Veroordeelde criminelen die hun vrijheidsstraf ontlopen - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
Officiële titel | Veroordeelde criminelen die hun vrijheidsstraf ontlopen |
---|---|
Documentdatum | 03-09-2013 |
Publicatiedatum | 04-09-2013 |
Nummer | HTK20122013-105-13 |
Kenmerk | 33400-VI;118; 33400-VI;119; 33400-VI;119 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Sprekers
Aan de orde is het debat over het bericht dat vele veroordeelde criminelen hun vrijheidsstraf ontlopen.
De voorzitter:
Ik heet de woordvoerders van harte welkom en natuurlijk de staatssecretaris. Wij hebben afgesproken dat we in eerste termijn zullen proberen op een redelijke manier met de tijd om te gaan. Ik wil de staatssecretaris vragen om daar bij zijn beantwoording ook rekening mee te houden.
Als eerste geef ik graag het woord aan de heer Marcouch van de Partij van de Arbeid. De overeengekomen spreektijd is vijf minuten per fractie.
Voorzitter. Dit debat gaat over een grote groep criminelen, voor alle duidelijkheid: veroordeelde criminelen, die vrij rondlopen. Het cijfer varieert van 13.000 tot 15.000. Wij hebben hier diverse keren vragen over gesteld aan het kabinet, aan de staatssecretaris en aan de minister. Ik hoop dat dit debat het sluitstuk wordt van diverse schriftelijke vragen die de Kamer heeft gesteld naar aanleiding van de telkens openbaar gemaakte cijfers waaruit blijkt dat nog steeds een grote groep criminelen vrij rondloopt.
Vele duizenden veroordeelden lopen vrij rond in de maatschappij. Dat is niet bevorderlijk voor de geloofwaardigheid van de rechtsstaat, en naar mijn idee is het ook niet bevorderlijk voor de veiligheid van de samenleving. Het opsluiten van deze criminelen heeft tot doel vergelding, maar ook het resocialiseren van deze criminelen. Het dient ook het tegengaan van recidive. Bovendien geeft het een signaal aan de samenleving: als je foute dingen doet, dan pakken we je, en als we je pakken, dan straffen we je ook. We weten dat de pakkans in ons land klein is. Zeker als veel politiemensen, rechercheurs, maar ook het Openbaar Ministerie zich inspannen om die pakkans groter te maken, om criminelen op te pakken en te veroordelen, is het niet uit te leggen aan de samenleving als deze criminelen dan hun straf niet ook moeten gaan uitzitten. Nog erger is dat in bepaalde gevallen criminelen niet meer gestraft kunnen worden omdat hun straffen verjaard zijn. Kan de staatssecretaris helderheid verschaffen over het aantal criminelen waarvoor dit geldt? Ik begrijp uit brieven dat niet duidelijk gemaakt kan worden of veroordeelde criminelen die vrij rondlopen ook nog opnieuw delicten plegen. Heeft de staatssecretaris er een beeld van of dat zo is? Dat zou de samenleving en de veiligheid danig aantasten.
Ik begrijp dat de staatssecretaris druk bezig is met het systeem USB, dus het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen. Als dat volledig draait, geeft dat meer inzicht in de cijfers. Kan de staatssecretaris aangeven wat de stand van zaken is van dat systeem?
Misdaad mag niet lonen, maar als we het op deze manier blijven doen, dan lijkt misdaad wel degelijk te lonen. Immers, als je een delict kunt plegen en veroordeeld wordt,
zonder dat je je straf dan ook hoeft uit te zitten, dan is het signaal dat daarmee wordt afgegeven dat misdaad loont.
De staatssecretaris geeft in een brief aan dat er maatregelen getroffen worden. Kan hij in cijfers melden wat die maatregelen tot nu toe hebben opgeleverd aan opsporingen en aanhoudingen? Ik vind het prima dat de staatssecretaris inzet op bijvoorbeeld het weigeren van aangevraagde paspoorten of het intrekken van paspoorten van personen die gesignaleerd staan in het opsporingssysteem. Ik sta daar volledig achter. Ik juich ook toe dat de gemeentelijke diensten en de overheidsdiensten gegevens uitwisselen. Ik merk echter dat dat in beperkte mate gebeurt. Kan de staatssecretaris aangeven waarom dat zo beperkt gebeurt? Waarom zijn er niet veel meer samenloopsignalen? Zijn er daarvoor wettelijke obstakels of zijn de mogelijkheden inmiddels verruimd?
Wij vinden het belangrijk dat deze grote groep criminelen binnengehaald wordt. Ik hoor graag concreet van de staatssecretaris welke inspanning wordt geleverd en welke capaciteit wordt ingezet. Binnen welke termijn kan de staatssecretaris ons melden dat deze grote groep van 15.000 criminelen achter slot en grendel zit? Daarmee voorkomen we ook dat zaken verjaren waardoor criminelen hun straf ontlopen. Wij zouden dat niet kunnen uitleggen aan de samenleving, en zeker niet aan de slachtoffers. Naar mijn idee wil de staatssecretaris dit ook niet. Wij willen dat de criminelen die opgepakt en veroordeeld zijn ook gestraft worden. Zij zijn opgepakt en veroordeeld en moeten ook gewoon hun straf uitzitten.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks): Als ik het goed begrijp, heeft de PvdA een debat aangevraagd zonder een idee te hebben van de omvang van het probleem of van de groep waar het om gaat. De PvdA stelt ook geen enkele concrete maatregel voor om dat probleem aan te pakken. Het lijkt alsof ik bij het mondelinge vragenuur sta. Heeft de PvdA misschien een duidelijker beeld van de omvang van het probleem? In welke jaren heeft dit zich voorgedaan, bij welk type misdrijven, om hoeveel verjaringen gaat het? Heeft de PvdA zelf voorstellen voor de aanpak van het probleem?
De heer Marcouch (PvdA):
Volgens mij heb ik een aantal voorstellen gedaan. In relatie tot de cijfers zit er veel vervuiling in de systemen. Dat weten wij inmiddels. Wij praten over 13.000 tot 15.000 veroordeelde criminelen waaronder een grote groep — uit het veld krijg ik informatie en signalen dat het om 3.000 tot 3.500 mensen gaat — die veroordeeld is voor het plegen van geweldsdelicten, straatroven en overvallen. De rest is veroordeeld voor zaken als het rijden onder invloed. Daar zit een taakstraf aan vast. Die groep is divers. Wij willen dat de 15.000 criminelen die veroordeeld zijn hun straf uitzitten. Wat moet je daar vervolgens aan doen? Deze criminelen zijn actief voortvluchtig. Ik verwacht van de staatssecretaris en de minister van Veiligheid en Justitie een actieve inzet op het opsporen van deze criminelen. Dat betekent concreet: capaciteit en een beter functioneren van systemen. Verder moet de informatie-uitwisseling tussen diensten verbeteren. Als iemand in het opsporingsregister staat als veroordeelde, gezochte crimineel, moet hij geen uitkering kunnen aanvragen zonder dat er ergens een belletje gaat rinkelen. In de brief van de minister worden maatregelen beschreven en ik steun die van harte. Ik hoor van de staatssecretaris graag heel concreet welke inspanningen hij gaat plegen om deze grote groep binnen te halen.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks): Ik hoor van de PvdA graag concreet hoeveel geld op de begroting wordt vrijgemaakt voor meer teams die op zoek gaan naar veroordeelden? Of is de PvdA van mening dat mensen gewoon in voorlopig hechtenis moeten blijven zitten totdat ze veroordeeld zijn? Vindt de PvdA het van geen enkel belang om te weten of het gaat om mensen die een taakstraf hebben gekregen of om mensen die een gevangenisstraf hebben gekregen van vijf of zes jaar? Moet er een oplossing komen voordat we het probleem goed in de smiezen hebben?
De heer Marcouch (PvdA):
Volgens mij is het probleem heel helder. De aantallen kunnen verschillen. Maar of het er nu 10.000 of 15.000 zijn, feit is dat het veroordeelde criminelen zijn. Wij praten al niet meer over voorlopige hechtenis. Het zijn kant-en-klare pakketjes die wat ons betreft binnengehaald moeten worden. De aandacht van justitie moet gevoeld worden door deze criminelen. Dus of je meldt jezelf of politie en justitie komen op een onverwacht moment binnenvallen om je binnen te halen. Dat offensief wil ik zien. Ik wil dat de staatssecretaris heel concreet aangeeft welke aantallen er binnen een aantal jaren binnengehaald kunnen worden, zodat wij dit grote getal als het ware kunnen opschonen. Dan moeten wij voorkomen dat dit weer kan ontstaan. Dat hoeft geen extra capaciteit te kosten. Als je deze criminelen niet opsluit, plegen ze straatroven, overvallen of andere delicten. Dat zijn allemaal al prioriteiten van de politie. Dit zijn kant-en-klare pakketjes. Het is een kwestie van oppakken en opsluiten.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik heb dezelfde vraag die collega Van Tongeren stelde, maar laat ik proberen een wat korter antwoord van de heer Mar-couch te krijgen. Ik houd twee citaten aan hem voor die hij zelf in de media heeft geslingerd. Vorig jaar sprak hij van "een gigantisch lek in het systeem. Minister Opstelten heeft zijn zaken duidelijk niet op orde. Ik heb hem daar vorig jaar al op aangesproken. Het ministerie zou alles uit de kast halen, maar de werkelijkheid is anders. Ik ga de Kamer hierover informeren. Als je boeven wilt vangen, moet je capaciteit hebben. Met 20 mensen redt het team dat niet", zo zei hij vorig jaar. Vanochtend liet hij nog optekenen in de media: de ambitie bij politie en justitie moet omhoog. Dat klonk toch al een heel stuk softer, met alle respect. Dan zegt hij: het moet lukken om minstens duizend voortvluch-tigen per jaar op te pakken. Ook zegt hij: Opstelten en Teeven zouden een minimumaantal moeten stellen. Ik heb een vraag die de heer Marcouch kort kan beantwoorden. Staat hij nog steeds achter die citaten?
De heer Marcouch (PvdA):
Mevrouw Helder heeft een soft en een hard citaat. Ja, natuurlijk sta ik achter die citaten, maar intussen is er wel iets gebeurd in politieland. Wij hebben de Nationale Politie. Wij hebben een brief van de minister waarin staat dat al die regionale eenheden de opdracht hebben om hier werk van te maken. Ik vind dat prima. Wij hebben bijvoorbeeld een team in Amsterdam gezien, dat inmiddels is ontbonden, dat daar heel goed werk deed. Ik wil van de staatssecretaris horen hoe de daar opgedane kennis en expertise opgaan in de regionale teams. Het gaat mij erom dat de politie en het Openbaar Ministerie werk maken van deze opsporing. Hoe zij het verder organiseren, is hun vakkennis en hun professionaliteit. Van de staatssecretaris wil ik aantallen horen om dit grote getal zodanig op te schonen dat wij aan de samenleving kunnen uitleggen dat, als je een straf krijgt, je die straf ook gaat uitzitten.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik ben blij dat de heer Marcouch zegt dat hij nog steeds achter zijn eigen citaten staat. Gezien het citaat van vanochtend over een minimumaantal van duizend op te sporen veroordeelden, verwacht ik toch wel dat er in tweede termijn een motie komt. Die zie ik met spanning tegemoet.
De voorzitter:
Daarin hoor ik geen vraag, maar u mag nog reageren.
Anders gaan wij door naar de heer Van Weyenberg.
De heer Marcouch (PvdA):
Ik heb dat getal genoemd, maar het kan meer of minder zijn. Ik hoor graag een redelijk aantal van de staatssecretaris. Het zijn er 15.000. Als je dat grote getal in een aantal jaren wilt opschonen, moet je afspraken maken over een substantieel aantal per jaar binnen te halen criminelen. Een motie is niet per se noodzakelijk, als de staatssecretaris dit gewoon gaat doen. Uiteindelijk geldt "geen woorden, maar daden". Daar zijn wij bij gebaat en de samenleving ook.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik hoor hier een iets andere toon dan in de weblog van de heer Marcouch een jaar geleden. Ik citeer uit zijn eigen opiniestuk: het wordt tijd om die 20.000 veroordeelde vrij rondlopende criminelen eindelijk eens daadwerkelijk op te pakken, de tijd van mooie praatjes is voorbij, ik wil daden zien van de staatssecretaris van Justitie. Nu staan wij hier een jaar later op verzoek van de Partij van de Arbeid en nu vraagt de heer Marcouch om een plan van aanpak. Snapt hij dat ik daar toch enige discrepantie tussen voel?
De heer Marcouch (PvdA):
Ik heb niet om plannen van aanpak gevraagd. Ik heb gevraagd om daden, om concrete aantallen en om concrete interventies waardoor wij deze groep kunnen opsporen. Het lijkt mij een taak van de uitvoerders om dat met hun professionaliteit verder in te vullen. Het resultaat moet echter zijn dat deze 15.000 binnengehaald worden. Ik heb ook aangegeven dat wij hier al diverse keren Kamervragen over hebben gesteld. Dat heeft niet alleen mijn fractie gedaan, maar andere fracties ook. Ik heb ook gezegd dat ik hoop dat dit een slotdebat is en dat wij nu naar die daden toegaan. Er is intussen al wel wat gebeurd. De heer Van Weyenberg heeft ook de brief van de staatssecretaris en de minister gelezen. Men heeft niet stilgezeten. Ik vind echter dat wij nog veel meer moeten doen. Je best doen, is dus niet goed genoeg. Wat ons betreft gaat wij hiermee aan de slag en gaan wij dit grote getal van veroordeelde criminelen die vrij rond lopen opschonen.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dat klinkt toch echt anders dan de "maat is vol"-achtige teksten van een jaar terug. Maar ik begrijp dat de partij van de heer Marcouch regeringsverantwoordelijkheid draagt en dat dat soms de toon nog wel wat wil wijzigen bij de Partij van de Arbeid. Ik heb echter een concrete vraag. de heer Marcouch spreekt over 1.000. Met 12.000 — dan tel ik de werkvoorraad niet mee — ben je dan dus 12 jaar bezig om het op te schonen. Is dat het concrete voorstel van de heer Marcouch? Wil hij ook dat de staatssecretaris dan gaat monitoren hoe die daling bereikt wordt? Zou hij een motie van mijn fractie steunen om een vinger aan de pols te houden bij het kabinet?
De heer Marcouch (PvdA):
Het is niet gebruikelijk om over moties te speculeren op het moment dat de staatssecretaris nog amper de kans heeft gehad om te reageren. Het gaat erom dat wij nu aan de slag gaan met het opsporen en oppakken van deze voortvluchtige criminelen. Daar is expertise voor nodig. In Amsterdam is bijvoorbeeld een team bezig geweest dat dit heel goed deed. Dat team is weer opgegaan in de regionale eenheid. In de brief lezen wij dat er bij elke regionale eenheid teams komen die zich hiermee bezighouden. Er is dus een beweging. Ik juich die toe, maar ik wil het scherper zien. Ik wil meer daadkracht zien en ik wil meer resultaat zien op het terrein van de opsporing. Dat lijkt mij toch heel concreet. Daar wil ik dus een reactie van de staatssecretaris op hebben. Ik heb het getal van 1.000 genoemd, maar dat kunnen er misschien ook 2.000 zijn of minder. Het gaat mij er echter om dat wij hier reële afspraken maken en dat wij uiteindelijk inspanningen plegen en werk maken van het opsporen van deze veroordeelde criminelen, die hun straf moeten uitzitten. Dat is waar de samenleving recht op heeft.
De heer De Wit (SP):
Wij hebben het hier over een oud probleem. Het is niet een probleem van het afgelopen jaar, maar het is echt van jaren. Is het niet wat laat dat deze regering en dus de Partij van de Arbeid hier daadwerkelijk iets aan gaan doen? Had de heer Marcouch niet eerder de gelegenheid te baat moeten nemen om op te treden tegen dit zeer ernstige verschijnsel?
De heer Marcouch (PvdA):
Collega De Wit heeft gelijk als hij zegt dat dit al heel lang speelt. Maar ik zit nog niet zo lang in de Kamer. Ik heb al gezegd: laten wij het nu gewoon bij dit debat houden en ervoor zorgen dat wij aan de slag gaan met het opsporen van deze criminelen. Ik wil niet nog een keer over dit onderwerp hoeven debatteren. Daarom moeten wij hier met elkaar afspraken maken die maken dat wij dit grote getal opschonen. Dat had wat mij betreft ook eerder moeten gebeuren. Ik was er persoonlijk niet bij, maar mijn fractie natuurlijk wel. Ik weet echter niet anders — dat weet de heer De Wit beter dan ik — dat hier destijds ook is gediscussieerd en gedebatteerd. Maar laten wij nu met elkaar afspreken dat wij hier werk van gaan maken. Volgens mij is dat ook wat deze staatssecretaris wil.
De voorzitter:
Hartelijk dank. U was ook aan het einde van uw spreektijd. Ik geef daarom de heer De Wit de gelegenheid om zijn inbreng te doen namens de fractie van de S P.
Voorzitter. Het is al een hele tijd geleden dat dit debat is aangevraagd, maar nu debatteren we dan toch eindelijk over de 15.000 veroordeelden die vrij rondlopen. Volgens de brief van 25 februari 2013 van de bewindslieden gaat het overigens niet om 15.000 veroordeelden, maar om 12.936, hetgeen het probleem overigens niet minder ernstig maakt. Mensen die gevangenisstraf opgelegd hebben gekregen, moeten die straf uitzitten in de gevangenis. Zij horen dus niet op straat of thuis. Ongeacht of het er nu 12.936 of 12.937 zijn, het zijn er veel te veel. In de samenleving heerst daar grote verontwaardiging over. Dat is naar de mening van mijn fractie terecht. Het probleem raakt rechtstreeks aan de geloofwaardigheid van ons rechtssysteem. Het is immers geen nieuw probleem. Het probleem bestaat al jaren. Er wordt al jaren over gesproken. Minstens drie opeenvolgende bewindspersonen beloofden beterschap, ook de huidige minister en staatssecretaris, en de coalities van de achterliggende jaren hebben er niets aan gedaan. Ze zijn althans niet staat gebleken om het probleem aan te pakken en op te lossen.
Het aantal van 13.000 is te veel; daarover zijn we het allemaal eens. Een deel van hen is onvindbaar. Een groot deel is de afgelopen vijf jaar definitief onder de opgelegde straf uitgekomen als gevolg van verjaring. Heel wat veroordeelden lopen dus rond terwijl ze zich definitief hebben weten te onttrekken aan de aan hen opgelegde straf. Waarom besteden we in de Kamer zo veel tijd aan debatten en wetsvoorstellen om zwaardere straffen mogelijk te maken in Nederland als we er niet eens in slagen om de gewone straffen die nu nog door de rechter worden opgelegd, ten uitvoer gelegd te zien worden? Bovendien, als we ons uiterste best zouden doen om de vrij rondlopende veroordeelden te pakken te krijgen, zouden we geen last hebben van de leegstand in sommige gevangenissen en hoefden we die niet te sluiten. Ik vraag de staatssecretaris daarom hoe geloofwaardig het beleid van de regering is.
De bewindslieden sommen in de brief van 25 februari 2013 op welke maatregelen al zijn doorgevoerd en doen vervolgens een reeks van voorstellen hoe de tenuitvoerlegging verbeterd kan worden. Op zichzelf is dit toch merkwaardig. Dit probleem, de vrij rondlopende veroordeelden, de achtereenvolgende kabinetten die niets aan het probleem hebben gedaan respectievelijk het niet hebben opgelost, speelt al jaren. Nu opeens komt dit kabinet met een reeks van voorstellen en plannen. De SP-fractie kan zich daar overigens heel wel in vinden, met uitzondering van het plan rond de dadelijke uitvoerbaarheid van het hoger beroep, maar daarover komen we nog wel nader te spreken. De vraag is: waarom nu pas en waarom niet eerder?
De heer Van der Steur (VVD):
De heer De Wit zegt iets interessants, namelijk dat hij moeite zou hebben met het voorstel dat eraan komt, dat een van de meest logische oplossingen voor dit hele probleem is. In de toekomst beginnen we onmiddellijk met de tenuitvoer- legging van straffen. Ik kan mij eigenlijk niet zo goed voorstellen dat de heer De Wit aan de ene kant een heel verhaal houdt over hoe het allemaal anders en beter had gemoeten en dat hij aan de andere kant een van de belangrijke maatregelen waarmee dit probleem voor de toekomst kan worden opgelost, afwijst. Dat klinkt voor de mensen die dit debat volgen toch wat raar.
De heer De Wit (SP):
Nee. We hebben het daar al eerder over gehad, al bij de begrotingsbehandeling vorig jaar. Het voorstel over het hoger beroep en het onmiddellijk moeten gaan zitten is ten eerste een schending van een heel belangrijk rechtsprincipe in onze rechtsstaat, te weten de onschuldpresumptie. Ten tweede bleek uit de discussie toen al dat de regering geen enkel idee heeft over hoeveel mensen het gaat. Ten derde blijkt uit deze brieven juist precies dat de meeste mensen die in hoger beroep gaan, al in voorlopige hechtenis zitten. Daaraan zou je dus al een aanduiding kunnen ontlenen dat het waarschijnlijk om een zeer beperkte groep gaat. Moet je daar dan zo'n belangrijk principe voor opofferen? Mijn fractie is daartegen. Daarom zijn wij tegen dit onderdeel. Ik heb niet verteld hoe het beter moet, want terwijl de discussie al jaren loopt, komt de regering nu pas — "gelukkig", tussen aanhalingstekens — met voorstellen. Die kunnen wij voor het grootste gedeelte steunen en een deel daarvan is al doorgevoerd door de Kamer.
De heer Van der Steur (VVD):
Namens de VVD-fractie waardeer ik het in elk geval zeer dat de SP-fractie inziet dat de kabinetten-Rutte I en II op dit soort terreinen grote stappen vooruit hebben gezet in tegenstelling tot de daaraan voorafgaande kabinetten, waarvan de VVD geen onderdeel uitmaakte. Daar ben ik heel blij mee, maar er blijft natuurlijk iets vreemds. Dat staat los van de discussie over de rechtsstaat, want het is heel grappig dat wij in Nederland een bepaald beeld hebben van de rechtsstaat terwijl andere Europese landen die wij allemaal ook als rechtsstaten beschouwen en waarmee Nederland deel uitmaakt van de Europese Unie, de tenuitvoerlegging wel kennen. Wij kennen die in Nederland overigens ook ten aanzien van boetes, want die moet je eerst betalen voordat je in beroep kunt gaan. Zo'n geweldig principe is dit dus ook weer niet. Die discussie wil ik graag voeren, maar ik zou van de SP verwachten dat zij iets ruimer en ruimdenkender zou zijn ten aanzien van het oplossen van het probleem. Gelet op wat de heer De Wit zojuist zei, vindt de SP dit immers een heel groot probleem dat eigenlijk allang had moeten worden opgelost. Nu is er een oplossing, maar die wordt categorisch afgewezen. Dan wordt het lastig om het probleem voor de toekomst echt goed op te lossen.
De heer De Wit (SP):
Dit onderdeel ten aanzien van het hoger beroep is niet de oplossing. In de brief is dit een van de geschetste mogelijkheden en een van de door de regering genoemde plannen. Het is slechts een onderdeel daarvan. Wij denken waarschijnlijk iets anders over de rechtsstaat en over belangrijke principes, zoals de onschuldpresumptie, temeer omdat het, als je dit allemaal gaat doen, voor de hand ligt dat je je moet afvragen tot welke claims dit leidt. Dat is echter eigenlijk alweer de discussie van vorig jaar: over hoeveel mensen gaat het, welke soort delicten betreft het en welke gevaren zijn er van grote claims van mensen die ten onrechte zijn vastgezet? Dat zijn een aantal belangrijke argumenten om hier niet nu al, op voorhand, mee akkoord te gaan.
Dus waarom nu pas? Welke garanties kan de staatssecretaris geven dat de voorstellen die nu gedaan worden respectievelijk al in de praktijk gebracht worden, echt consequent worden doorgevoerd en structureel de aandacht van het ministerie blijven houden? Die vraag is van belang, omdat in de brief wordt aangegeven dat dit een basistaak wordt van de Nationale Politie. Die zit toch al niet om werk verlegen en moet hier ook nog een hoge prioriteit aan geven, naast alle andere prioriteiten die zij al heeft. In de brief van 25 februari 2013 werd immers aangekondigd dat de politie extra zal worden ingezet om deze mensen op te sporen. Hoeveel extra politie-inzet is dat en hoeveel kost dat? Is daar al enig antwoord op te geven? Kunnen de bewindslieden ook aangeven hoe dit heel concreet zal gaan? De politie kan immers niet onbeperkt geconfronteerd worden met de ene prioriteit na de andere. Die vraag is des te dringender omdat uit de brief van 5 juli 2013 blijkt dat de ambities buitengewoon hoog liggen. In 2016 moet 92% van de executies uitgevoerd worden binnen 24 maanden. In 2019 moet dat 95% zijn. We juichen dat toe, maar ik wil graag een reactie van de staatssecretaris: hoe gaat hij dat in hemelsnaam doen?
Al in 2011 werd aan de Kamer geschreven dat het ministerie direct verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging en niet langer het Openbaar Ministerie. Begrijp ik het goed dat het resultaat van de inspanningen in 2011 en 2012 is geweest: 185 aanhoudingen respectievelijk 344 zaken die alsnog ten uitvoer gelegd kunnen worden?
De voorzitter:
Mijnheer De Wit, komt u bij de afronding van uw inbreng?
De heer De Wit (SP):
Ja voorzitter, daar ben ik aan toe. Ten slotte, wat mij betreft, heb ik nog de volgende vraag. Het Team Executie Strafvonnissen gaat die mensen opsporen, maar het is al beperkt in zijn taak. Er wordt namelijk uitgegaan van een beperkt aantal, een beperkte soort straffen, te weten straffen vanaf 120 dagen. Waarom? Betekent dit dat de staatssecretaris zich neerlegt bij de huidige situatie? Moeten we aannemen dat een groot gedeelte dus niet meer zijn straf ondergaat?
Voorzitter. Laat ik me namens de VVD-fractie aansluiten bij al degenen die hier vanavond voor mij al hebben gezegd dat het uiteraard onaanvaardbaar en onacceptabel is dat grote hoeveelheden criminelen aan hun straf kunnen ontkomen. Voor de VVD-fractie staat voorop dat na een veroordeling de straf moet volgen. Als je dus tot een gevangenisstraf wordt veroordeeld, dan dien je die straf ook uit te zitten. Dat is echter geen nieuws. Dat wist iedereen die dit debat volgt, al langer van de VVD-fractie.
In de brief van de staatssecretaris is een aantal oorzaken duidelijk benoemd en die moeten we proberen op te lossen. Er is al een groot aantal stappen gezet. Eén belangrijke stap,
waarover ik zojuist al even met de heer De Wit sprak, moet nog worden gezet. Het is een totaalpakket. In de eerste plaats is er de extra inspanning, de extra focus binnen de bestaande mogelijkheden ten aanzien van het opsporen en vervolgen van deze mensen, voor zover we weten en kunnen weten waar zij zijn. In de tweede plaats moeten hun uitkeringen natuurlijk worden ingetrokken. Het is logisch dat je van veroordeelde criminelen die zich aan hun straf onttrekken, de uitkering intrekt, zodat ze geen mogelijkheden hebben om in hun levensonderhoud te voorzien. Het is, in de derde plaats, van groot belang dat je hun paspoort intrekt. Ik verneem van de staatssecretaris graag dat dit ook standaard gebeurt. Ten slotte moeten die criminelen ook gesignaleerd staan, niet alleen nationaal maar ook internationaal, zodat de uitvoering van de straf kan plaatsvinden als ze ergens opduiken. Heeft de staatssecretaris dat pakket al of zal hij het op korte termijn kunnen faciliteren?
Het is uiteindelijk ook van belang dat we goed kijken naar het wetsvoorstel dat in de maak is. Wanneer komt dat? We moeten beginnen met de onmiddellijke tenuitvoerlegging van straffen, zodat niet de situatie zich voordoet die we in het verleden hebben gezien, namelijk dat mensen tijdens het hoger beroep alsnog maken dat ze wegkomen als ze aanvoelen dat het fout gaat. Dat moet niet kunnen. De intrekking van het paspoort en de signalering moeten wat de VVD-fractie betreft dan ook plaatsvinden als het hoger beroep nog loopt. Dan wil je namelijk toch ook graag weten waar mensen zijn.
Waarom willen we dit alles? We willen dit niet alleen omdat we willen dat straffen worden uitgevoerd, maar vooral ook omdat we vinden dat je de slachtoffers van dit soort delicten niet in de steek kunt laten. Alle in de brief van de staatssecretaris genoemde activiteiten moeten dan ook met spoed worden uitgevoerd. Ik vraag de staatssecretaris om de Kamer daarover vanavond te informeren.
Het is eens temeer noodzakelijk omdat we in het uitstekende rapport van de Rekenkamer hebben gezien dat in de hele strafrechtketen de onderdelen nog niet naadloos op elkaar aansluiten, zoals zou moeten. Met name als gevolg van die problematiek is deze situatie in het verleden ontstaan. Kan de staatssecretaris bevestigen dat die door de Rekenkamer gesignaleerde problemen als sneeuw voor de zon aan het verdwijnen zijn?
We hebben veel vertrouwen in de maatregelen die worden genomen. We realiseren ons ook dat het niet mogelijk zal zijn om binnen een paar maanden 100% resultaat te hebben ten aanzien van deze personen. Het zijn mensen die zich bewust onttrekken aan de gevangenisstraf en dus hun uiterste best zullen doen om daaraan te blijven ontkomen. Wel vinden we dat we het aan de samenleving en met name aan de slachtoffers verplicht zijn om er alles aan te doen om deze mensen binnen te krijgen en om er in de toekomst voor te zorgen dat zij niet vroegtijdig de benen nemen.
Ik ben heel blij met de opmerking van onder anderen de heren Marcouch en De Wit over de afschaffing van de verjaring. Alle betrokken woordvoerders zullen zich herinneren dat ik namens de VVD-fractie bij de begrotingsbehandeling in 2010 daarom heb gevraagd en dat dat verzoek ook is ingewilligd. Als iemand zich onttrekt aan zijn veroordeling, hebben we daardoor ruimschoots de tijd om niet alleen na de veroordeling maar ook al voordat de veroordeling heeft plaatsgehad tot vervolging en opsporing over te gaan. Ik
ben daar dus heel blij mee. Dit is in zekere zin een erkenning.
Een terechte vraag is natuurlijk: stel dat deze aanpak succesvol is — daar ga ik vanuit — is er dan voldoende capaciteit in de gevangenissen. Ik verwijs ook naar het Masterplan detentie dat hier recentelijk is begesproken.
Ik heb nog een laatste vraag over de zelfmelders. Daarover heb ik eerder Kamervragen gesteld. Hoe zit het met mensen die zich melden bij de gevangenis? Wordt er rekening gehouden met hun vakantieplannen? Het moge duidelijk zijn dat het voor de VVD-fractie volstrekt helder is dat als iemand graag met vakantie wil maar intussen een gevangenisstraf moet uitzitten, die vakantie dan in de gevangenis kan worden genoten.
De voorzitter:
Als u nog even wilt wachten. Ik denk dat mevrouw Van
Tongeren nog een vraag heeft voor u.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks): Ik hoor in ieder geval duidelijk wat de VVD voorstelt, namelijk het intrekken van uitkeringen, paspoorten afnemen, internationale signalering. Ik neem aan dat de VVD van mening is dat ook de belastingvoordelen van deze mensen moeten worden ingetrokken. Daarnaast kiest de VVD voor vast blijven zitten tot hoger beroep. Heeft de VVD een grof idee hoeveel geld dit de Staat zal kosten aan administratieve lasten? Hoe zal zij dit dekken?
De heer Van der Steur (VVD):
Behalve de onmiddellijke tenuitvoerlegging van straffen, vallen de genoemde maatregelen binnen de bestaande mogelijkheden. Dit staat ook in de brief van de staatssecretaris. De geachte afgevaardigde en ik hebben daar al in eerdere instantie over gesproken. Wij krijgen nog een wetsvoorstel en dan zullen wij goed naar die lasten moeten kijken. Dit geldt met name voor de vraag die de heer De Wit eerder stelde: hoe zit het met de eventuele schadevergoeding als blijkt dat iemand ten onrechte in de gevangenis heeft gezeten. Die aspecten nemen wij zeker mee bij de behandeling van het betreffende wetsvoorstel.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks): Ik zou toch graag iets meer duidelijkheid krijgen. Ik begrijp de inhoud van wat de VVD wil, maar niet hoe zij bijvoorbeeld de opsporing wil organiseren van 15.000 mensen die ten onrechte niet in de gevangenis zitten, dus van de mensen die vandaag rondlopen terwijl zij eigenlijk zouden moeten vastzitten. Wie gaan die 15.000 mensen opsporen en vastzetten? Hoeveel mensen zijn daarvoor nodig? Hoe wordt dit gefinancierd?
De heer Van der Steur (VVD):
Het lijkt wel alsof mevrouw Van Tongeren de brief niet heeft gelezen. In paragraaf drie op pagina vier staat welke maatregelen reeds zijn getroffen binnen de bestaande kaders. Daarvoor was geen extra geld nodig, want de staatssecretaris is niet naar de Kamer gekomen met de mededeling dat er meer geld bij moest komen. Dat is precies het lijstje dat ik zojuist heb voorgelezen. Ik citeer maar even: "In 2011
is gestart met het opnieuw aanbieden van zaken uit het OPS-systeem aan de politie. Het betrof vier strafsoorten variërend van geldboeten tot vrijheidsbenemende straffen." Als gevolg daarvan zijn allerlei mensen opgepakt. Dat onderzoek wordt voortgezet. Daarnaast komt er extra inzet voor de opsporing van veroordeelden, er worden specifieke zaken doorgelicht en de tenuitvoerlegging wordt verder geoptimaliseerd.
In reactie op de vraag van mevrouw Van Tongeren kan ik niet anders zeggen dan dat het antwoord in de brief van 25 februari 2013 staat. Daarvan had op enig moment misschien toch wel kennis kunnen worden genomen.
Voorzitter. De lijn zou moeten zijn dat elke door de rechter opgelegde straf ten uitvoer wordt gelegd en eigenlijk ook zo snel mogelijk. Veroordeelden moeten niet hun straf kunnen ontlopen door zich te onttrekken aan strafexecutie, hetzij voor de strafuitvoering, maar ook niet als de straf eenmaal loopt door na een verlofperiode niet terug te keren naar de gevangenis. Dat dit uiteindelijk kan leiden tot verjaring is onacceptabel.
De staatssecretaris geeft in een brief van 25 februari een beschrijving van de bestaande mogelijkheden, maar ook van de voorgenomen maatregelen die hij wil inzetten om dit te lijf te gaan. Wij steunen deze maatregelen, maar wij vragen ons wel oprecht af of zij afdoende zijn.
Een van de irritatoren is de verjaring. In 2012 zijn 1258 zaken verjaard. Een van de belangrijke oorzaken daarvan is dat de inzet van de opsporing van veroordeelden per politieregio verschilt. De gerichte inzet van extra capaciteit in enkele regionale eenheden leidde tot een hoger percentage aanhoudingen en de inning van meer boetes. De werkelijkheid is echter anders, want zo'n gerichte inzet wordt zelden toegepast.
Minister Opstelten verwacht veel van de Nationale Politie en van de binnen de regio's op te richten teams coördinatie executiezaken. Maar die komen pas in 2015 gereed. Ik vraag aan de staatssecretaris waarom dat niet sneller kan.
Volgens de staatssecretaris is het aantal verjaringen aan het dalen. Met de staatssecretaris zijn wij benieuwd wat de inwerkingtreding van de aanpassing van de regeling van de vervolgingsverjaring per 1 april gaat opleveren. Kan de staatssecretaris daarvan een kwantitatieve indicatie geven?
Ik ga even in op de cijfers. Jaarlijks worden circa 57.000 executie-opdrachten aan de politie aangeboden die direct betrekking hebben op vrijheidsbenemende sancties of waarbij sprake is van geldsancties met vervangende hechtenis of lijfsdwang. Dat zijn allemaal mensen die eigenlijk de bak in moeten. Hoeveel van die opdrachten kunnen meteen worden geëxecuteerd? In totaal zijn er momenteel 15.500 nog niet ten uitvoer gelegde zaken en daarbij zijn 14.500 veroordeelde personen betrokken.
De tijd tussen de uitvaardiging van een vonnis en de uitvoering daarvan is momenteel veel te lang. RTL heeft daarover ook al gepubliceerd. De huidige doorlooptijd van 440 dagen is onacceptabel lang. Ik weet nog goed dat minister Hirsch
Ballin erop werd aangevallen, lang geleden, dat de tijd tussen het vonnis en de uitvoering ervan veel te hoog lag. Dat gebeurde nota bene door zijn eigen fractie. Dat waren nog eens andere tijden. We gaan ervan uit dat de ambitie van de staatssecretaris op dit vlak groot is, maar in de brief vinden we eigenlijk niets terug over de doorlooptijd. Wat gaat hij eraan doen om die doorlooptijd terug te dringen?
Van de ruim 15.500 openstaande zaken staan er bijna 13.000 geregistreerd in het opsporingsregister. Aangegeven wordt dat de registratie in het opsporingsregister altijd leidt tot het intrekken van socialezekerheidsrechten en dat dit kan leiden tot paspoortsignalering. Waarom kan? Waarom niet altijd paspoortsignalering?
Gesteld wordt dat een groot deel van die OPS-gevallen zich waarschijnlijk in het buitenland bevindt. Door de inzet van het Team Executie Strafvonnissen (TES), dat ik net al noemde, zijn er 185 aanhoudingen verricht in 2012 in Nederland, maar ook in het buitenland. Dat is een fractie van het totaal. Hoe verloopt de communicatie met andere landen om deze personen te traceren? Wat zijn de resultaten? Hoe succesvol is TES wat betreft de opsporing in het buitenland?
Door verdachten of veroordeelden eerder in het strafproces te kunnen vastzetten wordt de kans op uitval beperkt. Hierover zijn voorstellen van het kabinet bij de Tweede Kamer ingediend. Daarop is al schriftelijk gereageerd. In onze inbreng bij het verslag over het wetsvoorstel hebben wij onder andere een kritische kanttekening geplaatst bij de hoge bedragen aan schadevergoeding die de afgelopen jaren zijn uitgekeerd aan mensen die ten onrechte in de cel hebben gezeten. GroenLinks sprak hier ook over. Hoe wordt dat in de nieuwe situatie voorkomen?
Gesteld wordt dat de executie direct kan aanvangen bij vrijheidsbenemende straffen van twee jaar of meer of een jaar als het gaat om een zaak met een slachtoffer, ongeacht of er hoger beroep is ingesteld. De vraag is waarom hier het criterium van twee jaar of meer, respectievelijk een jaar, is ingevoerd en niet een efficiënter criterium.
De politie is gevraagd om zaken door te lichten die al enige tijd in het OPS gesignaleerd staan, waarin personen zijn veroordeeld voor een maatschappelijk ernstig delict met mogelijke slachtoffers en die een straf hebben openstaan van 90 dagen of meer, dus dat zijn de wat zwaardere gevallen. Het betreft hier personen die zich tot nu toe onvindbaar hebben gemaakt voor justitie en politie. De politie gaat de mogelijkheid verkennen tot het opsporen van deze personen. Waarom gaat de politie deze personen niet gewoon opsporen? In feite zouden we niet meer moeten praten over onvindbaarheid van personen die in Nederland zijn. In Nederland hebben mensen of een baan of een uitkering en zijn dus te traceren; geregistreerd voor de overheid. Erkent de staatssecretaris dat onvindbaarheid eigenlijk geen doorslaggevend argument moet zijn, maar dat wij gewoon even moeten doorpakken, zoals hij ook vaak beweert?
Er zijn mensen die zich niet melden na een aanschrijving om hun straf te komen uitzitten. Misschien moeten we daar ook maar eens wat creatiever in worden. Komen zij niet opdraven, dan moet er actie richting hen worden ondernomen. De politie heeft extra investeringen. Er moet getapt worden. Dat kost veel tijd en geld van het overheidsappa- raat. Het lijkt ons een goede zaak om deze mensen daarvoor financieel aan te spreken.
De voorzitter:
Bent u bijna aan het einde?
De heer Oskam (CDA):
Ik ben bijna klaar. Mijn vraag is wat de staatssecretaris daarvan vindt.
Dan nog even de bezuinigingsplannen van de staatssecretaris op het gevangeniswezen. Zijn de sluiting van gevangenissen en de afname van celcapaciteit te rijmen met het gegeven dat een groot aantal veroordeelden die een gevangenisstraf opgelegd hebben gekregen, vrijuit rondloopt? Of gaat de afname van de celcapaciteit de doorlooptijd nog meer onder druk zetten?
De kern is, wat het CDA betreft, dat iedereen zijn straf moet uitzitten en wel zo snel mogelijk. Het is onacceptabel dat het allemaal zo lang duurt.
De voorzitter:
En dat was uw laatste zin. Fantastisch, heel goed. Hartelijk dank.
Voorzitter. Als je in Nederland de wet overtreedt en de rechter zegt dat je de gevangenis in moet, moet je je straf natuurlijk ook uitzitten. Maar is dat in Nederland ook de dagelijkse praktijk? Gaan veroordeelde misdadigers in Nederland echt de cel in? Werkt onze strafrechtketen dus naar behoren? Helaas, het antwoord op die vraag moet ontkennend luiden. Duizenden veroordeelde Nederlanders zitten immers niet in de gevangenis. 12.000 personen lopen onterecht vrij rond. Ik heb het daarmee niet over de nog eens 3.000 mensen die we maar als de werkvoorraad zullen beschouwen. Nee, 12.000 mensen zijn zoek. Ze zitten niet in de cel, terwijl dat wel zou moeten na hun veroordeling. Ze lopen op straat rond of zijn ondergedoken. En ik heb het nog niet eens over de verjaringen. De heer Oskam zei het net al: 1.258 veroordeelde criminelen die hun straf definitief ontlopen omdat de overheid hen niet kon vinden. Dat betekent toch een grote negatieve impact op het rechtvaardigheidsgevoel van burgers, en van mijn fractie.
Dit debat is anderhalf jaar geleden aangevraagd door de Partij van de Arbeid. Ik ben natuurlijk heel nieuwsgierig of in die anderhalf jaar de situatie is verbeterd. Zijn die spoorloze veroordeelden na de eerste brief die we van het kabinet kregen, in groten getale opgepakt? Heeft dit kabinet van hard aanpakken, van "streng, strenger, strengst", de mooie woorden ook echt weten waar te maken? Inmiddels zitten minister Opstelten en staatssecretaris Teeven toch drie jaar op hun post. Ik ben dus buitengewoon nieuwsgierig naar wat er is bereikt. In tegenstelling tot de heer Mar-couch zie ik dit niet als een slot, maar helaas als een begin, want volgens mij is er nog heel veel werk te doen.
Ik heb daarom een aantal concrete vragen aan de staatssecretaris. Allereerst: wat is er in de afgelopen jaren eigenlijk bereikt? Met welk aantal is dat stuwmeer van die 12.000
veroordeelden die hun straf nu ontlopen, verminderd sinds de brief die we in februari 2011 van het kabinet mochten ontvangen? En dan de toekomst. De staatssecretaris schrijft: in 2016 heb ik de prestaties van de strafrechtketen aanzienlijk versterkt. Dat klinkt aantrekkelijk. Veroordeelden ondergaan hun straf dan daadwerkelijk. Dat klinkt heel mooi. Maar begrijp ik het goed dat het daarbij alleen om nieuwe veroordeelden gaat, dus niet om het wegwerken van dat stuwmeer? Hij schrijft dat hij streeft naar 92% tenuitvoerleggingen van vrijheidsstraffen in 2016 en naar 95% in 2019. Dan klopt mijn beeld toch dat nog steeds een groot aantal veroordeelden hun straf ontlopen? Het lijkt mij goed om daar eerlijk en realistisch over te zijn. Graag een reactie van de staatssecretaris.
Ik hoor ook graag hoe hij die doelen wil bereiken. In de brief stelt de staatssecretaris zelf dat er extra moet worden ingezet. Dat maakt nieuwsgierig naar waar dat "extra" inmiddels uit bestaat. Hoeveel extra agenten, wat gaan zij precies doen en wat zijn hun concrete doelstellingen? Anders is dat beleid en dat doel van de staatssecretaris blijkbaar — en ik citeer gewoon uit zijn eigen brief — "niet haalbaar". Wat zijn dus die aanvullende verbetermaatrege-len en hoe staat het met de uitwerking?
Verder ben ik heel nieuwsgierig naar het tempo waarmee we dat stuwmeer van die 12.000 gaan weghalen. Ik had het daar net nog over in mijn interruptie van de heer Marcouch. Als we niet oppassen, verjaart de vrijheidsstraf ook bij velen van hen. Graag hoor ik dus welke concrete doelen de staatssecretaris zal stellen om dat aantal van 12.000 te verminderen. Ik hoor graag concrete jaartallen en getallen. Ik hoop dat de staatssecretaris wil toezeggen om ons over de voortgang van de door hem gestelde doelen te informeren, zodat wij de vinger aan de pols kunnen houden en kunnen volgen of de woorden daadwerkelijk in daden worden omgezet. Dat moet deze staatssecretaris toch aanspreken.
Tot slot maakt ook mijn fractie maar melding van het feit dat het voorstel om bij vrijheidsstraffen van twee jaar al een straf uit te voeren vóór het hoger beroep is uitgesproken, niet op de steun van mijn fractie kan rekenen. Dat zal voor de staatssecretaris geen verrassing zijn. De heer de Wit zei het al: voor ons past dit niet bij ons beeld van de rechtsstaat. Bovendien zal dit ook nog aanzienlijke financiële kosten meebrengen, maar dat is een secundair argument.
Er is een aantal oplossingen. De ene is om de mensen nadat de straf is uitgesproken, direct vast te zetten en ze pas vrij te laten nadat ze hun straf hebben uitgezeten. Als het Openbaar Ministerie dat wil, dan kan dat. De officier van justitie kan conform artikel 64, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht op eigen gezag een voorlopig gehechte in vrijheid stellen maar hij kan er ook tegen in beroep gaan. Dus het Openbaar Ministerie kan op dat moment al zeggen: het is waarschijnlijk iemand die nooit komt opdagen en naar het buitenland gaat vluchten, dus wij houden hem of haar vast. We hebben eerder al een debat gehad over het hoger beroep. Ik sluit mij aan bij vorige sprekers die hebben aangegeven dat het fundamenteel de rechtsstaat ondergraaft om mensen alvast vast te zetten terwijl hun hoger beroep loopt, vanuit het gokje dat de meesten waarschijnlijk toch wel worden veroordeeld. Ondanks dat ik in dat debat herhaaldelijk heb gevraagd om een degelijke onderbouwing van de aantallen, hebben we die nog steeds niet gekregen. De staatssecretaris heeft toen letterlijk gezegd: dat ga ik niet doen, die krijgt u misschien later nog wel. Dit terwijl mensen zoals Buruma wel met aantallen komen, waarbij ik dan denk: als je de rechtsstaat wilt ondergraven moet je dát gaan doen. Niet alleen de hoeveelheid schadevergoedingen loopt dan op maar ook zullen het geloof en het vertrouwen in de rechtsstaat langzaam worden uitgehold. Een van de belangrijkste onderdelen van onze democratie is een stevige rechtsstaat waar ook geloof in is. Ik ben dan ook heel benieuwd naar de beantwoording van de staatssecretaris. Ik vermoed overigens dat we een samenvatting van de brief te horen krijgen. Wat kan je namelijk doen? Een mogelijkheid is direct vastzetten. Welnu, dat gaat deze staatssecretaris gelukkig nog niet doen. Je kunt ook veroordeelden een enkelband omdoen zodat je ze in heel Nederland kunt blijven volgen maar dan blijf je het probleem houden van het gebrek aan capaciteit. Of je moet veel meer teams inzetten om deze mensen op te sporen. Dat kost natuurlijk wel extra geld en dat leidt dan weer tot de vraag bij welke andere prioriteit dat dan wordt weggehaald.
Verder vind ik het problematisch dat er door sommigen dan gedacht wordt aan het intrekken van uitkeringen. Er wordt daarbij dan niet gekeken naar veroordeelde misdadigers die geen uitkering hebben. Dus als de heer Van der Steur dan met zo'n lijstje van strenge maatregelen komt, zou ik hem willen voorstellen dat de mensen zonder uitkering daarbij gelijkelijk worden getroffen.
Ten slotte sluit ik mij omwille van mijn resterende twintig seconden spreektijd graag aan bij de vragen van D66 over de concrete resultaten van de afgelopen drie jaar.
Voorzitter. De Algemene Rekenkamer concludeerde in het rapport Prestaties in de strafrechtketen dat opgelegde gevangenisstraffen vaak niet worden uitgezeten. Veroordeelden worden naar huis gestuurd met een oproep om zich op een later tijdstip zelf bij de gevangenispoort te melden: de zogenoemde zelfmelders. Tot op heden lopen er echter nog 14.447 personen vrij rond. Ofwel: maar liefst 62% van de zelfmelders reageert niet op de oproep om zich te melden en loopt dus vrolijk vrij rond. Dit kan echt niet. Het is een kerntaak van de overheid om de veiligheid van de samenleving te waarborgen. Het feit dat veroordeelde criminelen vrolijk rondlopen terwijl ze in de cel horen, is onacceptabel en niet uit te leggen aan de slachtoffers, nabestaanden en de samenleving. Het ontkomen aan een door de rechter opgelegde straf ondermijnt het vertrouwen van de burger in de rechtsstaat.
Ook de minister en de staatssecretaris geven in hun brief aan dat het uitgangspunt is dat personen die zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf, die straf ook daadwerkelijk ondergaan. Stoere taal, die in de brief meteen wordt verzacht door te stellen dat het in 80% van de gevallen gaat om een vrijheidsstraf van minder dan drie maanden en "slechts" in 4% van de gevallen om een vrijheidsstraf van een jaar of meer. In Nederland moet je echter wel heel wat hebben uitgehaald voor je een vrijheidsstraf opgelegd krijgt. Dat het in veel gevallen gaat om een vrijheidsstraf van minder dan drie maanden kan evengoed betekenen dat het gaat om een ernstig delict. Een opgelegde straf moet gewoon worden ondergaan, punt uit, zou ik zeggen. In de brief staat dat het in een klein deel van de gevallen gaat om zedendelicten en in een klein deel van de gevallen om geweldsdelicten. In maar liefst 57,5% gaat het evenwel om ernstige misdrijven. Ik val in herhaling, maar ik doe het toch: los van de cijfers is dit gewoon onacceptabel. Iedere los rondlopende veroordeelde crimineel die zijn opgelegde straf niet ondergaat, is er een te veel. Daarom moet er wat de PVV betreft het volgende gebeuren.
Verdachten van ernstige misdrijven moeten gewoon ter zitting verschijnen. Worden zij veroordeeld, dan worden zij direct naar de gevangenis overgebracht. Tenzij de staatssecretaris het nu wel met de PVV eens is dat er een verschijningsplicht moet bestaan, zal ik derhalve in tweede termijn wederom een motie indienen en de regering verzoeken, een verschijningsplicht tijdens de rechtszitting in het Wetboek van Strafvordering op te nemen bij ernstige misdrijven. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris.
De heer Van der Steur (VVD):
Ik heb een korte vraag. Op zichzelf staat de VVD niet afwijzend tegenover dat idee, maar volgens mij hebben wij het er eerder over gehad. Volgens mij is de staatssecretaris er ook niet tegen, ware het niet dat het enorme vertraging kan geven in de strafprocessen. Ik realiseer me dat het heel wenselijk is dat de verdachten er zijn, maar als er vertraging optreedt — en er misschien wel een bewuste vertraging van wordt gemaakt — vraag ik me af of dat verstandig is.
Ik speel de vraag dan direct terug naar de VVD-collega: wat is nu erger, vertraging in een lopende zaak of een veroordeelde crimineel die vrij rondloopt? Dat laatste is toch vele malen erger?
De heer Van der Steur (VVD):
Dat ben ik geheel met mevrouw Helder eens, ware het niet dat de verschijningsplicht bij ernstige misdrijven in sommige gevallen, als de rechtbank de voorlopige hechtenis heeft opgeheven, natuurlijk nog steeds een wassen neus is omdat de verschijningsplicht als zodanig door de verdachte niet hoeft te worden nagekomen. Het levert een extra strafbaar feit op, maar hij hoeft nog steeds niet te komen. Dan is er én een vertraging én je kunt hem niet veroordelen én hij is nog steeds kwijt. Dat is mijn zorg.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik deel die zorg toch iets minder. Wij vinden een eventuele vertraging, waarvan je je moet afvragen of die optreedt, wellicht minder zwaar wegen. Ik hoor een heleboel ambities om de prestaties in de strafrechtketen te verbeteren. Ik zou zeggen: neem dat er ook in mee. Of ik de zorgen van de heer Van der Steur deel, kan ik dus zo snel nog niet zeggen. Laat ik dan ook maar weer een PVV-punt naar voren brengen, namelijk de minimumstraffen. Waarom? Die zijn om twee redenen belangrijk. Laat ik hier nu eens een andere noemen. Het gaat niet om het strenger straffen, maar om het feit dat het anticipatiegebod bij de voorlopige hechtenis zeer zeker een veel minder grote rol gaat spelen dan nu. Dan kan een rechter niet eenvoudig zeggen: ik schors de voorlopige hechtenis. De opgelegde straf aan het eind zal namelijk veel lager zijn dan de voorlopige hechtenis.
De heer Oskam (CDA):
Denkt mevrouw Helder dat die verschijningsplicht effectief is? Volgens mij moet je dan ook nog gevangenneming ter terechtzitting moeten hebben. Als dat niet gebeurt, is het een wassen neus.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik zie dit niet als een wassen neus, maar het gestelde door de heer Oskam vind ik een welkome aanvulling. Ik zal de motie, als de heer Oskam overweegt om daarvoor te stemmen als ik haar aan deze voorwaarde ophang, in die zin zeker aanvullen. Ik dank hem voor zijn opmerking, al vind ik niet dat het een wassen neus is. Ik ben echter wel bereid om de motie aan te vullen.
Het blijft altijd leuk om woorden aan te halen van toenmalig Kamerlid Teeven. Hij sprak over veroordeelde criminelen die hun celstraf ontlopen. Ik heb een aantal citaten daarover: "Onacceptabel. Wat moeten slachtoffers, wat moeten benadeelden, wat moeten aangevers hiervan denken. Dit kan je gewoon niet hebben." Een ander citaat: "Zo begrijp ik wel dat de staatssecretaris gevangenissen moet sluiten. Als je 11.000 celstraffen zo in de vuilnisbak gooit." Nog een citaat: "Zo houd je de cellen wel leeg! Zo kun je de gevangenissen ook wel sluiten, want als je de celstraffen niet uitvoert, dan krijg je dit soort problemen." Die woorden waren toen gericht tegen PvdA-staatssecretaris Albayrak.
Misschien dat de heer Marcouch er in tweede termijn ook wat stevige woorden over zou kunnen ventileren. In ieder geval wil ik hetzelfde vragen aan de staatssecretaris. Hoe kan hij gevangenissen sluiten terwijl er nog 14.447 veroordeelde criminelen vrij rondlopen? Ik heb begrepen dat er zeker 1.000 gevangeniscellen leegstaan. Daar kan het dus niet aan liggen. Ik krijg graag een reactie van de staatssecretaris. Ik krijg ook graag een reactie van hem op de brief van de Algemene Rekenkamer van 28 februari, waarin de Rekenkamer bevestigt dat 16% van de vrijheidsstraffen verjaart. Veroordeelden die zich aan de opgelegde gevangenisstraf hebben onttrokken, komen daar dus mee weg. Volgens de Algemene Rekenkamer komt dat door het feit dat een hogere inzet van de politie op het opsporen van deze lieden zelden werd toegepast. Ik krijg graag de garantie van de staatssecretaris dat dit per direct gaat veranderen. Om dit te kunnen controleren, verzoek ik de staatssecretaris om de Kamer zo spoedig mogelijk een brief te sturen over wat er in dat kader al is gebeurd. Daarnaast krijg ik graag ieder jaar een voortgangsbrief over hoeveel veroordeelde criminelen er nog rondlopen; populair gezegd, de werkvoorraad. Ik zou die brief graag jaarlijks krijgen, want we hebben niet voor niets een controlerende functie als Kamer.
Deze brieven zijn niet symbolisch, maar blijkbaar hard nodig als stok achter de deur, want op 26 februari kwam er in het nieuws dat veroordeelde criminelen die naar de gevangenis moeten in de praktijk nog heel lang van hun vrijheid kunnen genieten. Het duurt gemiddeld maar liefst veertien maanden voordat de vrijheid wordt verruild voor een gevangeniscelletje. De celstraf vangt soms zelfs later aan vanwege het feit dat de betreffende crimineel een vakantie heeft gepland. Er zitten ook daders van zeden- en geweldsmisdrijven bij. Dat is onverteerbaar voor de slachtoffers die ze tegen moeten komen.
Ik voer wederom een pleidooi voor de invoering van minimumstraffen, want als de straffen worden verhoogd, levert het anticipatiegebod ook geen problemen meer op.
Voorzitter. Mensen die zijn veroordeeld door de rechter mogen hun straf niet ontlopen. Het is onbevredigend — dat is te zwak uitgedrukt — het is onverteerbaar als het toch op grote schaal gebeurt dat mensen met de noorderzon vertrekken en zich onttrekken aan een opgelegde straf. Dat tast de geloofwaardigheid van de rechtsstaat aan, het tart het rechtsgevoel van burgers en het is kwetsend voor slachtoffers. Ik stop ermee om te zeggen hoe verkeerd dit is, want eigenlijk zijn wij het daar allemaal over eens. We hebben er ook geen meningsverschil met het kabinet over. Wij vinden dat allemaal. Dit is niet te verkopen.
Het debat is al lang geleden aangevraagd. Het was begin 2012. Toen was er eind februari 2012 een televisie-uitzending, waarin het aantal van 15.000 veroordeelden werd genoemd dat vrij rondliep. Er was veel maatschappelijke verontwaardiging. Er zijn vragen gesteld en er is een brief gevraagd. Een tijd later, in februari 2013, hebben we nog een uitvoerige brief gehad. Ook die bespreken we vandaag. Al met al zijn we een heel eind verder in de tijd. Voor mij is nu dan ook een prangende en belangrijke vraag: als we dit met elkaar zo'n belangrijk punt vonden en als er zo veel in gang is gezet, waar staan we dan nu? Is het probleem nu al een heel eind verholpen? Over welk cijfer hebben we het eigenlijk nu? Wij zijn positief over de maatregelen die genomen zijn zoals het snel overgaan tot tenuitvoerlegging van straffen, en over voornemens die er zijn, zoals het breder toepassen van voorlopige hechtenis. Ik heb echter wel wat vragen, ook over maatregelen die worden genoemd in de brief, maar die naar onze mening wat meer verheldering verdienen. De extra inzet van politie. Er wordt veel verwacht van de ingezette invoering van een nationale politie en het scherp sturen op de executietaak. Zien we daar nu al vruchten van? Er worden jaartallen genoemd die nog heel ver weg zijn. Is er nu al meer inzet van politie zichtbaar op dit onderwerp en heeft die ook echt extra resultaat opgeleverd? Wordt er bij aanhoudingen of bij identiteitscontroles per definitie gecheckt of mogelijk sprake is van een veroordeelde persoon? De Paspoortwet wordt ook genoemd in de brief. Er is een aantal keren gezegd dat de mogelijkheden die de Paspoortwet bevat voor het weigeren of vervallen verklaren van een paspoort onvoldoende werden benut. Daar moest verandering in komen. Het OM moest daar scherpen op toezien en er zou gekeken worden of het beleid niet verder aangescherpt kon worden. Mijn vraag is: hoe staat het daarmee?
In de brief staat nog een punt waar ik toch graag de vinger bij gelegd wil zien. Hoe kan het nu dat er op grote schaal sprake is van verjaringen? Er zijn straffen uitgesproken en opgelegd door de rechter, maar de veroordeelde vertrekt met de noorderzon en dan kan die straf verjaren. Dat is toch eigenlijk wel buitengewoon onbevredigend. Ik weet dat er allerlei veranderingen zijn geweest ook in de wetgeving. Hoe staat het nu precies voor deze categorie? Dat vind ik toch weer een ander geval dan dat er nog helemaal geen begin van strafvordering is. Dit zijn mensen die wel degelijk op tijd vervolgd zijn en een straf opgelegd hebben gekregen, en toch kan er verjaring optreden omdat de straf niet op tijd ten uitvoer is gelegd. Nogmaals, dat acht ik heel onbevredigend. Hoe staat het daarmee?
Tot slot sluit ik mij aan bij alle woordvoerders die gezegd hebben dat zij er zeer aan hechten om regelmatig op de hoogte gehouden te worden van de vorderingen, juist ook op dit onderwerp, omdat het zo breed als onbevredigend en onverteerbaar wordt ervaren dat mensen die door de rechter zijn veroordeeld, hun straf toch nog ontlopen. Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan zijn wij hiermee gekomen aan het einde van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Ik heb van de staatssecretaris begrepen dat hij zich even wil voorbereiden op de beantwoording.
De vergadering wordt van 21.58 uur tot 22.05 uur geschorst.
Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Dit debat is lang geleden aangevraagd, maar nog niet zo lang geleden is al over dit onderwerp gesproken. Een aantal punten zijn ook in het vragenuur aan de orde geweest. Ik kan mij nog goed de inbreng van de PvdA-fractie herinneren tijdens Rutte I. Toen werd gevraagd waarom het kabinet niets doet met paspoorten. Dat was toen een vraag van de PvdA in de oppositie. De heer Recourt bracht dat onder de aandacht van het kabinet. Laat ik helder zijn tegenover de sprekers van de zijde van de Kamer. Het kabinet vindt het onaanvaardbaar dat straffen die worden uitgesproken door de rechter, die onherroepelijk zijn, in een land niet worden uitgevoerd. Ik ben het eens met de sprekers van de Kamer dat het daarbij niet uitmaakt of het gaat om een straf van een dag — die zitten er ook bij, in die groep van 15.000 en een beetje — of om straffen van vier jaar of meer. Die zitten er ook bij.
Uitgaande van het punt dat straffen die worden uitgesproken ook echt moeten worden uitgezeten, is het goed om vandaag alleen te spreken over vrijheidsstraffen en vonnissen die door het niet betalen van de ontnemingsvordering en het niet-voldoen van een schadevergoeding worden omgezet in een vrijheidsstraf. Over dat pakket spreken wij. Wat mevrouw Helder en de heer Oskam daarover zeiden in hun inbreng is terecht. Wij praten over 15.478 zaken die 14.232 personen betreffen. Hoe komt het dat het om minder personen gaat dan er zaken zijn? Omdat een aantal mensen meerdere veroordelingen op hun naam hebben staan en die niet uitgezeten hebben.
Ik hoorde verschillende cijfers. De heer De Wit sprak over 12.936. Dit is een onderwerp dat al heel lang besproken wordt. Dit is niet iets van 2012 of 2013. Mevrouw Helder kon dat niet treffender onder woorden brengen. Dit is iets wat in het jaar 2007 al in dit huis aan de orde is geweest. Ik kan het nog wat verhelderen tegenover mevrouw Helder: ook in het jaar 2002 is het in dit huis aan de orde geweest. Misschien kan de heer De Wit zich herinneren dat zelfs onder Balkenende I, echt al heel lang geleden, dit probleem ook al eens onderwerp van gesprek was. Tegelijkertijd was het probleem altijd dat er geen inzichtelijkheid was. Onder Rutte I zijn de minister en ik begonnen met het inzichtelijk maken van dit probleem. Ook van de zijde van de regeringspartijen en de partijen die de coalitie van Rutte I droegen, is veelvuldig aangedrongen op onderbouwing van de cijfers.
Ik heb ze in de brief van 25 februari al aangegeven, maar ik zet de cijfers toch even op een rijtje. Er is een werkvoor-raad bij het Centraal Justitieel Incassobureau van 2.888 zaken. In ongeveer 1.500 zaken gaat het om arrestaties die moeten worden verricht door de politie. Daaraan moet gewerkt worden. Dat zijn zaken die gewoon in de portefeuille in voorraad zitten. Ongeveer 1.380 mensen moeten zichzelf melden. Ik zal direct wat zeggen over die zelfmeld-procedure want daarover zijn vragen gesteld. Kortweg geldt dat bij straffen korter dan twee jaar, waarbij men niet in voorlopige hechtenis zit, men de mogelijkheid heeft om zichzelf te melden bij de inrichting. Bij straffen langer dan twee jaar, waarbij men niet in voorlopige hechtenis zit en die onherroepelijk zijn, moet men zich melden bij de politie. Dat is ongeveer het verschil op dit moment. De minister en ik zijn voornemens om dat te veranderen, als het wetsvoorstel dadelijke tenuitvoerlegging ooit kracht van wet krijgt. Dan moet men zich bij één jaar of meer melden bij de politie. Als het wetsvoorstel er is en iemand een straf heeft gekregen van minder dan één jaar, dan kan hij zich melden bij de inrichting. Dat is wat er nog ligt voor de verre toekomst.
Er zitten zo'n 12.500 mensen in het opsporingsregister; dat aantal varieert een beetje. Het debat van vandaag doet niets af aan het principe dat ook het kabinet huldigt dat elke straf, ook van een dag, moet worden uitgezeten. Als je van dat principe uitgaat, is het toch goed om te bekijken om welke straffen het gaat. In 80% van de zaken gaat het om straffen van minder dan drie maanden en in 43% om straffen van minder dan een maand. Ook die straffen moeten worden uitgezeten, maar het maakt wel verschil voor de mogelijkheden die de politie en het Openbaar Ministerie hebben om vervolgens werk te maken van de opsporing. Een interessant gegeven is ook dat het in 4% van de zaken gaat om straffen van langer dan een jaar.
Die 12.500 zaken die in het opsporingsregister staan, moet je verdelen. Ongeveer 4.000 zaken zijn wat bij politie en justitie technisch wordt genoemd; een vlottend deel. Dat zijn zaken die korter dan drie jaar in het opsporingsregister staan. De Kamer zal begrijpen dat in alle zaken die nog niet lang in het opsporingsregister staan er meer kans is dat de justitiabele zijn straf moet uitzitten dan in zaken die langer erin staan. Dat betekent dat grofweg een derde deel korter dan drie jaar in het opsporingsregister staat.
Ongeveer twee derde deel staat er langer dan drie jaar in. Daarbij zijn ook zaken, net als in het vlottende deel trouwens, van bijvoorbeeld vreemdelingen die in Nederland een straf van vier jaar opgelegd hebben gekregen en die in het kader van de regeling strafonderbreking ervoor hebben gekozen om terug te gaan naar hun herkomstland nadat zij 50% van hun straf hebben uitgezeten. Als zij dat doen, wordt de overige 50% van de straf opgenomen in het opsporingsregister. Onder die 12.500 mensen staan dus veroordeelde vreemdelingen die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland hebben en die na het uitzitten van 50% van hun straf zijn teruggegaan naar hun land van herkomst. De overige 50% van de straf is opgenomen in het opsporingsregister. Als die mensen niet hun herkomstland blijven en bijvoorbeeld illegaal emigreren naar Nederland, moeten zij alsnog die 50% van hun straf uitzitten.
In het opsporingsregister staan ook mensen van wie totaal geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is, die op geen enkel moment in het opsporings- en strafproces een vaste woon- of verblijfplaats hadden in Nederland. Aan wie moet je dan denken? Daarom zijn het ook de oude zaken die meer dan drie jaar in het opsporingsregister staan. Het zijn bijvoorbeeld de bolletjesslikkers die in het verleden in het kader van acties van voorgaande kabinetten op Schiphol direct werden aangehouden, met een dagvaarding werden heengezonden en vaak bij verstek werden veroordeeld. Die bolletjesslikkers staan nog steeds in het opsporingsregister. Zij zijn nooit terugkomen, hebben nooit hun straf uitgezeten, maar zijn meteen uitgezet. Zij zijn teruggegaan naar Suriname of Curaçao en hebben nooit hun straf uitgezeten. Dat zijn vaak de kleinere straffen van minder dan drie maanden. Als mevrouw Van Tongeren het niet begrijpt, nodig ik haar graag uit voor een nadere verduidelijking.
Er staan ook mensen in het opsporingsregister die met valse identiteitspapieren in Nederland zijn gekomen en bij verstek zijn veroordeeld voor fraude met reisdocumenten. 14,2% van de mensen in het opsporingsregister zijn mensen die met valse reisdocumenten hebben gereisd. Die zijn wel weer uitgezet. Die zijn Nederland niet binnengelaten. Die mensen zijn weggegaan.
Waarom is die groep van het niet vlottende deel, dat statische deel van het opsporingsregister, zo groot? Het betreft vaak mensen die nooit of niet lang in voorlopige hechtenis hebben gezeten en die ook vaak korte straffen hebben gekregen voor relatief geringe feiten. Het gaat om straffen van minder dan drie maanden. Dat betekent dat niet alle middelen uit het Wetboek van Strafvordering ter opsporing kunnen worden gebruikt met betrekking tot deze mensen. Dan denk ik bijvoorbeeld aan stelselmatige observatie, telefoontaps of het vorderen van telefoongegevens.
Dat geeft een verklaring en nuanceert het hardnekkige beeld van 15.000 gevaarlijke criminelen die loslopen en die achtereenvolgende kabinetten maar laten lopen. Dat is niet zo. Er zijn wel 14.700 mensen die straffen moeten uitzitten, variërend van een dag tot soms meer dan vier jaar, maar de groep die lange straffen moet uitzitten, is relatief klein. Desondanks moeten wij bij die andere groep alle mogelijkheden benutten om ervoor te zorgen dat ook geringere straffen worden uitgezeten. Dat is iets anders dan daar continu opsporingsactiviteiten op ontplooien, waar een aantal leden naar heeft gevraagd. Dat is een heel andere keus. Je moet prioriteren en eerst kijken hoeveel capaciteit van het opsporings- en vervolgingsapparaat je daarvoor inzet. Daar heeft het kabinet andere keuzes in gemaakt.
Wij moeten ook niet alle heil verwachten van de Teams Coördinatie Executietaken, die er moeten komen. Daar moeten wij aan werken, maar wij willen de opsporing van mensen die straffen moeten uitzitten, op een aantal niveaus in gang zetten. Die hebben wij ook in gang gezet. Dat krijgt op dit moment vorm binnen de Nationale Politie. Wij hebben enerzijds het Team Executie Strafvonnissen, dat kijkt naar alle gevangenisstraffen van langer dan 120 dagen. Of die nou in het vlottende of statische deel van het opsporingsregister zitten, daarvan wordt periodiek bekeken of er nog opsporingsindicaties zijn om die mensen te vinden. Zo heeft het kabinet laatst, in 2011, een actie geïnitieerd, die 344 resultaten heeft opgeleverd in die zin dat een en ander tussentijds wordt gedaan.
Dat is de eerste actie die wij hebben gedaan. Dat doen wij niet alleen met het Team Executie Strafvonnissen, dat dus kijkt naar vonnissen van 120 dagen of meer; op dit moment bemoeien ook alle basisteams van de Nationale Politie zich met zaken, dus ook gewoon de mensen in uniformdienst in de wijken, de districtsrecherche en de centrale recherche.
De medewerkers van de basisteams van de Nationale Politie kijken bijvoorbeeld naar kortlopende straffen en naar in vrijheidsstraffen omgezette boetes, schadevergoedingen of ontnemingsbedragen die niet zijn betaald of voldaan. Die kortlopende straffen worden behandeld op dat niveau. De districtsrecherche wordt erop gezet als er mogelijkheden zijn tot opsporingsactiviteiten. Dan moet je bij bepaalde opsporingsmiddelen denken aan straffen die beginnen vanaf een jaar en kunnen oplopen tot vier jaar. Bij verdachten van wie we denken dat ze een langere straf moeten uitzitten, die dus onder die 4% vallen en in wie daadwerkelijk moet worden geïnvesteerd, is het Team Executie Strafvonnissen in beeld. Verder hebben wij nog de groep PIJ'ers en tbs'ers die moet worden opgespoord. Als er mogelijkheden zijn om die bij andere werkzaamheden in te zetten, dan gebeurt dat ook. Dus nu al wordt een breed scala van politiemensen en teams ingezet op activiteiten om die mensen terug te vinden.
De heer De Wit (SP):
Het is toch merkwaardig dat zo'n Team Executie Strafvonnissen zich beperkt tot straffen van langer dan 90 of 120
dagen? In de brief van 25 februari 2013 staat namelijk dat 80% van de zaken waarin vrijheidsstraffen aan de orde zijn, korter zijn dan drie maanden. Dus het team dat speciaal bedoeld is om die mensen op te sporen, laat al 80% liggen. Dat beperkt zich al tot 20%. Of ik denk misschien nog wel minder, als ik de staatssecretaris nu hoor. Betekent dat nu — misschien bedoelde de staatssecretaris dat net ook — dat die 80% weer door anderen moet worden gedaan of dat er maar sporadisch hier en daar iets gebeurt? Of blijven die helemaal buiten beeld?
Staatssecretaris Teeven:
Zeker niet. Van die 80%, dus de straffen korter dan drie maanden, zit een deel in het vlottende deel van het opsporingsregister. Dat zijn de straffen van korter dan drie maanden die korter dan drie jaar in het register staan. Daar worden regelmatig opsporingsactiviteiten op verricht en die inspanningen hebben wij verhoogd. Dan moet u denken aan basisteams die soms worden ingezet voor verkeerscontrole en soms voor het opsporen van mensen die hun boetes moeten uitzitten. U leest ook regelmatig in de krant dat er mensen worden aangehouden die een vervangende straf moeten uitzitten omdat zij bijvoorbeeld verkeersboetes niet hebben betaald. Dat zijn ook zaken die hieronder vallen. Als mensen hun verkeersboetes niet hebben betaald, leidt dat tot vervangende hechtenis. Die moeten ze uitzitten. Wij weten waar die mensen zijn en ze hebben soms ook een verblijfplaats. Die mensen staan nog niet lang in het opsporingsregister. Dat betekent dat de personalia van de betreffende justitiabele vaak nog kloppen. Dan worden door de teams die die mensen ook het beste kunnen vinden — dus de teams in de woonplaats van betrokkene of de laatst bekende verblijfplaats — activiteiten ingezet. Ik merk ook op — dat weet de heer De Wit uiteraard ook — dat juist bij de straffen van korter dan drie maanden, niet alle opsporingsmiddelen kunnen worden ingezet waar het Wetboek van Strafvordering mogelijkheden toe geeft. Je kunt soms wel telefoongegevens verkrijgen, dus de registratie van met wie iemand heeft gebeld, maar je kunt soms niet tappen. Dat kan pas bij delicten waar voorlopige hechtenis voor staat. Het maakt dus uit hoe lang de straf is en hoe lang iemand in het opsporingsregister staat. Dat bepaalt ook de inzet van het soort politie en het soort team dat zich met die zaken bezig houdt. Het is niet zo dat dat nooit gebeurde met die 80%. Dat gebeurde vroeger al, maar die inspanning hebben we wel vergroot sinds 2011.
De heer De Wit (SP):
Misschien kan de staatssecretaris dan nog verduidelijken hoe hij dat doet. Ik begrijp nu dat die 80% voor de Nationale Politie is, voor de basisteams. Maar vindt dat dan ook structureel plaats? Hoe komt dan die verhoogde inzet, waar de staatssecretaris het ook in de brief over heeft, tot uitdrukking bij die 80%?
Staatssecretaris Teeven:
Een aantal leden heeft daarnaar gevraagd. Het is voor mij ook een uitdaging, want het is nu voor het eerst inzichtelijk waar het om gaat. Ik ben het helemaal eens met mevrouw Helder en andere sprekers als zij zeggen: staatssecretaris, stuur ons aan het eind van het jaar maar een overzicht van wat 2013 heeft opgeleverd en doe dat komende jaren ook maar. Dan kunt u zien of het kabinet zich houdt aan de inspanningen en of de politie er ook in slaagt. De heer Marcouch zei dat hij daden wilde zien. Die daden zijn inmiddels al in werking gezet. Wij zijn al in staat om de uitval te beperken en wij zijn al in staat om de termijnen te verkorten, maar wij voldoen nog lang niet aan de normen. Een aantal woordvoerders heeft gezegd dat bij 92% geen uitval meer moet plaatsvinden in 2016. Het kost echter even tijd om de Nationale Politie in te richten. Maar dit is wel een onderwerp. Als je geen opsporingsmiddelen hebt, betekent dit dat je frequentie moet zoeken en dat je dus zo snel mogelijk nadat iemand in het opsporingsregister komt aan het werk moet gaan. Je moet vooral niet te lang wachten, want dan wordt het eigenlijk onmogelijk om die kortlopende vrijheidsstraffen te executeren. Dat is ook precies waar de minister en ik voor staan. Dat leest u ook terug in de brieven die door de heer Van der Steur en anderen zijn aangehaald, namelijk die van 25 februari en 5 juli. Mevrouw Helder heeft tegen mij gezegd: staatssecretaris, zorg nu dat je het paraat hebt. Dit is voor mij een uitdaging, want het is voor mij ook een blok aan het been. Ik vind het ook buitengewoon irritant dat dit soort straffen niet worden uitgezeten in Nederland. Wij moeten misschien inderdaad soms wat meer inzet plegen op het uitzitten van nog lopende vrijheidsstraffen en niet op opsporing. Dat zijn namelijk soms ook mensen die recidiveren. Dat moet ook gebeuren als het gaat om kleine delicten en kortlopende straffen.
De heer Van Weyenberg (D66):
De staatssecretaris neemt in zijn beantwoording van de vraag van de heer De Wit iets van mijn zorg weg. Ik kreeg namelijk eerst het idee dat hij zei: Kamer maakt u zich niet te veel illusies over wat u van die 15.000 nog weggepoetst krijgt. Dat zou ik zorgelijk vinden. Ik proef toch wat toenemende emotie bij de staatssecretaris. Die vind ik heel terecht. Hij zei dat hij zo niet moet worden begrepen. Toch vraag ik het volgende. Er zijn nu ruim 15.000 zaken. Laten wij een jaar verder of een jaar terug kijken. Dit dossier speelt immers al anderhalf jaar. Bij welk deel van deze zaken heeft men de straf uitgezeten? Wij goochelen nu steeds met allerlei getallen en hebben dan 15.000. Ik ben nieuwsgierig. Wij zijn dan een jaar verder en dan zijn het er misschien nog 15.000, maar dan 15.000 heel andere veroordeelden. Welk percentage van de groep die in 2010 of in 2011 nog een openstaande straf had, heeft nu twee jaar later zijn straf uitgezeten?
Staatssecretaris Teeven:
Dat is precies de reden waarom ik zeg dat wij het voor het eerst inzichtelijk hebben gemaakt en dat de leden dit kunnen terugvinden in de brief van 25 februari. Het probleem was dat wij in 2011 niet inzichtelijk hadden hoe de situatie precies was. Dat speelde ook in de discussie die ik tijdens het vragenuur had met de heer Recourt. De situatie is nu wel inzichtelijk. Wij wisten eigenlijk niet wat de stand van zaken was. Wij hadden wel een opsporingsregister, maar wij hadden totaal geen idee hoeveel er in het vlottende deel en in het statische deel zat. Ook hadden wij er geen idee van wat voor activiteiten wij nog konden verrichten. Wij hebben dus wel degelijk een inhaalslag gemaakt. Daarom zeg ik het volgende over de uitdaging van mevrouw Helder. Zij zei dat ik per ultimo elk jaar moet aangeven wat de stand van zaken is. Dat doe ik graag. De heer Van Weyenberg zei dat hij emotie ziet. Het is geen emotie maar het is enthousiasme dat het geachte Kamerlid ziet. Het is enthousiasme om dit vreselijke probleem te tackelen en op te lossen. Dat is wat het is. Over de urgentie zijn wij het volstrekt eens.
Het is eigenlijk nog niet aan de orde gekomen, maar de maatregelen die de minister en ik genomen hebben, zien op een aantal punten. Een van de andere maatregelen, zo zeg ik de heer Van Weyenberg, is de uitbreiding van de mogelijkheden van voorlopige hechtenis, ook voor geringere delicten, als iemand geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. De minister is nu bijvoorbeeld bezig met een wetsvoorstel dat ervoor moet zorgen dat mensen, ook als zij gedetineerd zijn, naar een zitting van de politierechter toegaan. Dat zal de heer Oskam zeker aanspreken. Mensen komen dan niet tussentijds vrij, maar zij blijven vastzitten als zij de dagvaarding krijgen uitgereikt. Als zij gedetineerd zijn, blijven zij daardoor vastzitten ook zonder het enkele feit zij een dagvaarding krijgen. Een van de belangrijkste dingen is dat wij die groep in ieder geval niet moeten uitbreiden. Wij moeten ervoor zorgen dat die groep niet groter maar kleiner wordt. Die urgentie delen wij. Met de mogelijkheden van voorlopige hechtenis creëer je soms ook een mogelijkheid voor meer opsporingsmiddelen.
De heer Van Weyenberg (D66):
Enthousiasme vind ik ook een vorm van emotie. Daar is dus niets mis mee.
Wij komen zo meteen misschien nog wel over concrete doelstellingen te spreken. De staatssecretaris zei net in reactie op mevrouw Helder dat hij het gaat monitoren en dat de Kamer een overzicht krijgt. Ik had daar ook om gevraagd. Is de staatssecretaris bereid om daarin niet alleen de ultimostanden te zetten — die zeggen niet zoveel over de onderliggende bewegingen — maar ook cohorten te volgen? Dan zien wij aan het einde van een jaar niet alleen wat de nieuwe ultimostanden zijn, maar ook hoeveel mensen die op 1 januari 2012 of 2013 nog op de lat stonden, op 1 januari 2014 alsnog hun straf hebben uitgezeten. Dat geeft ons als Kamer een beter beeld over de vraag welk deel na een aantal jaren nog steeds hardnekkig zijn straf niet uitzit.
Staatssecretaris Teeven:
Twee derde van het opsporingsregister behelst op dit moment een hardnekkige voorraad van voor het grootste gedeelte kortlopende straffen van minder dan drie maanden. Dat is niet vorig jaar opgebouwd, maar dat is opgebouwd in de jaren negentig. Dat zei de heer De Wit terecht. Voor een gedeelte gaat het ook om langlopende straffen van zaken die moeilijk zullen leiden tot resultaat. Ik zeg niet dat het onmogelijk is, maar zij zullen moeilijker leiden tot resultaat. Ik zal dan ook laten zien wat de inspanningen hebben opgeleverd om het vlottende gedeelte van het opsporingsregister te verkleinen, de korter dan drie jaar bekend staande vonnissen dus. Ook zal ik laten zien hoe wij de langer bestaande voorraad hebben kunnen verkleinen. Zeker, ik ben zeer bereid om dit aan de Kamer inzichtelijk te maken. Dat zeg ik toe. Dit is bij uitstek iets waar je de bewindslieden van Veiligheid en Justitie heel mooi op kunt afrekenen. Dit is een heel zichtbaar model. Daarvan kan de Kamer zeggen: laat nou maar eens zien wat die mannen hebben gepresteerd of niet hebben gepresteerd. Het is terecht dat de heer Marcouch zegt: geen woorden, maar daden. Het is jammer dat er een Rotterdams gezegde bij wordt gehaald, maar voor de rest spreekt mij buitengewoon aan wat hij daarover gezegd heeft.
De voorzitter:
Daarmee lokt u natuurlijk een reactie uit van de heer Mar-couch, die daar nog recht op heeft.
De heer Marcouch (PvdA):
Mijn reactie gaat niet over het gezegde. De staatssecretaris zegt: we hebben niet stilgezeten. Dat lezen we ook in de brief. Er worden allerlei inspanningen georganiseerd en allerlei basisteams ingezet om deze groep op te sporen. De afgelopen periode heb ik tijdens mijn werkbezoeken vernomen dat de mensen die in het verleden hiermee bezig zijn geweest, zeggen dat de jongens echt wel op te sporen zijn, maar dat er gewoon te weinig capaciteit is. De ene regio had een team en de andere weer niet. Bijvoorbeeld Amsterdam had een heel goed lopend team. Deze teams zijn inmiddels ontkoppeld en opgegaan in regio-eenheden. Ik wil gerustgesteld worden wat betreft het volgende punt. Hoe specifiek worden de rechercheteams, de basisteams aangestuurd op het boeken van resultaten in de opsporing van deze criminelen? Ze zitten immers in buurten en wijken. Ik wil die inspanning toch even heel scherp krijgen. Ik begrijp — dit blijkt ook uit de brief — dat een heel specifiek landelijk team niet meteen effectief hoeft te zijn of effectiever hoeft te zijn. Maar hoe is het georganiseerd? Wat moet ik mij voorstellen bij de inzet van de rechercheteams en de basisteams?
Staatssecretaris Teeven:
Dat is een heel heldere vraag. Ik heb geschetst waarvoor het Team Executie Strafvonnissen wordt ingezet. Dat landelijke team richt zich op de 120 dagen en meer. Het kijkt voornamelijk naar vonnissen die in het buitenland spelen en probeert mensen te achterhalen die naar het buitenland zijn vertrokken. Als we het aantal zaken dat in het opsporingsregister zit, willen verkleinen, kijken we in eerste instantie of er wettelijke mogelijkheden om op te sporen. We kijken of er meer mogelijkheden zijn dan aan de deur langsgaan om te kijken of iemand op het laatst bekende adres is. Het betreft de klassieke recherchemiddelen zonder opsporingsmiddelen erbij, zonder taps, zonder stelselmatige observatie, zonder andere middelen. Als je dat onderscheid maakt, kom je eraan toe om de vonnissen van drie maanden of korter, waarbij geen grootschalige mogelijkheden tot opsporing bestaan, onder te brengen bij de basisteams van de Nationale Politie. Het kan daarbij gaan om uniformdienders, maar ook om iemand van de recherchegroep van een basisteam die naar die zaken kijkt.
Er kunnen ook acties zijn. Er zijn soms acties om mensen die boetes niet betalen in een keer te achterhalen. Die zaken van vervangende hechtenis zitten hier ook bij.
Vervolgens zijn er de zaken waarbij opsporingsmiddelen mogelijk zijn. Die komen bij de recherche van de regionale eenheden terecht. Elk van de tien regionale eenheden bij de Nationale Politie krijgt als taak om dit soort zaken te doen. Een bepaald gedeelte van hun activiteiten moet worden ingezet op dit onderdeel. Wat de heer Marcouch zegt, is mij bekend. Ik ben namelijk bij de teams in Amsterdam en Den Haag geweest. Met name de steden
Amsterdam en Den Haag hadden aparte teams. In Amsterdam bestond het ROG-team, dat zeer effectief was in de opsporing. Voor alle duidelijkheid, dat ging om de vonnissen waarbij die opsporingsmiddelen mogelijk waren. Daarbij kon dus worden getapt en stelselmatig worden geobserveerd. Dat onderscheid wordt wel gemaakt. Zaken waar je niet op kunt rechercheren blijven bij de basisteams. Die kunnen ook door de uniformdienst worden gedaan. Dat moet wel kort nadat het vonnis is opgenomen in het opsporingsregister worden gedaan, want naarmate je langer wacht, wordt het steeds moeilijker om de kortlopende vonnissen te executeren.
Als er opsporingsindicaties zijn, wordt dat gedaan door de rechercheafdelingen van de regionale eenheden. Een stapje hoger is het Team Executie Strafvonnissen. Dat zet ook opsporingsmiddelen in, maar dat gaat voornamelijk om de mensen met 120 dagen en meer die naar het buitenland zijn vertrokken. Bij mensen die naar het buitenland zijn vertrokken met onbekende bestemming die bijvoorbeeld nog twee maanden gevangenisstraf moeten uitzitten en die niet vallen onder de groep die een strafonderbreking heeft, zoals veroordeelde vreemdelingen, die ook in het opsporingsregister zitten, kunnen we geen opsporingsmiddelen inzetten omdat de wet die mogelijkheden niet biedt. Je kunt de opsporingsmiddelen inzetten die ook in de opsporing kunnen worden ingezet. Die mensen worden opgepakt op het moment dat ze Nederland betreden en een keer worden gecontroleerd. Daarbij ga je niet gericht opsporen. Het Team Executie Strafvonnissen zet alleen in op de zaken van 120 dagen en meer. Dat zijn de opsporingsactiviteiten. Dat is de indeling waarmee de minister en ik de Nationale Politie de komende jaren willen inzetten.
Er zijn ook enkele maatregelen genomen die de werkzaamheden van de opsporing ondersteunen, maar die ook betrekking hebben op preventie; ik weet dat een groot aantal partijen in de Kamer daar zeer aan hechten. Dat komt voort uit het idee van de heer Recourt uit 2012 om de Pas-poortwet in die zin te wijzigen dat we meer mogelijkheden krijgen om paspoorten te weigeren als mensen die in het buitenland of in een Nederlandse gemeente aanvragen. Dat is opgenomen in een wetsvoorstel van collega Plasterk, dat in de week van 17 september a.s. in de Kamer zal worden behandeld. Daarin zit een wijziging van artikel 18b. Ere wie ere toekomst: het is een idee van de PvdA-fractie om dit op die wijze op te pakken. De PvdA zat toen nog in de oppositie. Het toenmalige kabinet heeft die uitgestoken hand gepakt om dit te gaan regelen. Het heeft even geduurd, maar collega Plasterk zal dat wetsvoorstel met veel enthousiasme verdedigen en ik zal hem daarbij helpen, als dat nodig is.
Het tweede punt is de Wet uitbreiding voorlopige hechtenis. Het wetsvoorstel is inmiddels door de Kamer aangenomen en zal nog behandeld worden in de Eerste Kamer. De bedoeling van die wet is dat het uitbrengen van een dagvaarding — ook voor feiten waarvoor de straf bijvoorbeeld voor drie maanden wordt opgelegd — een aparte grond wordt voor voorlopige hechtenis. Bij mensen die in voorlopige hechtenis zitten en over wie het vonnis wordt uitgesproken, kan de executie direct gaan plaatsvinden. Dat is dus ook een mogelijkheid. Als we mensen langer in voorlopige hechtenis kunnen houden en als zij vervolgens een straf krijgen die korter is dan drie maanden, zullen zij in voorlopige hechtenis vaak al een deel van die straf of de gehele straf hebben uitgezeten, tenzij het door mevrouw
Helder genoemde anticipatiegebod van artikel 68, lid 3 van het wetboek van Strafvordering van toepassing zou zijn.
De derde wet, waar mevrouw Van Tongeren veel commentaar op had, is de wet inzake dadelijke uitvoerbaarheid. Het desbetreffende wetsvoorstel kan de Kamer eind dit jaar tegemoet zien. De essentie daarvan staat in het regeerakkoord van de PvdA en de VVD: bij straffen van twee jaar of meer vangt de executie dadelijk aan nadat de rechter in de rechtbank uitspraak heeft gedaan, ondanks het feit dat er hoger beroep wordt ingesteld. Als er sprake is van een slachtofferdelict, wordt al na een jaar direct begonnen met de executie. Ook daarvan zal het effect zijn dat we proberen om bij een aantal misdrijven juist de zaken met de zwaardere straffen na een jaar direct te executeren. Daarbij gaat het om de 4% waarop ik in mijn brief van 25 februari ben ingegaan. Er zijn op dit moment ongeveer 520 zaken van mensen die een langere straf hebben gekregen dan een jaar, waaronder ook slachtofferdelicten, waarvoor de Kamer terecht veel aandacht vraagt.
Ook belangrijk is het Team Coördinatie Executietaken, dat door de heer Marcouch maar ook door anderen is genoemd. Binnen de eenheden van de Nationale Politie moeten wij dit wel op elkaar afstemmen, maar het probleem is niet overal even groot. Dat is in zekere zin het antwoord op de vraag over de politie-investeringen die moeten worden gedaan. In sommige regionale eenheden zullen meer politiemensen, meer fte's, met dit werk bezig zijn dan in andere eenheden.
Enkele Kamerleden hebben vragen gesteld over de verjaring. Mevrouw Helder haalde de constatering van de Algemene Rekenkamer aan dat 16% van de opgelegde vrijheidsstraffen verjaart. Dat is niet juist. Daarop heeft het departement ook feitelijk commentaar geleverd. De door de Algemene Rekenkamer geconstateerde 16% slaat op het aantal straffen dat uitstaat in het opsporingsregister. De werkelijkheid is dat in minder dan 10% van de gevallen — dat is nog veel te veel, maar het is dus minder dan 10% — sprake is van executieverjaring. Een aantal Kamerleden hebben gevraagd hoe we die executieverjaring oplossen. Het door collega Opstelten in procedure gebrachte wetsvoorstel houdt in dat voor een aantal delicten die betrekking hebben op langere straffen en delicten met langere strafbedreigingen geen executieverjaring meer kan plaatsvinden. Voor de meeste zaken waarover wij hier spreken — zeg maar: 80% van het aantal uitstaande zaken in het opsporingsregister — zal dat wetsvoorstel geen gevolgen hebben met betrekking tot de executieverjaring.
Over de bolletjesslikkers en de veroordeelde criminele vreemdelingen heb ik al gesproken.
Hoeveel mensen zitten er feitelijk in het buitenland? Naar aanleiding van het onderzoek dat we hebben gedaan, denken we dat van het totaal aantal openstaande zaken in het opsporingsregister 20% van de personen met een openstaand strafvonnis in het buitenland zit, waarvan ongeveer 14% in de Europese Unie. Ik reken daarbij niet mee de criminele vreemdelingen die strafonderbreking hebben gekregen en ten aanzien van wie we hebben gekozen voor de oplossing dat hun straf pas weer wordt geëxecuteerd als ze in Nederland komen. Die mensen zijn dus niet in dat percentage begrepen.
Het is misschien ook goed om te zeggen welke zaken er in het opsporingsregister staan. Het gaat om de opgelegde gevangenisstraffen, de omgezette taakstraffen, waarover de heer Van der Steur sprak, en verder om de boetevonnis-sen, de ontnemingsmaatregelen en de niet betaalde schadevergoedingsmaatregelen. Dat is het totale complex dat in het opsporingsregister staat. De heer Van Weyenberg of de heer De Wit — het was een van beiden — sprak over 57.000 mutaties in het opsporingsregister. Dat klopt, maar een kwart, 24% van die 55.500, naar de stand van vandaag, betreft vrijheidsstraffen. Die andere 76% betreft de omgezette taakstraffen, boetevonnissen, ontnemingsmaatregelen en schadevergoedingsmaatregelen die nog moeten worden geëxecuteerd. Daarbij gaat het dus niet om vrijheidsstraffen. Een kwart van die 55.500 betreft vrijheidsstraffen.
Voor het opsporen van die veroordeelde criminelen heeft de politie dezelfde bevoegdheden als in de reguliere opsporing, niet meer en niet minder. Daarvoor gelden ook dezelfde vereisten. Een officier van justitie moet dus dezelfde vorderingen doen als hij wil aftappen met het oog op de opsporing van een veroordeelde. Als stelselmatig moet worden geobserveerd, dan gelden daarvoor dezelfde vereisten, geen andere vereisten.
Ik heb al heel veel vragen beantwoord. Ik moest me beperken. Dat had u, voorzitter, mij gevraagd. Ik kom nu op de feitelijke beantwoording van een aantal vragen van de Kamerleden. De heer Marcouch had een vraag over de executieverjaring en ook anderen vroegen daarnaar. Ik heb daarover al gesproken. In minder dan 10% is sprake van executieverjaring. De vrijheidsstraffen die bij het CJIB bekend zijn, zijn niet gerelateerd aan het hogere totale aantal strafrechtelijke vonnissen. Vandaar dat het door mevrouw Helder genoemde percentage niet klopt.
De heer Marcouch heeft gevraagd naar de maatregelen in het kader van het programma USB. In mijn brief maak ik daar ook melding van. Per 1 januari starten we met het Administratie- en Informatiecentrum Executie, het AICE, in Leeuwarden. Daardoor komt er in Leeuwarden een totaaloverzicht van alle straffen. Dan zijn het niet meer overzichten per parket maar één totaaloverzicht. Het AICE zal dan ook de tenuitvoerlegging van de geldelijke, de vrijheidsbeperkende en de vrijheidsbenemende straffen in de executieketen coördineren en bewaken. Dat zal ook een betere samenwerking in de executieketen mogelijk maken, waar de heer Marcouch ook om vroeg. Dat betekent een betere informatie-uitwisseling tussen de verschillende onderdelen in de keten, tussen parket en politie en tussen parket en rechtbank. Het betekent ook een snellere tenuitvoerlegging. Als een vonnis is uitgesproken, dan moet het zo snel mogelijk in het opsporingsregister en moeten we bekijken of er opsporingsindicaties zijn, waarna we er meteen aan beginnen. Het AICE moet er ook voor zorgen dat de politie, DJI, de reclassering en het CJIB direct beschikken over die informatie om straffen ten uitvoer te leggen. Het is heel belangrijk dat we dat gaan doen.
De heer Marcouch vroeg naar bestandsvergelijking. Vindt er bij het CJIB een vergelijking plaats? Op dit moment sturen gemeenten maandelijks hun actuele gegevens van hun uitkeringscliënten naar het Inlichtingenbureau. Het CJIB levert periodiek een overzicht van voortvluchtige veroordeelde criminelen aan het Inlichtingenbureau. Het inlichtingenbureau vergelijkt die gegevens met elkaar zodat zowel gemeenten als het CJIB weten welke voortvluchtige veroordeelden een uitkering ontvangen. Zo wordt dat gecheckt. De rapportage aan het CJIB bevat ook de adresgegevens van die personen. Die worden soms ook door de politie gebruikt om die mensen op te sporen. Het komt ook voor dat die mensen met een ander adres in het opsporingsregister staan. Dan maak je een koppeling met de informatie over de uitkeringen en dan blijkt opeens dat er een andere verblijfplaats is. Dat is natuurlijk wel een manier om zonder opsporingsmiddelen, dus zonder taps of observatie, toch simpel door het koppelen van informatie die basisteams aan het werk te zetten en zonder veel opsporingsactiviteiten toch snel een veroordeelde te kunnen binnenhalen. Dat is ook een uitdaging. Wij hopen dat dit op 1 januari 2014 compleet draait. Dat is in ieder geval ons streefmoment.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik las in eerdere stukken dat in totaal 2.200 uitkeringen zijn stopgezet — 1.200 bij het UWV en 1.000 bij de gemeenten — op basis van de informatie dat mensen hun vrijheidsstraf nog moeten uitzitten. De staatssecretaris zegt dat dit in de terugrapportage soms leidt tot een manier om die mensen alsnog hun straf te laten uitzitten. Dat "soms" verrast mij een beetje. Dit zijn immers 2.200 mensen waarmee uitkeringsinstanties contact hebben. Dat neem ik althans aan, want anders krijg je überhaupt geen uitkering in dit land. Je moet vertellen dat je solliciteert et cetera. Kan de staatssecretaris nu of op een later moment toch nog iets preciezer aangeven hoeveel van die 2.200 mensen uiteindelijk alsnog hun straf hebben uitgezeten? Ik hoopte eigenlijk dat een groot deel van deze groep via deze slimme bestandskoppeling alsnog in de kraag kon worden gegrepen.
Staatssecretaris Teeven:
De bestandskoppeling is nog niet maximaal geëffectueerd. Dat heb ik al eerder gezegd. Wij streven naar voltooiing, maar ik denk dat het einde van het jaar daarvoor het eerste moment is, zeker niet eerder. Ik wijs op de mogelijkheid dat de bestanden worden gekoppeld maar dat de reactie op die koppeling traag verloopt, dat wil zeggen dat de uitkering wel wordt gestopt maar dat vervolgens geen opsporingsactiviteiten worden ondernomen naar het laatst bekende verblijfsadres dat niet altijd het adres hoeft te zijn dat bij het CIJB bekend is ten aanzien van het vonnis. Voor de hernieuwde inzet van de politie om op dat nieuwe adres te gaan kijken om iemand voor een vrijheidsstraf binnen te halen, is het tijdsverloop een belangrijke omstandigheid. Dit wordt op dit moment ingeregeld binnen de Nationale Politie in alle tien regionale eenheden.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dit klinkt mij als muziek in de oren. Ik hoop dat er straks, als dit is ingeregeld, een goede werkafspraak is gemaakt. Ik ben nieuwsgierig naar wat er aan het eind van het jaar in de stukken zal staan. Dit lijkt mij nu echt een groep waar met prioriteit die koppeling wederkerig kan worden toegepast, want je beschikt over informatie. Naar mijn mening kan bij deze 2.200 casussen of hoeveel het ook er zijn, nog wel wat laaghangend fruit worden geplukt.
Staatssecretaris Teeven:
Dat is ook mijn verwachting, maar ik moet dat wel afwachten. Ik weet het niet zeker.
De heer Marcouch (PvdA):
Wij hebben heel specifiek over paspoorten gesproken en nu over de uitkeringen. Er zijn natuurlijk andere momenten waarop een signaal van een bestuursorgaan naar Justitie kan gaan, bijvoorbeeld als iemand een uittreksel aanvraagt of een rijbewijs, zonder van de gemeente een opsporingsdienst te maken. Geldt die informatie-uitwisseling ook voor dat soort diensten of is die heel specifiek op paspoort en uitkering gericht?
Staatssecretaris Teeven:
Ik ben met de minister van Binnenlandse Zaken in gesprek. De heer Marcouch wees in een tussenzin precies op het beletsel op dit punt: de gemeente wil natuurlijk geen opsporingsinstantie worden. Wat doe je als er iemand aan het loket komt in Amsterdam-Oost voor een nieuw rijbewijs? Dan zal de betreffende gemeenteambtenaar niet onmiddellijk zien dat betrokkene veroordeeld is. Naar aanleiding van de ontwikkeling van de Paspoortwet — dat is de eerste stap die wij zetten — bekijken wij hoe wij ervoor kunnen zorgen dat de politie op andere momenten bericht krijgt dat iemand zich bij de gemeente meldt voor een rijbewijs of een ander identificatiedocument, zonder van de gemeenteambtenaar een opsporingsambtenaar te maken. De vraag is ook bij welke zaken wij dat doen. Bij de paspoorten hebben wij gekozen voor 120 dagen. Ik denk niet dat de gemeente in touw moet komen voor een uitstaande vrijheidsstraf van vier dagen. Dat is een eerste indicatie. Daarover heb ik nog wel enige discussie met de minister van Binnenlandse Zaken.
De heer Marcouch (PvdA):
Ik begrijp dat, maar er zijn ook andere mogelijkheden; niet alleen het gemeenteloket, maar ook de Belastingdienst, waar de zorgtoeslagen en andere zaken geregeld worden, waarbij zo'n gezochte in beeld komt. Wij zouden het wel wenselijk vinden dat er veel breder wordt gekeken naar manieren van informatie-uitwisseling om te komen tot snelle aanhouding van deze voortvluchtigen.
Staatssecretaris Teeven:
Ik zei al dat ik al bezig ben om met de minister van Binnenlandse Zaken op het terrein van reis- en identificatiedocumenten die slag te maken. Ik zal met de leden van het kabinet die het aangaat, bijvoorbeeld de staatssecretaris van Financiën, contact opnemen. Nogmaals, het gaat bij de uitwisseling van bijvoorbeeld fiscale gegevens ook weer om de proportionaliteit; van wat voor vrijheidsstraf is er sprake bij de veroordeling; hoeveel dagen, maanden of jaar. Bij de Paspoortwet is de grens voor het wel of niet verstrekken van een paspoort gelegd bij 120 dagen. Dat was eerst 180 dagen, maar dat is teruggebracht. Het is een goede suggestie van de heer Marcouch. We zijn hier op een aantal onderdelen mee bezig, maar we zullen wel kijken naar de proportionaliteit en de subsidiariteit. Kunnen we niet op een andere manier dan met dit middel sneller hetzelfde effect bewerkstelligen?
De heer Oskam (CDA):
We behandelen hier niet de Paspoortwet, maar maakt van die plannen ook deel uit een aanpak in Europees verband? Anders gaan die criminelen gewoon naar Brussel, dan pakken ze daar het vliegtuig en dan zijn ze nog weg.
Staatssecretaris Teeven:
Wij lopen hiermee redelijk voorop binnen Europa, om de vraag van de heer Oskam te beantwoorden. In andere landen gaat dat natuurlijk anders. Europa doet dat niet allemaal op dezelfde wijze. Als ik het heb over de wat langere gevangenisstraffen, gaat het echt over veel meer dan 120 dagen. Dat zijn de zaken waar het Team Executie Strafvonnissen hoge prioriteit aan geeft; mensen die jaren moeten uitzitten. De ervaring is dat het dan toch gaat om zaken waarin er indicaties zijn over een verblijfplaats of een woonplaats. Soms worden mensen wel onderschept en krijgt het Team Executie Strafvonnissen ook informatie uit het buitenland dat iemand zich heeft gemeld, zeker als iemand internationaal staat gesignaleerd. Dat is natuurlijk wel een mogelijkheid, maar dit wordt niet in alle landen in Europa op dezelfde wijze gedaan.
De heer Oskam (CDA):
Dat is toch niet helemaal het antwoord dat ik had verwacht. Het is prima om de Paspoortwet aan te passen voor de Nederlandse situatie, maar je bent zo de grens over naar België zonder paspoort. Met een paspoort dat niet gesignaleerd staat, ongeldig is verklaard of wat dan ook, kun je in Brussel zo het vliegtuig nemen. Dan loop je toch het risico dat mensen naar Thailand gaan of naar andere landen en dan zijn we ze alsnog kwijt.
Staatssecretaris Teeven:
Dat snap ik niet helemaal. Iemand vraagt een nieuw paspoort omdat zijn paspoort ongeldig is geworden, omdat de geldigheidstermijn is verstreken of omdat hij zijn paspoort is kwijtgeraakt. Er zijn allerlei redenen om een nieuw paspoort te vragen, hetzij in het buitenland, hetzij in Nederland. Daar gaan we nu wat aan doen, dat heb ik gezegd. De strekking van de wet is dat we daar zowel bij de ambassades als op de gemeentehuizen wat aan gaan doen. Als je geen geldig reisdocument hebt, wordt het ook vanuit Brussel zeer ingewikkeld om het vliegtuig te nemen naar Zuid-Amerika, denk ik. Ik zie het probleem niet helemaal wat de heer Oskam aangeeft.
De heer Marcouch heeft gevraagd hoe en wanneer die 15.000 achter slot en grendel zijn. 15.000 is niet het probleem, dat heb ik ook aangegeven. Het urgente probleem is kleiner, maar dat laat onverlet dat het principe is dat iedereen uiteraard wel achter slot en grendel moet; ook iemand die een dag moet uitzitten. Wij hopen dat in 2016 92% van alle vonnissen binnen 24 maanden kan worden geëxecuteerd, maar dat getal heeft een andere spreker al genoemd; ook die kortlopende vonnissen waarbij wij niet de mogelijkheid hebben van de koppeling van voorlopige hechtenis. Ik kijk even met een schuin oog naar de heer De Wit, die terecht heeft opgemerkt dat de realiteit bij dit onderwerp wel belangrijk is. Ik ben erg blij met het vaste geheugen van de heer De Wit, die zich herinnert dat dit een oud probleem is. Het is ook een oud probleem. Maar er zitten een aantal weerbarstige onderwerpen in, zeker als het gaat om kortlopende straffen waarbij je te weinig opsporingsmogelijkheden hebt om alles te tackelen.
De heer De Wit heeft ook de vraag gesteld: waarom nu pas? Ik heb al aangegeven dat de inzichtelijkheid van dit onderwerp nog niet zo lang bestaat. We zijn er wel mee bezig — en dat is nu natuurlijk gemakkelijker geworden — om de werkzaamheden binnen de Nationale Politie te standaardiseren, al moet je dat laatste eigenlijk niet zeggen omdat het binnen de grote steden grotere aantallen zal opleveren dan op andere plaatsen. Er zijn wel mogelijkheden, en die worden nu ook gebruikt, om de basiseenheden, de recherche-eenheden en landelijke eenheden met dat werk te belasten. Ik heb dat ook geschetst. Ik zeg wel eerlijk tegen de heer De Wit dat dit een uitdaging is, ook gezien de lange discussie over dit onderwerp. Ik wil de heer De Wit wel het antwoord meegeven dat het kabinet, met de heer Van der Steur, het standpunt heeft dat zich geen rechtsprincipe verzet tegen de dadelijke uitvoerbaarheid, als je maar zorgt voor reparatiemogelijkheden; hetzij in hoger beroep door het hof die de voorlopige hechtenis kan opheffen, hetzij door middel van schadevergoedingen aan het eind die het wat kunnen compenseren. In een rapport van Mevis dat over dit onderwerp is uitgebracht, is dit nog eens duidelijk uitgesproken. Ik wil de SP-fractie daarom in overweging geven om het wetsvoorstel over dadelijke uitvoerbaarheid toch nog eens te bekijken, ook in het belang van de slachtoffers. De heer De Wit vroeg bij het kabinet terecht aandacht voor hen. Ook al gaat het maar om 4% van het aantal zaken in het opsporingsregister — want daarover praat je namelijk bij die dadelijke uitvoerbaarheid — naar de stand van nu praat je tegelijkertijd over 525 zaken in Nederland, waarbij in de helft daarvan sprake is van slachtoffers. Ik ben het eens met alle sprekers in de Kamer dat de zaak het verdient dat die slachtoffers de rechtvaardigheid zien. De heer Van der Staaij vroeg daar in zijn inbreng terecht veel aandacht
De heer Van der Steur heeft nog gesproken over de Rekenkamerproblemen. Ik heb daar al iets over gezegd.
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Ik wil toch nog even terugkomen op de kwestie van de politie-inzet; ook die heb ik aan de orde gesteld. In de brief van 5 juli 2013 stellen de minister en de staatssecretaris dat er extra politie-inzet komt op dit punt. Ik heb gevraagd wat dat betekent. Betekent dat extra capaciteit aantrekken? Zo nee, dan zou dat betekenen dat je met dezelfde mensen een aantal dingen niet meer kunt doen of minder kunt doen, omdat het binnen de Nationale Politie een hogere prioriteit krijgt. Hoe zit het met die consequentie?
Staatssecretaris Teeven:
Ik zou de woorden uit 2010 van de voormalige hoofdcommissaris van Amsterdam, de heer Welten, willen aanhalen. Hij zei dat hij moest constateren dat er in de opsporingsfase projecten werden ontwikkeld met betrekking tot verdachten op wie zou worden gerechercheerd, terwijl de recidive die voor 2010 moest worden geconstateerd niet zou hebben plaatsgevonden als er gewoon was ingezet op het executeren van gevangenisstraffen. Ik zou dus het volgende willen zeggen. Dit is een snelle weg naar resultaat. Het is niet simpel; het is wel werk waarover je even moet nadenken.
voor.
Maar als je een goed rechercheteam hebt en je hebt een zaak waarbij je opsporingsmiddelen kunt inzetten, dan kun je dit wel degelijk meenemen in het lopende werk. Dan is het de vraag of je je prioriteiten zet bij een nieuw onderzoek, waarvoor je moet beginnen vanuit de opsporing. Of zet je in dit geval je prioriteit bij iemand voor wie vermoedelijk een hoog recidiverisico bestaat en die je gedurende een aantal maanden kunt opsluiten? Als het gaat om zaken waarvoor opsporingscapaciteit moet worden geleverd, is het dus een kwestie van prioriteren met hetzelfde aantal mensen als nu en scherpere keuzes maken in de rechercheafdelingen. Als er geen opsporingsmogelijkheden zijn, bij die kortlopende vonnissen, moeten we ervoor zorgen dat de zaken in het opsporingsregister zijn. Als die zaken zijn gekoppeld met andere bestanden binnen de overheid, moeten we zo snel mogelijk reageren en ervoor zorgen dat we tot actie komen. Ik ben het ermee eens dat dit in het verleden fout is gegaan. Het gaat nu ook nog niet goed. Er gaan nog veel zaken mis, we reageren toch nog niet snel genoeg op kortlopende vonnissen met betrekking tot het opsporingsregister, maar er komen niet meer mensen bij. Als de heer De Wit dus wenst dat er meer mensen komen, zeg ik dat we dit anders gaan prioriteren. We moeten scherper kijken of we inzetten op het opsporen van iemand die veroordeeld is en een straf moet uitzitten of op het opsporen van iemand die nog verdacht wordt van strafbare feiten. Die keuzes moeten scherper worden gemaakt op de rechercheafdelingen. Dat is ook de inzet van het kabinet. Dat mag u ook lezen in de brief van 5 juli van de minister en mij.
De heer De Wit (SP):
Dat is duidelijk. U zegt dat er hogere prioriteiten worden gesteld aan dit onderwerp. Juist omdat de politie met zoveel prioriteiten wordt geconfronteerd is mijn vraag of u kunt garanderen dat dit niet betekent dat een aantal zaken die ook hier in de Kamer als prioriteit zijn omschreven en waar de regering het ook mee eens is, dan achterblijven omdat dit voorrang heeft.
Staatssecretaris Teeven:
Het is mij uiteraard bekend dat de minister een aantal prioriteiten voor de politie heeft aangegeven en daarover ook met de Kamer heeft gesproken. Die prioriteiten zijn ook benoemd. Het is niet een kwestie van deprioriteren van iets wat al prioriteit heeft. Als je te maken hebt met een veroordeelde straatrover die je met geringe activiteiten op kunt bergen voor het feit dat hij al gepleegd terwijl hij wellicht ook verdacht wordt van een nieuw strafbaar feit, dan zou ik zeggen: zet hem dan eerst eventjes vast voor het oude feit. Je kunt over zo'n nieuw feit uitgebreid gaan tappen en het hele onderzoek in beeld brengen, maar je zou ook kunnen zeggen: hij is voor dat oude feit veroordeeld. Die keuze kun je dus scherper maken. Als bij iemand nog een oude zaak openstaat en hij daarvoor veroordeeld is, is de keuze: richten we ons op een nieuwe zaak of op de feiten die deze persoon in het verleden heeft gepleegd? Dat is de keuze die dan op microniveau in de regio moet worden gemaakt. We hebben als kabinet wel duidelijk aangegeven wat op dit punt de prioriteit is. Je kunt voorkomen dat mensen recidiveren door daadwerkelijk in te zetten op vonnissen die ze nog moeten uitzitten. Dit zijn over het algemeen ook geen langlopende onderzoeken. De meeste onderzoeken kunnen binnen een aantal dagen tot een week worden afgerond als je gebruikmaakt van kortlopende observatie en andere ter beschikking staande middelen.
De heer Van der Steur en mevrouw Helder hebben gevraagd of er voldoende capaciteit is in het gevangeniswezen. Ja, er is voldoende capaciteit. Ik heb dat ook in het debat over het masterplan van 6 juni gezegd. Zeker met het oog op de kortlopende straffen gaan we nieuwe inrichtingen bouwen. Ook denken we eraan om meer dan twee mensen op een cel te zetten. 43% van deze populatie moet een straf uitzitten van korter dan een maand. Kijkend naar het detentieconcept Lelystad — een aantal van u hebt ook een bezoek gebracht aan DCL Lelystad — dan zie je dat men in Nederland heel goed met z'n zessen op een cel kan waar het gaat om het uitzitten van straffen korter dan vier weken. Daar is geen enkel objectief bezwaar qua veiligheid en organisatie tegen in te brengen. Het is hartstikke effectief en het is niet duur. Dus laten we dat dan vooral doen als die mogelijkheid er is. Die mogelijkheid zullen we dus ook op gaan pakken.
Onder anderen de heer Van der Steur heeft gevraagd naar de vakantieplannen in relatie tot de zelfmeldprocedure. Het onderwerp vakantieplannen speelt geen rol meer bij zelfmelders. Dus je kunt vakanties plannen wat je wilt, maar het beleid op dit moment is dat je vakantie geen reden is om niet je straf uit te zitten. Al heb je honderd keer vakantie, straffen worden uitgezeten. Vakantie is dus geen reden om te zeggen: dan komt u maar vier weken later uw straf uitzitten. Ik heb al aangekondigd — die toezegging doe ik uw Kamer ook — dat ik ga kijken naar de procedure van zelfmelders, ook in het licht van het wetsvoorstel inzake de dadelijke tenuitvoerlegging, om te bezien of de regeling rondom zelfmelders aanscherping noodzakelijk maakt.
De heer Oskam heeft vragen gesteld over het Team Coördinatie Executiezaken. Ik heb al gezegd dat we het aan het inregelen zijn. Sommige regio's die aparte teams hadden, zoals Den Haag, wat de heer Oskam ambtshalve bekend is, en Amsterdam, hebben zaken al ingeregeld. Andere regio's zijn er nog mee bezig. Het ligt op schema, dus ik hoop dat het snel gaat gebeuren. Ik zal de Kamer informeren over de kwantitatieve doelstellingen en resultaten. Er is gevraagd naar het direct executeren van sancties. We gaan dat doen in het kader van het wetsvoorstel dadelijke tenuitvoerlegging, maar dat geldt alleen voor zwaardere delicten.
Hoe succesvol is het Team Executie Strafvonnissen in het buitenland, zo vroeg de heer Oskam. Het team is met 22 fte's en twee vaste officieren redelijk effectief. We kunnen nog meer succes behalen als de informatie-uitwisseling binnen Europa effectiever is en ook meer digitaal plaatsvindt. Het is terecht dat de heer Oskam hiervoor aandacht vraagt. Het is ook de inzet van het kabinet om daarmee verder te gaan. Moet de politie niet gewoon gaan opsporen, zo vroeg de heer Oskam. Hij moet het maar even zeggen als ik zijn woorden verkeerd heb vertaald. Moet de politie niet gewoon gaan opsporen en oppakken? Jazeker, maar ik heb geschetst hoe ik het zie als er opsporingsmogelijkhe-den zijn, als er geen opsporingsmogelijkheden zijn en als het landelijke team moet worden ingezet. Ik denk dus dat er wel verschillen zijn. De heer Oskam zal het direct met mij eens zijn dat de mogelijkheden zeker voor kortlopende straffen niet altijd even groot zijn.
Mevrouw Van Tongeren heeft een heel concrete vraag gesteld: kost het allemaal extra geld? Nee, ik denk niet dat het extra geld kost. Ik denk dat we dit kunnen doen binnen de bestaande budgetten bij de politie, het Openbaar Ministerie en het gevangeniswezen. Ik denk dus ook dat er voldoende cellen zijn. Als we de mensen vinden aan wie deze voornamelijk kortlopende, maar voor een klein gedeelte langlopende vrijheidsstraffen zijn opgelegd, is er voldoende capaciteit om ze op te sluiten. Mevrouw Van Tongeren heeft meermalen gevraagd of ik enig inzicht heb in het probleem. Het inzicht was er niet, zo zeg ik heel eerlijk. Het inzicht is er nu wel, maar nog niet volledig. Ook is er een behoorlijk inzicht in de plannen waarmee we het moeten aanpakken. Dit zijn niet allemaal olifanten- en indianen-plannen, maar werkelijk zaken waarmee we de mensen kunnen binnenhalen. Ik ben dus ook blij met de steun van de fractie van GroenLinks, die zegt dat zij mijn plannen kan steunen als ik het allemaal een beetje redelijk en realistisch doe.
Ik ben het ook eens met mevrouw Van Tongeren en anderen, onder wie mevrouw Helder, die zeiden dat ze het wel willen kunnen controleren en dus precies willen weten wat de bewindslieden op dit punt willen bereiken. Dit is een punt waarvan je heel effectief kunt zeggen wat het allemaal oplevert. Uiteindelijk moet het werk worden gedaan door de mensen van de politie en door de leden van het Openbaar Ministerie, die daarvoor naar het oordeel van het kabinet per parket, in elk van de regio's, een vast aanspreekpunt moeten aanleveren. In sommige regio's is dat zo, in andere regio's nog niet. Dat moeten we wel doen. Als je ervaring hebt in dit werk, dat net iets anders is dan opsporingswerk, is er ook makkelijker contact tussen politie en OM en wordt het allemaal ook effectiever. Dat gaan we dus inzetten.
Mevrouw Helder ziet de meerwaarde van de minimumstraffen. Zij heeft daarover een paar opmerkingen gemaakt. Dat zou zo kunnen zijn. Mevrouw Helder heeft gelijk als ze zegt dat minimumstraffen een bepaalde drempel erin leggen. Het gaat dan alleen om een beperkte categorie misdrijven, die dus in die 4% valt. Ik heb geschetst dat het gaat om 525 van de 12.590 gevallen. Dan zou een minimumstraf een meerwaarde kunnen hebben. Het kabinet kent het standpunt van de PVV-fractie maar de PVV-fractie kent ook het standpunt van het kabinet. Als het kabinet-Rutte I niet was gevallen, was die wet waarschijnlijk al in de Eerste Kamer geweest. Dat is tegelijkertijd mijn antwoord. Wij hebben echter te maken met de situatie van vandaag. Het staat nu niet in het regeerakkoord. Jammer, zou ik bijna willen zeggen.
Over de verjaring heb ik gesproken, evenals over de voort-gangsbrief die mevrouw Helder heeft aangekaart. Over de verschijningsplicht ben ik niet enthousiast, zo zeg ik ook tegen de heer Van der Steur. Het kabinet is daar ook niet enthousiast over. De heer Oskam gaf eigenlijk het probleem al een beetje weer in zijn interruptie: de verschijningsplicht lost het niet op. Heb je die verschijningsplicht dan voor de zitting — dat hoor ik mevrouw Helder altijd zeggen — of ook voor de uitspraak? Bij meervoudige kamerzaken vindt de uitspraak vrijwel nooit direct plaats, maar pas na veertien dagen. Waar wil je de verschijningsplicht dan hebben? Wil je die op het moment dat de verdachte op de zitting is, of op het moment dat de uitspraak wordt gewezen? Dat heb ik niet gehoord van mevrouw Helder. Verder lijkt het plan over de verschijningsplicht mij niet effectief bij politierechterzittingen. Het betekent namelijk dat er nog maar heel weinig bij verstek wordt afgedaan. Ik moet er niet aan denken dat de rechter die mogelijkheid wordt ontnomen door de verschijningsplicht, gelet op het effectief bekorten van de doorlooptijden binnen het rechtsbestel. Ik zie dus twee problemen die niet worden opgelost door het plan van de PVV.
Mevrouw Helder (PVV):
De staatssecretaris stelt twee vragen. Waar het gaat om zedendelicten zet ik er in de regel altijd als motivering bij dat het in het kader van "naming and shaming" een groot goed is dat de verdachten ter zitting verschijnen, maar ook uit respect voor de slachtoffers in het bijzonder, voor de samenleving in het algemeen en voor de rechtbank. Een en ander geldt dan ook voor de uitspraak ter zitting. Het geldt voor beide zittingen. Dat is het antwoord op de eerste vraag. De staatssecretaris zegt dat hij hier niet aan moet denken bij politierechterzittingen, maar ik heb namens de PVV altijd gesteld dat het met name gaat om de ernstige misdrijven. Dat staat ook in de motie. Het gaat wat de PVV betreft om een verschijningsplicht voor misdrijven waar voorlopige hechtenis op staat. Dan heb je het over een gevangenisstraf van vier jaar of meer. Dat zijn in de regel de zaken die die voor een meervoudige kamer komen.
Staatssecretaris Teeven:
Het onderwerp van de verschijningsplicht zal ongetwijfeld een rol gaan spelen bij de behandeling van het wetsvoorstel met betrekking tot de slachtoffers en het spreekrecht. Ik denk dat het onderwerp daar thuishoort. Nu gebeurt er echter iets anders. Nu wordt de groep aanzienlijk beperkt. Ik heb even gekeken hoeveel zedendelicten in het aantal van 12.590 zitten, om hoeveel mensen het dan gaat. Wij praten dan over een aantal van ongeveer 90 van de 12.590. Dat zijn dus mensen die voortvluchtig zijn en die mogelijk een zedendelict hebben gepleegd. Het gaat om ongeveer 0,7% van het totale aantal mensen in het opsporingsregister. Als mevrouw Helder vindt dat wij in de Kamer een discussie moeten voeren over de vraag of de verschijningsplicht een bijdrage kan leveren aan de verwerking van leed door slachtoffers — als iemand zo maar wegblijft op een zitting, dan is dat niet goed voor de leedverwerking door slachtoffers en nabestaanden — dan is dat zeker een onderwerp waarover het kabinet na wil denken. Het past in het wetsvoorstel dat de Kamer zal bereiken over het spreekrecht. Ik ben zeer bereid om dit onderwerp daarin mee te nemen, als het althans over die beperkte groep delicten gaat.
De heer Van der Steur (VVD):
Een interessante gedachtewisseling tussen de staatssecretaris en collega Helder. Ik heb in een interruptie aan het adres van mevrouw Helder aandacht gevraagd voor het vertragingsaspect. Als iemand is gedetineerd en ter zitting moet verschijnen, is dat relatief gemakkelijk te organiseren, maar op het moment dat iemand niet gedetineerd is, als de voorlopige hechtenis is opgeschort, geldt de verschijningsplicht natuurlijk ook. Dan weet je echter niet waar de verdachte zich bevindt en dan moet je de zaak gewoon aanhouden als er een verschijningsplicht is, want anders is het een verstekzaak. Ik vroeg mij af of de staatssecretaris bij de uitwerking van het wetsvoorstel spreekrecht — ik wacht daar met grote interesse op — het aspect van de eventuele vertraging meeneemt. Dat op zichzelf is voor slachtoffers ook heel erg belastend.
De voorzitter:
Ik wil voorkomen dat er een discussie ontstaat over een toekomstig wetsvoorstel dat nog uitgebreid behandeld zal worden. De staatssecretaris mag de vraag kort beantwoorden.
De heer Van der Steur (VVD):
Ik ben dat met u eens, voorzitter, maar mevrouw Helder overweegt nog om een motie in te dienen. Als zij dat doet, wil ik met het oog op de beoordeling ervan weten of de staatssecretaris dat aspect meeneemt.
Staatssecretaris Teeven:
De vertraging kan natuurlijk worden beïnvloed door de voorlopige hechtenis. Het kabinet neemt maatregelen om ervoor te zorgen dat meer mensen in voorlopige hechtenis komen te zitten voor een aantal delicten waar ook mevrouw Helder aandacht voor vraagt. Mevrouw Helder spreekt over een beperkt aantal delicten waarbij sprake is van slachtoffers of nabestaanden. Vaak, maar lang niet altijd, zijn dat zaken waarin er sprake is van voorlopige hechtenis. In die discussie moet, zeker in de vertragingsvariant, die ook niet in het belang is van slachtoffers en nabestaanden, worden gekeken naar wanneer die verschijningsplicht zou moeten worden geëffectueerd. Soms worden mensen bij verstek veroordeeld, omdat ze tijdens de voorlopige hechtenis die soms wordt toegepast, worden vrijgelaten, en dan is er een half jaar later toch voldoende bewijs om een zaak aan te brengen. Dat gebeurt dan bij verstek. Dan moet je er inderdaad niet aan denken dat er dan een verschijningsplicht is, anders wordt zo'n zaak nooit meer berecht. Dat zijn nadelen en die moeten we wel meenemen, maar het voorstel van de PVV-fractie is niet onredelijk om te bezien of er in geval van ernstige delicten mogelijkheden zouden kunnen zijn voor een verschijningsplicht, in het belang van slachtoffers en nabestaanden.
De heer Van der Steur (VVD):
Daar kan de VVD-fractie zich in algemene zin in vinden. Ik heb goede nota genomen van het feit dat de staatssecretaris daar later op terugkomt in het zo belangrijke wetsvoorstel over het vrije spreekrecht. Ik hoop dan ook dat we daarover snel met elkaar kunnen spreken.
Staatssecretaris Teeven:
Dat waren de punten van mevrouw Helder.
Dan kom ik tot slot op de punten van de heer Van der Staaij. Hij heeft mij een groot aantal concrete vragen gesteld, waarvan ik een paar al heb beantwoord. Hij vroeg of er extra inzet is van de politie. Nee. Geen extra mensen, wel extra inzet. Hetzelfde aantal mensen wordt slimmer ingezet, dat is wat we vragen. We willen beter onderscheiden waar je wat prioriteit geeft. Korter lopende vrijheidsstraffen die kort in het opsporingsregister staan en waar geen opsporingsmiddelen voor nodig zijn, willen we laten doen door de uniformdienst, als het kan in acties waarbij meerdere dingen op eenzelfde moment gebeuren. Zaken met opsporingsindicaties willen we laten doen door de recherche die daar verstand van heeft, en zaken in het buitenland willen we laten doen door het landelijk team. Dat is de inzet die het kabinet voorstaat.
Dan het scherp sturen van de executietaak. We hadden dat niet inzichtelijk. We hebben de hele discussie geschetst. We hebben het nu een beetje inzichtelijk en ik hoop het ultimo van elk jaar nog beter inzichtelijk te hebben. Ik zal de Kamer dan ook oriënteren tegen het einde van elk jaar.
We moeten sterker inzetten op de identiteitscontrole van veroordeelde personen. Dat gebeurt al bij de penitentiaire inrichtingen, maar we moeten daar ook op elk ander moment op inzetten. Dat is eigenlijk waar de heer Marcouch aandacht voor vroeg. Hij maakt hetzelfde punt. We moeten bestanden koppelen en kijken wat de mogelijkheden zijn. Ik zal naar aanleiding van de opmerking die de heer Van der Staaij heeft gemaakt en de vragen die de heer Marcouch heeft gesteld, met de minister van Binnenlandse Zaken en de staatssecretaris van Financiën bezien wat voor mogelijkheden er nog meer zijn om bestanden te koppelen.
Over de Paspoortwet heb ik gesproken. Die staat in de week van 17 september op de agenda van de Kamer. Het beleid is aangescherpt. Daar sprak de heer Van der Staaij over. Hij vroeg wat nu precies voor welke categorie geldt. Hij stelde een vraag over de executieverjaring. Die wet heeft geen gevolgen voor kortlopende straffen, dus voor straffen korter dan drie maanden. Voor 80% van de gevallen heeft de wet geen gevolgen. De wet heeft wel gevolgen voor langere straffen. Ik zal de Kamer op de hoogte houden.
Voorzitter. Ik denk dat ik hiermee alle vragen van uw Kamer heb beantwoord.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de collega's en ik zie dat er nog twee vragen zijn. In de context van wat we aan het begin met elkaar hebben afgesproken wil ik de heren vragen om alleen even kort te herhalen welke vragen niet beantwoord zijn, want we lopen al aardig uit.
De heer Oskam (CDA):
Nog even heel kort. Volgens mij heb ik iets gemist. Ik heb nog even het Masterplan DJI genoemd, waarbij het aantal gevangenissen wordt ingeperkt en het aantal cellen. Hoe valt dat te rijmen met de plannen van de staatssecretaris om ambitieus met dit probleem om te gaan en mensen binnen te takelen?
Staatssecretaris Teeven:
Ik zal niet zeggen dat de heer Oskam iets heeft gemist, maar ik heb daar wel wat over gezegd: kortlopende gevangenisstraffen in detentie-inrichtingen waar meer mensen op één cel zitten dan twee personen. Ik heb het over zes mensen of acht mensen op één cel. Zeker bij vrijheidsstraffen van korter dan één maand zijn daar grotere mogelijkheden voor. Dat wordt in Lelystad op dit moment al gedaan. Ook voor de overige vrijheidsstraffen, de 20% die niet kortlopend zijn, zijn er voldoende mogelijkheden binnen de huidige capaciteit om het op te vangen als we uitgaan van in principe twee op één cel bij de helft van alle verdachten in 2015.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik heb op twee korte vragen nog geen antwoord gehad, of ik heb het gemist. De eerste vraag. Heb ik het nu goed begrepen dat de cijfers over dat stuwmeer van nog openstaande gevangenisstraffen pas recent op orde zijn gebracht en dat de aantallen in de afgelopen anderhalf jaar sinds de eerste brief hierover niet zijn gedaald? Mijn tweede vraag is heel kort. De staatssecretaris heeft toegezegd te gaan rapporteren. Is hij bereid om een heel concrete doelstelling vast te leggen voor de vermindering van dat stuwmeer? Hij heeft immers ook een doelstelling voor het percentage.
Staatssecretaris Teeven:
De aantallen zijn gedaald. Ik heb aangegeven dat het systeem ook wordt "vervuild" door criminele vreemdelingen die na 50% van hun uitgezeten straf nog wel in het opsporingsregister staan maar die wij niet opnieuw binnen willen hebben. Die straf gaat van het vlottende deel naar het statische deel van het OPS. Dat betreft echter mensen waarop niet wordt geïnvesteerd of geëxecuteerd. In absolute zin heeft dus een verbetering plaatsgevonden sinds 2010. Het probleem is dat de gegevens, bijvoorbeeld over het aantal vreemdelingen dat hiervan gebruikmaakt, niet centraal worden vastgelegd. Ik heb gemeld dat hopelijk per 1 januari het administratieve centrum in Leeuwarden operationeel is. Dan hebben wij dat totaalplaatje wel. Er is dus wel sprake van een verbetering, met enige honderden. Ik kan die niet nader specificeren als gevolg van de situatie in eerdere jaren. Er is een instroom waaraan wij gewoon niets doen. Aan een deel van de signalering in het opsporingsregister doen wij niets en willen wij ook niets doen. Met die mensen is afgesproken dat als zij, bij een gevangenisstraf van drie jaar, na achttien maanden gevangenisstraf het land verlaten en nooit meer terugkomen, de straf verder niet geëxecuteerd zal worden. Als zij op een zeker moment wel in Nederland worden aangetroffen, worden die achttien maanden alsnog opgelegd. Dat blijft in het OPS staan; over vijftien jaar staan die mensen nog steeds in het OPS.
De voorzitter:
Volgens mij was de tweede vraag of u een concrete doelstelling kunt formuleren.
Staatssecretaris Teeven:
Ik heb de doelstelling met betrekking tot de uitval genoemd. Die staat ook in mijn brief van 25 februari. De totale doelstelling is om het aantal openstaande straffen — vooral die van die 4%, de zwaarste zaken — maximaal terug te brengen. Dat is een aantal van ongeveer 530. We proberen zoveel mogelijk te preciseren op basis van recherche-indicatie. Daarop wordt maximaal ingezet. De overige zaken, de grote aantallen, moeten natuurlijk ook worden teruggebracht. Daarnaast moeten we ervoor zorgen dat het niet opnieuw uit de hand loopt.
De heer Van Weyenberg (D66):
De staatssecretaris gaat nu in op de intentie om aantallen naar beneden te brengen. Ik vroeg hem evenwel om een concreet afrekenbaar getal. Dat lijkt mij wel zo helder. Ik heb het gevoel alsof ik nu de inbreng van de heer Marcouch vanochtend in de media sta te verdedigen. Ik had verwacht dat hij hierop ook zou aanslaan. Hij sprak over 1.000 per jaar eraf.
Staatssecretaris Teeven:
Ik heb gezegd dat er iets meer dan 4.000 zaken zitten in dat vlottende deel met opsporingsindicaties. Er zitten iets meer dan 8.000 zaken in dat statische deel met weinig opsporingsindicaties. Een gedeelte zit nog in de werkvoorraad: zo'n 2.888 zaken. Laten wij met elkaar afspreken dat op dat vlottende deel van het OPS maximaal wordt ingezet. We moeten proberen om in elk geval het aantal zaken elk jaar te verminderen. Ik zal de Kamer daarover regelmatig rapporteren.
De voorzitter:
Hiermee komen wij aan het einde van de beantwoording door het kabinet in eerste termijn. Wij hebben met elkaar een uitgebreide eerste termijn gehad. De staatssecretaris heeft heel concrete toezeggingen gedaan. In die context en gelet op de tijd kijk ik naar de collega's en vraag ik of zij behoefte hebben aan een tweede termijn. Dat is het geval. Ik zal daarbij strikt de spreektijd van twee minuten handhaven. Het woord is allereerst aan de heer Marcouch.
Voorzitter. Het is helder. Er is grote consensus over in de Kamer dat criminelen opgespoord en opgesloten moeten worden. Deze gepassioneerde staatssecretaris zit er naar mijn tevredenheid heel pragmatisch in. Ik heb hem gehoord. Hij heeft toegezegd heel intens in te zetten op de opsporing. Die inspanningen zijn heel belangrijk. Als je een voortvluchtige wilt opsporen en oppakken, dan moet je inspanningen plegen. Wij zullen de staatssecretaris ook houden aan de prestaties van de politie op dit punt. Ook de andere diensten moeten inzetten op het opsporen van de criminelen. Blijft open dat de staatssecretaris niet echt scherp aangeeft wat zijn ambitie is om deze getallen terug te brengen. Collega Van Weyenberg heeft geprobeerd dat eruit te krijgen. Ik zou naar ambitie toe willen, zodat wij weten waarop wij de staatssecretaris en de minister kunnen afrekenen.
Voorzitter. De staatssecretaris heeft duidelijk gemaakt dat hij deze kwestie van de veroordeelden die vrij rondlopen ziet als een uitdaging waarmee hij met enthousiasme aan de slag gaat en dat hij er zelfs op afgerekend kan worden. Zo begrijp ik zijn woorden in ieder geval. Dat is heel wat. Hij maakt dat ook mogelijk doordat hij jaarlijks een rapportage naar de Kamer stuurt waarin wij kunnen volgen hoe het er daadwerkelijk voorstaat. Dat sluit aan bij de vragen die ik heb gesteld. Mijn fractie vindt dat een prima uitgangspunt om het te controleren en te zien hoe consequent ermee wordt omgesprongen.
Voor de duidelijkheid wil ik nog even gememoreerd hebben dat de staatssecretaris zegt dat er geen extra capaciteit bij de politie komt en dat wij het moeten hebben van de prio-ritering, maar dat ook de prioritering op dit punt niet ten koste gaat van andere prioriteiten die inmiddels in de achterliggende debatten aan de politie zijn opgelegd.
Voorzitter. Wij hebben een goed debat gehad over een belangrijk onderwerp, waarbij ik tot mijn grote vreugde heb vastgesteld dat de Kamer zeer eensgezind wil bereiken dat veroordeelde criminelen daar terechtkomen waar zij horen, namelijk in de gevangenis om de straf te ondergaan die zij hebben gekregen.
Wij hebben nog een beetje discussie over de vraag hoe wij daar het meest efficiënt komen. Tegelijkertijd denk ik dat niemand die dit debat heeft beluisterd, er niet van onder de indruk kan zijn dat de staatssecretaris hier een- en andermaal heeft toegezegd dat ook hij persoonlijk zich ervoor zal inzetten dat deze situatie zo snel mogelijk effectief wordt opgelost. Voor de VVD-fractie is wat dat betreft het vertrouwen er dat op die manier dit probleem zo efficiënt en zo voortvarend mogelijk wordt opgelost. Ik doe een nadrukkelijk beroep op de collega's om in de toekomst, zeker als het wetsvoorstel tot uitbreiding van de onmiddellijke uitvoering van straffen hier in de Kamer ligt, met een open blik — het is een slecht teken dat de heer De Wit wegloopt — naar dat wetsvoorstel te kijken en niet meteen al te beginnen met de rechtsstaat dit en de rechtsstaat dat. Het interessante is dat over het fenomeen "rechtsstaat" in de ons omringende landen, die wij toch alle als rechtsstaten zien, zeer verschillend wordt gedacht en dat juist daar deze vormen van tenuitvoerlegging van straffen in veel gevallen wel gebruikelijk zijn.
Laten wij hopen, verwachten en het vertrouwen hebben dat de vrij rondlopende veroordeelde criminelen zo snel mogelijk de straf ondergaan waartoe zij zijn veroordeeld.
De voorzitter:
Voor degenen die dat niet konden zien: de heer De Wit kwam onmiddellijk terug toen u het over hem had.
Voorzitter. Het is fijn te constateren dat de Kamer het onderling eens is en dat de staatssecretaris onverminderd ambitieus is. Hij heeft inzichtelijkheid toegezegd: hij wil over een jaar rapporteren. Wat mij betreft zou dat een halfjaar moeten zijn. Dat lijkt flauw, maar de druk moet op de ketel. Jan de Wit heeft gezegd dat het al jaren niet goed loopt en dat het nu echt moet gebeuren. Dan is het ook goed om regelmatig te rapporteren.
Ik vind ook dat het analoog zou moeten zijn aan hetgeen minister Opstelten ons heeft toegezegd over de prestaties van de strafrechtketen. Op 5 juli jl. heeft hij een brief gestuurd en gezegd dat hij de Kamer halfjaarlijks informeert. Ik zou zeggen: ook over dit onderwerp. Het hoort er ook bij, dus neem dat dan meteen maar mee.
Ik krijg graag een toezegging van de staatssecretaris dat hij per halfjaar gaat rapporteren en dat er, tegemoetkomend aan het verzoek van de heer Van Weyenberg, concrete doelen worden gesteld. Die zijn er eigenlijk al. Het ministerie heeft gezegd dat het binnen 30 dagen allemaal geregeld moet zijn: het moet binnen 30 dagen ten uitvoer worden gelegd. Ook de voorraad die er nog ligt, moet zo snel mogelijk worden weggewerkt. Voor het geval dat de staatssecretaris dat niet wil toezeggen, heb ik een korte motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van oordeel dat elke door de rechter opgelegde straf zo snel mogelijk ten uitvoer moet worden gebracht;
overwegende dat als norm wordt gehanteerd dat onherroepelijk veroordeelden binnen 30 dagen hun straf moeten gaan uitzitten;
van oordeel dat het onacceptabel is dat momenteel duizenden veroordeelden vrij rondlopen en dat het gemiddeld veertien maanden duurt voordat een straf ten uitvoer wordt gelegd;
van oordeel dat de Nederlandse samenleving beschermd moet worden tegen veroordeelden die vrij rondlopen;
verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat opgelegde straffen binnen 30 dagen ten uitvoer worden gelegd en de executie van nog niet ten uitvoer gelegde zaken zo snel mogelijk gebeurt, en de Kamer halfjaarlijks te informeren over de stand van zaken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Oskam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 118 (33400-VI).
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording in eerste termijn. Het is helder dat hij en alle Kamerfracties die aan dit debat deelnemen, vinden dat de zaak beter moet. Het moet ook beter voor het rechtsgevoel, omdat wij het niet acceptabel vinden dat zoveel duizenden mensen hun vrijheidsstraf weten te ontlopen en daar aan het eind ook nog voor worden beloond doordat de vrijheidsstraf helemaal uit beeld verdwijnt vanwege verjaring.
Ik ben ook blij met de toezegging om de Kamer te rapporteren over de voortgang en met de "percentagedoelen" die de staatssecretaris heeft geschetst. Die zijn buitengewoon ambitieus. In die ambitie steunt mijn fractie hem van harte, maar het is ook goed om de vinger aan de pols te houden om te kijken dat er voldoende voortgang wordt geboekt.
Ik had net per interruptie nog één vraag gesteld. Dat stuwmeer van meer dan tienduizend mensen die naar de gevangenis moeten maar dat nog niet hebben gedaan, ligt mij toch zwaar op de maag. Ik zou hem nogmaals ertoe willen oproepen om in zijn eerste rapportage ook daarvoor een concreet doel op te nemen. Ik begrijp dat dat een veelkoppig monster is en dat er verschillende zaken onder die 12.000 zaken vallen, maar misschien kan hij per groep bekijken wat haalbaar is. Ik wil echter dat hij aan die doel- stelling een ambitieus maar realistisch, absoluut getal koppelt, zodat de Kamer kan bekijken of de ambities van de staatssecretaris en de Kamer ook op dat vlak voldoende in resultaat worden omgezet.
Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de antwoorden, met name voor de toezegging om de Kamer jaarlijks te informeren over de stand van zaken, ofwel over de prestaties in het afgelopen jaar in dit kader.
Ere wie ere toekomt, in het vorige kabinet, dus met steun van de PVV, is al afgesproken dat veroordeelden van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven na veroordeling in eerste aanleg, hangende het hoger beroep, in voorlopige hechtenis blijven, dat verjaringstermijnen van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven worden verlengd, en dat er minimumstraffen komen. Dat is geen voltooid verleden tijd. Dat komt heus nog weleens ter tafel, hopelijk ook aan een onderhandelingstafel.
Ik maak van mijn verdere tijd gebruik om een motie in te dienen. Ik heb haar aangepast. Het was de bedoeling om haar in te dienen voor misdrijven waar vier jaar of meer gevangenisstraf op staat. Ik heb haar voor nu enigszins aangepast, want soms moet je de winst pakken die wordt aangeboden. Dus ik zeg niet dat ik nooit meer kom met een verschijningsplicht voor de andere misdrijven, maar voor nu dien ik een motie in voor de ernstige gewelds- en zedenmisdrijven.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat verdachten ter terechtzitting dienen te verschijnen uit respect voor de slachtoffers in het bijzonder en de maatschappij in het algemeen en om ter zitting verantwoording af te leggen;
verzoekt de regering, een verschijningsplicht ter terechtzitting in het Wetboek van Strafvordering op te nemen voor verdachten van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven zodat zij na een veroordeling meteen naar de gevangenis kunnen worden overgebracht voor het ondergaan van de opgelegde straf,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Helder en Van der Steur en Van der Steur. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 119 (33400-VI).
Ik kijk even naar de staatssecretaris. Hem is nog een aantal concrete vragen gesteld en er zijn twee moties ingediend, maar ik zie dat hij meteen kan beginnen met de beantwoording.
Voorzitter. Dank voor de opmerkingen van de leden in tweede termijn. De heer Marcouch en de heer Van Weyen-berg hebben gevraagd om kwantitatieve doelstellingen. Ik heb aangegeven dat de zaken worden ingeregeld, dat men bij de Nationale Politie binnen die tien regio's bezig is met het implementeren van dit hele model en dat het op onderdelen in regio's goed gaat, maar nog niet overal. Ik wil jaarlijks rapporteren over de stand van zaken. Dat is ook meteen mijn antwoord op de motie van de heer Oskam. Dat wil ik niet halfjaarlijks doen, want ik wil niet de situatie hebben waarbij politie en Openbaar Ministerie en andere diensten de hele tijd bezig zijn om informatie te verzamelen. Je moet dan namelijk halfjaarlijks alles weer omkeren. Dat dient volgens mij ook geen doel. De motie van de heer Oskam is ook een beetje "je geeft een vinger en ze pakken de hele hand". Ik ontraad die motie dan ook. Ik vind haar bovendien een bureaucratisch monster. Ik herken dat niet zo in het CDA. Ik zeg het maar eerlijk tegen de heer Oskam. Een jaarlijkse rapportage lijkt mij realistisch.
De heren Marcouch en Van Weyenberg hebben gezegd dat ik een aantal moet noemen. Dat wil ik graag doen, maar dat wil ik dan wel doen op het moment dat de hele organisatie volledig is ingeregeld, zodat men ook een eerlijke kans heeft. Ik heb nu al de ambitie uitgesproken dat het minder moet zijn. Ik wil best aantallen noemen, maar dan wel op het moment dat die tien regio's allemaal op dezelfde manier functioneren en de landelijke coördinatieteams er zijn. Ik heb nu al doelstellingen met betrekking tot de uitval uitgesproken. Die staan ook in de brief. Die 92% in 2016 is best ambitieus. Men wil graag kwantitatieve doelstellingen hebben. Dat begrijp ik en dat respecteer ik ook, maar het moet niet een kwantitatieve doelstelling zijn met een politieapparaat dat nog niet volledig is ingeregeld. Ik vind het nu dan ook te vroeg, maar de bereidheid is er wel.
De heer Marcouch (PvdA):
Dit onderwerp ligt er al heel lang. Het is ingewikkeld, complex. Ik ben overtuigd van de passie en de drive van de staatssecretaris. Daar twijfel ik helemaal niet aan. Mijn zorg is echter dat wij weer gaan wachten, bijvoorbeeld totdat de Nationale Politie gereorganiseerd is, voordat wij hier werk van gaan maken. Ik wil de overtuiging hebben dat de staatssecretaris aantallen in zijn hoofd heeft van de voorraad die weggewerkt moeten zijn en waar wij hem dan aan kunnen houden en waar hij de politie en de andere organisaties van het OM aan gaat houden. Anders blijft het toch een beetje open. Deze voorraad is niet nieuw, maar tot nu toe is dit niet opgepakt.
De voorzitter:
Wij gaan niet het hele debat opnieuw doen.
Staatssecretaris Teeven:
De voorraad is niet nieuw, maar de Nationale Politie is wel nieuw. De implementatie van de Nationale Politie is in volle gang. Wij praten in het kader van de verbetering van de prestaties in de strafrechtsketen ook over verbeteringen in de opsporing en de vervolging. Dat is een totaalpakket opsporing, vervolging en executie waar de minister en ik mee bezig zijn. Ik denk dat de heer Marcouch mij niet euvel duidt dat als hij van de regering een reactie wil op de verbeteringen van de prestatie in de strafrechtsketen, zeker als er concrete aantallen worden gevraagd, ik die geef op het het moment dat er ook een serieuze organisatie is op alle onderdelen en in alle regio's en die drie lagen het kunnen uitvoeren. De ideeën zijn er en er is ook meer dan een begin van uitvoering. Als het gaat om de uitval heb ik percentagedoelstellingen geformuleerd. Een aantal woordvoerders heeft ook geconstateerd dat die behoorlijk ambitieus zijn. Ik loop echt niet weg voor die ambitie. Ik wil dus wel aantallen noemen, maar dan wel op een moment dat het past in het totale traject verbetering prestaties strafrechtketen.
De voorzitter:
Mijnheer Van Weyenberg, u hebt al een aantal interrupties gepleegd. Ik sta u nog één korte vraag toe.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik ben blij met de toezegging dat er zo'n doel komt. Dat vind ik winst van dit debat. Kan de staatssecretaris iets van een tijdpad schetsen? Ik begrijp dat hij zegt dat hij eerst zijn materiaal en zijn organisatie op orde wil hebben, maar kan hij bij de eerste rapportage die hij naar de Kamer stuurt over de ontwikkelingen, een eerste concrete doel in getallen opschrijven? Mag ik zijn toezegging zo begrijpen?
Staatssecretaris Teeven:
Ja, voorzitter, op het moment dat de eerste rapportage komt, kunnen wij ook de doelstellingen in getallen formuleren. Dat moment van de eerste rapportage komt op het moment dat de organisatie er klaar voor is om dat te doen. Dat past ook in het totale plaatje. Daarom heb ik op dit punt afstemming nodig met de minister. Dat past ook bij de zaken. De heer De Wit heeft daarvoor terecht aandacht gevraagd in zijn bijdrage in tweede termijn. Het past ook in het verhaal hoeveel capaciteit je inzet voor opsporing, voor ondersteuning van de vervolging en voor de executie. Het is dus het totaalplaatje. Daarvoor heeft de Rekenkamer ook aandacht gevraagd. Die vroeg ons bewindslieden om ervoor te zorgen dat wij de totale keten op orde krijgen. Daarbij past dit verhaal. In het kader daarvan kan ik die toezegging doen aan de heer Van Weyenberg.
Ik dank de heer De Wit. Ik kan de drie punten bevestigen die hij heeft geconstateerd: jaarlijkse rapportage, geen extra capaciteit en prioritering, en niet de kosten van andere prioriteiten. Het moet dus plaatsvinden in de normale bedrijfsvoering.
Ik dank de heer Van der Steur voor zijn opmerkingen.
Ik ontraad de motie op stuk nr. 118 van de heer Oskam. Dat heb ik al aangegeven. In de motie staat: "overwegende dat als norm wordt gehanteerd dat onherroepelijk veroordeelden binnen 30 dagen hun straf moeten gaan uitzitten". De heer Oskam en ik hebben beiden in het rechterlijk bedrijf gewerkt in verschillende functies. Hij en ik weten dat die norm volstrekt onhaalbaar is. Ik zeg het gewoon maar eerlijk. Om die reden ontraad ik de motie. Zeker als je in het bedrijf hebt gewerkt, weet je als geen ander dat die norm volstrekt onhaalbaar is.
De heer Oskam (CDA): Voorzitter …
De voorzitter:
Een seconde, staatssecretaris. Er is een vraag voor u van de heer Oskam. Ik vraag hem om het kort te houden. Hij werd duidelijk geadresseerd. Ik sta een interruptie dus toe.
De heer Oskam (CDA):
Ik zal het heel kort houden. Het gaat om de norm van het eigen ministerie. Ik weet dat het heel ambitieus is, maar de bedoeling is dat je, als je gepakt wordt en dan wordt gestraft, snel je straf moet uitzitten. Dat is wat Nederland wil. Dan is 30 dagen niet veel te lang.
Staatssecretaris Teeven:
Nee, het wetsvoorstel voor de uitbreiding van voorlopige hechtenis is de inzet van het kabinet voor de korte zaken bij de politierechter. Daardoor kunnen mensen vaak al in voorlopige hechtenis een deel van hun uiteindelijk op te leggen straf hebben ondergaan. De inzet van de meervoudige kamer is om dadelijke tenuitvoerlegging mogelijk te maken voor ernstige delicten. Ik heb de normen aangegeven. De streefnorm is om in 2016 bij minimaal 80% van de vrijheidsstraffen binnen zes maanden te zijn gestart met de tenuitvoerlegging. De ambitie is om in 2019 bij 85% te starten binnen zes maanden. Die 30 dagen zijn daarom niet realistisch. Om die reden moet ik de motie ontraden. Het kabinet kan daar niet achter staan, omdat je vanuit de praktijk weet dat het een onhaalbaar verhaal wordt.
Over het stuwmeer heb ik met de heer Van Weyenberg gesproken.
Dat brengt mij, tot slot, bij mevrouw Helder en haar motie op stuk nr. 119. Die motie wil ik onderzoeken. De gedachte die opgenomen is in de motie, is sympathiek. Ik wil de indieners van de motie in overweging geven dat ik daarop binnen afzienbare termijn zal reageren met een brief. Daarin zal ik de gedachten van het kabinet op dit punt uiteenzetten. Wellicht zal mevrouw Helder dat aanleiding geven om haar motie op dit moment aan te houden.
De voorzitter:
Mevrouw Helder, er wordt een verzoek gedaan om de motie aan te houden.
Mevrouw Helder (PVV):
Ja, in beginsel wil ik motie aanhouden, maar kan de staatssecretaris aangeven op welke termijn hij met een brief kan komen? Ik heb begrepen dat hiernaar ook onderzoek wordt gedaan in het kader van het wetsvoorstel voor de uitbreiding van het spreekrecht van de slachtoffers. Ik hoop dat die brief er aan het einde van het jaar ligt.
Staatssecretaris Teeven:
Ik streef ernaar de Kamer hier aan het einde van het jaar,
voor het kerstreces. over te berichten.
Mevrouw Helder (PVV): Dan houd ik mijn motie aan.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Helder stel ik voor, haar motie
(33400-VI, nr. 119) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Staatssecretaris Teeven:
Dan heb ik alle opmerkingen in tweede termijn besproken.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Ik kijk nog even naar de collega's. Ik zie verder geen laatste reacties. Wij zijn gekomen aan het einde van de beraadslaging.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Over de ingediende motie wordt volgende week dinsdag gestemd.
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.