De zin van het onderwijs, ruimte voor levensbeschouwing - Hoofdinhoud
(coreferaat bij de lezing van minister Jet Bussemakers op de voorjaarsbijeenkomst van de Banning Werkgemeenschap op 25 Mei 2013)
In de tijd van de verzuiling kon de overheid zeggen: ‘Levensbeschouwing laten we over aan de zuilen zelf’. Nu de zuilen grotendeels versplinterd zijn, zal de overheid daar misschien een meer sturende rol moeten innemen. Niet dat ze mensen moet voorschrijven hoe die moeten leven, wat ze moeten geloven, wat het goede leven kan zijn, maar wel dat ze de dialoog facaliteert over het samenleven en over het verbinden van waarden. Het onderwijs is een van de belangrijke plekken waar dat gebeurt.
Religie, zingeving, levensbeschouwing - het zijn verschillende woorden die voor mij ongeveer over hetzelfde gaan. Ik benader religies als wijsheidstradities, waarin in de loop van de tijd is nagedacht over hoe zou je het leven goed vorm zou kunnen geven, waarin wegen verkend zijn en soms zijn afgewezen omdat ze niet werken.Soms botsen ze op elkaar, soms vullen ze elkaar aan. Hoe zorgen we nu dat de levende waarden uit die - humanistische, religieuze - wijsheidstraditities blijven leven, overgedragen worden, en toegankelijk blijven middels het onderwijs? Dat is de grote uitdaging voor vandaag.
Voor mij zijn drie kernwaarden in het onderwijs essentieel.
-
-Ten eerste het aanleren van vaardigheden, competentie en vakmanschap. Dat heb je nodig om zelfstandig te kunnen functioneren in een samenleving en is dus wezenlijk voor emancipatie.
-
-De tweede waarde zou ik de persoonsvorming willen noemen, daar gaat het over talentontwikkeling, over creativiteit, over individualiteit, over wie jij als mens in je eigen tijd kunt zijn.
-
-De derde waarde is verantwoordelijkheid nemen voor anderen en voor de wereld. Voor mij is dat vooral het thema van burgerschap.
Rond deze drie kernwaarden moeten we het onderwijs organiseren en dat zal dan ook inhoudelijk zichtbaar moeten worden in het onderwijs en in de controle daarop door de overheid. Het risico is groot dat we ons blindstaren op die eerste waarde, die het makkelijkst te omschrijven is en dat die andere twee wel genoemd worden maar niet hetzelfde gewicht krijgen. Toch wordt daar juist de zin van het onderwijs zichtbaar.
De woorden zin en zingeving gebruik ik als een breed begrip dat religie en levensbeschouwing insluit. Het grote nadeel van het woord zingeving is alleen dat het veel te actief klinkt. Alsof wij heel actief bezig zijn om zin en betekenis te geven aan het leven. In mensenlevens gaat het echter veel meer over de vraag: wat geeft mij nou zin? Wat maakt mijn leven nu de moeite waard? Dat is niet wat ik bedenk aan betekenissen, maar dat is wat ik krijg, van mensen om mij heen, van gebeurtenissen, van dingen die mij rijker maken, van al die dingen die ik soms zoek en soms krijg.
Zingeving
Die “zinvinding” zit niet alleen maar in het hoofd. Ik onderscheid vijf manieren waarop je zin kunt vinden en geven. De eerste zin, dat is de zin van de zintuigen. Het Engelse ‘the sense’, daar zit hetzelfde woord in, zin en zintuig. Hetgeen voor ons betekenisvol kan worden, zit in de ervaring van dat zintuigelijke niveau: in een schouderklopje, in wat je ziet, in kunst, in al dat zintuigelijke wat ons raakt, wat ons aanspreekt en verwondert en verandert.
Het tweede niveau is dat we ergens zin in hebben, dat is vitaliteit, dat is levenslust, dat is kracht. In de puberleeftijd uit zich dat bij jongens anders dan bij meisjes, ook op school. Het is zoeken hoe je daar mee omgaat in het onderwijs.
Het derde niveau is het taalkundige begrip van zin. Er is een samenhang van woorden, waardoor het geheel meer betekent dan de losse woorden. Dat zoeken naar samenhang, kan je ook op sociaal niveau vormgeven. Op het moment dat je verbondenheid vindt met anderen, op het moment dat je verwonderd raakt door verhalen om je heen, op het moment dat je gaat zien dat dingen bij elkaar horen, dan ontstaat er een betekenis in de samenhang.
Die vierde laag is de zin als betekenis. Wat is de lading, de waarde van een bepaalde geneurtenis. Van het leren van een vak, van het hebben van werk. Doet het ertoe? Deze vragen komen natuurlijk vooral op bij ingrijpende gebeurtenissen.
De vijfde laag is alomvattend, de grotere vraag naar de zin van het leven. Dit is de laag van de levensbeschouwelijke wijsheidstradities die een groter verhaal vertellen.
Die vijf lagen, die grijpen in elkaar, het zijn geen losse elementen. De hogere niveaus van zingeving zijn niet mogelijk als het op dat lagere niveau, het zintuigelijke, niet functioneert. En omgekeerd geven die hogere niveaus de inkadering van zin-ervaringen waardoor de ook erkend en verstaan worden. Op al die niveaus moeten we steeds zoeken naar hoe je je moet verbinden, hoe je mensen stimuleert en ruimte geeft, hoe je ze uitnodigt om op die verschillende niveaus van zingeving te komen.
Docenten
Wat betekent dat voor docenten? Op het gebied van zingeving zijn veel docenten onvoldoende toegerust. Bovendien worden ze aangestuurd en afgerekend op technocratische criteria. Als je wilt dat scholen en docenten aan zingeving doen, moet je daar op sturen. Dat wil zeggen dat de inspectie scholen moet vragen op welke manier zij vorm en inhoud geven aan dat zingevingsbeleid. Als de inspectie wel afrekent op de harde criteria van leerprestaties en schooluitval, maar niet op de zachte criteria van waarden en zingeving, dan gaan scholen zich richten op die harde criteria. Als we willen dat ze die zingeving, die zachtere kanten van de waarden, ook echt centraal stellen, dan moet dat meeklinken in het toezicht.
Voor docenten zelf zijn er vier manieren om met zingeving om te gaan. Ten eerste belijden. Dat zien we bij docenten die vooral van hun eigen inhoudelijke overtuiging overdragen aan hun leerlingen. Zij zijn niet zo zeer bezig met het proces van leerlingen zelf, maar met het overdragen van bepaalde inhouden. Dat paste bij de tijd van de verzuiling, maar vandaag moet het anders.
Ten tweede bestrijden. Dat doen docenten die niets met zingeving hebben. Zij denken: dat moet allemaal niet hier op school gebeuren; wij leren leerlingen de feiten en geen sprookjes. Eigenlijk staat ook hier de levensvisie van de docent voorop, maar dan een puur rationeel seculiere visie.
Ten derde vermijden: docenten die het allemaal wel heel erg ingewikkeld vinden worden. Die ontlopen de ingewikkelde vragen die per definitie op tafel komen als we het over zingeving en levensbeschouwing hebben.
De vierde is het ingewikkelste: begeleiden. Hier gaat het om docenten die er niet op uit zijn om leerlingen een bepaalde richting op te sturen, maar wel om hen te begeleiden in het proces waarin ze zich kunnen verbinden met zichzelf, met elkaar en met de wijsheid uit allerlei tradities. Dat vraagt meer van de docent. Uiteindelijk betekent dit dat je vanuit een ‘teaching into’ of ‘teaching from’ (gekoppeld aan een bepaalde traditie), naar een neutraal ‘teaching about’ (wel informerend maar niet vormend op die diepere laag van zingeving) naar een ‘teaching together’ zou moeten komen. Ik bedoel daarmee een vorm van verbinden en dialoog zoeken waarbij je kinderen probeert uit te dagen, uit te nodigen, te inspireren. Verbinden met elkaar, verbinden met en voorbereiden op een veelkleurige samenleving, maar ook verhalenderwijs verbinden met die tradities, die steeds minder toegankelijk zijn, maar die we ook hard nodig zullen hebben in een postverzuilde samenleving.
Eerder gepubliceerd in Tijd en Taak van zingeving.net, samen met de lezing van Jet Bussemakers, het coreferaat van Tanja Jadnanansing en een verslag van de paneldiscussie.