De strijd om de voorhuid - Hoofdinhoud
Met enige regelmaat werpt iemand de liberale (of seculiere) knuppel in het hoenderhok: het moest maar eens afgelopen zijn met barbaarse culturele of religieuze praktijken die niet meer passen in een samenleving anno 2014. Hoog tijd om te komen tot een verbod. En uiteraard enkel en alleen omdat we opkomen voor de slachtoffers van die praktijken. De automatische reactie van de getroffen religieuze of culturele gemeenschap blijft meestal niet lang uit: Dit valt onder de godsdienstvrijheid! Afblijven dus!
De besnijdenis van jongens is een voorbeeld van deze dynamiek. In Januari discussieerde cabaretier Theo Maassen in “24 uur met …” met Ali B over het feit dat die zijn zoons had laten besnijden. Dat ging volgens Maassen in tegen de wil van God die jongens immers mét voorhuid geschapen had en tegen de rechten van kinderen om over hun eigen voorhuid te beschikken. Ali B vond dat het gesprek weinig zin had als er geen begrip was voor de diepgewortelde overtuigingen achter de keuze kinderen te besnijden.
Iets explicieter maakte de JOVD het in maart met een opiniestuk in Trouw. Het accepteren van besnijdenis bij minderjarige jongens staat haaks op godsdienstvrijheid omdat het kinderen het recht ontzegt over hun eigen lichaam en over hun eigen geloof te beslissen. “Religie hoort geen erfelijke lichamelijke aandoening te zijn, maar een eigen keuze”. De reactie van Joodse zijde was dat dit een weinig liberaal standpunt was en dat de consequentie hiervan zou moeten zijn dat de overheid elke mogelijk schadelijke keuze van ouders zou moeten verbieden, waaronder ook echtscheiding. Bovendien zou een verbod op besnijdenis het in Nederland voortleven van de Joodse minderheid onmogelijk maken.
Deze strijd om de voorhuid is vaak even verhit als vruchteloos. De gebruikelijke standpunten worden verdedigd door de gebruikelijke spelers. Tot een dieper verstaan leidt het meestal niet. Wat ontbreekt, is het besef dat de discussie zich tegelijkertijd op veel verschillende niveaus afspeelt en dat de uitkomst nergens eenduidig is.
Om te beginnen is er bijvoorbeeld de medische discussie, waarin aan de ene kant de Nederlandse kinderartsen vinden besnijdenis alleen op medische gronden aanvaardbaar. Aan de andere kant stelt de wereldgezondheidsorganisatie WHO dat besnijdenis (in elk geval in Afrika) een belangrijk instrument is in de strijd tegen geslachtsziekten en HIV. De Amerikaanse kinderartsen zitten tussen deze twee standpunten in.
In de culturele discussie vallen vooral de vele lokale verschillen op. In sommige culturen (ook binnen Nederland) geeft de besnijdenis als inwijdingsritueel onder meer uiting aan de betekenis van mannelijkheid. Soms ook gaat het er vooral om dat men door de besnijdenis deel uitmaakt van een bepaalde traditie of familiecultuur. In moderne varianten van dit culturele debat speelt ook de vraag of een besneden of onbesneden penis ‘mooier’ is. Deze vragen worden des te interessanter als ze naast de (veel problematischer) discussie over meisjesbesnijdenis worden gelegd.
Er zijn ook religieuze overwegingen. In de Joodse traditie geldt besnijdenis vanouds als een onomstreden en essentieel gebod dat direct te maken heeft met het verbond tussen G’d en zijn volk. Toch zijn er ook Joodse stemmen die hier meer afstand van nemen en meer nadruk leggen op de individuele keuze. In de Islamitische traditie is besnijdenis minder principieel van aard. Het is daar niet zozeer een gebod, maar vooral een culturele vanzelfsprekendheid die ook religieus wordt ondersteund. En binnen de christelijke traditie is besnijdenis redelijk ongewoon in onze contreien, maar in West-Afrika en de USA juist heel gebruikelijk. Maar hoe ook de officiële religieuze leer luidt, individuele keuzes zijn soms sterker dan dat.
En tot slot zijn er de juridische en mensenrechtelijke overwegingen. Daarbij draait het bijvoorbeeld om de vraag of godsdienstvrijheid in eerste instantie een individueel of een collectief goed is. Het gaat ook om de vraag hoe die godsdienstvrijheid zich verhoudt tot het recht op de bescherming van de lichamelijke integriteit. En, als dat al een issue is, hoe dan de verantwoordelijkheid van de overheid zich verhoudt tot de verantwoordelijkheid van de ouders. En vervolgens waarom de overheid op het punt van besnijdenis veel strikter zou moeten zijn dan op het punt van allerlei andere mogelijk schadelijke opvoedingspraktijken…
Medisch, cultureel, religieus, juridisch… Op al deze terreinen zijn verschillende opvattingen te vinden die het moeilijk maken een simpel standpunt in te nemen. Maar de belangrijkste vraag - ook politiek gezien - is misschien nog wel wat het voor de betrokken jongens en mannen betekent. En juist daar weten we opvallend weinig vanaf. Wat is voor hen de waarde van het in hun lichaam aangebrachte teken van de besnijdenis? Heeft het te maken met de inwijding in een bepaalde traditie en goddelijk verbond? Met een traumatische aantasting van hun lichamelijke integriteit? Met de culturele betekenis van mannelijkheid? Het eerlijke antwoord is dat we dat niet weten. En dat maakt elk standpunt over besnijdenis te gemakkelijk.