Waar moet het met het Koninkrijk naar toe? - Hoofdinhoud
(Bijdrage voor het beleidsdebat over Koninkrijksrelaties in de Eerste Kamer)
Het is een goede zaak dat we vandaag in meer algemene zin over het Koninkrijk kunnen spreken. De zaken die we aan de orde hebben in de relatie met de Caribische zusterlanden binnen het Koninkrijk en in de relatie met het Caribisch deel van het land Nederland, hebben immers niet alleen of zelfs maar in de eerste plaats betrekking op wetgeving die in deze Kamer moet passeren. Vaak gaat het ook over de onderliggende vragen naar de toekomst van het Koninkrijk en naar de staatsrechtelijke verhoudingen binnen het Koninkrijk. Het past dan ook bij haar rol van chambre de reflexion als deze Kamer juist over die onderliggende vragen spreekt.
Wie bij het spreken over de toekomst ook het verleden betrekt, die beseft onmiddellijk dat veel van onze discussies nog altijd te maken hebben een koloniaal verleden, al is het maar omdat daardoor bepaald is dat Nederland niet uit het Koninkrijk kan stappen en een verantwoordelijkheid houdt voor het geheel. En ook een deel van de gevoeligheden en spanningen die er bij tijd en wijle zijn, is alleen te begrijpen in het licht van onze postkoloniale verhoudingen. Dat zal de komende decennia nog regelmatig opspelen en daar hebben we maar mee te leven.
Maar er is meer dat we kunnen ontdekken vanuit de geschiedenis. Zo is in de expansiedrift van Nederland in vroeger eeuwen en de ontwikkeling tot een koloniale mogendheid een drietal motieven te herkennen die eigenlijk nog steeds van belang zijn als we denken over de kern van ons op elkaar betrokken zijn in het Koninkrijk: Law, Faith, en Trade. Het eerste motief is juridisch, het tweede ideologisch, en het derde economisch. Het juridische motief benadrukt de verbreiding van rechtstatelijke principes en het borgen van grondrechten. Het ideologische motief gaat over gedeelde waarden (vroeger bijvoorbeeld door missie en zending, vandaag door zaken als humanitaire beginselen en emancipatie). Het economisch motief gaat over handelsbelangen, zeg maar de VOC-mentaliteit waar premier Balkenende zich eens zo hilarisch in verslikte.
Die drie komen steeds terug, al verandert de verhouding steeds, afhankelijk van de situatie en de spreker. Dat helpt ons misschien om ons ook vandaag af te vragen welke motieven sturend zijn in ons nadenken over het Koninkrijk. Bijvoorbeeld door te kijken naar de visie die het kabinet daarover heeft opgeschreven en uitdraagt. En dan valt het op dat het kabinet in de argumentatie rondom de toekomst van het Koninkrijk vooral benadrukt dat het verleden ons juridisch vastlegt op bepaalde verantwoordelijkheden en dat de toekomst vooral economisch van belang is. Dat gebeurt niet alleen op papier; als de minister-president enthousiasmerend wil spreken over de verhoudingen binnen het Koninkrijk, dan heeft hij het bij herhaling over samen veel geld verdienen. Natuurlijk, dat past bij de ongelukkig kortzichtige en zielloze metafoor van de BV Nederland en hij doet hetzelfde als hij weigert over Europese vergezichten te spreken, maar het is allemaal wel erg mager. Is het Koninkrijk niet meer dan een vruchtbare handelssamenwerking?
Ik vraag daarom de minister hoe hij de verhouding van deze drie motieven taxeert. Is hij het met mij eens dat een puur economische benadering van de verhoudingen binnen het Koninkrijk te weinig is? En meer nog: dat een duurzame economische samenwerking alleen mogelijk is als die meer is dan wederzijds voordeel, als die is ingebed in een bredere relatie waar ook gedeelde waarden een rol spelen? Welke gezamenlijke waarden ziet de minister en op welke wijze wordt daar vorm aan gegeven?
Het mag duidelijk zijn dat de leden van mijn fractie hierbij niet denken aan een totaal gedeelde culturele gelijkheid. Integendeel. Juist de culturele diversiteit geeft ook kracht en rijkdom aan de samenleving. Maar ook dan zijn er toch waarden te benoemen die we wel delen en ook samen uitdragen binnen en buiten het Koninkrijk. Wij denken dan bijvoorbeeld aan zaken als individuele vrijheden en sociale samenhang, ontplooiing door onderwijs, emancipatie van seksuele minderheden, goede reproductieve gezondheidszorg in de vorm van preventie van en begeleiding bij ongewenste zwangerschappen, het bewaken van de ecologische rijkdom, bestuurlijke integriteit, enzovoorts. Bij deze meer waardengestuurde benadering blijven het juridische en economische natuurlijk van belang, maar ze zijn niet het een en het al.
Voordat de minister zijn toevlucht zou nemen tot het te makkelijke antwoord dat veel van deze zaken behoren tot de interne verantwoordelijkheid van de autonome landen: dat ben ik helemaal met hem eens. Maar dat antwoord zou opnieuw een reductie zijn, dit keer naar het juridische niveau. Mijn vraag is op welke wijze we in het Koninkrijk zoeken naar een gedeelde basis waarop deze ook immateriële waarden worden geborgd met het oog op het welzijn en geluk van alle inwoners in de vier landen van het Koninkrijk. Welke rol speelt deze laag van waarden en geluk in het gemeenschappelijk beleid van de regeringen en op welke wijze spreekt u elkaar erop aan dat het in het Koninkrijk om meer gaat wetjes en centjes?
Tot de fundamentele waarden van de rechtstaat behoren de democratische principes. Dat wil onder meer zeggen een constructief-kritisch samenspel van regering en parlement. Het bewaken daarvan is ook een verantwoordelijkheid op Koninkrijksniveau zoals het statuut aangeeft. Uiteraard is dat bij uitstek iets wat in de autonome landen zelf dient te worden geregeld. Te vaak wordt in de discussie de waarborgfunctie erbij gehaald als een scherp dreigement zodra er zaken gebeuren waar wij hier niet gelukkig mee zijn. Zo moet het niet in de onderlinge verhoudingen. Maar dat neemt niet weg dat er op verschillende momenten zorgen kunnen zijn over de kwaliteit van het bestuur en over het vermogen van de parlementaire democratie om dat te redresseren, recent bijvoorbeeld op Sint Maarten. En daarom mijn vraag aan de minister: wat is er mogelijk om - zonder in te grijpen in de autonome structuren van onze zusterlanden - hen te ondersteunen bij het goed laten functioneren van de democratische instellingen? Welke behoeften aan ondersteuning leven op dat punt in de zusterlanden?
Op dit punt wil ik ook een specifieke vraag stellen over de ondersteuning via NGO’s. Op allerlei vlakken kunnen die een rol spelen in het versterken van de samenleving, het bestuur, enzovoorts. Mijn fractie krijgt echter signalen dat NGO’s die in het Caribisch deel van het Koninkrijk actief zijn soms tussen de wal en het schip vallen: omdat ze geen binnenland en geen buitenland zijn, vallen ze buiten beide beleidskaders voor ondersteuning. Herkent de minister dit beeld en ziet hij mogelijkheden om zulke belemmeringen weg te nemen zodat de vaak effectieve bijdrage van NGO’s optimaal kan worden ingezet in het Koninkrijk?
Voorzitter, ik ga naar een ander aspect van onze Koninkrijksrelaties: Caribisch Nederland. Het is natuurlijk vaker gezegd dat we sinds de magische datum van de staatkundige veranderingen een bijzondere relatie hebben met Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Dat geeft ons een extra verantwoordelijkheid, waarbij we ook de hulp van onze zusterlanden nodig hebben voor het nakomen. We hebben bij onze reis in januari kunnen zien en horen dat er veel goede dingen gebeuren, maar ook dat er op verschillende punten onvrede is. Misschien omdat men meer en anders had verwacht en dan moet er iets aan verwachtingsmanagement worden gedaan. Maar misschien ook omdat men ziet dat er wel een duur apparaat uit de grond wordt gestampt voor de rijksvertegenwoordiging terwijl de eilanden arm blijven. Misschien wel omdat een aantal noodzakelijke verbeteringen aan infrastructuur en gezondheidszorg uitblijven. Misschien wel omdat men ervaart dat Nederlandse wetgeving wordt uitgerold op de eilanden, ook als dat op de schaal van de eilanden niet past. Misschien wel omdat men door de veranderingen in het belastingsysteem en dergelijke in koopkracht achteruit gaat. En misschien wel omdat men het gevoel heeft niet werkelijk gehoord en begrepen te worden, omdat de constructieve voorstellen om de problematische aanpassing van het zorgstelsel gewoon worden genegeerd.
Ik begrijp goed dat het hier gaat om heel verschillende beleidsterreinen en dat de minister van Koninkrijksrelaties daarin alleen een coördinerende rol kan spelen. Toch vraag ik hem hoe hij deze coördinatie voor zich ziet en welke mogelijkheden hij ziet om hierin stappen vooruit te zetten. Immers, wat er momenteel op het spel staat, is niet alleen de voortgang op elk dossier afzonderlijk, maar ook de opbouw van een relatie van wederzijds vertrouwen en dat vraagt tijd en inzet. Kan de minister vertellen op welke wijze hij zijn coördinerende rol heeft ingevuld? Ziet het kabinet deze onderwerpen in de samenhang van de opbouw van deze eilanden met een complexe geschiedenis en hoe bewaakt deze minister die samenhang? Hoe zorgt de minister ervoor dat zijn collega’s en hun departementen goed begrijpen hoe centraal beleid uitwerkt op deze kleine eilanden op grote afstand van Europees Nederland? Welke routekaart is er voor het leveren van achterstallig onderhoud op het terrein van infrastructuur, gezondheidszorg en dergelijke en in welke mate zijn de inwoners daar en hun vertegenwoordigers betrokken bij deze routekaart?
Voorzitter, ik rond af. Er was een tijd dat Nederland als koloniale mogendheid tot de wereldtop behoorde. Die tijd is gelukkig voorbij want met de huidige morele maatstaven zijn dergelijke verhoudingen niet acceptabel. Maar laten we niet de ambitie opgeven om onze rechtstatelijke principes en fundamentele waarden uit te dragen en vorm te geven ook binnen het Koninkrijk. Dat is namelijk de meest duurzame grond om samen te zijn en samen te werken en samen succesvol te zijn.