.1.
Beleidsmutaties
5
2.2.
Het beleidsartikel
6
2.2.1.
Algemene beleidsdoelstelling
6
2.2.2.
Rol en verantwoordelijkheid Minister
6
2.2.3.
Beleidswijzigingen
8
2.2.4.
Budgettaire gevolgen van beleid
9
2.2.5.
Toelichting op de uitgavencategorieën
10
3.
Het verdiepingshoofdstuk
12
3.1.
Opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting
12
3.2.
Integratie-uitkeringen
14
3.3.
Decentralisatie-uitkeringen
15
4.
Provinciefonds in breder perspectief
17
4.1.
Inkomstenbronnen van provincies
17
4.2.
Specifieke uitkeringen
18
4.3.
Motorrijtuigenbelasting
19
5.
Bijlagen bij de begroting
20
Bijlage 1
Beleidsmutaties
21
Bijlage 2
Moties en toezeggingen in het vergaderjaar 2013-2014
22
Bijlage 3
Lijst met afkortingen
24
Bijlage 4
Lijst met belangrijke termen en hun betekenis
25
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL
Wetsartikel 1
De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2015 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten samen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2015. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2015.
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2015 vastgesteld. Het begrotingsartikel dat in de begroting van het provinciefonds is opgenomen wordt in onderdeel B. van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).
Wetsartikel 3
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet hebben de provincies gezamenlijk recht op het bedrag dat in de begroting als verplichting voor het totaal van de algemene uitkering is opgenomen. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet hebben de provincies gezamenlijk recht op de bedragen die in de begroting als verplichting voor het totaal van de integratie-uitkeringen en het totaal van de decentralisatie-uitkeringen is opgenomen. De in dit wetsartikel opgenomen bedragen zijn niet rechtstreeks uit de begrotingsstaat af te leiden. De bedragen worden nader onderbouwd in paragraaf 2.2.4. van deze memorie.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk
De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes
B. BEGROTINGSTOELICHTING
-
1.LEESWIJZER
De provinciefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting maar heeft daarbinnen een eigen karakter. Zo kent de provinciefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het provinciefonds. Het beleid dat wordt gevoerd ter realisatie van de algemene beleidsdoelstelling is direct verbonden met dit ene beleidsartikel. Voorts zijn de fondsbeheerders systeemverantwoordelijk voor het provinciefonds en niet voor de resultaten die provincies met hun budget uit dit fonds realiseren. Provincies zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds. De begroting van het provinciefonds bevat geen output- en/of outcomegegevens. Deze worden door de provincies in hun begrotingen gepresenteerd.
De voorliggende toelichting bij de begroting 2015 van het provinciefonds kent de volgende indeling.
Na dit hoofdstuk met de leeswijzer start hoofdstuk 2 met de beleidsagenda van het provinciefonds, waarin onder meer de belangrijkste beleidsmutaties worden beschreven. Vervolgens wordt ingezoomd op het beleidsartikel: het provinciefonds. Hierin komen de met het beleid samenhangende algemene beleidsdoelstelling, de rol en verantwoordelijkheid van de Minister, de beleidswijzigingen, de budgettaire gevolgen van beleid en de toelichting op de uitgavencategorieën aan bod.
Hoofdstuk 3 is het verdiepingshoofdstuk. In dit hoofdstuk wordt de opbouw aangegeven van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2014 naar de stand ontwerpbegroting 2015. In hoofdstuk 3 wordt ook ingegaan op de ontwikkeling van de integratie- en decentralisatie-uitkeringen. In hoofdstuk 4 wordt het provinciefonds in een breder kader geplaatst, waarbij nader wordt ingegaan op de inkomstenbronnen van de provincies, zoals de specifieke uitkeringen en de motorrijtuigenbelasting. Daarna volgen in hoofdstuk 5 de bijlagen.
Tot slot van deze leeswijzer verdienen de apparaatuitgaven enige aandacht. De apparaatuitgaven in de zin van materiële en personele uitgaven van de medewerkers bij de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën die betrokken zijn bij het fondsbeheer, zijn niet in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid opgenomen. Deze kosten worden in de respectievelijke departementale begrotingen verantwoord. Dit geldt eveneens voor het algemene beleid inzake decentrale overheden als gemeenten en provincies, waarbij deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
-
2.HET BELEID
2.1. De beleidsagenda
Brede doeluitkering Verkeer en vervoer
Op 14 juni 2013 heeft het kabinet het voorstel van wet tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s bij de Tweede Kamer ingediend (Tweede Kamer 2012-2013, 33 659, nrs. 2 en 3). De beoogde datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel is 1 januari 2015. Onderdeel van het wetsvoorstel is een gedeeltelijke decentralisatie naar de provincies van de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer (hierna BDU), gebaseerd op de Wet BDU verkeer en vervoer. Op dit moment is de BDU een specifieke uitkering die het Ministerie van Infrastructuur en Milieu verstrekt aan provincies en plusregio’s. De omvang van de uitkeringen voor 2015 op basis van de Wet BDU verkeer en vervoer moet ingevolge de huidige wetgeving voor 1 januari 2015 worden vastgesteld. Dat betekent dat de middelen voor 2015 nog worden uitgekeerd door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De betaling van de BDU van vier op te heffen plusregio’s zal overeenkomstig het overgangsrecht per 1 januari 2015 via de provincies gaan lopen. De middelen van de overige drie plusregio’s (Amsterdam, Haaglanden en Rotterdam) worden uitgekeerd aan twee vervoerregio’s, die de betrokken decentrale overheden daartoe inrichten. Het gaat om de vervoerregio waarin de stadsregio Amsterdam opgaat en om de vervoerregio waarin het stadsgewest Haaglanden en de stadsregio Rotterdam opgaan. Met ingang van 2016 zullen de voor de provincies bestemde BDU-middelen worden toegevoegd aan het provinciefonds (dat wil zeggen inclusief de middelen van het viertal opgeheven plusregio’s). De middelen voor de twee vervoerregio’s blijven verstrekt worden als specifieke uitkering door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
BTW-compensatiefonds
Het BTW-compensatiefonds (BCF) krijgt vanaf 2015 een plafond. Uitgangspunt voor het plafond is de raming van het BTW-compensatie fonds voor 2014. Vanaf 2015 groeit of daalt dit bedrag met het accrespercentage zoals volgt uit de normeringssystematiek voor het gemeentefonds en het provinciefonds. Het plafond wordt tevens aangepast voor taakmutaties (zoals de decentralisaties) die gepaard gaan met onttrekkingen of toevoegingen aan het BCF. De afgelopen jaren lag de realisatie van het BCF rond de € 2,8 miljard. Als het plafond overschreden wordt, volgt een uitname uit het gemeentefonds en provinciefonds. Bij een realisatie lager dan het plafond, komt het verschil ten gunste aan het gemeentefonds en provinciefonds. De toevoeging of uitname wordt over het gemeentefonds en provinciefonds verdeeld conform de aandelen van de gezamenlijke gemeenten en gezamenlijke provincies in het BCF in gerealiseerde jaar.
2.1.1. Beleidsmutaties
Door wijzigingen in beleid van verschillende departementen kan worden overgegaan tot het beleggen of juist weghalen van taken bij provincies. Soms gaat dit gepaard met een toevoeging aan of een uitname uit het provinciefonds. In tabel 2.1.1. worden de mutaties per uitgavencategorie weergegeven als gevolg van de beleidsmutaties. Voor een overzicht van de beleidsmatige mutaties vanaf ontwerpbegroting 2014 wordt verwezen naar bijlage 1. In tabel 3.1.2. wordt vanaf de stand ontwerpbegroting 2014 een aansluiting gegeven naar de stand ontwerpbegroting 2015. De weergegeven mutaties worden in het verdiepingshoofdstuk 3 afzonderlijk toegelicht voor zover dit nog niet gebeurd is in een eerder begrotingsstuk.
Tabel 2.1.1. Beleidsmutaties (x € 1.000)
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Opdracht
-
1.Kosten Financiële-verhoudingswet
0
0
0
0
0
0
Bijdragen aan medeoverheden
-
1.Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen
-
-38.395
- 457.099
-
-56.364
-
-56.364
-
-62.306
-
-62.306
-
2.Integratie-uitkeringen
-
-104.995
- 105.000
-
-105.000
-
-105.000
-
-105.000
-
-105.000
-
3.Decentralisatie-uitkeringen
248.819
605.735
405.000
405.000
305.000
305.000
Totaal mutaties (inclusief meerjarige doorwerking 1e suppletoire 2014)
105.429
43.636
243.636
243.636
137.694
137.694
2.2. Het beleidsartikel 2.2.1. Algemene beleidsdoelstelling
Via het provinciefonds wordt bewerkstelligd dat de provincies middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee beleidsthema’s:
-
-
-
1.de provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken;
-
-
-
-
2.een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.
-
2.2.2. Rol en verantwoordelijkheid Minister
De fondsbeheerders, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Financiën - i.c. de Staatssecretaris van Financiën - zijn op basis van de Financiele verhoudingswet verantwoordelijk voor de financiële verhoudingen tussen Rijk, provincies en gemeenten. Zij dragen daarbij zorg voor een adequate omvang alsmede een goede werking van de verdeelsystematiek van het provinciefonds. Provincies zijn verantwoordelijk voor de resultaten die ze met hun bijdrage uit dit fonds realiseren. Met inachtneming van de wet- en regelgeving, zijn provincies autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds.
Van tijd tot tijd kunnen vragen opkomen of de provincies als collectiviteit geen andere prioriteiten zouden moeten stellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven prioriteiten van het Rijk. In een dergelijk geval kunnen het Rijk en de provincies bestuurlijke afspraken maken over de accenten in de bestedingsrichting van de provincies. De desbetreffende vakministers spelen hier naast de fondsbeheerders een belangrijke rol. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor resultaten blijft bij de provincies.
Op grond van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) moet elk afzonderlijk begrotingsartikel periodiek (tenminste eens in de 7 jaar) worden geëvalueerd (Artikel 3.1 RPE: Al het beleid dat valt onder de beleidsartikelen in de begroting). In de doorlichting van artikel 1.1 van de begroting van BZK (H7) wordt ingegaan op de bestuurlijke en financiële verhoudingen met de decentrale overheden die ten grondslag liggen aan de geldstromen die via de fondsen lopen. Er vindt dan ook geen afzonderlijke beleidsdoorlichting plaats van het gemeentefonds en provinciefonds.
Voor de realisatie van de in paragraaf 2.2.1. beschreven beleidsthema’s zijn er een aantal instrumenten en activiteiten.
Beleidsthema 1: De provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.
A) Normeringssystematiek
De jaarlijkse ontwikkeling van de omvang van de algemene uitkering van het provinciefonds wordt - naast taakmutaties - bepaald door de normeringssystematiek. De normeringssystematiek houdt in dat de ontwikkeling van het provinciefonds gekoppeld is aan de ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven, dit wordt ook wel aangeduid als het principe «samen de trap op, samen de trap af». De jaarlijkse toe- of afname van het provinciefonds die voortvloeit uit de koppeling aan de rijksuitgaven, wordt het accres genoemd. De normeringssystematiek is in werking sinds 1995 en berust op een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).
B) Artikel 2 Financiële verhoudingswet
Er zijn jaarlijks diverse specifieke taakmutaties die tot toevoegingen en/of onttrekkingen aan het provinciefonds kunnen leiden. Uitgangspunt hierbij is artikel 2 van de Financiële verhoudingswet. Dit artikel geeft aan dat indien beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies of gemeenten, in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting met redenen wordt omkleed en met kwantitatieve gegevens wordt gestaafd, welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies of gemeenten zijn. Tevens wordt aangegeven via welke bekostigingswijze de financiele gevolen voor de provincies kunnen worden opgevangen.
C) Bestuurlijk overleg financiële verhouding
Het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv) tussen de fondsbeheerders, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen (UvW) zal twee keer per jaar plaats vinden, rond het verschijnen van de Voorjaarsnota en de Miljoenennota. Iedere partij kan agendapunten inbrengen. Zonodig kunnen ook andere bewindslieden dan de fondsbeheerders aan het overleg deelnemen. De uitkomst van de normeringssystematiek (vgl. A) kan in het Bofv bestuurlijk worden gewogen.
Beleidsthema 2: Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren.
D) Verdeelmaatstaven
Het budget van de algemene uitkering van het provinciefonds wordt over de provincies verdeeld via een verdeelsysteem van verdeelmaatstaven. De fondsbeheerders zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen en onderhouden van het systeem van verdeelmaatstaven dat de verdeling tot stand brengt. Dit verdeelsysteem heeft als doel provincies in staat te stellen hun voorzieningen op een onderling gelijkwaardig niveau te brengen tegen globaal gelijke lastendruk en rekening houdend met de structuurkenmerken van de provincies.
Zolang voor een uitkeringsjaar de voor de verdeelmaatstaven noodzakelijke statistische gegevens nog niet bekend of definitief zijn, worden de provincies bevoorschot op basis van voorlopige cijfers. Hierbij wordt ernaar gestreefd de voorschotten zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de algemene uitkering waarop een provincie uiteindelijk recht heeft, zoals deze vastgesteld wordt nadat de statistische gegevens definitief zijn vastgesteld. Dit streven geldt ook voor integratie- en decentralisatie-uitkeringen. Het gedurende en na afloop van het uitkeringsjaar beschikbaar komen van bepaalde definitieve volumegegevens leidt tot bijstellingen in de bevoorschotting. Aangezien voor het provinciefonds de verplichtingen leidend zijn, zullen deze altijd tot uitkering komen.
E) Periodiek onderhoudsrapport
De totstandkoming van het nieuwe verdeelmodel per 1 januari 2012 en de herverdeeleffecten die hiermee samenhangen hebben de vraag opgeroepen of er behoefte is aan een onderhoudssysteem. Bij onderhoud kan een onderscheid gemaakt worden tussen onderwerpen die de komende jaren van belang zijn voor het provinciefonds vanuit veranderingen in het takenpakket of wijzigingen van de verdeelmaatstaven: de onderhoudsagenda. Bij een onderhoudsinstrument kan ook worden gedacht aan een signaleringsfunctie op basis waarvan besluitvorming kan plaatsvinden over het al dan niet uitvoeren van nader onderhoud. Uiteindelijk kan dit leiden tot een aanpassing van het verdeelstelsel. Het doel van de signaleringsfunctie is om te voorkomen dat er in de toekomst grote schoksgewijze aanpassingen in de verdeling noodzakelijk zijn. In 2014 en 2015 wordt het onderhoud van het provinciefonds verder vorm gegeven.
2.2.3. Beleidswijzigingen
De belangrijkste beleidswijzigingen zijn op het terrein van de Brede doeluitkering verkeer en vervoer en het BTW-compensatiefonds. Deze wijzigingen worden beschreven in de beleidsagenda (paragraaf 2.1). De financiële consequenties van deze beleidswijzigingen staan vermeld in de tabellen 2.1.1 en 3.1.2 en bijlage 1. De toelichting staat in paragraaf 3.1.
2.2.4. Budgettaire gevolgen van beleid
In onderstaande tabel worden voor zowel de verplichtingen, de uitgaven als de ontvangsten de budgettaire gevolgen van beleid van het provinciefonds weergegeven.
Tabel 2.2.1. Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Verplichtingen:
1.277.488
952.181
1.123.435
1.126.863
1.011.072
1.006.072
Uitgaven:
1.277.416
952.181
1.123.435
1.126.863
1.011.072
1.006.072
Waarvan juridisch verplicht
100%
Opdracht
-
1.Kosten Financiële-verhoudingswet
100
100
100
100
100
100
Bijdragen aan medeoverheden
-
1.Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen
306.873
262.088
657.823
652.823
641.881
636.881
-
2.Integratie-uitkeringen
40.330
0
0
0
0
0
-
3.Decentralisatie-uitkeringen
930.113
689.993
465.512
473.940
369.091
369.091
Ontvangsten:
1.277.416
952.181
1.123.435
1.126.863
1.011.072
1.006.072
In tegenstelling tot een departementale begroting zijn bij een fonds als het provinciefonds de verplichtingen leidend. Dit houdt in dat zij, eenmaal geaccordeerd, altijd geheel tot uitbetaling komen. Geld dat in enig jaar nog niet aan provincies wordt uitgekeerd, wordt automatisch aan het volgende begrotingsjaar toegevoegd.
Op basis van de Financiële verhoudingswet (voor de uitkeringen aan de gemeenten en provincies) is het percentage juridisch verplicht bijna 100%. Alleen een deel van de «Kosten Financiële verhoudingswet» is op voorhand niet juridisch verplicht.
Ontvangsten
Wetsartikel 4, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet regelt dat bij (begrotings)wet voor ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen voor het Rijk wordt afgezonderd ten behoeve van het provinciefonds. Op grond van het tweede lid zijn de uitgaven en de inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Gelet hierop is ten behoeve van de dekking van de uitgaven ten laste van het provinciefonds een post Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet geraamd (zie in tabel 2.2.1.).
Ter informatie geeft figuur 2.2.2. het verloop van de uitkering uit het provinciefonds (totaal Bijdragen aan medeoverheden) per inwoner van 2002-2019 weer. De bedragen 2002 tot en met 2013 zijn op basis van de jaarverslagen. De bedragen 2014 tot en met 2019 zijn op basis van de cijfers in de voorliggende begroting.
Figuur 2.2.2. Uitkering provinciefonds in euro per inwoner
De provincies ontvangen in 2015 uit het provinciefonds € 952.081.000 (Bijdragen aan medeoverheden). Per inwoner komt de uitkering uit op een landelijk gemiddelde van € 56 per inwoner. Ten opzichte van 2014 betekent dit een mutatie van - € 19 per inwoner, onder andere veroorzaakt door het aflopen van een aantal decentralisatie-uitkeringen in 2015 zoals bodemsanering, Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing, externe veiligheid en Zuiderzeelijn (REP-middelen).
2.2.5. Toelichting op de uitgavencategorieën
In Tabel 2.2.1. Budgetaire gevolgen van beleid staan een aantal uitgavencategorieën. Deze worden hier nader toegelicht.
Kosten Financiële-verhoudingswet
Dit betreft het budget dat elk jaar is gereserveerd voor de uitvoering van onderzoeken op het vlak van de omvang en verdeling van het provinciefonds en het onderhoud van het betaalsysteem.
Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen
Dit betreft de uitkering aan alle provincies, die ten goede komt aan de algemene middelen van de provincies. De uitkering is gebaseerd op de artikelen 5 en 6 van de Financiële verhoudingswet.
Integratie-uitkeringen
Dit betreft de uitkering die wordt toegepast als overheveling van een specifieke uitkering of andere middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering. De uitkering is gebaseerd op artikel 5 lid 2 van de Financiële verhoudingswet. Voor een overzicht van de integratie-uitkeringen wordt verwezen naar paragraaf 3.2.
Decentralisatie-uitkeringen
Sinds 2008 bestaat binnen het provinciefonds naast de algemene uitkering en de integratie-uitkering ook de decentralisatie-uitkering. De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn. Voor een overzicht van de decentralisatie-uitkeringen wordt verwezen naar paragraaf 3.3.
-
3.HET VERDIEPINGSHOOFDSTUK
In paragraaf 3.1. wordt de opbouw van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de stand ontwerpbegroting provinciefonds 2014 naar de stand van de voorliggende ontwerpbegroting 2015 beschreven. In paragraaf 3.2. wordt een overzicht van de integratie-uitkeringen gegeven en in 3.3 van de decentralisatie-uitkeringen.
3.1. Opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting
Verplichtingen
Onderstaande tabel geeft de opbouw aan van de verplichtingen van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2014 naar de stand ontwerpbegroting 2015.
Tabel 3.1.1. Opbouw verplichtingen provinciefonds (x € 1.000)
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Stand ontwerpbegroting 2014
1.171.987
908.545
879.799
883.227
873.378
868.378
Mutaties 1e suppletoire begroting 2014
75.439
52.254
252.254
252.254
146.312
146.247
Stand 1e suppletoire begroting 2014
1.247.426
960.799
1.132.053
1.135.481
1.019.690
1.014.625
Nieuwe mutaties
30.062
- 8.618
-
-8.618
-
-8.618
-
-8.618
-
-8.553
Stand ontwerpbegroting 2015
1.277.488
952.181
1.123.435
1.126.863
1.011.072
1.006.072
Waarvan verplichtingenbedrag kosten Financiële-verhoudingswet
100
100
100
100
100
100
Waarvan verplichtingenbedrag algemene uitkering
306.946
262.088
657.823
652.823
641.881
636.881
Waarvan verplichtingenbedrag integratie-uitkeringen
40.330
0
0
0
0
0
Waarvan verplichtingenbedrag decentralisatie-uitkeringen
930.112
689.993
465.512
473.940
369.091
369.091
Uitgaven
Onderstaande tabel geeft de opbouw aan van de uitgaven van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2014 naar de stand ontwerpbegroting 2015.
Tabel 3.1.2. Opbouw uitgaven provinciefonds (x € 1.000)
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Stand ontwerpbegroting 2014
1.171.987
908.545
879.799
883.227
873.378
868.378
Mutaties 1e suppletoire begroting 2014
75.367
52.254
252.254
252.254
146.312
146.247
Stand 1e suppletoire begroting 2014
1.247.354
960.799
1.132.053
1.135.481
1.019.690
1.014.625
Mutaties nog niet eerder opgenomen in een begrotingsstuk:
1a) DU Ontwikkel / OEM variabel (algemene uitkering)
9.898
- 400.735
1b) DU Ontwikkel / OEM variabel (decentralisatie-uitkering)
-
-9.898
400.735
-
2)Zuiderzeelijn REP-middelen (decentralisatie-uitkering)
32.519
-
3)Bodemsanering (decentralisatie-uitkering)
-
-36
-
4)Friese taal
65
5a) Accres tranche 2014
-
-2.421
- 2.421
-
-2.421
-
-2.421
-
-2.421
-
-2.421
5b) Accres tranche 2015
- 6.197
-
-6.197
-
-6.197
-
-6.197
-
-6.197
Totaal nieuwe mutaties
30.062
- 8.618
-
-8.618
-
-8.618
-
-8.618
-
-8.553
Stand ontwerpbegroting 2015
1.277.416
952.181
1.123.435
1.126.863
1.011.072
1.006.072
Waarvan uitgavenbedrag kosten Financiële-verhoudingswet
100
100
100
100
100
100
Waarvan uitgavenbedrag algemene uitkering
306.873
262.088
657.823
652.823
641.881
636.881
Waarvan uitgavenbedrag integratie-uitkeringen
40.330
0
0
0
0
0
Waarvan uitgavenbedrag decentralisatie-uitkeringen
930.113
689.993
465.512
473.940
369.091
369.091
Toelichting op de nieuwe mutaties
Onderstaand worden de mutaties toegelicht voor zover nog niet eerder toegelicht in een begrotingsstuk. De «mutaties 1e suppletoire begroting 2014» zijn toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2014 (Tweede Kamer, 2013-2014, 33 940 C, nrs. 1 en 2).
1a en b) DU Ontwikkel / OEM variabel
In het verdeelmodel van het provinciefonds per 1 januari 2012 wordt onderscheid gemaakt tussen beheer- en ontwikkeltaken, omdat beide andere verdeelcriteria vragen. Het beheerdeel omvat de vaste jaarlijks terugkerende kosten, bijvoorbeeld het betalen van de salarissen, onderhoud provinciehuis, wegen, groen, etc. Het ontwikkeldeel van het provinciefonds betreft taken zoals aanleg van nieuwe wegen, integrale gebiedsontwikkeling in het landelijk gebied, natuur en bodemsanering, maar ook taken met betrekking tot buitengewone groei en krimp. Om verdeeltechnische redenen is er voor gekozen om een deel van het bedrag dat gemoeid is met de ontwikkeltaken via een decentralisatie-uitkering (DU Ontwikkel/OEM variabel) uit te betalen aan de provincies.
In het verdeelmodel wordt er ook rekening mee gehouden dat provincies in staat zijn een deel van de hun taken (ijkpunten) te financieren met eigen inkomsten uit de zogenaamde «overige eigen middelen» (OEM). De maatstaf OEM in het nieuwe verdeelmodel wordt samengesteld uit twee onderdelen. Er is een vast deel van 5,48% dat wordt verondersteld voor alle provincies. Dit vaste deel is op voorhand in mindering gebracht op alle maatstaven en op de nieuwe decentralisatie-uitkering. Voor het variabele deel is gekozen om 35% van de inkomsten uit energiebedrijven (situatie in 2016) mee te nemen met een fictief rendement van 3%. Dit deel wordt in mindering gebracht op de bovenstaand beschreven bedragen van de decentralisatie-uitkering.
De op deze manier ontstane «DU Ontwikkel / OEM variabel» bedraagt in 2014 € 417,899 miljoen. Dat is € 9,898 miljoen minder dan in de 1e suppletoire begroting van 2014 was vermeld. In 2015 bedraagt de uitkering € 400,735 miljoen.
2) Zuiderzeelijn REP-middelen (decentralisatie-uitkering)
In juni 2008 is het Convenant RegioSpecifiek Pakket (RSP) Zuiderzeelijn ondertekend door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, de Stuurgroep Zuiderzeelijn en de provincies Fryslân, Groningen, Drenthe en Flevoland. De projecten uit het RSP richten zich op versterking van de ruimtelijke en economische structuur in Noord-Nederland en het verbeteren van de bereikbaarheid van deze regio, via openbaar vervoer en weg. De gelden voor de RSP-onderdelen Ruimtelijk-economisch Programma (REP) en Concrete bereikbaarheidsprojecten worden uitgekeerd door middel van een decentralisatie-uitkering. In 2014 wordt aan deze decentralisatie-uitkering € 32,519 miljoen toegevoegd.
3) Bodemsanering
Met de opheffing en opsplitsing van de gemeente Boarnsterhim neemt Leeuwarden als bevoegd gezag Wet Bodemsanering een deel van het grondgebied van de provincie Friesland over. Als uitvloeisel daarvan wordt de decentralisatie-uitkering Bodemsanering van Leeuwarden in 2014 met een bedrag van € 36.000 verhoogd. Een overeenkomstig bedrag wordt in minder gebracht op de decentralisatie-uitkering Bodemsanering van de provincie Friesland.
4) Friese taal
Het Ministerie van OCW heeft voor de algemene uitkering van de provincie Fryslân een bedrag van € 65.000 beschikbaar gesteld voor de materiële instandhouding van het Fries in het voortgezet onderwijs. De periode 2014-2018 is opgenomen in de 1e suppletoire begroting van het provinciefonds.
5a en b) Accres tranche 2014 en 2015
Het gemeente- en provinciefonds ontwikkelen zich evenredig met de netto gecorrigeerde rijksuitgaven (NGRU). Nemen de NGRU van jaar op jaar toe, dan neemt ook de algemene uitkering van de fondsen toe. Bij een afname van de NGRU geldt het omgekeerde. De groei of krimp van de fondsen als gevolg van deze normeringssystematiek wordt accres genoemd. Het accres van tranche 2014 bedraagt € 43,135 miljoen. Dat is € 2,421 miljoen minder dan waar bij voorjaarsnota 2014 vanuit werd gegaan. Het accres van tranche 2015 bedraagt - € 6,197 miljoen.
3.2. Integratie-uitkeringen
Als een toevoeging aan de algemene uitkering van het provinciefonds in één keer bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten wordt normaliter gesproken een integratie-uitkering toegepast. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang van specifieke uitkering of eigen inkomsten naar de algemene uitkering. Tabel 3.2.1. geeft een overzicht.
Tabel 3.2.1. Overzicht integratie-uitkeringen provinciefonds (x € 1000)
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Ontwerpbegroting 2014:
Natuur
145.325
105.000
105.000
105.000
105.000
105.000
Stand ontwerpbegroting 2014
145.325
105.000
105.000
105.000
105.000
105.000
1e suppletoire begroting 2014:
Natuur
5
Natuur
-
-105.000
- 105.000
-
-105.000
-
-105.000
-
-105.000
-
-105.000
Stand 1e suppletoire begroting 2014
40.330
0
0
0
0
0
Nog niet eerder opgenomen in een begroting:
Stand ontwerpbegroting 2015
40.330
0
0
0
0
0
3.3. Decentralisatie-uitkeringen
De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn. In tabel 3.3.1. is een overzicht opgenomen.
Tabel 3.3.1. Overzicht decentralisatie-uitkeringen provinciefonds (x € 1.000)
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Ontwerpbegroting 2014:
Afsluitdijk
500
500
500
Bedrijventerreinen
10.611
13.202
Bedrijventerreinen (Toppergelden)
11.977
100
Bodemsanering
64.322
DU Ontwikkel / OEM variabel
427.797
Externe veiligheid
20.000
Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing
55.456
Invoeringskosten decentralisatie jeugdzorg
1.950
Monumenten
20.000
20.000
20.000
20.000
20.000
20.000
Nationale gebiedsontwikkelingen
13.898
5.627
Regionale luchthavens
934
Sterke regio’s
1.700
3.130
1.000
Waddenfonds
38.690
40.499
28.878
28.878
28.878
28.878
Zuiderzeelijn REP-middelen
12.259
10.134
20.062
15.213
15.213
Zwemwaterrichtlijn EU
1.200
1.200
Stand ontwerpbegroting 2014
681.294
84.258
60.512
68.940
64.091
64.091
1e suppletoire begroting 2014:
Wijziging betalingsverloop decentralisatie-uitkeringen 2013
1
Natuur
105.000
105.000
105.000
105.000
105.000
105.000
Natuur
100.000
100.000
300.000
300.000
200.000
200.000
Erfgoed en ruimte
1.695
Asbestdaken
1.000
Green Deal
613
Bodem
-
-75
Nationale gebiedsontwikkelingen
18.000
Stand 1e suppletoire begroting 2014
907.528
289.258
465.512
473.940
369.091
369.091
Nog niet eerder opgenomen in een begroting:
DU Ontwikkel / OEM variabel (decentralisatie-uitkering)
-
-9.898
400.735
Zuiderzeelijn REP-middelen
32.519
Bodemsanering
-
-36
Stand ontwerpbegroting 2015
930.113
689.993
465.512
473.940
369.091
369.091
In artikel 13, lid 5, van de Financiële verhoudingswet wordt bepaald dat jaarlijks, in overleg met de ministers die het aangaat, wordt bezien of een decentralisatie-uitkering kan worden gewijzigd in een integratie-uitkering of een algemene uitkering. In de volgende alinea wordt hiervan verslag gedaan.
In tabel 3.3.1. zien we dat de meeste bij ontwerpbegroting 2014 en 1e suppletoire begroting 2014 opgenomen decentralisatie-uitkeringen niet structureel zijn. Van omzetting naar integratie-uitkering of algemene uitkering is voor die decentralisatie-uitkeringen dan ook vooralsnog geen sprake. Voor de decentralisatie-uitkeringen «Monumenten», «Waddenfonds», «Zuiderzeelijn» en «Natuur» geldt dat deze niet aan alle provincies worden uitgekeerd en/of nu nog niet kunnen worden verdeeld via de maatstaven van de algemene uitkering. Deze decentralisatie-uitkeringen kunnen dan ook nu niet worden omgezet in een algemene uitkering of integratie-uitkering. Van de nog niet eerder in een begroting opgenomen decentralisatie-uitkeringen wordt bij ontwerpbegroting 2016 bezien of ze kunnen worden omgezet naar integratie-uitkering of algemene uitkering.
-
4.PROVINCIEFONDS IN BREDER PERSPECTIEF
In dit hoofdstuk wordt het provinciefonds in een breder perspectief geplaatst. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de (overige) inkomstenbronnen van provincies en hoe die zich verhouden tot de uitkering uit het provinciefonds (paragraaf 4.1). Daarnaast wordt nader ingegaan op de specifieke uitkeringen (paragraaf 4.2) en de motorrijtuigenbelasting (paragraaf 4.3).
4.1. Inkomstenbronnen van provincies
De uitgaven van provincies worden uit verschillende inkomstenbronnen bekostigd. In tabel 4.1.1. staat een overzicht van de verschillende inkomstenbronnen van de provincies voor de periode 2008-2014 1. De cijfers tot en met 2012 zijn op basis van de jaarekeningen. De cijfers 2013 en 2014 zijn op basis van de begrotingen.
Tabel 4.1.1. Inkomsten provincies 2008-2014 (x € miljoen)
2008 1
20091
20101
20111
20121
2013 2
20142
Provinciefonds
1.213
1.322
1.482
1.268
1.686
1.138
1.277
Specifieke uitkeringen
2.349
2.096
2.385
2.451
2.336
2.355
2.290
Motorrijtuigenbelasting
1.333
1.402
1.433
1.439
1.438
1.452
1.520
Heffingen en rechten
27
26
17
28
24
51
5
Onttrekkingen reserves
1.996
2.609
3.902
3.308
6.409
1.704
2.158
Overige middelen
1.550
13.750
1.801
3.034
2.145
1.420
647
Totaal
8.467
21.204
11.020
11.528
14.039
8.119
7.897
Noot 1
cijfers op basis van jaarrekeningen
Noot 2
cijfers op basis van begrotingen
Een inkomstenbron voor de provincies is het provinciefonds. Het opgenomen bedrag betreft de verplichtingenbedragen van de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en de decentralisatie-uitkeringen. Het provinciefonds is verantwoordelijk voor 16% van de totale inkomsten in 2014. Een beschrijving van de opbouw is te vinden in hoofdstuk 3 van de voorliggende ontwerpbegroting.
Een tweede belangrijke inkomstenbron wordt gevormd door de specifieke uitkeringen (29% in 2014). Een belangrijk deel bestaat in 2014 nog uit de doeluitkering jeugdzorg en de brede doeluitkering verkeer en vervoer. Op de specifieke uitkeringen wordt in paragraaf 4.2. dieper ingegaan.
Naast de uitkeringen van het Rijk hebben de provincies inkomsten uit de motorrijtuigenbelasting. Hierop wordt in paragraaf 4.3. dieper ingegaan.
4.2. Specifieke uitkeringen
Het Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen (OSU) bevat een overzicht van de specifieke uitkeringen en van de daarmee gemoeide bedragen. Het OSU wordt op grond van artikel 20 van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) jaarlijks aan de Tweede Kamer aangeboden en heeft als doel inzicht te geven in het stelsel van specifieke uitkeringen en in het onderhoud van het stelsel.
Tabel 4.2.1. geeft per ministerie inzicht in het aandeel van specifieke uitkeringen in de totale begroting van departementen.
Tabel 4.2.1. Aandeel specifieke uitkeringen per departement 2014 (x € miljoen)
Ministerie
Uitgaven
Specifieke uitkeringen
totaal
aan gemeenten
aan provincies
aan WGR
% totaal
Algemene Zaken
61
0
0
0
0,0
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
888
0
0
0
0,0
Buitenlandse Zaken
9.069
0
0
0
0,0
Defensie
7.602
0
0
0
0,0
Economische Zaken
5.032
26
9
0
0,7
Financiën
9.262
0
0
0
0,0
Infrastructuur en Milieu
10.254
38
683
1.160
18,3
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
34.799
393
0
0
1,1
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
33.756
9.352
0
0
27,7
Veiligheid en Justitie
11.808
0
348
177
4,4
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
14.817
49
1.250
1
8,8
Totaal
137.348
9.858
2.290
1.337
9,8
Bron: Onderhoudsrapportage Specifieke Uitkeringen 2014 en Miljoenennota 2014
De tabel laat zien dat het totale bedrag dat op dit moment begroot is voor specifieke uitkeringen aan decentrale overheden € 13,5 miljard bedraagt 2. Dat betekent een stijging van bijna 0,9 miljard ten opzichte van 2013. De kwantitatieve afname van het aantal specifieke uitkeringen gaat niet gepaard met een afname in euro’s. De voornaamste reden daarvan is dat het Ministerie van SZW in economisch moeilijkere tijden hogere bedragen verstrekt aan sociale voorzieningen van ongeveer € 0,8 miljard.
Overigens wijken de cijfers per decentrale overheid in bovenstaande tabel af van de cijfers in het OSU. De reden is dat een deel van de Brede doeluitkering verkeer en vervoer (€ 1,2 miljard) in het OSU is toegeschreven aan de gemeenten. In 2014 wordt dit deel echter aan de gemeenschapelijke regelingen (WGR) uitgekeerd. Daarnaast wordt in het OSU de Doeluitkering jeugdzorg voor € 348 miljoen toegeschreven aan de gemeenten. In 2014 wordt deze uitkering echter nog uitgekeerd aan de provincies.
Het aandeel van specifieke uitkeringen verschilt van departement tot departement. Enkele departementen verstrekken in het geheel geen middelen aan de decentrale overheden. Bij de departementen IenM en SZW gaat respectievelijk 18,3 % en 27,7 % van de uitgaven in de vorm van specifieke uitkeringen naar de decentrale overheden.
4.3. Motorrijtuigenbelasting
Provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting mogen door provincies worden geheven op basis van artikel 222 Provinciewet. De opcenten worden geheven bovenop het rijkstarief van de motorrijtuigenbelasting. De hoogte van de provinciale opcenten is wettelijk gemaximeerd. De vaststelling van de opcenten geschiedt door Provinciale Staten. Omdat het een algemene belasting betreft komt de opbrengst toe aan de algemene middelen van de provincie.
Tabel 4.3.1 geeft een meerjarige weergave van het gemiddeld door de provincies geheven aantal opcenten. In 2014 mogen de opcenten ten hoogste 109,2% bedragen van het rijkstarief. Geen enkele provincie heft de maximale opcenten en gemiddeld wordt er 71,76 aan opcenten geheven door de provincies.
Tabel 4.3.1. Meerjarige weergave opcenten motorrijtuigenbelasting (MRB) provincies o.b.v. begroting
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Gemiddelde opcenten MRB provincies
69,25
70,89
71,48
72,11
72,78
73,83
71,76
Maximaal te heffen opcenten MRB
107,90
111,90
116,70
119,40
105,00
107,30
109,20
Rekentarief PF opcenten MRB
55,52
55,52
55,52
55,52
65,9
65,9
65,9
-
5.BIJLAGEN BIJ DE BEGROTING
BIJLAGE 1: BELEIDSMUTATIES Beleidsmutaties (x € 1.000)
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Wijziging betalingsverloop decentralisatie-uitkeringen 2013
1
Wijziging betalingsverloop algemene uitkering 2013
-
-73
Compensatie IBT-taak provincies
1.254
1.254
1.254
1.254
1.254
1.254
Natuur (integratie-uitkering)
5
Natuur (integratie-uitkering)
-
-105.000
- 105.000
-
-105.000
-
-105.000
-
-105.000
-
-105.000
Natuur (decentralisatie-uitkering)
105.000
105.000
105.000
105.000
105.000
105.000
Natuur (decentralisatie-uitkering)
100.000
100.000
300.000
300.000
200.000
200.000
VTH-taken
-
-40.758
- 40.758
-
-40.758
-
-40.758
-
-46.700
-
-46.700
Regionale omroepen
-
-1.500
- 1.500
-
-1.500
-
-1.500
-
-1.500
-
-1.500
Accres tranche 2013 (incidenteel)
1.947
Accres tranche 2013 (structureel)
12.538
12.538
12.538
12.538
12.538
12.538
Erfgoed en ruimte (decentralisatie-uitkering)
1.695
Asbestdaken (decentralisatie-uitkering)
1.000
Green Deal (decentralisatie-uitkering)
613
Friese taal
65
65
65
65
65
Bodem (decentralisatie-uitkering)
-
-75
Nationale gebiedsontwikkelingen (decentralisatie-uitkering)
18.000
Accres tranche 2014
-
-19.345
- 19.345
-
-19.345
-
-19.345
-
-19.345
-
-19.345
DU Ontwikkel / OEM variabel (algemene uitkering)
9.898
- 400.735
DU Ontwikkel / OEM variabel (decentralisatie-uitkering)
-
-9.898
400.735
Zuiderzeelijn REP-middelen (decentralisatie-uitkering)
32.519
Bodemsanering (decentralisatie-uitkering)
-
-36
Friese taal
65
Accres tranche 2014
-
-2.421
- 2.421
-
-2.421
-
-2.421
-
-2.421
-
-2.421
Accres tranche 2015
- 6.197
-
-6.197
-
-6.197
-
-6.197
-
-6.197
Totaal mutaties (inclusief meerjarige doorwerking 1e suppletoire 2014)
105.429
43.636
243.636
243.636
137.694
137.694
BIJLAGE 2: MOTIES EN TOEZEGGINGEN VERGADERJAAR 2013-2014
Moties Onderdeel A.1 Afgedaan
Omschrijving van de motie
Vindplaats
Stand van zaken
De motie Van Bijsterveld c.s.; Roept op het (wetgevings)proces inzake de vorming van een Noordvleugelprovincie op te schorten.
Gemeente- en provinciefonds
Afgedaan. Met het besluit een wetsvoor stel voor de samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht (vorming Noordvleugelprovincie) niet in te dienen, wordt aan deze motie geen navolging gegeven.
Motie Schouw en Voortman; Verzoekt de regering alsnog uitvoering te geven aan de motie-Schouw/Voortman (33 047, nr. 19)
Gemeente- en provinciefonds
Afgedaan. Met het besluit een wetsvoor stel voor de samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht (vorming Noordvleugelprovincie) niet in te dienen, wordt aan deze motie geen navolging gegeven.
Motie Voortman en Schouw; Verzoekt de regering om tegelijkertijd met de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer in een apart document inzicht te geven in de inhoudelijke agenda, de taken, bevoegdheden en het budget van de nieuw te vormen provincie
Gemeente- en provinciefonds
Afgedaan. Met het besluit een wetsvoor stel voor de samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht (vorming Noordvleugelprovincie) niet in te dienen, wordt aan deze motie geen navolging gegeven.
Moties: Onderdeel A.2 In behandeling
Omschrijving van de motie
Vindplaats
Stand van zaken
nvt.
Toezeggingen: Onderdeel B.1 Afgedaan
Omschrijving van de toezegging
Vindplaats
Stand van zaken
De Minister zegt toe de Tweede Kamer bij de indiening van het wetsvoorstel te informeren over de discussie die het kabinet momenteel voert met de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht over het instrumentarium van de nieuw te vormen Noordvleugelprovincie.
Gemeente- en provinciefonds
Afgedaan. Met het besluit een wetsvoor stel voor de samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht (vorming Noordvleugelprovincie) niet in te dienen, wordt aan deze toezegging geen navolging gegeven.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe de resultaten van de uitvoering van de motie-Schouw/Voortman over een stappenplan voor de vijf landsdelen ook aan de Eerste Kamer te doen toekomen.
Gemeente- en provinciefonds
Afgedaan. Met het besluit een wetsvoor stel voor de samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht (vorming Noordvleugelprovincie) niet in te dienen, wordt aan deze toezegging geen navolging gegeven.
De Minister zegt toe, op verzoek van het lid Bosma (PVV), te reageren op de frictiekosten. De Minister zal in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel van de Noordvleugelprovincie ingaan op de businesscase, inclusief de kosten.
Gemeente- en provinciefonds
Afgedaan. Met het besluit een wetsvoor stel voor de samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht (vorming Noordvleugelprovincie) niet in te dienen, wordt aan deze toezegging geen navolging gegeven.
De Minister zegt toe op verzoek van de heer Schouw (D66) om in de 2de consultatieperiode met de provincies die betrokken zijn bij de vorming van het nieuwe landsdeel Randstad ook een inhoudelijke economische agenda te bespreken.
Gemeente- en provinciefonds
Afgedaan. Met het besluit een wetsvoor stel voor de samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht (vorming Noordvleugelprovincie) niet in te dienen, wordt aan deze toezegging geen navolging gegeven.
De Minister zegt toe de provincies uit te nodigen om zelf een inhoudelijke agenda te formuleren, desgewenst met ondersteuning van BZK, die tegelijk met het herindelingsvoorstel in de Kamer kan worden gepresenteerd. In dat geval krijgt de Kamer zowel het voorstel tot herindeling als een inhoudelijke agenda.
Gemeente- en provinciefonds
Afgedaan. Met het besluit een wetsvoor stel voor de samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht (vorming Noordvleugelprovincie) niet in te dienen, wordt aan deze toezegging geen navolging gegeven.
De Minister zegt toe volwaardige wetten in te dienen met betrekking tot het einddoel van vijf landsdelen.
Gemeente- en provinciefonds
Afgedaan. Met het besluit een wetsvoor stel voor de samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht (vorming Noordvleugelprovincie) niet in te dienen, wordt aan deze toezegging geen navolging gegeven.
De Minister zegt toe het IPO te vragen of het in de rest van Nederland wil sonderen hoe men tegenover landsdeelvorming staat, opdat daar een vergelijkbare discussie op gang kan komen. Dit traject zal niet eerder dan in een volgende kabinetsperiode zijn beslag krijgen, maar het kan al wel worden doorlopen.
Gemeente- en provinciefonds
Afgedaan. De Tweede Kamer is op 14 november 2013 per brief geïnformeerd (afschrift EK 2013-2014, CII, nr. H).
De Minister zegt toe de Tweede Kamer binnenkort te informeren over de motie-Albert de Vries over het voorkomen dat sommige provincies onevenredig worden getroffen door de taakstelling op de Rijksdiensten (is MR-besluit 27 september 2013).
Gemeente- en provinciefonds
Afgedaan. De Tweede Kamer is op 27 september 2013 per brief geïnformeerd (TK 2013-2014, 31 490 nr. 133).
Op verzoek van de heer Bosma (PVV) zal de Minister bekijken in hoeverre hij kostenreducties die provinciale fusies met zich meebrengen nader kan substantiëren.
Gemeente- en provinciefonds
Afgedaan. De Tweede Kamer is op 17 juni 2013 door middel van het ter inzage leggen van het herindelingsontwerp, geïnformeerd.
Toezegging: Onderdeel B.2 In behandeling
Omschrijving van de toezegging
Vindplaats
Stand van zaken
nvt.
BIJLAGE 3: LIJST MET AFKORTINGEN
AMvB
Algemene maatregel van bestuur
BBV
Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten
BCF
BTW-compensatiefonds
Bofv
Bestuurlijk overleg financiële verhouding
CBS
Centraal Bureau voor de statistiek
DU
Decentralisatie-uitkering
EMU
Economische en Monetaire Unie
FOG
Financieel Overzicht Gemeenten
Fvw
Financiële-verhoudingswet
GF
Gemeentefonds
IPO
Interprovinciaal Overleg
IU
Integratie-uitkering
MILH
Monitor Inkomsten Lokale Heffingen
MRB
Motorrijtuigen belasting
NGRU
Netto gecorrigeerde Rijksuitgaven
OEM
Overige Eigen Middelen
OSU
Onderhoudsrapportage Specifieke Uitkeringen
OZB
Onroerende-zaakbelastingen
PF
Provinciefonds
POR
Periodiek Onderhoudsrapport
UvW
Unie van Waterschappen
VNG
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
BIJLAGE 4: LIJST VAN DE BELANGRIJKE TERMEN EN HUN BETEKENIS
Accres
Bedrag waarmee het beschikbare bedrag van het provinciefonds jaarlijks wordt aangepast, gebaseerd op een bestuurlijk overeengekomen normeringsystematiek (zie ook normeringsystematiek).
Algemene uitkering uit het provinciefonds
Uitkering aan alle provincies die ten goede komt aan de algemene middelen.
Cluster
Samenhangend geheel van beleidsterreinen uit oogpunt van kostenoriëntatie en verdeling.
Decentralisatie-uitkering uit het provinciefonds
Sinds 2008 bestaat binnen het provinciefonds naast de algemene uitkering (zie algemene uitkering uit het provinciefonds) en de integratie-uitkering (zie integratie-uitkering uit het provinciefonds) ook de decentralisatie-uitkering. De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn.
Financiële-verhoudingswet (Fvw)
Wet waarin is vastgelegd dat er een gemeentefonds en provinciefonds is. De wet regelt daarnaast globaal de wijze van verdeling van het provinciefonds. Sinds 1 januari 1998 maakt de regeling voor het provinciefonds onderdeel uit van de Financiële-verhoudingswet.
Integratie-uitkering uit het provinciefonds
Uitkering die wordt toegepast als overheveling van een specifieke uitkering of eigen middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering.
IJkpunten
Geobjectiveerde kostennormen per taakgebied, rekening houdend met structuurkenmerken, die voor alle provincies respectievelijk gemeenten beschikbaar zijn.
Normeringsystematiek
Bepaling van het accres van het provinciefonds op basis van een norm. De norm is de jaarlijkse procentuele ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De netto gecorrigeerde rijksuitgaven zijn de bruto-rijksuitgaven minus de niet-belastingontvangsten van het Rijk gecorrigeerd voor onder meer de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking, de Europese Unie, het gemeentefonds en het provinciefonds. Als de netto gecorrigeerde rijksuitgaven stijgen (dalen), nemen het gemeentefonds en het provinciefonds met hetzelfde percentage toe (af). Deze systematiek staat ook wel bekend onder het principe van «samen de trap op en samen de trap af».
Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv)
Adviesorgaan op het terrein van de gemeentelijke en provinciale financiën.
Uitkeringsbasis
De uitkeringsbasis wordt berekend door de vermenigvuldiging van het aantal eenheden van een set van verdeelmaatstaven met de bijbehorende gewichten (bedragen per eenheid).
Uitkeringsfactor
Via de normeringsystematiek wordt jaarlijks de omvang van het provinciefonds bepaald (voeding). De uitkeringsfactor is de verhouding tussen de voeding en de totale landelijke uitkeringsbasis. De uitkeringsfactor wordt afgerond op 3 decimalen achter de komma. Het derde decimaal achter de komma wordt ook wel een «punt» uitkeringsfactor genoemd. Als de uitkeringsfactor bijvoorbeeld stijgt van 1,253 naar 1,265 is dit een stijging van 12 punten.
Uitkeringsjaar
Het kalenderjaar waarover het recht op uitkering ontstaat.
Verdeelmaatstaf
Maatstaf ter verdeling van de algemene uitkering die verband houdt met de provinciale behoefte aan algemene middelen.
Verdeelreserve
Gedeelte van de algemene uitkering dat niet aan de provincies wordt uitgekeerd, maar als reservering apart wordt gehouden. De verdeelreserve dient om onverwachte effecten bij de meting van maatstaven op te vangen. Op het moment dat maatstaven definitief zijn of geen onverwachte ontwikkelingen meer kunnen doormaken wordt de verdeelreserve verrekend.
Noot 1
De bronnen zijn:
-
-Provinciefonds: slotwet betreffende jaar (rekeningcijfers) en ontwerpbegroting (begrotingcijfers)
-
-Specifieke uitkeringen: Iv3 CBS economische categoriën (rekeningcijfers) en OSU (begrotingcijfers)
-
-MRB: Iv3 CBS functies (rekeningcijfers en begrotingcijfers)
-
-Heffingen en rechten: Iv3 CBS economische categoriën (rekeningcijfers en begrotingcijfers)
-
-Onttrekkingen reserves: Iv3 CBS functies (rekeningcijfers en begrotingcijfers)
-
-Overige middelen: Iv3 CBS functies (rekeningcijfers en begrotingcijfers), is een restpost.
Noot 2
Van 38 miljoen is de verdeling over de decentrale overheden nog onbekend.