EK-debat over handelsakkoorden tussen de EU en Midden-Amerika - Hoofdinhoud
Op 12 november debatteerde de Eerste Kamer over een Handelsverdrag tussen de Europese Unie en Colombia en Peru en over een Associatieakkoord tussen de Europese Unie en Midden-Amerika. Kern van de discussie was de verhouding tussen vrijhandel enerzijds en mensenrechten en arbeids- en milieunormen anderzijds. De andere sprekers waren Nico Schrijver (PvdA) en Tuur Elzinga (SP) en we zaten grotendeels op een lijn. Hieronder mijn inbreng en daaronder de motie die ik indiende (in gewijzigde vorm):
In het besef dat de inhoud van dit soort verdragen besloten wordt in Brussel en Tegucigalpa, in het besef dat de inhoudelijke afweging daarvan hier maar beperkt besproken kan worden, omdat die natuurlijk al op zo veel plekken is uitonderhandeld en besproken en met dank voor de antwoorden van de regering op eerdere vragen, kan ik mij eigenlijk heel goed aansluiten bij de bijdragen van mijn collega’s Schrijver en Elzinga en die beschouwen als mede namens mijn fractie uitgesproken. Ik zou er dan ook verder het zwijgen toe kunnen doen, maar ik wil graag een enkel punt toevoegen en aanscherpen. Dat betreft met name de zorg die bij mijn fractie leeft over de niet-handelsaspecten zoals mensenrechten, arbeidsnormen en milieuaspecten. Op zichzelf delen wij de visie dat handelsovereenkomsten de strijd voor mensenrechten kunnen ondersteunen. Maar is bijvoorbeeld Colombia al zo ver dat dat ook gaat werken? Hoe kijkt de minister aan tegen het feit dat daar elke drie dagen een vakbondsactivist wordt vermoord, de arbeidsomstandigheden structureel beroerd zijn, kinderarbeid nog veelvuldig voorkomt en de sociale zekerheid ver te zoeken is? Wat antwoordt de minister aan de Colombiaanse vakbonden die ons oproepen om eerst de mensenrechtensituatie te verbeteren en pas dan vrijhandelspreferenties te bespreken?
In de behandeling is overigens bij herhaling gebleken dat er onduidelijkheid kan ontstaan bij de gedeelde bevoegdheden rond de non-trade concerns. Wat gebeurt er concreet wanneer Nederland constateert dat bijvoorbeeld de milieu- en arbeidsnormen in de akkoorden niet worden nageleefd? Ik krijg graag een wat concretere toelichting van de minister op de doorzettingsmacht die Nederland heeft op dit punt. Zijn de afspraken over mensenrechten en duurzaamheid meer dan lippendienst in het geval een partner zich hier niet aan zou houden? Geven de verdragen de mogelijkheid om de economische samenwerking op te schorten als de democratische ontwikkeling te kort schiet? Wat is daar voor nodig? Dit vroeg collega Elzinga ook. Kortom: hoe verhouden handel en duurzame democratische ontwikkeling zich, de facto en de jure, bij deze verdragen? In een iets groter kader, niet alleen wat deze concrete verdragen betreft, vraag ik of de minister bereid is, zich ervoor in te zetten dat met name de naleving van mensenrechten en waarborging van fundamentele vrijheden voorwaardelijk worden voor het sluiten van handelsakkoorden? Ik overweeg een motie op dit punt. Ik krijg dus heel graag helderheid hierover van de minister.
Ten slotte vraagt mijn fractie zich af wie er nu precies beter wordt van dit type vrijhandelsakkoorden: de ontwikkelingslanden of de EU. Cui bono? Deze akkoorden regelen bijvoorbeeld dat de intellectuele eigendomsrechten van farmaceuten verlengd worden. Dat ontneemt ontwikkelingslanden direct de mogelijkheid om een eigen farmaceutische industrie te ontwikkelen en zo te voorzien in betaalbare medicijnen voor de eigen bevolking. Dat is prettig voor Europese bedrijven, maar het kan schadelijk zijn voor de ontwikkeling en de gezondheidszorg bij onze partners. De vraag doemt op of deze vrijhandelsafspraken een wezenlijke bijdrage leveren aan een inclusieve, duurzame economische ontwikkeling of dat ze een nieuwe vorm van koloniaal imperialisme mogelijk maken. Hoe ziet de regering dit? Voorzitter, mijn fractie is benieuwd naar de antwoorden op deze en eerder gestelde vragen.
MOTIE:
De Kamer,
Gehoord de beraadslaging,
Overwegend dat in het regeringsbeleid internationale handelsrelaties een belangrijke hefboom zijn ter verbetering van fundamentele vrijheden en mensenrechten,
Overwegend dat deze handelsrelaties vooral in multilaterale verdragen gestalte krijgen,
Overwegend dat deze verdragen een belangrijk middel kunnen zijn om fundamentele rechten te borgen,
Roept de regering op zich er in internationale verbanden voor in te zetten dat de erkenning van fundamentele vrijheden en mensenrechten en de opname van handhavingsmechanismen daarvoor essentiële onderdelen zijn bij de totstandkoming van internationale handelsverdragen en bijbehorende politieke akkoorden,
En gaat over tot de orde van de dag.