Kabinetsformatie 1952
Voor de verkiezingen1 had de VVD al aangegeven niets in een kabinet op brede basis te zien, waarna Drees2 zich richtte tot de ARP als vierde partij. Programmatisch kwamen de vier partijen, PvdA3, KVP4, ARP5 en CHU6, snel tot overeenstemming. De verdeling van de portefeuilles duurde daarna nog bijna twee maanden.
Vooral de invulling van twee posten op Buitenlandse Zaken (over instelling daarvan was al snel besloten), zorgde voor veel hoofdbrekens. Uiteindelijk, na vier (in)formateurs, wist Willem Drees op 2 september 1952 de formatie van een kabinet af te ronden.
Inhoudsopgave
datum |
wat |
wie |
tot en met |
dagen |
---|---|---|---|---|
25 juni 1952 |
||||
27 juni 1952 |
Benoeming formateur7 |
22 juli 1952 |
26 |
|
23 juli 1952 |
Benoeming formateur |
4 augustus 1952 |
13 |
|
5 augustus 1952 |
Benoeming formateur |
21 augustus 1952 |
17 |
|
22 augustus 1952 |
Benoeming informateur |
26 augustus 1952 |
5 |
|
29 augustus |
Benoeming formateur |
W. Drees |
1 september 1952 |
4 |
2 september 1952 |
Beëdiging11 nieuwe bewindslieden |
|||
Totale duur formatie13 |
67 |
Formatie-Drees
Drees (PvdA) kreeg als eerste de formatieopdracht. De VVD had voor de verkiezingen al aangegeven niet meer in te zijn voor een brede samenwerking, waardoor de liberalen gedurende de hele formatie buitenspel stonden. Drees liet daarom zijn oog vallen op de ARP als vierde coalitiepartner. De antirevolutionairen waren na de oplossing van de Indonesische kwestie bereid toe te treden.
Binnen een paar dagen wist Drees een door PvdA, KVP, ARP en CHU geaccepteerd akkoord op richtlijnen op te stellen, voornamelijk voortbordurend op het beleid van zijn vorige kabinet. Alleen over Nieuw-Guinea ontstonden problemen, maar door daarvan - zowel voor ministers als voor de fracties - een vrije kwestie te maken, was dat geen breekpunt.
Verdeling portefeuilles
De verdeling van de kabinetsposten leverde daarna flinke problemen op. De PvdA wilde graag de posten uit het kabinet-Drees II houden, terwijl de katholieken vonden dat zij recht hadden op een groter aantal zetels. De KVP had het daarnaast voorzien op Binnenlandse en Economische Zaken, en Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. ARP-leider Schouten14 eiste een plek in de sociaaleconomische driehoek op voor de antirevolutionairen.
Daarnaast hadden de confessionele partijen grote moeite met de door Drees voorgestelde kandidaten Hofstra15, Suurhoff16 (PvdA) en Beyen17 (partijloos). Hofstra lag als financieel woordvoerder niet goed bij de KVP, bij Suurhoff werkte zijn NVV-verleden tegen hem en Beyen kon als partijloos minister van Buitenlandse Zaken niet op steun rekenen.
Drees kwam uiteindelijk met een plan met de verhouding 5-5-2-2-1, bestaande uit 15 posten en 13 departementen. Dit betekende dus twee ministers zonder portefeuille, om de politieke verhoudingen recht te doen. Gekozen werd voor een minister van Publieke Bedrijfsorganisatie en een tweede minister van Buitenlandse Zaken.
Partij |
Post |
PvdA |
Algemene Zaken (minister-president) |
Sociale Zaken en Volksgezondheid |
|
Financiën |
|
Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening |
|
Wederopbouw en Volkshuisvesting |
|
KVP |
Binnenlandse Zaken (viceminister-president) |
Economische Zaken |
|
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen |
|
Publieke Bedrijfsorganisatie (zonder portefeuille) |
|
Buitenlandse Zaken (zonder portefeuille) |
|
ARP |
Justitie |
Verkeer en Waterstaat |
|
CHU |
Defensie |
Overzeese Rijksdelen |
|
Partijloos |
Buitenlandse Zaken |
De ARP wees de opzet van Drees af, omdat niet aan hun eis was voldaan. Daarom zocht Drees zijn heil in kabinet van PvdA, KVP en CHU. De KVP en CHU weigerden echter zonder de ARP te regeren. Drees gaf daarop zijn opdracht terug.
Formatie-Beel
Nadat Drees zijn formatieopdracht had ingeleverd, kreeg Louis Beel8 (KVP) de kans een kabinet te formeren. Hij liet de richtlijnen van Drees intact, maar begon te sleutelen aan de verhoudingen. Hij beoogde een kabinet dat onder leiding van een katholiek zou staan tot stand te brengen. Drees zou dan Sociale Zaken krijgen, terwijl Volksgezondheid en Maatschappelijk Werk samen een departement zouden vormen (voor de ARP). De PvdA zou Justitie en het vicepremierschap (Donker9) als wisselgeld krijgen, en de ARP kreeg haar aandeel in de sociaaleconomische driehoek met Economische Zaken. De Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO) vond Beel niet meer waard dan een staatssecretariaat. De rest van Drees' opzet bleef in stand.
De confessionele fractieleiders gingen akkoord met het voorstel, hoewel de KVP maar drie volledige ministersposten kreeg. De PvdA sputterde tegen, zowel Drees, als Donker, als de fractie hadden grote bezwaren. Sociale Zaken en Volksgezondheid moesten één departement blijven en er was te veel onzekerheid over de mogelijke minister van Economische Zaken. Na herhaald overleg zag ook Beel geen oplossing meer. Hij gaf zijn opdracht terug.
Formatie-Donker
Nadat koningin Juliana uitgebreid had gesproken met Romme18 (KVP) en Donker (PvdA), besloot zij deze laatste te vragen een kabinet te formeren. Donker bouwde voort op het door Drees geleverde werk, maar weer weigerde de ARP mee te werken. Ook Donker zocht naar een alternatief van PvdA, KVP en CHU, met een 'halve' zetel extra voor die laatste partij.
Om in contact te staan met de KVP-top zocht Donker toenadering tot Eerste Kamerlid pater Beaufort19, vertrouweling van Romme. Beaufort wilde Beel als premier (maar die wees dat af). De KVP eiste inmiddels Buitenlandse Zaken op. Tijdens de besprekingen gingen diverse varianten over tafel: Sociale Zaken en Volksgezondheid zouden niet gesplitst worden, maar V&W wel. Verkeer zou dan bij de PBO terecht komen. Verder werd gedacht over dubbele bezetting van Buitenlandse Zaken, waarvoor Luns20 en Blaisse21 de voornaamste kandidaten waren. Drees had drie grote bezwaren: hij wilde geen minister van Financiën worden, vond tweemaal Buitenlandse Zaken voor de KVP een slechte zaak en was tegen een splitsing van Verkeer en Waterstaat.
Ondertussen boekte Donker wel een succesje met het binnenhalen van de ARP'ers Zijlstra22 en Algera23 (respectievelijk op Economische Zaken en V&W). Het knelpunt lag nu bij de invulling van Buitenlandse Zaken. Beaufort mocht geen minister worden omdat hij geestelijke was, terwijl Luns niet geschikt werd geacht. Daarbij kwam dat Beel, die een essentiële schakel was, niet mee zou doen bij een dubbele KVP-positie op Buitenlandse Zaken. Als oplossing kwam Donker met Beyen voor Buitenlandse Zaken en Luns als minister zonder portefeuille.
Ook voor een aantal andere departementen vond Donker een oplossing: Cals24 zou OKW overnemen, terwijl de formateur zelf naar Justitie zou gaan. De PvdA stemde in met de door Donker voorgestelde constructie, maar de KVP weigerde vanwege de bezetting van Buitenlandse Zaken.
Informatie-Staf en Formatie-Drees
Ondanks de afwijzing van de KVP leek een oplossing nu dichtbij. Staf10 (CHU) ontving de opdracht de mogelijkheden voor een kabinet te onderzoeken. Staf maakte definitief de keuze voor Luns als tweede man op Buitenlandse Zaken, met Beyen als partijloos minister op dat departement. In feite was Luns een tweede minister, inclusief ambtswoning en aanspreektitel.
De KVP kon daarnaast bewindspersonen gaan aanzoeken voor Maatschappelijk Werk (zonder Volksgezondheid) en Wederopbouw en Volkshuisvesting. Beel (later Van Thiel25) en Witte26 werden bereid gevonden deze departementen te gaan leiden. Zijlstra en Algera traden eveneens toe als minister. Suurhoff was bereid minister van Sociale Zaken te worden. Het enige opengebleven departement was Financiën. De KVP verzette zich tegen benoeming van H.J. Hofstra15, maar achtte Van de Kieft27 wel aanvaardbaar. Staf gaf het stokje hierna over aan Drees, die de formatie snel afrondde. Op 2 september 1952 volgden de benoemingen in het kabinet Drees-III28.
Het regeringsprogramma29 van 1952 omvat de afspraken gemaakt tussen regeringspartijen PvdA3, KVP4, ARP5 en CHU6 en vormde de basis voor het kabinet-Drees III28. Centraal in de richtlijnen stond de kwestie Nieuw-Guinea.
De formateurs
W. (Willem) Drees
'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld ('niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk'). Groeide op in Amsterdam en klom op van stenograaf, SDAP-wethouder van Den Haag en Kamerlid, tot minister en minister-president. Had als wethouder van Den Haag al voor 1940 een goede naam als bestuurder. In de oorlog enige tijd gijzelaar en centrale figuur in het politieke verzet. Bracht in 1947 als minister van Sociale Zaken de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW. Werd zowel daardoor, als door zijn leiderschap en soberheid een populair staatsman, ook buiten zijn eigen kring. Tien jaar premier van brede coalities waarvan PvdA en KVP de kern vormden. Had goede contacten met Beel8. Brak in de jaren '70 met zijn partij, de PvdA, uit onvrede over de koers. Sober levende en altijd eenvoudig gebleven man, die een zeer hoge leeftijd bereikte.
L.J.M. (Louis) Beel
Katholieke staatsman. Eén van de belangrijkste politici van na 1945. Begon zijn loopbaan als gemeenteambtenaar. In 1945 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en als zodanig speelde hij een voorname rol bij de naoorlogse zuiveringen. Was als premier en Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon een vooraanstaande figuur in het moeizame proces van dekolonisatie. Voorstander van militair optreden (politionele acties) tegen de Republiek Indonesia. Na terugkeer uit Indië hoogleraar en in 1951 weer minister van Binnenlandse Zaken en in het kabinet-Drees III28 tevens vicepremier. Had een goede band met Drees2. In de jaren vijftig en zestig als (in)formateur betrokken bij de vorming van diverse kabinetten, vooral van centrumrechtse signatuur. Belangrijk adviseur en vertrouweling van koningin Juliana12. Gezagvol, inventief en doortastend politicus, die vaak als regelaar en 'bruggenbouwer' fungeerde. Ook een wat dorre formalistische jurist, die als bijnaam 'de Sfinx' had. In de persoonlijke omgang echter veel minzamer.
L.A. (Leen) Donker
Vooraanstaand Rotterdamse SDAP- en PvdA-politicus. Was advocaat en bezat als jurist veel gezag in de Tweede Kamer. Leidde vijf jaar op voortreffelijke wijze de parlementaire enquête regeringsbeleid 1940-194530. Volgde in 1951 Van der Goes van Naters31 op als fractieleider. Werd minister van Justitie in het derde kabinet-Drees28, na zelf eerder als formateur te zijn opgetreden. Had een grote werkkracht en bracht een groot aantal wetten tot stand, zoals nieuwe regelingen voor ontslag, voogdij en ondertoezichtstelling, en een nieuwe wet over administratieve rechtspraak. Eiste daardoor veel van zijn ambtenaren en ook van zichzelf. Overleed enkele maanden voor het einde van de kabinetsperiode.
C. (Kees) Staf
Krachtige minister op de twee defensiedepartementen in de jaren vijftig. Was directeur van de Heidemij en topambtenaar op het ministerie van Landbouw en werd in 1951 voor de CHU minister van Oorlog en van Marine. Hij bleef dat tot begin 1959. Reorganiseerde de Nederlandse strijdkrachten, onder meer vanwege de Nederlandse deelname aan de NAVO. Stond goed aangeschreven bij de Amerikanen en gold als een bekwame manager. Speelde bij enkele kabinetsformaties een bemiddelende rol. Was overigens niet geheel onomstreden vanwege zijn betrokkenheid bij de uitzending van Nederlandse boeren naar Oost-Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog.
De fractievoorzitters bij de onderhandelingen
L.A. (Leen) Donker
Vooraanstaand Rotterdamse SDAP- en PvdA-politicus. Was advocaat en bezat als jurist veel gezag in de Tweede Kamer. Leidde vijf jaar op voortreffelijke wijze de parlementaire enquête regeringsbeleid 1940-194530. Volgde in 1951 Van der Goes van Naters31 op als fractieleider. Werd minister van Justitie in het derde kabinet-Drees28, na zelf eerder als formateur te zijn opgetreden. Had een grote werkkracht en bracht een groot aantal wetten tot stand, zoals nieuwe regelingen voor ontslag, voogdij en ondertoezichtstelling, en een nieuwe wet over administratieve rechtspraak. Eiste daardoor veel van zijn ambtenaren en ook van zichzelf. Overleed enkele maanden voor het einde van de kabinetsperiode.
C.P.M. (Carl) Romme
Voorman van de KVP die met Drees2 in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn32. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé33 en Schmelzer34. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.
J. (Jan) Schouten
Bijna veertig jaar lid van de Tweede Kamer voor de ARP en drieëntwintig jaar de zeer dominante fractie- en partijvoorzitter, wiens wil in de fractie wet was. Zoon van een haringvisser uit Maassluis die al op jonge leeftijd ging werken. Subliem product van de Gereformeerde Jongelingsvereniging en typische mannenbroeder. Autodidact. Was in Rotterdam enige tijd wethouder. Fractievoorzitter van de ARP in de Tweede Kamer vanaf de jaren dertig en opvolger van Colijn35. Tijdens de bezetting moedig, karaktervast en onverzettelijk. Overleefde het beruchte kamp Mauthausen, maar zei in 1945 tegen Wilhelmina: ik ben niet veranderd. Ageerde met zijn krachtige, sonore stemgeluid tegen de Indië-politiek36 van de kabinetten-Beel en -Drees. Hield de ARP na de oorlog lange tijd in isolement. Verliet in 1956 de politiek en was nog ruim twee jaar staatsraad.
H.W. Tilanus
Voorman van de CHU in het midden van de twintigste eeuw. Bijna eenenveertig jaar Tweede Kamerlid en later tevens fractievoorzitter en partijvoorzitter. Was oorspronkelijk officier. Werd een gezaghebbend Kamerlid met name op defensie- en onderwijsgebied en was jarenlang secretaris van de Onderwijsraad. Gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Leidde zijn partij door de crisis over de Indische politiek, waarbij hij met veel interne oppositie te maken had. Exponent van de gematigde, gouvernementele CHU, wars van scherpslijperij. Trad als partijleider zelfstandig op, maar gaf fractieleden wel de ruimte om een minderheidsstandpunt in te nemen. Tamelijk pragmatisch ingesteld, geen theoreticus. Kwam altijd per fiets naar het Binnenhof.
De vaste adviseurs van de koningin
J.A. (Jan) Jonkman
Kenner van Nederlands-Indië die minister van Overzeese Gebiedsdelen was in het kabinet-Beel I37 en later Eerste Kamervoorzitter. Behoorde in Nederlands-Indië tot de progressieve figuren rond het blad De Stuw. Als minister kreeg hij te maken met de Indonesische vrijheidsstrijd. Probeerde een realistische koers te varen, waarbij gestreefd werd naar overeenstemming met de Republiek Indonesia. Het in het najaar van 1946 gesloten Akkoord van Linggadjati bleek uiteindelijk geen basis voor overeenstemming en in 1947 werd overgegaan tot de eerste politionele actie tegen de Republiek. Na zijn ministerschap was hij lange tijd een gewaardeerde Senaatsvoorzitter. Naar buiten toe formalistisch, maar tevens sociaal voelend en beschikkend over verfijnde humor.
L.G. Kortenhorst
Katholieke Tweede Kamervoorzitter, die dat ambt vijftien jaar bekleedde. Was advocaat in Amsterdam en secretaris van katholieke werkgeversorganisatie en behoorde tot de vooraanstaande leden van de RKSP- en KVP-fracties, waarvan hij enige tijd secretaris was. Verdedigde als advocaat het 'foute' dagblad De Telegraaf en Pieter Menten. Was ook actief als schrijver en politiek commentator van De Volkskrant. Tijdens zijn voorzitterschap werd onder meer de werkwijze van de Kamer gemoderniseerd. Was voorstander van levendige debatten. Kwam in december 1958 in conflict met de PvdA-fractie toen hij tegen de zin van de PvdA3 en het demissionaire kabinet afhandeling van een wetsvoorstel doorzette. Zijn charme zorgde er overigens voor dat die 'aanvaring' niet de persoonlijke verhoudingen verstoorde.
F. Beelaerts van Blokland
Hoffelijke, bescheiden diplomaat en minister; raadsman van de koningin. Was aanvankelijk gezant in China en later ambtenaar. Werd in 1923 als buitenstaander onverwacht formateur, overigens zonder succes. Minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-De Geer I38 en het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck III39. Vergezelde als vicepresident van de Raad van State de koningin naar Londen en was daar haar belangrijkste adviseur. Had een matigende invloed en durfde haar als één van de weinigen op haar constitutionele positie te wijzen. Had tamelijk feodale opvattingen over de omgang met medewerkers en wenste door ambtenaren van de Raad van State aangesproken te worden als 'president'. Kon geen afscheid nemen van het vicepresidentschap, ook niet nadat vanuit het kabinet was aangedrongen op zijn vertrek. Overleed zodoende op 84-jarige leeftijd 'in het harnas'.
Meer over
- 1.De Tweede Kamerverkiezingen van 1952 waren op 25 juni. Het waren reguliere verkiezingen na afloop van de zittingstermijn van de Tweede Kamer. De PvdA van premier Drees haalde een goed resultaat. Door een zetelwinst van drie en een hoger stemmenaantal streefden zij de KVP voorbij als grootste partij. Na de verkiezingen formeerden PvdA, KVP, ARP en CHU het derde kabinet-Drees.
- 2.'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld ('niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk'). Groeide op in Amsterdam en klom op van stenograaf, SDAP-wethouder van Den Haag en Kamerlid, tot minister en minister-president. Had als wethouder van Den Haag al voor 1940 een goede naam als bestuurder. In de oorlog enige tijd gijzelaar en centrale figuur in het politieke verzet. Bracht in 1947 als minister van Sociale Zaken de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW. Werd zowel daardoor, als door zijn leiderschap en soberheid een populair staatsman, ook buiten zijn eigen kring. Tien jaar premier van brede coalities waarvan PvdA en KVP de kern vormden. Had goede contacten met Beel. Brak in de jaren '70 met zijn partij, de PvdA, uit onvrede over de koers. Sober levende en altijd eenvoudig gebleven man, die een zeer hoge leeftijd bereikte.
- 3.De Partij van de Arbeid (PvdA) is een progressieve, sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1946 als een voortzetting van de vooroorlogse Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU). De PvdA trok samen met GroenLinks op en deed met een gezamenlijke lijst mee aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023. Frans Timmermans leidt de gezamenlijke fractie in de Tweede Kamer.
- 4.De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
- 5.De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
- 6.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 7.Na elke Tweede Kamerverkiezing, of soms na de val van een kabinet, begint het proces van de formatie van een nieuw kabinet. Doel van de kabinetsformatie is een kabinet te vormen dat enerzijds kan rekenen op steun van de meerderheid van de Tweede Kamer en anderzijds tot een gezamenlijk beleid kan komen. De Grondwet is vrij bescheiden wat betreft de kabinetsformatie. Slechts de artikelen 43 en 48 van de Grondwet spreken over de vorming van een kabinet: ministers en staatssecretarissen worden bij koninklijk besluit benoemd.
- 8.Katholieke staatsman. Eén van de belangrijkste politici van na 1945. Begon zijn loopbaan als gemeenteambtenaar. In 1945 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en als zodanig speelde hij een voorname rol bij de naoorlogse zuiveringen. Was als premier en Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon een vooraanstaande figuur in het moeizame proces van dekolonisatie. Voorstander van militair optreden (politionele acties) tegen de Republiek Indonesia. Na terugkeer uit Indië hoogleraar en in 1951 weer minister van Binnenlandse Zaken en in het kabinet-Drees III tevens vicepremier. Had een goede band met Drees. In de jaren vijftig en zestig als (in)formateur betrokken bij de vorming van diverse kabinetten, vooral van centrumrechtse signatuur. Belangrijk adviseur en vertrouweling van koningin Juliana. Gezagvol, inventief en doortastend politicus, die vaak als regelaar en 'bruggenbouwer' fungeerde. Ook een wat dorre formalistische jurist, die als bijnaam 'de Sfinx' had. In de persoonlijke omgang echter veel minzamer.
- 9.Vooraanstaand Rotterdamse SDAP- en PvdA-politicus. Was advocaat en bezat als jurist veel gezag in de Tweede Kamer. Leidde vijf jaar op voortreffelijke wijze de parlementaire enquête regeringsbeleid 1940-1945. Volgde in 1951 Van der Goes van Naters op als fractieleider. Werd minister van Justitie in het derde kabinet-Drees, na zelf eerder als formateur te zijn opgetreden. Had een grote werkkracht en bracht een groot aantal wetten tot stand, zoals nieuwe regelingen voor ontslag, voogdij en ondertoezichtstelling, en een nieuwe wet over administratieve rechtspraak. Eiste daardoor veel van zijn ambtenaren en ook van zichzelf. Overleed enkele maanden voor het einde van de kabinetsperiode.
- 10.Krachtige minister op de twee defensiedepartementen in de jaren vijftig. Was directeur van de Heidemij en topambtenaar op het ministerie van Landbouw en werd in 1951 voor de CHU minister van Oorlog en van Marine. Hij bleef dat tot begin 1959. Reorganiseerde de Nederlandse strijdkrachten, onder meer vanwege de Nederlandse deelname aan de NAVO. Stond goed aangeschreven bij de Amerikanen en gold als een bekwame manager. Speelde bij enkele kabinetsformaties een bemiddelende rol. Was overigens niet geheel onomstreden vanwege zijn betrokkenheid bij de uitzending van Nederlandse boeren naar Oost-Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog.
- 11.Bij het aantreden van een nieuw kabinet worden de nieuwe ministers en alle staatssecretarissen beëdigd. Zittende ministers gaan over in het nieuwe kabinet. Feitelijk wordt besloten het door hen gevraagde ontslag niet te verlenen (of zij komen terug op hun verzoek hun portefeuilles ter beschikking te stellen). Wel kunnen bewindslieden in het nieuwe kabinet een andere functie krijgen, maar dit wordt bij Koninklijk Besluit geregeld.
- 12.Vorstin, die op menselijke ('gewone') manier inhoud wilde geven aan haar taak en weinig op had met 'protocol'. Stond daardoor veel dichter bij de bevolking dan haar moeder. Verklaarde bij haar inhuldiging het moederschap net zo belangrijk te vinden als haar rol als vorstin. Had goede banden met Drees en Beel. Kreeg twee maal te maken met ernstige constitutionele moeilijkheden. In 1956 door de 'kwestie-Soestdijk (vaak aangeduid als Greet Hofmansaffaire) en in 1976 door de Lockheedaffaire waarbij haar echtgenoot in opspraak kwam. Dat deed geen afbreuk aan haar populariteit. Zette zich in het bijzonder in voor het maatschappelijk werk en voor gehandicaptenzorg.
- 13.Kabinetsformaties na de verkiezingen duren sinds 1946 gemiddeld 103 dagen. Formaties van tussenkabinetten zijn daarbij buiten beschouwing gelaten. Soms komt het voor dat na een kabinetscrisis zonder nieuwe verkiezingen een ander of overgangskabinet wordt gevormd. Dergelijke formaties verlopen doorgaans veel sneller.
- 14.Bijna veertig jaar lid van de Tweede Kamer voor de ARP en drieëntwintig jaar de zeer dominante fractie- en partijvoorzitter, wiens wil in de fractie wet was. Zoon van een haringvisser uit Maassluis die al op jonge leeftijd ging werken. Subliem product van de Gereformeerde Jongelingsvereniging en typische mannenbroeder. Autodidact. Was in Rotterdam enige tijd wethouder. Fractievoorzitter van de ARP in de Tweede Kamer vanaf de jaren dertig en opvolger van Colijn. Tijdens de bezetting moedig, karaktervast en onverzettelijk. Overleefde het beruchte kamp Mauthausen, maar zei in 1945 tegen Wilhelmina: ik ben niet veranderd. Ageerde met zijn krachtige, sonore stemgeluid tegen de Indië-politiek van de kabinetten-Beel en -Drees. Hield de ARP na de oorlog lange tijd in isolement. Verliet in 1956 de politiek en was nog ruim twee jaar staatsraad.
- 15.Autoriteit op fiscaal gebied ('de Hercules onder de Nederlandse fiscalisten') en woordvoerder financiën van de PvdA-Tweede Kamerfractie in de jaren 1945-1956. Werd daarna minister van Financiën in het vierde kabinet-Drees. Mede dankzij de door hem doorgevoerde bestedingsbeperking herstelde de economie zich begin jaren zestig snel. Had het voortdurend aan de stok met de KVP-woordvoerder financiën, de leraar boekhoudkunde Lucas, en was met hem hoofdrolspeler bij de kabinetscrisis van 1958. Keerde korte tijd terug als Kamerlid en werd daarna vicepresident van scheepswerf Verolme. Lid en voorzitter van diverse commissies over belastingwetgeving. Deed in 1966 doctoraal rechten en werd meteen benoemd tot hoogleraar belastingrecht. Was toen bijna 62 jaar. Stond bekend als 'de best geklede man van het Binnenhof'.
- 16.Vooraanstaande sociaaldemocratisch politicus en vakbondbestuurder. Vertegenwoordiger van de (socialistische) vakbond in de PvdA-Tweede Kamerfractie. Typische selfmade man, die het in 1952 tot minister van Sociale Zaken bracht. Werd vooral bekend doordat hij de AOW tot stand bracht, maar tot zijn wetgevende prestaties behoren ook de Gezondheidswet en de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. Ontwierp de Algemene Weduwen- en Wezenwet. Keerde in 1959 terug in het parlement en werd in 1960 partijvoorzitter. In 1965 minister van Verkeer en Waterstaat in het kabinet-Cals. Werd reeds toen tussentijds uitgeschakeld door ziekte, en overleed enkele maanden na de val van het kabinet. Uitstekend spreker, die helder ingewikkelde onderwerpen kon uitleggen, en gewaardeerd minister, die het debat niet uit de weg ging.
- 17.Partijloze minister van Buitenlandse Zaken, in combinatie met de KVP'er Luns in het derde kabinet-Drees. Voormalig topambtenaar van financiën en bankier. Had als minister een belangrijk aandeel in het totstandkomen van de EEG, nadat hij in december 1952 een naar hem genoemd plan had gelanceerd voor economische integratie. Buitengewoon erudiet en spiritueel man; geestig en onderhoudend. Hoewel geld en bankwezen zijn vak waren, beschouwde hij toch het ministerschap als één van de meest aangename en vruchtbare periodes van zijn leven. Zijn relatie met collega-minister Luns was zeer slecht vanwege competentiegeschillen. Na zijn aftreden ambassadeur in Parijs.
- 18.Voorman van de KVP die met Drees in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé en Schmelzer. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.
- 19.Le Père (pater Didymus). Belangrijk katholiek politicus, buitenland-woordvoerder in Tweede en Eerste Kamer. Erudiete, irenische priester met veel gezag in de KVP, onder andere als adviseur van Romme en als bemiddelaar bij interne conflicten. Woonde in de jaren vijftig steeds de algemene vergaderingen van de Verenigde Naties bij. Zag in 1952 er vanwege zijn priesterschap van af minister van Buitenlandse Zaken te worden, omdat dit te veel bezwaren zou opleveren bij protestants Nederland. Nederlands lid van het Permanente Hof van Arbitrage en lid van de Commissie inzake de Rechten van de Mens van de VN.
- 20.Bijna twintig jaar, mede door zijn lange gestalte, een markante minister van Buitenlandse Zaken. Actief bij de marine, waarvoor hij altijd belangstelling behield, en daarna werkzaam in de diplomatieke dienst. Vormde in 1952 (als minister zonder portefeuille) met Beyen een ministersduo, maar vanaf 1956 was hij de enige minister op dat departement. Genoot in brede kring grote populariteit door zijn humor en de wijze waarop hij opkwam voor het Nederlandse belang, maar werd door anderen bekritiseerd vanwege onder meer zijn Nieuw-Guineapolitiek en pro-Amerikaanse opstelling. Steunde de pogingen van Groot-Brittannië om toe te treden tot de Europese Gemeenschappen en was tegenspeler van president De Gaulle. Had weinig genoegen in het politieke debat. Na zijn ministerschap secretaris-generaal van de NAVO. Stond rechts in de KVP en brak in 1972 met die partij. Conservatief, streng katholiek, autoritair, charmant en op-en-top diplomaat. Had een uitstekend gevoel voor p.r.
- 21.Katholieke notariszoon uit Amsterdam die na een loopbaan in het bedrijfsleven en als hoofdambtenaar een vooraanstaand Tweede Kamerlid werd voor de KVP. Woordvoerder handelspolitiek, economische en Europese zaken en tevens lid van het Europees Parlement. Werd enkele keren genoemd als minister of staatssecretaris. Goed bevriend met Luns. Vervulde opmerkelijk veel commissariaten in binnen- en buitenland. Sportief onafhankelijk politicus met veel bonhomie. Na zijn politieke loopbaan werd hij buitengewoon hoogleraar in Delft.
- 22.Bekwame en gezagvolle econoom van ARP-huize. Werd al op jonge leeftijd, na hoogleraar aan de VU te zijn geweest, minister van Economische Zaken in het kabinet-Drees III en later in het kabinet-De Quay minister van Financiën. Ontwikkelde in die laatste functie een norm voor een trendmatig begrotingsbeleid. Gold in de ARP als modern en pragmatisch, maar riep soms weerstanden op door zijn rechtlijnigheid. Hoewel hij zichzelf niet als politicus beschouwde, was hij tweemaal lijsttrekker van de ARP. Werd als premier van een interim-kabinet een populair politicus, mede door een oudejaarsconference van Wim Kan. Nadien een behoedzame president van De Nederlandsche Bank, die vaak waarschuwde tegen groei van overheidsuitgaven. Had ook internationaal gezag. Was een uitstekend spreker, die helder ingewikkelde problemen kon uitleggen zonder vakjargon te gebruiken.
- 23.ARP-Tweede Kamerlid en minister. Nuchtere en bescheiden Fries, die als minister veel waardering en sympathie genoot. Stond bekend als een harde werker. Was voor hij Tweede Kamerlid werd gedeputeerde van Friesland en in 1945 waarnemend burgemeester van Leeuwarden. Maakte deel uit van de enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945. Minister van Verkeer en Waterstaat in de kabinetten-Drees III en -Drees IV. Na de watersnoodramp van 1953 verantwoordelijk voor de plannen tot dijkherstel. Bracht daarna in 1958 de Deltawet tot stand, die uitvoering gaf aan het Deltaplan tot verhoging van dijken en het afsluiten van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse zeegaten. Beëindigde zijn loopbaan als staatsraad.
- 24.Onderwijsminister en KVP-politicus, die korte tijd minister-president was. Begon zijn loopbaan als advocaat. Na twee jaar lidmaatschap van de Tweede Kamer staatssecretaris van jeugd en cultuur (en omroep). Tijdens zijn langdurige ministerschap van onderwijs (1952-1963) bracht hij vele wetten tot stand, onder andere over het kleuteronderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. Was vooral de man van de 'Mammoetwet', een wet tot regeling van het gehele voortgezet onderwijs. Verdedigde dit omvangrijke voorstel in een urendurend betoog. Het in 1965 door hem gevormde ambitieuze kabinet viel in de Nacht van Schmelzer. Hij leidde daarna met Donner een staatscommissie over staatkundige vernieuwing. Gewiekst politicus en debater, die als 'beste jongetje van de klas' ook wel weerstanden opriep. Behoorde in de KVP tot de linkervleugel, maar bleef wel zijn partij trouw. Had een enorme werklust wat ten koste ging van zijn gezondheid.
- 25.Bekende en populaire katholieke Tweede Kamervoorzitter in de jaren zestig. Hij vervulde dat ambt op vaderlijke wijze met veel (Brabantse) humor, tact en soepelheid. Tijdens zijn voorzitterschap vonden de 'Nacht van Schmelzer' en de discussies over de 'Drie van Breda' plaats. Onder zijn voorzitterschap werd bovendien de werkwijze van de Kamer gemoderniseerd en werd het Kamerwerk dichter bij de burgers gebracht (televisie-uitzendingen, hoorzittingen). Was afkomstig uit een Helmondse ondernemersfamilie. Werd in 1952 in het kabinet-Drees III de eerste minister van Maatschappelijk Werk en keerde in 1956 terug in de Tweede Kamer, waarvan hij namens de KVP eerder al vier jaar deel had uitgemaakt.
- 26.Deskundig KVP-minister van Volkshuisvesting in de jaren vijftig die het nodige gezag had. Was voor zijn ministerschap in de kabinetten-Drees waterstaatkundig ingenieur en directeur van gemeentewerken en burgemeester van Bergen op Zoom. Tijdens zijn ambtsperiode als minister maakte de bouwsector een flinke groei door. Hij nam verder de voorbereiding van de Wet op de ruimtelijke ordening en een omvangrijke herziening van de Woningwet ter hand. Keerde in 1959 terug naar het burgemeestersambt (in Eindhoven) en onderbrak dit kortstondig toen hij minister werd in het kabinet-Zijlstra. Voortvarend en welbespraakt magistraat met een scherp intellect. Had in de Staatscommissie-Cals/Donner een waardevolle inbreng als wijze ervaren bestuurder.
- 27.Studiegenoot van Drees, die in 1952 op 68-jarige leeftijd Lieftinck opvolgde als minister van Financiën. Was aanvankelijk accountant en later directeur van de Arbeiderspers. Actief lidmaat van de Protestantenbond. Vanaf 1947 fractievoorzitter van de PvdA in de Eerste Kamer. Moest als minister het hoofd bieden aan de financiële gevolgen van de watersnoodramp van 1953. Slagvaardige, charmante en welsprekende bewindspersoon. Kreeg soms wel het verwijt te weinig tegenspel te bieden aan het parlement. Dat kwam echter vooral doordat hij een andere, opgewektere stijl had dan zijn voorganger en er minder reden was tot zuinigheid.
- 28.Na de verkiezingen van 1952 kwam dit derde kabinet op brede basis tot stand. Het kabinet onder leiding van PvdA-voorman Willem Drees bestond uit ministers van de PvdA, KVP, ARP en CHU en telde verder een partijloze minister. Het was een van de rooms-rode coalities. De VVD, deel van het voorgaande kabinet-Drees II, werd als regeringspartij vervangen door de ARP.
- 29.Regeringsprogramma's en regeerakkoorden hebben gemeen dat schriftelijk het voorgenomen beleid van een toekomstig kabinet wordt vastgelegd. Een regeringsprogramma kan ter goedkeuring voorgelegd worden aan de coalitiefracties, maar dit is niet strikt noodzakelijk.
- 30.Deze parlementaire enquête richtte zich op het regeringsbeleid der kabinetten-De Geer, -Gerbrandy I en II, -Gerbrandy III en -Schermerhorn sedert de Duitse inval in Nederland op 10 mei 1940 en de oorlog met Japan tot aan de opening van de zitting der voorlopige Staten-Generaal op 20 november 1945, alsmede naar voorafgaande beleid voor zover dit onmiddellijk verband hield met de gebeurtenissen in de vorenbedoelde tijdvakken.
- 31.'Rode advocaat' uit Nijmegen. Voor de oorlog justitie-woordvoerder van de SDAP en al snel vooraanstaand fractielid. Volgde in 1945 Drees op als fractievoorzitter en leidde in 1946 ook de eerste PvdA-fractie. Opereerde in die functie nogal solistisch. Kwam in 1951 in conflict met zijn partij over het beleid ten aanzien van Nieuw-Guinea en moest toen opstappen als fractievoorzitter. Pleitbezorger van Europese integratie, zorg voor het milieu, natuurbehoud en ontwikkelingssamenwerking. Was actief in het EGKS-parlement en het Europees Parlement. Kleurrijke, wat geaffecteerd sprekende, rebelse, maar ook vooruitziende figuur in sociaaldemocratische kring.
- 32.Dit kabinet had, anders dan de vier voorgaande kabinetten, weer een parlementair karakter. Het werd gesteund door RKSP, ARP en CHU. De financieel-economische problemen beheersten het kabinetsbeleid. Daarnaast vroegen de toevloed van (joodse) vluchtelingen, de toenemende onrust in de samenleving door het optreden van de NSB en de internationale spanningen veel aandacht. Er was sprake van een steeds grotere oorlogsdreiging, met name in september 1938.
- 33.In 1956 de eerste vrouwelijke minister van ons land. Doortastend politiek zwaargewicht in de KVP. Was aanvankelijk docente scheikunde en op dat terrein gepromoveerd. Actief in het verzet als koerierster en in 1944-1945 organisator van hulpverlening. Vertrouwelinge van Romme em als Tweede Kamerlid buitenland-woordvoerder van haar fractie met belangstelling voor de Europese samenwerking. Volgde in 1956 Van Thiel op als minister van Maatschappelijk Werk. Bracht in 1963 de Algemene Bijstandswet tot stand. Loodste in 1966 als minister van Cultuur de Omroepwet door het parlement. Was in het kabinet-De Jong de enige vertegenwoordigster van de linkervleugel van de KVP. Vrouw met veel gezag in het parlement, die door haar mannelijke collega's vaak vriendschappelijk werd geplaagd om de grote ernst waarmee zij haar taken uitvoerde. Kwam soms wat hautain en belerend over, mede door haar deftige spreektrant. Werd in 1971 als eerste vrouw minister van staat.
- 34.Leider van de KVP in de jaren zestig, toentertijd de grootste partij. Pragmatische christendemocraat, die na een ambtelijke loopbaan snel carrière maakte in de politiek, mede dankzij de steun van KVP-voorman Romme. Werd na staatssecretariaten in de kabinetten-Drees, -Beel en -De Quay eind 1963 fractievoorzitter. Speelde als zodanig een hoofdrol in de naar hem genoemde 'Nacht'. Een door hem ingediende motie leidde toen (14 oktober 1966) tot de val van het door zijn partijgenoot Cals geleide kabinet. Leidde daarna nog tot 1971 zijn partij en werd vervolgens minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Biesheuvel. Charmante, hoffelijke man, die echter evenzeer als behendig machtspoliticus werd gezien. Door de cabaretier Wim Kan werd hij vanwege zijn rol bij de kabinetscrisis van 1966 omschreven als 'een (gladde) teckel met een vette kluif in zijn bek'.
- 35.Antirevolutionair staatsman, die zijn loopbaan als officier in de binnenlanden van Indië begon. Korte tijd Tweede Kamerlid en als jong minister van Oorlog succesvol. Daarna directeur van een olieconcern. Zeer vermogend. In 1920 opvolger van Kuyper als leider van de ARP. Voerde in 1923-1926 als minister van Financiën een streng bezuinigingsbeleid. Tijdens de crisis van de jaren dertig minister-president. Predikte een beleid van aanpassing, waarbij salarissen en uitkeringen werden verlaagd. Hoffelijk in de omgang. Had ook internationaal goede contacten en gezag. Charismatisch spreker en krachtige persoonlijkheid, die zich het liefst met hoofdlijnen bezighield, maar zichzelf ook wel overschatte. Tamelijk opportunistisch en hard. Riep bij tegenstanders nogal wat weerstanden op. Reageerde soms impulsief, zoals in mei 1940 toen hij langdurige Duitse heerschappij leek te aanvaarden. Stierf in Duitse ballingschap.
- 36.Op 27 december 1949 kwam er een einde aan het Nederlandse koloniale bewind in Nederlands-Indië. Daaraan waren ruim vier jaar voorafgegaan van militaire en politieke strijd. Nederland beschouwde de op 17 augustus 1945 uitgeroepen Indonesische onafhankelijkheid als een direct gevolg van de Japanse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog en wilde deze daarom niet erkennen. Vooral internationale druk maakte dat uiteindelijk toch tot onderhandelingen en soevereiniteitsoverdracht moest worden overgegaan.
- 37.Het eerste kabinet-Beel I werd gevormd na de verkiezingen van 1946, de eerste verkiezingen na de oorlog. Het bestond uit ministers van KVP en PvdA, alsmede drie partijloze bewindslieden en was de opvolger van het kabinet-Schermerhorn/Drees. Minister-president Beel was afkomstig uit de KVP. Het kabinet-Beel was het eerste van de rooms-rode kabinetten. Tot 1958 zouden KVP en PvdA blijven samenwerken als regeringspartijen.
- 38.Dit kabinet kan worden getypeerd als een extraparlementair intermezzokabinet. Het werd gevormd na de snelle val van het kabinet-Colijn I. Er was geen directe band met partijen en er maakten zowel personen van links als rechts deel van uit. De ministers waren met uitzondering van kabinetsleider De Geer hoofdzakelijk afkomstig uit de bestuurlijk-ambtelijke wereld.
- 39.Dit kabinet bestond uit ministers van de RKSP, ARP en CHU met Ruijs de Beerenbrouck net als tussen 1918 en 1925 als kabinetsleider, maar het was geen parlementair coalitiekabinet. De partijen konden het niet eens worden over binding aan een programma. Besloten werd een extraparlementair kabinet te vormen, zonder directe band met de Kamerfracties.
- 40.In de periode 1945 tot en met 2024 zijn er zo'n 30 formaties geweest. Een formatie vindt in de regel elke vier jaar plaats, maar soms worden er nieuwe verkiezingen uitgeschreven na een val van een kabinet. Dit was bijvoorbeeld het geval in 1982 na de val van het kabinet-Van Agt II of in 2012 na de val van het kabinet-Rutte I.