Coalities - Hoofdinhoud
Is de semi-minderheidscoalitie van Rutte II het toonbeeld van de politiek versplintering of juist een model voor nieuwe politiek waarbij niet alles in een regeerakkoord is dichtgetimmerd? Voor beide antwoorden is wat te zeggen. Er is inderdaad geen stabiel evenwicht meer tussen de dominante middenpartijen. Geen enkele partij komt in de peilingen boven de 25 zetels en het is dan ook moeilijk een coalitie te vinden die een meerderheid in beide Kamers zou hebben. Maar om dat nu nieuwe politiek te noemen…
Wat er feitelijk gebeurt, is namelijk iets anders: het aangaan van steeds wisselende coalities die op onderdelen met het kabinet tot overeenstemming komen zonder het geheel van het kabinetsbeleid te moeten dragen. De ‘constructieve 3’ zoals ze graag genoemd worden - D66, Christenunie en SGP - steunen de hervorming van het zorgstelsel en van de sociale zekerheid. D66 en GroenLinks schuiven aan voor het verbouwen van de studiefinanciering.
Voor oppositiepartijen kan dit heel aantrekkelijk zijn. Geen brede compromissen voor het hele kabinetsbeleid, maar onderhandelen per onderwerp. Niet verantwoordelijk zijn voor het totaalpakket, maar wel op een onderdeel je politieke wensen kunnen realiseren. Onder Rutte I spon Wilders daar garen bij. Nu hoopt blijkens peilingen vooral de D66-aanhang dat het kabinet blijft zitten. Het kan verkeren: een quasi-oppositiepartij die enthousiaster is over de regering dan de regeringspartijen zelf…
In die nieuwe verhoudingen reageerde bijvoorbeeld de Christenunie nogal geprikkeld toen bleek dat coalitie, D66 en GroenLinks een akkoord hadden bereikt over de studiefinanciering. Slob en consorten schroomden niet grote woorden in de mond te nemen om dat te veroordelen. Ze vergaten voor het gemak dat dit akkoord voor studenten uit armere gezinnen veel meer garanties biedt dan voor studenten uit rijkere gezinnen. En ze vergaten ook maar eventjes dat ze net zelf de handtekening hadden gezet onder allerlei maatregelen die de sociale zekerheid aantasten van de meest kwetsbare gezinnen. Met inhoud had het niet zo veel te maken. Het leek er meer op dat ze als Ruttes bedrogen minnaar woest reageerden toen er een andere partner op het toneel kwam.
Staatssecretaris Sander Dekker concludeerde bij een recent debat in de Eerste Kamer dat hij voor elk van de drie onderdelen van dat wetsvoorstel een steeds verschillende meerderheid kon vinden; de combinatie kwam echter maar met de hakken over de sloot. Het illustreert dat het aantrekkelijk kan worden voor de regering om het beleid in steeds kleinere voorstellen op te knippen om ze zo met wisselende partners binnen te halen.
Schijnbaar kunnen oppositiepartijen daarmee meer dan ooit hun stempel drukken op het beleid. Waar ze bij een klassieke meerderheidscoalitie vaak tandenknarsend moesten toezien dat alles kon worden doorgedrukt, daar kunnen ze nu op allerlei onderdelen in elk geval iets van hun wensen zien uitkomen. Als dat onderdelen zijn die de achterban kan waarderen, is het een aantrekkelijke strategie om puntjes te scoren.
Maar hoe aantrekkelijk ook voor oppositiepartijen die iets binnen willen halen, er zitten ook schaduwkanten aan. De belangrijkste is dat de deur wijd open staat voor een nieuwe variant van het oude ‘verdeel-en-heers’. Als een minderheidscoalitie voor elk voorstel wel ergens de steun van een oppositiepartij kan vinden, dan betekent dat feitelijk dat er geen structurele oppositie meer is en dat de regering ongehinderd haar gang kan gaan. De prijs die de oppositie dan betaalt voor haar kleine successen is dat ze feitelijk de regering vrij spel geeft. Zo ver is het momenteel niet, maar het is wel een serieus risico.
De nieuwe rol van de minderheidscoalitie heeft daarmee ook geleid tot een nieuwe rol van de oppositiepartijen. De regeringspartijen houden elkaar gevangen in een verstandshuwelijk met uitgeruilde actiepunten. Beide halen af en toe iets binnen, maar niemand is gelukkig met het totaal. De constructieve oppositie heeft eveneens af en toe een succesje te boeken maar betaalt de prijs van het gedogen van een beleid waar slechts een deel tevreden mee is. En de rest van de oppositie is gevangen in een machteloze en dus vaak wat zurige getuigenispolitiek van klagen langs de zijlijn. En uiteindelijk neemt niemand werkelijk verantwoordelijkheid omdat geen enkele partij zich aan het totale beleid heeft gecommitteerd.
Daar zit misschien wel het grootste risico. Niet voor niets is dit kabinet genoemd naar de man die er prat op gaat geen visie te hebben. Die heeft hij natuurlijk wel, maar Rutte smeedt liever wisselende gelegenheidscoalities dan dat hij het fundamentele debat aangaat. Dat lijkt redelijk te werken met voor elk wat wils. Maar de prijs daarvoor is dat in de politiek de evenwichtskunst van de machtsverhoudingen het wint van de inhoudelijke principes en idealen. Dat het meer gaat om het tellen van zetels dan om het wegen van argumenten. Dat is voor coalitie en oppositie iets om zich nog eens kritisch achter het oor te krabben.