Debat wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten...

Met dank overgenomen van C.A. (Kees) de Lange i, gepubliceerd op woensdag 10 juli 2013, 2:36.

33182 - Wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met de versterking van het bestuur bij pensioenfondsen en enige andere wijzigingen (Wet versterking bestuur pensioenfondsen)

C.A. de Lange (OSF)

Voorzitter.

Ik spreek deze bijdrage mede uit namens de Partij voor de Dieren.

Om maar met de deur in huis te vallen, dit wetsvoorstel is met voorsprong het slechtste dat ik in de afgelopen twee jaar voorbij heb zien komen. Dat is een krachtige veroordeling en die behoeft onderbouwing. Ik zal mijn betoog van vandaag benutten om die onderbouwing te leveren. Ik zal dat doen in de vorm van een twintigtal kritiekpunten. Liever dan bij elk punt dat ik naar voren zal brengen de staatssecretaris steeds weer om een reactie te verzoeken, is het effectiever haar te vragen gewoon op al mijn punten in te gaan. Dat voorkomt een herhaling van zetten in tweede termijn. Voordat ik op de diverse punten in ga, moet me iets van het hart. De brief van de staatssecretaris van 17 juni 2013 met het verzoek om de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer nog vóór 1 juli 2013 af te ronden heb ik ervaren als weinig respectvol. Voorts heeft de staatssecretaris de vragen van de Vaste Commissie SZW van donderdag 27 juni in grote haast op vrijdag 28 juni beantwoord. De gebrekkige kwaliteit van die beantwoording onderstreept de juistheid van het Nederlandse spreekwoord dat ‘haastige spoed zelden goed is’. Ook dat getuigt niet van veel respect voor de constitutionele rol die de Eerste Kamer te spelen heeft. In mijn bijdrage zal ik me tenzij anders vermeld speciaal richten op de situatie bij bedrijfstakpensioen-fondsen waarbij zo’n 80% van alle deelnemers bij een pensioenfonds is aangesloten. Ook is de uitwerking van het voorliggende wetsvoorstel juist bij de bedrijfstakpensioenfondsen het meest problematisch. Ik zal nu puntsgewijs de onderwerpen die naar de mening van mijn fractie van belang zijn naar voren brengen, waarbij ik een indeling in categorieën hanteer:

  • Eigendomsrechten
  • Pensioen is uitgesteld loon. De vermogens van de bedrijfstakpensioenfondsen zijn voor ongeveer de helft opgebracht door de huidige generatie van gepensioneerden. Niettemin zijn hun eigendomsrechten niet gedefinieerd. Sterker nog, de regering stelt op pagina 9 van stuk 4 waarin gereageerd wordt op de zeer fundamentele kritiek van de Raad van State dat de eigendomsrechten bij het pensioenfondsbestuur berusten. Bij een systeem dat zich steeds meer ontwikkelt in de richting van ‘defined contribution’ liever dan ‘defined benefit’ wordt de eigendomsvraag steeds belangrijker. Dat mensen een leven lang sparen om het eigendomsrecht van hun uitgestelde loon bij een bestuur gedeponeerd te zien is bovendien aan de deelnemers niet uit te leggen.
  • Door de sociale partners is in 2012 een zogenaamd pensioenakkoord gesloten. Voor dit pensioenakkoord is binnen de FNV ternauwernood een meerderheid gevonden. Doorslaggevend is de steun van de ANBO geweest. Bij die ouderenbond, die toen onderdeel van de FNV uitmaakte, konden de ongeveer 200 000 leden een telefonische stem uitbrengen. Ongeveer 1% van de leden heeft die mogelijkheid benut, maar de uitslag van deze ‘stemming’ is nooit bekend gemaakt. Wel heeft het ANBO bestuur vóór het akkoord gestemd. Sindsdien is de ANBO weer uit de FNV getreden. Naar de mening van mijn fractie bestaat dus omtrent het draagvlak voor het zogenaamde pensioenakkoord zelfs binnen de vakorganisatie grote twijfel. Dit klemt des te meer omdat een cruciaal onderdeel van dit akkoord het zogenaamde ‘invaren’ van rechten van gepensioneerden behelst. Dit is verhullend jargon voor het inperken van de rechten van en gedane toezeggingen aan gepensioneerden zonder dat zij daar zelf iets over te zeggen hebben. Ook hier zijn nadrukkelijk eigendomsrechten in het geding. Mijn fractie heeft grote behoefte aan een onomwonden omschrijving van wat de huidige eigendomsrechten zijn en hoe de regering probeert die te wijzigen.

‘Governance’ en zeggenschap

  • Het is tegenwoordig algemeen geaccepteerd dat zij die de risico’s lopen ook de zeggenschap dienen te bezitten. In het bedrijfsleven is dat gelukkig ook praktijk, doordat alle ‘stakeholders’ (bestuur van de onderneming, werknemers, aandeelhouders) op hun eigen manier zeggenschap hebben en vertegenwoordigd zijn. Bij de bedrijfstakpensioenfondsen is volstrekt duidelijk dat het de deelnemers zijn die de risico’s lopen, terwijl hun zeggenschap volstrekt onvoldoende is. Dit fossiele systeem uit een voorbije periode wordt door het huidige wetsvoorstel grotendeels intact gelaten.
  • Werkgevers bij de bedrijfstakpensioenfondsen lopen niet of nauwelijks meer risico. Er is dan ook geen enkele rechtvaardiging te bedenken voor hun dominerende rol in een paritair bestuur waarin zij 50% van de bestuursfuncties leveren. De regering betoogt weliswaar dat hun risico’s afnemen, maar trekt daaruit niet de conclusie dat hun bestuursdeelname dan in elk geval gereduceerd dient te worden, al zou het dan in termen van de regering niet helemaal tot nul zijn.
  • De gezamenlijke vakorganisaties vertegenwoordigen ongeveer 17% van de werkenden, en hoewel zij het tegendeel claimen nauwelijks de gepensioneerden. Hun achterban bestaat voornamelijk uit blanke autochtone mannen boven de 50. Ook jongeren worden dus niet adequaat door de huidige vakbeweging vertegenwoordigd. Als er dan toch iets voor de hand ligt, dan is het toch niet dat de vakbonden grotendeels het alleenrecht claimen op de heft van de bestuurszetels. Dat is simpelweg onlogisch gezien hun beperkte representativiteit. Waarom kiest de regering niet voor een stelsel waarbij de diverse belangengroepen evenredig vertegenwoordigd zijn in zowel besturen als medezeggenschapsorganen? Waarom weigert de regering het afspiegelingsprincipe te hanteren? Bovendien zou een dergelijke evenredige vertegenwoordiging verschillend dienen te zijn voor verschillende pensioenfondsen die allemaal hun eigen specifieke deelnemersbestand hebben.
  • Duidelijk is dat zowel werkgevers als vakorganisaties grote belangen hebben als het gaat om bestuursfuncties bij de bedrijfstakpensioenfondsen. Bij het ABP, het bedrijfstakpensioenfonds waar alle werknemers van de overheid verplicht aan deelnemen, kwam in 2012 een voorstel aan de orde om bestuursleden voor hun aanwezigheid bij vergaderingen een vergoeding van 2700 euro per dagdeel uit te betalen. Voor drie dagdelen komt dat neer op 8100 euro, per dag dus! Als we bedenken dat 2/3 van de gepensioneerden naast de AOW een aanvullend pensioen geniet van 650 euro per maand of minder, dan kan een dergelijk voorstel van bestuurders voor bestuurders niet anders opgevat worden dan als een slag in het gezicht van iedere gepensioneerde. Dat dit voorstel uiteindelijk onder druk van de voorzitter van de Nederlandse Bond voor Pensioenbelangen is ingetrokken doet hier nauwelijks aan af. Daarnaast is enige tijd geleden in de Volkskrant gemeld dat sommige -maar niet alle- vakbondsfunctionarissen een deel van hun verdiensten bij de fondsen aan hun bond afdragen waardoor het financiële reilen en zeilen van die bonden deels uit de gelden van deelnemers in de pensioenfondsen bekostigd wordt. Dat krijg je als eigendomsrechten bij het bestuur gelegd worden en het gros van de deelnemers niets te zeggen heeft ….
  • De rol van gepensioneerden in een bedrijfstakpensioenfonds is een bijzondere. Merkwaardig is dat zij nog steeds niet in de besturen van de fondsen vertegenwoordigd zijn, maar dat werkgevers en vakorganisaties om het hardst beweren hun belangen te vertegenwoordigen. Dat is curieus te noemen. Gepensioneerden verrichten per definitie geen arbeid, dus hoe kunnen hun belangen door de partners in de Stichting van de Arbeid behartigd worden? Naast logisch inconsequent is dit bestuurlijk niets minder dan een monstrum.
  • De medezeggenschap bij de bedrijfstakpensioenfondsen is curieus geregeld. De deelnemersraad bestaat grotendeels uit leden van dezelfde vakorganisaties die geacht worden het bestuur, dat voor de helft uit diezelfde vakorganisaties bestaat, te controleren. Het is dus de vakorganisatie zelf die de leden van de deelnemersraad aanwijst. Dat doet verdacht veel denken aan de slager die zijn eigen vlees keurt. Bovendien worden de leden van de deelnemersraad geacht te handelen MET last en ruggespraak, op zijn minst zeer ongebruikelijk in controlerende organen. In de praktijk is het bij het ABP dan ook voorgekomen dat leden die zich te kritisch opstelden snel door inschikkelijker exemplaren werden vervangen.
  • Bij de bedrijfstakpensioenfondsen is sprake van gedwongen winkelnering. Naar de mening van mijn fractie is keuzevrijheid van deelnemers in een bedrijfstakpensioenfonds een groot goed. Bovendien motiveert de mogelijkheid dat ontevreden deelnemers de optie hebben om vrijwillig te vertrekken een pensioenfonds tot het leveren van optimale prestaties. Graag verneem ik waarom deze keuzevrijheid niet in het wetsvoorstel is opgenomen.
  • Het ABP heeft het beleggingsbeleid uitbesteed aan het APG maar blijft verantwoordelijk. Voor het ABP bestuur is het in de praktijk erg lastig toe te zien op een optimaal beleggingsbeleid. Ook op de kosten van het beleggingsbeleid heeft men weinig zicht. Een paar feiten over het APG: (i) er zijn 5 bestuursleden, elk met een jaarsalaris van 500 à 700 000 euro; (ii) er is een Raad van Commissarissen waarvan onder meer de Belgen Guy Verhofstadt en Chris van Boetzelaer deel uitmaken. Kennelijk hebben twee Belgen meer invloed op het beleggingsbeleid van het ABP dan de 300 000 deelnemers!
  • Zeer opvallend is dat de Raad van State buitengewoon kritisch en ongebruikelijk negatief is over dit wetsvoorstel op het kernpunt van ‘governance’. Mogelijke competentiestrijd tussen deelnemersraad en Raad van Toezicht en andere zorgen komen zeer uitgebreid aan de orde. Het heeft weinig zin vandaag dat uitgebreide document in detail aan de orde te stellen, zij het dat de regering in haar antwoorden naar de mening van mijn fractie ten onrechte wel erg luchtigjes over de daar gesignaleerde problemen heen walst.

    De wet Koser Kaya - Blok (KKB)

  • Op 31 januari 2013 is de wet KKB na meer dan veertig jaar discussie over dit onderwerp uiteindelijk in de Eerste Kamer aangenomen. Dat dit wetsvoorstel niet onmiddellijk is ingevoerd is een slag in het gezicht van mensen als voormalig Tweede Kamerlid Erwin Nypels die zich decennia lang heeft ingezet voor medezeggenschap van gepensioneerden, en van gepensioneerden zelf. Ook toont de regering met deze handelwijze weinig respect voor de beide Kamers van de Staten Generaal. Wat krijgen we nu toegeworpen in plaats van de wet KKB? Een onvoldragen wetsvoorstel dat zeer veel vragen oproept, vooral ook door de beperking dat gepensioneerden niet meer dan 25% van de bestuurszetels mogen bezetten. Deze beperking is onlogisch en in sommige gevallen ronduit dwaas. Er zijn immers pensioenfondsen waar de populatie òf wel uit 100% gepensioneerden òf wel uit 100% werkenden bestaan. Uitgangspunt bij iedere wetgeving dient het principe van non-discriminatie te zijn, zoals die ook zijn bron vindt in vele internationale verdragen. De vraag is of de staatssecretaris de stelling inneemt dat de voorliggende wet mag discrimineren omdat de EU Richtlijn 2000/78 naar het oordeel van de regering niet van toepassing zou zijn. Kiest bij handhaving van dit standpunt de regering niet doelbewust voor een rechtstreekse inbreuk op betreffende mensenrechtenverdragen en staande jurisprudentie van het EU en EVRM Hof dienaangaande? De schriftelijke beantwoording door de staatssecretaris van vragen daaromtrent was weinig overtuigend. Men hoeft niet helderziende te zijn om langdurige rechtszaken over deze materie aan de horizon te zien.
  • In het wetsvoorstel krijgt de werkgever in feite meer macht dan hij toch al had. Ondanks het gegeven dat hij niet of nauwelijks risico loopt, behoudt hij de helft van de bestuurszetels terwijl de overige 50% verdeeld moet worden tussen afvaardigingen van vakbonden en gepensioneerden. Dit biedt voor de werkgever ongekend nieuwe mogelijkheden om vertegenwoordigers van werknemers en gepensioneerden, die niet per definitie dezelfde belangen hebben, tegen elkaar uit te spelen. De facto wordt hiermee de machtspositie van de werkgevers, die naar de mening van mijn fractie met spoed afgebouwd dient te worden, verder versterkt.
  • De Pensioenfederatie, een buitengewoon kostbare lobbyclub van de gezamenlijke pensioenfondsbesturen, bekostigd vanuit de gelden opgebracht door de deelnemers, heeft zich tot de dag van de stemming in de Eerste Kamer verzet tegen KKB. Het is curieus te moeten constateren dat aldus de belangen van deelnemers op hun eigen kosten onderuit gehaald worden. Nog steeds is men in binnen de Pensioenfederatie van mening dat de wet KKB ongewenst is. Nu 1 juli 2013 gepasseerd is stelt de staatsecretaris voor om de pensioenfondsen een jaar de tijd te geven om vertegenwoordiging van gepensioneerden in het bestuur te implementeren. Dat geeft zeer veel mogelijkheden voor gechicaneer. Laat me een voorspelling doen. Voor deze simpele aangelegenheid zullen de pensioenfondsen het volle jaar nodig blijken te hebben. Daarbij speelt een belangrijke rol dat binnen het komende jaar cruciale beslissingen genomen moeten worden over een nieuw pensioencontract waarin de rechten van grote groepen deelnemers waaronder gepensioneerden ingeperkt worden. Dat de besturen deze discussies liever voeren zonder lastige gepensioneerdenvertegenwoordigers in hun gelederen is geheel in lijn met de opstelling die zij al decennia lang gekozen hebben.
  • Meer gechicaneer valt te verwachten tegen de tijd dat daadwerkelijk gepensioneerden in de pensioenfondsbesturen gekozen moeten worden. Laat me als voorbeeld beschrijven hoe tot dusver de houding van het ABP altijd geweest is ten aanzien van belangenverenigingen van hun deelnemers anders dan de vakbonden. In alle publicaties van het ABP, die toch op kosten van alle deelnemers uitgegeven worden, wordt zorgvuldig vermeden zelfs maar de naam van andere belangenorganisaties te noemen, laat staan dat men de deelnemers over hun soms kritische standpunten inlicht. Te verwachten valt dat de pensioenfondsen allerlei barrières zullen opwerpen ten aanzien van de kandidaatstelling. Er zijn nu al fondsen die eisen dat 1% van het deelnemersbestand middels een handtekening een kandidaatstelling anders dan vanuit de vakorganisatie dient te steunen. Tegelijkertijd krijgen nieuwe organisaties die kandidaten willen stellen van het fonds geen toegang tot het deelnemersbestand met een beroep op de privacy van de deelnemers. Evenmin krijgen zij toegang tot de publicatiemedia van het fonds. Hiermee wordt willens en wetens een ongelijk speelveld geschapen. Machthebbers laten zich doorgaans niet zonder slag of stoot van het lucratieve pluche jagen.
  • Het is curieus te moeten constateren dat jongeren in het wetsvoorstel geen rol spelen. Wel wordt van jongeren een doorsnee premie verlangd die in feite te hoog is. In tijden waarin werknemers hun hele leven in dezelfde bedrijfstak werkzaam waren, was dat misschien nog aanvaardbaar omdat tijden waarin met teveel betaald stonden tegenover periodes waarin men te weinig bijdroeg. Door de momenteel veel grotere arbeidsmobiliteit en niet te vergeten de snel toenemende jeugdwerkloosheid is de doorsnee premie onder jongeren terecht een steen des aanstoots geworden. Ook voor hen geldt dat een beleid dat over hen gaat maar waar zij geen invloed op hebben uitermate kwestieus is.

    Gebrekkige controle op het beleggingsbeleid

  • Op maandag 1 juli zond Omroep MAX een programma over pensioenen uit onder de veelzeggende titel ‘Zwarte Zwanen, gokken met uw pensioenpremie’. In dit programma werd een ontluisterend beeld neergezet van de rol van hedgefunds, hun graaigedrag en de daaraan verbonden gigantische kosten. Van de zijde van de vice-voorzitter van het ABP en de voorzitter van PFZW klonken slechts hulpeloze en machteloze geluiden. Als de pensioenfondsbesturen zelf al beweren dat zij niet in staat zijn allerhande uitwassen onder controle te houden, dan is het extra wrang te moeten constateren dat de deelnemers nog veel minder invloed gegund wordt door de volstrekt ontoereikende medezeggenschap in het wetsvoorstel.
  • Hoewel pensioenfondsen zich graag beroemen op de lage uitvoeringskosten die zij in rekening brengen, wordt al dan niet bewust erg weinig ruchtbaarheid gegeven aan de zogenaamde verborgen kosten. Men is of wel zelf slecht op de hoogte van deze verborgen kosten, zoals af te leiden viel uit het programma van MAX, of men acht publiciteit hierover niet opportuun. Duidelijk is dat de top van beleggingsfondsen die min of meer de vrije hand krijgen bij het voeren van hun beleggingsstrategie met weerzinwekkende beloningen naar huis gaan. Hun risico is overigens nul. Als er een positief beleggingsresultaat is volgt de torenhoge bonus vanzelf, bij een negatief beleggingsresultaat kunnen zij daar niet op aangesproken worden. Ook de rol van bemiddelaars is dikwijls stuitend. Vaak rekenen zij een enorme fee alleen al voor het voorrecht dat een pensioenfondsbestuur met hen in gesprek mag komen. De gemiddelde deelnemer in een pensioenfonds met zijn modale pensioentje ziet het allemaal vol verbazing, ergernis en woede aan.
  • Met regelmaat kan de krantenlezer kennis nemen van beleggingen van pensioenfondsen die sociaal en moreel dubieus zijn. Te denken valt aan beleggingen in de oorlogsindustrie of in ondernemingen die producten vervaardigen die willens en wetens de gezondheid van gebruikers schaden. Inderdaad, de tabaksindustrie is een voorbeeld. Voor veel deelnemers is het onverteerbaar dat hun uitgestelde loon wordt ingezet voor commerciële activiteiten van bedrijven met een gebrekkig moreel kompas. Voor hen is ook op dit punt geen enkele vorm van invloed of zeggenschap weggelegd.
  • De meest bedrijfstakpensioenfondsen, ook het overheidspensioenfonds ABP, hebben sinds een aantal jaren zelfs in hun Statuten opgenomen dat alle juridische kosten van bestuurders die civiel of strafrechtelijk voor de rechter gedaagd worden door het fonds gedragen worden. Ook in het geval van aantoonbaar wangedrag draagt het fonds, dus de deelnemer, alle kosten. Hiermee wordt voor deelnemers die tegen een bestuurder willen procederen een wel zeer ongelijk speelveld gecreëerd. Hij mag immers niet alleen zijn eigen juridische kosten maar ook die van de tegenpartij voor zijn rekening nemen.

Afronding eerste termijn

Ik kom tot een afronding van mijn eerste termijn. Ik besef dat mijn bijdrage aan het debat vooral een requisitoir is tegen problemen en misstanden in de pensioenwereld die, mocht het wetsvoorstel onverhoopt worden aangenomen, weer voor lange jaren een steen des aanstoots en een maatschappelijke splijtzwam zullen blijven. In die zin lijkt het wetsvoorstel verdacht veel op een onrealistische beschermingsconstructie voor een voorwereldlijk ‘Jurassic Park’ waarin de in feite uitgestorven diersoorten als maar niet willen beseffen dat hun tijd definitief voorbij is, terwijl de gevaren voor alle bezoekers -jong èn oud zeg ik met nadruk- die het park niet kunnen verlaten systematisch onderschat worden.

Wetgeving zonder draagvlak onder de burgers op wie die wetgeving van toepassing is, is gedoemd te mislukken. De voorliggende wetgeving die wel erg eufemistisch onder het kopje ‘versterking van het bestuur bij de pensioenfondsen’ is gelanceerd, zal zo’n voorbeeld blijken te zijn. De trieste werkelijkheid van vandaag is dat in de strijd om de zeggenschap over het uitgestelde loon die al jaren op pensioengebied woedt tussen sociale partners enerzijds en deelnemers anderzijds de regering ongegeneerd kiest voor de belangen, maar ook voor de bedilzucht en bevoogding van werkgevers en vakbonden. Ten nadele van al die Nederlanders, jong en oud, die een leven lang sparen voor een verzorgde oude dag. Mocht dit voorstel vandaag aangenomen worden, dan kan de slag om een eigentijdse pensioenwetgeving die recht doet aan de belangen van alle deelnemers morgen al beginnen. Het is niet waarschijnlijk dat de staatssecretaris op de twintig punten die ik heb ingebracht een antwoord zal geven dat wat mijn fractie betreft bevredigend is. Evenmin zal zij vrijwillig besluiten tot een novelle te komen. Niettemin wacht ik haar reactie met belangstelling af.

Den Haag, 9 juli 2013