Het roer moet om

Met dank overgenomen van C.A. (Kees) de Lange i, gepubliceerd op zaterdag 15 juni 2013, 3:20.

Column van de senator op dedagelijksestandaard.nl, donderdag 13 juni 2013

Nederland bevindt zich in de ernstigste economische crisis sinds vele decennia en zal nog wel even onder die omstandigheden blijven zuchten. We maken een diepe recessie door, de werkloosheid is gestegen tot zorgwekkende hoogte en zal verder stijgen, en het vertrouwen van de burger is zover gedaald dat een verdere daling nauwelijks nog mogelijk is.

Begrotingsdoelstellingen worden niet gehaald, niet alleen niet in Nederland maar evenmin elders in Europa. De retoriek van de Nederlandse regering en de Europese Commissie viert hoogtij, maar brengt mogelijke oplossingen geen stap dichterbij. Dat we ‘sterker en socialer uit de crisis komen’ is verworden tot een bezweringsformule, een serieus kabinet onwaardig. Dit soort ti-ta-tovenaar gebabbel is voor de burger die aan koopkracht inboet, zijn baan verliest, zijn hypotheek niet meer kan betalen en die regelmatig verneemt hoe Nederlandse garanties aan andere landen zonder heldere democratische verantwoording en controle de pan uitrijzen, onbegrijpelijk en letterlijk weerzinwekkend. Dat de nooit gekozen Eurocommissaris Olli Rehn het financieel-economisch beleid van ons land lijkt te bestieren, draagt ook al niet bij aan de waardering van de burger voor Europese instituties.

Door de grote verwevenheid van Nederlandse en Europese problemen is het niet eenvoudig hoofd- en bijzaken te onderscheiden. Het centrale punt waar het naar mijn mening om gaat is hoe te manoeuvreren in een situatie van langdurige economische recessie en krimp. Is het huidige bezuinigingsbeleid dat in belangrijke mate de burger en zijn koopkracht treft een adequate aanpak? Is begrotingsfetisjisme dat de 3% norm in Europa heilig heeft verklaard maar dat haaks staat op de politieke en economische werkelijkheden het beleid dat vertrouwen schept en oplossingen biedt? Zijn de economische modellen die ook door het CPB gehanteerd worden van een kwaliteit en betrouwbaarheid om daar onze financieel-economische toekomst aan op te hangen? Het moge duidelijk zijn dat hier enorme problemen liggen. Ik zal de verleiding weerstaan deze problemen uitdagingen te noemen. Ook aan dat soort retoriek heeft de burger geen behoefte. In de echte wereld is het maar beter de dingen bij de naam te noemen en allerlei eufemismen definitief af te zweren. Hiermee heb ik hiermee waarschijnlijk al een wens uitgesproken waaraan de huidige coalitie niet zal voldoen.

Maar terug naar de Europese besluitvorming, de kwaliteit ervan, de rol van Nederland en de gevolgen voor ons land in dit proces. In de huidige financieel-economische crisis speelt de Europese Centrale Bank, de ECB, een sleutelrol. Werd onder Duisenberg en Trichet het ECB beleid nog geschraagd door economische, liever dan politieke overwegingen, onder Draghi zijn we helaas de Rubicon van volledig gepolitiseerd economisch beleid in Europa overgestoken. Het mandaat van de ECB is tot het breekpunt opgerekt, de rente wordt langdurig kunstmatig laag gehouden, met desastreuze gevolgen voor onder meer de Nederlandse pensioenen, en de democratische controle is ver te zoeken. En inmiddels wordt aan die Europese landen die het iets beter doen dan gemiddeld gevraagd enorme financiële garanties te verlenen, niet alleen voor failliete landen maar ook voor hun failliete banken. Uiteraard bekostigd uit belastinggelden.

Gegeven deze situatie mag de burger verwachten dat de democratische verantwoording en de financieel-economische controle van een dusdanige kwaliteit en transparantie zijn, dat hij inzicht krijgt in de vraag of zijn belastinggeld goed en verantwoord besteed wordt. Aan een werkelijk inzicht in die problematiek komt hij in de verste verte niet toe. De Algemene Rekenkamer heeft in het ‘EU-Trendrapport 2013’ een ontluisterend beeld geschetst en het ontbreken van adequate controlemechanismen haarscherp aan de kaak gesteld. Dit kan natuurlijk echt niet langer zo. Ook het IMF heeft eindelijk zelf moeten toegeven dat de besluitvormingsprocedures, b.v. ten aanzien van het verstrekken van miljardenleningen aan Griekenland, misleidend en ver beneden de maat waren. Door de afzonderlijke lidstaten waaronder Nederland is weliswaar veel macht en soevereiniteit overgedragen aan de Europese Commissie, maar de wijsheid van die beslissingen uit het verleden wordt nu door velen en niet alleen in Nederland betwist. De monetaire unie wankelt en het voortbestaan van de euro is zelfs voor euro-optimisten twijfelachtig geworden. De realisten denken al langer na over een toekomst nà de euro.

Minister Dijsselbloem is voorzitter van de Eurogroep geworden en dat is voor ons land geen goede zaak. De belangen van Nederland liggen bepaald niet in het zwaartepunt van dat van alle Europese landen. Dit maakt het voor een Nederlandse minister van financiën onmogelijk om èn de belangen van ons land te dienen èn om consensus te bereiken met alle Europese landen. De juistheid van die analyse wordt steeds meer door de feiten ondersteund. De illusoire 3% norm voor heel Europa is al eerder door landen als Frankrijk en Duitsland simpelweg genegeerd. Weliswaar zijn de afspraken sindsdien aangescherpt, maar Frankrijk heeft al weer voor twee jaar dispensatie bedongen bij Olli Rehn van de Europese Commissie. En dat uitstel is echt niet gebaseerd op het superieure financieel-economische inzicht en beleid van François Hollande, die in Japan weet te melden dat de eurocrisis voorbij is. Nederland daarentegen wordt in de tang genomen, en de minister van financiën is nauwelijks in een positie hier scherp afstand van te nemen. Terwijl er zelfs onder economen, toch een beroepsgroep die niet uitmunt door consensus, geen beoefenaren meer te vinden zijn die menen dat een verder aangescherpt bezuinigingsbeleid ons uit het moeras zal trekken. Om met George Orwell te spreken, sommigen zijn kennelijk meer gelijk dan anderen.

Om een volksvertegenwoordiging die een controlerende taak heeft ook in staat te stellen die taak uit te voeren, zou de regering behulpzamer kunnen zijn dan thans het geval is. Er worden aan Europese steunfondsen als EFSM en ESM vele miljarden aan garanties verstrekt en er worden ook miljarden uitbetaald die nooit meer terug zullen komen. Ook in Nederland worden miljardeninjecties verstrekt aan zieltogende banken, als tijdelijke steun of zelfs tot volledige overnames toe. Het zou buitengewoon nuttig zijn om een korte samenvatting te hebben waarop iedereen onmiddellijk kan zien welke garanties door ons verstrekt zijn aan diverse Europese noodfondsen, landen en banken, en ook binnen Nederland. Hoeveel is gegarandeerd, hoeveel is tot uitkering gekomen, hoe groot zijn de risico’s? Momenteel stelt alleen een uitgebreide, frustrerende en langdurige zoektocht langs de elektronische snelweg de burger in staat wat incomplete informatie boven tafel te krijgen.

Onlangs sprak Eurocommissaris Olli Rehn over de komst van een depositogarantiestelsel voor alle Europese banken tot een bedrag van 100.000 euro per spaarder. Men hoeft geen financieel genie te zijn om vast te stellen dat dit om garanties van enorme omvang gaat. Het betreft honderden banken waarvan een groot aantal in financiële problemen van ongekende complexiteit verkeert. De controle op die banken verkeert in veel landen in een rudimentair stadium, en van controle door de ECB is vooralsnog geen sprake, als het al ooit effectief zal gaan gebeuren. Bij het debacle van SNS Reaal bleken de overige Nederlandse banken niet in staat de bedragen benodigd in het kader van het Nederlandse depositogarantiestelsel op te brengen. Die schone taak bleek grotendeels weggelegd voor de belastingbetaler. Het zou goed zijn de mening van de regering te horen over de wenselijkheid van een Europees depositogarantiestelsel, in de bedragen die er ongeveer mee gemoeid zijn en in de risico’s voor de Nederlandse belastingbetaler. Of is er sprake van het bekende Nederlandse gezegde ‘veel beloven weinig geven doet de gek in vreugde leven’?

Momenteel wordt verdacht veel gesproken over de rol die pensioenfondsen kunnen spelen in het oplossen van de crisis. Pensioenfondsen beheren het uitgestelde loon van werkenden en gepensioneerden en zijn slechts met één doel op aarde, namelijk het uitkeren van toegezegde pensioenen. Nu is natuurlijk duidelijk dat een pot met geld die zo’n 1000 miljard bevat een onvoorstelbare aantrekkingkracht bezit op alles en iedereen die graag over andermans geld beschikken. Dat de aasgieren in groten getale rondcirkelen, hoeft dus niet te verbazen. Daarom is er voor deelnemers in de pensioenfondsen alle reden zich grote zorgen te maken. Een greep in de kas van pensioenfondsen om financiële problemen van heel andere aard te helpen oplossen, zou bepaald geen nieuw fenomeen zijn. Sterker nog, het gevoel van ‘déjà vu’ dringt zich onaangenaam nadrukkelijk op. Binnenkort spreken we in deze Kamer over een wetsontwerp dat geacht wordt de ‘governance’ van de pensioenfondsen te regelen. Moderne inzichten op dit gebied leggen de zeggenschap bij hen die de risico’s lopen. Als er één ding overduidelijk is geworden in de afgelopen jaren, dan is het dat dit de deelnemers in de fondsen zijn en niemand anders. Helaas moet geconstateerd worden dat met name bij de bedrijfstakpensioenfondsen opnieuw de werkgevers die geen risico’s lopen en vakbonden die niet representatief zijn zich al polderend maar al te graag op het pluche willen handhaven. Burgers, let op uw saeck.

Over de pensioenfondsen nog het volgende. Er is grote en toenemende politieke druk om de pensioenfondsen meer te laten investeren in Nederlandse infrastructuur. De verleiding voor veel politici om in een tijd van crisis het begerig oog te laten vallen op de 1000 miljard in de pensioenfondsen is simpelweg te groot. In het debat met de ministers Dijsselbloem en Kamp in de Eerste Kamer op 14 juni 2013 werd onaangenaam duidelijk dat coalitiepartners VVD en PvdA in deze richting denken. Natuurlijk betogen zij desgevraagd dat de regering geen zeggenschap over de fondsen heeft, maar tegelijk wordt de macht van de regering om fiscale maatregelen te nemen fijntjes onderstreept. In recente SER onderhandelingen over het bereiken van een energieakkoord tonen ook de sociale partners veel belangstelling voor onze pensioengelden. Hier wordt met name betoogd dat de pensioenfondsen meer in groene energie zouden moeten investeren. Voor elke deelnemer in de pensioenfondsen is er alle reden zich grote zorgen te gaan maken, als hij dat al niet deed.

Tenslotte nog een paar woorden over het ‘Nederlands Nationaal Hervormingsprogramma 2013’. Dat een regering in tijden van crisis optimisme wil en moet uitstralen, daarvoor heeft mijn fractie enig begrip. Tegelijkertijd moeten beleidsstukken toch vooral een realistische toon treffen. Dat is de enige manier om de burger te overtuigen en voor vergaande plannen te winnen. Hier wreken zich naar mijn mening de onvolkomenheden van een regeerakkoord dat enerzijds inhoudelijk onder druk van de externe omstandigheden nauwelijks meer bestaat, maar anderzijds mantra’s herhaalt uit een verleden dat echt voorbij is. Dat overheidsbeleid in de huidige crisis bezuinigingen impliceert, daarvoor bestaat alle begrip. Dat echter de vermeende noodzaak op diverse terreinen te bezuinigen de visie op een toekomstige samenleving verduistert, valt minder te prijzen. Op alle belangrijke terreinen zoals de zorg, de woningmarkt, innovatiebeleid, werkgelegenheid van ouderen en jongeren, onderwijs, armoedebestrijding, om er maar een paar te noemen, stapelen de problemen zich alleen maar op. Wetgeving door dit kabinet voorbereid stuit in veel opzichten op grote maatschappelijke weerstand en blijkt bij implementatie dikwijls ineffectief. Kostbare infrastructurele projecten blijken veel duurder dan begroot of mislukken. Fraude en incompetentie zijn aan de orde van de dag, kosten de samenleving miljarden, terwijl maatschappelijke dienstverlening het met grote regelmaat aflegt tegen de aberratie van schaamteloze zelfverrijking. Natuurlijk valt dat soort wangedrag de regering niet in detail te verwijten, maar in de perceptie van de burger is er toch veel mis met onze samenleving en gebeurt er te weinig tegen. En dat dient de regering zich volop aan te trekken.

Tot slot van dit betoog een suggestie. Het huidige regeerakkoord is op veel punten achterhaald en ondervindt onvoldoende politieke steun, bij de burger maar ook in de Eerste Kamer. Meer draagvlak kan alleen verkregen worden door de huidige coalitie te verbreden en in goed overleg te komen tot een echte toekomstvisie voor Nederland die breed gedragen wordt en verder gaat dan retoriek alleen. Dat vereist vergaande doorbraken in het denken op allerlei terreinen als zorg, woningmarkt, innovatiebeleid, werkgelegenheid van ouderen en jongeren, onderwijs, en armoedebestrijding. Dat zal moeilijk genoeg zijn, maar geen reden om serieuze stappen in die richting niet te zetten. De Nederlandse burger verdient het.

C.A. de Lange (Onafhankelijke Senaatsfractie)