Er is tijd om te twitteren, dus ook om te bidden - Hoofdinhoud
Interview in Reiny de Fijter (red.) In gesprek over bidden. Uitg. Plateau 2013
‘Het eerste waar ik aan denk bij bidden, is ontvankelijkheid. Het gaat om een levenshouding. Die kan zich vertalen in concrete vormen als het branden van een kaarsje, een gebed met vaste woorden of een schietgebedje. De ene keer is het heel doelgericht, de andere keer meer mystiek. Bidden als concrete handeling komt in mijn leven niet zo veel meer voor. Het is voor mij meer iets van zijn, dan van doen. Mijn werk - vroeger als dominee en tegenwoordig als theoloog en politicus - bestaat vooral uit woorden. Die hebben dan al snel te maken met boodschappen overbrengen, analyseren. Daarom zijn woorden voor mij niet de beste manier om de andere dimensies in het leven te vangen.
Stilte is belangrijk voor me. En dan doel ik niet zozeer op afgebakende momenten, maar op een onderstroom die altijd meegaat. Soms besef ik middenin een discussie, dat ik moet uitkijken dat ik niet alles in mijn greep wil krijgen. Een biddende levenshouding vertaalt zich bij mij in een soort contrapunt tegen activisme. Ik wil heel veel doen en veranderen. Maar de stilte remt me af. Als je een druk bestaan hebt, hoeft bidden er niet bij in te schieten. Er is altijd tijd om te twitteren, dus ook om te bidden. Dat heeft niet met tijd te maken, maar met hoe je in het leven staat.
Soms komen in de stilte oude liederen in me op. Psalmen, gezangen, of een tekst als: “Geef mij kracht te veranderen wat ik kan, de rust om te accepteren wat niet te veranderen is, en de wijsheid om het verschil tussen die twee te zien.” Of een gezang als 395 uit het Liedboek: “O Heer verberg U niet voor mij, wanneer ik mij verberg voor U.” Daarin zit veel ambivalentie die ik herken. Zulke flarden of gebeden borrelen weliswaar in mij op, maar ik wend me niet actief tot een tekst. Ik wil het niet in woorden pakken. Het zit voor mij misschien nog wel meer in het lijfelijke.’
‘Als predikant vond ik het gebed een van de meest waardevolle momenten in een dienst. In een dienst schep je een ruimte waarin mensen iets heiligs kunnen ervaren, waarin ze hun eigen leven kunnen verbinden met God. Het gebed is daar bij uitstek een plek voor. Door je woorden, door de klank van je stem, door stiltes kun je mensen wel of niet iets laten ervaren. Ik vergelijk het met wat een artiest doet. Je maakt ontroering en emotie wakker. Je kunt als voorganger niet bepalen of dat tijdens het bidden ook daadwerkelijk gebeurt. Het is niet maakbaar. Maar je kunt wel proberen de toon te zetten.
Of het gebed iets doet met God, gaat mij niet aan. Augustinus zei: “Wij bidden niet om God te instrueren, maar om ons eigen hart te construeren.” Het hangt samen met je godsbeeld. Ik ben steeds meer de kant opgeschoven van wat ‘negatieve theologie’ heet, die stelt dat je niet teveel over God moet zeggen. We weten eerder wat het niet is, dan wat het wel is. Als theoloog kan ik meer zeggen over wat mensen ervaren van het heilige en onder welke condities dat mogelijk wordt. Als mensen iets ervaren, is dat reëel, maar ik kan daar niets absoluuts over zeggen. Of en hoe God bij het bidden reageert, daar heb ik heel weinig ideeën over.
Op pijnlijke momenten in mijn leven, bijvoorbeeld toen een van mijn zoons overleed, beleefde ik dat niet wezenlijk anders. Mijn basishouding is ontvankelijkheid, daar zit ook iets van overgave in. Ik weet dat mensen soms in opstand komen of God ter verantwoording roepen. Maar ik geloof niet dat er iets achter zulke gebeurtenissen zit. Het hoort bij het leven, hoe pijnlijk het ook is.’
‘Bij pastorale trainingen gaat het ook over hoe je bidt in het pastoraat. Ik schets wel eens een pastorale situatie en laat studenten opschrijven wat ze zouden bidden. Hoe spreek je God, het heilige, of wat dan ook aan? Almachtige God, Vader in de hemel, lieve Heer Jezus, of zeg je niets? Ik heb daar geen waardeoordeel over. Elke aanhef kan zowel gepast als ongepast zijn, dat verschilt per context. Voor God maakt het niet uit, maar wel voor jezelf en degene met wie je bidt. Je plaatst jezelf en de ander met je aanhef direct in een bepaalde relatie tot God. Ook de relatie tussen jou en je gesprekspartner is belangrijk. Zeg je “ik bid voor deze mevrouw”, dan draait het om jouw gesprek met God, terwijl zij er bij zit. Je kunt ook kiezen voor de wij-vorm, maar “wij liggen hier samen in het ziekenhuis” kan ook niet. Het gebed is een kunstvorm, die we vaak intuïtief vormgeven. Soms gaat dat goed, soms fout. Toch zijn er nuances en vaardigheden die je kunt aanleren. Zoals in elk kunstwerk iets oorspronkelijks zit, maar ook een ambachtelijke kant.
Bidden is een communicatievorm die bij uitstek past in het pastoraat. Je verbindt het verhaal van mensen met het verhaal van het heilige. Bovendien ben je in het bidden niet gefocust op jezelf. Je kijkt even naar een andere werkelijkheid, de ultieme andere werkelijkheid. Dat is op zichzelf al heilzaam. Dan kan hoop ontstaan, verbinding en ontmoeting. Maar dat gebeurt alleen als je de juiste spanning vindt in het gebed. Bidden om genezing voor iemand die terminaal is, is niet realistisch. Tegelijk moet het gebed zo idealistisch zijn, dat je niet alleen de werkelijkheid herhaalt. Waarom zou je dan nog bidden? Het idee dat God überhaupt handelend aanwezig kan zijn, is dan opgegeven. Nee, we leggen ons niet neer bij de werkelijkheid, dat hoort ook bij bidden. Het moet precies zo ver van de realiteit af staan, dat je voelt: dít is wat er is, maar zó zou het kunnen zijn.’